Het fenomeen breast ironing |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat in Groot Brittannië naar verluidt tientallen meisjes onderworpen worden aan een pijnlijk Afrikaans ritueel om borstvorming te vertragen?1
Ja.
Kunt u aangeven of deze praktijk ook in Nederland voorkomt? Is er onderzoek naar deze praktijk gedaan? Zo nee, bent u bereid om hiernaar onderzoek te laten verrichten? Zijn u andere, vergelijkbare praktijken bekend waarmee inbreuk wordt gemaakt op de lichamelijke integriteit van vrouwen en meisjes?
Het valt niet uit te sluiten dat zulke praktijken ook in Nederland plaatsvinden. Deze praktijken zouden in beeld moeten komen doordat professionals dit signaleren en hier een melding van maken bij Veilig Thuis. Daarnaast is het mogelijk dat het slachtoffer aangifte doet bij de politie. Zowel bij Veilig Thuis als bij de politie zijn dergelijke gevallen niet bekend. Er hebben mij ook anderszins geen signalen bereikt dat dit zou voorkomen in Nederland. Ik zie daarom geen reden om dit te onderzoeken.
Een voorbeeld van een andere praktijk waarmee inbreuk wordt gemaakt op de lichamelijke integriteit van vrouwen en meisjes is meisjesbesnijdenis ofwel vrouwelijke genitale verminking. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, blijkt uit eerder onderzoek dat er ongeveer 29.000 vrouwen in Nederland zijn besneden en dat er naar schatting 40 tot 50 in Nederland woonachtige meisjes een reëel risico om besneden te worden. Medio 2019 wordt een nieuw prevalentie- en incidentieonderzoek verwacht.2
Deelt u de mening dat dit vormen van kindermishandeling zijn? Zo ja, bent u bereid om politie en openbaar ministerie te vragen extra opmerkzaam te zijn op dit soort praktijken? Welke rol ziet u voor (huis)artsen?
Indien een vrouw of meisje onder dwang aan een ritueel om borstvorming te voorkomen wordt onderworpen, is er sprake van mishandeling. Indien een minderjarige hiertoe wordt gedwongen door haar ouder(s) of iemand anders ten opzichte van wie ze in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, is er sprake van kindermishandeling zoals gedefinieerd in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. «Borst strijken» is daarmee strafbaar als vorm van (zware) mishandeling (300–302 Wetboek van Strafrecht). Net als andere gekwalificeerde geweldsdelicten, wordt dit binnen de strafrechtketen opgepakt. Binnen de politie is het Landelijk Expertise Centrum Eer Gerelateerd Geweld ingesteld. Dit centrum richt zich onder meer op de herkenning en aanpak van eerzaken.
Artsen hebben een zorgplicht voor kinderen en volwassenen die schade door kindermishandeling en huiselijk geweld kunnen oplopen. Artsen zijn verplicht om de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling te volgen bij signalen van geweld. Een arts kan bij Veilig Thuis advies vragen bij een vertrouwensarts en bij vermoedens van ernstige kindermishandeling en huiselijk geweld een melding doen bij Veilig Thuis.
Bent u van mening dat een gerichte voorlichtingscampagne om dit soort vormen van kindermishandeling te voorkomen en te bestrijden van belang kan zijn? Zo ja, bent u bereid hiertoe het initiatief te nemen?
Voor wat betreft de aanpak van schadelijke traditionele praktijken ligt de coördinerende rol en verantwoordelijkheid sinds mei 2018 bij het Ministerie van VWS. Eind 2018 is door het Ministerie van VWS, in samenwerking met de betrokken ministeries, een expertsessie georganiseerd met veldpartijen zoals het Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating, GGD GHOR Nederland, de politie, Movisie, Veilig Thuis en Femmes for Freedom. In deze expertsessie zijn verschillende fenomenen aan bod gekomen en is besproken welke maatregelen of instrumenten beschikbaar zijn, wat concrete knelpunten in de praktijk zijn en op welke wijze deze kunnen worden weggenomen. In de komende periode worden de uitkomsten van deze sessie, in goede samenwerking met de veldpartijen, verder uitgewerkt in concrete acties en maatregelen.
De toestand in Justitieel Medisch Centrum Scheveningen |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat hygiëne ver te zoeken is in het Scheveningse Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ)?1 Zo ja, klopt dit bericht?
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving. In tegenstelling tot wat het artikel stelt zijn de randvoorwaarden voor goede zorg volgens de Inspectie Gezondheid en Jeugd (IGJ) gewaarborgd. Ik zie daarom geen reden om te twijfelen aan de kwaliteit van zorg in het JCvSZ.
Wat vindt u ervan dat sinds 2013 regelmatig is geklaagd over gebrekkige hygiëne, tekortkomingen in de medicijnverstrekkingen en medische behandelingen, waardoor de toenmalige Inspectie Gezondheidszorg (IGZ) zich in 2013 en 2014 genoodzaakt voelde het toezicht op het gevangenisziekenhuis te intensiveren? Deelt u de mening dat het er vooralsnog niet op lijkt dat structureel gevolg is gegeven aan de door de IGZ voorgeschreven verbeterpunten? Zo nee, waarom niet?
De inspectie volgt de kwaliteit van zorg in het JCvSZ al jarenlang nauwgezet. In 2018 heeft de inspectie aandacht gevraagd voor de hygiëne binnen het JCvSZ. Zoals verwacht werd door de IGJ heeft het JCvSZ een onafhankelijke hygiëne audit uitgevoerd en de resultaten hiervan opgenomen in een plan van aanpak. Het plan van aanpak heeft geleid tot een vernieuwde aanpak, zoals het digitaliseren van protocollen, de aanscherping van de kledingvoorschriften en afspraken over een verhoogde frequentie van het schoonmaakcontract. De IGJ heeft aangegeven dat het plan voldoende ingaat op de aangegeven aandachtspunten. In januari 2019 bezocht de IGJ het JCvSZ in het kader van een landelijk onderzoek gericht op infectiepreventie (waar hygiëne onderdeel van uitmaakt). De inspectie constateerde enkele verbeterpunten, maar geen tekortkomingen die direct ingrijpen noodzakelijk maakten. Ik deel daarom de mening dat geen structureel gevolg wordt gegeven aan de door de IGJ voorgeschreven verbeterpunten niet. Ik vind het belangrijk dat er blijvend aandacht is voor de hygiëne en kwaliteit van zorg in het JCvSZ. Het JCvSZ blijft daarom periodiek een onafhankelijke audit op de hygiëne uitvoeren. De IGJ neemt daarnaast de in het artikel geschetste signalen mee in haar regulier toezicht op het JCvSZ.
Deelt u de mening dat de in JCvSZ geboden medische zorg aan dezelfde hoge kwaliteitseisen dient te voldoen als elders geboden medische zorg? Zo ja, vindt u dat hieraan op dit moment wordt voldaan?
De medische zorg die binnen het JCvSZ wordt geboden dient kwalitatief gelijkwaardig te zijn aan de medische zorg die in de vrije maatschappij wordt geboden, rekening houdend met de bijzondere situatie die de detentie met zich kan brengen. De inspectie constateerde tijdens bezoeken in 2018 en 2019 verbeterpunten, maar geen tekortkomingen die direct ingrijpen noodzakelijk maakten. Vandaar dat de IGJ het JCvSZ blijft volgen op de punten waar ze nog niet volledig voldoet. De IGJ betrekt deze signalen bij haar reguliere toezichtactiviteiten binnen het JCvSZ. Indien de IGJ oordeelt dat er risico’s voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg zijn, vraagt de IGJ om verbetermaatregelen en ziet de IGJ erop toe dat deze worden nageleefd.
Bent u bereid om de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd te verzoeken het JCvSZ opnieuw te inspecteren en te laten onderzoeken of verantwoorde medische zorg, gezien de gebouwelijke tekortkomingen, nog geleverd kan worden en of gedetineerde patiënten indien mogelijk niet beter elders kunnen worden ondergebracht? Zo nee, waarom niet?
Het JCvSZ heeft door het verouderde gebouw niet de uitstraling van een moderne zorginstelling. Tot ingebruikname van de nieuwbouw (volgens de actuele planning voorzien in 2022) is deze bouwkundige staat een gegeven. Ondanks deze bouwkundige staat constateerde de inspectie geen tekortkomingen die direct ingrijpen van de inspectie noodzakelijk maakten. Gelet op het oordeel van de IGJ en het reguliere toezicht van de IGJ op de afgesproken verbeterpunten zie ik geen aanleiding de IGJ te verzoeken het JCvSZ opnieuw te inspecteren.
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over het (mogelijk) gebruik van chemische middelen tijdens militaire operatie in West Papoea door het door het Indonesische leger in december 2018?1 2 3 4
Ja.
Heeft u hierover contact gehad met uw Indonesische ambtsgenoot om uw zorgen over de bevolking van West Papoea over te brengen? En zo nee, waarom niet?
De Indonesische overheid heeft deze berichtgeving onmiddellijk stellig tegengesproken. De Indonesische Ambassadeur in Den Haag ontkende tegenover mij op 7 februari jl. deze berichtgeving. Navraag door de ambassade bij lokale bronnen, NGO’s, internationale organisaties en diplomatieke contacten leerde dat ook zij de berichtgeving over het vermeend gebruik van chemische wapens niet kunnen bevestigen. De Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW) heeft desgevraagd bevestigd op de hoogte te zijn van de berichtgeving, maar kan berichten op dit moment evenmin bevestigen.
Heeft u contact opgenomen of laten opnemen met vertegenwoordigers van de bevolking in Papoea om u te laten informeren over de situatie?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u contact gehad met uw ambtsgenoten over deze berichtgevingen, in het bijzonder die van Australië, Solomon Islands, Vanuatu, Fiji and New Caledonia? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is het resultaat hiervan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe denkt u over de oproep van The Free West Papua movement voor een internationaal onafhankelijke «factfinding» missie naar het gebied?
Gezien het bovenstaande antwoord zie ik vooralsnog geen aanleiding voor een oproep tot het instellen van een internationaal onafhankelijk onderzoek. Wel blijft Nederland zich, ook tegen de achtergrond van oplopende spanningen in de regio5, inzetten voor vrije toegang voor NGO’s, hulporganisaties en (internationale) journalisten tot Papua. Meest recentelijk sprak ik op 7 februari jl. met de Indonesische Minister Laoly van Justitie en Mensenrechten uitgebreid over de situatie in Papua, met inbegrip van de mensenrechtensituatie.
Deelt u de opvatting dat de aanhoudende berichtgeving over de situatie en mensenrechtenschending van de inwoners van West Papoea aanleiding geeft tot het instellen van een internationaal onafhankelijk onderzoek naar de situatie op West Papoea?
Zie antwoord vraag 5.
Gaat u in internationaal verband steun vergaren tot het instellen van een onafhankelijk onderzoek daar ter plaatse? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Ondernemers de Big Brother Award voor de Kamer van Koophandel |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Kamer van Koophandel wint prijs grootste privacyschender»1 en herinnert u zich uw antwoorden op de Kamervragen over het gebruik van gegevens uit registers van de Kamer van Koophandel (KvK) voor telemarketing2?
Ja.
Deelt u de mening van de KvK dat hij vanwege de wettelijk verplichting «om aan iedereen data te verstrekken die daarom vraagt, zonder dat ondernemers hier eerst toestemming voor hoeven te geven» hij niet anders kan dat gegevens van zzp’ers te verstrekken? Zo ja, acht u het wenselijk om die wettelijke verplichting voor bepaalde gegevens te beperken en zo ja op welke wijze? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Voor de gegevens die in de handelsregisterregelgeving zijn aangemerkt als «openbare gegevens» geldt dat deze aan eenieder die de KvK daartoe een verzoek doet moeten worden verstrekt. Ik acht het wenselijk om de wettelijke verplichting voor de levering van bepaalde gegevens te beperken. Om die reden zal ik, zoals ik uw Kamer onlangs heb bericht, uitvoering geven aan de motie van de leden Amhaouch (CDA) en Wörsdörfer (VVD) om het woonadres standaard af te schermen van ondernemers die een onderneming drijven welke is ondergebracht in een rechtsvorm zonder rechtspersoonlijkheid (Kamerstuk 34 687, nr. 10).
Betekent de wettelijke verplichting die de KvK nu heeft ook dat hij bulklijsten van gegevens van bedrijven aan derden moet verkopen? Zo ja, op grond van wettelijke bepaling moet hij dit doen en deelt u de mening dat de wet op dit punt aangepast zou moeten worden? Zo nee, waarom doet de KvK dit dan toch?
Artikel 22 van de Handelsregisterwet 2007 bepaalt dat de KvK op verzoek gegevens verstrekt. Hierop gelden enkele uitzonderingen, die wettelijk zijn vastgelegd. Zo mag de KvK geen overzichten «op naam» verstrekken, en is het BSN-nummer alleen opvraagbaar voor daartoe aangewezen partijen. De doelen waarvoor de gegevens mogen worden opgevraagd staan genoemd in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007. De informatieproducten van de Kamer van Koophandel staan genoemd in de Financiële regeling handelsregister 2014.
Ik wil erop wijzen dat het begrip «bulklijst» een containerbegrip is, waarbij het zowel kan gaan om verstrekking van een verzameling data in één keer, als om een reeks reguliere een-op-een-bevragingen, al dan niet gerobotiseerd. Deze informatieproducten worden door verschillende afnemers voor verschillende doelen gebruikt, die vallen binnen de doelstellingen van de Handelsregisterwet. Omdat «bulklijsten» niet een eenduidig doel dienen, kunnen ze niet als zodanig worden behandeld. Verstrekking in «bulk» kan in bepaalde gevallen voor afnemers ook nodig zijn om te kunnen voldoen aan wet- en regelgeving. Zo zijn bepaalde instellingen, zoals banken en verzekeraars, wettelijk verplicht om de identiteit van hun klanten vast te stellen. Deze verplichting vloeit voort uit het beginsel van Customer Due Diligence, ook wel bekend als het «ken uw klant»-beginsel, dat onder andere is uitgewerkt in de Wet op het financieel toezicht en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. Bepaalde afnemers vragen om die reden grotere hoeveelheden gegevens op bij de KvK, die deze vervolgens op grond van artikel 22 van de Handelsregisterwet 2007 moet verstrekken.
Deelt u de mening dat niet alleen ondernemers die als natuurlijk persoon een onderneming drijven, maar ook rechtspersonen gevrijwaard moeten kunnen worden van ongewenste telemarketing? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik acht dat niet nodig. Een ondernemer die gekozen heeft voor een rechtspersoon als organisatievorm, heeft daarmee een afstand geschapen tussen zijn privépersoon en zijn onderneming. Ik ben daarom van mening dat specifieke bescherming voor deze groep vooralsnog niet noodzakelijk is.
Waarom acht u, zoals blijkt uit uw eerdere antwoorden, het niet noodzakelijk om voor ondernemers die gebruik maken van een rechtspersoon het Bel-me-niet-register open te doen stellen? Waarom wilt u geen opt-in systeem voor telemarketing voor ondernemers die een rechtspersoon gebruiken mogelijk maken?
Zie antwoord vraag 4.
De NAM die de uitspraak van de Arbiter Bodembeweging niet uitvoert |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Hoe kan het zijn dat u niet op de hoogte bent van de huidige situatie omtrent oude schades, zoals u aangaf tijdens het debat over de afhandeling van schade en de versterkingsoperatie Groningen vanwege de gaswinning op 16 januari 2019, terwijl u wel verantwoordelijk bent? U houdt dat toch met de commissaris van de Koning nauwlettend in de gaten? U hoort toch te weten dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) zich nog steeds niet conformeert aan uitspraken van de Arbiter Bodembeweging?
Ik heb tijdens het debat op 16 januari 2019 aangegeven nogmaals uit te zoeken in hoeverre de NAM zich houdt aan de afspraken van de arbiter.
In de samenwerkingsafspraken van 8 maart 2016 tussen de NAM, de Minister van Economische Zaken en NCG is vermeld dat gedupeerden een geschil kunnen voorleggen aan de Arbiter Bodembeweging. De regels voor deze geschilbeslechtingsprocedure zijn neergelegd in het Reglement Arbiters Bodembeweging. In een geschilbeslechtingsprocedure heeft de NAM op grond van het Reglement het recht om haar zienswijze naar voren te brengen. Voorts is in de samenwerkingsafspraken van 8 maart 2016 overeengekomen dat de NAM in beginsel uitvoering geeft aan de uitspraken van de arbiter. Dit betekent ook dat de NAM de mogelijkheid heeft om een uitspraak van de arbiter naast zich neer te leggen.
De Arbiter Bodembeweging en de NAM hebben laten weten dat de NAM tot op heden in één zaak fundamentele bezwaren heeft geuit en geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de arbiter. NAM heeft overigens in dit geval met de schademelder een regeling getroffen die financieel aansluit bij het door de arbiter vastgestelde schadebedrag. In andere zaken heeft de NAM tot dusver altijd uitvoering gegeven aan de uitspraken van de arbiter.
Bent u ermee bekend dat in januari 2018 mw. K. een bedrag van € 10.000 als voorschot kreeg van het Centrum Veilig Wonen (CVW)?
Ik heb uw Kamer toegezegd signalen over het niet opvolgen van uitspraken van de Arbiter Bodembeweging door de NAM, onder de aandacht van de NAM te brengen. Dat heb ik ook in dit geval gedaan. Inmiddels is in deze zaak algehele overeenstemming bereikt tussen de NAM en de betreffende bewoner over het schadebedrag. Verder past het mij niet om in te gaan op individuele zaken die bij de arbiter in behandeling zijn of zijn geweest.
Bent u ermee bekend dat deze mevrouw toen al langdurig op geld wachtte en al maanden brood met pindakaas at?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend dat dit het gevolg was van de NAM die niet betaalde, terwijl de Arbiter Bodembeweging uitspraak had gedaan? Bent u ermee bekend dat de schade die deze mevrouw heeft nu, weer een jaar later, nog steeds niet is vergoed? Wat is hierop uw reactie?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u zaak 17-1510, een dossier in het buitengebied, waarin de Arbiter Bodembeweging uitspraak deed in het voordeel van de schademelder?
Ik heb mij laten informeren over zaak 17-1510. Het betreft de zaak die ook wordt beschreven in het antwoord op vraag 1. De Arbiter Bodembeweging heeft aangegeven tot op heden bekend te zijn met enkel één zaak waarbij de NAM fundamentele bezwaren heeft geuit en geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de arbiter. Verder past het mij niet om in te gaan op individuele zaken die bij de arbiter in behandeling zijn of zijn geweest.
Bent u ermee bekend dat de NAM deze uitspraak naast zich neer legt? Bent u ermee bekend dat dit vaker voorkomt? Wat is hierop uw reactie?
Zie antwoord vraag 5.
Kent u zaak 16-0055, een dossier waarbij mede als gevolg van onenigheid tussen de NAM en de Arbiter Bodembeweging de ondertekening van de mondeling overeengekomen vaststellingsovereenkomst met ruim drie maanden werd vertraagd en waarbij de ondertekening uiteindelijk bijna anderhalf jaar nadat de arbiter uitspraak had gedaan (waarin de NAM werd opgedragen alle gemelde schade te vergoeden) plaatsvond? Wat is hierop uw reactie?
Ik heb mij laten informeren over zaak 16-0055. Partijen hebben uiteindelijk overeenstemming bereikt en er is opvolging gegeven aan de gemaakte afspraken. Verder past het mij niet om in te gaan op individuele zaken die bij de arbiter in behandeling zijn of zijn geweest.
Is u bekend dat de NAM haar juridische afdeling regelmatig brieven laat sturen naar de Arbiter Bodembeweging waarin staat dat de Arbiter bepaalde typen schade niet mag beoordelen onder het bewijsvermoeden en indien de Arbiter dit wel doet, zij de uitspraak naast zich neer legt? Wat vindt u hiervan?
NAM kan ten aanzien van een concreet geschil een standpunt innemen ten aanzien van het al dan niet van toepassing zijn van het bewijsvermoeden. NAM doet dit door het geven van een zienswijze ten aanzien van het geschil. Dit kan op grond van het Reglement Arbiters Bodembeweging mondeling, tijdens een hoorzitting, maar ook schriftelijk. Voorafgaand aan de behandeling van een geschil door de Arbiters Bodembeweging beoordeelt de arbiter of een geschil in aanmerking komt voor geschilbeslechting door de arbiter (ontvankelijk is). NAM kan bij de Arbiter (schriftelijk) aangeven dat het van oordeel is dat een geschil naar haar oordeel niet ontvankelijk is. Het is uiteindelijk aan de arbiter om, onder toepassing van het Reglement Arbiters Bodembeweging, te beoordelen of een geschil ontvankelijk is
Is u bekend dat de NAM bij arbitragezaken vaak kiest voor een niet-constructieve houding?
Zie antwoord vraag 1.
Wist u bijvoorbeeld dat vertegenwoordigers van de NAM tijdens dergelijke zaken laten merken waar een Arbiter Bodembeweging wel iets van mag vinden en waar de Arbiter niks van mag vinden? Wist u dat de NAM aanstuurt op een extra deskundige, dat de NAM aanstuurt op een herzitting of dat de NAM probeert de schikkingen zo laag mogelijk te houden en dat er dus van ruimhartigheid geen sprake is?
Zie het antwoord op vraag 8.
Weet u dat de NAM schades als gevolg van verzakkingen door gaswinning pertinent ontkent en uitsluit? Wat is daarop uw reactie?
Het is aan de arbiter die – na het horen van de zienswijze van partijen en eventuele adviezen van door de Arbiter geraadpleegde deskundigen – een oordeel geeft over de vraag of de schade is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld.
Is u bekend dat de NAM mensen regelmatig oplegt zelf een deel van het schadeherstel te betalen? Wat is hierop uw reactie?
Indien een zaak aan de Arbiter Bodembeweging wordt voorgelegd, is het de arbiter die hierin uitspraak doet. NAM kan een bewoner niet opleggen zelf bepaalde schades te vergoeden. Indien bewoner van mening is dat de uitspraak van de arbiter niet aansluit bij hetgeen waar hij of zij recht op heeft, staat ook de weg naar de rechter open.
Bent u ermee bekend dat het idee bestaat dat in geval van schadeherstel door het CVW naar aanleiding van een Arbiteruitspraak er sprake is van een vergelijkbare situatie als bij versterking, waarbij de NAM de begroting van de aannemer ter discussie stelt, en daarmee de kwaliteit van het schadeherstel probeert te verlagen? Bent u ermee bekend dat dit gebeurt ondanks dat het anders is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst?
Ik ben hier niet mee bekend. NAM sluit, naar aanleiding van de uitspraak van de arbiter, een vaststellingsovereenkomst met de gedupeerde. De vaststellingsovereenkomst wordt uitgevoerd. Wanneer wordt gekozen voor schadevergoeding in geld gaat de NAM daarbij uit van het door de arbiter in zijn uitspraak vastgestelde schadebedrag of herstelmethodiek. Daarnaast heeft de arbiter sinds begin 2018 de uitspraken verduidelijkt door in de uitspraak een schadeherstelbedrag vast te stellen. Hierdoor is veel onduidelijkheid bij partijen weggenomen. Daar waar in een uitspraak geen bedrag door de arbiter is vastgelegd, ontstaat soms discussie achteraf. In dat geval kan worden verzocht om een vervolgzitting bij de arbiter, zodat deze alsnog een bedrag voor herstel kan vaststellen.
Bent u bereid per arbiteruitspraak na te gaan of de NAM die heeft uitbetaald? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer heeft u dit afgerond?
De Arbiter Bodembeweging geeft aan bekend te zijn met één zaak waarbij de NAM fundamentele bezwaren heeft geuit en geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de arbiter. Op basis van deze informatie zie ik geen aanleiding om per individueel geval na te gaan of de NAM heeft uitbetaald.
Vindt u de vertraging die de NAM doet ontstaan door het niet uitvoeren van de uitspraak van de Arbiter nog steeds ongewenst? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat de NAM gaat doen wat ze moet doen?
Eerder kwam het voor dat de Arbiter Bodembeweging enkel uitspraak deed over de schadeoorzaak zonder een schadeherstelbedrag vast te stellen. Over de omvang van de schadevergoeding kon zo discussie ontstaan en daardoor mogelijk ook vertraging. De arbiter heeft begin 2018 de uitspraken verduidelijkt door in de uitspraak een schadeherstelbedrag vast te stellen. In het enkele geval dat de NAM fundamentele bezwaren heeft geuit, heeft er geen vertraging opgetreden, omdat het separaat is opgelost met bewoner. Bij de Arbiter Bodembeweging zijn geen andere signalen dat de NAM in meer zaken geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de arbiter
Bent u bereid over te gaan op een generaal pardon voor de mensen die nog onder de oude schades vallen? Zo nee, waarom niet?
NAM heeft alle gedupeerden die schade hebben gemeld voor 31 maart 2017 een aanbod gedaan. Indien deze gedupeerden zich niet konden vinden in het aanbod dat is gedaan, hebben zij zich tot 1 september 2018 kunnen wenden tot de Arbiter Bodembeweging voor geschilbeslechting. Dit is ook gebeurd. Een generaal pardon is niet aan de orde voor de betreffende gedupeerden, aangezien hun melding nog door de arbiter behandeld wordt. Ik heb aangegeven te zullen volgen hoe deze behandeling van zaken door de arbiter verloopt.
De online omgevingsanalyse die is opgesteld in opdracht van de Omgevingsraad Schiphol (ORS) |
|
Cem Laçin , Lammert van Raan (PvdD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het rapport «Resultaten online omgevingsanalyse en online gesprekken over toekomst Schiphol» dat in opdracht van de ORS is opgesteld?1
In mei 2018 is de motie van Kamerlid Dijkstra c.s. aangenomen (Kamerstuk 29 665, nr. 314). Op 4 juni 2018 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat de voorzitter van de Omgevingsraad Schiphol, de heer Alders, verzocht om een brede maatschappelijke consultatie te organiseren als onderdeel van de twee adviesaanvragen die ik heb neergelegd bij de Omgevingsraad Schiphol.
In de brede maatschappelijke consultatie zijn verschillende instrumenten ingezet om de mening en ideeën op te halen over de toekomst van Schiphol en omgeving. Hierbij is bijvoorbeeld gesproken met direct omwonenden, hebben wetenschappers bepaalde thema’s met elkaar uitgediept en hebben alle inwoners van Nederland mee kunnen doen met de internetconsultatie.
De mening van de online community (omgeving) over de toekomst van Schiphol en omgeving is in beeld gebracht. Middels een analyse van de online omgeving is in kaart gebracht waar het gesprek in de social media vooral over wordt gevoerd, welke groepen daarbij te onderscheiden zijn en wat de meest besproken thema’s per groep zijn. Deze informatie is vervolgens benut om mensen die online actief zijn uit te nodigen om in gesprek te gaan over de toekomst van Schiphol. De resultaten hiervan zijn ontsloten via de website van de Omgevingsraad Schiphol.
Wat is het doel geweest van deze online analyse?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van deze analyse?
Ja. De resultaten hiervan zijn voor eenieder toegankelijk via de website van de Omgevingsraad Schiphol. De heer Alders heeft in bijlage 1 van zijn verslag in antwoord op mijn adviesaanvragen hierover ook gerapporteerd. Dit verslag heb ik de Kamer op 30 januari jl. toegezonden (Kamerstuk 29 665, nr. 353).
Hoeveel heeft deze analyse gekost en met welke geld is deze analyse gefinancierd?
De kosten voor deze brede maatschappelijke consultatie worden gedragen door het ministerie, aangezien dit onderdeel uitmaakt van de uitvoering van de maatschappelijke consultatie ten behoeve van de adviesaanvragen die ik bij de Omgevingsraad heb neergelegd. De kosten van de analyses die in het rapport staan omschreven kostten in totaal € 45.375 (incl. BTW).
Waar en op welke wijze is aantoonbaar geborgd dat het grootschalig verzamelen, verrijken, categoriseren en publiceren van data op deze wijze is toegestaan in het kader van de Algemene Verordening Persoonsgegevens?
De Omgevingsraad Schiphol is een stichting en moet als zodanig net als iedere andere natuurlijke of rechtspersoon voldoen aan de regels en verplichtingen van de AVG. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op de toepassing van de AVG.
Het bericht dat Facebook weigert geld terug te betalen bij aankopen die op haar platform gedaan zijn door minderjarige kinderen |
|
Mahir Alkaya , Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat Facebook weigert geld terug te betalen wanneer jonge kinderen, zonder medeweten van hun ouders, geld hebben uitgegeven aan online spelletjes op het platform van Facebook?1
Ja. Ik teken daarbij aan dat deze berichtgeving gebaseerd is op stukken uit een Amerikaanse rechtszaak van Facebook die betrekking heeft op een periode in 2012.
Zijn er aanwijzingen dat ook in Nederland minderjarige kinderen automatisch betalingen kunnen doen, dan wel hebben gedaan, op de (gaming-)platforms van Facebook met bijvoorbeeld de betaalgegevens van hun ouders en Facebook deze betalingen weigert terug te betalen? Zo ja, hoe geeft u hier gevolg aan?
Incidentele gevallen van kinderen die automatisch betalingen hebben gedaan met betaalgegevens van hun ouders zijn mij uit de media bekend. Uitgaven gedaan door minderjarigen met betalingsgegevens van de ouders zonder dat zij daarvoor toestemming hebben gegeven, kunnen ingevolge artikel 1:234 Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 3:32 BW teruggevorderd worden (zie hierover ook het antwoord op vraag2. Gevallen waarin Facebook gegronde terugbetalingsverzoeken heeft geweigerd, zijn mij niet bekend.
Als een minderjarig kind in Nederland een betaling heeft verricht op de (gaming-)platforms van Facebook zonder dat de ouders daarvan op de hoogte waren, kunnen de ouders dit geld terugvorderen bij Facebook? Zo ja, weet u of Facebook ook positief gehoor geeft aan zulke verzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in antwoord op vraag 2, kunnen ouders dit geld terugvorderen. Facebook heeft hiervoor een speciale pagina met terugbetaal-tool op haar platform.3 Dat is in feite een stappenplan dat moet worden doorlopen om een betaling terug te vorderen voor een aankoop die is gedaan door iemand die jonger is dan achttien. Daarnaast stuurt Facebook een kwitantie naar het e-mailadres dat is gekoppeld aan het Facebookaccount van waaruit een aankoop is gedaan. De mogelijkheid om bezwaar te maken tegen een betaling kan door middel van een link in de kwitantie worden benut. Ik heb begrepen dat Facebook gehoor geeft aan gegronde verzoeken waarbij jonge kinderen betalingen hebben verricht zonder toestemming van hun ouders.
Zijn er wetten of richtlijnen waaraan online bedrijven in Nederland moeten voldoen om zekerheid te hebben dat een kind dat een betaling doet voor het spelen van een online spel toestemming heeft van een ouder? Zo ja, weet u of alle aanbieders van online spellen zich hier aan houden? Zo nee, bent u bereid met de sector in gesprek te treden om tot goede regels te komen?
Artikel 1:234 BW bepaalt dat personen onder de achttien handelingsonbekwaam zijn en daardoor zonder toestemming van hun wettelijke vertegenwoordigers geen rechtshandelingen kunnen verrichten. Dit betekent onder meer dat minderjarigen geen contracten kunnen afsluiten zonder toestemming van een ouder of voogd. In bepaalde gevallen wordt deze toestemming verondersteld, namelijk indien het een rechtshandeling betreft ten aanzien waarvan het in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is dat minderjarigen die op een bepaalde leeftijd zelfstandig verrichten (artikel 1:234 lid 3 BW). Onder welke omstandigheden de toestemming voor het spelen van een online game verondersteld mag worden en welke leeftijdsgrens daarbij gehanteerd wordt, is afhankelijk van een aantal factoren. Hierbij valt te denken aan het geldbedrag dat gemoeid is met de overeenkomst, de wijze waarop wordt betaald, de duur waarvoor de minderjarige zich verbindt en de aard van het product. Het maakt uit of een kind van bijvoorbeeld tien een bepaald contract aangaat of een adolescent die twee maanden verwijderd is van zijn achttiende verjaardag. In individuele gevallen zal uiteindelijk de rechter een oordeel moeten vellen of artikel 1:234 lid 3 BW kan worden ingeroepen. Een internetplatform mag er niet zomaar van uitgaan dat de ouders toestemming hebben gegeven voor het spelen van een online game.
Voor een internetplatform is het echter niet na te gaan of iemand is wie hij voorgeeft te zijn. Als via een ouderlijk account met gekoppelde creditcard wordt gehandeld, ziet het er voor de wederpartij uit alsof sprake is van een meerderjarige. Daarom is het ook van belang dat ouders zich realiseren dat ze het nodige zelf kunnen doen om handelingen door minderjarigen via hun account te voorkomen, bijvoorbeeld via de beveiligings-, betaal- en andere instellingen van hun account. Uitvoerige informatie hierover is ook aanwezig bij Facebook.4 Daarnaast is algemene informatie beschikbaar via ConsuWijzer en op de website van de Consumentenbond.5 Vertrekpunt daarbij is dat ouders hun account zo kunnen instellen dat automatische betalingen door hun kinderen niet mogelijk zijn, bijvoorbeeld via beveiliging met een pincode, een wachtwoord of een vingerscan. Dat laat onverlet dat internetplatforms en aanbieders van online spellen een eigen rol hebben om dergelijke technische beveiligingsmiddelen in te bouwen. Als er onverhoopt toch iets mis gaat en een kind zonder toestemming betalingen verricht, is mij verzekerd dat Facebook coulant omgaat met terugbetalen. In een gesprek met Facebook heb ik voor het belang daarvan ook nadrukkelijk aandacht gevraagd. Facebook heeft in reactie daarop aangegeven zich hiervoor maximaal te zullen inspannen.
Het artikel 'Doe altijd aangifte! Maar waarom doen hulpverleners het zelf dan niet?' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Doe altijd aangifte! Maar waarom doen hulpverleners het zelf dan niet?»?1 Kent u daarnaast de nota «Oud en Nieuw 2018–2019 landelijk beeld jaarwisseling 2018–2019 in Nederland» van De landelijke Eenheid, Dienst landelijke informatie organisatie, IKKL–IKN, van 10 januari 2019?2 Kent u voorts het artikel «Geweld tegen agenten verdubbeld: «onbegrijpelijk»»?3
Ja.
Klopt de stelling in het artikel uit het Algemeen Dagblad van 16 januari 2019 dat politieagenten geen aangifte doen indien er geweld jegens hen gebruikt is tijdens de jaarwisseling? Herkent u dit beeld? Herkent u zich in de zin in de nota van de politie (pagina 11) dat politieagenten geen aangifte van geweld durven te doen, omdat zij bang zijn voor represailles? Indien u zich herkent in deze stelling, kunt u dan aangeven waarom agenten bang zouden zijn voor represailles?
Er zijn op dit moment geen cijfers beschikbaar die de in voornoemd artikel aangehaalde stelling (dat politieagenten als er geweld tegen hen is gebruikt gedurende de jaarwisseling geen aangifte doen) kunnen staven of onderbouwen. De stelling dat politieagenten geen aangifte van geweld durven doen uit angst voor represailles herken ik niet. Uit de eerder door politie uitgevoerde handmatige analyse van de incidenten voor het Landelijk Beeld Jaarwisseling blijkt dat dit ging om werknemers met een publieke taak, niet zijnde politieambtenaren. Desalniettemin is het zaak dat alle werknemers met een publieke taak altijd aangifte doen wanneer geweld tegen hen is gebruikt. Indien een hulpverlener bedreigd wordt naar aanleiding van een aangifte neemt de politie dit serieus. Ook bij andere hulpverleners dan de politie kan de werkgever aangifte doen.
Bij navraag heeft de politie mij bevestigd geen signalen ontvangen dat de aangiftebereidheid onder politieambtenaren in algemene zin niet optimaal is. Het is wel zo dat de snelle opeenvolging van incidenten tijdens de jaarwisseling er voor zorgt dat politiemedewerkers niet in alle gevallen melding van GTPA hebben gedaan. Dit is overigens niet anders dan in voorgaande jaren.
Tijdens de jaarwisseling is het helaas zo dat een deel van de hulpverleners tijdens het werk te maken krijgt met bedreiging, intimidatie en fysieke agressie. Ik wil benadrukken dat dit onacceptabel is. Juist in dit soort schrijnende omstandigheden is het doen van aangifte belangrijk.
Het beleid bij politie bestaat uit een uitvoeringsregeling van «Geweld Tegen Politie Ambtenaren» (GTPA) inclusief twee richtlijnen. Vanuit de politieorganisatie wordt gestimuleerd melding en aangifte te doen van geweld tegen politieambtenaren, als het gaat om strafbaar geweld wordt door de politieorganisatie aangifte gedaan. Hier wordt door leidinggevenden doorlopend aandacht voor gevraagd. Er zijn verschillende mogelijkheden bij het doen van aangifte, waaronder het kiezen voor aangifte onder domicilie (bijvoorbeeld de werkplek als domicilie). Hierdoor kan de verdachte geen kennis nemen van het privé adres van de aangever. Ook is er de mogelijkheid dat de leidinggevende, vanuit zijn verantwoordelijkheid als werkgever, aangifte doet. De politieambtenaar wordt verder in bescherming genomen door er zorg voor te dragen dat de voortgang van het opsporingsonderzoek en het dossier wordt afgeschermd en alleen kan worden geraadpleegd door daarvoor geautoriseerde personen.
Zijn er redenen om aan te nemen dat agenten, in meer gevallen dan de jaarwisseling, geen aangifte doen indien er geweld tegen hen gebruikt is of er gedreigd is met geweld tegen hen? Kunt u een algemeen beeld schetsen van de aangiftebereidheid onder politieagenten?
Zie antwoord vraag 2.
Is er nu wel of niet sprake van een toename aan geweldsincidenten tegen hulpverleners, zoals is betoogd door plaatsvervangend korpschef van Essen in het Algemeen Dagblad van 1 januari 2019, namelijk een toename van 27 incidenten bij de jaarwisseling 2017–2018 naar 59 incidenten bij deze jaarwisseling? Hoe verhoudt die uitspraak zich tot het overzicht in de nota van de politie (pagina 10) waar vermeld staat dat het aantal GTPA-incidenten gestegen is van 51 naar 59?
Het bericht waar aan gerefereerd wordt, bevat uitspraken die gedaan zijn op basis van voorlopige cijfers. De definitieve cijfers heb ik aan uw Kamer gezonden per brief van 11 januari 2019.4 Daarin staat aangegeven dat het aantal incidenten tegen politieambtenaren is gestegen van 51 naar 59. Het aantal politieambtenaren dat slachtoffer is geworden van geweld tijdens de jaarwisseling is weliswaar gedaald van 88 naar 82, maar bedacht moet worden dat het aantal slachtoffers van fysiek geweld is gestegen van 38 naar 58.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat het debat over geweld tegen hulpverleners tijdens de jaarwisseling plaatsvindt?
Ja.
Het bericht ‘Bestuurder reformatorische school tekende Nashville-verklaring’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Vera Bergkamp (D66), Paul van Meenen (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bestuurder reformatorische school tekende Nashville-verklaring»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat een onderwijsbestuurder met de naam van de scholengemeenschap de Nashville-verklaring ondertekent?
Het kabinet heeft afstand genomen van de Nashville-verklaring. Deze verklaring ontkent dat mensen een homoseksuele, biseksuele of transgenderidentiteit kunnen hebben en ontkent daarmee dat dit een onderdeel is van de identiteit van de betrokken personen. De Nashville-verklaring draagt niet bij aan het bevorderen van de emancipatie van de lhbti-gemeenschap. Wij staan voor een samenleving waarin het gesprek over godsdienst en seksuele diversiteit op een respectvolle en open manier kan worden gevoerd. We hechten er zeer aan dat dat ook op alle scholen gebeurt.
De vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van onderwijs zijn – naast gelijkwaardigheid – belangrijke waarden in onze samenleving. Soms is er spanning tussen deze waarden. De bestuurder in kwestie geeft aan de verklaring op persoonlijke titel te hebben ondertekend. Het is uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of dat een strafbaar feit oplevert of sprake is van een onrechtmatige gedraging.
Waar wij scholen op beoordelen, is hoe zij invulling geven aan de wettelijke verplichtingen rondom burgerschap, sociale veiligheid en de kerndoelen, waaronder die met betrekking tot seksualiteit en seksuele diversiteit. De formulering van deze opdrachten biedt scholen ruimte daar een eigen invulling aan te geven, zolang het onderwijs is gericht op respectvol omgaan met diversiteit. Dit betekent dat aspecten, zoals de aard en frequentie van dat onderwijs, door de school worden gekozen. Deze invulling mag niet in strijd zijn met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. De Inspectie van het Onderwijs ziet toe op de naleving.
Dit kabinet werkt aan verduidelijking van de huidige burgerschapsopdracht in het funderend onderwijs. Onderdeel daarvan is dat er meer aandacht komt voor de basiswaarden van onze democratische rechtsstaat. Iedere school zal kennis van en respect voor de Grondwet en de mensenrechten en de daaruit voortvloeiende basiswaarden van menselijke waardigheid, vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit als uitgangspunt dienen te hanteren. Scholen kunnen in lijn met de vrijheid van onderwijs eigen opvattingen hebben over de (wenselijke) verhouding tussen grondrechten, maar de burgerschapsopdracht brengt mee dat daarover dialoog plaatsvindt binnen de school waarbij tolerantie, positieve verdraagzaamheid en kennis van en respect voor de basiswaarden cruciaal zijn. Dit wetsvoorstel is in voorbereiding en wordt later dit jaar bij uw Kamer ingediend.
Met het kerndoelonderdeel seksuele diversiteit rust er op scholen de wettelijke verplichting om aandacht te schenken aan seksuele diversiteit. Hoe scholen vorm geven aan die verplichting verschilt per school. Met de motie Becker c.s. is verzocht een aantal kerndoelen, waaronder die met betrekking tot seksuele diversiteit, scherper te omschrijven zodat het voor alle scholen duidelijk is waaraan op dit vlak (minimaal) moet worden voldaan.2 In het regeerakkoord is aangekondigd dat de kerndoelen voor burgerschap en seksuele diversiteit worden aangescherpt. Dit loopt mee in de integrale curriculumherziening onder de noemer curriculum.nu.
Deelt u de mening dat de opvattingen die worden uitgedragen in de Nashvilleverklaring als geheel in strijd zijn met de Nederlandse democratische rechtsstaat en dat deze opvattingen niet aan de basis mogen liggen van een bekostigde Nederlandse onderwijsinstelling?
Zie antwoord vraag 2.
Geldt de bepaling, die in de wet bescherming namen en graden hoger onderwijs een wettelijke verplichting geeft tot het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef waardoor vertegenwoordigers van instellingen zich moeten onthouden van discriminatoire gedragingen en uitlatingen, ook voor onderwijsinstellingen in het funderend onderwijs?
Nee, deze bepaling is vastgelegd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) en geldt daarmee alleen in het hoger onderwijs.
Voor het wettelijk kader voor het funderend onderwijs, verwijzen we u naar het antwoord op vraag 2 en 3.
Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot het wettelijk verplichte maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef en welke consequenties kunt u nemen naar aanleiding van deze wettelijke verplichting?
De wettelijke verplichting het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef te bevorderen geldt alleen in het hoger onderwijs. Voor het tweede gedeelte van uw vraag verwijzen we naar het antwoord op vraag 2 en 3.
Bent u bereid deze uitspraken voor te leggen aan de Commissie beoordeling uitingen maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef?
Dat is niet mogelijk. De Commissie beoordeling uitingen maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef adviseert alleen over zaken in het hoger onderwijs.
Bent u bereid in gesprek te treden met het Driestar College over de functie die de onderwijsinstelling speelt in de Nederlandse samenleving en welke plichten de school heeft op het gebied van sociale veiligheid?
Op school moet iedere leerling zich veilig weten. We kunnen ons voorstellen dat de Nashville-verklaring heel pijnlijk is voor lhbti-jongeren en niet bijdraagt aan hun gevoel van veiligheid en welzijn.
Er heeft naar aanleiding van uw Kamervragen een gesprek plaatsgevonden met het bestuur van het Driestar College over de sociale veiligheid op de school. Het bestuur geeft aan het van groot belang te vinden dat het sociale klimaat op de school veilig is, ook voor lhbt-leerlingen. Daar wordt aan gewerkt, bijvoorbeeld door het mentorprogramma weerbaarheid dat de leerlingen volgen, waarin wordt benadrukt dat respect voor anderen en andersdenkenden vanzelfsprekend is. Ook kunnen leerlingen die problemen zoals pesten ervaren, terecht bij een vertrouwenspersoon. In de communicatie over de vertrouwenspersoon richting de leerlingen wordt lhbt expliciet als gespreksonderwerp benoemd.
De school houdt jaarlijks een leerlingenenquête over sociale veiligheid. De resultaten daarvan zijn goed. Er wordt relatief weinig gepest en jongeren en ouders zijn tevreden over de sociale veiligheid op de school.
De ondertekening van de Nashville-verklaring heeft veel losgemaakt, ook in het reformatorisch onderwijs. We gaan er vanuit dat ook op deze scholen dagelijks gewerkt blijft worden aan een open schoolklimaat. Een schoolklimaat waar respectvol met elkaar wordt omgegaan en waar ruimte is voor iedere leerling om te zijn wie hij of zij is. Waar nodig zullen we dit ondersteunen.
Het kraken van het Fort bij Velsen in de Gemeente Beverwijk door oud-ADM-krakers |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Daniel Koerhuis (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat oud-ADM-krakers inmiddels het Rijksmonument/ UNESCO Wereld Erfgoed Fort bij Velsen in de gemeente Beverwijk hebben gekraakt?1 Deelt u de mening dat kraken illegaal en een schending van het eigendomsrecht is? Zo nee, waarom niet?
Ja, hiervan ben ik op de hoogte. Ik deel het standpunt dat kraken illegaal is en een schending van het eigendomsrecht.
Is er bekend wie de eigenaar van dit gekraakte pand is? Zo ja, heeft de eigenaar aangifte gedaan?
Uit de berichtgeving maak ik op dat het gekraakte perceel in het bezit van particulieren is. Er is direct aangifte gedaan door de eigenaar.
Indien de eigenaar aangifte heeft gedaan, deelt u dan de mening dat dit pand zo snel mogelijk ontruimd moet worden, om zo de Antikraakwet te handhaven? Welke termijn wordt hiervoor gehanteerd?
De officier van justitie heeft reeds twee dagen na de kraak de ontruiming van het gekraakte pand aangekondigd. Tegen deze aankondiging hebben de krakers een kort geding aangespannen dat op 7 februari jl. heeft gediend. Op 21 februari jl. heeft de rechtbank geoordeeld dat Fort Velsen ontruimd mag worden. De rechter heeft in het nadeel van de krakers beslist. De krakers zullen het pand moeten verlaten.
Is er bij deze krakers sprake van een georganiseerde groep? Zo ja, welke groep(en)?
Uit de berichtgeving maak ik op dat een deel van de krakers afkomstig is van het vorige maand ontruimde ADM-terrein in Amsterdam. Of hierbij sprake is van een georganiseerde groep kan ik op dit moment niet zeggen. Dat is overigens ook niet relevant voor de ontruimingsvordering van het OM. Over individuele zaken doe ik geen mededelingen.
Klopt het dat er oud-ADM-krakers bij zitten, en dat sommigen verdacht en/of eerder veroordeeld zijn voor verstoring van de openbare orde tijdens eerdere ontruimingen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de burgemeester van Beverwijk voornemens is dit gekraakte pand te ontruimen?
De bevoegdheid tot het nemen van een ontruimingsbeslissing ligt bij het Openbaar Ministerie. Vanuit het oogpunt van openbare orde en veiligheid heeft de burgemeester een verantwoordelijkheid die ertoe kan strekken dat hij uiting geeft aan het niet laten voortduren van een ongewenste situatie en bereidheid om in het voorkomende geval van een ontruiming faciliterend op te treden. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Klopt het dat de bij de ontruiming van gekraakte panden in Amstelveen betrokken asielkrakers afgelopen jaar zijn aangehouden op basis van verdenkingen/ eerdere veroordelingen voor verstoring van de openbare orde? Kunt u toezeggen de burgemeester van
Over individuele zaken doe ik geen mededelingen.
Beverwijk te ondersteunen om op dezelfde manier te ontruimen als in Amstelveen? Zo nee, waarom niet?
Ik meen dat deze vraag inmiddels achterhaald is door de uitspraak in kort geding in deze zaak.
Wat zijn de gevolgen van het beschadigen en/of vernielen van Rijksmonumenten/ UNESCO Wereld Erfgoed? Welke wettelijke en bestuurlijke middelen heeft het Rijk om op te treden in gevallen waarbij Rijksmonumenten/ UNESCO Wereld Erfgoed in acuut gevaar zijn en mogelijk beschadigd en/of vernield worden?
Het beschadigen of vernielen van een rijksmonument is verboden op grond van artikel 9.1, eerste lid, onder a, van de Erfgoedwet in samenhang met artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988. Overtreding van dit verbod is strafbaar op grond van artikel 9.1, tweede lid, onder b, van de Erfgoedwet in samenhang met artikel 1a, onderdeel 2, van de Wet op de economische delicten, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet. Het beleid inzake Werelderfgoed is gebaseerd op het nationale wettelijke instrumentarium.
De lidstaten van het verdrag zijn verantwoordelijk voor het in stand houden van de uitzonderlijke universele waarde van het Werelderfgoed. Op grond van artikel 9.1, eerste lid, onder a, van de Erfgoedwet in samenhang met artikel 63, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het college van burgemeester en wethouders het verantwoordelijke orgaan om op te treden cq. te handhaven bij het vernielen van rijksmonumenten.
Deelt u de mening dat er onderscheid gemaakt zou moeten worden tussen reguliere panden en monumentale panden, gezien het risico op onherstelbare schade en/of vernieling? Zo nee, waarom niet?
In alle gevallen is schade of vernieling verwerpelijk, los van de status van het gebouw. Artikel 138a Sr (kraakverbod) voorziet niet in een dergelijk onderscheid en ik zie daar ook niet direct aanleiding toe. Indien schade ontstaat, kunnen de verantwoordelijken voor deze schade via een civiele procedure aansprakelijk worden gesteld. Het verhalen van schade is primair een zaak tussen eigenaar en kraker.
Deelt u de mening dat schade in alle gevallen verhaald moet worden op krakers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Voorzien de beleidsregels van de Antikraakwet van het Openbaar Ministerie in een hogere prioriteit voor monumentale panden (zowel lokale, provinciale als rijksmonumenten)? Zo ja, hoe wordt daarin voorzien en hoe worden deze beleidsregels in dit geval toegepast?
De beleidsregels van het OM voorzien niet in een hogere prioriteit voor de ontruiming van monumentale panden.
Indien deze beleidsregels daarin niet voorzien, deelt u de mening dat deze voor monumentale panden aangescherpt zouden moeten worden? Zo ja, bent u bereid dit mee te nemen in de aanscherping van de beleidsregels inzake de ontruimingsperiode van gekraakte woningen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie daartoe vooralsnog geen noodzaak. Het college van burgemeester en wethouders is op grond van de Erfgoedwet, Monumentenwet 1988 en Wabo de verantwoordelijke overheidslaag om op te treden bij vernieling, zowel tijdens als na de ontruimingsperiode.
De uitzetting van Nederlandse journalist Boersma |
|
Bram van Ojik (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Sven Koopmans (VVD), Raymond de Roon (PVV), Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Sadet Karabulut , Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat de Nederlandse journalist Ans Boersma door Turkije is uitgezet?1
Het klopt dat mevrouw Boersma op 17 januari jongstleden door de Turkse autoriteiten is uitgezet naar Nederland.
Kunt u bevestigen dat Boersma niet eens in staat is gesteld haar spullen op te halen en mee te nemen?
Ik kan bevestigen dat mevrouw Boersma in vreemdelingenbewaring is geplaatst, van waaruit zij op het vliegtuig naar Nederland is gezet. Zij was inderdaad niet meer in de gelegenheid persoonlijke spullen op te halen.
Klopt het dat zij een geldige accreditatie had voor 2019 en haar uitzetting daarmee geen administratief, maar politiek besluit is?
Mevrouw Boersma had een geldige accreditatie voor 2019. De Turkse autoriteiten hebben laten weten dat de uitzetting van mevrouw Boersma een vreemdelingenrechtelijk besluit is. Zij is januari 2019 op de zogenoemde no-entry list van Turkije geplaatst.
Klopt het dat Turkije Boersma verdenkt van banden met een terroristische organisatie?2
Het is mij niet bekend of mevrouw Boersma in Turkije van strafbare feiten wordt verdacht.
Klopt het dat Ans Boersma door Turkije is uitgezet naar aanleiding van door Nederland geleverde informatie? (verklaring prof. Altun)?
Zie het antwoord op vraag 9.
Welke informatie heeft Nederland met Turkije gedeeld inzake Ans Boersma?
De Nederlandse politie heeft in opdracht van het Openbaar Ministerie een informatieverzoek gedaan aan de Turkse autoriteiten in het kader van het strafrechtelijk onderzoek naar mevrouw Boersma. Over de inhoud van dat informatieverzoek kunnen, vanwege het nog lopende strafrechtelijk onderzoek, geen nadere mededelingen worden gedaan.
Heeft Nederland gevraagd om uitlevering, dan wel om een andere opsporingsactie? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom heeft Turkije Boersma dan uitgezet?
Nederland heeft verzocht om informatie in het kader van het strafrechtelijk onderzoek naar mevr. Boersma. De Turkse autoriteiten zijn niet gevraagd mevrouw Boersma aan te houden en/of uit te leveren. Zie ook het antwoord op vraag 9.
Bent u het eens dat het onacceptabel zou zijn als Turkije zonder geldige aanleiding journalisten, verdedigers van het vrije woord, uitzet?
Nederland hecht zeer aan de vrijheid van meningsuiting en persvrijheid, ook in Turkije.
Bent u bereid zo snel mogelijk opheldering te eisen bij de Turkse ambassadeur in Nederland over deze kwestie? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft in het kader van het strafrechtelijk onderzoek naar mevrouw Boersma een informatieverzoek gedaan bij de Turkse autoriteiten. De Turkse autoriteiten zijn niet gevraagd mevrouw Boersma aan te houden of uit te leveren. Dit verzoek is overgebracht via de gebruikelijke operationele lijnen, zonder betrokkenheid van en informatieverlening aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Vanwege de onafhankelijke aard van deze operationele lijnen is in dergelijke gevallen geen rol weggelegd voor de Minister van Buitenlandse Zaken. De Turkse autoriteiten hebben mevrouw Boersma in januari 2019 op de zogenoemde no-entry list geplaatst.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft na de aanhouding van mevrouw Boersma op 16 januari jl., zoals gebruikelijk consulaire bijstand aangeboden. De Nederlandse ambassadeur in Turkije heeft na de aanhouding van mevrouw Boersma contact gehad met de Turkse autoriteiten over de achtergronden van haar aanhouding. De Turkse autoriteiten hebben in dat contact laten weten dat de uitzetting van mevrouw Boersma een vreemdelingenrechtelijk besluit is. Het informatieverzoek van Nederland was volgens de Turkse autoriteiten aanleiding om mevrouw Boersma op de no-entry list te plaatsen. Mevrouw Boersma is vervolgens op 17 januari jongstleden uitgezet.
Welke stappen onderneemt u om de nog in Turkije verblijvende Nederlandse en andere buitenlandse journalisten te ondersteunen?
Nederland hecht zeer aan de vrijheid van meningsuiting en persvrijheid, ook in Turkije. In algemene zin maakt Nederland zich zorgen over het gebrek aan persvrijheid in Turkije. Nederland vraagt hier regelmatig aandacht voor, onder andere in bilaterale contacten en in EU-verband.
Indien de aantijgingen tegen Boersma onwaar blijken te zijn, bent u dan bereid er alles aan te doen om deze journalist weer in Turkije haar werk te laten doen?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 4 is het mij niet bekend of mevrouw Boersma in Turkije van strafbare feiten wordt verdacht. In Nederland is zij wel verdachte van een strafbaar feit, maar niet van een terroristisch misdrijf. Vanwege het nog lopende strafrechtelijk onderzoek kan ik geen nadere mededelingen over de zaak doen, het past mij niet om uitingen te doen over een individuele kwestie of te speculeren over de afloop daarvan.
De ranglijst christenvervolging 2019 uitgebracht door ‘Open Doors’ |
|
Martijn van Helvert (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de «ranglijst christenvervolging 2019»?
Ja.
Deelt u de conclusie dat alleen al in de top 50 van deze ranglijst 245 miljoen christenen met vervolging te maken hebben gehad vanwege hun geloof? Zo nee, waarom niet?
Open Doors baseert zijn conclusies mede op gegevens van de ngo Freedom House en de Amerikaanse denktank Pew Research Center. Het kabinet deelt de zorg over de door Open Doors gesignaleerde trend van een toenemend aantal vervolgingen van christenen op basis van hun religie.
Deelt u de analyse dat één op de negen christenen wereldwijd met vervolging te maken krijgt, terwijl dat twee jaar geleden nog één op de elf was? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke conclusies verbindt u hieraan voor het Nederlandse mensenrechtenbeleid dat godsdienstvrijheid als een van de prioriteiten heeft?
Nederland blijft zich zowel bilateraal als via de diverse multilaterale fora inzetten voor de vrijheid van religie en levensovertuiging en zal deze inzet in de komende jaren intensiveren, zoals schriftelijk aan uw Kamer medegedeeld op 29 oktober 2018 (Kamerstuk 32 735, nr. 227). Ook de (binnen afzienbare termijn) te benoemen Nederlandse speciaal gezant voor vrijheid van religie en levensovertuiging zal aandacht schenken aan de verontrustende trend van toenemende vervolgingen van christenen en andere groepen vervolgd om redenen van religie of levensovertuiging.
Welke mogelijkheden ziet u voor Nederland om bij te dragen aan de veilige terugkeer van christenen in (Noord-)Irak waarbij hun rechten als burger gewaarborgd worden?
De Nederlandse inzet in Irak is gericht op het versterken van de stabiliteit in Irak en het duurzaam verslaan van ISIS. Deze hulp richt zich ook op de meest kwetsbare groepen, opdat ook zij veilig kunnen terugkeren naar huis en hun leven weer kunnen oppakken. Daarnaast brengt Nederland respect voor mensenrechten en de positie van minderheden, waaronder christenen, regelmatig op in gesprekken met Iraakse autoriteiten en met de VN. In dit kader wordt aangedrongen op een meer inclusief bestuur en veiligheidssector, opdat ook de zorgen en behoeftes van deze minderheden worden meegenomen in besluitvorming. Zo ook tijdens mijn laatste bezoek aan Irak op 16-18 december jl.
Vindt u onder uw Europese collega’s voldoende eensgezindheid om als Europese Unie landen als China en India, waar de positie van christenen en andere religieuze minderheden verder verslechterd is, hierover aan te spreken? Zo nee, bent u bereid u in te spannen om binnen de EU te komen tot een gezamenlijk optreden ten aanzien van deze landen? Zo ja, welke stappen onderneemt de Europese Unie om India en China te bewegen tot een betere behandeling van christenen en andere religieuze minderheden?
De EU heeft zowel met China als met India een reguliere mensenrechtendialoog, waarin de vrijheid van religie en levensovertuiging en de rechten van minderheden belangrijke onderdelen zijn. De EU staat pal voor deze rechten. Dat blijkt ook uit de door de voortrekkersrol van de EU bij de resolutie Freedom of Religion and Belief, met consensus aangenomen in de Mensenrechtenraad en de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de VN, de EU-richtsnoeren voor vrijheid van religie en levensovertuiging en de aanstelling van een Speciaal Gezant van de EU voor godsdienstvrijheid, Ján Figel.
Hebt u de indruk dat China zich iets aangetrokken heeft van de bilaterale stappen die Nederland het afgelopen jaar ondernomen heeft? Zo ja, kunt u aangeven welke gevolgen deze stappen hebben gehad? Zo nee, hoe zou het effect van zulke stappen vergroot kunnen worden?
Er is sprake van een breder patroon van toegenomen beperkingen op de vrijheid van religie en levensovertuiging in China. Het kabinet maakt zich daar ernstige zorgen over, en stelt dit zowel bilateraal als multilateraal aan de orde. Bilateraal heeft Nederland, ook op politiek niveau, dit het afgelopen jaar bij verschillende gelegenheden gedaan naar aanleiding van de situatie in Xinjiang, waar de vrijheid van religie en levensovertuiging onder zware druk staat. Nederland kaartte dit ook aan tijdens het landenexamen over de mensenrechten in China in de mensenrechtenraad (Universal Periodic Review). De religieuze vrijheid van christenen is specifiek aan de orde gebracht tijdens de bilaterale mensenrechtendialoog met China. Nederland zal dit aan de orde blijven stellen. Ook blijft Nederland streven naar het ondersteunen van projecten vanuit het Mensenrechtenfonds die bijdragen aan de vrijheid van religie en levensovertuiging in China, al is dit gezien de geldende beperkingen een grote uitdaging.
Bent u het eens met de analyse dat de trend van religieus nationalisme in verschillende landen verder is toegenomen, zoals met name in India? Zo nee, waarom niet?
Ja. De toename van door religie geïnspireerd nationalisme is een zorgwekkende trend, niet alleen in India maar in meerdere delen van de wereld.
Bent u bereid uw Indiase collega te vragen te erkennen dat de etnische of nationale identiteit niet onlosmakelijk verbonden is met één bepaalde religie of geloofsovertuiging? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt de zorgen over gestaag afnemende tolerantie ten opzichte van godsdienstvrijheid in India, hoewel vrijheid van religie is verankerd in de Indiase Grondwet.
De Nederlandse overheid zoekt blijvend de dialoog met India, zowel bilateraal als in EU verband. Nederland en de EU benadrukken daarbij het belang van respect voor mensenrechten voor een ieder, waaronder religieuze en andere minderheden, voor een goed functionerende democratische rechtsstaat. Tijdens de 27e sessie van de Universal Periodic Review (op 4 mei 2017) heeft Nederland in de VN-Mensenrechtenraad een aanbeveling gedaan over godsdienstvrijheid en de conversiewetten in een aantal deelstaten. Ook verschillende andere EU lidstaten hebben een dergelijke aanbeveling over godsdienstvrijheid gedaan. India heeft de aanbevelingen genoteerd. De mensenrechtenambassadeur heeft tijdens zijn bezoek aan New Delhi op 22 en 23 november 2017 aandacht besteed aan het onderwerp godsdienstvrijheid en de wetten die in een aantal Indiase staten zijn aangenomen die veranderen van geloof bemoeilijken.
Deelt u de mening dat de anti-bekeringswetten die in acht Indiase deelstaten gelden, in strijd zijn met godsdienstvrijheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Acht u het geboden, gezien de ontwikkelingen in India, uw Europese collega’s ertoe op te roepen om dit land ook in Europees verband aan te spreken op de verslechterde positie van christenen? Zo nee, waarom niet? Wat is de respons geweest van India op eerdere gelegenheden waarbij deze problemen zijn besproken?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de zorgen ten aanzien de ontwikkelingen in Algerije waar het weigeren of vertragen van de toekenning van de verplichte vergunningen voor kerken effectief leidt tot een inperking van de godsdienstvrijheid voor christenen? Hecht u geloof aan de verklaring van de Algerijnse Minister van buitenlandse zaken dat de wet op de gebedshuizen vooral gericht is tegen clandestiene moskeeën en dat kerken daar niets van te vrezen hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Tijdens mijn gesprek met Minister van Buitenlandse Zaken Messahel in mei 2018 heb ik mijn zorg uitgesproken over de situatie van een aantal Protestantse kerken in Algerije. In reactie stelde mijn Algerijnse ambtgenoot dat de nieuwe wetgeving voor gebedshuizen vooral op clandestiene moskeeën gericht was en dat kerken in Algerije niets van deze wetgeving te vrezen hadden. De kwestie is later in het jaar ook besproken door de Nederlandse ambassadeur in Algiers met de president van de Algerijnse officiële mensenrechtenraad. Die bevestigde dat vrijheid van religie wettelijk is vastgelegd, maar dat kerken, net als andere maatschappelijke organisaties en gebedshuizen van andere religies zich correct dienen te registeren. Wel komt het soms voor dat er problemen zijn bij het verkrijgen van de benodigde vergunningen om diensten te houden. Het spreekt voor zich dat ik de ontwikkelingen hieromtrent nauwgezet volg en indien nodig zowel bilateraal als in EU-verband, aandacht zal vragen voor de vrijheid van religie en levensovertuiging.
Wat is tot nu toe het effect geweest van de aandacht die zowel door Nederland als door de EU hiervoor gevraagd is?
In EU-verband is aandacht gevraagd voor de problemen bij het verkrijgen van de benodigde vergunningen om in bepaalde plaatsen kerkdiensten te houden. De zaligverklaring van 19 katholieke geestelijken in Oran 8 december jl. kreeg veel aandacht in de pers, en leidde tot een relevant publieke debat over vrijheid van religie en levensovertuiging in Algerije.
Kunt u ons informeren over de stand van zaken in de zaak-Asia Bibi? Welke druk wordt er in Europees of ander multilateraal verband nog druk uitgeoefend om Asia Bibi veilig het land te laten verlaten?
Nederland heeft zich in EU-verband en met andere gelijkgezinde landen de afgelopen 10 jaar intensief inspannen voor de zaak Asia Bibi. Op 29 januari 2019 heeft het Pakistaanse Hooggerechtshof de review petitie tegen haar vrijspraak verworpen en komt er eindelijk een einde aan de jarenlange juridische procedure. Het kabinet verwelkomt de bevestiging van haar vrijspraak. Voor wat betreft de opvang van Asia Bibi in Pakistan of in een ander land geldt dat het kabinet gezien de veiligheidsrisico’s voor alle betrokkenen kiest voor stille diplomatie.
Wanneer begint de speciale gezant voor godsdienstvrijheid, waar de Kamer een motie over heeft aangenomen, met zijn werkzaamheden?
De speciaal gezant voor vrijheid van religie en levensovertuiging zal zijn of haar werkzaamheden zo spoedig mogelijk aanvangen.
De berichten betreffende het misbruikschandaal in de atletiekwereld |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u deze berichten?1 2
Ja.
Kunt u een tijdlijn naar de Kamer sturen waarin staat wie op welk moment wat voor kennis had van dit misbruik en wat de betreffende instanties en/of personen op welk moment hebben gedaan? Zo nee, waarom niet?
Om een goed beeld te krijgen van de zaken die spelen en gespeeld hebben, vergaart het onderzoeksteam van politie onder leiding van het OM zoveel mogelijk alle relevante informatie. Over lopende strafrechtelijke onderzoeken doe ik geen uitspraken.
Hoe kwalificeert u het handelen van de Atletiekunie, het Instituut Sportrechtspraak (ISR), de politie en het openbaar ministerie (OM) in deze kwestie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te bewerkstelligen dat het niet doen van aangifte door leden van een sportbond of tuchtcollege die weten of vermoeden dat zich zedenmisdrijven afspelen of hebben afgespeeld, strafbaar wordt gesteld? Zo nee, waarom niet? Welke maatregelen gaat u dan nemen om te voorkomen dat in de toekomst het wegkijkgedrag door leden van bijvoorbeeld sportbonden en tuchtcolleges leidt tot nieuwe slachtoffers?
Het is in de sport een standaard procedure om daar waar sprake is van een vermoeden van een strafbaar feit contact te leggen met de politie. Ook worden slachtoffers aangemoedigd om melding te doen bij de politie. Daarnaast werkt de sportsector al enige tijd intensiever samen met de politie en het OM, met als doel een effectievere aanpak van seksueel misbruik in de sport te realiseren. Dit is op 28 juni 2017 vastgelegd in een convenant tussen NOC*NSF, de politie en het Openbaar Ministerie. Daarnaast is de sportsector aan de slag om de aanpak van seksuele intimidatie in de sport te verbeteren door het implementeren van de aanbevelingen van commissie De Vries met ondersteuning van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Hieronder vallen onder andere het verlagen van de drempel voor het doen van meldingen en het invoeren van een meldplicht voor bestuurders van sportverenigingen.
Naar aanleiding van de motie van de leden Groothuizen (D66) en Van Oosten (VVD) laat de Minister voor Rechtsbescherming een onderzoek doen naar de wenselijkheid en mogelijkheid van het verruimen van de aangifteplicht voor derden bij wetenschap van een zedenmisdrijf.3
Bent u bereid te regelen dat slachtoffers die aangifte doen van een zedenmisdrijf op hun verzoek anoniem kunnen blijven, zodat hun privacy beschermd wordt en hun naam niet opduikt in officiële documenten? Zo nee, waarom beschermt u de privacy van verdachten en daders wel, maar de privacy van slachtoffers niet?
In circa 80% van zedenzaken kennen slachtoffers en beschuldigden elkaar. In die gevallen zal de beschuldigde, als die het verhaal kent, weten wie het slachtoffer is. Dat hoeft overigens niet altijd te betekenen dat dader en slachtoffer dan van elkaar weten waar men woont.
In alle gevallen kan een slachtoffer bij het doen van aangifte daarom kiezen voor domicilie. Dit houdt in dat het adres van het slachtoffer wordt afgeschermd en een ander adres (bijvoorbeeld het adres van een werkgever of familielid) in het proces-verbaal wordt geregistreerd. Om de privacy van slachtoffers te verbeteren wordt er op dit moment samen met de politie, het OM, Rechtspraak en Slachtofferhulp Nederland gewerkt aan een werkwijze waarbij persoonsgegevens van slachtoffers (behoudens naam en geboortedatum) in de toekomst niet meer standaard met het proces-verbaal door de strafrechtsketen gaan.
Ook bestaat al de mogelijkheid dat slachtoffers bij de aangifte kunnen verzoeken of ze aangifte kunnen doen op nummer: daarbij komen naam en adres van het slachtoffer niet in de aangifte te staan en wordt in plaats daarvan een nummer opgenomen. Dit gebeurt echter alleen in zeer specifieke gevallen, bijvoorbeeld in zedenzaken waarbij op deze wijze de identiteit van zeer jeugdige slachtoffers wordt beschermd.
Niettemin zal in het merendeel van de gevallen de naam van het slachtoffer, maar ook die van de beschuldigde, ten behoeve van het opsporingsonderzoek in het politiesysteem geregistreerd staan. Daarnaast kan de beschuldigde via de raadsman het dossier inzien. Daarin kan de naam van het slachtoffer, bijvoorbeeld in een verklaring van een getuige, voorkomen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór dinsdag 15 januari 15.30 uur? Zo nee, waarom niet?
De beantwoording van deze vragen vraagt om zorgvuldige afstemming met alle betrokken partijen waardoor een beantwoording vóór de door u gevraagde termijn niet is gelukt.
De Nederlandse versie van de Nashville-verklaring |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Nevin Özütok (GL), Vera Bergkamp (D66), Henk Krol (50PLUS), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat vindt u van de Nederlandse versie van de Nashville-verklaring, de anti-lhbti-uitingen daarin en de ondertekening van dat pamflet?1 2
In Nederland mag iedereen, altijd en overal, zichtbaar zichzelf zijn. Dat is het uitgangspunt van dit kabinet. De Nashville-verklaring is hiermee niet in overeenstemming. De inhoud daarvan druist in tegen de kernboodschap van het kabinet en die van het overgrote deel van de kerkgemeenschappen in Nederland, die juist de verbinding en de dialoog zoeken om geloof, seksuele gerichtheid en genderidentiteit met elkaar te verbinden. Het kabinet heeft dan ook afstand genomen van de Nashville-verklaring.
In onze Grondwet worden de godsdienstvrijheid en de vrijheid van meningsuiting beschermd, maar is ook een verbod op discriminatie opgenomen. Daar waar de vrijheid van meningsuiting in relatie tot de godsdienstvrijheid in botsing komt met de vrijheid om niet gediscrimineerd te worden, is het uiteindelijk aan de rechter om te bepalen welke weging in een dergelijk geval dient te worden gehanteerd. De Algemene wet gelijke behandeling is op het pamflet zelf niet van toepassing, omdat deze wet niet ziet op publieke meningsuitingen. Alleen als het pamflet of het gedachtengoed dat daarin wordt beschreven een rol zou spelen bij de werving en selectie van personeel of het aannemen van leerlingen op scholen, zou dat mogelijk anders kunnen zijn.
Uit informatie van het Openbaar Ministerie is naar voren gekomen dat er aangifte is gedaan tegen enkele ondertekenaars van de Nederlandse versie van de Nashville-verklaring. Er is tegen de Nashville-verklaring als zodanig ook aangifte gedaan. Op dit moment beziet het OM of er sprake is van strafbare gedragingen. Zolang deze zaken ter beoordeling liggen bij het OM en/of de rechter ligt het niet in de rede dat het kabinet daarover uitspraken doet.
Is het u bekend dat de Vrije Universiteit afstand heeft genomen van het pamflet en in gesprek gaat met de met medewerkers die onder titel van hun functie aan de universiteit het pamflet hebben ondertekend? Bent u bereid om in gesprek te gaan met de universiteit over inclusief lhbti-beleid?3
Het college van bestuur van de Vrije Universiteit heeft, binnen de faculteit, universiteitsbreed en naar de betrokken medewerkers duidelijk afstand genomen van de verklaring en het pamflet, en zal het gesprek over diversiteit en inclusiviteit binnen de organisatie intensief voortzetten. Ook publiekelijk heeft de Vrije Universiteit afstand genomen van deze onbarmhartige verklaring. Ik vind het daarom nu niet opportuun om hierover het gesprek aan te gaan.
Wat vindt u ervan dat een geestelijk verzorger werkzaam bij het Ministerie van Defensie de verklaring heeft ondertekend? Is het openlijk bekend van deze geestelijk verzorger dat hij op deze manier kijkt naar lhbti-personen? Hoe wordt geborgd dat geestelijk verzorgers in lijn met het inclusieve beleid van het ministerie en lhbti-acceptatie ondersteuning bieden?
Direct na het bekend worden van de ondertekening, heeft de Diensten Geestelijke Verzorging (Diensten GV) en in het bijzonder de Dienst Protestantse Geestelijke Verzorging op 7 januari op internet laten weten «met kracht afstand van de inhoud van de «Nashville-verklaring» te nemen» en dat de Diensten GV er zijn voor alle defensiemedewerkers, hun thuisfront en veteranen.
Voor de positionering en werkzaamheden van geestelijk verzorgers binnen Defensie geldt de scheiding tussen kerk en staat. De geestelijke verzorging verricht haar werk onder de inhoudelijke verantwoordelijkheid van de door de staat erkende zendende instanties. Defensie heeft hierover geen zeggenschap, zoals opgenomen in het ministerieel besluit betreffende Functionele Kaders Geestelijke Verzorging bij Defensie (2011) en het statuut betreffende Geestelijke Verzorging bij Defensie (2012). De krijgsmachtpredikant en zijn zendende instantie zijn daarom zelf verantwoordelijk voor de uitlatingen. De betrokken geestelijke verzorger heeft zijn steun voor de verklaring ingetrokken en excuses gemaakt naar het defensiepersoneel. Op grond hiervan heeft de zendende instantie kenbaar gemaakt het vertrouwen in de betreffende predikant te behouden.
Er zijn tot nu toe meerdere klachten ingediend en meldingen gemaakt over de ondertekening van de verklaring door de predikant. Deze klachten worden conform de bestaande meldings- en klachtenprocedure onderzocht.
Wat betekent dit pamflet voor lhbti-jongeren? Gegeven het feit dat lhbti-jongeren met een religieuze achtergrond meer suïcidaliteit rapporteren, zou het pamflet en de ondertekening daarvan mogelijk tot meer zelfmoordgedachten kunnen leiden? Wat kunnen we daar aan doen, ook gezien het stijgende aantal zelfdodingen onder jongeren?4 5
Naast alle initiatieven van kerken en geloofsgemeenschappen zelf, ondersteun ik verschillende initiatieven gericht op LHBTI-jongeren met een religieuze achtergrond. Specifiek voor christelijke LHBTI’s is de alliantie van christelijke LHBTI-netwerken vorig jaar gestart met activiteiten gericht op: jonge LHBTI’s in reformatorische en evangelische geloofsgemeenschappen, ouders van LHBTI’s, christelijke LHBTI’s die op een later moment in hun leven uit de kast komen. Voorts richt de alliantie zich op christelijke LHBT-organisaties in Europa, kerkelijke gemeenschappen en regenbooggemeenten in de zogenaamde «bible belt». In deze alliantie werken samen: het Landelijk KoördinatiePunt groepen kerk en homoseksualiteit (LKP), vereniging ChristenQueer, European Forum of LGBT Christan Groups en Verscheurd.nl.
Daarnaast ondersteunt het Ministerie van VWS de aanpak van depressie en zelfdoding onder LHBTI-jongeren door 113 Zelfmoordpreventie, Movisie en COC. De activiteiten richten zich op: ondersteunen van ouders met toegankelijke informatie en handvatten om het gesprek aan te gaan en het actualiseren van de website Iedereenisanders.nl in samenspraak met jongeren. Verder bestaat die aanpak uit masterclasses en onlinetraining voor professionals en het inzetten van het GSA-netwerk van het COC om scholen te bereiken.
In uw open brief in januari 2017 schreef u dat iedereen die ons land zo fundamenteel afwijst, door bijvoorbeeld homo’s lastig te vallen, liever weg kan gaan; hoe kijkt u in het licht van deze brief naar de Nashville-verklaring?6
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt dit pamflet zich tot de wetgeving in Nederland, zoals de Grondwet, de algemene wet gelijke behandeling en het strafrecht? Kan dit pamflet worden gezien als een vorm van haatzaaien? Naar verluidt is er aangifte gedaan over de Nashville-verklaring, als dit het geval is, bent u bereid om de Kamer van de ontwikkeling rond deze aangifte op de hoogte te houden?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat ook leden van de Staten-Generaal, die trouw hebben gezworen aan de Grondwet, de verklaring hebben ondertekend?
In een gezonde democratie moet het debat gevoerd kunnen worden, ook op het scherpst van de snede. In Nederland is de vrijheid van meningsuiting, vooral in het politieke debat, een groot goed, ook wanneer daarbij een mening wordt verkondigd die omstreden is. Hoewel het kabinet het uiteraard niet met elke uiting van parlementsleden eens is, zal het zich er altijd sterk voor blijven maken dat ook deze mening geuit en gehoord mag worden. Het is daarbij vooral de taak van de Staten-Generaal zelf om in het debat eventuele bezwaren tegen geuite meningen kenbaar te maken.
Hoe kijkt u naar de verwijzingen naar teksten uit de bijbel die geweld tegen homoseksuelen beschrijven, in het pamflet dat mensen oproept om zich te verzetten tegen de «historische overgangssituatie», waarin op «ingrijpende wijze invulling wordt gegeven aan wat het betekent mens te zijn»? Hoe kijkt u specifiek naar de verwijzingen Lev. 20:13 «Wanneer een man met een andere man slaapt, zoals men met een vrouw slaapt, dan hebben zij beiden iets gruwelijks gedaan. Zij moeten zeker ter dood gebracht worden. Hun bloed rust op henzelf.!»? En naar Rom. 1:26–27; 1:32: «En evenzo hebben ook de mannen de natuurlijke omgang met de vrouw opgegeven, en zijn in wellust voor elkaar ontbrand: mannen doen schandelijke dingen met mannen en ontvangen het gepaste loon voor hun dwaling in zichzelf. Zij kennen het recht van God, namelijk dat zij die zulke dingen doen de dood verdienen, en toch doen zij niet alleen zelf deze dingen, maar stemmen ook van harte in met hen die ze doen.»?
Het kabinet is van mening dat uitleg van geloofsschriften niet tot zijn taken behoort.
Gaat u in gesprek met de ondertekenaars van het pamflet?
Het kabinet steunt de maatschappelijke dialoog over hoe homoseksualiteit en geslachtsaanpassing en geloof met elkaar verenigd kunnen worden. Maar het is niet aan het kabinet om met de individuele ondertekenaars van het pamflet in gesprek te gaan.
Welke acties gaat het kabinet ondernemen naar aanleiding van de brede ondertekening van de Nashville-verklaring? Zijn er mogelijkheden om jongeren in deze gemeenschappen te beschermen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'Fikse straffen bij geweld tegen hulpverleners? Rechters blijken milder dan OM' |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Fikse straffen bij geweld tegen hulpverleners? Rechters blijken milder dan OM»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat vonnissen van rechters onvoldoende overeenkomen met de richtlijn van het Openbaar Ministerie (OM) waarin staat dat mensen die zich tegen politie, brandweer of anderen met een publieke taak keren, zoals afgelopen jaarwisseling meerdere keren gebeurde, een strafverzwaring van 200 procent kunnen verwachten? Hoe verklaart u de discrepantie tussen de vonnissen en de strafverzwaringsnorm?
Ik wil voorop stellen dat agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak niet acceptabel is. Daarom zijn door politie en openbaar ministerie in 2010 de zogenoemde Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) opgesteld met opsporings- en vervolgingsafspraken over de aanpak van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak. Voorbeelden van afspraken zijn een prioritaire afhandeling van zaken, zoveel mogelijk lik op stuk toepassen, het zoveel mogelijk verhalen van de schade op daders en de verhoogde strafeis van +200% toepassen bij de beoordeling van de uiteindelijke strafeis.
De verhoging van +200% is opgenomen in de OM richtlijn. Deze verhoging staat niet op zichzelf. De hoogte van de uiteindelijke strafeis wordt namelijk niet alleen door richtlijnen bepaald. Officieren van justitie houden naast de in de richtlijnen vastgelegde +200% verhoging – conform de wet, de jurisprudentie en het beleid – rekening met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoon van de verdachte. Deze factoren kunnen tot verhoging of verlaging van het in de richtlijn genoemde uitgangspunt leiden. De verhoging van +200% betekent dus niet hetzelfde als een uitkomst van strafeis +200% (een drie keer zo hoge straf), omdat deze verhoging door het OM niet als laatste wordt toegepast bij het komen tot een strafeis. Zou bij de formulering van de uiteindelijke strafeis de verhoging van +200% als laatste worden toegepast, dan worden andere componenten die strafverzwarend zijn (bijvoorbeeld recidive of wapengebruik) daardoor ook nog eens verdrievoudigd. Er is dan geen sprake meer van zuivere rechtstoepassing. De uiteindelijke strafeis van de officier van justitie is altijd maatwerk.
Uw kamer is bij brief van 20 november 20122 en van 21 mei 20143 geïnformeerd over de toepassing van de verhoogde strafeis van +200% en over de opvolging van de strafeis door rechters. In deze brieven is uiteengezet dat uit onderzoek in 2012, gedaan door de Raad voor de Rechtspraak, is gebleken dat rechters in grote mate opvolging geven aan de strafeis van de officier van justitie. De hoogte van de opgelegde straf bedraagt gemiddeld ruim 90% van de eis. Dat houdt in dat er weinig licht zit tussen wat officieren van justitie eisen en wat rechters opleggen. In 57% van de gevallen is de hoogte van het vonnis gelijk aan de hoogte van de eis. In 8% van de gevallen valt het vonnis zelfs zwaarder uit dan de eis. Ik heb geen informatie waaruit blijkt dat dat nu niet meer het geval is.
Deelt u de mening dat het bijzonder ongemakkelijk is dat de wettelijke mogelijkheden teneinde het aanpakken van geweldplegers tegen hulpverleners onvoldoende worden benut, aangezien uit vonnissen blijkt dat strafverhogingen tussen de 30% en 100% uitkomen in plaats van de bedoelde 200%? Welke strafmatingsgronden worden regelmatig aangevoerd? Bent u bereid dit zonodig nader te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzicht verschaffen in het aantal keren (2017/2018) dat de rechterlijke macht daders met 200%, zwaarder heeft bestraft aangezien zij geweld hebben gebruikt tegen personen met een publieke taak? Zo nee, waarom niet?
Desgevraagd heeft de Raad voor de Rechtspraak mij bericht geen overzichten te kunnen genereren. De strafverzwarende omstandigheid van geweld tegen hulpverleners wordt wel tot uitdrukking gebracht in de (motivering van de) op te leggen straf, maar de strafverhoging ten opzichte van de situatie dat het niet zou zijn begaan tegen een hulpverlener wordt daarin echter niet concreet gekwantificeerd. Bovendien worden uitspraken van de politierechter mondeling gedaan en wordt de (mondelinge) motivering van de op te leggen straf in beginsel niet schriftelijk uitgewerkt. Dat betekent dat niet kan worden nagegaan welke eventuele strafmatigende omstandigheden tijdens de zitting aan de orde zijn gekomen dan wel zijn meegewogen bij de straftoemeting.
Kunt u inzicht verschaffen in het aantal keren (2017/2018) dat door het OM gebruik is gemaakt van het (super)snelrecht aangezien zij geweld hebben gebruikt tegen personen met een publieke taak? Zo nee, waarom niet? Wat zijn de redenen niet voor supersnelrecht te kiezen? Welke maatregelen kunnen worden getroffen teneinde het supersnelrecht meer gangbaar te maken?
Het openbaar ministerie heeft mij laten weten dat in 2017 en 2018 in totaal 571 zaken, waarbij sprake was van geweld tegen personen met een publieke taak, zijn afgedaan door middel van snelrecht of supersnelrecht. De verdeling daarbij was als volgt:
Jaar
Snelrecht
Supersnelrecht
2017
165
125
2018
48
233
Totaal
213
358
Alleen eenvoudige zaken, waarbij geen verder onderzoek nodig lijkt, kunnen op een (super)snelrechtzitting behandeld worden. Hoe sneller een zaak voor de rechter wordt gebracht, hoe korter de politie de tijd heeft om te onderzoeken wat er precies is gebeurd. Daarom zijn alleen zaken die bewijstechnisch relatief eenvoudig zijn geschikt voor (super)snelrecht. Zaken die hiervoor niet geschikt zijn kunnen voor de reguliere rechter worden gebracht.
Deelt u de mening dat er gekeken moet worden naar extra maatregelen teneinde geweld tegen hulpverleners tijdens de jaarwisseling te voorkomen? Zo ja, wat vindt u van een meldplicht bij de volgende jaarwisseling voor personen die zich tijdens deze jaarwisseling strafbaar hebben gemaakt aan geweld tegen een persoon met een publieke taak?
Ik deel uw mening dat gekeken moet worden naar extra maatregelen teneinde geweld tegen hulpverleners te voorkomen. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 8.
Wat betreft het opleggen van een meldplicht geldt dat op grond van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Gemeentewet respectievelijk de rechter, de officier van justitie en de burgemeester over verschillende mogelijkheden beschikken om maatregelen – waaronder een meldplicht – op te leggen aan personen die strafbare feiten plegen of overlast veroorzaken. Maatregelen die bijdragen aan het voorkomen van geweld tegen personen met een publieke taak zal de rechter altijd in zijn overwegingen betrekken, zo ook de mogelijkheid van het opleggen van een meldplicht.
Welke wettelijke wijzigingen dienen te worden genomen teneinde de meldplicht bij de jaarwisseling vanaf 18:00 uur 31 december tot 02:00 uur 1 januari mogelijk te maken?
De strafrechter, de officier van justitie en de burgemeester hebben ieder verschillende bevoegdheden om bij wijze van maatregel of ter voorkoming van (verdere) verstoring van de openbare orde een gebiedsgebod of -verbod of een meldplicht op te leggen. Een meldplicht is naar zijn aard van korte duur. Ik zal nader bezien of de bestaande bevoegdheden toereikend zijn en u daarover berichten in de eerder aangekondigde brief over de jaarwisseling.
Bent u bereid tezamen met politie, brandweer en ambulancezorg te bezien welke verdere maatregelen genomen kunnen worden teneinde geweld tegen personen met een publieke functie terug te dringen? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Het onderwerp heeft mijn volle aandacht. Zoals ik bij brief van 11 januari 2019 aan uw Kamer heb aangekondigd4, worden de komende maanden gesprekken gevoerd met de politie, het openbaar ministerie, mijn ambtgenoten van IenW en VWS, burgemeesters, brandweer en andere organisaties uit de praktijk om met elkaar te bezien welke aanvullende maatregelen mogelijk zijn voor een betere en veiliger jaarwisseling.
Tevens heb ik op 13 november 2018 het wetsvoorstel «Wijziging van onder meer het Wetboek van Strafrecht in verband met de herwaardering van de strafbaarstelling van enkele actuele delictsvormen (herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen)»5 ingediend, waarin onder meer wordt voorgesteld het hinderen van hulpverleners als zelfstandig delict strafbaar te stellen.
Het bericht dat radicale haatlectuur volop voor handen is in de PI Vught |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat radicale haatlectuur volop voorhanden is in de penitentiaire inrichting (PI) Vught?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat gedetineerden, ook degene die zijn ingesloten op de Terroristen Afdeling (TA), boeken kunnen lenen die de gewapende jihad en de vernederingen van Joden en Christenen verheerlijken?
Gedetineerden kunnen boeken lenen uit de collectie van de bibliotheek van een penitentiaire inrichting (PI). Wil een gedetineerde een boek lezen dat niet in de bibliotheek van de PI aanwezig is, dan kan daarvoor een aanvraag worden ingediend. De bibliothecaris beziet op welke wijze een aangevraagd boek het beste kan worden verkregen (bijvoorbeeld via uitleen door een openbare bibliotheek).
Voor alle boeken geldt dat deze de orde en veiligheid in de inrichting niet in het geding mogen brengen. De beoordeling of hiervan sprake is geschiedt door de directeur van de inrichting. Bij de afweging of boeken wel of niet geleend mogen worden dient het recht van de gedetineerde op vrijheid van meningsuiting en vrij verkeer van informatie uitdrukkelijk meegewogen te worden.
Er zijn op dit moment geen nadere criteria geformuleerd aan de hand waarvan de directeur deze soms complexe afweging moet maken. Ik ben van oordeel dat dergelijke criteria wel wenselijk zijn. Ten eerste om de directeur bij deze complexe keuze, die ook raakt aan grondrechten, te ondersteunen. Ten tweede om te zorgen voor eenheid van beleid binnen het gevangeniswezen op dit punt. Met behulp van deskundigen zal ik dergelijke criteria laten opstellen.
Gedetineerden die op de Terroristenafdeling (TA) verblijven mogen de penitentiaire bibliotheek niet bezoeken. Zij kunnen alleen door middel van een aanvraag een boek lenen. Boeken die worden aangevraagd door gedetineerden op de TA worden aan een extra screening onderworpen. Boeken waarvan wordt geoordeeld dat deze (kunnen) bijdragen aan radicalisering worden niet verstrekt.
De beoordeling of een boek bijdraagt aan radicalisering vereist specifieke deskundigheid. Om tot een zo zorgvuldig en objectief mogelijk oordeel te komen vindt deze screening plaats door meerdere experts op het gebied van radicalisering en politiek- en religieus extremisme.
De in het Telegraafartikel genoemde boeken van Ibn Taymiyya en Bilal Philips kunnen op basis van deze screening niet worden geleend op de TA.Bilal Philips wordt beschouwd als een salafistisch kopstuk en «haatprediker». Hij kreeg vanwege zijn extremistische ideologie een toegangsverbod tot verschillende landen. Ibn Taymiyya wordt gezien als de geestelijk vader van jihadistische strijders vanwege zijn werk over oorlogsrecht.
Dergelijke boeken kunnen slechts worden gebruikt als onderdeel van een persoonsgericht deradicaliseringstraject. Hierbij reflecteert een deskundige bijvoorbeeld met de gedetineerde op enkele passages uit een dergelijk boek en stelt daar andere interpretaties tegenover. Om deze reden zijn deze boeken als pdf-bestand opgenomen in het archief, maar niet uitleenbaar aan gedetineerden.
Naar aanleiding van de berichtgeving van de Telegraaf heb ik een bredere commissie bestaande uit deradicaliseringsexperts van DJI, NCTV en politie gevraagd nogmaals kritisch te kijken naar de boeken die aan gedetineerden op de TA verstrekt zijn. Ten opzichte van de eerste screening kwamen zij van 11 boeken tot de conclusie dat zij op onderdelen kunnen aanzetten tot radicalisering. Ook deze boeken zullen niet meer op de TA worden verstrekt. De commissie zal periodiek een second opinion uitvoeren op de boeken die in de TA gelezen kunnen worden.
Het is uiteraard ook niet wenselijk dat gedetineerden die buiten een TA zijn geplaatst radicaliseren. Daar houd ik rekening mee bij het opstellen van de nadere criteria om boeken toe te staan in reguliere PI’s.
Klopt het dat recent nog twee dozen met daarin 20 exemplaren van een radicale theoloog zijn binnengekomen? Waarom is hiervoor gekozen terwijl de voorzitter van het Center for Security Policy zijn verontrusting hierover heeft uitgesproken omdat het lectuur is dat de gewelddadige jihad aanmoedigt en hij stelt dat het serieus reden is om te denken dat deze lectuur aanzienlijk bijdraagt aan de radicalisering van gedetineerden?
De twee dozen waarop in de vraag wordt gedoeld betreft een levering aan de PI Vught met drie exemplaren van een koranexegese van Ibn Kathier. Dat boek bestaat uit zeven losse delen.
Ibn Kathier is een klassieke orthodoxe korangeleerde uit de 14e eeuw. Hij staat bekend om zijn orthodoxe, letterlijke en precieze interpretatie van de islam. Over dit boek is discussie of dit wel of niet aanzet tot radicalisering. Van het boek is bekend dat het bij salafisten en jihadisten populair is. Gelet op de doelstelling van de TA om bij te dragen aan deradicalisering is na zorgvuldige weging besloten ook dit boek niet meer uit te lenen aan gedetineerden op de TA. Het boek kan nog wel worden gebruikt in een persoonsgericht deradicaliseringstraject, zoals hierboven beschreven.
Klopt het dat ook andere lectuur voorhanden is in de PI waarin expliciet voor de invoering van de sharia wordt gepleit alsmede boeken van de grondlegger van het jihadisme?
Het criterium waaraan wordt getoetst of een boek kan worden uitgeleend aan een gedetineerde, is de orde en veiligheid in de inrichting. Gelet op het feit dat dit een ruim en algemeen criterium is, zal ik met behulp van deskundigen nadere criteria formuleren. Met behulp van deze criteria zal een directeur van een inrichting bij elke individuele aanvraag een afgewogen beslissing kunnen maken of een boek kan worden uitgeleend.
Ten aanzien van boeken van de theoloog Ibn Taymiyya, aan wie soms wordt gerefereerd als grondlegger van het jihadisme, wijs ik op het antwoord bij vraag 2 en 3.
Hoe past het van Rijkswege verstrekken van dergelijke lectuur bij in de inzet van de PI om te werken aan deradicalisering?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe wordt in de PI beoordeeld of lectuur passend is om te verstrekken aan mensen die (al dan niet tijdelijk) uit de samenleving verwijderd zijn omdat ze verdacht worden van ernstige terroristische misdaden of hiervoor al zijn veroordeeld? Welke criteria worden er gehanteerd om een boek te weigeren en kunt u enkele voorbeelden noemen van geweigerde boeken en de reden van weigering?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, evenals bijvoorbeeld de Britse justitie gedaan heeft, dergelijke extreme lectuur uit de PI's te verwijderen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals bij het antwoord op vraag drie is vermeld zijn er boeken uit de voor de TA beschikbare collectie verwijderd. Als de toets van de overige collecties daar aanleiding voor geeft zullen ook daaruit boeken worden verwijderd.
De werken van de schrijvers Ibn Taymiyya en Bilal Philips, die in de Telegraaf worden genoemd en uit Britse gevangenisbibliotheken zijn verwijderd, waren niet beschikbaar in de uitleencollectie.
De vertraging van de invoering van de wet vereenvoudiging beslagvrije voet |
|
Pieter Omtzigt (CDA), René Peters (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de brief van 15 november 2018 van de Staatssecretaris van SZW, die mede namens u aankondigde dat de implementatie van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet met ten minste 2 jaar wordt uitgesteld?1
Ja.
Herinnert u zich de uitvoeringstoets van de Belastingdienst bij het oorspronkelijke wetsvoorstel, gepubliceerd in december 2016?2
Ja.
Erkent u dat deze uitvoeringstoets alleen maar groene vlaggetjes had en implementatie een jaar later, namelijk op 1 januari 2018, mogelijk zou zijn?
Ja.
Kunt u de uitvoeringstoets die de Belastingdienst op 21 juni 2018 aan de Staatssecretaris van SZW heeft uitgebracht over de lagere regelgeving, te weten het Besluit beslagvrije voet, aan de Kamer doen toekomen?
De uitvoeringstoetsen van de Belastingdienst en het UWV worden gelijktijdig openbaar gemaakt met de lagere regelgeving. Wij streven ernaar het Besluit beslagvrije voet vóór het voor 14 februari 2019 geplande AO Armoede- en schuldenbeleid te publiceren, zodat u van de uitvoeringstoetsen kennis kunt nemen.
Waarom heeft u die uitvoeringstoets – die kennelijk niet zo fraai is – niet conform het beleid van de Belastingdienst gepubliceerd?
Uitvoeringstoetsen naar lagere regelgeving worden gepubliceerd gelijktijdig met die regelgeving; dat geldt ook voor deze toets. We verwijzen volledigheidshalve naar het antwoord op vraag 4.
Is er een evaluatie beschikbaar waarom de eerste uitvoeringstoets er zo spectaculair naast zat? Zo nee, kunt u die alsnog laten uitvoeren, omdat dat van belang is voor goede uitvoeringstoetsen in de toekomst?
Tussen beide uitvoeringtoetsen zit een periode van ruim anderhalf jaar; gedurende die periode is binnen de Belastingdienst vastgesteld dat de vereenvoudigde beslagvrije voet een veel centralere rol binnen het particuliere incassotraject dient te krijgen en vrijwel doorlopend beschikbaar moet zijn. Dit valt samen met het vervangen van het systeem ETM in de inning en de gevolgen die dit onder meer heeft voor het wetsvoorstel inzake het stroomlijnen van de invorderingsregelgeving; hierover is de Kamer in de 21ste Halfjaarsrapportage geïnformeerd. De vertraging van dat wetsvoorstel heeft ook zijn weerslag op de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet, omdat enkele elementen uit de stroomlijningsregelgeving sterk verweven zijn met de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet.
Deze ontwikkelingen hebben er toe geleid dat de eerder geformuleerde uitgangspunten voor de noodzakelijke ICT-technische ondersteuning die betrekking hadden op de wijze waarop de vereenvoudigde beslagvrije voet in de praktijk beschikbaar zou worden gemaakt, niet langer houdbaar waren. Hierop is besloten een robuuste voorziening binnen het domein van de inning te bouwen, die de vereenvoudigde beslagvrije voet vaststelt en verstrekt.
Kunt u dezelfde vragen beantwoorden voor de uitvoeringstoets van het UWV en de daar ontstane problemen?
Het UWV wordt in drie rollen door de wet vereenvoudiging beslagvrije voet geraakt: als beslagleggende partij, als eventueel beslagen derde en als gegevensverstrekker. De wet loopt mede hierdoor dwars door verschillende processen van het UWV heen. In de bij het wetsvoorstel afgegeven uitvoeringstoets heeft het UWV dan ook aangegeven 18 maanden nodig te hebben voor de implementatie. Om realisatie per 1 januari 2019 zeker te stellen is vervolgens in juli 2017 door SZW een opdracht tot implementatie afgegeven. UWV is daarna intensief bij de totstandkoming van de lagere regelgeving betrokken. De implementatiedatum van 1 januari 2019 kwam echter onder druk te staan doordat onderdelen van deze lagere regelgeving eerst later konden worden opgeleverd en op een aantal onderdelen nog uitgewerkt moeten worden. Vervolgens ging de implementatie interfereren met de reeds in de brief van 15 november 2018 aangehaalde ICT-planning.
Is de zogeheten gateway review afgerond? Kunt u die aan de Kamer doen toekomen?
De uitkomsten van de gateway review zullen met de Kamer worden gedeeld, zoals toegezegd in de Kamerbrief van november (Kamerstukken II, 2018/19, 24 515, nr. 453). We verwijzen u daarvoor naar de voor begin 2019 toegezegde brief. Wij streven ernaar u deze brief voor het voor 14 februari 2019 geplande AO Armoede- en schuldenbeleid te doen toekomen.
Wat is er in de tussentijd gebeurd waardoor het voor de Belastingdienst ten minste twee jaar extra duurt om de wet te implementeren? Kunt u op deze vraag een uitgebreid antwoord geven, inclusief wanneer bepaalde problemen duidelijk werden?
In aanvulling op het antwoord op vraag 6 geven wij nog het volgende mee. De uitvoeringstoets naar de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet is in december 2016, gelijktijdig met het gelijkluidende wetsvoorstel aan de Kamer aangeboden. In december 2017 is door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de lagere regelgeving aan de Belastingdienst toegezonden, met het verzoek hier een uitvoeringstoets op uit te voeren. In diezelfde maand is tevens door de Belastingdienst besloten, zie daarvoor ook het antwoord op vraag 6, dat de vereenvoudigde beslagvrije voet een meer centrale rol binnen het particuliere incassotraject diende te krijgen. Na afronding is de toets, waaruit bleek dat inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet met ingang van 1 januari 2019 niet mogelijk was, op 19 juni 2018 aan het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangeboden. De uitvoeringstoets is vervolgens integraal, dat wil zeggen de toets naar de wet en die naar de lagere regelgeving, herijkt. Deze herijking richt zich primair op de aansluiting van de vereenvoudigde beslagvrije voet op de interne processen, en neemt uiteraard de verdere uitwerkingen van de kaders mee die in de tussentijd hebben plaatsgevonden. De herijking – die bijna is afgerond – lijkt de uitkomst van voorjaar 2018, dat invoering van wet met ingang van 1 januari 2021 mogelijk is, te bevestigen. De herijkte toets zal tegelijkertijd, voorafgaand aan het AO Armoede- en schuldenbeleid op 14 februari aanstaande, met de lagere regelgeving openbaar worden gemaakt.
Herinnert u zich dat de Nationale ombudsman in 2013 al waarschuwde dat de beslagvrije voet niet gerespecteerd werd? Klopt het dat het nu de facto tot ten minste 2021 duurt voordat daarop effectieve maatregelen genomen worden?2
Ja, de waarschuwing van de Nationale ombudsman is bij ons bekend. In de periode tussen 2013 en nu zijn maatregelen genomen om de bescherming van de beslagvrije voet te verbeteren. Hiervoor verwijzen wij o.a. naar de Kabinetsreactie op het rapport «Naar een nieuwe beslagvrije voet, vereenvoudiging in een tweetrapsraket» van de KBvG (Kamerstukken II, 2014/15, 24 515, 308). Ook is in de brief van 15 november 2018 (Kamerstukken II, 2018/19, 24 515, nr. 453) aangegeven dat, nu de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet is vertraagd, wordt gezocht naar tussenmaatregelen die schuldenaren bij toepassing van de huidige beslagvrije voet beter beschermen.
Is het u bekend dat de Nationale ombudsman meerdere keren van oordeel geweest is dat de Belastingdienst de beslagvrije voet correct moet toepassen en het met terugwerkende kracht moet corrigeren, maar dat dat op dit moment nog niet gebeurt?3
De Nationale ombudsman geeft terecht veel aandacht aan een juiste toepassing van de beslagvrije voet. Ten aanzien van het geven van terugwerkende kracht aan een herziening van de beslagvrije voet in individuele gevallen, is het van belang te benadrukken dat de Belastingdienst in bijzondere gevallen waarin het de beslagene niet kan worden aangerekend dat hij verzuimd heeft de Belastingdienst te informeren, in de praktijk de beslagvrije voet al met terugwerkende kracht toepast. In het kader van de aangekondigde tussenmaatregelen wordt ook naar dit punt gekeken.
Kunt u ervoor zorgen dat met ingang van 1 januari 2019, de beloofde ingangsdatum van de wet die nu gemist wordt,
Deze vraag heeft betrekking op het huidige werkproces van de Belastingdienst en breder, dat van overheidsinstanties in het algemeen, inzake de beslagvrije voet en vraagt om maatregelen die schuldenaren tot inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet beschermen. In de Kamerbrief van november is reeds aangegeven dat, nu de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet is vertraagd, wij zoeken naar tussenmaatregelen die schuldenaren bij toepassing van de huidige beslagvrije voet beter beschermen. Graag verwijzen we u met betrekking tot deze tussenmaatregelen naar de Kamerbrief, die, zoals eerder aangegeven, voor het op 14 februari 2019 geplande AO armoede en schulden wordt toegezonden.
Herinnert u zich dat u zich verbonden heeft aan het regeerakkoord waarin staat dat de overheid als schuldeiser een bijzondere verantwoordelijkheid heeft om onnodige vergroting van schulden te voorkomen en dat de overheid de beslagvrije voet dient te respecteren?
Ja.
Op welke wijze gaat u invulling geven aan deze belangrijke zin uit het regeerakkoord?
In de Kamerbrief van 15 november 2018 waarin de vertraging van de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet aan u is gemeld (Kamerstukken II, 2018/19, 24 515, nr. 453), is aangegeven dat wordt gezocht naar tussenmaatregelen om schuldenaren vooruitlopend op de invoering van de vereenvoudiging te beschermen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 12 streven wij ernaar u vóór het AO armoede en schulden van 14 februari 2019 over deze tussenmaatregelen te informeren. Met de tussenmaatregelen wordt mede invulling gegeven aan deze belangrijke zin uit het regeerakkoord en daarmee aan de kabinetsbrede schuldenaanpak.
Kunt u deze vragen een voor een en zeer precies beantwoorden binnen de reguliere termijn van drie weken?
We hebben de vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
De 17-jarige Charly T. die al meer dan 4 maanden in voorarrest in Spanje zit |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Charly (17) moet ook kerst doorbrengen in Spaanse gevangenis»?1
Ja.
Wanneer is Charly gevangen genomen en wanneer is hij voor het eerst bezocht door een vertegenwoordiger van de Nederlandse ambassade?
C. is op 16 augustus 2018 in Spanje gearresteerd. Een consulair medewerker van de Nederlandse ambassade in Madrid heeft C. voor het eerst bezocht op 26 september 2018. Een tweede bezoek vond plaats op 22 november 2018. In november 2018 is C. daarnaast bezocht door een vrijwilliger van Reclassering Nederland. In januari 2019 is C. wederom worden bezocht door een vrijwilliger van Reclassering Nederland. Ook heeft hij recent een bezoek ontvangen van Stichting PrisonLAW.
Klopt het dat hij voldoet aan ten minste twee voorwaarden om als kwetsbaar aangemerkt te worden, namelijk het feit dat hij minderjarig is en dat hij lang in voorarrest zit (en nog niet eens in staat van beschuldiging gesteld is)?2
Kwetsbaarheid kan zijn gelegen in diverse factoren. Leeftijd (minderjarigheid) is zo’n factor. C. verblijft in een Spaanse justitiële jeugdinstelling. Vanwege de minderjarigheid van C. is hij vaker bezocht dan gebruikelijk is op basis van het beleid inzake gedetineerdenbegeleiding bij (volwassen) Nederlandse gedetineerden in een Europees land (t.w. een keer per detentie). De duur van het voorarrest speelt hierbij geen rol.
Worden hij en zijn familie adequaat ondersteund? Zo ja, op welke wijze?
C. ontvangt consulaire bijstand in het kader van gedetineerdenbegeleiding buitenland. De gedetineerdenbegeleiding bestaat uit verschillende onderdelen; bezoeken aan C. zijn een onderdeel daarvan. In het geval van C. heeft de ambassade, naast het bezoekcontact met C. zelf, ook regelmatig contact met de lokale advocaat van C en met verschillende Spaanse autoriteiten, waaronder de jeugdinstelling waar C. verblijft en het openbaar ministerie. Verder informeert het ministerie de door C. aangewezen contactpersoon in Nederland en faciliteert de ambassade het contact tussen het Nederlandse en Spaanse openbaar ministerie over eventuele vervroegde vrijlating.
Heeft u hem en zijn familie actief gewezen op een organisatie als PrisonLaw, die gedetineerden bijstaat? Zo ja, wanneer is dat gebeurd?
Gedetineerden worden conform afspraak met PrisonLAW niet actief op mogelijke bijstand door deze organisatie gewezen. Wel wordt PrisonLAW genoemd in de voor gedetineerden bestemde brochure «Gearresteerd in Spanje». Op het moment dat PrisonLAW eind november 2018 concludeerde dat hun juridische bijstand toegevoegde waarde voor C. zou kunnen hebben, in aanvulling op de bijstand door de Spaanse advocaat, en het ministerie daarover benaderde, heeft het ministerie de contactpersoon van C. onmiddellijk in contact gebracht met PrisonLAW. Bureau Buitenland van Reclassering Nederland, een andere subsidiepartner van het ministerie, is, zoals bij het antwoord op vraag 2 genoemd, ook betrokken bij de begeleiding van C.
Is hij veilig op de locatie in Spanje waar hij als gedetineerde verblijft?
Op basis van de waarneming tijdens bezoeken aan C. in de jeugdinstelling en het contact met de directie van de jeugdinstelling is er geen aanleiding te veronderstellen dat er sprake zou zijn van een onveilige situatie.
Heeft u overleg met de Spaanse autoriteiten zodat hij ofwel in voorarrest in Nederland kan zitten ofwel via een alternatieve maatregel hier het proces kan afwachten?
De Nederlandse ambassade in Madrid heeft contact met de Spaanse autoriteiten, waaronder de ministeries van Buitenlandse Zaken en Justitie. Ook is er contact met de Spaanse advocaat van C. De ambassade heeft de Spaanse autoriteiten gewezen op de mogelijkheid dat C. – in afwachting van een uitspraak van de rechter – op basis van Kaderbesluit 8293 buiten de jeugdinstelling kan verblijven en naar Nederland kan terugkeren. Het Nederlandse Openbaar Ministerie is bereid hieraan in het geval van C. mee te werken. De betreffende Nederlandse en Spaanse officieren van Justitie staan hierover met elkaar in contact.
Bent u bereid de vragen die in het schriftelijk overleg over gedetineerden in het buitenland (Kamerstuk 30 010, nr. 41) zijn gesteld door de CDA-fractie, een voor een en precies te beantwoorden, aangezien dat in het verslag van dit schriftelijk overleg niet gebeurd is?
Op 31 oktober 2018 ontving ik de vragen uit Schriftelijk Overleg van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken over mijn brief van 8 oktober 2018 inzake het verzoek van Stichting PrisonLAW om beëindiging subsidierelatie (Kamerstuk 30 010, nr. 40). Bij brief van 29 november 2018 (Kamerstuk 30 010, nr. 41) zijn de vragen beantwoord. Onder meer omdat er dubbelingen zitten in de vragen van de verschillende fracties en op sommige vragen in eerdere antwoorden op schriftelijke vragen is geantwoord, is er voor gekozen niet alle vragen separaat te herhalen. Wel is met de brief van 29 november en de eerdere brieven over hetzelfde onderwerp alle relevante en beschikbare informatie over het onderwerp verstrekt.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden (en dan bij vraag 8 ook gewoon de vragen een voor een en niet zoals in het verslag van het schriftelijk overleg is gedaan)?
Deze schriftelijke vragen zijn separaat en zo spoedig mogelijk beantwoord.
Promotieonderzoek naar de rechterlijke toetsing in het asielrecht |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het proefschrift van Karen Geertsema?1
Ja. Wellicht ten overvloede merk ik op dat het onderzoek betrekking heeft op de rechterlijke toets in de asielprocedure van 2001 tot 2015 en dat die toets sindsdien indringender is. Het proefschrift (blz.2 stelt hieromtrent dat de effecten van de huidige lijn van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State voor de bestuurlijke beoordeling van de geloofwaardigheid van een asielrelaas en de rechterlijke toetsing daarvan ten tijde van het afsluiten van het onderzoek nog onvoldoende duidelijk waren en dat die effecten daarom buiten het bestek van het proefschrift vallen.
Is de terughoudende toetsing die de rechter in asielzaken betracht in overeenstemming met het Unierecht en het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) dat een volledig ex nunc onderzoek voorschrijft? Deelt u de mening dat dit principe ook in de Nederlandse asielprocedure zou moeten gelden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt u doen om dit te bewerkstelligen? Is de Nederlandse praktijk sinds 2015 wel in overeenstemming met het Unierecht?
Ja. Het principe van een volledig en ex nunc onderzoek geldt in de Nederlandse asielprocedure. Artikel 83a van de Vreemdelingenwet 2000, waarin de tekst van artikel 46, derde lid, van de Procedurerichtlijn nauwgezet is gevolgd, schrijft voor dat de toetsing van de rechtbank een volledig en ex nunc onderzoek naar zowel de feitelijke als de juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming omvat.
Het invullen van deze verplichting is mede een verantwoordelijkheid van de rechtbanken en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.3 De Afdeling heeft in uitspraken van 13 april 20164 overwogen dat als gevolg van de inwerkingtreding van artikel 46, derde lid, van de Procedurerichtlijn, de intensiteit van de rechterlijke toetsing van het oordeel over de geloofwaardigheid van asielrelazen indringender is dan voorheen. Deze indringender toetsing is in overeenstemming met de opzet en doelstelling van de Procedurerichtlijn en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Het Nederlandse bestuursrechtelijke stelsel van rechtsbescherming in asielzaken als geheel waarborgt dat in Nederland een asielzoeker de bescherming wordt gegeven die hem op grond van het unierecht en het EVRM toekomt, aldus de Afdeling.
De Nederlandse praktijk is in ieder geval sinds 2015 naar mijn oordeel in overeenstemming met het Unierecht.
Bent u van mening dat alleen de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in staat is de geloofwaardigheid van een asielverzoek te beoordelen en de rechter niet? Zo ja, waarom kan de rechter dat niet? Acht u dit een wenselijke situatie vanuit het oogpunt van rechtsbescherming?
Nee. Een dergelijke opvatting vloeit overigens ook niet uit de jurisprudentie van de Afdeling voort. De intensiteit van de rechterlijke toetsing van het standpunt van de Staatssecretaris over de geloofwaardigheid van een asielrelaas is indringender dan vóór de inwerkingtreding van de artikelen 46, derde lid, van de Procedurerichtlijn en 83a van de Vreemdelingenwet 2000. Tegelijkertijd blijft een zekere rechterlijke terughoudendheid op sommige onderdelen van de toetsing van zijn standpunt over een asielrelaas onvermijdelijk maar ook gepast, omdat de IND over specifieke kennis beschikt en meer onderzoeksmiddelen en vergelijkingsmateriaal heeft dan de bestuursrechter, ook met betrekking tot inwilligende beschikkingen.5 Daarbij is uiteraard wel van belang dat de IND middels een gedegen motivering voor de rechter inzichtelijk maakt hoe het oordeel omtrent de inwilligbaarheid van de aanvraag tot stand is gekomen. De rechter hoeft echter niet ambtshalve alle feiten en beoordelingen van de IND zoals deze zijn opgenomen in het dossier te toetsen. Dit zou ook de taak van de rechter praktisch te zeer belasten en zou weinig zinvol zijn wanneer reeds op grond van de beschikking zelf kan worden geconstateerd dat er sprake is van een zorgvuldige en goed gemotiveerde afwijzing.6
Bent u het eens met de conclusie van het onderzoek dat: «bij de bestuurlijke beoordeling van de geloofwaardigheid van een asielrelaas de feitenvaststellende en de feitenkwalificerende fase elkaar overlappen. Aangezien de asielaanvrager pas tijdens het schriftelijk voornemen tot afwijzing van de aanvraag wordt geconfronteerd met de aspecten van de aanvraag die niet geloofwaardig zijn, of waarover nader bewijs had moeten worden overgelegd om de gestelde feiten aannemelijk te maken, vindt kwalificatie van de feiten al tijdens de vaststellende fase plaats. Dit is problematisch, omdat de aard van de norm vraagt om een intensieve toetsing van de feitenkwalificatie. Bovendien laat het jurisprudentieonderzoek zien dat de individuele beslisambtenaar veel vrijheid geniet bij de vaststelling en beoordeling van de feiten waarvan bij een terughoudende toetsing nauwelijks controle plaatsvindt»?2 Zo nee, waarom niet? Kan de feitenkwalificatie op deze manier eigenlijk wel getoetst worden?
Nee, die conclusie van het onderzoek deel ik niet. De bestendige uitvoeringspraktijk van de IND is, ook blijkens de beleidsregels in de Vreemdelingencirculaire (hoofdstuk C1/4) en de openbare werkinstructie 2014/10, dat de feitenvaststellende fase en de feitenkwalificerende fase achtereenvolgens plaatsvinden. Dat deze fasen worden doorlopen zowel tijdens de voorbereiding van het schriftelijk voornemen tot afwijzing van de aanvraag als tijdens het nemen van de beslissing op de aanvraag doet daaraan niet af. Het uitbrengen van een voornemen stelt de vreemdeling bovendien in staat om voorafgaand aan het nemen van het besluit op de aanvraag zijn zienswijze te geven zowel ten aanzien van de feitenvaststelling als de kwalificatie van de feiten. Van een situatie van nauwelijks controle bij een terughoudende toetsing was en is geen sprake. Door artikel 83a van de Vreemdelingenwet 2000 is de intensiteit van rechterlijke toetsing van het standpunt van de Staatssecretaris over de geloofwaardigheid van een asielrelaas, dat voorheen terughoudend werd getoetst, toegenomen. Een zekere rechterlijke terughoudendheid bij toetsing van de geloofwaardigheid van de verklaringen en vermoedens van een vreemdeling die niet met bewijs zijn gestaafd blijft echter aangewezen en is blijkens de eerdergenoemde uitspraken van de Afdeling van 13 april 2016 in overeenstemming met het Unierecht en het EVRM.
Bent u het eens met deze conclusie van het onderzoek: «De rol van het algemeen belang is voor het migratierecht anders dan voor andere delen van het bestuursrecht, zeker als de bewindspersoon een restrictief migratiebeleid nastreeft. Het gevaar is dan dat het belang van een efficiënt migratiebeleid zich vertaalt in procesrechtelijke regels die verwezenlijking van de materiële norm, namelijk «asielrechtelijke bescherming», bemoeilijkt in plaats van faciliteert. Dit schuurt met het Unierechtelijke vereiste van een objectief en onpartijdig onderzoek»?3 Zo nee, waarom niet?
Het algemeen belang voor het migratiebeleid en het migratierecht is enerzijds om de migratie naar Nederland – voor zover mogelijk – te reguleren en de gevolgen van deze migratie voor de Nederlandse samenleving zoveel mogelijk beheersbaar te houden, en anderzijds om te zorgen dat zij die wel bescherming behoeven die bescherming daadwerkelijk krijgen. Op het gebied van het migratiebeleid en het migratierecht in asielzaken zijn en blijven zowel procedureel als materieel de internationale verplichtingen, waaronder het Unierecht en het EVRM, bepalend. Bedoelde conclusie miskent ook dat de in het nationale migratierecht neergelegde procesrechtelijke regels nagenoeg alle afkomstig zijn uit de Procedurerichtlijn.
Dat voor andere delen van het bestuursrecht dan het migratierecht het algemeen belang anders is, wordt in het onderzoek nauwelijks onderbouwd met een vergelijking van het migratierecht en die andere delen van het bestuursrecht. Ik ben van mening dat de conclusie van het onderzoek tekort doet aan het migratiebeleid en het migratierecht en deel de conclusie dus niet.
Bent u het eens met de conclusie van het onderzoek dat de Afdelingsjurisprudentie verweven is geraakt met de beleidsvorming over de beoordeling van de geloofwaardigheid van een asielrelaas?4 Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat deze verwevenheid onwenselijk is, vooral als het beleid de jurisprudentie vormgeeft? Hoe wilt u dit gaan voorkomen?
Met de conclusie dat de Afdelingsjurisprudentie verweven is geraakt met de beleidsvorming over de beoordeling van de geloofwaardigheid van een asielrelaas, bedoelt de onderzoeker dat de jurisprudentie van de Afdeling beleidsvormend blijkt (blz. 310 en 314). Dat de jurisprudentie van de Afdeling betrokken wordt bij de beleidsvorming vind ik vanzelfsprekend. Er dient immers gehandeld te worden binnen de kaders van het recht, waaronder de jurisprudentie. Bovendien wordt de beoordeling van de geloofwaardigheid in ieder geval tegenwoordig in vergaande mate ingekaderd door het Europees recht, zodat van nationale beleidsvorming hierover nauwelijks sprake kan zijn.
Bent u het eens met de conclusie van het onderzoek dat de asielprocedure «mede door de Afdelingsjurisprudentie [is] verworden tot een procedure waarin de normen overheersen die aantonen dat een aanvrager niet voldoet aan het te bewijzen rechtsfeit.» Zo nee, waarom bent u het daar niet mee eens? Waar blijkt uit dat deze conclusie onterecht is? Zo ja, deelt u de mening dat dit een onwenselijke situatie is? Wat kunt u eraan doen deze situatie te corrigeren?
Ik ben het niet eens met deze conclusie. Conform het internationale en nationale recht moet de vreemdeling de feiten en omstandigheden stellen en aannemelijk maken die een rechtsgrond voor de verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd vormen (artikel 4:2 Algemene wet bestuursrecht en artikel 31 Vreemdelingenwet 2000). De bewijslast ligt echter niet eenzijdig bij de vreemdeling. De IND heeft op grond van artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht ook een actieve onderzoeksplicht. Bovendien kan de IND tegemoet komen aan de op de vreemdeling rustende bewijslast door zelf onderzoek te verrichten, bijvoorbeeld door vragen te stellen tijdens de gehoren of het opvragen van een individueel ambtsbericht en het laten verrichten van een taalanalyse of een leeftijdsonderzoek. Bovendien heeft de IND mogelijkerwijze gemakkelijker toegang tot bepaalde soorten documenten en informatie dan de verzoeker. De overheid moet de relevante elementen (ambtshalve) aanvullen en algemene informatie beschikbaar hebben en toepassen waar dat nodig is. In dit verband wordt ook wel gesproken van de samenwerkingsverplichting die is neergelegd in artikel 4, eerste lid, van de Kwalificatierichtlijn en artikel 31 Vreemdelingenwet 2000. De IND moet de beslissing deugdelijk motiveren (artikelen 3:46 Awb, 11 Procedurerichtlijn en artikel 42, derde lid, Vw 2000). Verder verplicht het beleid er toe dat de motivering van het asielbesluit inzicht geeft in de weging die leidt tot het bestuurlijk oordeel over de geloofwaardigheid en moet hierin worden vermeld welke elementen van het asielrelaas (op zichzelf en in samenhang) geloofwaardig en ongeloofwaardig zijn (openbare werkinstructie 2014/10). Het vorenstaande wordt in de praktijk door de IND toegepast en bij een beroep op de rechter grondig getoetst. Dat de toetsing van de motivering op punten versterkt is ten opzichte van de vroegere toetsingsmaatstaf blijkt volgens de onderzoeker ook uit de verschillende uitspraken van de Afdeling van 13 april 2016 en 15 november 201610.
Acht u het uit het oogpunt van rechtsbescherming en onpartijdigheid geoorloofd dat er, zoals het onderzoek stelt, sprake is «van een bestuursorgaan dat enerzijds restrictief vreemdelingenbeleid moet nastreven door middel van een strikte asielprocedure en aan wie anderzijds deskundigheid wordt toegedicht in de beoordeling van asielrelazen»?5
De suggestie dat een strikte asielprocedure en de deskundigheid van de Immigratie- en Naturalisatiedienst niet of moeilijk met elkaar te verenigen zouden zijn deel ik niet. De IND verleent internationale bescherming aan hen die dat behoeven, hetgeen ook volgt uit de inwilligings- en afwijzingspercentages. In die zin is van een restrictief toelatingsbeleid geen sprake. De rechter zal een besluit doorgaans vernietigen indien de IND het niet naar behoren motiveert. In de gevallen waarin een zorgvuldige beslissing mogelijk is in de algemene asielprocedure kan er in die procedure worden beslist. Indien een zorgvuldige beslissing meer onderzoek vereist wordt op de asielaanvraag beslist in de verlengde asielprocedure.
Deelt u de mening dat gezien de conclusies van dit onderzoek de rechtsbescherming van de individuele asielzoeker te zwak is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals eerder aangegeven is de rechterlijke toetsing van het bestuurlijk oordeel over de geloofwaardigheid van het asielrelaas sinds 2015 versterkt en waarborgt het Nederlandse bestuursrechtelijke stelsel van rechtsbescherming in asielzaken als geheel dat in Nederland een asielzoeker de bescherming wordt gegeven die hem op grond van het unierecht en het EVRM toekomt. Iedere asielzoeker kan bovendien met bijstand van een advocaat kosteloos tot twee rechterlijke instanties procederen over een afwijzend besluit.
Hoe wordt het uitgangspunt dat de asielzoeker tegemoet moet worden gekomen in de bewijslast (volgens het UNHCR-Handboek) en dat de beslisautoriteiten in samenwerking met de aanvrager moeten komen tot een onderbouwd asielrelaas (artikel 4 Kwalificatierichtlijn) in de praktijk uitgevoerd?
Zie antwoord 7.
Een gedetineerde mensenrechtenverdediger in Iran |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de situatie van Arash Sadeghi, die in Iran gevangen is gezet en door Amnesty International een gewetensgevangene wordt genoemd?1
Ja.
Klopt het dat deze gevangene ernstig ziek is en hem goede medische zorg wordt onthouden?
Uit open bronnen blijkt dat de heer Sadeghi in augustus gediagnostiseerd is met een vorm van botkanker, en heeft in september een operatie ondergaan ter bestrijding van de kanker. Ik ben bekend met informatie van o.a. Amnesty International dat de nazorg onvoldoende zou zijn, maar kan dit zelf niet bevestigen.
Deelt u de analyse van Amnesty International dat de heer Sadeghi is veroordeeld vanwege zijn vreedzame mensenrechtenwerk en daarom een gewetensgevangene is? Zo nee, waarom niet?
Ja. Voor zover bekend nam de heer Sadeghi slechts deel aan vreedzame acties. Vrijheid van vereniging en vrijheid van meningsuiting zijn een groot goed dat nationaal en internationaal bescherming verdient, in lijn met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
Bent u bereid contact met de Iraanse autoriteiten op te nemen om aan te dringen op het vrijlaten van Arash Sadeghi en op goede medische verzorging?
Het is zorgwekkend dat er geen nieuwe informatie van Iraanse zijde is verstrekt over de situatie van de heer Sadeghi. De Iraanse mensenrechtensituatie in het algemeen baart grote zorgen. Nederland zal de Iraanse autoriteiten in bredere zin blijven aanspreken op de humane behandeling van gedetineerden, het belang van een eerlijke en transparante rechtsgang en de noodzaak tot het verlenen van toegang tot adequate medische zorg aan gedetineerden.
Zorgen over de mensenrechtensituatie in Iran zijn meest recentelijk overgebracht tijdens de bilaterale politieke consultaties tussen Nederland en Iran begin november 2018 en tijdens de mensenrechtendialoog van de EU met Iran eind november 2018.