Inzet door Turkije van fosforbommen en/of -granaten in Noord-Syrië |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat het gebruik van fosforbommen en/of -granaten door Turkse strijdkrachten in burgerzones in Noord-Syrië in strijd met de Conventies van Genève is?1
Witte fosfor bevattende munitie wordt gebruikt in rookgranaten voor artillerie, alsmede in munitie voor het verlichten van het slagveld. Het gebruik van deze munitie is, mits in overeenstemming met de regels van het humanitair oorlogsrecht, niet verboden. Hoewel het humanitair oorlogsrecht geen specifiek verbod op fosformunitie bevat, dient bij het gebruik van munitie, ongeacht het type of soort, het betreffende recht te worden nageleefd. Het gaat hier met name om de beginselen van proportionaliteit, het onderscheid tussen burgers en combattanten, en de plicht tot het nemen van alle mogelijke voorzorgsmaatregelen ter bescherming van de burgerbevolking. Op dit moment beschik ik niet over informatie die bevestigt dat er daadwerkelijk fosformunitie is gebruikt tegen de burgerbevolking in Noord-Syrië. Zie ook mijn antwoord op de vragen van het lid Ploumen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 548).
Wilt u zich inzetten om te bevorderen dat vermoedens van dergelijke inzet adequaat worden onderzocht door daartoe geschikte instanties en dat zo nodig ook strafrechtelijke vervolging zal plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Organisatie voor een Verbod op Chemische Wapens (OPCW) heeft aangegeven dat zij informatie verzamelt. Zoals bekend steunt en stimuleert Nederland de Organisatie voor een Verbod op Chemische Wapens (OPCW) waar het kan. De OPCW is de geëigende instantie om onderzoek te doen naar beschuldigingen van gebruik van chemische wapens. Overigens sluit ik daarmee acties via andere kanalen nadrukkelijk niet uit. Zie ook mijn antwoord op de vragen van het lid Ploumen.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor 29 oktober 2019? Zo nee, waarom niet?
Ik heb mijn uiterste best gedaan om aan uw verzoek tegemoet te komen.
Bent u bekend met het arrest van de Hoge Raad1 en de artikelen «Salafistische scholen leren kinderen zich af te keren van Nederland»2 en «Invoer hallucinerende ayahuasca-thee definitief strafbaar»?3
Ja.
Deelt u de opvatting dat het arrest van de Hoge Raad de strafrechtelijke grenzen aan de godsdienstvrijheid nader duidt en preciseert?
Het arrest van de Hoge Raad schept in deze specifieke zaak duidelijkheid over hoe de godsdienstvrijheid zich verhoudt tot het opiumdelict in kwestie, maar is daarbij niet automatisch generiek toepasbaar op andere delicten. Afwegingen van deze aard dienen altijd zorgvuldig en op basis van de merites van de zaak worden gemaakt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan, in het geval dat een beledigende uitlating over een groep mensen is gedaan op basis van een geloofsovertuiging, die geloofsovertuiging een context vormen die het beledigende karakter aan de uitlating ontneemt. Het moet gaan om een uitlating die kenbaar in direct verband staat met de geloofsovertuiging. Zie bijvoorbeeld: HR 9 januari 2001, NJ 2001, 203, m.nt. J. de Hullu; NJCM-bulletin 2001, p. 741–753, m.nt J.P.Loof, HR 9 januari 2001, NJ 2001, 204, m.nt. J. de Hullu en HR 14 januari 2003, NJ 2003, 261, m.nt. P. Mevis. Zie voorts de jurisprudentie vermeld in de nota «Grondrechten in een pluriforme samenleving» (Kamerstuk 29 614, nr. 2) en in de brief «Grondrechten in een pluriforme samenleving» die ik op 28 mei 2018 naar uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 29 614, nr. 76).
Deelt u de opvatting dat, hoewel het onderhavige arrest als zodanig geen betrekking heeft op uitingsdelicten maar op invoer van verboden middelen, deze uitspraak van de Hoge Raad desalniettemin mede interessant is in het licht van de vervolging van uitingsdelicten nu deze gaat over de strafrechtelijke grenzen aan de godsdienstvrijheid?
Zie antwoord vraag 2.
Is het juist dat het op dit moment in Nederland wettelijk gezien al niet mogelijk is je bij het plegen van strafbare feiten te exculperen met een beroep op het geloof, omdat de godsdienstvrijheid, net als de uitingsvrijheid, geldt behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet en dit betekent dat de wet in formele zin grenzen stelt aan de uitoefening van deze grondrechten zoals te vinden in het Wetboek van Strafrecht: bij belediging, aanzetten tot haat, discriminatie of geweld, opruiing, e.d. worden deze wettelijke grenzen overschreden, ook als degene die de uitlating doet, zich beroept op een religie of hieraan verbonden heilig schrift?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beziet u in het licht van de voorgaande vragen en antwoorden hierop de invuloefening die kinderen krijgen op een vijftigtal radicaalislamitische moskeescholen om de «juiste straffen voor overspeligen, homoseksuelen, afvalligen of zogeheten «tovenaars» te kiezen, waarbij de keuzemogelijkheden voor de kinderen zijn a. zweepslagen, b. stenigen, c. doden met een zwaard»?
Het kabinet vindt het in geen geval acceptabel indien mensen in Nederland onze vrijheden misbruiken om antidemocratische, anti-integratieve en onverdraagzame boodschappen te verspreiden. Het kabinet heeft daartoe een aantal maatregelen in gang gezet. We werken met de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering aan een integrale aanpak van problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering. Binnen deze Taskforce werken de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (inclusief de AIVD), Justitie en Veiligheid (inclusief de NCTV), Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Buitenlandse Zaken nauw samen met politie en gemeenten. Ten aanzien van informele scholing wordt in opdracht van SZW een verkenning uitgevoerd, waarin ook gekeken wordt naar de mogelijkheden voor toezicht en kwaliteitsverbetering bij informele scholing. De resultaten van dit onderzoek worden in het voorjaar verwacht.
Deelt u de opvatting dat de invuloefening die kinderen krijgen op een vijftigtal radicaalislamitische moskeescholen om de «juiste straffen voor overspeligen, homoseksuelen, afvalligen of zogeheten «tovenaars» te kiezen waarbij de keuzemogelijkheden voor de kinderen zijn a. zweepslagen, b. stenigen, c. doden met een zwaard» haatzaaiend, discriminerend en beledigend van aard zijn of zouden kunnen zijn zoals bedoeld in het Wetboek van Strafrecht?
Het Wetboek van Strafrecht kent verschillende artikelen waarin uitingen strafbaar zijn gesteld. Denk aan: belediging (art. 266 Sr), groepsbelediging (art. 137c Sr) aanzetten tot haat, geweld of discriminatie (art. 137d Sr), bedreiging (art. 285 Sr) en opruiing tot een strafbaar feit (art. 131 Sr).
Met de inwerkingtreding van de Wet herwaardering actuele delictsvormen per 1 januari 2020 is de maximale straf die is gesteld op het aanzetten tot haat, geweld of discriminatie (artikel 137d Sr) verdubbeld. Daarnaast heb ik een wetsvoorstel in voorbereiding waarmee de maximumstraf die is gesteld op belediging wordt verhoogd indien van de beledigende uiting gevaar te duchten valt voor de veiligheid van de beledigde persoon. Het gaat daarbij om de situatie waarin het effect van de belediging is dat zij anderen heeft aangezet tot het plegen van geweld tegen de beledigde.
Het is niet mijn taak om uitspraak te doen over de strafbaarheid van concrete uitingen of gedragingen. Zoals gebruikelijk doet het Openbaar Ministerie op voorhand evenmin uitspraken over de vraag of bepaalde uitlatingen strafbaar zijn of niet en of daar een onderzoek naar loopt.
Is het openbaar ministerie (OM) van plan tot vervolging over te gaan van het vijftigtal radicaalislamitische moskeescholen waar dit lesmateriaal wordt of is onderwezen en tegen de makers en verspreiders van dit lesmateriaal? Zo ja, wat is de stand van zaken? Zo nee, waarom niet en vindt u het belang van vervolging in deze zaak groot genoeg om gebruik te maken van uw aanwijzingsbevoegdheid en het OM hier alsnog toe op te dragen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u de vragen 5 tot en met 9 ook beantwoorden ten aanzien van het fenomeen dat kinderen op salafistische moskeescholen krijgen te horen dat «mensen met een ander geloof of levensovertuiging de doodstraf verdienen»?
De antwoorden zoals ik hierboven heb gegeven zijn tevens van toepassing op andere zaken waarbij de uitoefening van de vrijheid van godsdienst en/of vrijheid van onderwijs op gespannen voet staat met andere vrijheden of belangen.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en nog voor het plenaire debat over salafisme in Nederland te beantwoorden?
Ja.
De berichten ‘Door de privacywetgeving verdwijnen de slachtoffers van menshandel massaal uit beeld’ en ‘Minder meldingen seksuele uitbuiting, niet minder zaken’ |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht uit Trouw van 18 oktober 2019 «Door de privacywetgeving verdwijnen de slachtoffers van menshandel massaal uit beeld & het bericht van het Algemeen Dagblad van 18 oktober 2019 «Minder meldingen seksuele uitbuiting, niet minder zaken»?
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat het aantal geregistreerde slachtoffers van mensenhandel de afgelopen jaren bijna gehalveerd is?
Op 18 oktober jl. heeft de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (hierna: de Nationaal Rapporteur) zijn Slachtoffermonitor Mensenhandel 2014–2018 uitgebracht. Hierin schetst hij inderdaad een zorgwekkend beeld over de daling van het geregistreerde aantal slachtoffers gedurende de afgelopen jaren, terwijl het niet aannemelijk is dat het daadwerkelijke aantal slachtoffers gedaald is.
Deelt u de conclusie dat de halvering van het aantal geregistreerde slachtoffers komt door de nieuwe privacywetgeving? Hoe beoordeelt u dat?
Door de komst van de AVG in mei 2018 is er meer aandacht gekomen voor de naleving van privacyregels. Dit heeft er mogelijk aan bijgedragen dat het aantal meldingen van slachtoffers bij CoMensha ten behoeve van registratie is gedaald. De daling van het aantal geregistreerde slachtoffers is echter niet geheel te wijten aan de privacyregels en de mogelijk verkeerde interpretatie ervan. De afgelopen jaren was er reeds sprake van een dalende trend van het geregistreerde aantal slachtoffers. Dit had onder andere te maken met de druk op de capaciteit van de betrokken partners. Andere thema’s, zoals de vluchtelingenstroom en terrorisme, vergden extra inzet. Daarnaast heeft ook de reorganisatie bij de politie een rol gespeeld, doordat er tijdelijk minder mensenhandel-experts beschikbaar waren (Kamerstuk 28 638, nr. 161).
Deze trend is geadresseerd in het programma Samen tegen Mensenhandel (Kamerstuk 28 638, nr. 164, pagina 38). Het thema informatiedeling komt tevens aan bod in de voortgangsbrief over het programma die uw Kamer op 13 november 2019 (Kamerstuk 28 638, nr. 176) ontvangen heeft. Voldoende zicht op aard en omvang is van belang voor het monitoren van de effecten van het programma Samen tegen Mensenhandel. Daarom wordt komend jaar een traject gestart waarin, in samenspraak met wetenschappers en relevante stakeholders, per doelstelling uit het programma meetbare indicatoren worden benoemd. Vervolgens zal onderzocht worden welke data beschikbaar, dan wel nodig zijn om iets om over deze indicator te kunnen zeggen. Op basis van de analyse zal bezien worden welke aanvullende stappen nodig zijn om de benodigde data te ontsluiten.
Daarnaast zal het komende jaar een tweede schatting uitgevoerd worden naar het totaal aantal mogelijke slachtoffers van mensenhandel. Om inzicht te krijgen in de daadwerkelijke omvang van mensenhandel hebben UNODC en de Nationaal Rapporteur, in samenwerking met een aantal Nederlandse wetenschappers, in 2017 een eerste schatting gepubliceerd van het aantal mogelijke slachtoffers van mensenhandel in Nederland. Op basis van een enkele schatting is het moeilijk conclusies te trekken. Op basis van een tweede schatting wordt het mogelijk om eventuele trends in het aantal mogelijke slachtoffers te ontwaren. De tweede schatting zal gebaseerd zijn op de cijfers van de jaren 2016, 2017 en 2018. Ik heb het WODC gevraagd deze schatting volgend jaar uit te voeren.
In aanvulling hierop werkt het kabinet momenteel aan een beleidsreactie op de Slachtoffermonitor Mensenhandel waarin op de verschillende aanbevelingen van de Rapporteur wordt ingegaan. Gegeven de complexiteit van de problematiek rondom de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de uiteenlopende meningen over de wijze waarop deze in relatie tot de registratie van slachtoffers mensenhandel geïnterpreteerd moet worden, vereist het opstellen van deze reactie meer tijd. Ik streef ernaar uw Kamer hierover in het eerste kwartaal van 2020 te informeren.
Naast de privacyvraagstukken die spelen bij de melding van slachtoffers bij CoMensha ten behoeve van registratie, speelt ook een ander privacyvraagstuk een rol bij de aanpak van mensenhandel. Zoals gemeld in de voortgangsbrief kan mensenhandel alleen effectief bestreden worden als op alle niveaus en tussen alle partners intensief wordt samengewerkt. Het delen van informatie is daarbij onontbeerlijk. Veel partners ervaren echter belemmeringen bij het delen van informatie. Enerzijds heeft dit te maken met beperkingen die vanuit privacywetgeving (de AVG) gelden aangezien voor het delen van bijzondere persoonsgegevens strenge regels gelden. Anderzijds heeft dit vaak te maken met onduidelijkheid over wat er wel en niet gedeeld mag worden. Dit kan voor handelingsverlegenheid zorgen. In het kader van het programma is daarom een projectleider aangesteld die heeft onderzocht op welke wijze en onder welke voorwaarden ketenpartners informatie met elkaar kunnen delen. Zodra de resultaten hiervan bekend zijn zal uw Kamer hierover nader geïnformeerd worden.
Wat heeft u in het werk gesteld om de nieuwe problemen die zijn ontstaan rondom de privacywetgeving op te lossen? Hoe wilt u slachtoffers weer beter in beeld krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens dat privacy een recht is dat bedoeld is om mensen te beschermen, maar in deze gevallen het juist tot een last is verworden die mogelijke slachtoffers meer kwaad dan goed doet? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. Het gaat hier om het delen van bijzondere persoonsgegevens aan CoMensha ten behoeve van het onderzoek door de Nationaal Rapporteur. Veel slachtoffers willen niet dat hun gegevens gedeeld worden en geven hiertoe daarom geen toestemming. Het gaat om bijzondere persoonsgegevens van een zeer kwetsbare groep. Slachtoffers komen vaak uit een traumatische situatie. Het tegen de wens van het slachtoffer in registreren van persoonsgegevens kan als een extra last ervaren worden. Het feit dat slachtoffers niet gemeld worden bij CoMensha ten behoeve van registratie, betekent bovendien niet dat zij geen hulp of bescherming krijgen.
Deelt u de stelling van de nationaal rapporteur mensenhandel dat minder registraties betekent dat er minder effectief tegen mensenhandel kan worden opgetreden? Zo nee, waarom niet?
Vanwege de complexiteit van de mensenhandelproblematiek zijn er verschillende factoren die kunnen bijdragen aan het effectief optreden tegen mensenhandel. Effectief beleid voer je niet alleen op basis van aantallen geregistreerde slachtoffers. De stelling van de Nationaal Rapporteur dat minder registraties leidt tot een minder effectief optreden tegen mensenhandel vind ik dan ook te kort door de bocht.
Welke acties gaat u ondernemen om deze belemmeringen, die niet ten goede komen van het beschermen van slachtoffers, weg te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid met CoMensha en/of de nationaal rapporteur mensenhandel om tafel te gaan zitten om eventuele knelpunten rondom privacywetgeving weg te nemen?
Over de daling in het aantal geregistreerde slachtoffers, is de afgelopen jaren al veelvuldig met CoMensha en de Nationaal Rapporteur gesproken. Bij het onderzoeken en uitwerken van alternatieven om beter zicht te krijgen op slachtoffers zullen CoMensha en de Nationaal Rapporteur uiteraard betrokken worden.
Wat staat er in de weg aan het introduceren van een wettelijke grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens van slachtoffers van mensenhandel?
Zoals ook in het programma is beschreven, maakt een wettelijke mogelijkheid tot het verstrekken van bijzondere persoonsgegevens zonder uitdrukkelijke toestemming van het slachtoffer inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van Mens (EVRM). Op grond van het EVRM kan deze inbreuk alleen gerechtvaardigd worden als kan worden aangetoond dat dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang en als de verstrekking voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Uit een gesprek met de Autoriteit Persoonsgegevens over het creëren van een wettelijke basis om slachtoffers zonder toestemming te kunnen registreren is gebleken dat het onderzoeksbelang niet zwaarwegend genoeg is om een dergelijke wettelijke grondslag te kunnen creëren. Ook wordt niet voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit omdat ook op andere manieren met minder impact voor slachtoffers, onderzoek kan worden gedaan naar de slachtofferpopulatie. Bijvoorbeeld door schattingsonderzoek of door slachtoffers anoniem te melden. Er ontstaat dan weliswaar geen compleet en exact beeld van het aantal slachtoffers, maar dat beeld hebben we nu ook niet doordat niet alle slachtoffers gesignaleerd worden. Alleen als het in het individuele belang is van het slachtoffer, met het oog op bescherming, kan er volgens de Autoriteit Persoonsgegevens in nationale wetgeving een wettelijke basis worden gecreëerd, om bijzondere persoonsgegevens zonder toestemming te delen. Deze redenering zal in de beleidsreactie op de Slachtoffermonitor Mensenhandel worden meegenomen en indien nodig opnieuw worden besproken met de Autoriteit Persoonsgegevens.
Ziet u mogelijk meerwaarde in het introduceren van een model-protocol dat een kader schept waarbinnen men over mag gaan tot informatie-uitwisseling tussen verschillende organisaties die zich bezighouden met het bijstaan van slachtoffers van mensenhandel en organisaties die zich bezig houden met bestrijden van mensenhandel? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij vraag 7 is aangegeven is in het kader van het programma een projectleider informatiedeling aangesteld. Het afgelopen jaar heeft deze projectleider met vele verschillende ketenpartners gesprekken gevoerd. Op basis van deze gesprekken heeft hij een overzicht gecreëerd van de werkprocessen waarin ketenpartners informatie met elkaar willen delen. Het gaat daarbij om werkprocessen als het melden van een signaal van mensenhandel bij een andere ketenpartner en casusoverleggen.
Op basis van deze gesprekken en de bestaande wet- en regelgeving zal de projectleider op korte termijn een rapportage opleveren. Deze rapportage gaat over het gebruik van persoonsgegevens op een wijze waarbij mensenhandel effectief wordt aangepakt en waarbij de privacy van slachtoffers gerespecteerd wordt en voldaan wordt aan de regelgeving over het verwerken van persoonsgegevens. Concreet betekent dit dat in de rapportage beschreven wordt hoe de verschillende werkprocessen waarin informatiedeling een rol speelt het beste ingericht kunnen worden zodat aan de privacywetgeving voldaan wordt. De beschrijvingen van de werkprocessen bevatten concrete handreikingen en handelingsperspectieven voor de betrokken partijen. Waar nodig worden in deze rapportage ook aanbevelingen gedaan voor aanvullende wet- en/of regelgeving.
Wat is uw reactie op de stelling van de nationaal rapporteur mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen dat er bij het beleid sprake is van «los zand» en dat het te weinig gericht is?
Ik herken de stelling van de Nationaal Rapporteur dat er bij het beleid sprake is van «los zand» niet. Het programma bevat inderdaad een breed pakket aan maatregelen. Echter, om mensenhandel effectief aan te kunnen moet er op verschillende terreinen tegelijkertijd inzet gepleegd worden. Dit is ook gebleken uit de systeemanalyse mensenhandel die onder begeleiding van TNO1 in 2018 is uitgevoerd. De systeemanalyse bevestigt en onderstreept het beeld dat mensenhandel een uiterst complex probleem is, waarbij een veelheid aan factoren en actoren een rol speelt – ook in de bestrijding ervan. Juist daarom hanteert dit kabinet het uitgangspunt dat het probleem integraal en in gezamenlijkheid bestreden moet worden. Alleen samen kunnen we mensenhandel een halt toeroepen. Het programma kent een vijftal concrete actielijnen waaronder de verschillende maatregelen geclusterd worden. Deze actielijnen geven de vijf prioritaire thema’s van de aanpak aan: De doorontwikkeling van de basisaanpak van mensenhandel; de doorontwikkeling van de aanpak van arbeidsuitbuiting; het voorkomen van slachtofferschap en daderschap; het versterken van de gemeentelijke aanpak van mensenhandel; en de meer inzicht in het delen van kennis en informatie.
Ik ben van mening dat er geen spanning zit tussen het programma en de daadwerkelijke toepassing en uitvoering daarvan. Het programma is een meerjarenprogramma. Nog niet alle maatregelen zijn in het eerste jaar in gang gezet. In de voortgangsbrief2 die onlangs naar de Kamer is verstuurd, bent u nader geïnformeerd over de resultaten tot nu toe en de terreinen waar het kabinet het komende jaar verder op in gaan zetten. Wanneer we terugkijken op de afgelopen twaalf maanden dan levert dit een gemêleerd beeld op. Er zijn het afgelopen jaar belangrijke stappen gezet om te werken aan de gezamenlijke ambitie om het aantal slachtoffers naar beneden te brengen. Alle in de brief genoemde maatregelen dragen hieraan bij. Zo staat de aanpak van mensenhandel zowel internationaal, nationaal, regionaal als lokaal hoog op de agenda, mede door talrijke bijeenkomsten die door alle betrokken organisaties georganiseerd zijn. Ook in de media kwam het thema mensenhandel het afgelopen jaar veelvuldig aan bod. Dit heeft bijgedragen aan het maatschappelijk bewustzijn over deze thematiek. Voor een compleet beeld van de resultaten verwijs ik u naar de voortgangsbrief.
Zit er volgens u waarheid in de bewering dat er spanning zit tussen het plan van aanpak en de daadwerkelijke toepassing en uitvoering daarvan, zoals de nationaal rapporteur mensenhandel stelt? Indien u deze spanning niet signaleert, kunt u dit onderbouwd weerleggen?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe plausibel acht u het cijfer van 29 minderjarige slachtoffers van seksuele uitbuiting die zich het afgelopen jaar hebben gemeld? Deelt u de mening dat dit een onwaarschijnlijk laag aantal slachtoffers is?
Ik acht het onaannemelijk dat dit het totaal aantal minderjarige slachtoffers van seksuele uitbuiting betreft. Er is immers ook een groep van minderjarige slachtoffers die geen aangifte hebben gedaan. Slachtoffers zijn soms bang om aangifte te doen, schamen zich of zien zichzelf niet als slachtoffer. Om de aangiftebereidheid onder minderjarige slachtoffers van seksuele uitbuiting te verhogen gaat de politie van start met een proeftuin. Aanleiding voor de proeftuin is het rapport Aangifte doe je niet uit 2018 van het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (CKM). Uit het rapport blijkt onder andere dat angst de grootste drempel voor het doen van aangifte is deze doelgroep. De proeftuin is een samenwerking tussen de politie en het CKM. In de voortgangsbrief3 over het programma bent u hier nader over geïnformeerd. De verwachting is dat begin 2020 de operationele fase van de proeftuin van start gaat.
Evenwichtigere griffierechttarieven |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Naar evenwichtiger griffierechttarieven?»?1
In het artikel «Naar evenwichtiger griffierechttarieven» staat het voorstel van de heer Van Tulder om te komen tot meer differentiatie in griffierechttarieven. Het voorstel bestaat uit het verlagen van de griffierechttarieven voor zaken met lagere vorderingen (tot € 5.000). Deze verlaagde tarieven zouden moeten worden bekostigd door de tarieven voor grote vorderingen (meer dan één miljoen euro) fors te verhogen. Het volume aan zaken met een hoge vordering is relatief klein ten opzichte van het volume aan zaken met een lagere vordering. Dat wil zeggen dat met de griffierechtontvangsten van een relatief klein aantal zaken, de verlagingen van een grote groep zaken moet worden bekostigd. Een geringe daling van het aantal zaken met een vordering van meer dan één miljoen euro kan in dit voorstel daarom leiden tot een forse daling van de griffierechtontvangsten. Dit voorstel brengt daardoor een budgettair risico met zich dat ik onaanvaardbaar acht, omdat het volume van rechtszaken altijd aan schommelingen onderhevig is.
Eind juli heb ik het wetsvoorstel tot budgetneutrale wijziging van de Wet griffierechten burgerlijke zaken in consultatie gegeven. Hierin worden de tarieven voor rechtspersonen en natuurlijke personen dichter bij elkaar gebracht. Ook hierin worden verlagingen van de griffierechttarieven voor zaken met lagere vorderingen voorgesteld, maar dan op een manier die veel kleinere budgettaire risico’s met zich brengt dan Van Tulder voorstelt.
Kunt u bevestigen dat de wijzigingen in griffierechttarieven uit 2010 en 2011 tot extra inkomsten voor de overheid hebben geleid? Hoeveel was dat precies?
Ik kan geen bedrag noemen aan extra inkomsten als gevolg van de wijzigingen in de griffierechttarieven uit 2010 en 2011. Wel kan ik bevestigen dat de griffierechtontvangsten na het jaar 2010 zijn gestegen. Ik kan echter niet berekenen welk deel van de ontvangstenstijging wordt veroorzaakt door de wijzigingen in de griffierechtentarieven in 2010 en 2011.
Voor de griffierechtontvangsten is namelijk niet alleen de hoogte van het tarief van belang, maar ook de hoeveelheid zaken die instromen bij de gerechten. De instroom van zaken wordt beïnvloed door verschillende factoren: het griffierechttarief, de economische conjunctuur en door beleidswijzigingen, bijvoorbeeld de invoering van de bestuursrechtelijke premie voor de Zorgverzekeringswet. De exacte impact van deze factoren is lastig te bepalen. Daardoor is het niet goed mogelijk om een precieze splitsing aan te brengen tussen de stijging van de griffierechtontvangsten als gevolg van wijzigingen van het griffierechttarief en alle andere relevante ontwikkelingen.
Deelt u de mening dat hogere tarieven in grote zaken naar alle waarschijnlijkheid niet tot minder rechtszaken zullen leiden vanwege de hoge financiële belangen bij deze zaken?
Nee, die mening deel ik niet. In het algemeen geldt dat de instroom van zaken daalt als de griffierechttarieven stijgen. De mate waarin de instroom van zaken stijgt of daalt, wordt uitgedrukt in de zogeheten prijselasticiteit of prijsgevoeligheid. Bij zaken met een groot financieel belang lijkt de prijsgevoeligheid weliswaar minder, maar die is niet afwezig. Er kunnen ook bij grote zaken allerlei factoren zijn bij de eiser of gerelateerd aan de specifieke zaak die maken dat zaken wel of niet zullen uitvallen.
Kunt u bevestigen dat de kostprijs van verstekzaken lager is dan het gemiddelde griffierecht in die zaken? Waarom vindt u het nodig dat er geld aan verstekzaken over wordt gehouden?
Een incassozaak die dient bij de kantonrechter en waarbij de gedaagde niet komt opdagen (een verstekzaak) kost uiteindelijk minder dan het betaalde griffierecht. Eenzelfde zaak waarbij de gedaagde wel verschijnt voor de rechter (een zaak op tegenspraak) kost vele malen meer dan het griffierecht. In zijn totaliteit bedragen de kosten voor kantonzaken in de civiele sector nu ruim € 130 miljoen, terwijl de totale ontvangsten op dit deelterrein van de rechtspraak circa € 80 miljoen bedragen. Gemiddeld genomen kost een kantonzaak de overheid dus meer dan dat zij ontvangt aan griffierechten in diezelfde zaken. Indien de hoogte van het griffierecht zou afhangen van de werkelijke kosten, zou dat betekenen dat het zowel voor eiser als voor verweerder veel duurder zou worden om een zaak voor te leggen aan de rechter of zich teweer te stellen tegen een eis. Ik vind dat geen wenselijke prikkel.
Wat is uw reactie op het artikel «Kleine bedrijven vinden de rechter te duur»?2
Het artikel gaat in op enkele uitkomsten uit het onderzoek «Geschillen in het MKB». Dit onderzoek en mijn reactie daarop heb ik op 17 oktober 2019, Kamerstuk 32 637, nr. 383 naar uw Kamer gestuurd. Uit het onderzoek blijkt – in dit artikel wordt dat nogmaals bevestigd – dat met name kleine bedrijven de toegang tot het recht als moeilijk, kostbaar en tijdrovend ervaren. Eén van de factoren die van belang is voor de toegang tot het recht is de hoogte van het griffierecht. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven heb ik daarom eind juli het wetsvoorstel tot budgetneutrale wijziging van de Wet griffierechten burgerlijke zaken in consultatie gegeven.
Naast de hoogte van het griffierechttarief zijn er nog andere factoren van belang voor de toegang tot het recht. In mijn reactie van 17 oktober jongstleden heb ik laten weten de uitkomsten van het onderzoek «Geschillen in het MKB» zoveel mogelijk mee te nemen in de lopende trajecten die zien op toegang tot het recht. Ik denk dan aan verbeteringen bij het uitvoeren van de huidige incassoprocedure bij de rechter en het voornemen te komen tot laagdrempelige informatie aan en advies voor rechtzoekenden. Daarnaast zal de rechtspraak mede op basis van dit rapport verkennen of in het kader van maatschappelijk effectieve rechtspraak specifieke projecten gericht op het MKB opportuun zijn.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat het midden- en kleinbedrijf betere toegang tot het recht heeft voor kleinere vorderingen en dat het zinvol is daartoe de griffierechttarieven verder te verlagen?
Ja, mede om tegemoet te komen aan de bezwaren van het midden- en kleinbedrijf heb ik daarom een wetsvoorstel in voorbereiding voor de verlaging van diverse tarieven voor vorderingen van € 500 tot € 5.000.
Bent u bereid de inzichten en ideeën uit beide artikelen een plaats te geven in het wetsvoorstel wijziging griffierechten burgerlijke zaken? Zo ja, op welke wijze?
Over de aanpassing van de griffierechten bij de lagere geldvorderingen is met uw Kamer overlegd (brief van 16 april 2018, Kamerstuk 29 279, nr. 422 en brief van 15 november 2018, Kamerstuk 29 279, nr. 469). De uitkomsten van dit overleg zijn neergelegd in het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet griffierechten burgerlijke zaken. Begin volgend jaar zal dit wetsvoorstel voor advies aan de afdeling Advisering van de Raad van State worden gestuurd. Bij de behandeling van het wetsvoorstel in uw Kamer is er gelegenheid om hierover te spreken.
De artikelen ‘Rechtsbijstandverlener tart advocatenregels’ en ‘Kleine bedrijven vinden de rechter te duur’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Rechtsbijstandverlener tart advocatenregels»1 en «Kleine bedrijven vinden de rechter te duur»?2
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Deelt u de opvatting dat de kosten voor rechtsbijstand voor mensen met een middeninkomen en voor kleine ondernemers dragelijk moeten zijn?
Ja, ik deel deze opvatting. Eén van de kernwaarden van onze rechtsstaat is immers de mogelijkheid je te kunnen wenden tot een onafhankelijke en onpartijdige rechter (vastgelegd in artikel 17 Grondwet, artikel 6 EVRM, artikel 14 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke vrijheden en artikel 47 EU-Handvest). De eventuele kosten voor rechtsbijstand mogen hierbij geen onevenredig grote belemmeringen vormen. Dit geldt voor alle rechtzoekenden, ook voor mensen met een middeninkomen en voor kleine ondernemers.
Ligt het in de lijn der verwachting dat het uurtarief van een advocaat, dat nu tussen 100 en 600 euro exclusief btw en kantoorkosten ligt, zou kunnen dalen indien er meer concurrentie tussen en makkelijker toetreding voor aanbieders voor rechtsbijstand zou zijn?
Vanuit het algemene economische beginsel ligt het in de lijn der verwachting dat door meer en gevarieerd aanbod van rechtsbijstandverleners, prijsdalingen ontstaan.
Is het juist dat de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) het met de loondienstregel aan advocaten in loondienst thans verbiedt rechtsbijstand te verlenen aan klanten zonder rechtsbijstandsverzekering en dat dit advocaten dankzij de Legal Services Act in het Verenigd Koninkrijk sinds 2011 juist wel is toegestaan waardoor er in het Verenigd Koninkrijk sprake is van een minder gesloten markt? Zo ja, wat zijn de Britse ervaringen met de Legal Services Act ten aanzien van de kosten voor rechtsbijstand?
In de Verordening op de praktijkuitoefening in dienstbetrekking, die door de NOvA is vastgesteld, is bepaald dat het advocaten in Nederland slechts in een limitatief aantal genoemde gevallen is toegestaan de praktijk in dienst van een werkgever uit te oefenen. Tot die toegelaten werkgevers behoort o.a. een praktijkrechtspersoon en een organisatie met een ideële doelstelling. De werkgever kan ook een rechtsbijstandsverzekeraar zijn. In dat geval mag de rechtsbijstand uitsluitend worden verleend aan de bij die werkgever verzekerden.
De huidige regulering in Engeland en Wales is gebaseerd op de Legal Services Act van 2007. Deze wet reguleert in principe zes gereserveerde juridische diensten, zoals vertegenwoordiging in de rechtbank, procesvoering, en het optreden als notaris. Deze juridische diensten en de beroepsbeoefenaars die deze diensten mogen aanbieden zijn onderworpen aan toezicht door verschillende toezichthoudende organen. Toezichthoudende organen kunnen individuele professionals bevoegd verklaren om gereserveerde diensten te verlenen door middel van het toekennen van een beroepstitel. Daarnaast kunnen zij een vergunning verlenen aan zogeheten Alternative Business Structures (ABS), op grond waarvan niet-juristen manager, investeerder of (mede)eigenaar kunnen worden van een onderneming die gereserveerde juridische diensten aanbiedt. Uit een evaluatie van de algemeen toezichthouder LSB over de periode 2011–2017 maak ik op dat de voorlopige conclusie is dat – in tegenstelling tot wat eerder was voorzien – de introductie van ABS niet heeft geleid tot grote veranderingen in de markt voor juridische dienstverlening. (LSB, 2017).
Hoe beoordeelt u het signaal van MKB Nederland dat kleine bedrijven de kosten van een advocaat hoog en onvoorspelbaar vinden?
Zoals ik in mijn eerdere antwoord op vraag 2 heb aangegeven vind ik dat de kosten van rechtsbijstand ook voor de kleine bedrijven dragelijk moeten zijn. Daarnaast vind ik het van belang dat rechtzoekenden vooraf een goed beeld hebben van de te leveren diensten, de kwaliteit daarvan en tegen welke kosten. Uit het recent verschenen WODC rapport «Geschillen in het MKB» blijkt dat de advocaat, samen met de accountant, de meest ingeschakelde juridische professional is en dat de meeste ondernemers over het geheel genomen (zeer) tevreden zijn over de dienstverlener die ze hebben ingeschakeld (T Geurtz & M.J. ter Voert, Geschillen in het MKB, WODC 2019, p. 6). Wel leid ik uit ditzelfde rapport af dat de voorspelbaarheid van de kosten van de advocaat beter kan. Uit het rapport blijkt immers dat ondernemers advocaten negatiever beoordelen dan de andere dienstverleners voor wat betreft de onduidelijkheid vooraf over de kosten (T Geurtz & M.J. ter Voert, Geschillen in het MKB, WODC 2019, p. 86).
Acht u het vanuit het oogpunt vanuit een open en vrije markt voor nieuwe toetreders wenselijk dat procederen onder de vlag van een advocaat van de NOvA alleen mag als de organisaties die dat doen voor het merendeel in het bezit zijn van advocaten?
In onze rechtstaat dient kwaliteit voorop te staan bij de toetreding van nieuwe aanbieders. Rechtzoekenden verdienen toegankelijke, onafhankelijke, integere en kwalitatief hoogwaardige rechtsbijstand. Het is dan ook legitiem en wenselijk dat de NOvA als publiekrechtelijke beroepsorganisatie, vanuit de verantwoordelijkheid voor een goede rechtsbedeling, eisen stelt aan de wijze waarop advocaten hun beroep uitoefenen. Deze eisen dienen echter wel te passen binnen wet- en regelgeving en mogen geen onnodige belemmeringen opwerpen. De NOvA heeft dan ook een belangrijke verantwoordelijkheid om onnodige belemmeringen voor toetreding tot de markt of innovatieve werkwijzen te voorkomen. Ik verwacht van de NOvA dat zij regels kritisch tegen het licht houdt op het moment dat nieuwe vormen van dienstverlening ontstaan.
De NOvA heeft mij aangegeven zich bewust te zijn van veranderende marktomstandigheden en zich verantwoordelijk te voelen om regels bij de tijd te houden. Ook de NOvA heeft met de initiatiefnemers die in het eerste artikel worden genoemd gesproken en aangegeven dat deze ontwikkeling door de NOvA wordt beoordeeld op nieuwe mogelijkheden voor dienstverlening. De NOvA geeft aan dat regulering die met zijn tijd mee gaat met behoud van de kernwaarden het leidende principe is. De NOvA buigt zich momenteel over dit vraagstuk en heeft aangegeven mij hierover te informeren. Ik ga er vanuit dat de NOvA voortvarend en op constructieve wijze omgaat met dit probleem. Ik zal de Kamer over de uitkomst informeren met de voortgangsrapportage over de stelselherziening rechtsbijstand, die is aangekondigd voor het eind van dit jaar.
Sluit u uit dat de loondienstmaatregel in strijd is met het mededingingsrecht en artikel 56 VWEU en derhalve contra legem? Zo ja, waarom en hoe? Zo nee, bent u bereid deze maatregel door de Autoriteit Consument & Markt (ACM) te laten onderzoeken?
Het is aan de onafhankelijk toezichthouder om zich hier een oordeel over te vormen De ACM kan in het kader van haar toezichttaken na een tip of melding een onderzoek doen naar een marktsector. Een belanghebbende kan vanuit de markt een klacht indienen bij de ACM.
De Mededingingswet gaat uit van een self-assessment door ondernemingen en organisaties. Het is in de eerste plaats aan de NOvA om te oordelen hoe haar verordening zich verhoudt tot het mededingingsrecht. Ik kan daarop niet vooruitlopen, maar zal ook dit betrekken bij het gesprek met de NOvA over hun zienswijze op deze kwestie.
Welke bevoegdheden kunt u uitoefenen en welke juridische stappen kunt u of een belanghebbende nemen tegen de loondienstmaatregel indien u zulks opportuun en wenselijk zou achten?
De NOvA heeft als publiekrechtelijke beroepsorganisatie verordenende bevoegdheden en het is primair aan de NOvA om de Verordening tegen het licht te houden. De NOvA heeft aangegeven zich te buigen over dit vraagstuk en heeft aangegeven mij hierover te informeren.
Zou het artsen zijn toegestaan in hun beroepsregels te eisen dat zij alleen patiënten mogen helpen indien de kliniek waar zij medische zorg leveren voor het merendeel in eigendom is van artsen? Zo nee, waarom is dit advocaten dan wel toegestaan? Zo ja, op grond waarvan?
De beperkingen die aan diverse gereguleerde beroepen (zoals artsen en advocaten) mogen worden gesteld ten aanzien van bijvoorbeeld de structuren waarbinnen het beroep mag worden uitgeoefend zijn afhankelijk van de aard van het beroep en daarmee telkens anders en niet een op een te vergelijken.
Zoals ik heb aangegeven bij vraag 6 heeft de NOvA de bevoegdheid om regels te stellen aan de beroepsuitoefening door de advocaat, mits deze binnen de wet- en regelgeving passen en geen belemmerende werking hebben. In de huidige Verordening op de praktijkuitoefening in dienstbetrekking is bepaald dat het advocaten in Nederland slechts in een limitatief aantal genoemde gevallen is toegestaan de praktijk in dienst van een werkgever uit te oefenen. In het geval een advocaat zijn beroep uitoefent in dienst van een werkgever is er sprake van een hiërarchische verhouding en hoeven de belangen van de werkgever en advocaat-werknemer of de cliënt niet zonder meer met elkaar overeen te stemmen. Om de onafhankelijke beroepsuitoefening van de advocaat in een dergelijk geval te waarborgen worden daaraan voorwaarden gesteld. Zo dient er een professioneel statuut te zijn dat de onafhankelijkheid van de advocaat in dienstbetrekking beoogt te waarborgen.
Het is de vraag of de huidige beroepsregels nog steeds passend zijn. Zoals ik hiervoor onder vraag 7 heb aangegeven is het in eerste instantie aan de NOvA om dat te beoordelen. Ik ga ervan uit dat de NOvA bij de heroverweging ook regulering bij andere beroepsgroepen waarbij onafhankelijke oordeelsvorming en onafhankelijk optreden uitgangspunt is, betrekt.
Bent u bereid deze vragen nog voor het algemeen overleg over gesubsidieerde rechtsbijstand op 7 november 2019 te beantwoorden?
Ja.
Het opnemen van gegevens van een MOT-melder in het strafdossier |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Herinnert u zich de eerdere vragen over het melden van verdachte of ongebruikelijke transacties door notarissen en de angst voor bedreigingen als gevolg daarvan?1
Ja.
Klopt het dat het nog steeds gebruikelijk is dat de naam van een Melding Ongebruikelijke Transactie (MOT)-melder opgenomen wordt in het strafdossier? Acht u dit wenselijk?
Ik hecht eraan om het meldproces en de diverse redenen voor het opnemen van bepaalde informatie over een instelling in dat proces toe te lichten. Een ongebruikelijke transactie dient door instellingen genoemd in 1a van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) te worden gemeld bij de Financial Intelligence Unit (FIU)-Nederland. Deze belangrijke verplichting is opgenomen in artikel 16 van de Wwft. Na analyse van de FIU-Nederland kan een melding van een ongebruikelijke transactie verdacht worden verklaard door de FIU-Nederland. Voor deze analyse dient de FIU-Nederland de informatie in de melding van de ongebruikelijke transactie te kunnen verifiëren en, indachtig artikel 17 Wwft, nadere informatie te kunnen opvragen bij instellingen. Verdacht verklaarde transacties worden door de FIU-Nederland aan diverse (bijzondere) opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten ter beschikking gesteld.
In de informatie die de FIU-Nederland over de verdachte transactie ter beschikking stelt, wordt de bedrijfs- of kantoornaam van de meldende instelling opgenomen. De reden daarvoor is dat het Openbaar Ministerie alleen opvolging kan geven aan een verdacht verklaarde transactie wanneer deze ook geverifieerd kan worden. Bovendien moet het Openbaar Ministerie de mogelijkheid hebben om aanvullende en verduidelijkende gegevens op te kunnen vragen bij de instellingen, hetgeen belastend of ontlastend bewijs kan opleveren. Verder kunnen er – zeker in complexere zaken – bewijsproblemen ontstaan als de meldende instellingen, die gebruikt zouden zijn om bijvoorbeeld wit te wassen, niet bekend zijn bij het Openbaar Ministerie.
Als vervolgens mede op basis van een verdacht verklaarde transactie een opsporingsonderzoek wordt opgestart, wordt die informatie van FIU-Nederland in beginsel integraal opgenomen in het strafdossier. Dit gebeurt omdat zowel de verdediging als de zittende magistratuur inhoudelijk moeten kunnen toetsen op basis van welke specifieke informatie een opsporingsonderzoek is gestart. Hierbij zij opgemerkt dat de wettelijke vereisten ten aanzien van de concreetheid van de tenlastelegging maken dat de feiten in de tenlastelegging herleidbaar zullen zijn tot een melding van een ongebruikelijke transactie.
Een uitzondering ter bescherming van een meldende instelling is mogelijk, wanneer een dreigende situatie ontstaat naar aanleiding van een melding van een ongebruikelijke transactie of het afleggen van een verklaring daarover. Een dergelijke situatie wordt zeer serieus genomen door politie en het Openbaar Ministerie. In dergelijke uitzonderlijke gevallen kan een instelling worden verhoord volgens de procedure voor het verhoor van anonieme getuigen. Tevens kunnen in dat geval maatregelen worden genomen in het kader van getuigenbescherming.
Uiteraard is het nog steeds van groot belang dat zorgvuldig wordt omgegaan met de gegevens van meldende instellingen. Verwijzingen naar namen van medewerkers bij meldende instellingen zullen bij de analyse en verdachtverklaring van een ongebruikelijke transactie zoveel mogelijk achterwege blijven.
Vindt u het, in het licht van de verhardende criminaliteit, nog steeds toelaatbaar en verantwoord dat de gegevens van de MOT-melder in het strafdossier worden opgenomen en dus voor derden raadpleegbaar zijn? Zo ja, waarom?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 2 is het voor de bruikbaarheid en daarmee de effectiviteit van meldingen van ongebruikelijke transacties van belang dat de op basis daarvan door FIU-Nederland verdacht verklaarde transacties voor strafrechtelijke doeleinden kunnen worden gebruikt. Zonder vermelding van de bedrijfs- of kantoornaam van de meldende instelling in het strafdossier kan niet door de verdediging en de zittende magistratuur, worden getoetst op basis van welke specifieke informatie een opsporingsonderzoek is gestart.
Zoals bij de beantwoording van eerdere, in vraag 1 vermelde Kamervragen is aangegeven, is met de KNB afgesproken dat notarissen bedreigingen kunnen melden bij de Landelijk Officier van Justitie Witwasbestrijding. Bij het Openbaar Ministerie zijn tot heden – op één aangekondigde melding na, die uiteindelijk niet daadwerkelijk is ingediend – geen meldingen van notarissen binnengekomen met betrekking tot bedreigingen die zij hebben ervaren en die gerelateerd zijn aan hun meldingen van ongebruikelijke transacties.
Bent u bereid er bij het openbaar ministerie (OM) en de Financial Intelligence Unit (FIU) op aan te dringen dat geen gegevens van een MOT-melder, van welk beroep dan ook en in het bijzonder de notaris, in het strafdossier worden vermeld, zodat voorkomen wordt dat de melder kan worden bedreigd of erger? Bent u bereid hierover in overleg te treden met de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te onderzoeken of een systeem ingericht kan worden waarbij meldingen vanuit het notariaat niet meer door individuele notarissen maar door dan wel via de Koninklijke Notariele Beroepsorganisatie (KNB) worden gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunnen we de uitkomsten van dat onderzoek verwachten?
Ik ben bereid om met de KNB in overleg te treden om te onderzoeken of en hoe in het meldproces verbetering kan worden aangebracht.
Het bericht ‘Verdachte moord Bouwlust ontsnapte aan toezicht enkelband’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verdachte moord Bouwlust ontsnapte aan toezicht enkelband»?1
Ja.
Klopt wat er in het artikel beweerd wordt, dat de verdachte van de moord op de 39-jarige vrouw in Den Haag een justitiabele is die zich had onttrokken aan het elektronisch toezicht?
Het openbaar ministerie (OM) laat weten dat betrokkene zich aan zijn elektronisch gecontroleerde toezicht onttrok nadat het strafbare feit plaatsvond waarvan hij wordt verdacht.
Is bekend voor welke delicten de justitiabele, die zich op 29 september onttrok aan het elektronisch toezicht, vastzat?
Het strafrechtelijk onderzoek onder leiding van het OM is nog bezig. Daardoor kan ik uw vragen alleen beantwoorden door, in algemene zin, in te gaan op het detentieverloop. Dit doe ik op basis van door de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), reclassering en het OM aangereikte informatie.
In 2013 werd betrokkene in Turkije veroordeeld tot een gevangenisstraf voor overtreding van de Opiumwet. De uitvoering van deze straf werd overgedragen aan Nederland op grond van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen. Medio 2019 oordeelde DJI dat betrokkene kon deelnemen aan een penitentiair programma. Die beslissing was gebaseerd op positieve adviezen van het OM, de reclassering en de politie. Aan het penitentiair programma werden meerdere voorwaarden verbonden: een meldplicht bij de reclassering, het volgen van een ambulante behandeling, het verrichten van minimaal 26 uur arbeid per week en een locatiegebod met elektronische enkelband. Op 29 september 2019 onttrok betrokkene zich voor het eerst aan zijn elektronisch gecontroleerde toezicht.
Heeft deze verdachte zich al op een eerder moment onttrokken aan (elektronisch) toezicht?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er inschattingsfouten gemaakt bij het toewijzen van alleen elektronisch toezicht aan deze verdachte?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe vaak is het in de afgelopen vijf jaar voorgekomen dat iemand in Nederland een levensdelict heeft gepleegd terwijl hij/zij onder elektronisch toezicht stond?
Hoe vaak sprake is van deze specifieke situatie wordt bij eerdergenoemde instanties niet actief, centraal geregistreerd. Op dit moment is geen informatie voorhanden waaruit blijkt dat er de afgelopen jaren enkelbanddragers zijn veroordeeld voor het begaan van een levensdelict.
Het rapport ‘Briefing on the Situation of Religious Persecution of Christians and Muslims in India’ van Jubilee Campaign |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het Jubilee Campaign-rapport «Briefing on the Situation of Religious Persecution of Christians and Muslims in India»?1
Ja.
Deelt u de zorg omtrent de ernstige schendingen van de rechten van christenen in India, in de vorm van onder meer discriminerende wetgeving, arbitraire detenties, en geweldplegingen?
Ja, het kabinet deelt de zorgen over de ernstige ontwikkelingen m.b.t vrijheid van religie en levensovertuiging in India. Dit geldt voor christenen en voor moslims en ook voor niet- en anders gelovigen.
Welke acties onderneemt de Indiase regering om deze mensenrechtenschendingen in de toekomst te voorkomen en de godsdienstvrijheid te waarborgen?
In India is de vrijheid van religie en levensovertuiging verankerd in de Grondwet. Indiërs als individu of Indiase NGO’s hebben, als er sprake is van algemeen belang, de mogelijkheid om een petitie in te dienen bij het Hooggerechtshof om vermeende schendingen op het vlak van vrijheid van religie en levensovertuiging door het Hof te laten toetsen.
Voorts stelt de Indiase overheid school- en studiebeurzen ter beschikking voor personen uit niet bevoorrechte gezinnen die tot een religieuze minderheid behoren.
Het kabinet maakt zich echter grote zorgen over de recente ontwikkelingen. Deze zorgen worden in diplomatieke contacten aan India overgebracht.
Bent u bereid bij de Indiase regering aan te dringen op snelle en effectieve implementatie van de in het rapport genoemde negen aanbevelingen?
Het kabinet benadrukt in gesprekken met India het belang van respect voor mensenrechten voor iedereen. Mensenrechten kwamen ook aan de orde tijdens het Staatbezoek aan India en tijdens het bezoek van de Indiase Minister van Buitenlandse Zaken aan Nederland heb ik op 10 november jl. eveneens het belang van mensenrechten benadrukt. Ook in EU- en multilateraal verband delen wij onze zorgen over de vrijheid van religie en levensovertuiging met India.
Wilt u zich ervoor inzetten ook in India uitvoering geven aan de motie-Van der Staaij (Kamerstuk 35 000 V, nr. 36) over het bevorderen en ondersteunen van specifiek op de ontmoeting met jongeren gerichte activiteiten ter ondersteuning van de klassieke vrijheidsrechten?
Ja. Via het Mensenrechtenfonds ondersteunt Nederland projecten in India op dit terrein. Tijdens het recente Staatsbezoek is bijvoorbeeld een van deze projecten bezocht. Het Koninklijk Paar bezocht een overheidsschool waar jongens en meisjes worden betrokken bij het bewustwordingsproces voor het belang van gelijke rechten, kansen, vrijheden en verantwoordelijkheden voor iedereen.
Wilt u de speciale gezant voor godsdienstvrijheid opdracht geven zich, in bilateraal, Europees en VN-verband, nadrukkelijk in te zetten voor een interreligieuze dialoog en de bevordering van rechten van vervolgde christenen en andere religieuze minderheden in India, en wilt u de Kamer rapporteren over deze inspanningen?
Ja, de speciale gezant voor religie en levensovertuiging zal binnenkort afreizen naar India. Het Indiase Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft reeds laten weten dat hij welkom is.
Het artikel ‘Tbs’ers uit frustratie ontsnapt’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met artikel «Tbs’ers uit frustratie ontsnapt»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Herkent u zich in dit artikel en in de signalen over personeelstekorten en personeelsverloop in de forensische zorg in bredere zin?
Ja. Ik herken deze signalen. Op de huidige arbeidsmarkt is sprake van een tekort aan goed geschoold specialistisch personeel. Dit was dan ook een van de redenen waarom ik in juli 2018 met de sector de Meerjarenovereenkomst Forensische Zorg heb getekend.2 Een speciaal daarvoor opgerichte Taskforce geeft uitvoering aan de afspraken die zijn gemaakt. Zo wordt met een gerichte arbeidsmarktcampagne ingezet op het aantrekken van gekwalificeerd personeel en wordt (zij-)instroom van nieuwe medewerkers naar de forensische zorg bevorderd. Dit moet bijdragen aan het terugdringen van het aantal openstaande vacatures en ervoor zorgen dat er meer goed opgeleid, ervaren personeel werkzaam is en blijft in de forensische zorg.
Op 18 oktober 2019 heb ik uw Kamer de eerste tussenrapportage van de Taskforce aangeboden. Hierin wordt ook ingegaan op de voortgang van de arbeidsmarktaanpak.3
Wat is de aard en omvang van deze personeelstekorten?
Ik heb geen zicht op de precieze omvang van de personeelstekorten. Het gaat in de forensische zorg overwegend om particuliere organisaties, waardoor er geen centraal overzicht van openstaande vacatures bestaat. Uit het onderzoek dat Andersson Elffers Felix (AEF) heeft gedaan naar de kwaliteit en veiligheid in de forensische zorg blijkt dat er begin 2018 een tekort was aan goed opgeleide, ervaren mensen die in de forensische zorg willen werken.4 Dat gold voor psychiaters, psychologen, verpleegkundigen en agogen. Sectorbreed bleek een groter tekort aan VOV’ers (verpleegkundig, opvoedkundig en verzorgend personeel, waaronder sociotherapeuten en agogisch medewerkers), dan aan psychiaters en psychologen.
Welk deel van de vacatures staat naar uw oordeel te lang open of is moeilijk vervulbaar?
Vacatures voor psychiaters, sociotherapeuten en agogen staan veelal doorlopend open. Dit betekent dat er wel vacatures worden opgevuld, maar dat er tegelijkertijd ook weer nieuwe vacatures ontstaan. Daarnaast zijn ook psychologen moeilijk te vinden.
Hoe verhoudt het personeelsverloop in de forensische zorg tot het verloop in de rest van de zorg?
Er zijn op sectoraal niveau geen cijfers beschikbaar over verloop en zijn daarom niet uit te splitsen. Het is in ieder geval bekend dat ook in de reguliere zorg sprake is van personeelstekorten vanwege krapte op de arbeidsmarkt.
Welke implicaties hebben de personeelstekorten voor de veiligheid en effectiviteit van de behandeling van mensen met een forensische zorgvraag?
In de brief bij de Meerjarenovereenkomst Forensische Zorg liet ik uw Kamer weten te zorgen voor financiële ruimte bij FPA’s en FPK’s om de druk op het verplegend en behandelend personeel te verlichten. Met deze middelen kunnen aanbieders personeel opleiden en nieuw personeel aannemen. Het ministerie heeft hiervoor 28,5 miljoen euro beschikbaar gesteld. Hiermee heeft de sector ruimte om de kwaliteit en veiligheid in de forensische zorg weer op peil te brengen.
Daarnaast ontwikkelt de Taskforce samen met de sector een arbeidsmarktcampagne forensische zorg. De drie programmalijnen in deze aanpak focussen op werving van nieuwe medewerkers en behoud en ontwikkeling van huidige medewerkers. De aanpak wordt voor het einde van dit jaar gelanceerd. Verder ontwikkelt de Taskforce een opleidingsprogramma met daarin alle basiskennis voor de forensische zorgprofessional. Hierin wordt specifiek aandacht besteed aan risicogestuurd werken.
Welke aanpak en maatregelen staat u voor om zowel in te spelen op een krappere arbeidsmarkt als te voorkomen dat krapte aan personeel ten koste gaat van het terugdringen van recidive?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de opvatting dat het overplaatsen van mensen naar een zwaarder alternatief, dan wel minder zwaar forensisch, dan wel civiel regime zo soepel en snel als mogelijk moet verlopen? Zo ja, hoe verloopt dit nu en welke verbetermogelijkheden ziet u hier?
Die mening deel ik zeker. Om dit nog beter te laten verlopen wordt vanuit de Taskforce het gebruik van trajectindicaties ingevoerd. Trajectindicaties geven richting aan het gehele traject van de patiënt in de forensische zorg, zodat niet bij iedere vorm van zorg een nieuwe indicatie geschreven moet worden. Dit zal leiden tot vermindering van administratieve lasten. Daarnaast is continuïteit van zorg een belangrijk aandachtspunt. Recent hebben zorgaanbieders en zorgverzekeraars duidelijke afspraken gemaakt over plaatsing op beveiligde reguliere bedden en werkt de zorgsector met een norm aan een levensloopfunctie en betere beschikbaarheid van beveiligde zorg. Deze personen worden nauwlettend gevolgd door een aangewezen zorgverlener (de «zorgregisseur») die ervoor zorgt dat zij de juiste zorg krijgen. Tot slot wordt er zowel vanuit de Taskforce als het programma forensische zorg ingezet op verbetering van de informatieoverdracht in de keten.
Bent u bereid deze vragen nog voor het debat over het melden van zware incidenten en het verlenen van verloven door tbs-klinieken te beantwoorden?
Ja.
De veroordeling van Catalaanse politici en protestleiders |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de veroordeling en de rechtsgang tegen negen Catalaanse politici en protestleiders door de Spaanse staat?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u aangeven hoe de veroordeling van de twee protestleiders – omdat zij opriepen tot vreedzaam protest – zich verhoudt tot artikel 11 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), waarin de vrijheid op protest geregeld is, en artikel 10 van het EVRM waarin de vrijheid van meningsuiting is vastgelegd?2 3
Wat is uw reactie op het oordeel van International Commission of Jurists (ICJ) dat de veroordeling van de negen Catalaanse leiders in strijd is met mensenrechten? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Vindt u het verstandig om de wens tot meer autonomie via juridische weg – en uiteindelijk lange celstraffen – te bestrijden? Steunt u bijvoorbeeld de oproep van voetbalclub FC Barcelona om dit conflict via een politieke dialoog op te lossen?5 Kunt u uw antwoorden toelichten?
Erkent u dat het een lidstaat van de Europese Unie niet past om in strijd met de mensenrechten te handelen? Zo ja, wat gaat u ondernemen richting uw Spaanse collega?
Bent u bereid om de Spaanse regering op te roepen een politieke dialoog aan te gaan? Zo neen, waarom niet?
De rechten van LHBTI-gemeenschap en persvrijheid in Polen |
|
Lodewijk Asscher (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Cruder than the Communists: Polish TV goes all out for rightwing vote»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat in Polen, in aanloop naar de verkiezingen van aankomende zondag, de zittende regeringspartij PiS openlijk anti-LHBTI-retoriek bezigt?
Het beschermen en bevorderen van gelijke rechten voor lesbische, homoseksuele, biseksuele, transgender en interseks personen (LHBTI’s) is een van de speerpunten van het Nederlands mensenrechtenbeleid, zoals onder meer uiteengezet in de actualisering van het mensenrechtenbeleid d.d. 28 mei 2018.
Het mag dan ook duidelijk zijn dat het kabinet van de genoemde anti-LHBTI uitspraken op nationaal en lokaal niveau met zorg kennis heeft genomen. Tegelijkertijd wordt opgemerkt dat er een evident verschil is tussen electorale retoriek en concrete beleidsmaatregelen. Het is onduidelijk of voor dit laatste voldoende maatschappelijk draagvlak zou zijn, gelet op de toenemende acceptatie van LHBTI’s binnen de Poolse samenleving, de gemengde uitslag van de parlementaire verkiezingen op 13 oktober jl. en de tegenstem van Poolse politieke partijen en organisaties, die zich juist actief inzetten voor de positie van LHBTI’s.
Dat laat onverlet dat genoemde uitspraken en verklaringen het klimaat voor LHBTI’s in Polen niet ten goede komen. Dit verhoudt zich slecht met de waarden waarop de EU berust en waaraan ook Polen zich heeft gecommitteerd, zoals gelijkheid en de eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren3. Daarnaast is Polen lid van de Raad van Europa, OVSE en VN en heeft het land regelgeving die enkele waarborgen biedt. Op het punt van wetgeving en rechtsbescherming volgt het kabinet de ontwikkelingen in Polen nauwlettend, ook vanwege de zorg over de hervormingen van de Poolse rechtsstaat.
Hoe oordeelt u over uitspraken van Jaroslaw Kaczynski, zittend partijleider van de Poolse regeringspartij PiS, waarin hij de LHBTI-gemeenschap afschildert als een bedreiging voor het traditionele gezin, de Poolse identiteit en de staat?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over het feit dat lokale PiS-politici deze zomer zeker dertig gemeenten «LHBT-vrij» verklaarden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat het zeer onwenselijk en zorgelijk is dat in een van de grootste EU-lidstaten de rechten, vrijheid en veiligheid van LHBTI-gemeenschap zo ernstig worden geschonden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens dat dit niet past binnen de waarden van de EU? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hebt u uw zorgen over de positie van de LHBTI-gemeenschap in Polen uitgesproken tegen uw Poolse ambtsgenoot? Hebt u zich hierover uitgesproken in EU-verband? Bent u van plan dit op korte termijn te doen? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het gesprek met Polen over de rechtsstaat spitst zich toe op de zorgen die Nederland heeft op meerdere terreinen. Nederland is daarin volstrekt helder: Polen dient zich te houden aan de afspraken die het gemaakt heeft in het kader van niet alleen de EU, maar ook bijvoorbeeld de Raad van Europa, OVSE en VN.
Er is een kabinetsbrede inzet voor gelijke rechten van LHBTI’s, ook in EU-verband. Zo heeft Minister Grapperhaus op Coming Out Day 2018 een statement gemaakt over het belang van gelijke rechten voor LHBTI’s in de EU. Ook werkt het kabinet samen met maatschappelijke organisaties op dit terrein, waaronder het Forum for Christian LGBT in Europe, en het maatschappelijk middenveld in Polen voor het tegengaan van discriminatie en het bevorderen van sociale acceptatie.
Nederland vraagt ook op verschillende manieren aandacht voor de positie van LHBTI’s in Polen. De Nederlandse ambassade in Warschau neemt als onderdeel van die inzet onder meer deel aan de jaarlijkse Warschau Prideen steunt vanuit Publieke Diplomatie-middelen met regelmaat activiteiten van Poolse LHBT-organisaties. Zo faciliteerde de ambassade tijdens de laatste Pride het bezoek van wethouder Groot Wassink van Amsterdam, inclusief een discussie met LHBT-organisaties en de burgemeester van Warschau.
Maakt u zich zorgen over de staat van de persvrijheid in Polen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de sterk gepolariseerde Poolse samenleving blijft ook de media niet buiten schot; ook deze is gepolariseerd, met een minder positief beeld van de journalistiek onder de samenleving tot gevolg. Polen kent desondanks nog altijd een gevarieerd media-aanbod, met publieke en commerciële omroepen en kranten. Het kabinet volgt ontwikkelingen in Polen die deze diversiteit kunnen raken en betrekt die bij zorgen die Nederland nu al actief uit in bilateraal, EU- en multilateraal verband over de rechtsstaat.
Om het belang dat Nederland hecht aan een onafhankelijke media en persvrijheid kracht bij te zetten worden mediabezoeken van Poolse journalisten aan Nederland georganiseerd. Uitwisseling van kennis, ervaring en inzichten kan het wederzijds begrip en het belang van onafhankelijk media in de EU versterken.
Hebt u met uw Poolse ambtsgenoot gesproken over de enorme achteruitgang met betrekking tot persvrijheid in Polen? Hebt u zich hierover uitgesproken in EU-verband? Bent u van plan dit op korte termijn te doen? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen binnen een termijn van drie weken beantwoorden?
Zorgvuldige afstemming van deze antwoorden maakte het helaas niet mogelijk om de vragen binnen drie weken te beantwoorden.
De Turkse aanval op Koerden in Syrië en de chantagepraktijken van Erdogan |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat Turkije 28 miljard euro heeft geëist als onderdeel van een nieuwe migrantendeal, daags voor het Turkse militaire ingrijpen in Syrië?1
Een concreet verzoek van Turkije aan de EU om 28 miljard euro is bij het kabinet niet bekend. De Europese Commissie geeft tevens na navraag aan een dergelijk verzoek niet te hebben ontvangen. De EU heeft aangegeven dat het geen steun zal verlenen aan initiatieven die de rechten van de lokale bevolking niet respecteren. Het kabinet onderschrijft dat. Indien er een concreet voorstel komt voor aanvullende financiële steun voor de opvang van vluchtelingen, dan zal het kabinet dat voorstel beoordelen op de mate waarin het in verhouding staat tot de specifieke behoeftes van de vluchtelingengemeenschap die in Turkije wordt opgevangen.
Kunt u aangeven wat de status is van de onderhandelingen tussen de EU en Turkije en wat de gevolgen voor deze onderhandelingen zijn nu Turkije een militaire inval is begonnen?2
De toetredingsonderhandelingen met Turkije zijn effectief tot stilstand gekomen. Er kunnen geen nieuwe hoofdstukken geopend of gesloten worden. Op 18 juni jl. heb ik bij de Raad Algemene Zaken gepleit voor het formeel stopzetten van de onderhandelingen. Ik kreeg hiervoor geen bijval.
Deelt u de mening dat Erdogan de boel chanteert met zijn bizarre eis, die gekoppeld is aan een dreigement om Europa te overspoelen met migranten? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven, gaat het kabinet er van uit dat Turkije zich houdt aan de afspraken die zijn gemaakt in het kader van de EU-Turkije Verklaring.
Deelt u de mening dat de Turkse slager Erdogan niet langer behandeld dient te worden als een serieuze gesprekspartner maar als islamitische schurk?
Turkije is en blijft als NAVO-bondgenoot met een strategische ligging een belangrijke gesprekspartner voor Nederland. Binnen de NAVO spreken bondgenoten met elkaar over zaken van gemeenschappelijk belang, maar ook over zaken waarover zij van mening verschillen.
Hoe gaat u voorkomen dat ook maar één euro van de Nederlandse belastingbetaler wordt overgemaakt aan Erdogan?
Turkije maakt in enkele gevallen aanspraak op financiering vanuit de Europese Unie wanneer daar concrete afspraken en overeenkomsten tussen Turkije en de EU aan ten grondslag liggen. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan pre-accessiesteun en de Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije.
Nederland pleit conform de motie Roemer/Segers (32 823, nr. 158) al geruime tijd voor het stopzetten van pre-accessiesteun aan Turkije, en herhaalde die oproep conform de motie Van der Graaf (21 501-02, nr. 2058) tijdens de Raad Buitenlandse Zaken op 14 oktober jl. Tot nu toe is daarvoor onvoldoende draagvlak in de Raad. Nederland blijft voor de opschorting van pre-accessiesteun aan Turkije pleiten.
Voor wat betreft de Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije is zoals vermeld in het antwoord op vraag 1 geen verzoek of voorstel bekend, maar zal het kabinet een eventueel voorstel beoordelen op de mate waarin het in verhouding staat tot de specifieke behoeftes van de vluchtelingengemeenschap die in Turkije wordt opgevangen.
In reactie op de motie Koopmans (Kamerstuk 32 623, nr. 283) brengt het Kabinet de geldstromen van de EU naar Turkije in kaart.
Deelt u de mening dat Erdogan’s chantagepraktijken en militaire inval onaanvaardbaar zijn en dat Turkije geschorst moet worden, of beter nog, uit het NAVO-bondgenootschap dient te worden getrapt?
Het kabinet heeft de Turkse operatie in Noord-Syrië veroordeeld, Turkije verzocht om onderbouwing van het beroep op art. 51 van het VN-Handvest, en Turkije opgeroepen deze militaire operatie te staken. Het NAVO-lidmaatschap van Turkije staat voor het kabinet echter niet ter discussie. Mede door zijn geografische ligging is Turkije een belangrijke strategische partner in het bondgenootschap. Daarnaast levert Turkije belangrijke bijdragen aan NAVO-missies en operaties.
Racistische uiting bij de Universiteit Leiden |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht van het Leidsch Dagblad waarin duidelijk wordt dat er opnieuw sprake is van racisme binnen de Universiteit Leiden?1
Ik ben bekend met het bericht.
Klopt het dat de Universiteit geen consequenties, anders dan «gesprekken» verbindt aan degenen die de racistische leus hebben opgetekend? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, wat heeft de universiteit ondernomen om de daders op te sporen en welke consequenties heeft zij hen opgelegd?
De Universiteit Leiden heeft mij aangegeven diverse gesprekken te hebben gevoerd om de toedracht in beeld te krijgen. Uit deze gesprekken is een student naar voren gekomen die heeft verklaard verantwoordelijk te zijn geweest voor de tekst op het schrijfbord. Geconfronteerd met de consequenties van zijn actie, heeft de student spijt betuigd. Naast de gevoerde gesprekken zijn betrokken studieverenigingen en studenten verplicht gezamenlijk deel te nemen aan een trainingstraject dat dialoog, gedragsverandering en het bevorderen van een inclusieve leeromgeving als doel heeft.
Hoe verklaart u dat racisme nu voor de derde keer op rij de kop opsteekt bij deze universiteit? Wat heeft de universiteit in de tussentijd gedaan om dit tegen te gaan?
Het is zorgelijk dat deze en eerdere incidenten in korte tijd bij de Universiteit Leiden hebben plaatsgevonden. De Universiteit Leiden heeft aangegeven naar aanleiding van deze en van eerdere incidenten bij alle studenten en studieverenigingen inclusiviteit en omgangsvormen bespreekbaar te hebben gemaakt. Ter voorkoming van ontoelaatbaar gedrag is daarnaast na een eerder incident tijdens álle colleges voor studenten binnen de betrokken faculteit aandacht besteed aan omgangsvormen en gedragscodes. In deze gedragscodes is aandacht voor racisme en discriminatie. Daarnaast heeft de universiteit vertrouwenspersonen en een ombudsfunctionaris die aanspreekpunten zijn voor onder meer ongewenst gedrag. De universitaire «diversity officer» heeft als taak het bevorderen van diversiteit en een inclusieve leer- en werkomgeving. Tenslotte ontwikkelt de universiteit bij de campus in Den Haag een centraal punt waar studenten met vragen over inclusiviteit terecht kunnen en waar zij meldingen kunnen doen in geval van racisme en discriminatie.
Wat vindt u dat universiteiten moeten ondernemen om racisme tegen te gaan? Bent u bereid naar aanleiding van dit incident een publiek statement af te geven? Zo nee, waarom niet?
Ik neem in algemene zin afstand van iedere racistische uiting op een universiteit. Instellingen hebben een verantwoordelijkheid om alle vormen van discriminatie, waaronder nadrukkelijk ook racisme, tegen te gaan. Universiteiten mogen racisme niet accepteren en dienen passende maatregelen te treffen als er sprake is van racistisch handelen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Universiteit Leiden over het bespreekbaar maken en aanpakken van racisme? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De Universiteit Leiden heeft publiekelijk afstand genomen van het incident en heeft aangetoond dit onderwerp serieus te nemen. De universiteit heeft onderzocht wat er is voorgevallen en heeft passende maatregelen getroffen. Ik zie geen reden om nader in gesprek te gaan.
Het bericht ‘Oeganda komt opnieuw met wet voor doodstraf homoseksualiteit’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Oeganda komt opnieuw met wet voor doodstraf homoseksualiteit»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er landen zijn die homoseksualiteit als onnatuurlijk bestempelen?
Ja. Nederland neemt volledig afstand van dit soort uitspraken.
Hoe oordeelt u over de uitspraak «Oegandezen vinden homoseksualiteit onnatuurlijk, maar op scholen vinden massale wervingsacties plaats waarbij homo's de leugen verkondigen dat mensen zo worden geboren»?
Het kabinet keurt deze uitspraak van de Oegandese Minister voor Ethiek en Integriteit Simon Lokodo zeer sterk af.
Heeft u of gaat u contact opnemen met uw Oegandese ambtsgenoot over deze uitspraak en de misvatting dat homoseksualiteit een ernstige misdaad zou zijn die bestraft moet worden met de doodstraf? Zo ja, hoe verliep dat contact? Zo nee, waarom niet?
De EU-ambassadeurs in Kampala hebben, nadat berichten over de uitspraken van Minister Lokodo de media bereikten, de Oegandese Minister van Buitenlandse Zaken Sam Kutesa hierop aangesproken. Minister Kutesa verzekerde hen ervan dat de Oegandese regering geen plannen heeft om de zogenaamde «anti-homowet» opnieuw in het parlement ter tafel te brengen en dat de uitspraken van Minister Lokodo niet het Oegandese kabinetsstandpunt vertegenwoordigen. Inmiddels heeft de regeringswoordvoerder ook in de media laten weten dat het kabinet niet van plan is om (opnieuw) een wet aangaande de doodstraf voor homoseksualiteit in te dienen.2 Gezien de informatie die de EU-ambassadeurs hebben gedeeld, ziet het kabinet op dit moment geen aanleiding om contact op te nemen met de Oegandese ambtsgenoten. Uiteraard blijft het kabinet de ontwikkelingen op dit gebied zeer nauwlettend volgen. Tijdens de laatste politieke dialoog tussen de EU en Oeganda (Artikel 8-dialoog) d.d. 4 mei 2019 heeft de EU het vraagstuk van LGBTI-rechten aangekaart bij president Museveni.
Deelt u de zorgen over het verbod in veel Afrikaanse landen op homoseksualiteit en de straffen die daarbij worden opgelegd? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Heeft u deze zorgen gedeeld met gelijkgezinde landen om een gezamenlijke reactie te formuleren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gelijkgezinde landen zijn hierbij betrokken?
De situatie in Oeganda is tussen leden van de Equal Rights Coalition besproken. Zoals vermeld bij vraag 4 is gebleken dat de Oegandese regering niet van plan is om een wet aangaande de doodstraf op homoseksualiteit in te dienen. Het kabinet ziet op dit moment dan ook geen aanleiding om een gezamenlijke reactie te formuleren.
Deelt u de mening dat mensen in vrijheid zouden moeten kunnen leven ongeacht hun geaardheid?
Die mening deelt het kabinet volledig.
Op welke wijze geeft u hier aan het prioritaire thema gelijke rechten voor lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgender en intersekse personen (LHBTI) invulling?
Gelijke rechten van LHBTI’s is een van de prioriteiten van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Hierbij richt Nederland zich specifiek op de afschaffing van strafbaarstelling van homoseksualiteit, het tegengaan van discriminatie en geweld en het bevorderen van sociale acceptatie.
In Oeganda steunt de Nederlandse ambassade mensenrechtenverdedigers via een regionale mensenrechtenorganisatie. LHBTI-mensenrechtenverdedigers zijn een specifieke doelgroep van het werk van deze organisatie. Ook is de Nederlandse ambassade in Kampala, samen met gelijkgezinde landen, regelmatig in contact met LHBTI-organisaties om hun zorgen te inventariseren en hun een platform te bieden voor bijeenkomsten die anders moeilijk te organiseren zijn. Daarnaast is het belang van een actief maatschappelijk middenveld, waarin mensenrechtenverdedigers, inclusief die op het terrein van LHBTI, veilig hun werk moeten kunnen doen, onderwerp van de dialoog tussen Nederland en de Oegandese autoriteiten. Zoals gesteld in het antwoord op vraag 4 is dit onderwerp ook tijdens de Artikel 8-dialoog van 4 mei jl. aan de orde gekomen.
De landsadvocaat die ruim 2,1 miljoen verdiende aan de Groninger gaswinning |
|
Michiel van Nispen , Sandra Beckerman |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u, na uw beantwoording van onze vragen over de landsadvocaat1, een totaaloverzicht maken van alle juridische kosten die zijn gemaakt voor procedures tegen mensen uit Groningen met schade per jaar?2 Kunt u in het overzicht verwerken waaruit die kosten bestaan?
Ja. De landsadvocaat is ingezet om de Staat te vertegenwoordigen in civiele procedures die worden gevoerd tegen de Staat over aardbevingsschade.De volgende bedragen zijn in dit kader aan het kantoor van de landsadvocaat betaald:
2015: € 149.829
2016: € 112.594
2017: € 161.484
2018: € 54.406
2019 (tot en met september): € 63.704.
Bovengenoemde bedragen bestaan uit honoraria, kantoorkosten, verschotten en btw. De landsadvocaat is in deze procedures ingeschakeld, omdat het hier gaat om civiele procedures waarin vertegenwoordiging door een advocaat wettelijk verplicht is. De Staat is géén van deze procedures gestart; de Staat is hier (naast NAM en EBN) één van de gedaagde partijen. Er zijn geen overige kosten voor externe inhuur van juristen gemaakt.
Door de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) zijn ook uitgaven gedaan ten behoeve van de inzet van de landsadvocaat. De inzet van de landsadvocaat is ten eerste gericht op juridische ondersteuning bij het tot stand brengen van de organisatie en het opzetten van een (juridische) beoordelingssystematiek. Ten tweede ondersteunt de landsadvocaat bij het uitvoeren van de operatie om de vele tienduizenden schadeverzoeken op een goede en zo voortvarend mogelijke wijze af te handelen.
Kunt u per jaar aangeven hoeveel zaken er liepen en/of lopen?
Bij de Rechtbank Noord-Nederland liepen er vanaf 2015 tot en met heden in totaal 6 procedures tegen de Staat, waarvan er 3 inmiddels zijn afgerond.
Kunt u per individuele zaak aangeven hoeveel er is uitgegeven aan kosten voor de landsadvocaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. In de 6 civiele procedures waren de totale kosten van de landsadvocaat respectievelijk: € 212.354, € 32.150, € 38.399, € 21.221, € 104.236 en € 133.657. De verschillen worden verklaard door het feit dat de zaken verschillend van aard zijn (o.a. een groep eisers vs. één eiser, één of meerdere procedures). Voor een verdere toelichting over deze kosten verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Kunt u per individuele zaak aangeven wat de kosten zijn geweest voor andere juristen naast de landsadvocaat, de overheid (ministerie) en/of andere ambtenaren die zich hiermee bezig hielden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor de hierboven genoemde civiele procedures zijn geen overige kosten voor externe inhuur van juristen gemaakt.
Wat zijn de kosten in de zaak van boer Nijhof voor de landsadvocaat in totaal (geweest)?3 Wat zijn de kosten geweest voor andere juristen naast de landsadvocaat, de overheid (ministerie) en/of andere ambtenaren die zich hiermee bezig hielden?
Ik kan niet ingaan op individuele procedures die zijn of worden gevoerd.
Hoe verhouden zich de kosten van de rechtszaak ten opzichte van de 800.000 euro schade die boer Nijhof had?
Zie het antwoord op vraag 5.
Bij hoeveel zaken is de landsadvocaat betrokken (geweest) in Noord-Nederland?
De landsadvocaat is ingeschakeld voor de vertegenwoordiging van de Staat in 6 civiele procedures.
Is er een moment geweest waarop u hebt bedacht dat de verhouding tussen de kosten van de landsadvocaat en de 200.000 euro uit het amendement-Van Tongeren/Ouwehand (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 20) voor juridische bijstand, wel erg ver uiteen liep? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mijn inzet is er altijd op gericht geweest om burgers te ontzorgen bij de afhandeling van schademeldingen. Met dit doel is de inzet van de landsadvocaat bij de TCMG er bijvoorbeeld juist op gericht om de vele tienduizenden schadeverzoeken op een goede en zo voortvarend mogelijke wijze af te handelen. Ingeval van de civiele procedures bij de Rechtbank Noord-Nederland waar de landsadvocaat als procesvertegenwoordiger van de Staat optreedt, is de Staat één van de gedaagde partijen. Zoals bij het antwoord op vraag 1 is uiteengezet, is de Staat verplicht om zich in civiele procedures te laten vertegenwoordigen door een advocaat.
De middelen die besteed worden aan uitvoering en juridische kosten komen niet ten laste van de voor schadevergoeding en versterking benodigde budgetten. Desondanks blijft het ieders wens, ook de mijne, om die kosten zo beperkt mogelijk te houden.
Het blog ‘Andere tijden voor de rechtsbescherming’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het blog «Andere tijden voor de rechtsbescherming»?1
Ja, ik heb kennis genomen van het blog.
Wat is uw reactie op het feit dat advocaten de eerste twee weken van 2020 massaal niet beschikbaar zullen zijn voor piketdiensten? Wat zijn volgens u hier de juridische, organisatorische en praktische gevolgen van? Trekt u dit zich aan? Waarom heeft u het zo ver laten komen?
Ik betreur de actie van de advocatuur die feitelijk neerkomt op een staking in de eerste twee weken van 2020. Voor de stelselherziening rechtsbijstand waarin het belang van de rechtzoekende centraal staat, is goede samenwerking namelijk onmisbaar. Graag zou ik samen met de advocatuur onze energie stoppen in het samen bouwen aan een toekomstbestendig stelsel.
Door de staking kunnen rechtzoekenden, waaronder ook kwetsbare mensen, niet op de gebruikelijke wijze van rechtsbijstand gebruik maken. Waarschijnlijk ontstaan hierdoor vertragingen, lopen doorlooptijden op en gaat zittingscapaciteit verloren. Ook hindert het mogelijk opsporingsonderzoeken als verdachten zonder rechtsbijstand niet kunnen worden gehoord. Ik breng op dit moment de potentiële gevolgen van de staking in beeld samen met onder meer de politie, het OM, de IND, de rechtspraak en de Raad voor rechtsbijstand (hierna: Raad). Ook bespreek ik met hen manieren om de gevolgen zoveel mogelijk te ondervangen.
De prioriteit voor de inzet van advocaten die wél voor het strafpiket beschikbaar zijn in de eerste twee weken van januari ligt bij de zwaardere zaken, omdat daar de potentiële gevolgen van het ontbreken van rechtsbijstand maatschappelijk het grootst zijn. Ik ben met de betrokken ketenorganisaties in gesprek om zoveel als mogelijk is te voorkomen dat (kwetsbare) rechtzoekenden de dupe worden van de staking en de strafrechtketen in deze periode zo goed mogelijk kan functioneren.
Deelt u nog steeds de mening dat sociaal advocaten nu geen redelijke vergoeding krijgen, zoals eerder herhaaldelijk door u geuit? Kunt u een overzicht geven van alle maatregelen die hieraan de afgelopen 20 jaar hebben bijgedragen?
Ik ben nog steeds van mening dat er op rechtsgebieden die de Commissie Van der Meer noemt een scheefgroei is ontstaan tussen de gemiddelde tijdsbesteding en de voor die categorieën vastgestelde puntenaantallen. De door de commissie geconstateerde scheefgroei doet zich tamelijk breed binnen de gesubsidieerde rechtsbijstand voor, maar er zijn wel relevante verschillen te duiden tussen de diverse rechtsgebieden. Met name bij sommige zaken in het personen- en familierecht is de scheefgroei groot. Dit leidt voor sociaal advocaten die veel zaken doen op die rechtsgebieden niet meer tot een redelijke vergoeding.
Over de afgelopen twintig jaar zijn de volgende begunstigende en beperkende maatregelen van invloed geweest op de vergoeding:
Samenvattend is er een onderscheid te maken tussen de maatregelen die in werking traden voor 2008 en de maatregelen die na de start van de economische crisis zijn genomen. De maatregelen die vanaf de crisis zijn genomen waren ingegeven door de taakstellingen die in de crisisperiode ook in andere sectoren zijn ingezet, zoals het stopzetten van de jaarlijkse indexering.
In de jaren voorafgaand aan de crisis werden maatregelen genomen die tot effect hadden dat de aanwas van advocaten en mediators in het stelsel toenam. Het feit dat toevoegingszaken een vaste bron van inkomsten voor advocaten is lijkt hierbij een rol te spelen.
Kunt u uitleggen dat zelfs de meest ervaren en gespecialiseerde sociaal advocaten € 108 per punt (en dus niet per uur!) ontvangen, terwijl zelfs stagiaires van het kantoor van de Landsadvocaat meer betaald krijgen (€ 165 uurtarief) en de de Landsadvocaat wel € 384 per uur ontvangt?2
Het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand enerzijds en de inzet van de landsadvocaat anderzijds zijn twee in hun aard verschillende zaken.
Het stelsel van rechtsbijstand voorziet in een subsidie voor burgers die minder draagkrachtig zijn. Daarvoor geldt een bepaald tarief. Gelet op artikel 42a Wet op de rechtsbijstand en artikel 5 van het Subsidiebesluit Raad voor Rechtsbijstand worden op basis van de begroting van de Raad voor Rechtsbijstand jaarlijks voorschotten verstrekt. Hierbij wordt rekening gehouden met de ontwikkelingen in het volume van de toevoegingen en piketregelingen. Advocaten zijn vrij in hun keuze om voor dit tarief al dan niet hun diensten aan te bieden. De rechtsbijstand die de Staat afneemt van de landsadvocaat is geen subsidie. Het tarief dat we aan de landsadvocaat betalen kent een andere juridische basis, namelijk een overeenkomst tot opdrachtgeving.
Kunt u uitgebreid ingaan op de serieuze kanttekeningen die bij uw argumenten worden geplaatst over de stijging van de kosten (de uitgaven voor toevoegingen zijn sinds 2012 juist fors afgenomen), dat uw vergelijking met andere rechtsstelsels mank gaat (vergeleken met andere landen staat Nederland rond de 20ste plaats als je kijkt naar de totale uitgaven voor rechtspleging) en dat de enige relevante vraag nu zou moeten zijn of in Nederland voor een sociaal advocaat een billijk inkomen haalbaar is?
Nederland staat, in vergelijking met andere rechtsstelsels, met een jaarlijkse uitgave aan rechtsbijstand van € 27,42 per hoofd van de bevolking in de top van de 41 onderzochte landen staat. Dit blijkt uit het rapport van de Raad van Europa, European judicial systems, Efficiency and quality of justice, CEPEJ 2018. Als wordt gekeken naar het vergelijkende onderzoek over rechtsstelsels als geheel dan geeft dat een vergelijkbaar beeld. In het rapport (grafiek3 is te zien dat Nederland op de zevende plaats staat als het gaat om de totale algemene overheidsuitgaven aan rechtspleging per inwoner.
Het bedrag dat op de Rijksbegroting bestemd is voor rechtsbijstand blijft in deze kabinetsperiode onveranderd, en internationaal gezien dus relatief hoog. Toch staat de houdbaarheid van het systeem onder druk. Hoewel er de afgelopen tijd jaren zijn geweest waarin minder toevoegingen zijn afgegeven dan het jaar ervoor (bijvoorbeeld in 2014, 2015 en 2017), is er over de langere termijn een stijging van het aantal toevoegingen met 42% in 17 jaar zichtbaar. Tegen die achtergrond heb ik contouren geschetst voor modernisering van het stelsel voor gesubsidieerde rechtsbijstand. Het kabinet wil de oorzaken van de stijging van het aantal toevoeging bij de kern aanpakken én een stap zetten in het verbeteren van vergoedingen voor de advocatuur in de toevoegingenpraktijk. Opgave is om dit binnen het huidige budget te realiseren. De doorrekening van de maatregelen uit de contourenbrief laat zien dat het geheel aan maatregelen van de modernisering een verhoging van de vergoeding van advocaten mogelijk maakt. Deze verhoging bedraagt tussen de 10% en 20% ten opzichte van de vergoeding die advocaten nu gemiddeld per uur krijgen volgens de berekeningen van de commissie-Van der Meer.
Wat is uw reactie op de conclusie uit het blog?3
Wij willen tempo maken met de stelselherziening, juist vanwege de noodzaak om tot betere vergoedingen te komen. Door het samenspel aan maatregelen die ik neem om het stelsel te herzien ontstaat er ruimte voor een betere beloning voor advocaten die werken in het stelsel. Zoals aangegeven bij vraag 5, bedraagt de verhoging tussen de 10% en 20% ten opzichte van de vergoeding die advocaten nu gemiddeld per uur krijgen volgens de berekeningen van de commissie-Van der Meer.
De transformatie komt op stoom. Maar een stelselherziening van deze omvang is complex en vraagt om zorgvuldigheid, niet in de minste plaats omdat het gaat over kwetsbare rechtzoekenden. Zorgvuldigheid vraagt tijd. Dat neemt niet weg dat ik de urgentie voel om snel veranderingen door te voeren.
De Nederlandse Orde van Advocaten heeft mij in hun brief d.d. 4 september jl. bericht over de acute nood bij de sociale advocatuur.
Bovendien is tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen 2019 de motie Jetten (D66) en Segers (CU) aangenomen die vraagt om het in beeld brengen waar de nood het hoogst is en te bezien welke maatregelen daar op korte termijn genomen kunnen worden. Ik breng op dit moment in kaart hoe ik uitvoering ga geven aan deze motie. Een verhoging van het punttarief binnen het huidige stelsel is daarbij om twee redenen geen optie. In de eerste plaats maakt een dergelijke verhoging het stelsel niet duurzamer en beter beheersbaar. Daarnaast schrijft het regeerakkoord voor dat ik een nieuw stelsel invoer binnen de bestaande budgettaire ruimte. Ik kijk dus, bij voorkeur in overleg met de advocatuur, naar andere mogelijkheden om de hoogste nood op korte termijn te lenigen dan een verhoging van het punttarief.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en ruim voorafgaand aan het Algemeen Overleg gesubsidieerde rechtsbijstand op 7 november te beantwoorden?
Ja.
De veroordeling van een wetenschapper in Turkije |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Turkish scientist sent to prison for publishing environmental study on cancer risk»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Turkse wetenschapper en mensenrechtenactivist Bülent Şık inderdaad is veroordeeld tot een gevangenisstraf vanwege het publiceren van een onderzoek naar kanker? Welke feiten zijn u bekend?
Dhr. Şık is op 26 september jl. door een rechtbank in Istanboel veroordeeld tot 15 maanden cel voor het «openbaren van werkgerelateerde geheimen» in relatie tot onderzoek waaraan hij deelnam en dat werd uitgevoerd in opdracht van het Turkse Ministerie van Gezondheid. Voor twee andere schendingen waarvoor hij werd aangeklaagd, het «beschikbaar stellen van verboden informatie» en het «openbaren van verboden informatie», werd hij vrijgesproken. Voordat hij in november 2016 per decreet werd ontslagen, was Dhr. Şık Technical Assistant Director van het Food Safety and Agricultural Research Center aan de Akdeniz Universiteit in Antalya. Bovendien is hij één van de ondertekenaars van de Academics for Peace petitie m.b.t. de situatie in Zuidoost-Turkije.
Deelt u de opvatting van Amnesty International dat deze veroordeling niets te maken heeft met een eerlijke rechtsgang? Zo nee, waarom niet?
Nederland mengt zich niet in de rechtsgang in andere landen. Zolang een zaak nog niet is afgerond, wat hier het geval is aangezien betrokkene nog in hoger beroep kan gaan, is het oordeel aan de rechter. Dat laat onverlet dat Nederland de zorgen over de rechtsstaat en mensenrechten, waaronder het belang van een eerlijke rechtsgang, regelmatig bij Turkije aan de orde stelt.
Bent u bereid aan te dringen op het vernietigen van de veroordeling van de wetenschapper? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Seksuele intimidatie op de werkvloer bij universiteiten |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Universiteiten bieden onvoldoende bescherming tegen intimidatie op de werkvloer»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat klachten over seksuele en wetenschappelijke intimidatie veelal niet serieus worden genomen in de academische wereld? Zo ja, wat is uw reactie hierop? Zo nee, hoe verklaart u dat de respondenten in het onderzoek aangeven dat slechts de helft van de klachten in behandeling is genomen, waarvan slechts één klacht naar tevredenheid is afgehandeld?
Ik herken het beeld dat in de studies wordt geschetst en ik zie dat seksuele en wetenschappelijke intimidatie een probleem vormt binnen de academische wereld. Tegelijkertijd zie ik dat het onderwerp serieus wordt opgepakt en hoog op de agenda staat. De rapporten van het LNVH en het FNV/VAWO over dit onderwerp hebben zowel de Kamer, het ministerie als de universiteiten tot actie aangespoord. Zodoende heeft VSNU dit voorjaar een statement uitgebracht waarin alle vormen van intimidatie en wangedrag door de universiteiten worden verworpen.2 Op dit moment zijn er veel acties in gang gezet door alle universiteiten, zoals verschillende trainingen en het herzien van hun eigen procedures rond meldingen van intimidatie. Intimidatie betreft een veelzijdig en diepgeworteld probleem, waar meerdere initiatieven nodig zijn om een cultuuromslag kracht bij te zetten.
Bent u bereid in gesprek te gaan met universiteitsbestuurders over seksuele en wetenschappelijke intimidatie op de werkvloer en het serieus nemen van klachten? Zo nee, hoe duidt u dat universiteitsbestuurders volgens de onderzoeker stellen dat wangedrag op hun universiteit niet voorkomt?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Ik ben hierover al in gesprek met de VSNU. Bovenal spreek ik de universiteiten aan op hun rol als goede werkgever. Ik kom daarbij geen bestuurders tegen die beweren dat wangedrag in hun instelling niet voorkomt. De opmerking in het artikel komt dan ook niet overeen met mijn beeld. Sinds de publicatie van rapporten zoals «Harassment in Dutch academia»3 is er een actieve discussie op gang gekomen, waarin ik zie dat het probleem wordt erkend en besproken. De verschenen rapporten schetsen de status quo vóór deze discussie, op dit moment zijn alle partijen betrokken om intimidatie te bespreken en bespreekbaar te maken.
Deelt u de opvatting van de onderzoeker dat we slechts het topje van de ijsberg in kaart hebben waar het gaat om seksuele en wetenschappelijke intimidatie? Wat gaat u eraan doen om hier een completer beeld van te krijgen waarmee we preventiever kunnen optreden, slachtoffers een helpende hand kunnen bieden en plegers kunnen aanpakken?
Aangezien er een lage meldingsfrequentie in de studie naar voren komt, hebben we inderdaad geen zicht op de werkelijke omvang van het probleem. Elk incident is er echter één te veel. Daarom wil ik ook niet met actie wachten totdat we meer data hebben. Het beeld is en blijft helder. De VSNU (en haar leden) heeft bij mij aangegeven dat zij maatregelen hebben genomen – en blijft nemen – om verdere misstanden te voorkomen.
Verder loopt er op dit moment een pilot ombudspersoon binnen vier universiteiten. In december is een tussenevaluatie van deze pilots gereed. Deze tussenevaluatie wordt betrokken bij het vervolg op de motie Van Meenen. Op basis van deze gegevens informeer ik de Kamer zo snel mogelijk daarna over het vervolgproces, zoals u verzoekt in uw Commissiebrieven met kenmerk 2019D40244 en 2019D41543. Daarbij zal ik ook nader ingaan op de stappen die universiteiten nu nemen. Daarnaast ben ik met de KNAW en LNVH in gesprek over een mogelijk onderzoek naar de preventie en aanpak van intimidatie, dit ook gezien de samenhang van toekomstige acties met wetenschappelijke integriteit en wetenschapsbeleid.
Wat is uw reactie op de door de onderzoeker geponeerde stelling dat vertrouwenspersonen onvoldoende onafhankelijk zijn als het om seksuele en wetenschappelijke intimidatie gaat? Hoe kijkt u in dit licht aan tegen de suggestie om een onafhankelijk nationaal instituut op te richten?
Momenteel zijn enkele universiteiten bezig met het invullen van een ombudsfunctie. De VSNU en ik willen de uitkomsten hiervan afwachten, maar zijn zeker van plan verdere stappen te nemen. Ik hoop dat de ombudsfunctie een belangrijke rol kan vervullen, maar wil ook benadrukken dat een ombudspersoon geen panacee vormt om intimidatie op te lossen. Uit mijn gesprekken met het veld lijkt één nationaal instituut geen oplossing te vormen voor het probleem. Op de lange termijn dient de cultuur binnen universiteiten te veranderen, om zo wangedrag te voorkomen. Verder hoop ik dat mijn inspanningen om het universitaire systeem minder competitief te maken, door samenwerking te bevorderen, op termijn ook een positieve invloed heeft op de algemene cultuur binnen universiteiten.
De Marokkaanse journaliste die is veroordeeld vanwege een abortus |
|
Sadet Karabulut , Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Jaar cel voor Marokkaanse journaliste om «illegale abortus»?1
Ja.
Deelt u de mening dat alle vrouwen overal ter wereld toegang zouden moeten hebben tot legale en veilige abortus?
Ja. Nederland zet zich in voor respect, bescherming en verwezenlijking van universele toegang tot seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) inclusief hiv/aids, zoals ook uiteen gezet in de beleidsnota Investeren in Perspectief uit 2018. Een van de uitgangspunten daarbij is het recht van mensen om zelf te bepalen of, met wie en wanneer zij kinderen krijgen. Toegang tot goede informatie en seksuele voorlichting alsook goede toegang tot voorbehoedsmiddelen zijn belangrijk om ongewenste zwangerschappen te voorkomen. In het geval dat zich toch een ongewenste zwangerschap voordoet is legale toegang tot veilige abortus belangrijk om onveilige abortus en de daaraan verbonden gezondheidsrisico’s (waaronder moedersterfte en blijvende gezondheidsproblemen) te voorkomen. De Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling (International Conference on Population and Development (ICPD)) en de richtlijnen van de Wereldgezondheidsorganisatie (World Health Organization (WHO)) vormen daarbij referentiekaders.
Hoe vindt u het dat de journaliste Hajar Raissounia door de rechtbank in Rabat tot een jaar is veroordeeld vanwege «seks buiten het huwelijk» en «illegale abortus»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben bekend met de uitspraak van de rechtbank. Inmiddels is bekend geworden dat mevrouw Raissouni gratie is verleend.
Wat vindt u ervan dat door mensenrechtenorganisaties wordt verondersteld dat de aanhouding en veroordeling van Raissouni is bedoeld om haar de mond te snoeren, aangezien zij veel schreef over politiek, mensenrechten en de Rif-protesten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben bekend met de visie van verschillende mensenrechtenorganisaties op de motivaties achter de arrestatie. Ik vind het niet opportuun hierover te speculeren.
Zowel Nederland, de EU als enkele andere Europese lidstaten waren aanwezig bij de uitspraak van deze zaak. Dit toont de aandacht waarmee wij deze zaak hebben gevolgd. Inmiddels is bekend dat aan haar gratie is verleend en dat zij is vrijgelaten. Ik zie dan ook geen reden om hierover in gesprek te treden met mijn ambtsgenoot.
Hoe vindt u het dat aanklachten als «illegale abortus», «overspel» en «seksueel wangedrag» door Marokko worden gebruikt om kritische journalisten te veroordelen, zoals ook in het geval van de oprichter van het kritische dagblad Akhbar al Yaoum die vorig jaar tot twaalf jaar cel werd veroordeeld?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om zich in te zetten voor de vrijlating van Hajar Raissounia en andere journalisten die in Marokko worden vastgehouden? Zo ja, zult u hierover in gesprek treden met uw Marokkaanse ambtsgenoot? Welke andere acties zult u ondernemen? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om zich in te zetten voor vrouwenrechten en toegang tot legale en veilige abortus in Marokko? Welke maatregelen zult u nemen?
Nederlands steunt in Marokko reeds meerdere organisaties die zich actief inzetten voor bevordering van gelijke rechten voor vrouwen en meisjes. Dit betreft onder meer het belang van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR), alsook het recht van elk individu volledige zeggenschap te hebben, en vrij en verantwoordelijk te beslissen over zijn of haar seksualiteit en seksuele en reproductieve gezondheid, vrij van discriminatie, dwang en geweld. In Marokko steunt Nederland geen specifieke programma’s gericht op legale danwel veilige abortus.
Hoe vindt u het dat ook de arts die de abortus zou hebben uitgevoerd, een tweede arts en haar partner zijn veroordeeld? Zult u zich ook inzetten voor de vrijlating van deze personen? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te treffen? Zo nee, waarom niet?
Ook van deze veroordelingen heb ik kennis genomen. Inmiddels is bekend dat ook aan de arts en haar partner gratie is verleend.
Het onderzoek naar oorzaken van langlopende letselschadezaken |
|
Attje Kuiken (PvdA), Michiel van Nispen , Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u aangegeven wat maakt dat het onderzoek van de Universiteit Utrecht naar de oorzaken van langlopende letselszaken, wat aanvankelijk in de zomer van 2019 zou worden opgeleverd maar naar verwachting pas aan het einde van het jaar afgerond zal zijn, zoveel vertraging oploopt?
Aanvankelijk was de verwachting dat dit onderzoek voor de zomer van 2019 zou worden afgerond. DLR heeft in samenspraak met de Universiteit de planning bijgesteld. Het onderzoek zal in het voorjaar van 2020 worden afgrond. Dat het onderzoek later klaar is dan aanvankelijk was voorzien, heeft volgens DLR en de Universiteit verschillende redenen.
Mij is onder meer meegedeeld dat een reden voor de vertraging de ruime opzet van het onderzoek is. Het onderzoek bestaat uit verschillende onderdelen, waaronder een dossieronderzoek en een vragenlijstonderzoek onder gedupeerden om hun kant van het verhaal zorgvuldig mee te nemen. Van de Universiteit heb ik vernomen dat met name dit deel van het onderzoek een uitvoerige voorbereiding vergde.
Die voorbereiding hing onder meer samen met de benodigde privacybescherming van de betrokken gedupeerden. De Universiteit heeft daarom advies ingewonnen van een advocaat, de Autoriteit Persoonsgegevens geraadpleegd en advies gekregen van de ethische commissie en de juridische afdeling van de Universiteit. Volgens de Universiteit bleek hieruit dat individuele toestemming van de gedupeerden voor beide onderdelen van het onderzoek nodig was. De Universiteit heeft de communicatie met de gedupeerden hierop afgestemd en bijzondere AVG-overeenkomsten ontwikkeld. De uitvoerige voorbereiding hing ook samen met het aantal te onderzoeken dossiers – ruim 200 – en de spreiding van deze zaken over de verschillende verzekeraars. Zo kan volgens de Universiteit een reële afspiegeling van de branche worden gekregen. De Universiteit heeft tien verzekeraars bereid gevonden tot deelname aan het onderzoek. Zij heeft er voorts rekening mee gehouden dat slechts 10% van de te benaderen gedupeerden positief zou reageren op het verzoek om mee te werken aan het onderzoek. Om die reden is een veelvoud van 200 gedupeerden benaderd. Omwille van de privacybescherming heeft de Universiteit dit niet zelf gedaan, maar is dit gebeurd door de deelnemende verzekeraars. Volgens de Universiteit is de positieve respons van gedupeerden bij een aantal verzekeraars te laag, waardoor de omvang en afspiegeling die nodig is voor het onderzoek nog niet is gehaald. Om die reden zijn er herinneringsbrieven verstuurd. Dat kostte extra tijd. Het is volgens de Universiteit niet alle verzekeraars gelukt om naast de reguliere werkzaamheden onmiddellijk prioriteit te geven aan medewerking aan het onderzoek. De laatste informatiebrieven van verzekeraars aan gedupeerden zijn daarom in september 2019 verzonden. Om de betrouwbaarheid van de uitkomsten van het onderzoek te kunnen waarborgen, houdt de Universiteit wel vast aan de eerder vastgestelde omvang en spreiding van de te onderzoeken dossiers. De onderzoekers zijn op dit moment bezig met het bestuderen van de dossiers.
Bent u ermee bekend dat er zorgen bestaan over de onafhankelijkheid van het onderzoek, bijvoorbeeld omdat de Letselschaderaad een dominante rol zou vervullen en verzekeraars zelf zouden hebben kunnen beslissen welke zaken in het onderzoek worden meegenomen en welke niet? Herkent u deze zorgen?
Er zijn voor mij geen redenen om te twijfelen aan de onafhankelijkheid en objectiviteit van de opdrachtgever. DLR is een onafhankelijke koepelorganisatie, die bestaat uit alle partijen die betrokken zijn bij de behandeling van letselschadezaken. Dit betreffen onder meer Slachtofferhulp Nederland, de ANWB, het Verbond van Verzekeraars, maar ook letselschade-experts, geneeskundig adviseurs en arbeidsdeskundigen. Samen werken zij aan de verbetering van de afhandeling van letselschadezaken. Dit doen zij in het belang van mensen met letselschade door een ongeval, medisch incident of misdrijf. Er worden onderzoeken gedaan en expertgroepen opgezet. Ik acht het in dit verband ook passend dat DLR opdrachtgever is van het onderzoek naar de oorzaken van langlopende letselschadezaken.
De begeleidingscommissie bestaat uit een evenwichtige vertegenwoordiging van zowel slachtoffer- als verzekeraarszijde. De directeur van DLR is voorzitter van de begeleidingscommissie. De secretaris is een medewerker van DLR. DLR en de Universiteit geven aan dat de rol van de begeleidingscommissie contractueel is vastgelegd tussen de Universiteit en DLR. De begeleidingscommissie heeft een adviserende rol.
Van DLR en de Universiteit heb ik begrepen dat de onderzoekers zo veel mogelijk zelf de hand hebben gehad in de selectie van zaken. Het is wel zo dat de onderzoekers niet zonder tussenkomst van de verzekeraars dossiers konden selecteren in verband met de privacybescherming van de gedupeerden. De verzekeraars hebben een anonieme dossierlijst aangeleverd, waarin de zaken waren opgenomen die langer dan twee jaar duurden. De onderzoekers hebben hieruit een steekproef getrokken. Vervolgens hebben de verzekeraars de gedupeerden in de door de onderzoekers geselecteerde zaken benaderd, met de vraag of zij bereid waren tot medewerking aan het onderzoek.
Bent u het met ons eens dat er vragen te stellen zijn omtrent de onafhankelijkheid van het onderzoek nu Q-Consult Progress Partners, zelf ook al ruim 15 jaar actief in de afwikkeling van letselschade, zo nauw bij betrokken is?
Ik heb geen reden om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van het onderzoek. De Universiteit heeft met instemming van DLR besloten Q-Consult Progress Partners (QCPP) in te schakelen voor het verrichten van dossieronderzoek. Volgens de Universiteit is QCPP een deskundig adviesbureau in de letselschadebranche. Het bestaat 18 jaar en voert onder andere tevredenheidsonderzoeken en audits uit. Zowel bij belangenbehartigers aan slachtofferzijde als bij WA-verzekeraars houdt QCCP toezicht op het voldoen aan richtlijnen, regelingen en gedragscodes. Het doorgronden van letselschadedossiers vraagt expertise. De ruime ervaring van QCPP hierin, komt naar de mening van de Universiteit de diepgang en kwaliteit van het onderzoek ten goede. QCPP voert het dossieronderzoek uit conform het onderzoeksplan van de Universiteit. De data-analyse die volgt uit het dossieronderzoek geschiedt door de Universiteit.
Bent u het met ons eens dat het onderzoek en de begeleiding hiervan wel erg in handen is van professionals, nu dat de begeleidingscommissie bestaat uit diverse experts waarvan de meeste nauwe banden hebben met de Letselschade Raad en/of zelf verzekeraar zijn, en de verzekeringsnemers en/of benadeelden zelf niet vertegenwoordigd zijn? Hoe wordt de zienswijze van juist de mensen die gedupeerd zijn door trage letselschadeafhandeling in het onderzoek betrokken (anders dan als subject in een schadeafhandelingsvoorbeeld)?
De Universiteit voert het onderzoek uit in opdracht van DLR. De Universiteit is onafhankelijk van de branche. De begeleidingscommissie bestaat uit een evenwichtige vertegenwoordiging van de stakeholders die deelnemen aan DLR. Hierin zijn zowel verzekeraars vertegenwoordigd als belangenbehartigers die slachtoffers bijstaan en de zienswijze van slachtoffers kunnen belichten. Op deze wijze wordt in de begeleiding van het onderzoek recht gedaan aan beide kanten van een zaak. De begeleidingscommissie heeft een adviserende rol, de Universiteit voert het onderzoek uit.
De zienswijze van gedupeerden komt volgens de Universiteit daarnaast uitvoerig aan bod in het vragenlijstonderzoek. Aan het slot van het onderzoek vindt ook een gering aantal interviews met gedupeerden plaats, zodat doorgevraagd kan worden over specifieke bevindingen uit het dossieronderzoek en het vragenlijstonderzoek.