Het bericht ‘Grote verschillen tussen rechters bij beoordelen van fiscale zaken’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Grote verschillen tussen rechters bij beoordelen van fiscale zaken»?1
Ja.
Wat vindt u van het onderzoek waaruit naar voren komt dat belastingbetalers bij de ene rechtbank meer kans hebben om te winnen dan bij de andere?
In zijn antwoorden op vragen van het lid Groothuizen d.d. 27 maart jl.2 heeft de Minister voor Rechtsbescherming aangegeven ermee bekend te zijn dat Nederlandse gerechtelijke uitspraken met toepassing van kunstmatige intelligentie worden geanalyseerd. Daarbij is ook aan de berichtgeving over dit onderzoek van Deloitte gerefereerd. In dezelfde antwoorden is uiteengezet dat het percentage van het aantal gerechtelijke uitspraken in Nederland dat online wordt gepubliceerd tussen 2–3% ligt. Uit het artikel in het Financieel Dagblad van 5 maart jl. en uit navraag bij Deloitte3 volgt dat het onderzoek waaraan in de berichtgeving wordt gerefereerd heeft plaatsgevonden op basis van op rechtspraak.nl gepubliceerde zaken en derhalve op basis van een zeer gering deel van alle uitspraken. Daarnaast is niet duidelijk wanneer gesproken kan worden van het winnen van een zaak. Daarbij is onder meer relevant dat het voorkomt dat één van de partijen (alleen) op een voor die partij ondergeschikt punt in het gelijk wordt gesteld. Een beroep kan dan gegrond zijn, terwijl van het «winnen» van een zaak in de beleving van betrokkene in een dergelijk geval geen sprake zal zijn. Het voorgaande maakt dat de Minister voor Rechtsbescherming de conclusie, dat belastingbetalers bij de ene rechtbank meer kans hebben om te winnen dan bij de andere, niet op basis van de berichtgeving over dit onderzoek onderschrijft.
Wat zegt dit onderzoek en de uitkomst over de uniformiteit van regels en met name over de toepassing van regels?
Zie het antwoord op vraag 2. Overigens kunnen er diverse redenen zijn voor verschillen. Zo doet de rechtbank Noord-Holland de Douanezaken voor heel Nederland en doen zich in grensgebieden relatief veel zaken voor over de belasting van personenauto’s en motorrijwielen.
Kan uit het onderzoek worden afgeleid dat er een gebrek is aan rechtseenheid voor belastingbetalers? Zo nee, waarom niet?
Uit de berichtgeving over het onderzoek kan niet worden afgeleid dat er een gebrek is aan rechtseenheid. Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 3. In aanvulling daarop kan worden opgemerkt dat regelgeving soms ruimte laat voor diverse interpretaties. Dat vindt zijn weerslag in de uitspraken van rechters en raadsheren.
Welke stappen heeft u gezet om rechtseenheid tussen rechtscolleges op het gebied van belastingrechtspraak te garanderen?
Zie het antwoord op vraag 4. De Minister voor Rechtsbescherming vindt rechtseenheid belangrijk. Onafhankelijkheid en maatwerk van rechters in rechtszaken is een groot goed. Tegelijkertijd mogen rechtzoekenden enige voorspelbaarheid verwachten in vergelijkbare zaken. Het is aan de Rechtspraak zelf om deze rechtseenheid te bewaken en daarbij in vonnissen goed te motiveren waarom bijvoorbeeld wordt afgeweken van eerdere jurisprudentie. Ontwikkelingen als de toepassing van kunstmatige intelligentie bieden de Rechtspraak nieuwe kansen en uitdagingen. De Minister voor Rechtsbescherming blijft hierover graag met de Rechtspraak in overleg.
Kunt u in gesprek gaan met de commissie rechtseenheid bestuursrecht om de rechtseenheid in belastingzaken te bevorderen?
De Minister voor Rechtsbescherming ziet op dit moment geen aanleiding om daarover het gesprek aan te gaan. Zie ook het antwoord op vraag 5. De Commissie rechtseenheid bestuursrecht is een informeel en intern regulier overleg tussen de vier hoogste rechtscolleges om op het gebied van het bestuurs(proces)recht de rechtseenheid tussen de vier hoogste bestuursrechters te bevorderen. Het gaat hier dus niet om rechtseenheid tussen lagere rechters. Gelet op het interne karakter van deze commissie is zij niet een gesprekspartner van de overheid. Voor wat betreft belastingzaken heeft de Hoge Raad als cassatierechter de taak om voor rechtseenheid zorg te dragen.
In hoeveel procent van de rechtszaken die belastingbetalers aanspannen wint de belastingbetaler (graag een uitsplitsing per gerechtelijke instantie en per belasting en over de afgelopen 10 jaar)?
Deze informatie is niet beschikbaar. Daarbij is onder meer relevant dat, zoals in het antwoord op vraag 2 reeds is aangegeven, het voorkomt dat één van de partijen (alleen) op een voor die partij ondergeschikt punt in het gelijk wordt gesteld. Een beroep kan dan gegrond zijn, terwijl van het «winnen» van een zaak in de beleving van betrokkene in een dergelijk geval geen sprake zal zijn. Mede gezien het voorgaande zou een antwoord op deze vraag diepgaand en arbeidsintensief jurisprudentieonderzoek vergen.4
Herinnert u zich het antwoord van uw voorganger op de vragen van het lid Lodders2: «... merk ik op dat de rechten van belastingbetalers in Nederland goed zijn geborgd. In Nederland is veel aandacht besteed aan een zorgvuldige vormgeving van de juridische relatie tussen belastinginspecteur en ontvanger aan de ene kant en belastingplichtigen aan de andere kant.»?
Ja.
Kunt u een verklaring geven voor het feit dat u aan de ene kant stelt dat de rechten van belastingbetalers goed zijn geborgd en aan de andere kant dit onderzoek bevestigt dat er wel degelijk grote verschillen zijn in de toepassing van de regels?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 3.
En hoe duidt u de verschillende recente voorbeelden zoals de kinderopvangtoeslagproblematiek, het bijhouden van een niet toegestane zwarte lijst en het onterecht niet uitbetalen van invorderingsrente waarbij waar belastingbetalers en toeslagenontvangers onterecht zijn «vermalen» door de eigen overheid in relatie tot de positie van de belastingbetaler?
De in de vraag genoemde zaken zijn zeer pijnlijke voorbeelden van het handelen van de Belastingdienst. Het vertrouwen in de Belastingdienst wordt hierdoor geschaad. Het is de bedoeling om toe te werken naar een cultuur binnen de Belastingdienst waarbij dit soort signalen veel eerder met elkaar én met de buitenwereld worden gedeeld en dat kan worden besproken hoe tot een oplossing kan worden gekomen. In de brief van 11 januari jl. heeft de Minister van Financiën geschetst op welke gebieden er hiervoor interventies noodzakelijk zijn.6 Daarnaast is in de brief van 28 april jl. over de Fraude Signalering Voorziening7 aangekondigd dat de mogelijkheden worden onderzocht voor extern toezicht bij de Belastingdienst waar de genoemde voorbeelden aan de orde kunnen komen. In laatstgenoemde brief is voorts aangegeven dat het interne toezicht op twee manieren wordt versterkt. Allereerst doordat de Functionaris voor Gegevensbescherming meer slagkracht krijgt en daarnaast doordat de functie van de privacy-officer van de Belastingdienst wordt versterkt.
Hoe verklaart u het sinds 2013 afnemend aantal belastingbetalers dat een zaak wint bij de rechtbank in vergelijking met het eerder onder vraag 8 genoemde antwoord?
Zie het antwoord op vraag 7.
Welke stappen bent u voornemens te zetten om het voor de belastingbetaler inzichtelijker te maken wanneer procederen tegen de Belastingdienst wel zin heeft?
Het is niet mogelijk om in zijn algemeenheid de vraag te beantwoorden wanneer procederen tegen de Belastingdienst zin heeft, in de zin dat een belastingplichtige gelijk zal krijgen. Dat hangt namelijk altijd af van de feiten en omstandigheden van het concrete geval.
Welke EU-landen hebben reeds een handvest met de rechten van belastingplichtigen, een handvest dat belastingplichtigen meer duidelijkheid moet geven in de strijd tegen een soms log overheidsapparaat dat veel meer middelen ter beschikking heeft om de rechtszaak naar zich toe te trekken?
Als met de vraag wordt gedoeld op de door de Europese Unie (EU) opgestelde Europese code voor de belastingplichtige waarin een aantal kernbeginselen zijn geformuleerd en een overzicht wordt gegeven van de belangrijkste bestaande rechten en verplichtingen die van toepassing zijn op de relatie tussen de belastingplichtige en de belastingdienst en dat voor de EU-lidstaten als model kan dienen , kan ik aangeven dat ik geen overzicht heb van de EU-lidstaten die gebruikmaken van deze (niet-bindende) richtsnoeren. Nederland maakt hier niet gebruik van (zie ook het antwoord op vraag 14).
Deelt u de mening dat gezien de uitkomsten van het onderzoek van Deloitte en de schrijnende zaak rond de kinderopvangtoeslag, ook de Nederlandse belastingbetaler baat heeft bij een handvest met de rechten van belastingbetalers? Bent u alsnog bereid om een handvest voor de rechten van de belastingbetaler op te stellen zoals eerder gevraagd in schriftelijke vragen van het lid Lodders3? Zo nee, waarom niet?
Nee, met mijn voorganger ben ik namelijk van mening dat in Nederland reeds veel aandacht is besteed aan een zorgvuldige vormgeving van de juridische relatie tussen belastinginspecteur en ontvanger aan de ene kant en belastingplichtigen aan de andere kant en dat de rechten van belastingbetalers in Nederland goed zijn geborgd. Ik verwijs naar de beantwoording van vragen 2, 3, en 4 gesteld door het lid Lodders.11 Daar waar er een rechtstekort zou bestaan, is het zinvoller om een oplossing hiervoor te regelen bij of krachtens wet, dan om een handvest op te stellen dat slechts richtsnoeren bevat. In dit kader ben ik benieuwd met welke onderzoeksresultaten en aanbevelingen de Adviescommissie praktische rechtsbescherming in belastingzaken gaat komen. Deze adviescommissie richt zich op de vraag of vanuit het perspectief van burgers en kleine ondernemers de rechtsbescherming in belastingzaken in de praktijk als toereikend wordt ervaren en onderzoekt of er verbeteringsmogelijkheden zijn in de uitvoering daarvan. Overigens wordt tot slot opgemerkt dat de problematiek rondom de kinderopvangtoeslag losstaat van de rechtspositie van een belastingplichtige.
Deelt u de mening dat, zoals ook uit het artikel blijkt, er voldoende reden is tot vervolgonderzoek? Zo ja, bent u voornemens dit onderzoek te gaan uitvoeren en hoe wordt dit onderzoek vormgegeven? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie ook onder meer het antwoord op vraag 2.
Een uitspraak van de hoogste Franse rechter over platformorganisatie Uber |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoogste rechtscollege Frankrijk ziet chauffeurs van digitale taxidienst Uber als werknemers»?1
Ja
Wat is in uw ogen de kern van het arrest op basis waarvan de Franse rechter afweegt dat sprake is van een gezagsrelatie en de chauffeurs ondergeschikt zijn aan Uber?
Het Franse Hof van Cassatie heeft in haar arrest geoordeeld dat wanneer een chauffeur contact maakt met het digitale platform van Uber, dat er sprake is van een relatie van ondergeschiktheid. De chauffeur wordt in dat geval aangemerkt als werknemer. Voor zelfstandig ondernemerschap gaat op dat er een mogelijkheid moet zijn op een eigen klantenkring op te bouwen, dat er vrijheid moet zijn om eigen tarieven te bepalen en dat er vrijheid moet zijn om de voorwaarden te bepalen voor het verrichten van de diensten. Bij Uber-chauffeurs in Frankrijk is hiervan geen sprake. Daarmee heeft dit arrest gelijkenissen met het Nederlandse stelsel en de elementen die Nederlandse rechters meewegen bij de beoordeling van de arbeidsrelatie. Hetzelfde geldt voor wetgeving in andere lidstaten. Toch kennen de wettelijke stelsels verschillen. Op grond van het Franse arbeidsrecht geldt bijvoorbeeld het rechtsvermoeden van zelfstandig ondernemerschap als de werkende in het Handelsregister staat ingeschreven, waar in het arrest ook naar verwezen wordt. En geldt in Frankrijk een verplichting voor zelfstandigen om zich te verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid. In het Verenigd Koninkrijk is naast werknemers en zelfstandigen, sprake van een derde categorie «workers». Deze verschillen maken het zeer lastig om Franse jurisprudentie en wetgeving in algemene zin te analyseren en meer specifiek in relatie tot EU-recht.
Daarnaast gaat op dat, zoals ook in mijn brief van d.d. 21 juni 20194 staat beschreven, dat verschillende rechters uiteenlopende uitspraken hebben gedaan, afhankelijk van de verschillende nationale omstandigheden en criteria. Ook de Sociaal-Economische Raad heeft geconstateerd dat de vraag of bestaande nationale arbeidswetgeving op platformwerkers van toepassing is, verschillend wordt beantwoord door rechters in verschillende EU-lidstaten.5 De ontwikkelingen in Frankrijk, in andere lidstaten, en op EU-niveau, zullen wij ten aanzien van de afbakening uiteraard blijven volgen. Bovendien gaat op dat de door uw benoemde uitspraak in relatie tot de Nederlandse situatie, ziet op individuele gevallen. Hierover kan in algemene zin geen uitspraak worden gedaan.
Ik deel de belangstelling van het lid Tielen voor Franse jurisprudentie en de ontwikkelingen omtrent de uitleg van het werknemersbegrip. De afbakening tussen werknemers en zelfstandigen heeft namelijk prioriteit voor het kabinet. Deze prioriteit wordt bovendien bevestigd door het advies van de Commissie Regulering van werk waarin verschillende maatregelen worden voorgesteld voor een hanteerbare en eigentijdse afbakening. Het kabinet acht het van belang dat zzp-ers om de juiste redenen kiezen voor het zzp-schap en dat er niet eigenlijk sprake is van een arbeidsrelatie. De Coronacrisis maakt extra duidelijk dat een groot deel van de zelfstandigen zich in een uiterst kwetsbare positie bevindt. Gebrekkige bescherming, onduidelijkheid over de kwalificatie van de arbeidsrelatie en onwenselijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden vragen onverminderd om een antwoord. Daarom werkt het kabinet op nationaal niveau aan maatregelen ten aanzien van het werken als zelfstandige, waarover de Kamer via de brief van 15 juni jl. is geïnformeerd, en zal na de zomer een kabinetsreactie volgen op het advies van de Commissie Regulering van werk.
Wat is in uw ogen de verhouding tussen enerzijds het Franse arrest en het eerdere arrest van het Hof van Jusititie van de Europese Unie (HvJ-EU) over Uber2 en een andere uitspraak van het HvJ-EU waarbij het platform AirBNB als informatiedienstverlener werd gekwalificeerd?3
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is de uitspraak van de Franse rechter gestoeld op uitsluitend Franse wetgeving en/of is hierbij ook de rechtspraktijk in andere (Europese) landen betrokken?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is de werkwijze van Uber onder Frans recht – waar de hoogste Franse rechter een uitspraak over gedaan heeft – vergelijkbaar met de situatie onder Nederlands recht? Kunt u hierbij aangeven welke relevante verschillen hiertussen zitten? Wat voor gevolgen kan deze uitspraak in Frankrijk hebben voor de Nederlandse Uber-chauffeurs?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze wordt jurisprudentie van nationale rechters en van het HvJ-EU meegenomen in gesprekken over Europese initiatieven op het gebied van platformwerk die in voorbereiding zijn?
In de op 14 januari 2020 uitgebrachte roadmap «Een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transities» kondigt de Europese Commissie aan om een top te organiseren over platformwerk. Doel is om prioritaire kwesties en mogelijke oplossingen te bespreken, waaronder bijvoorbeeld arbeidsstatus, arbeidsvoorwaarden en toegang tot sociale bescherming van platformwerkers. Naar verwachting zal er tijdens deze top ook aandacht worden besteed aan jurisprudentie van nationale rechters en het Hvj-EU.
Heeft u gesprekken met platformorganisaties over de wijze waarop zij in Nederland ruimte bieden aan onder andere chauffeurs om echt als zelfstandige te kunnen werken? Zo ja, wat is de uitkomst van die besprekingen? Zo nee, wat bent u wel van plan te doen voor meer duidelijkheid over de vrijheden en rechten van zelfstandige chauffeurs?
In algemene zin ervaren opdrachtgevers en hun opdrachtnemers op dit moment onvoldoende duidelijkheid in welke gevallen er sprake is van een dienstbetrekking. Het kabinet acht het van belang dat deze partijen, waaronder dus ook platformorganisaties en chauffeurs, meer duidelijkheid krijgen over de status van hun arbeidsrelatie. Daarom voert het kabinet – zoals eerder aangegeven6 – een breed gesprek met relevante veldpartijen over de wijze waarop wordt gewerkt en in hoeverre bepaalde werkwijzen zich al dan niet lenen om buiten dienstbetrekking te werken.
Daarnaast wordt op dit moment de webmodule verder uitgewerkt. Dit is een extra hulpmiddel om duidelijkheid te geven over de kwalificatie van de arbeidsrelatie voor de loonheffingen, zoals ook beschreven in mijn brief aan uw Kamer7. Over de webmodule is op 2 maart jl. een stakeholdersbijeenkomst geweest waarbij eenieder de gelegenheid heeft gekregen input te geven op dit instrument. Voorts is van belang dat een opdrachtgever nu al duidelijkheid kan hebben over de aard van de arbeidsrelatie, omdat bijvoorbeeld naar tevredenheid wordt gewerkt op
basis van een gepubliceerde (branche)modelovereenkomst. Naast het voorleggen van een overeenkomst kunnen partijen zich tevens tot de Belastingdienst wenden voor het reguliere vooroverleg. Voorts heeft de Belastingdienst zijn toezichtplan gepubliceerd waarin de sectorspecifieke benadering wordt toegelicht.8 Ik hoop u komende periode – middels een brief aan uw Kamer – verder te kunnen informeren over de uitwerking van de maatregelen die zien op het werken als zelfstandige.
De betrouwbaarheid en volledigheid van zelfonderzoek door eigen advocaten van bedrijven |
|
Maarten Groothuizen (D66), Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het artikel in FD over de zaak van de heer Clawer?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel in het Financieel Dagblad.
Wat zijn op dit moment de kaders van «zelfonderzoek» door eigen advocaten van bedrijven die ergens van verdacht of beschuldigd worden?
Het Openbaar Ministerie (OM) schrijft bedrijven geen specifiek kader voor zelfonderzoek voor. Zoals eerder aangegeven2 is de waarde die aan een dergelijk zelfstandig onderzoek wordt gehecht wel afhankelijk van de mate waarin deze onderzoeken voldoende diepgaand, volledig en juist zijn. Hiervoor dient het onderzoek inzichtelijk en toetsbaar te worden gepresenteerd. Bij de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) worden de door de verdachten aangeleverde onderzoeksresultaten daarop ook altijd gecontroleerd en door het OM vervolgens geverifieerd. Verder is en blijft het OM verantwoordelijk voor een strafrechtelijk onderzoek en beslist over het inzetten van strafvorderlijke bevoegdheden en over de vervolging. Voorts dienen, als (eigen) advocaten worden ingeschakeld voor zelfstandige onderzoeken, zij zich te houden aan de voor hen geldende beroeps- en gedragsregels, zoals onder andere neergelegd in de kernwaarden genoemd in artikel 10a van de Advocatenwet. Zo dienen zij bij het uitvoeren van het onderzoek voldoende onafhankelijkheid te betrachten ten opzichte van hun opdrachtgever. De naleving van deze regels wordt geborgd door het voor de beroepsgroep geldende tuchtrecht.
Wordt inmiddels bijgehouden in hoeveel strafrechtelijke onderzoeken zelfonderzoek wordt aangedragen en in hoeveel gevallen dit heeft geleid tot strafvermindering? Zo nee, waarom niet? Hoe kan dan zicht worden gehouden op eventueel onwenselijke effecten van deze manier van werken door het openbaar ministerie (OM)? Wat zijn de plannen van het OM op het gebied van het overlaten van feitenonderzoek aan advocaten van bedrijven zelf?
Het aantal strafrechtelijke onderzoekszaken waarbij zelfstandige onderzoeken zijn aangedragen en in hoeveel gevallen dit heeft geleid tot strafvermindering, worden niet als zodanig geregistreerd bij het OM. Leidend is het aantal strafrechtelijke onderzoeken, een zelfonderzoek wordt daarin meegenomen. Nu een zelfstandig onderzoek door de verdachte zelf altijd door de FIOD wordt gecontroleerd en door het OM wordt geverifieerd, wordt zicht gehouden op eventueel onwenselijke effecten.
Het OM wil in de toekomst vaker gebruik maken van onafhankelijk onderzoek door professionals, waaronder advocaten of (forensisch) accountants, die door verdachte bedrijven zelf zijn ingehuurd, waarbij voornoemde randvoorwaarden te allen tijde in acht dienen te worden genomen.
Erkent u dat er grote risico’s zitten aan dit soort zelfonderzoek, tenminste het risico dat de beschuldigde rechtspersoon zichzelf probeert vrij te pleiten middels onderzoek door eigen advocaten, waarbij mogelijk niet de volledige waarheid op tafel komt, doordat bijvoorbeeld geen adequate hoor en wederhoor plaatsvindt, en mogelijk zelfs de schuld in de schoenen van anderen geschoven kan worden?
De afweging om wel of niet (eigen) advocaten in te schakelen ten behoeve van een zelfstandig onderzoek is aan bedrijven zelf. Gelet op de eerder genoemde randvoorwaarden waaraan dergelijke onderzoeken door (eigen) advocaten dienen te voldoen, ben ik van mening dat de eventueel onwenselijke risico’s aan dit soort onderzoeken in voldoende mate worden gemitigeerd.
Ziet u ook dat, gelet op de omstandigheid dat advocaten een vertrouwensrelatie met hun cliënten hebben en dan ook per definitie partijdig zijn, dit op gespannen voet kan staan met waarheidsvinding, omdat bedrijven en hun bestuurders juist schadelijke publiciteit willen vermijden, en dat het dan ook onwenselijk is dat het OM fraudeonderzoek overlaat aan de te onderzoeken partij zelf? Zo nee, kunt u uitleggen waarom u dit wel wenselijk acht?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het niet opzienbarend dat juist de advocaten die in deze kwestie (1) bekritiseerd worden de aanjagers zijn van de ontwikkeling dat bedrijven juist vaker zelfonderzoek door eigen advocaten uit zouden moeten laten voeren?2
Dat het OM juist samen met de advocatuur de mogelijkheden beziet hoe vaker gebruik kan worden gemaakt van zelfstandige onderzoeken, waarbij voornoemde randvoorwaarden te allen tijde in acht dienen te worden genomen, vind ik in z’n algemeenheid een goede zaak. De bekritisering van de advocaten in deze kwestie is nu onderwerp van een lopende tuchtrechtelijke procedure. Het is aan de tuchtrechter om zich een oordeel te vormen over de vraag of de advocaten in strijd met het tuchtrecht hebben gehandeld.
Deelt u de mening dat in het geval een feitenonderzoek door de verdachte zelf deel uitmaakt van het dossier van het OM, de FIOD altijd moet verantwoorden op welke manier zij dit zelfonderzoek heeft gecontroleerd en op bruikbaarheid heeft beoordeeld? Zo ja, hoe gaat u dit formeel vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Ja, voor het OM moet duidelijk zijn op welke manier de FIOD een zelfstandig onderzoek heeft gecontroleerd op voldoende diepgang, volledigheid en juistheid. Tussen de FIOD en het OM bestaan hierover goede werkafspraken.
Deelt u de mening dat, daar waar u in antwoord op eerdere vragen van de leden Groothuizen en Van Nispen leek te bevestigen dat, wanneer iemand meewerkt aan een onderzoek dit kan leiden tot strafvermindering, er een verschil zit tussen «meewerken aan een onderzoek» en zelf onderzoek doen en dat onderzoek dan aan het OM presenteren als de waarheid? Zo ja, kunt u verduidelijken of voor dat laatste ook strafvermindering bedongen kan worden en waarom u dat dan wenselijk acht?3
Ik ben van mening dat de mate en manier van «meewerken» kan verschillen. De hoogte van de strafeis van het OM voor een verdachte is daarom altijd afhankelijk van alle feiten en omstandigheden van het geval. Indien een verdachte meewerkt in een strafproces is dat een omstandigheid die door het OM in de regel positief wordt meegewogen bij het bepalen van de strafeis. Die afweging kan ook plaatsvinden bij een zelfstandig onderzoek zolang het onderzoek voldoende diepgang heeft en juist en volledig is. Wanneer een strafzaak aan de rechter wordt voorgelegd beslist de rechter over eventuele strafverminderende (of -verzwarende) omstandigheden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen Overleg financieel-economische criminaliteit?
Daaraan heb ik bij deze voldaan.
Het bericht ‘Getraumatiseerde agenten die schade claimen jarenlang ‘juridisch tegengewerkt’ door de politie’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Getraumatiseerde agenten die schade claimen jarenlang «juridisch tegengewerkt» door de politie» in de Volkskrant van 29 februari 2020?1
Ja.
Kent u de antwoorden op WOB-verzoeken zoals verzonden door de politie onder nummer GBC.718.069175 (dd. 5 februari 2020, gericht aan DAS rechtsbijstand) en nummer 2018–123240 (dd. 24 augustus 2018, gericht aan Advocatenkantoor van Hecke)? Zijn deze antwoorden (al eerder) verstrekt aan de Kamer? Zo nee, bent u bereid deze twee brieven alsnog aan de Kamer toe te zenden?
De in vraag 2 genoemde Wob-besluiten zijn openbaar gemaakt op:
De commissie Buitensporigheid is destijds ingesteld door de verzekeraar ten behoeve van de beoordeling of de factoren gelegen in het werk of de werkomstandigheden buitensporig zijn. De commissie geeft hierover een advies aan de verzekeraar. De reden dat de verzekeraar het advies van de commissie nodig heeft, is dat deze niet zelf voldoende deskundig is om de vraag naar de buitensporigheid in relatie tot politiewerk te beantwoorden. In deze commissie zitten deskundigen (mensen met ruime politie ervaring en kennis van het politievak) die precies weten wat de inhoud is van de functies die binnen de politie worden vervuld en welke werkzaamheden en ervaringen binnen die functies wel of niet gebruikelijk zijn. Inmiddels maakt het korps ook gebruik van deze commissie. Het is niet een op grond van in het CGOP gemaakte afspraken ingestelde commissie. De besluiten die zijn gebaseerd op adviezen van deze interne commissie zijn als zorgvuldig voorbereid beoordeeld door de rechtspraak.
De adviezen van de commissie zijn gebaseerd op een beoordeling waarbij wordt uitgegaan van de criteria die zijn uitgewerkt in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep.
Dit betekent dat de commissie buitensporigheid werkzaam is in opdracht van de verzekeraar in zaken die onder de verzekeringsdekking vallen en in zaken die daar niet onder vallen in opdracht van de politie. Het korps is in beide gevallen het bevoegd gezag dat een besluit neemt en niet de verzekeraar.
In het kader van de verbetering van het stelsel beroepsziekten, beroepsincidenten en dienstongevallen wordt de positie van de commissie bezien.
Kunt u uitleggen sinds wanneer de in het Volkskrantartikel beschreven commissie Buitensporigheid PTSS bestaat, wat de taakstelling van deze commissie is, hoe deze is samengesteld, wie de (formele) opdrachtgever van deze commissie is en wie de commissie financiert?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de rechtsgrond van de commissie Buitensporigheid? Is ooit de oprichting van deze commissie besproken in het Centraal Georganiseerd Overleg Politie (CGOP)? Is er een vastgesteld en door bijvoorbeeld de vakbonden goedgekeurd reglement waar de commissie zich aan te houden heeft? Op basis van welke criteria doet deze commissie haar werk?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel zaken zijn er aangeleverd bij de commissie Buitensporigheid PTSS en hoeveel van deze zaken zijn als buitensporig aangemerkt door de commissie? Klopt het dat in de periode januari 2018 tot en met december 2019 slechts in 12 (op 247) gevallen is aangenomen dat sprake was van buitensporigheid? Deelt u de verwondering, juist omdat het hier gaat om aanvragen van politiemensen bij wie al eerder PTSS als beroepsziekte erkend is?
De door u genoemde aantallen zijn opgenomen in het Wob-besluit van 5 februari 20202. De commissie adviseert over buitensporigheid op basis van jurisprudentie van de Centrale Raad voor Beroep (CRvB). De Raad is van oordeel dat voor een politieambtenaar in de executieve dienst het meemaken van incidenten zoals hier aan de orde op zichzelf niet buitensporig is te noemen. De erkenning van PTSS als beroepsziekte ziet op de rechtspositionele voorzieningen, zoals vergoeding van medische kosten, doorbetaling loon en smartengeld. Daarbij speelt buitensporigheid geen rol op basis van de Circulaire PTSS politie van 18 december 2012. Aansprakelijkstelling van de werkgever is een ander toetsingskader (civielrechtelijk) zoals toegelicht bij de antwoorden op de vragen 4 en 5 van de leden Van Dam en van Raak, ingezonden 12 februari 2020.
Is de politie opdrachtgever voor de commissie Buitensporigheid of is Achmea dat? Verschilt dat nog voor zaken die voor of na 1 januari 2018 zijn gaan spelen? Klopt het dat zowel de politie als Achmea van hetzelfde advocatenkantoor (Nysingh in Arnhem) gebruik maken? Is er nu – zeker in de bejegening van politiemensen met PTSS – daadwerkelijk enig verschil sinds de politie per 1 januari 2018 zelf de afhandeling van restschade ter hand is gaan nemen?
De commissie is destijds ingesteld door de verzekeraar ten behoeve van de beoordeling of de aangevoerde incidenten buitensporig zijn. De politie en Achmea maken beiden gebruik van het advocatenkantoor Nysingh. De politie heeft mij aangegeven dat er geen verschil is in de bejegening van de politiemedewerkers met PTSS. Zoals in het antwoord op vraag 4 al is genoemd, gaat de commissie Buitensporigheid uit van de criteria die zijn uitgewerkt in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep en is de commissie werkzaam in opdracht van de verzekeraar in zaken die onder de verzekeringsdekking vallen en in zaken die daar niet onder vallen in opdracht van de politie.
Kunt u kort uiteenzetten waarom het UWV bij het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid tot andere uitkomsten kan komen dan de verzekeraar (of een namens de verzekeraar ingehuurde derde, zoals bijvoorbeeld het bureau Psyon) bij het vaststellen van de mate van invaliditeit? Waarom moeten PTSS’ers bij herhaling dit soort verschillende keuringen ondergaan? Deelt u de opvatting dat dit zeer belastend is?
Invaliditeit geeft de mate van blijvende lichamelijke of psychische beperkingen aan. Het percentage invaliditeit zegt niet altijd iets over de mate van arbeidsongeschiktheid. Bij dit laatste is van belang welk werk een medewerker deed en wat de medewerker hiermee verdiende voordat hij/zij medische beperkingen kreeg en wat de medewerker ondanks die beperkingen nog met arbeid kan verdienen. Hoe groter het verlies aan verdienvermogen hoe hoger het arbeidsongeschiktheidspercentage. Een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling vindt plaats op basis van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het UWV. De beoordeling van invaliditeit vindt bij de politie plaats door een medisch adviseur op basis van de Guides to the Evaluation of Permanent Impairment van de American Medical Association. Zowel voor de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid als invaliditeit is een beoordeling nodig. Ik kan mij voorstellen dat dit voor een betrokkene als belastend kan worden ervaren. Voor de wijze waarop de politie de materiële- en immateriële schade vaststelt, zoals de vaststelling van de mate van invaliditeit, is aandacht in de contouren en de uitwerking van het nieuwe stelsel.
Het voorkomen van vechtscheidingen met mogelijke ouderverstoting tot gevolg |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Na scheiding het huis behouden wordt makkelijker»?1
Ja.
Denkt u dat deze maatregel zou kunnen leiden tot minder zogeheten vechtscheidingen doordat de hypotheek eventueel een minder groot struikelblok binnen de scheiding zou zijn? Zo ja, ziet u een rol voor de regering weggelegd om te stimuleren dat hypotheekverstrekkers een dergelijke regeling ook implementeren voor huizen die niet onder de nationale hypotheekgarantie vallen?
Het gezamenlijke bezit van een koopwoning kan een complicerende factor zijn in een scheiding. De wijziging in de voorwaarden en normen van Nationale Hypotheek Garantie maakt het eenvoudiger voor een van de partners om na de scheiding in de woning te blijven wonen. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft in 2013 verduidelijkt hoe kredietverstrekkers bij een relatiebreuk kunnen omgaan met de hypotheekregels. Uitgelegd is dat kredietverstrekkers door gebruikmaking van maatwerk bij de achterblijvende ex-partner kunnen toetsen of deze de werkelijke woonlasten kan dragen. Uitgangspunt is hierbij dat een bestendige financiële situatie wordt gecreëerd, omdat overkreditering voorkomen moet worden. Het is mijn beeld dat veel kredietverstrekkers gebruikmaken van de mogelijkheden die er zijn om maatwerk toe te passen. De manier waarop zij dit doen valt onder de verantwoordelijkheid van de kredietverstrekker. Ik zie hierin geen rol voor de overheid.
Kunt u toelichten wat de laatste stand van zaken is rondom de pilot om kinderen beter te betrekken bij het ouderschapsplan? Zijn de resultaten van het wetenschappelijk onderzoek onder begeleiding van de Vrije Universiteit Amsterdam en Universiteit Tilburg binnen? Kunt u deze aan de Tweede Kamer sturen en welke conclusies trekt u hieruit?
De pilot bij de rechtbank Overijssel is afgerond per 1 mei 2019. Het wetenschappelijk onderzoek zal naar verwachting eind mei 2020 worden opgeleverd. Het Landelijk Overleg Vakinhoud Familie- en Jeugdrecht zal op basis van de conclusies van de onderzoekers een besluit nemen over eventueel landelijk gebruik van de werkwijze. Ik zal uw Kamer hierover informeren in de voortgangsrapportage van het programma Scheiden zonder Schade.
Heeft u zicht op hoeveel kinderen, als gevolg van een vechtscheiding tussen de ouders, geconfronteerd worden met het verschijnsel ouderverstoting, waarbij de ene ouder het contact van het kind met de andere ouder stelselmatig ondermijnt hetgeen kan leiden tot verstoting?
Er zijn cijfers beschikbaar over contactverlies tussen (een van de) ouders en kinderen na een scheiding. In de Agenda voor actie «Scheiden en de kinderen dan?» staat dat 15 procent van alle kinderen van gescheiden ouders na de scheiding geen contact met een van de ouders meer heeft.2 Deze cijfers zijn afgeleid van het WODC-onderzoek uit 2017 over verblijfsarrangementen na scheiding en van de rapporten van de Kinderombudsman, zoals het rapport «Verkenning naar de kindvriendelijke advocatuur.3 Uit onderzoek blijkt bovendien dat contactverlies doorwerkt in de volwassenheid: 20 procent van de volwassen kinderen heeft na ouderlijke scheiding geen contact met hun vader en 5 procent ziet hun moeder niet meer – in intacte gezinnen betreft dit respectievelijk 2 procent en 1 procent van de kinderen.4
Voornoemde rapporten maken duidelijk dat aan het ontstaan van contactverlies na scheiding een complex van factoren ten grondslag kan liggen. Een complex van factoren dat bovendien moeilijk kwantificeerbaar is. Contactverlies na scheiding valt niet per definitie samen met ouderverstoting. Dat geldt evenmin voor onttrekking aan het ouderlijk gezag, waarover wel cijfers beschikbaar zijn (zie het antwoord van vraag5. Bovendien hebben we in termen van «harde cijfers», wel zicht op gerechtelijke procedures, maar is er vrijwel geen informatie beschikbaar over de samenwoners die uit elkaar gaan en niet de gang naar de rechter maken. Voor het vaststellen van harde cijfers over het verschijnsel ouderverstoting waarnaar in de vraagstelling wordt verwezen, is allereerst een eenduidig begrip daarvan nodig. Die definitie is er op dit moment niet. Vorig jaar is op verzoek van uw Kamer het expertteam ouderverstoting/complexe omgangsproblematiek ingericht. Ik verwacht dat hun bevindingen aangrijpingspunten bevatten om meer zicht te krijgen op de omvang van de problematiek.
Welke opdracht is het expertteam «Ouderverstoting»2 meegegeven?
Het expertteam heeft, conform de motie van Uw Kamer, de opdracht om concrete oplossingen voor de problematiek te laten uitwerken in samenwerking met ervaringsdeskundigen door:
de methodieken om signalen van ouderverstoting te herkennen adequaat in kaart te brengen voor de verschillende (juridische en gedragswetenschappelijke) professionals;
de benodigde kennis (en de lacunes daarin) bij de betrokken professionals te inventariseren;
een plan op te stellen om de lacunes te dichten;
de interventies te beschrijven om tijdig (voorkomen) en effectief (in zaken waar ouderverstoting zich voordoet) in te kunnen grijpen.7
Is het expertteam enige beperking opgelegd aangaande hun mogelijke aanbevelingen of kunnen zij bijvoorbeeld ook adviseren om bepaalde wettelijke bepalingen te schrappen c.q.toevoegen of nieuwe overheidsinstellingen op te richten?
Zie antwoord vraag 5.
Ligt het expertteam op schema en komen zij derhalve op 1 juli 2020 met hun aanbevelingen?
De voorzitter van het expertteam heeft in een eerder stadium laten weten rond de zomer met een rapportage te zullen komen.8 Vanwege de maatregelen die het kabinet noodzakelijkerwijs heeft moeten nemen in de aanpak van het coronavirus, verwacht ik dat hierin vertraging zal optreden, zodat de bevindingen in het najaar naar buiten zullen komen.
Vindt u dat de handhaving van afspraken of rechterlijke beslissingen op sociaal terrein, waaronder omgangsregelingen, in Nederland op dit moment goed geregeld is? Zo ja, kunt u uitleggen waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik ben mij ervan bewust dat (niet) naleving van afspraken of rechterlijke beslissingen inzake een scheiding een bron van conflicten kan vormen. Om deze reden is daarvoor veel aandacht binnen het programma Scheiden zonder Schade en het expertteam. Het voorstel voor een bureau naar analogie van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen is bekend bij het expertteam. Ik wacht hun advies daarover af.
Hoe vaak is in 2017, 2018 en 2019 bij de politie een melding binnengekomen van het misdrijf «onttrekking ouderlijk gezag», ook wel artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht? Hoe vaak heeft dit geleid tot een onderzoek van het openbaar ministerie? Hoe vaak heeft dit geleid tot een strafzaak en hoe vaak tot een veroordeling?
Er zijn bij de politie geen gegevens beschikbaar over het aantal aangiften/meldingen betreffende onttrekking aan het ouderlijk gezag omdat deze in de systemen van de politie niet kunnen worden gedetecteerd. Wel is bekend dat de afgelopen drie jaar er steeds ongeveer 200 zaken per jaar zijn geweest waarvan een dossier aangaande een verdachte ter zake van art. 279 van het Wetboek van Strafrecht door de politie is ingezonden naar het Openbaar Ministerie. Dit heeft de afgelopen drie jaar geleid tot 100 tot 150 OM-afdoeningen per jaar. Cijfers van de rechtspraak tonen dat de afgelopen drie jaar ongeveer 60 strafopleggingen per jaar hebben plaatsgevonden waarin onttrekking ouderlijk gezag in elk geval één van de ten laste gelegde delicten was.
Zou een landelijk instelling, naar analogie van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen, zoals voorgesteld door vechtscheidingshulp3 een mogelijke oplossingsrichting kunnen zijn voor de problematiek rondom ouderverstoting? Zo ja, bent u bereid dit voorstel expliciet onder de aandacht van het expertteam te brengen? Zo nee, kunt u uitleggen waarom u dit geen goed idee vindt?
Zie antwoord vraag 8.
Belastingdienst en UWV verliezen miljoenen door faillissement payrollbedrijf |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Fiscus en UWV zien € 10 mln in rook opgaan bij faillissement payrollbedrijf Stipt»?1
Ja.
Hoeveel werknemers lopen, vanwege het faillissement van payrollbedrijf Stipt, inkomsten (zoals loon, pensioenpremies, vakantiedagen, et cetera) mis? Wat is de totale schade voor werknemers, de Belastingdienst en het UWV? Is er nog een kans dat het geld kan worden teruggehaald bij de eigenaar van het failliete bedrijf? Hoe kan het zo zijn dat UWV en de Belastingdienst dit fraudeleuze handelen niet eerder hebben gesignaleerd?
Over individuele belastingschuldigen kunnen op grond van de geheimhoudingsplicht geen mededelingen worden gedaan. Uiteraard zijn gegevens van gefailleerden zoals die blijken uit openbare bronnen – zoals de faillissementsverslagen van de curator – wel beschikbaar voor derden.
Meer in het algemeen kan worden opgemerkt dat het in faillissementssituaties regelmatig voorkomt dat de financiële aanspraken van personeelsleden niet (volledig) kunnen worden nagekomen. Wel bestaat de mogelijkheid dat UVW bepaalde loonbetalingsverplichtingen overneemt, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Werknemers kunnen bij een faillissement een beroep doen op de loongarantieregeling waarbij UWV salarisaanspraken overneemt, dit op basis van hoofdstuk IV van de WW. UWV betaalt vervolgens maximaal dertien weken achterstallig loon, gerekend vanaf de datum waarop de curator de dienstverbanden opzegt. Ook betaalt UWV het loon over de opzegtermijn, tot maximaal zes weken na opzegging van de dienstverbanden. Tenslotte betaalt UWV niet ontvangen vakantiegeld, niet genoten vakantiedagen en niet betaalde pensioenpremie, over een periode van maximaal één jaar voorafgaande aan het einde van de opzegtermijn.
Het dilemma voor de crediteuren die betrokken zijn bij een onderneming die in «zwaar weer» verkeert is dat wanneer het faillissement te vroeg wordt aangevraagd (in het geval waarin de onderneming nog te redden is) kapitaalvernietiging optreedt. Vraagt men het faillissement echter te laat aan dan is veelal sprake van onwenselijke schuldoploop. De door de diverse crediteuren te maken afweging is niet zondermeer te duiden als goed of fout.
Enige terughoudendheid aan de zijde van de crediteuren kan ook zijn gelegen in het belang van de werkgelegenheid. Kortom een zwart – wit beeld van deze problematiek is niet zonder meer te schetsen. Voorts is van belang dat wanneer sprake is van een grotere onderneming met veel personeelsleden, het meteen om grote bedragen gaat (loonbelasting, premies en omzetbelasting). Voor de ontvanger zal voor elke wanbetalende onderneming een afzonderlijke afweging moeten worden gemaakt met betrekking tot de vraag of de onderneming – al dan niet na sanering – kan overleven of dat een faillissementsaanvraag de aangewezen weg is.
Of er nog gelden uit de faillissementsboedel zijn te verwachten die ten goede kunnen komen aan crediteuren hangt van de omstandigheden van het geval af. Hetzelfde geldt met betrekking tot de vraag of de bestuurder aangesproken kan worden voor de schulden van de vennootschap in geval hij zich heeft schuldig gemaakt aan kennelijk onbehoorlijk bestuur.
Kunt u verklaren dat het genoemde bedrijf uit het artikel is toegelaten bij het Stichting Normering Arbeid (SNA)-keurmerk zonder dat de financiën gecontroleerd zijn? Hoe vaak zijn er in de afgelopen jaren misstanden met uitzendbureaus of payrollbedrijven geweest die een SNA-keurmerk hebben? Bent u ook van mening dat er weinig waarde aan een keurmerk kan worden gehecht wanneer blijkt dat een uitzendbureau met SNA-keurmerk de fout ingaat?
Op een individuele casus kan niet worden ingegaan. Wel kan worden aangegeven dat de onderneming gecertificeerd was en eind 2018 door SNA is doorgehaald. De Stichting Normering Arbeid (SNA) geeft het SNA-keurmerk uit aan bedrijven die door geaccrediteerde inspectie-instellingen positief zijn gecontroleerd op basis van de normen voor het SNA-keurmerk (NEN 4400-1 of NEN 4400-2). In de regel worden ondernemingen tweemaal per jaar geïnspecteerd (ruim 10.000 inspecties op jaarbasis). Een tijdige aangifte en betaling van loonheffingen en omzetbelasting maken onderdeel uit van de normenset voor het SNA-keurmerk. Dit is onderdeel van de publiek-private uitwisseling van de SNA en de Belastingdienst in het kader van het SNA-keurmerk.
Het keurmerk kent minor non-conformiteiten en major non-conformiteiten. Bij een minor afwijking blijft de onderneming in het register staan, maar moet wel herstel worden doorgevoerd. Blijft herstel uit of is het herstel niet voldoende dan wordt de minor afwijking omgezet naar een major afwijking. Bij een major afwijking wordt de onderneming geschorst (is niet meer zichtbaar in het register) en als herstel uitblijft definitief doorgehaald. Ingeval van payrollbedrijf Stipt heeft dit eind 2018 geleid tot verlies van het SNA-keurmerk.
De Belastingdienst en SNA bekijken naar aanleiding van onder meer de casus Stipt of er aanleiding is om de publiek- private informatie-uitwisseling tussen de Belastingdienst en SNA aan te passen.
Hoeveel waarde moet er überhaupt worden gehecht aan een keurmerk waarin werknemersorganisaties geen zitting meer hebben, omdat zij uit onvrede uit het keurmerk zijn gestapt? Bent u, vanwege de misstanden bij uitzendbureaus met een SNA-keurmerk, bereid om de fiscale voordelen (fiscale vrijwaring inzake de inlenersaansprakelijkheid) van het SNA-keurmerk te heroverwegen?
In mijn brief aan de Tweede Kamer van 20 december 2019 over de integrale aanpak misstanden arbeidsmigranten ben ik ingegaan op de redenen van de werknemersorganisaties om geen deel meer uit te maken van het bestuur van de Stichting Normering Arbeid. Daarbij heb ik ook aangegeven graag in gesprek te gaan met de betrokken partijen over hoe het SNA-keurmerk nog kan verbeteren. Ik heb ook aangegeven dat het SNA-keurmerk als zodanig inclusief de fiscale vrijwaring, mede vanwege de meerwaarde van de publiek-private samenwerking, blijft bestaan. Ik wil wel inzetten op het uitbreiden van die publiek-private samenwerking en extra eisen met betrekking tot het actief zijn op de uitzendmarkt.
Bent u ook van mening dat met het faillissement van dit payrollbedrijf, met SNA-keurmerk en Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU)-lid, zelfregulering in de uitzendbranche niet werkt? Verandert dit zoveelste faillissement uw visie op het invoeren van een vergunningsplicht voor uitzendbureaus? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook in mijn brief aan de Tweede Kamer van 20 december 2019 heb aangegeven, zet ik om drempels op te werpen voor malafide bedrijven in op extra eisen aan het starten en het hebben van een uitzendbureau. Een vergunningplicht is wat mij betreft vooralsnog niet aan de orde. De zelfregulering heeft zoals ik ook heb aangegeven verschillende voordelen. Zo wordt de zelfregulering door de sector gedragen en gefinancierd en helpt door middel van de publiek-private informatie-uitwisseling tussen de Stichting Normering Arbeid, de Stichting Naleving Cao Uitzendkrachten, de Belastingdienst en de Inspectie SZW, de informatiepositie van zowel de private partijen als de overheid te verbeteren, wat bijdraagt aan de pakkans en de nalevering van wet – en regelgeving. Overigens kan ook met een vergunningplicht voor uitzendbureaus een situatie ontstaan dat ondernemingen betalingsachterstanden opbouwen bij de Belastingdienst en bij andere schuldenaren en vervolgens failliet gaan. Zo heeft een onderneming een wettelijk recht op uitstel van betaling bij de Belastingdienst.
Herinnert u zich de beantwoording tijdens het mondelinge vragenuur van dinsdag 18 februari 2020 over het bericht «Antisemitische incidenten in Nederland» en dan specifiek de beantwoording rondom de vragen over antisemitische incidenten in Amsterdam op de Albert Cuypmarkt en in het restaurant HaCarmel?1
Ja.
Staat u nog steeds achter uw beantwoording dat de gebeurtenis waarin marktkoopman Tarik E. in 2019 twee joodse collega-marktkoopmannen neerstak op de Amsterdamse Albert Cuypmarkt dat deed vanuit antisemitische motieven? Zo ja, waarom oordeelde zowel het openbaar ministerie (OM) als de rechtbank eind vorig jaar dat daar juist geen sprake van was? Zo nee, waarom niet?
Ik deed mijn uitspraak in antwoord op een vraag van het Kamerlid Van Dijk, die vroeg hoe ik ervoor ging zorgen dat elke melding van antisemitisme serieus zou worden opgepakt. Ik benadrukte toen dat we elke aanwijzing dat sprake is van een antisemitisch motief serieus moeten nemen. Om die reden is bijvoorbeeld het Joods politieoverleg (beter bekend als Joods politienetwerk) ingesteld, dat tevens dient om het begrip voor slachtoffers van antisemitisme onder agenten te vergroten. Tijdens het vragenuur gaf ik daarbij ook aan dat ik contact heb gezocht met het Joods politienetwerk kort na de steekpartij op de Albert Cuypmarkt. Op het moment dat dit feit plaatsvond moest de mogelijkheid worden opengehouden dat er sprake was van antisemitische motieven. Juist omdat die mogelijkheid moest worden opengehouden, heb ik toen contact gezocht met het Joods politienetwerk. Mijn uitspraak tijdens het vragenuur moet daarom worden opgevat als een verwijzing naar het vermoeden dat onmiddellijk na het steekincident was gerezen, dat hier sprake kon zijn van antisemitische motieven. Ik lees in het vonnis dat de rechtbank op basis van het dossier uiteindelijk niet heeft kunnen vaststellen dat de verdachte een discriminatoir motief had. Tegen dit vonnis is beroep ingesteld bij het Hof.
Staat u nog steeds achter uw beantwoording dat de vernieling van het Joods restaurant HaCarmel in 2017 een aanslag is geweest? Zo ja, waarom sloot de politie destijds een terroristisch motief uit? Zo nee, waarom niet?
In de beantwoording van de vorige vraag heb ik toegelicht in welke context ik deze uitspraak deed. Ik noemde de HaCarmel-zaak als illustratie van de functie van het Joods politienetwerk, dat dient om het begrip voor slachtoffers van antisemitische incidenten te vergroten, zodat elke aanwijzing van antisemitische motieven ook door de politie serieus wordt genomen. In de HaCarmel-zaak leefde bij de slachtoffers het gevoel dat zij slachtoffer waren van antisemitisme. Dat gevoelen moest naar mijn mening serieus worden genomen en was voor mij de reden om contact te zoeken met het Joods politienetwerk. Met de term aanslag heb ik slechts uitdrukking willen geven aan het gevoel dat bij de slachtoffers leefde. Het OM heeft bij de bepaling van de strafeis overigens ook rekening gehouden met een discriminatoir motief. Dat laat onverlet dat de politie, het OM en de rechter op basis van het dossier uiteindelijk niet hebben kunnen vaststellen dat er sprake was van een terroristisch motief.
Kunt u de discrepantie tussen uw kwalificatie van de incidenten en de kwalificaties van de politie en het OM verklaren? En wat betekent deze discrepantie, hoe duidt u dit?
Zie de beantwoording van de vragen 2 en 3.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om antisemitische incidenten als zodanig te herkennen en te erkennen, zodat de zaken ook echt worden gezien als wat ze zijn en er sprake kan zijn van correcte opvolging?
Ja, die mening onderschrijf ik ten volle. Daarom investeert het kabinet in Antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s), terwijl ook de politie en het OM maatregelen nemen om te waarborgen dat er bij de opsporing en vervolging oog is voor een eventueel discriminatoir motief. Zo wordt bij de politie bij alle eenheden het al aangehaalde Joods politienetwerk uitgerold. Dit netwerk functioneert als intermediair tussen de Joodse gemeenschap en de politieorganisatie en helpt politiemedewerkers antisemitisme beter te herkennen en aanwijzingen daarvan beter op te volgen, net zoals bijvoorbeeld Roze en Blauw helpt bij de bestrijding van discriminatie van seksuele minderheden. Ook werkt de politie nauw samen met de Anne Frank Stichting om politiemensen te laten zien hoe belangrijk het is om antisemitisme te herkennen. Het OM beschikt over een Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD) dat bestaat uit twee officieren van justitie en drie medewerkers, die gespecialiseerd zijn in het herkennen van discriminatiezaken en in de wijze waarop deze voor de rechter kunnen worden gebracht. Daarnaast zijn bij alle parketten discriminatieofficieren aangesteld. Het LECD voert met de politie en ADV’s – en soms ook met gemeenten of belangenorganisaties – op lokaal en regionaal niveau overleg over trends, incidenten en de gewenste aanpak.
Deelt u de mening dat het herkennen en erkennen van een antisemitisch karakter van een incident een hele belangrijke stap is richting slachtoffers en dat zij zich nu te vaak ongehoord voelen?
Ja, het is van belang dat bij het opsporen en vervolgen van strafbare feiten aanwijzingen dat sprake is van een discriminatoir motief goed worden opgevolgd. Ik kan mij daarbij overigens goed voorstellen dat individuele slachtoffers zich nu soms nog ongehoord kunnen voelen. Dat betekent overigens niet dat slachtoffers van antisemitische incidenten structureel niet gehoord zouden worden. Juist ADV’s, politie en OM is er veel aan gelegen om de juiste opvolging te geven aan aanwijzingen, meldingen en aangiftes, waaronder die met een antisemitisch karakter. Zoals ik hiervoor al aangaf, worden er ook concrete maatregelen genomen om dit te verbeteren.
Op welke manier gaat u in uw gesprekken met de politie en het OM aandacht besteden in de verschillen in de beoordeling van antisemitisme door de politie, het OM en de rechter? Kunt u de Kamer voor het mei-reces informeren over de voortgang van deze gesprekken, met name over hoe meldingen van antisemitische incidenten beter gestroomlijnd kunnen worden?
De aanpak van discriminatiedelicten en delicten met een discriminatoir motief, zoals antisemitische incidenten, zijn in het verleden verschillende malen in mijn overleggen met het OM en de politie aan de orde gesteld. Ook in de toekomst blijft de afhandeling van dergelijke incidenten daar op de agenda staan. Een gedeelte van de extra ter beschikking gestelde gelden om antisemitisme tegen te gaan, zal ik inzetten om naast reeds bestaande voorzieningen zoals Slachtofferhulp, ook ADV’s beter in staat te stellen om slachtoffers van antisemitisme en andere vormen van discriminatie bij te staan en eventueel te ondersteunen bij het doen van aangifte.
Kunt u alle vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja, dat heb ik hierbij gedaan.
Het doorprocederen door de overheid |
|
Michiel van Nispen , Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel van De Monitor van 3 maart over het doorprocederen door de overheid?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze werkwijze van de gemeente Enschede?
Het betreft hier een casus binnen een individuele gemeente. Het is niet aan mij of de Minister voor Rechtsbescherming om een oordeel te vellen over individuele beschrijvingen zoals in het door u aangehaalde artikel. Binnen de gedecentraliseerde context van de Participatiewet (Pw) is het primair de gemeenteraad die het college op de uitvoering van de handhaving controleert en waar nodig aanspreekt.
Deelt u de mening dat er sprake is van een perverse prikkel wanneer een ambtenaar aangeeft in de richting van de sociaal rechercheur dat het terugvorderen van een uitkering over vier dagen niet voldoende is om het onderzoek van die rechercheur te bekostigen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 gaat het hier om een casus binnen een individuele gemeente. Het is niet aan mij of de Minister voor Rechtsbescherming om een oordeel te vellen over individuele beschrijvingen zoals in het door u aangehaalde artikel. Daarbij wil ik er, als Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, op wijzen dat in het regeerakkoord en de SZW Handhavingskoers 2018–2021 wordt onderstreept dat handhaving op de naleving van de verplichtingen van uitkeringsgerechtigden een randvoorwaarde is voor een werkend stelsel van sociale zekerheid. Ik vind het van groot belang dat deze handhaving effectief en zorgvuldig geschiedt. De rechtszekerheid van een individu moet worden gewaarborgd en tegelijkertijd moeten uitkeringen rechtmatig worden verstrekt. Een effectieve en zorgvuldige handhaving vindt zijn grondslag daarbij niet in financiële motieven, maar in het gegeven dat voor een breed draagvlak voor het stelsel van sociale zekerheid schending van de inlichtingenplicht niet lonend mag zijn.
Vindt u het wenselijk dat gemeenten erop gericht zijn de kosten van onderzoek door sociaal rechercheurs te verhalen op de personen die onderwerp zijn van zo’n onderzoek?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u aanwijzingen dat meerdere gemeenten of andere overheden op dergelijke wijze omgaan met onderzoek door sociaal rechercheurs?
Mij hebben geen signalen bereikt dat het hier om een staande praktijk gaat. Ik heb daarbij tevens navraag gedaan bij VNG Naleving (v/h het Kenniscentrum Handhaving en Naleving). Ook bij hen zijn geen signalen bekend dat het hier om meer dan een incident zou kunnen gaan.
Wat zou de rijksoverheid aan extra toevoegingen aan sociaal advocaten kwijt zijn als alle gemeenten op dergelijke wijze omgaan met onderzoek door sociaal rechercheurs?
U vraagt de Minister voor Rechtsbescherming de uitkomst van een enkele casus in één gemeente te extrapoleren naar alle mogelijke beslissingen over bijstandsuitkeringen in alle gemeenten, om zo een eventueel extra beroep op toevoegingen te kunnen inschatten. Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 5 zijn geen signalen bekend dat hier sprake is van een staande praktijk of een op enige wijze als algemeen te omschrijven mentaliteit; niet voor Enschede en evenmin voor andere gemeenten. De Minister voor Rechtsbescherming acht het daarom niet zinvol een dergelijke berekening te doen, nog los van het feit dat het ontbreekt aan voldoende informatie om een dergelijke berekening te kunnen maken.
Gaat u actie ondernemen om te voorkomen dat er in Nederland in de toekomst nog steeds op dergelijke wijze onderzoek wordt gedaan?
Omdat het in mijn beleving hier om een incident gaat, zie ik daar op dit moment geen aanleiding toe.
Deelt u de mening dat dergelijke onderzoeken als doel alleen waarheidsbevinding mogen hebben en financiële motieven geen rol mogen spelen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt deze actie van de gemeente Enschede zich tot uw plannen om het procedeergedrag van de overheid terug te dringen? Vindt u dit nou een goed voorbeeld? Zo niet, wat gaat u hier aan doen?
De Minister voor Rechtsbescherming is zich terdege bewust van het feit dat onnodige procedures tussen burger en overheid nog te vaak voorkomen. Het aanpakken hiervan begint bij de overheid, door het goede voorbeeld te geven, zodat het vertrouwen van de burger in de overheid toeneemt. Inmiddels is een aanjager, in opdracht van het overleg van secretarissen-generaal, aan de slag gegaan met het verbeteren van de dienstverlening bij uitvoeringsorganisaties die veelvuldig wederpartij zijn in juridische procedures met burgers. In dat kader wordt er samen met professionals gewerkt aan een interdepartementaal plan van aanpak. De Minister voor Rechtsbescherming zal dit plan van aanpak samen met de voortgangsrapportage over de herziening van de rechtsbijstand voor de zomer met de Kamer delen. Daarbij vindt hij het ook van belang dat de goede voorbeelden van overheidshandelen die breder verspreid kunnen worden, benoemd worden. Als de overheid procedures kan voorkomen door- zoals in verschillende gemeenten al gebeurt- in gesprek te gaan met burgers die bezwaar hebben tegen bijvoorbeeld het besluit op een aanvraag over bijzondere bijstand of een afwijzing van een besluit in het kader van de Participatiewet, dan verdient dat navolging.
Hoe wijdverspreid is deze mentaliteit van onnodig procederen binnen de verschillende overheden?
Zie antwoord vraag 9.
Vindt u het wenselijk dat er in Nederland op zo’n manier met bijstandsgerechtigden om wordt gegaan?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het ook Big Brother-achtig dat de gemeente op de bankrekening van betrokkenen de uitgaven voor boodschappen controleert tot op 3 euro nauwkeurig?
Ook bij eerdere Kamervragen heb ik, als Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, aangegeven dat de daadwerkelijke handhaving van de Participatiewet binnen redelijke proporties moet blijven. Het is aan de gemeente om per geval te beoordelen of de inzet van een of meer handhavingsinstrumenten voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Om bij de aanpak van fraude ook een rechtvaardige aanpak te kunnen verzekeren, staat de gang naar de rechter open voor mensen die de handhaving anders ervaren of menen dat daarbij hun privacy wordt aangetast.
In hoeverre is deze inbreuk op de privacy gerechtvaardigd en conform de richtlijnen van de Autoriteit Persoonsgegevens? Welke controle is er op schendingen van de privacyrichtlijnen door sociale diensten van gemeenten?
Zie antwoord vraag 12.
Is de gemeente volgens u gerechtigd om de 3 euro verschil tussen de daadwerkelijke uitgaven voor boodschappen (169 euro) en de richtlijn van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) (172 euro) terug te vorderen? Zo ja, wat is de wettelijke grondslag?
De uitvoering van de Participatiewet is primair de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en Wethouders. Daarbij kan iedere belanghebbende een besluit via een bezwaar- en beroepsprocedure juridisch laten toetsen op zijn houdbaarheid. Een bezwaarprocedure biedt daarbij de mogelijkheid van een volledige heroverweging, waarin alle aspecten van de casus kunnen worden meegenomen.
Is deze gang van zaken exemplarisch voor het wantrouwen van de overheid in zijn burgers?
Zoals eerder benoemd, zie ik het in het artikel beschrevene als een incident en niet als een staande praktijk of vaste houding binnen de uitvoering van de Participatiewet.
Deelt u de mening dat de toevoegingen die aan deze zaak besteed zijn, nuttiger ingezet hadden moeten worden?
Zie antwoord vraag 3.
Het bestaan van een geheime zwarte lijst van vermeende fraudeurs die veel mensen gedupeerd heeft |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over een geheime zwarte lijst van vermeende fraudeurs die veel mensen gedupeerd heeft?1
Ja.
Klopt het dat in de Fraude Signalering Voorziening (FSV) 180.000 mensen staan, die volgens de Belastingdienst extra aandacht behoeven?
In de onderstaande tabel treft u de aantallen aan voor en na de schoning op 27 februari 2020.
Vóór schoning
244.273
85.350
6
329.629
Na schoning
133.508
52.542
5
186.055
Onbekend: identificatienummer is een niet uitgegeven nummer.
De registratie in FSV betekent niet per definitie dat er volgens de Belastingdienst extra aandacht nodig is. In het meegestuurde rapport van KPMG is aangegeven hoe de informatie uit FSV is gebruikt.
Klopt het dat deze zwarte lijst negentien jaar lang geheimgehouden is voor de Kamer?
Zoals toegelicht in het rapport van KPMG welke als bijlage bij de brief is meegezonden, is FSV een applicatie waarin de Belastingdienst onder meer risicosignalen registreert. Het bestaan van een administratie met signalen is niet expliciet gedeeld met uw Kamer. Zoals eerder aangegeven had de Belastingdienst de applicatie eerder moeten uitschakelen of aan moeten passen omdat deze niet aan de eisen uit de AVG voldeed.
Kunt u uitsluiten dat er nog veel meer geheimgehouden wordt voor de Kamer? Wat wordt er nog meer geheimgehouden voor de Tweede Kamer?
Ons streven is om uw Kamer tijdig, transparant en zo volledig als mogelijk te informeren. Tegelijkertijd kunnen wij niet uitsluiten dat er in de toekomst nog zaken naar boven zullen komen. Als daar aanleiding toe is zullen wij uw Kamer daarover informeren.
Klopt het dat de aantekeningen in FSV rijp en groen waren, variërend van veroordelingen door een rechter tot vage verdachtmakingen?
In de als bijlage meegezonden rapport van KPMG is het gebruik van FSV door de Belastingdienst beschreven.
Klopt het dat de lijst negentien jaar lang geheimgehouden is voor de burgers?
De Belastingdienst heeft circa 900 applicaties die worden gebruikt bij de uitvoering van zijn taken. Zoals uitgelegd in de begeleidende brief is FSV een applicatie die wordt gebruikt in de toezichtsprocessen om onder andere signalen in te registeren die kunnen duiden op mogelijk fraude of niet compliant gedrag. Dit is niet actief bekend gemaakt. Dat is iets anders dan geheimgehouden voor burgers.
Klopt het dus ook dat niemand zich heeft kunnen verweren tegen de plaatsing op deze lijst?
Een natuurlijk persoon of rechtspersoon die als gevolg van een mogelijk fraudesignaal in FSV wordt geregistreerd, kan tegen de registratie (feitelijke handeling) geen bezwaar aantekenen of in beroep gaan. Verweer is wel mogelijk op basis van vervolghandelingen. Zo kan een natuurlijk persoon de rechten uit de AVG gebruiken, zoals het recht op inzage of rectificatie van de persoonsgegevens. Ook kan iemand opkomen tegen een eventuele gecorrigeerde aangifte of de aangepaste toeslag. Daarbij kunnen de bestuursrechtelijke rechtsmiddelen als bezwaar en beroep worden ingezet.
Op welke manier kunnen zij alsnog bezwaar maken?
Zie ons antwoord op vraag 7.
Op welke manier gaat u inzage geven in de 180.000 mensen op de zwarte lijst in hun eigen dossier?
Het inzagerecht van de AVG is een belangrijk recht voor de burger. Op deze manier kan een burger controleren of de persoonsgegevens die worden verwerkt juist zijn. In de brief bij deze set antwoorden gaan wij uitgebreid in op de wijze waarop de inzageverzoeken behandeld worden.
Op welke manier kunnen zij hun gegevens corrigeren of laten verwijderen?
Zie ons antwoord op vraag 7.
Hoeveel mensen van de Combiteam Aanpak Facilitators (CAF) 11-zaak en de naar schatting 9.000 andere toeslaggedupeerden hebben ook last gehad van deze zwarte lijst?
Het betrokken zijn in een onderzoek dat is uitgevoerd door het Combiteam Aanpak Facilitators (verder: Combiteam) betekende niet automatisch een aantekening in FSV. Het kan wel voorgekomen zijn dat een burger zowel betrokken is geweest in een CAF zaak, als in een onderzoek van het fraudeteam en om die reden in FSV geregistreerd was. Uit een controle op de backup van FSV van voor de schoning in februari 2020 blijkt dat van de 310 betrokkenen in de CAF-11 zaak 52 personen opgenomen zijn (geweest) in FSV.
Van de 9402 betrokkenen in overige CAF zaken zijn 2284 personen opgenomen (geweest) in FSV.
Er is sprake van overlap tussen betrokkenen in CAF-11 zaken en overige CAF-zaken wanneer personen in beide groepen voorkomen.
Op basis van welke overwegingen is op 27 februari gestopt met het gebruiken van de zwarte lijst? Was dit een politieke beslissing, genomen door u?
Zie voor deze overwegingen de tijdlijn die wij met uw Kamer gedeeld hebben als bijlage van onze brief van 28 april2. Het feit dat er gerede twijfels waren bij het naleven van de AVG in het proces van het verwerken van risicosignalen, heeft ons doen besluiten de applicatie die gebruikt wordt voor onder andere het registreren van die risicosignalen, te stoppen.
Klopt het dat alle voorgaande staatssecretarissen op de hoogte zijn geweest van de zwarte lijst, maar deze voor de Kamer verzwegen hebben?
Nee dit klopt niet. De voorgaanden staatssecretarissen zijn, voor zover wij kunnen na kan gaan, niet op de hoogte geweest van de FSV applicatie.
Wat vindt u van deze ontluisterende gang van zaken? Welke conclusies trekt u hieruit?
Wij zijn geschrokken van de bevindingen van KPMG bij FSV en ten aanzien van de naleving van de AVG bij een aantal andere applicaties en verwerkingsprocessen binnen de Belastingdienst. Deze uitkomsten over FSV liegen er niet om en bevestigen dat het besluit om FSV uit te schakelen een juist besluit is geweest. In de begeleidende brief gaan we hier verder op in.
Het bericht ‘KNLTB in beroep tegen uitspraak AP’ en ‘Boete voor tennisbond vanwege verkoop van persoonsgegevens’ |
|
Tobias van Gent (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Bruno Bruins (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «KNLTB in beroep tegen uitspraak AP» en «Boete voor tennisbond vanwege verkoop van persoonsgegevens»?1 en2
Ja.
Deelt u de mening dat de uitgangspunten van het Verenigingsrecht en de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) strijdig zijn als het gaat om de interpretatie van het «gerechtvaardigd belang»? Zo nee, waarop baseert u die vaststelling?
De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) is een Europese verordening die voor de gehele EU bindend is, dus ook voor de (sport)verenigingen in Nederland. Als er sprake is van strijdigheid tussen het nationale recht en de Verordening gaat de Verordening voor op het nationale recht. De verwerkingsgrondslag «Gerechtvaardigd belang» volgt uit artikel 6 AVG. Ik kan niet treden in de interpretatie van deze grondslag uit de AVG. Wel wijs ik op de nadere duiding in de guideline van de European Data board, uitleg van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en jurisprudentie alsmede op een recente normuitleg van de AP over het gerechtvaardigd belang die te vinden is op haar website. 3
Bent u zich ervan bewust dat er binnen de sportsector onduidelijkheid bestaat over de interpretatie van het «gerechtvaardigd belang»? Hebben vertegenwoordigers van de sportsector deze problematiek bij u aangekaart? Welke stappen zijn genomen om de sport hierin te ondersteunen? Hebben vertegenwoordigers van de sportsector deze problematiek bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) aangekaart? Welke stappen heeft de AP genomen om de sport hierin te ondersteunen?
Ja, daar ben ik mij van bewust.
Vertegenwoordigers uit de sportsector hebben dit bij mij en bij de AP aangekaart.
De AP heeft met vertegenwoordigers van de sportsector goede en constructieve gesprekken gevoerd ten aanzien van de KNLTB-zaak en óók met betrekking tot het verwerken van persoonsgegevens in de sportsector in bredere zin. Afgesproken is dat de sportsector aan de slag gaat met het opstellen van nieuwe richtsnoeren voor het verwerken van persoonsgegevens in de sportsector, in lijn met de AVG zodat de sportsector weet wat mogelijk is en wat niet. De AP steunt dit en zal de sportsector bij het opstellen van de richtsnoeren van toelichting voorzien ten aanzien van de relevante aspecten van de AVG. In dat licht zal ook een volgend overleg plaatsvinden tussen de AP en de vertegenwoordigers van de sportsector.
Bent u zich ervan bewust dat de door de AP gehanteerde interpretatie van de AVG sporten in Nederland duurder maakt? Hoe interpreteren andere Europese toezichthouders de AVG op dit gebied? Wijkt de interpretatie van de AP af van de zienswijze van andere Europese Toezichthouders? Klopt het dat de Europese Commissie zich duidelijk heeft uitgesproken voor harmonisatie van AVG-regels in de verschillende lidstaten, onder meer omdat anders een ongelijk speelveld voor organisaties ontstaat?
Ik ben me er van bewust dat de uitspraak mogelijk consequenties kan hebben voor de inkomsten van verschillende sportbonden waaronder die van de KNLTB. Hoe groot de impact is, verschilt van bond tot bond evenals of de wegvallende inkomsten doorberekend worden in een hogere contributie.
Ik heb geen volledig beeld van hoe toezichthouders in andere lidstaten de AVG op dit gebied interpreteren. In dit verband wijs ik er op dat de interpretatie van de AVG regels voorbehouden is aan de nationale toezichthouder. Dit houdt in dat er in de praktijk verschillende interpretaties van de AVG regels kunnen zijn.
Hoewel de Europese Commissie inderdaad heeft aangegeven dat de harmonisatie van de AVG regels wenselijk is, kunnen verschillende feiten en omstandigheden een rol spelen in de uiteindelijke interpretatie van de regels. Zo beschikken we in Nederland over een unieke sportverenigingsinfrastructuur die de vergelijking met andere landen lastig maakt.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is om, gezien de unieke maatschappelijke rol van (sport)verenigingen en de noodzaak om de sport betaalbaar en toegankelijk te houden, onder aanvoering van NOC*NSF gezocht moet worden naar uitzonderingsmogelijkheden, dan wel een specifieke richtlijn, zoals die ook voor andere sectoren gelden? Bent u bereid daarin het initiatief te nemen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan de orde om een specifieke uitzondering voor sport te maken. De AVG is een Europese verordening die rechtstreeks van toepassing is in Nederland en daarmee ook van toepassing is op (sport)verenigingen. Daar waar de AVG ruimte laat voor nationale keuzes bij de uitvoering van de AVG, zijn deze ingevuld in de Uitvoeringswet AVG (UAVG). Binnen de AVG zijn er diverse mogelijkheden
om persoonsgegevens voor verschillende doeleinden op een rechtmatige manier te verwerken. De sportsector gaat aan de slag met het opstellen van nieuwe richtsnoeren. Deze zullen halverwege 2020 gereed zijn.
Kunt u aangeven hoeveel klachten er bij de AP, dan wel andere organisaties, over de Koninklijke Nederlandse Lawn Tennis Bond (KNLTB) zijn ontvangen inzake mogelijke privacyschending? Acht u de opgelegde boete proportioneel gezien de omvang van de klachten en de verwarring binnen de sportsector over de interpretatie van de AVG?
De KNLTB geeft aan dat het om vijf klachten gaat. Omdat er nog een bezwaarprocedure tegen het besluit loopt en de KNLTB nog meer rechtsmiddelen kan inzetten, kan de AP geen nadere toelichting of aantallen geven.
Het aantal en de inhoud van de klachten en de media-aandacht hebben een rol gespeeld bij de overweging van de AP om een onderzoek te starten.
Het is aan de AP om een proportionele sanctie op te leggen, zij maakt hierin onafhankelijk haar eigen afweging. Daar kan ik niet in treden.
Deelt u de mening dat de AP, zoals vastgesteld in de Kamer (bij aangenomen motie) «zich zo hulpvaardig mogelijk moet opstellen en zich dus primair behoort te richten op voorlichting en hulp bij de interpretatie en uitvoering van de regelgeving»?3
Op basis van artikel 52, eerste lid, van de AVG treedt de AP als toezichthouder volledig onafhankelijk op bij de uitvoering van haar taken en de uitoefening van haar bevoegdheden. In gevolge het tweede lid van dat artikel blijven de leden van de AP bij de uitvoering van die taken en uitoefening van die bevoegdheden vrij van al dan niet rechtstreekse externe invloed en vragen noch aanvaarden zij instructies van wie dan ook. Tegen die achtergrond onthoud ik mij van een oordeel over de wijze waarop de AP zich zou (hebben) dienen op te stellen.
Kunt u verklaren waarom de AP de mogelijkheid van de Alternatieve Interventie destijds (2018) niet heeft toegepast (conform beleidsregels klachtenprioritering AP), maar gekozen heeft voor een traject met een, voor een non-profit organisatie, zeer hoge boete van € 525.000,–? Kunt u verklaren waarom in het geval van de KNLTB geen enkele begeleiding en voorlichting heeft plaatsgevonden, maar er direct is overgegaan tot beboeting? Kunt u verklaren waarom de AP elk verzoek tot contact en hulp vanuit de KNLTB heeft geweigerd?
De AP heeft als privacy toezichthouder een wettelijke onafhankelijkheid.
Dit geldt ook voor de wijze van interveniëren. De AP legt in haar boetebesluit zelf uit waarom zij geen Alternatieve Interventie heeft toegepast.
Deelt u de mening dat hier ook sprake is van een publicitaire misser? Bent u op de hoogte van de procedurele fouten die zijn gemaakt door de AP tijdens het proces? Wat is de aard van deze fouten? Wat doet u om te voorkomen dat deze fouten in de toekomst opnieuw worden gemaakt?
De AP heeft als privacy toezichthouder een wettelijke onafhankelijkheid. Tegen die achtergrond ga ik er vanuit dat zij een gedegen afweging heeft gemaakt in de procesgang.
De KNLTB heeft op 21 december 2018 bij de AP een klacht ingediend over uitlatingen van de voorzitter van de AP in televisieprogramma Nieuwsuur.
De AP heeft deze klacht gegrond verklaard. De AP heeft hierin onder andere erkend dat zij in haar uitlatingen tijdens dit programma op een aantal punten genuanceerder en zorgvuldiger had kunnen en moeten zijn.
Bent u van mening dat de KNLTB in dit proces onnodig en onbehoorlijk in diens imago is aangetast en recht heeft op enigerlei vorm van rehabilitatie? Zo ja, welke actie onderneemt u hiertoe? Zo nee, waarom niet? Is de regeling van NOC*NSF voor ondersteuning van topsporters bij complexe juridische zaken hiervoor te gebruiken? Is deze faciliteit uit te breiden zodat ook sportbonden gebruik kunnen maken van ondersteuning?
Zoals uit mijn antwoord op de vragen 7, 8 en 9 blijkt, treed ik niet in de beoordeling van het besluit van de AP. In het verlengde daarvan past het ook niet dat ik actie zou ondernemen. De KNLTB kan bij de AP om een schadevergoeding vragen of een procedure starten bij de rechter.
Aansluiting bij de ondersteuning voor topsporters ligt niet voor de hand. Deze faciliteit is ingericht voor natuurlijke personen en niet voor rechtspersonen en dient een ander doel.
Deelt u de zorg van NOC*NSF over de gevolgen van de interpretatie en handelwijze van de AP zoals toegepast ten aanzien van de KNLTB voor de sport in zijn totaliteit?
Met NOC*NSF ben ik van mening dat de sport toegankelijk moet zijn voor iedereen waarbij de contributies op aanvaardbare hoogte liggen en tegelijkertijd het voorzieningenpeil van de bonden en de steun aan haar verenigingen op voldoende niveau is. Ik vind het echter ook belangrijk dat de privacy van alle Nederlanders, inclusief de leden van sportbonden wordt gewaarborgd.
Heeft er tussen u en uw ministeries omtrent deze casus, dan wel de brede sportbelangen, afstemming plaatsgevonden en bent u bereid gezamenlijk naar een oplossing te zoeken?
Tussen de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Justitie en Veiligheid is er overleg geweest omtrent deze casus en de samenhangende sportbelangen. Op dit moment kunnen er geen uitspraken worden gedaan over eventuele oplossingen en ligt het in de rede de aangespannen procedure door de KNLTB te volgen.
Is het door middel van sectorale wetgeving mogelijk om in dergelijke gevallen van gegevensuitwisseling een uitzondering aan te brengen op de AVG? Bent u bereid dit te verkennen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe lang zal het traject duren tot de invoering?
Zie het antwoord op vraag 5.
De ‘Fraude Signalering Voorziening’ (FSV) en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Wanneer bent u op de hoogte gesteld van het bestaan van de Fraude Signalering Voorziening (FSV) en van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling FSV?
Wij zijn naar aanleiding van persvragen van RTL Nieuws en Trouw (van 10 februari) op 18 februari 2020 op de hoogte gesteld van het feit dat er binnen de Belastingdienst een applicatie met de naam Fraude Signalering Voorziening (FSV) is en dat er een GEB was uitgevoerd.
Bent u bekend met het feit dat artikel 35, lid 2, van de AVG stelt: «Wanneer een functionaris voor gegevensbescherming is aangewezen, wint de verwerkingsverantwoordelijke bij het uitvoeren van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling diens advies in.»?
Ja.
Wanneer is de functionaris voor gegevensbescherming (van het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst) ingelicht over het uitvoeren van deze gegevensbeschermingseffectbeoordeling?
De functionaris voor gegevensbescherming van het Ministerie van Financiën (FG) is op 20 februari 2020 door de privacyofficer van de Belastingdienst mondeling geïnformeerd over de GEB.
Wanneer heeft de functionaris voor gegevensbescherming de gegevensbeschermingseffectbeoordeling (welke versie dan ook) ontvangen?
Op 20 februari 2020 is de GEB ter informatie aan de FG gestuurd. Op 26 februari 2020 is de GEB nogmaals aan de FG gestuurd en is hem formeel om advies gevraagd over de GEB, versie 1.2 van november 2019. Na ontvangst van het advies van de FG is door de Belastingdienst besloten om FSV uit te schakelen.
Bent u op de hoogte van artikel 36 van de AVG dat stelt: «Wanneer uit een gegevensbeschermingseffectbeoordeling krachtens artikel 35 blijkt dat de verwerking een hoog risico zou opleveren indien de verwerkingsverantwoordelijke geen maatregelen neemt om het risico te beperken, raadpleegt de verwerkingsverantwoordelijke voorafgaand aan de verwerking de toezichthoudende autoriteit.»?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de conclusie: «In zijn algemeenheid kan worden geconcludeerd dat de huidige opzet van FSV geen goede aansluiting (meer) heeft op de verwerkingsbeginselen van art. 5 AVG. Ten aanzien van elk van de 10 in dit artikel genoemde beginselen zijn een of meer bevindingen gedaan en afgeleid daarvan zijn er privacy risico's gesignaleerd.»? En deelt u de mening dat er een hoog risico is?
De conclusie is getrokken op basis van een GEB op de applicatie, waarbij de verwerkingen zelf zijdelings geraakt zijn. De conclusie was voor de Belastingdienst voldoende om de applicatie FSV uit te schakelen. De Belastingdienst heeft besloten de betrokken processen opnieuw te ontwerpen, inclusief de bijbehorende informatievoorziening.
Heeft de functionaris voor gegevensbescherming of iemand anders bij de Belastingdienst de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) op de hoogte gesteld van de redelijk schokkende uitkomsten van deze gegevensbeschermingseffectbeoordeling? Zo ja, wie heeft dat gedaan? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Persoonsgegevens is op 2 maart 2020 door de Belastingdienst geïnformeerd.
Heeft de Belastingdienst de AP ooit op de hoogte gesteld van de uitkomst van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling, omdat er risico’s zijn? Zo ja, bij welke gegevensbeschermingseffectbeoordeling is dat gebeurd?
De AP moet om advies worden gevraagd als er sprake is van een verwerking met een hoog risico voor de privacy van de burger dat niet met passende maatregelen is weg te nemen. De Belastingdienst heeft op 2 maart 2020 de AP geïnformeerd over FSV omdat er een applicatie in gebruik was waarbij de mitigerende maatregelen onvoldoende geïmplementeerd waren. Inmiddels heeft de AP aangegeven dat er een onderzoek is gestart. Wij zullen u informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Indien de Belastingdienst de AP niet op de hoogte gesteld heeft, wilt u dat dan per ommegaande doen en de Kamer op de hoogte houden van elke brief en elke besluit dat de AP neemt?
De AP is geïnformeerd op 2 maart 2020. De AP heeft inmiddels een onderzoek gestart naar de verwerking van persoonsgegevens in en om de applicatie FSV. Ik zal uw Kamer op de hoogte houden van brieven en besluiten van de AP in deze kwestie.
Indien de AP niet op de hoogte gesteld is van deze gegevensbeschermingseffectbeoordeling over FSV, wat heeft de Belastingdienst dan geleerd van eerdere affaires waarin de AP pas op de hoogte gesteld is van grote problemen met privacy na publiciteit en Kamervragen, zoals bij de affaire rondom de broedkamer en bij het bijhouden van de dubbele nationaliteit?
Zoals ook in de brief bij deze beantwoording aangegeven:. de problematiek rond FSV en projectcode 1043 en de gebeurtenissen rond de kinderopvangtoeslag, laten zien dat de opzet, inrichting en werking bij risicoselectie en vervolgens het onderzoek naar de geselecteerde signalen binnen de Belastingdienst onvoldoende zijn. Er wordt niet voldaan aan wettelijke vereisten, waaronder de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de beginselen van behoorlijk bestuur, noodzakelijke waarborgen en menselijke maat die hiervoor noodzakelijk zijn. Deze conclusie is hard en vraagt om een grootschalige verbeteraanpak waarbij zowel het zowel noodzakelijk is om direct maatregelen te treffen als verder onderzoek te doen. Burgers en bedrijven moeten erop kunnen vertrouwen dat de behandeling door de Belastingdienst op een rechtvaardige manier gebeurt.
Deelt u de mening dat de AP ondertussen niet serieus genomen wordt door de Belastingdienst als toezichthouder?
Nee, dit beeld deel ik niet. De Belastingdienst hecht veel waarde aan het oordeel van de AP.
Hoe zou u het vinden als een belastingplichtige zich opstelt ten opzichte van de Belastingdienst, zoals de Belastingdienst zich nu opstelt ten opzichte van de AP?
De Belastingdienst neemt de AP en burgers serieus. Ook de Belastingdienst moet zich aan de wet houden. We hebben helaas geconstateerd dat dat hier niet is gebeurd.
Hoeveel personen (rechtspersonen, natuurlijke personen) stonden op 1/1/2019 (voor het opschonen) geregistreerd in FSV?
Het is niet bekend hoeveel personen op 1 januari 2019 in FSV geregistreerd stonden. Ik kan u alleen de aantallen geven voor en na de schoning van 27 februari 2020.
Vóór schoning aantal unieke BSN
244.273
85.350
6
329.629
Na schoning aantal unieke BSN
133.508
52.542
5
186.055
Onbekend: identificatienummer is een niet uitgegeven nummer.
Op welke wijze kunnen mensen inzage krijgen in hun registratie in FSV? Bent u bereid mensen hierover actief te informeren?
Het inzagerecht van de AVG is een belangrijk recht voor de burger. Op deze manier kan een burger controleren of de persoonsgegevens die worden verwerkt juist zijn. In de brief bij deze set antwoorden gaan wij uitgebreid in op de wijze waarop de inzageverzoeken behandeld worden.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de Belastingdienst fraudesignalen wel op een nette manier bijhoudt?
We hebben besloten om FSV niet meer te gebruiken. We gaan de processen voor het verwerken van signalen opnieuw ontwerpen, conform de vereisten uit de AVG en andere relevante wet- en regelgeving inclusief de bijbehorende applicatie(s).
Zijn de gegevens van de FSV, die kennelijk nu niet meer gebruikt wordt, in andere systemen overgenomen? Zo ja, in welke systemen en wordt in die systemen de AVG dan wel nageleefd?
Nee, de gegevens van FSV zijn niet overgenomen in andere systemen van de Belastingdienst en er is ook geen automatische koppeling die gegevens aan FSV levert of ontvangt uit FSV. Niet uit te sluiten is dat individuele medewerkers handmatig informatie uit FSV in andere systemen hebben gezet. Dit is niet te achterhalen.
Heeft u de Auditdienst Rijk en de Adviescommissie uitvoering toeslagen op de hoogte gesteld van het bestaan van FSV en de gegevensbeschermingseffectbeoordeling? Zo nee, waarom niet en wilt u dat per ommegaande doen?
Naar aanleiding van vragen van de Adviescommissie uitvoering toeslagen en van de ADR is zowel aan de Adviescommissie als aan de ADR op verschillende momenten een aantal documenten verstrekt. In enkele daarvan komt FSV aan de orde. In deze documenten is onder meer te lezen dat FSV een applicatie is waarin signalen worden geregistreerd en worden voorbeelden van signalen gegeven. De GEB van FSV is begin maart jl. aan zowel AUT als de ADR gezonden. Eerder heb ik uw Kamer, in mijn antwoorden van 27 februari jl. (Kenmerk 2020D08166) meegedeeld in welke bronbestanden de ADR precies onderzoek doet. Het feit dat de FSV daarin niet genoemd wordt betekent dus niet dat AUT en ADR niet op de hoogte waren van FSV.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden? En kunt u nog voor het algemeen overleg over de Belastingdienst van 4 maart 2020 aan de Kamer meedelen of en wanneer de AP geïnformeerd is of geïnformeerd wordt over deze gegevensbeschermingseffectbeoordeling?
Zoals aangegeven in onze brief van 19 maart 20201 hangen de schriftelijke vragen over FSV nauw samen met de in het Algemeen Overleg van 4 maart toegezegde brief over de FSV. Om die reden hebben we deze schriftelijke vragen gecombineerd met deze brief. Zoals eerder aangegeven heeft de Belastingdienst de AP op 2 maart 2020 geïnformeerd.
Het stakingsrecht van tolken en vertalers |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u begrip voor het feit dat tolken en vertalers staken, gelet op de ontstane commotie over alle plannen en aanstaande beleidswijzigingen en gelet op het feit dat de tarieven nog stammen uit respectievelijk 1981 en 1963?
Uit de gesprekken met de beroepsgroep en de huidige acties blijkt dat er zorgen zijn. Ik ken die zorgen en realiseer me dat de nieuwe systematiek voor tolk- en vertaaldiensten nog niet tot vertrouwen bij de gehele beroepsgroep heeft geleid. Het vernieuwen van de werkwijze voor tolk- en vertaaldiensten is echter noodzakelijk om de kwaliteit en integriteit beter te borgen en daarnaast de resterende onrechtmatigheid weg te werken, door alle tolk- en vertaaldiensten aan te besteden. De werking van de nieuwe systematiek zullen we nauwlettend gaan monitoren en verder bijstellen als dat nodig zou blijken. Dat doen we samen met de beroepsorganisaties. Zo waarborgen we een zorgvuldige aanpak en interactie met deze sector.
Bent u bekend met berichten die vanuit het Openbaar Ministerie naar stakende tolken en vertalers worden gestuurd om stakers erop te wijzen dat het niet nakomen van diensten een vorm van contractbreuk is, wat tot consequenties zou kunnen leiden?
Ja, het is mij bekend dat het Openbaar Ministerie aan tolken die een reeds geaccepteerde opdracht weigeren een bericht van die strekking stuurt.
Deelt u de mening dat dit door tolken en vertalers als een dreigbrief, of in ieder geval als een intimiderend schrijven, kan worden ervaren?
Het betreft feitelijke berichtgeving van het Openbaar Ministerie. Ik betreur het als deze berichtgeving anders is opgevat. Het staat tolken en vertalers als zzp-ers vrij om opdrachten niet aan te nemen. Het Openbaar Ministerie moet er echter wel vanuit kunnen gaan dat tolken/vertalers die een opdracht reeds hebben geaccepteerd, deze overeenkomst ook nakomen. Zo ik begrepen heb, is dit het enige wat het Openbaar Ministerie met de desbetreffende berichtgeving duidelijk heeft willen maken.
Wat vindt u van die berichten richting tolken en vertalers?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt deze harde taal zich tot uw antwoord op eerdere vragen over deze stakingen waarin u schrijft dat de gevolgen beperkt zijn en dat in principe alle diensten gevuld worden?1
De berichtgeving van het Openbaar Ministerie betreft het niet nakomen van gemaakte afspraken. Dit neemt niet weg dat de gevolgen van de acties beperkt blijven.
Wat gaat u eraan doen om het stakingsrecht van de tolken en vertalers te waarborgen?
Tolken en vertalers zijn zelfstandig ondernemers en hebben altijd de mogelijkheid om een opdracht te weigeren op het moment dat zij een opdracht aangeboden krijgen. Dit heeft geen gevolgen voor de zakelijke relatie tussen partijen.
Deelt u de mening dat het gebruik maken van het stakingsrecht geen gevolgen mag hebben voor de zakelijke relatie tussen partijen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het VAO tolken en vertalers?
Ja.
Het bericht 'Tienduizenden Oeigoeren slachtoffer van dwangarbeid voor bekende merken’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Tienduizenden Oeigoeren slachtoffer van dwangarbeid voor bekende merken»?1
Ja.
Ziet u in het rapport «Uygurs for sale» bevestiging voor de wijze waarop de Chinese overheid de rechten van de Oeigoeren schendt? Zo ja, welke stappen bent u bereid te zetten? Zo nee, waarom niet?
De conclusies die in het rapport van de Australian Strategic Policy Institute (ASPI) worden getrokken zijn zeer zorgwekkend. De mensenrechten van Oeigoeren en andere religieuze minderheden in China hebben de aandacht van dit kabinet. Vorig jaar hebben premier Rutte en wijzelf afzonderlijk onze zorgen overgebracht aan China. Ook heeft Nederland meegedaan aan twee side-events over Xinjiang in Geneve en New York, aan een gezamenlijke brief aan de voorzitter van de VN-Mensenrechtenraad, en aan een gezamenlijke verklaring in de Derde Commissie van de AVVN. Het kabinet blijft bereid om zowel bilateraal als multilateraal aandacht te vragen voor de mensenrechten van Oeigoeren en andere moslimminderheden in China. De motie Van Helvert c.s. (32 735, nr. 281) over internationaal onderzoek naar dwangarbeid in Xinjiang wordt hierin meegenomen.
Bent u bereid te onderzoeken (al dan niet in samenwerking met het Nederlandse bedrijfsleven) of er mogelijk ook Nederlandse bedrijven zijn waar Oeigoeren tewerkgesteld worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
In het kader van het beleid gericht op internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven dat zij ondernemen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. De richtlijnen vragen bedrijven gepaste zorgvuldigheid toe te passen en mogelijke risico’s in hun waardeketen – zoals mensenrechtenschendingen – te identificeren, deze risico’s te voorkomen of aan te pakken en hierover transparant te rapporteren. Dit geldt ook voor Nederlandse bedrijven die zakendoen in China. Het is de verantwoordelijkheid van deze bedrijven om in kaart te brengen of zij gelinkt zijn aan bedrijven waar Oeigoeren tewerkgesteld worden. Het kabinet doet hier geen onderzoek naar.
Voor 25 maart 2020 stond een door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, RVO en andere stakeholders te organiseren kennissessie voor Nederlandse bedrijven over mensenrechten, ketentransparantie en mogelijke risico’s bij het ondernemen in China gepland. In verband met de maatregelen ter bestrijding van het coronavirus is besloten om deze bijeenkomst tot nader order uit te stellen. Wanneer de situatie het toelaat zal deze alsnog plaatsvinden. Het onderwerp dwangarbeid en de situatie van de Oeigoeren zullen hierbij expliciet aan de orde komen. Ook zullen de conclusies van het ASPI-rapport worden besproken. Voor ondernemers is op de website van de RVO informatie beschikbaar over maatschappelijk verantwoord ondernemen, zowel in algemene zin, als toegespitst op China.
Bent u bereid in overleg te treden met uw Europese collega’s over de wijze waarop de Chinese overheid de Oeigoeren tewerkstelt in westerse bedrijven ten behoeve van een gezamenlijke reactie richting de Chinese overheid? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet heeft er conform de motie Van Helvert c.s. (Kamerstuk 32 735, nr. 281) reeds voor gezorgd dat de EU op 10 maart jl. in de VN-mensenrechtenraad zorgen over dwangarbeid door Oeigoeren heeft uitgesproken.
Bent u bereid het pleidooi van de onderzoekers om westerse bedrijven onbelemmerde toegang te geven tot de fabrieken te ondersteunen? Zo ja, welke middelen gaat u daartoe inzetten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zet zich reeds in om betekenisvolle toegang voor VN-waarnemers te bewerkstelligen. Hier lijkt na een jaar voorzichtig beweging in te komen. Mocht een dergelijk bezoek daadwerkelijk plaatsvinden, dan zal dit kabinet er bij gelegenheid voor pleiten dat ook dwangarbeid onderwerp van aandacht is.
Bent u van mening dat de wijze waarop de Chinese overheid omgaat met Oeigoeren een krachtige internationale reactie vereist? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het kabinet spant zich in om een zo breed mogelijk draagvlak te creëren voor het in VN-verband aankaarten van de mensenrechtensituatie in Xinjiang. Dit doet het kabinet door de mensenrechtensituatie in China op te brengen in bilaterale contacten met derde landen en door actief mee te werken aan multilaterale initiatieven zoals de gezamenlijke brief over Xinjiang aan de voorzitter van de VN-Mensenrechtenraad van juni 2019. Andere voorbeelden waarbij Nederland een voortrekkersrol heeft gespeeld zijn de gezamenlijke verklaring over Xinjiang in de Derde Commissie van de AVVN op 29 oktober 2019 en de twee side-events met de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Canada in respectievelijk de VN-Mensenrechtenraad van maart 2019 en de AVVN high level week in september 2019.
Bent u voornemens gebruik te maken van het lidmaatschap van de VN-Mensenrechtenraad om de situatie in China betreffende de Oeigoeren hoog op de internationale agenda te plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet blijft bereid om zowel bilateraal als multilateraal aandacht te vragen voor de mensenrechten van Oeigoeren en andere religieuze minderheden in China. Het kabinet doet dit zowel in EU-verband als met andere gelijkgezinde landen.
Bent u bereid om bedrijven die actie zouden willen ondernemen indien nodig daarin te ondersteunen?
Ja, het kabinet blijft zich inzetten om bedrijven te wijzen op hun verantwoordelijkheid om internationaal maatschappelijk verantwoord te ondernemen en om bedrijven daarbij te ondersteunen. Dit gebeurt onder andere via de IMVO-convenanten, financiering van de MVO Risicochecker en de voorlichting door de RVO en de posten. Het kabinet heeft ook, in lijn met de motie Voordewind (Kamerstuk 35 207, nr. 22), extra middelen vrijgemaakt om in te zetten op bewustwording en het vergroten van kennis ten aanzien van China onder bedrijven en stakeholders (zoals de regionale ontwikkelingsmaatschappijen) in Nederland. Kennis over de mensenrechtensituatie in China maakt daar een integraal onderdeel van uit. Zoals gezegd zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken samen met andere belanghebbenden een kennissessie voor Nederlandse bedrijven organiseren over mensenrechten, ketentransparantie en risico’s bij het ondernemen in China. Het onderwerp dwangarbeid en de situatie m.b.t. de Oeigoeren komen daarbij expliciet aan de orde. De conclusies van het ASPI-rapport zullen daar ook worden besproken. Voor ondernemers is op de website van de RVO informatie beschikbaar over maatschappelijk verantwoord ondernemen, zowel in algemene zin, als toegespitst op China.
Het bericht dat Oeigoeren worden tewerkgesteld in Westerse bedrijven |
|
Mahir Alkaya , Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Oeigoeren tewerkgesteld in Westerse bedrijven»?1
Ja.
Was u al op de hoogte van de gedwongen arbeid die Oeigoeren moeten verrichten als onderdeel van het «heropvoedingsprogramma»?
Ja. Zie hierover de antwoorden van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op Kamervragen van de leden Diks en Van Ojik (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3139).
Wat is uw appreciatie van het rapport van de Australian Strategic Policy Institute? Deelt u de conclusies dat er sprake is van mensenrechtenschendingen? Zo nee, waarom niet?2
Het rapport doet de schatting dat tussen 2017 en 2019 80.000 mensen naar Chinese fabrieken buiten Xinjiang zijn gebracht onder omstandigheden die «sterk lijken op dwangarbeid». Het rapport baseert zich op openbare Chinese bronnen, satellietbeelden, wetenschappelijk onderzoek en verslaggeving ter plekke.
Acht van de elf ILO-indicatoren van dwangarbeid zijn volgens het rapport mogelijk van toepassing op de Oeigoerse fabrieksarbeiders:
Het kabinet keurt, waar dan ook ter wereld, gedwongen arbeid in alle gevallen af. Het verbod op dwangarbeid maakt deel uit van de fundamentele arbeidsnormen van ILO, waar ook China aan gehouden is.
Het kabinet kan de conclusies van het ASPI-rapport niet op basis van eigenstandige informatie bevestigen, maar zal het wel onder de aandacht brengen bij Nederlandse bedrijven tijdens een kennissessie over mensenrechten, ketentransparantie en mogelijke risico’s bij het ondernemen in China die het Ministerie van Buitenlandse Zaken met de RVO en andere stakeholders organiseert. Deze sessie was gepland op 25 maart 2020, maar vanwege de maatregelen ter bestrijding van het coronavirus is besloten om de bijeenkomst tot nader order uit te stellen. Zodra de situatie het toelaat, zal de bijeenkomst alsnog plaatsvinden. Voor ondernemers is op de website van de RVO informatie beschikbaar over maatschappelijk verantwoord ondernemen, zowel in algemene zin, als toegespitst op China. Ook zal het kabinet de problematiek in EU- en VN-verband aan de orde te stellen.
Zijn de Westerse bedrijven waar deze gedwongen arbeid plaatsvindt hiervan op de hoogte? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat nemen zij voor maatregelen dit te verhelpen en voorkomen?
Het kabinet kan niet namens de genoemde bedrijven spreken. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal een kennissessie voor Nederlandse bedrijven organiseren over mensenrechten, ketentransparantie en risico’s bij het ondernemen in China. Het onderwerp dwangarbeid en de situatie met betrekking tot de Oeigoeren komen daarbij expliciet aan de orde. De conclusies van het ASPI-rapport zullen daar ook worden besproken. Voor ondernemers is op de website van de RVO informatie beschikbaar over maatschappelijk verantwoord ondernemen, zowel in algemene zin, als toegespitst op China.
Zijn er ook Nederlandse bedrijven betrokken, of bedrijven met substantiële bedrijfsactiviteiten in Nederland? Zo ja, welke?
Het ASPI-rapport benoemt 27 fabrieken in negen Chinese provincies die onderdeel zouden zijn van de waardeketens van 83 internationaal bekende bedrijven. Deze bedrijven profiteren volgens ASPI direct of indirect van Oeigoerse werknemers die mogelijk gedwongen te werk worden gesteld. Van de 83 genoemde bedrijven heeft Tommy Hilfiger zijn hoofdkantoor in Amsterdam. Verder heeft een groot aantal van de genoemde bedrijven winkels in Nederland of worden hun producten in Nederland verkocht. Het kabinet heeft geen inzicht in de precieze omvang van deze bedrijfsactiviteiten. Daarnaast kan het kabinet de conclusies van het ASPI-rapport niet op basis van eigenstandige informatie bevestigen noch ontkrachten.
Indien er Nederlandse bedrijven betrokken zijn, wordt deze bedrijven nu deelname aan handelsmissies ontzegt conform de motie-Alkaya/Van den Hul?3
Wanneer een bedrijf aanspraak wil maken op het handelsinstrumentarium van Buitenlandse Zaken gelden er IMVO-voorwaarden voor deze steun. Ook voor deelname aan handelsmissies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken gelden IMVO-voorwaarden. Nagaan of aan de gestelde IMVO-voorwaarden wordt voldaan vindt plaats wanneer een bedrijf zich aanmeldt voor een handelsmissie. Als blijkt dat een bedrijf niet voldoet aan de IMVO-voorwaarden die het Kabinet stelt, dan wordt het bedrijf uitgesloten van een handelsmissie.
Wat gaat u doen om deze bedrijven aan te sporen tot het toepassen van gepaste zorgvuldigheid conform de OESO-richtlijnen?
Het kabinet blijft zich inzetten om bedrijven te wijzen op hun verantwoordelijkheid om internationaal maatschappelijk verantwoord te ondernemen, conform de OESO-Richtlijnen. Met betrekking tot ondernemen in China heeft het kabinet, in lijn met de motie Voordewind (Kamerstuk 35 207, nr. 22), extra middelen vrijgemaakt om in te zetten op bewustwording en het vergroten van kennis ten aanzien van China onder bedrijven en stakeholders (zoals de regionale ontwikkelingsmaatschappijen) in Nederland, en maakt kennis over de mensenrechtensituatie in China daar een integraal onderdeel van uit. Zoals hierboven reeds vermeld, zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken met andere belanghebbenden een kennissessie voor Nederlandse bedrijven organiseren over mensenrechten, ketentransparantie en risico’s bij het ondernemen in China. Voor ondernemers is op de website van de RVO informatie beschikbaar over maatschappelijk verantwoord ondernemen, zowel in algemene zin, als toegespitst op China.
Bent u bereid de aanbevelingen van het rapport op te volgen, zoals het opvoeren van de diplomatieke druk op China om een einde te maken aan deze praktijken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet blijft bereid om zowel bilateraal als multilateraal aandacht te vragen voor de mensenrechten van Oeigoeren en andere moslimminderheden in China. De motie Van Helvert c.s. (Kamerstuk 32 735, nr. 281) over internationaal onderzoek naar dwangarbeid in Xinjiang wordt hierin meegenomen. Zo heeft dit kabinet er conform deze motie reeds voor gezorgd dat de EU op 10 maart jl. in de VN-mensenrechtenraad zorgen over dwangarbeid door Oeigoeren heeft uitgesproken.
Is de dialoog met China in kader van mensenrechtenschendingen ook onderdeel van de lopende onderhandelingen tussen de EU en China over een nieuw investeringsakkoord? Zo nee, waarom niet?
Het EU-China investeringsverdrag zal een hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling bevatten. De Europese Commissie zet in op een hoofdstuk dat een ambitieniveau heeft zoals gebruikelijk is voor hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling in EU-handelsakkoorden, met daarin afspraken over de bescherming van arbeidsrechten, de multilaterale milieuverdragen en de OESO-richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. In dergelijke hoofdstukken heeft het maatschappelijk middenveld een rol in het toezicht op de naleving van de gemaakte afspraken. Nederland steunt de Europese Commissie hierin en hecht belang aan effectieve implementatie van dergelijke afspraken.
Het artikel ‘Autosector voldoet niet aan strenge privacynorm’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Autosector voldoet niet aan strenge privacynorm»?1
Ja.
Klopt het dat de autosector in veel gevallen niet voldoet aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)? Wat is de reden hiervoor?
De onderlinge verschillen bij autofabrikanten zijn groot. Er zijn fabrikanten die al enkele jaren data verzamelen en enkele waar dit (nog) niet of nauwelijks gebeurt. Het is belangrijk dat de privacy van gebruikers goed gewaarborgd is bij gebruik van deze nieuwe technieken. Richting de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), Autoriteit Consument & Markt (ACM) en de sector wordt hier dan ook op ingezet. Zie ook antwoorden bij vraag drie, zes en acht.
Verschillende onderzoeken, van onder meer de ANWB en zijn Duitse evenknie ADAC, uiten zorgen over privacy bij verschillende automerken.2 Zoals u eerder gemeld is heeft het Ministerie deze ontwikkelingen in juni 2018 aangekaart bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). De European Data Protection Board (EDPB) was destijds nog in oprichting en dit onderwerp is later aan de prioriteiten toegevoegd.
De AP heeft laten weten op dit moment nog beperkt signalen te ontvangen over «connected vehicles». Zij hebben gekozen voor een pakket aan gerichte maatregelen dat bestaat uit enerzijds het informeren van eigenaren/bestuurders van «connected vehicles» en anderzijds het aanspreken van fabrikanten en dealers.
Om eigenaren/bestuurders van «connected vehicles» te informeren over hun rechten heeft de AP een handleiding opgesteld waarin handvatten worden gegeven om rechten uit te kunnen oefenen.3 Vanuit de AVG kan men in eerste instantie de verwerkingsverantwoordelijke, dus de fabrikant, aanspreken, ook ten aanzien van de onder de AVG vereiste transparantie met betrekking tot verwerkingen. Indien rechten van eigenaren/bestuurders in onvoldoende mate worden ingevuld door fabrikanten/dealers kunnen klachten worden gemeld bij de AP.
Daarnaast spreekt de AP ook fabrikanten en dealers aan die auto’s verkopen. Omdat veel fabrikanten buiten Nederland zijn gevestigd, waarbij de AP geen leidende toezichthouder is, is het noodzakelijk om hierover ook op Europees niveau af te stemmen. Vanuit de EDPB heeft dit geresulteerd in richtlijnen die de AVG concreet maken ten aanzien van «connected vehicles»4. In februari 2020 heeft de AP fabrikanten die in Nederland gevestigd zijn op de hoogte gebracht van deze richtlijnen, en gevraagd om hun verwerkingsregister: het verplichte overzicht van gegevensverwerkingen, met daarin informatie over onder meer de soorten gegevens die de fabrikant verwerkt, de doeleinden van die verwerkingen en de bewaartermijnen van die gegevens.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van de handhaving van de AVG voor autoproducenten?
De AP is de toezichthouder die de bescherming van persoonsgegevens bevordert en bewaakt. Dat betekent aan de ene kant dat de AP een taak heeft in voorlichting van fabrikanten en consumenten. Wat betreft die voorlichting heeft de AP belangrijke stappen gezet met de genoemde EDPB-richtlijn en de genoemde handleiding. Daarnaast is de AP verantwoordelijk voor handhaving van de AVG. De door de AP gestarte inventarisatie onder voertuigfabrikanten én de verwachte stijging van het privacybewustzijn onder consumenten kunnen leiden tot gerichte signalen over overtredingen van de AVG, waarop de AP actie kan ondernemen.
Daarnaast geeft de AP aan tot op heden nog beperkt signalen en klachten uit de praktijk te ontvangen. Hierbij is de internationale component erg belangrijk: de meeste voertuigfabrikanten zijn niet in Nederland gevestigd, maar hebben hun Europese hoofdvestiging in een ander EU-land. Dit betekent dat de AP bij onderzoeken naar fabrikanten vaak zelf niet de leidende toezichthouder zal zijn, maar dat een andere Europese toezichthouder de leiding neemt. Dit vergt goede samenwerking tussen de verantwoordelijke toezichthouders ten aanzien van het overdragen van signalen en klachten.
Klopt het dat het ook gaat om bijzondere persoonsgegevens? Op welke wijze ziet de Nederlandse overheid toe op een zorgvuldige behandeling van de privacygegevens van de autobestuurder door de autoproducent?
Er zijn voorbeelden denkbaar waar het om bijzondere persoonsgegevens zou gaan. Als in de locatiegegevens bijvoorbeeld te zien is hoe vaak iemand naar een ziekenhuis rijdt, zijn dat bijzondere persoonsgegevens. Bijzondere persoonsgegevens genieten extra bescherming, in die mate dat het uitgangspunt is dat verwerking van bijzondere persoonsgegevens verboden is. De AP houdt vanuit de AVG hier toezicht op en reageert bijvoorbeeld op klachten en signalen.
Wanneer kan de Tweede Kamer de resultaten van het aanvullend onderzoek naar dit onderwerp, dat u in uw antwoord op eerdere schriftelijke vragen van de vraagstellers aangekondigd heeft, verwachten?2
De resultaten van het onderzoek stuur ik u bij deze toe.
Deelt u de mening dat data enkel gedeeld mogen worden na nadrukkelijke toestemming van de gebruiker en niet zoals bij Tesla, middels een afmelding achteraf? Zo nee, waarom niet?
Ondanks de potentie die voertuigdata heeft op het gebied van bijvoorbeeld het veiliger maken en beter laten doorstromen van ons verkeer, staat voorop dat de gegevens die worden gebruikt in overeenstemming met geldende wetgeving voor verwerking van persoonsgegevens. In de AVG worden hieraan voorwaarden gesteld. Uitdrukkelijke toestemming vooraf is er daar een van. Dit gaat dus om zogeheten opt in, niet opt-out, zoals in het hierboven beschreven voorbeeld. In de op 28 januari 2020 uitgebrachte richtlijnen van de EDPB is die uitdrukkelijke toestemming vastgelegd als voorwaarde. Het is aan fabrikanten en dealers zelf om te bedenken hoe die toestemming concreet geregeld wordt.
Uit eerder onderzoeken (zie vraag 2) is bekend dat niet alleen de door u aangehaalde fabrikant, maar ook andere fabrikanten persoonsgegevens verwerken, maar dat wellicht nog niet voor iedere eigenaar/bestuurder duidelijk is dat dit gebeurt. Fabrikanten hebben dus mogelijk, voordat er überhaupt sprake kan zijn van het geven van toestemming op een wijze zoals vereist in de AVG, nog werk te verzetten ten aanzien van het geven van transparantie. Eigenaren en bestuurders moeten bijvoorbeeld in ieder geval een geïnformeerde keuze kunnen maken, en ook dient deze keuze vrij te zijn.
Bent u het ermee eens dat eigenaren van auto’s op elk moment moeten kunnen beslissen of zij data wel of niet willen delen? Bent u bereid hierover in gesprek te gaan met autofabrikanten?
Privacy is een belangrijke publieke waarde, en er is voortdurend gesprek met de sector over «connected vehicles» en het veilig benutten van deze technieken. In de AVG is vastgelegd dat burgers het recht hebben eerder gegeven toestemming voor verwerking van persoonsgegevens in te trekken. De AVG en de richtlijnen van de EDPB bieden hiervoor duidelijke kaders voor de autofabrikanten. Toezicht op de naleving van de AVG ligt bij eerdergenoemde instanties.
Wat adviseert u autobestuurders bij de aankoop van een auto? Begrijpt u dat de Consumentenbond inmiddels haar leden waarschuwt voor de gevolgen van het delen van data aan autoproducenten?
De zorgplicht om autobestuurders goed te informeren ligt bij de autofabrikanten en dealers. Voor de consument moet deze informatie beschikbaar en begrijpelijk zijn. Eerdergenoemde handreiking kan helpen om het consumentenbewustzijn hieromtrent te verhogen. Deze zal digitaal beschikbaar komen en via nieuwsberichten worden verspreid.
Bent u het met de vraagstellers eens dat het een onwenselijke situatie is dat consumentenorganisaties de consument moet waarschuwen voor de datahonger van autoproducenten? Zo nee, waarom niet?
Het zou niet nodig moeten zijn dat de consumenten op deze manier worden gewaarschuwd. Privacy en de bescherming omrent persoonsgegevens is uitermate belangrijk. De eerste zet is aan de fabrikant en dealers om invulling te geven aan de eis van transparantie ten aanzien van de verwerkingen die zij doen. Dat zou moeten leiden tot een duidelijk en transparant verhaal.
Mochten er uit de praktijk klachten en signalen komen dat dit in onvoldoende mate gebeurt dan volgt de aanpak van de betreffende toezichthouders.
De complexiteit van voertuigen zowel op datadiensten maar ook op rijhulpsystemen nemen toe. Naast het formele proces start het ministerie op korte termijn een verkenning om te komen tot betere consumenteninformatie over deze functies bij aanschaf van een nieuw of tweedehandsauto. Hierbij wordt samengewerkt met de sector die hierin een grote verantwoordelijkheid heeft.
Klopt het dat (sommige) dealers bonussen krijgen om klanten over te halen om data te delen? In hoeverre is deze praktijk in overeenstemming met de leidraad «Bescherming online consument» van de Autoriteit Consument & Markt (ACM)? Zo niet, welke stappen neemt u om deze praktijk te stoppen?
Navraag bij de sector levert op dat merkorganisaties zgn. «dealerstandards» hanteren, ofwel een set afspraken als onderdeel van het dealercontract waar dealers zich aan hebben te houden als vertegenwoordigers van het merk. Doorgaans maakt ook een bonusstructuur deel uit van de afspraken, die overigens per merk kunnen verschillen. Belangrijke componenten in de bonusstructuur zijn de aantallen verkochte voertuigen in een tijdvak, klanttevredenheid en de wijze waarop de dealer invulling geeft aan de zogenaamde «dealerstandards».
Concrete aanwijzingen dat dealers, of medewerkers, specifiek bonussen krijgen om klanten over te halen hun data te delen is zowel de sector als de AP niet bekend. Op basis van de leidraad «Bescherming van de Online Consument» moeten bedrijven online duidelijk aangeven of en zo ja op welke manier verzamelde data leidt tot een bepaald aanbod voor de klant, zeker als dat aanbod gepersonaliseerd is. Gebeurt dat niet, dan kan dit een misleidende handelspraktijk zijn. Of dat zo is hangt af van de omstandigheden van het geval. Het is niet op voorhand duidelijk dat er in dit voorbeeld sprake is van een dergelijke handelspraktijk.
De AP stelt dat zowel een fabrikant als dealer die zich hieraan schuldig maken in strijd handelen met de AVG. In dat verband wijst de AP erop dat «datahandel» een speerpunt is in de strategie van de AP. Mocht de AP signalen ontvangen dan hebben deze bijzondere aandacht en kan dit leiden tot handhavend optreden.
Het bericht dat de Luchtverkeersleiding met juridische stappen dreigt tegen NH Nieuws |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Luchtverkeersleiding dreigt met juridische stappen tegen NH Nieuws na bericht over landingen» en «Oorverdovende stilte vanuit verkeerstoren Schiphol: nog geen gerechtelijke stappen tegen NH Nieuws over blunderaudio»?1 2
Ja.
Klopt het dat de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL), naast NH Nieuws, ook richting de NOS heeft gedreigd met juridische stappen? Zo ja, was er verschil in het dreigement aan het adres van NH Nieuws en de NOS?
LVNL heeft zowel met NH Nieuws als NOS contact opgenomen inzake de uitzending van radiotelecommunicatie (R/T) in relatie tot het voorval van 18 januari 2020. Aan NH nieuws is verzocht de uitzending van de R/T te staken, aangezien NH nieuws deze als bron heeft geplaatst. De NOS heeft deze informatie doorgeplaatst. Daarom heeft LVNL aan de NOS verzocht de doorplaatsing weg te halen.
Heeft LVNL nog andere media laten weten dat ze dreigen met juridische stappen? Zo ja, welke?
Er zijn geen andere media dan NH Nieuws en NOS benaderd door LVNL.
Steunt u NH Nieuws, NOS en de eventuele andere betrokken media in hun afweging om het fragment niet van hun website te verwijderen? Zo nee, waarom niet?
Dit is een afweging van de desbetreffende media, waarin ik mij niet wil mengen.
Kan uit het vooralsnog uitblijven van de juridische stappen door LVNL opgemaakt worden dat deze juridische stappen definitief achterwege zullen blijven en dat het dus vooral een poging is geweest om via intimidatie de zin van LVNL door te drukken?3 4 Zo nee, hoe zit het dan?
Zoals aangegeven in mijn brief van 9 maart 2020 (Kamerstuk 24 804, nr. 117) naar aanleiding van het verzoek van de vaste Kamercommissie van IenW heeft LVNL afgezien van juridische stappen met betrekking tot dit specifieke voorval.
Erkent u dat het dreigement van LVNL, of de juridische stappen nu wel of niet worden doorgezet, een intimiderende werking kan hebben op de journalistiek in het algemeen en daarmee een aantasting vormt voor de persvrijheid? Zo nee, waarom niet?
Van intimiderende werking en aantasting van persvrijheid is wat mij betreft geen sprake. Voor luchtvaartveiligheid is het van belang dat partijen leren van voorvallen en dat onderzoek zorgvuldig plaatsvindt. LVNL geeft aan hier invulling aan te hebben gegeven door, in het belang van rust voor dit onderzoek, een verzoek te doen richting de media om de (her)uitzending van de R/T van het voorval te staken.
Wat vindt van het feit dat LVNL, een organisatie die rapporteert aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de persvrijheid aanvalt?
Van het aanvallen van de persvrijheid door LVNL is wat mij betreft geen sprake.
Voor luchtvaartveiligheid is het van belang dat partijen leren van voorvallen en dat onderzoek zorgvuldig plaatsvindt. LVNL geeft aan hier invulling aan te hebben gegeven door, in het belang van rust voor dit onderzoek, een verzoek te doen richting de media om de (her)uitzending van de R/T van het voorval te staken.
Onderschrijft u het publieke belang van een nauwkeurige rapportage en verslaglegging over veiligheidsincidenten op Nederlandse luchthavens? Zo nee, waarom niet?
Ja. Er zijn verschillende rapportages van meerdere partijen waarin ernstige veiligheidsvoorvallen en incidenten worden gerapporteerd. LVNL zelf publiceert alle potentieel ernstige voorvallen op haar website. Ook worden de conclusies van het afgeronde onderzoek gepubliceerd en wordt inzicht gegeven in maatregelen die zijn genomen om voorvallen te voorkomen. Het voorval is ook gemeld aan de ILT, die toeziet op de veiligheid. Daarnaast is het een verplichting dit soort voorvallen te melden aan de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV). De OVV weegt af of een onderzoek naar het voorval wordt gestart. Onderzoeksrapporten van de OVV zijn openbaar. Daarnaast is LVNL verplicht voorvallen te melden aan het Analysebureau Luchtvaartvoorvallen (ABL), zodat het ABL trends kan analyseren en samen met de sector vroegtijdig lering kan trekken uit voorvallen om de veiligheid te verbeteren. LVNL heeft het voorval zowel bij de OVV als het ABL gemeld. Tot slot wordt in generieke zin over de veiligheid gepubliceerd, zo is er de jaarlijkse rapportage de «Staat van Schiphol» die door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) wordt gepubliceerd.
Bent u van mening dat het LVNL zou sieren als ze publiekelijk excuses zou maken aan NH Nieuws, NOS en de eventuele andere media die werden aangevallen? Zo nee, waarom niet?
Dit is een zaak tussen LVNL en de betreffende media.
Heeft u sinds het dreigement van LVNL aan het adres van NH Nieuws contact gehad met LVNL? Zo ja, wat was de strekking van dit contact?
Er is naar aanleiding van het voorval contact geweest tussen de ILT en LVNL over het voorval en het onderzoek dat LVNL heeft uitgevoerd. Daarnaast heb ik mij laten informeren over het feit dat er sprake was van mogelijke juridische stappen van LVNL over het (her)uitzenden van R/T van een voorval door NH Nieuws en NOS. En zoals aangegeven in mijn brief van 9 maart (Kamerstuk 24 804, nr. 117) heeft LVNL laten weten van eventuele juridische stappen af te zien.
Klopt het dat LVNL bij andere fragmenten vanuit de verkeerstoren, waarbij de luchtverkeersleiding in een positiever daglicht kwam te staan, geen bezwaren heeft gemaakt tegen het online bestaan van deze fragmenten? Zo nee, hoe zit het dan?
LVNL heeft aangegeven dat inderdaad niet tegen alle fragmenten met R/T die online staan bezwaar is gemaakt. Een belangrijk verschil voor LVNL in het onderhavige geval is dat het hier gaat om een voorval waar LVNL onderzoek naar doet.
Erkent u dat LVNL een stevige fout heeft gemaakt door zestien vliegtuigen te laten landen op een baan die op dat moment gesloten was?5
Het is niet toegestaan om vliegtuigen te laten landen op een baan die nog niet open was. LVNL heeft een onderzoek uitgevoerd naar hoe dit voorval heeft kunnen gebeuren. Het doen van een onderzoek na een voorval is een verplichting, zodat hieruit lering voor de toekomst kan worden getrokken en maatregelen kunnen worden genomen om een herhaling te voorkomen.
Kunt u toelichten hoe het mogelijk is dat het 25 minuten heeft geduurd voordat LVNL door had dat de betreffende landingsbaan gesloten was?6
LVNL heeft het voorval van 18 januari 2020 op basis van haar veiligheidsmanagementsysteem onderzocht. De procedure voor ingebruikname van een baan is dat LVNL vanaf de verkeerstoren de luchthaven informeert over het tijdstip dat zij een baan in gebruik wil nemen. Hierna is er een inspectie van de baan door de luchthaven. Als de inspectie van de baan heeft plaatsgevonden, vraagt LVNL daarna formeel de baan voor ingebruikname aan bij de luchthaven. Op 18 januari 2020 is het informeren over het tijdstip en het aanvragen van de inspectie gedaan. De baanverlichting en de stopbars zijn aangezet. De laatste stap van de procedure, het, nadat de baan geïnspecteerd is, telefonisch vragen door LVNL aan de luchthaven om de baan formeel beschikbaar te stellen, is niet uitgevoerd zo is uit het onderzoek van LVNL gebleken. Dit kwam omdat er op dat moment diverse andere zaken speelden die de aandacht van de luchtverkeersleiding vroegen.
Na 25 minuten werd door de verkeersleiding opgemerkt dat de baan in het LVNL-systeem niet verlicht was op het baanpaneel en toen is meteen een einde gemaakt aan deze situatie. De baan is vervolgens telefonisch beschikbaar gevraagd aan de luchthaven.
Om dit soort situaties te voorkomen, werd er door LVNL al gewerkt aan extra systeemondersteuning. Inmiddels heeft LVNL in de nacht van 16 op 17 maart 2020 de systeemondersteuning geïmplementeerd. De nieuwe systeemondersteuning geeft een extra waarschuwing als de baan niet beschikbaar is. Ook blokkeert het systeem als de verkeersleiding een gesloten baan wil gebruiken. Op deze manier moet voorkomen worden dat een baan die niet beschikbaar is gesteld, gebruikt kan worden. De uitgevoerde maatregel is onderdeel van de roadmap Veiligheidsverbetering Schiphol van het sectorbrede Integral Safety Management System (ISMS).
Het onderzoek door LVNL is als bijlage bij deze brief gevoegd7 en ook gepubliceerd op de website van LVNL.
Waaruit blijkt dat er geen sprake zou zijn van gevaar in een situatie dat een gesloten landingsbaan toch wordt gebruikt?
LVNL heeft aangegeven dat alle betrokken partijen op de hoogte waren van de ingebruikname van de Zwanenburgbaan. De baan was geïnspecteerd en de baanverlichting met bijbehorende stopbars, die beschermen tegen het ongeautoriseerd oprijden van de baan, waren aangezet. Hierdoor was er volgens LVNL geen sprake van botsingsgevaar. Daarnaast is er altijd toestemming vereist van de torenverkeersleiding voor een vliegtuig of een ander voertuig om de baan op te rijden of te landen op de betreffende baan.
Klopt het dat LVNL (tot op het moment van schrijven) op haar website geen melding heeft gemaakt over de doorstart van een toestel van Ryanair, dat op het moment dat de piloten de opdracht kregen om door te starten al op 50 meter afstand van de gesloten baan hing?7 8
De eerste melding met een algemene beschrijving van een voorval wordt binnen vijf werkdagen door LVNL gepubliceerd en is bedoeld om proactief bekend te maken dat er een onderzoek gaande is naar een specifieke situatie.
Na afronding van het onderzoek van een voorval wordt vervolgens informatie verstrekt met daarin een gedetailleerde situatieomschrijving en te nemen maatregelen. De opgedragen doorstart was onderdeel van het onderzoek en is, zoals gebruikelijk bij de resultaten van het onderzoek, gepubliceerd op de website van LVNL. Relevant is dat een doorstart in zichzelf geen voorval is.
Klopt het dat het betreffende toestel van Ryanair nog geen landingsklaring had gekregen op het moment dat het toestel op nog maar 50 meter afstand van de gesloten baan hing en de opdracht kreeg om een doorstart te maken? Zo nee, hoe zit het dan?
LVNL heeft laten weten dat het betreffende vliegtuig een instructie heeft gekregen om een doorstart te maken. Op dat moment kreeg het vliegtuig dus geen landingsklaring (zie antwoord vraag 17 voor een toelichting over de werking van een landingsklaring). Deze instructie is gegeven omdat de luchtverkeersleider toen opgemerkt had dat de Zwanenburgbaan nog niet beschikbaar was gesteld en direct een einde wilde maken aan de situatie waarbij geland wordt op een niet beschikbare baan. Deze instructie tot een doorstart is gegeven op het moment dat het toestel zich op ongeveer 1,1 nautische mijl (2 kilometer) voor de baandrempel van de Zwanenburgbaan bevond. Het vliegtuig daalt na de instructie voor de doorstart eerst door tot een hoogte van ongeveer 200 voet (60 meter) boven de baan en klimt dan naar de standaardhoogte bij een doorstart. De piloot heeft de doorstart volgens de standaardprocedure uitgevoerd. De procedure voor een doorstart is gepubliceerd in de Luchtvaartgids (AIP). Alle luchtverkeersleiders kennen deze procedures en piloten die op Schiphol vliegen weten wat ze moeten doen bij een doorstart.
Wat is het gebruikelijke moment (in tijd en afstand tot de landingsbaan) waarop een toestel landingsklaring krijgt alvorens te landen?
Het is gebruikelijk dat de landingsklaring wordt gegeven vóór of op 2 nautische mijl (3,7 kilometer) voor de baandrempel van de landingsbaan. Maar in voorkomende gevallen, mag uiterlijk, de landingsklaring op 1 nautische mijl (1,85 kilometer) van de baandrempel worden gegeven. Dit mag echter alleen als er door de torenverkeersleiding een vooraankondiging is gedaan dat de piloot een late landingsklaring kan verwachten.
Kunt u een historisch overzicht verschaffen van alle relevante eerdere incidenten waarbij werd afgeweken van het gebruikelijke moment om een landingsklaring te geven?
De landingsklaring wordt door de luchtverkeersleider via de radio verstrekt en is niet digitaal beschikbaar. Deze gegevens kunnen derhalve niet geanalyseerd worden. In dit geval is er een instructie voor een doorstart gegeven en is er geen landingsklaring gegeven.
Kunt u een historisch overzicht verschaffen van alle relevante eerdere incidenten waarbij een toestel nog geen landingsklaring heeft gekregen op het moment dat het toestel al dicht in de buurt van de baan hing?
Zoals onder vraag 18 is beschreven wordt de landingsklaring door de luchtverkeersleider via de radio verstrekt en is niet digitaal beschikbaar. Deze gegevens kunnen derhalve niet geanalyseerd worden. Wel is er een overzicht van het aantal landingen op Schiphol zonder dat er een landingsklaring door de torenverkeersleiding is gegeven. Deze gebeurtenissen worden gelabeld als zogenaamde «runway incursions», deze cijfers worden jaarlijks gerapporteerd en openbaar gemaakt. Alle runway incursions op Schiphol worden maandelijks besproken in het Runway Safety Team Schiphol, onderdeel van het sectorbrede Integral Safety Management System. De zestien landingen op een formeel niet beschikbare baan worden allemaal geregistreerd als runway incursion (categorie D)
Uit de cijfers van periode 2011–heden betreffende «landen zonder landingsklaring» op Schiphol, blijkt dat landen zonder landingsklaring elf keer is voorgekomen. Deze runway incursions vallen in de lichtste ernstcategorieën C (een keer) en D (tien keer, zonder directe gevolgen voor de veiligheid)10.
2011: 2 landingen zonder landingsklaring op 29 april en 6 juni 2011 (beiden categorie D)
2015: 3 landingen zonder landingsklaring op 21 maart, 29 augustus en 8 november 2015 (allen categorie D)
2016: 1 landing zonder landingsklaring op 8 februari 2016 (categorie C)
2017: 4 landingen zonder landingsklaring op 20 januari, 24 mei, 9 oktober en 7 november 2017 (allen categorie D)
2020: 1 landing zonder landingsklaring op 18 januari 2020 (categorie D)
Kunt u een historisch overzicht verschaffen van alle vergelijkbare incidenten waarbij vliegtuigen mochten landen op een baan die op dat moment gesloten was?
Uit de cijfers van periode 2011 -heden betreffende «landingen op een niet beschikbare baan», op Schiphol blijkt dat dit 20 keer is voorgekomen.
2011: 1 landing op 17 december 2011 op een niet beschikbare baan
2012: 2 landingen op 4 oktober 2012 op een niet beschikbare baan
2015: 1 landing op 8 juni 2015 op een niet beschikbare baan
2020: 16 landingen op 18 januari 2020 op een niet beschikbare baan
Kunt u uitsluiten dat er in de verkeerstoren een moment van onduidelijkheid is geweest over wat te doen met het toestel van Ryanair? Zo ja, welke procedures zijn er in dit geval gevolgd?
LVNL heeft laten weten dat, nadat in de toren duidelijk werd dat de baan formeel nog niet beschikbaar was gesteld, er weloverwogen het besluit is genomen om een doorstart op te dragen om de veiligheid zeker te stellen. Op deze manier werd voorkomen dat er nóg een landing zou plaatsvinden op een baan die niet beschikbaar was.
Erkent u dat een stevige krimp van het aantal vliegbewegingen een verhoging van de vliegveiligheid met zich mee zou brengen, zowel voor mens als dier? Zo nee, waarom niet?
Ook bij krimp van het aantal vliegtuigbewegingen kunnen zich incidenten op Schiphol voordoen. Schiphol, LVNL en de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen moeten voldoen aan de regels die (internationaal) aan de veiligheid van de luchtvaart worden gesteld. De ILT verleent vergunningen aan partijen die hieraan voldoen, ziet toe op de naleving van de regels in de praktijk en de wijze waarop partijen hun risico’s beheersen en kan handhaven wanneer daar aanleiding toe is. Dit systeem van regelgeving, vergunningverlening, toezicht en monitoring is erop gericht om de veiligheid op Schiphol te borgen en om de juiste lessen te trekken uit voorvallen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ik heb alle vragen separaat beantwoord.
De uitkomsten van het onderzoek naar het e-mailverkeer van maart 2014 tot 9 december 2016 over de uitspraken van de heer Wilders |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Zijn er naar aanleiding van of in voorbereiding op de reflectiebijeenkomst over de zaak Wilders op 17 juni 2014 (zie bijlage 5F van het onderzoek naar het e-mailverkeer van maart 2014 tot 9 december 2016 over de uitspraken van de heer Wilders) een agenda/documenten/notulen/aantekeningen/notities of anderszins danwel een besluitenlijst gemaakt? Zo ja, bent u bereid om deze naar de Kamer te zenden? Zo nee, waarom niet?1
In de bijlage bij e-mail van 6 juni 2014 van het Openbaar Ministerie (hierna OM) aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie (hierna VenJ) wordt melding gemaakt van een reflectiebijeenkomst (item F0001 en F0002). Door het OM wordt in een e-mail van 1 juli 2014 (F0004) desgevraagd aan VenJ bevestigd dat er een reflectiebijeenkomst is geweest. Agenda/documenten/notulen/aantekeningen/notities of anderszins dan wel een besluitenlijst naar aanleiding van of in voorbereiding op de reflectiebijeenkomst over de zaak Wilders op 17 juni 2014 heb ik bij mijn onderzoek niet aangetroffen. Zo de stukken bestaan, zijn het OM-interne stukken.
Desgevraagd stelt het OM zich op het standpunt dat voor een verzoek tot openbaarmaking van informatie en stukken van het OM die de inhoud van de bij het Hof aanhangige en dus lopende strafzaak raken, het Hof het aangewezen forum is.
Zijn er naar aanleiding van of in voorbereiding op de vergadering van het College van procureurs-generaal over de zaak Wilders op 12 augustus 2014 een agenda/documenten/(handgeschreven) aantekeningen/(opleg)notities/notulen of anderszins, danwel een (oplegnotitie bij een), eventueel vertrouwelijk deel van de, besluitenlijst gemaakt? Bent u bereid om deze naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Een agenda/documenten/(handgeschreven)aantekeningen/(opleg)notities/notulen of anderszins, dan wel een (oplegnotitie bij een), eventueel vertrouwelijk deel van de, besluitenlijst naar aanleiding van of in voorbereiding op de vergadering van het College van procureurs-generaal over de zaak Wilders op 12 augustus 2014, heb ik bij mijn onderzoek niet aangetroffen.
Voorts verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid om al het e-mail verkeer, inclusief bijlagen, tussen het openbaar ministerie (OM) en het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het Ministerie van Veiligheid en Justitie en het OM, ambtenaren van het Ministerie van Veiligheid en Justitie en de oud Minister van Veiligheid en Justitie aangaande het Wob-verzoek uit 2016, waar u bij de beantwoording op 3 september 2019 van Kamervragen melding van maakt naar de Kamer toe te sturen? Zo nee, kunt u dan per e-mail en bijlage aangeven waarom niet?2
Ik heb op 3 februari jl. Uw Kamer bericht over de uitkomsten van het onderzoek inzake Wilders. In dat uitzonderlijke onderzoek heb ik al het redelijkerwijs mogelijke gedaan om met de door mij geformuleerde zoekvraag nader te bezien of er binnen mijn organisatie nog relevante documenten voorhanden waren die mij tot dan toe niet bekend waren.
Zoals reeds in mijn brief van 3 februari jl. aangegeven hecht ik eraan te onderstrepen dat dit een uiterst bijzondere casus betreft.
In deze zaak is sprake van een complexe samenloop van het informatieproces aan uw Kamer, het informatieproces in de strafzaak tegen het Kamerlid Wilders en openbaarmaking binnen de kaders van de Wet openbaarheid van bestuur in de beroepsprocedure bij rechtbank Midden-Nederland.
Ik zal ten aanzien van dit verzoek op dezelfde wijze handelen en het e-mailverkeer, inclusief bijlagen aangaande het Wob-verzoek uit 2016, waar ik bij de beantwoording op 3 september 2019 van Kamervragen melding van maakte, verstrekken. U treft deze, voorzien van inventarislijst, geanonimiseerd als bijlage bij deze brief aan3. De bijlagen bij document 22 van de inventarislijst leg ik zo spoedig mogelijk- in lijn met mijn brief van 3 februari jl. – vertrouwelijk ter inzage4.
Kunt u bevestigen dat er in juni 2014 een voornemen tot sepot ten aanzien van de uitlatingen van 12 en/of 19 maart 2014 bestond? Zo ja, op welke gronden? Bent u bereid om dit sepotbericht of deze berichten aan de Kamer te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Een sepotbericht ten aanzien van de uitlatingen van 12 en/of 19 maart 2014 heb ik bij mijn onderzoek niet aangetroffen. Evenmin heb ik er kennis van of deze bestaan. Desgevraagd stelt het OM zich op het standpunt dat voor een verzoek tot openbaarmaking van informatie en stukken die de inhoud van de bij het Hof aanhangige en dus lopende strafzaak raken, het Hof het aangewezen forum is.
Is oud-minister Opstelten destijds gekend over dit sepotbericht of deze sepotberichten? Zo ja, wat heeft hij hierover kenbaar gemaakt?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor 16 maart 2020 beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Overheid voor rechter om etnisch profileren: 'Zo vernederend dat je kleur bepalend is' |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Overheid voor rechter om etnisch profileren: «Zo vernederend dat je kleur bepalend is»»?1
Ja.
Hoe duidt u de gebeurtenissen op Eindhoven Airport die vermeld worden in het bericht?
In onze brief van 8 juni 2018 hebben wij vermeld dat wij het vervelend vinden dat betrokkene de controle als kwetsend en discriminerend ervaren heeft. Dit standpunt is niet gewijzigd. Uiteraard hebben wij er begrip voor dat mensen het vervelend vinden als zij uit een groep reizigers geselecteerd worden voor een controle. Vanzelfsprekend staat voorop dat non-discriminatoir handelen altijd het uitgangspunt is in alle processen van de vreemdelingenketen, waaronder de door de Koninklijke Marechaussee (KMar) uitgevoerde controletaak aan de binnengrenzen van het Schengengebied in het kader van het Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV).
Kunt u het profileringssysteem dat de Koninklijke marechaussee (Kmar) gebruikt toelichten? Kunt u daarbij uitleggen in welke mate etniciteit meespeelt als risico-indicator binnen dit systeem? Kunt u ook de andere risico-indicatoren uiteenzetten? Weegt de ene risico-indicator zwaarder dan andere?
Het MTV wordt uitgevoerd op basis van de Vreemdelingenwet. Dit toezicht is informatiegestuurd en wordt op basis van risico-inschattingen van de veiligheidssituatie uitgevoerd. Daarvoor gebruikt de KMar verschillende informatiebronnen, die afkomstig zijn van diverse uitvoeringsorganisaties in Nederland, zoals bijvoorbeeld het Expertisecentrum Mensensmokkel en Mensenhandel. Ook informatie van andere lidstaten of Europese agentschappen, onder andere Europol of het Europese grens- en kustwacht agentschap, wordt gebruikt voor de uitvoering van de informatiegestuurde controles en het opstellen van risicoprofielen. De profielen die de KMar gebruikt, zijn samengesteld op basis van cijfers, informatie, inlichtingen en risico-indicatoren. Onder risico-indicatoren wordt bijvoorbeeld verstaan de afgelegde reisroute en de samenstelling van het reisgezelschap maar ook etniciteit kan een indicator zijn. Op basis van de profielen wordt onder andere met behulp van technische middelen bepaald wie wordt gecontroleerd. De selectiebeslissing voor de MTV-controle is daarmee gebaseerd op objectiveerbare criteria zoals cijfers en trends, modus operandi, ervaringsgegevens en informatie van (inter)nationale partners. Ook wordt gekeken naar afwijkingen van het normaal beeld, risico-indicatoren en specifieke signaleringen van personen. Het uiterlijk voorkomen (waaronder etniciteit) kan hier onderdeel van uitmaken, maar altijd in combinatie met andere objectiveerbare indicatoren of informatie zoals hierboven genoemd.
Zie ook de beantwoording op de Kamervragen van 13 april 2017 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1900) en de beantwoording op de Kamervragen van 4 mei 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2340).
Kunt u aangeven wat de noodzaak of urgentie is om proactief te controleren op basis van deze indicatoren, waaronder etniciteit?
De MTV-controles vinden plaats in het kader van de Vreemdelingenwet en hebben als doel illegaal verblijf, migratiecriminaliteit en grensoverschrijdende criminaliteit in een zo vroeg mogelijk stadium tegen te gaan.
Door middel van de profielen kunnen zowel aan de buiten- als in de binnengrenszone risico’s vroegtijdig worden ingeschat, indien nodig met behulp van technologische middelen, en vervolgens op individueel niveau worden onderzocht. Door afwijkingen van het normaalbeeld op basis van gedrag, reisroutes en indicatoren zoals de samenstelling van het reisgezelschap en etniciteit met elkaar te combineren, is het mogelijk om een selectie te maken van personen die gecontroleerd dienen te worden. Hierdoor wordt de handhavingscapaciteit van de KMar effectief en efficiënt ingezet.
Op basis van welke gegevens wordt etniciteit als risicofactor meegenomen in de door de Kmar gebruikte profielen?
Etniciteit is nooit een op zichzelf staande risicofactor, maar wordt als indicator altijd in combinatie met andere indicatoren toegepast. Etniciteit wordt ook alleen dan als indicator meegenomen als er een objectieve rechtvaardiging is. Het kan een onderdeel zijn van de herkenbare persoonskenmerken die bij een signalering vermeld staan of een indicator zijn voor modus operandi binnen bepaalde fenomenen van illegale grensoverschrijding, illegaal verblijf of grensoverschrijdende criminaliteit.
Bent u van mening dat het proportioneel is om etniciteit onderdeel te laten zijn van de risico profielen? Zo ja, op basis waarvan?
De Vreemdelingenwet is de basis voor de controle aan de grenzen, zowel aan de buitengrenzen in het kader van grenstoezicht als de binnengrenzen in het kader van Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV). De controles hebben als doel illegaal verblijf, migratiecriminaliteit en grensoverschrijdende criminaliteit in een zo vroeg mogelijk stadium tegen te gaan. Profileren is een belangrijk element voor de KMar om controles informatiegestuurd, professioneel en integer te kunnen uitvoeren. De KMar gebruikt profielen die berusten op historische ervaringen en cijfers, informatie, inlichtingen en risico-indicatoren. Dit maakt het in mijn ogen proportioneel om etniciteit één van de indicatoren te laten zijn binnen de risicoprofielen.
Bent u van mening dat de wettelijke kaders en de praktijk van MTV-controles aanscherping behoeven om etnisch profileren tegen te gaan? Waarom wel, waarom niet?
Bij het selecteren van personen in het kader van een MTV-controle is de KMar gehouden aan het (inter)nationale juridisch kader met betrekking tot het non-discriminatie- en het gelijkheidsbeginsel die zijn vastgelegd in internationaal, Europees en nationaal recht. Het uiterlijk voorkomen maakt alleen onderdeel uit van profilering door de KMar in combinatie met andere objectieve indicatoren of informatie. In dat verband is het niet nodig om de wettelijke kaders of het huidige selectieproces voor de MTV-controles aan te passen.
Bent u bekend met de inspanningen die de persoon in kwestie van het artikel samen met enkele genoemde organisaties heeft verricht om de Kmar te wijzen op het beleid rond profileren? Heeft de Kmar gesproken met deze organisaties? Zo ja, heeft de Kmar in deze gesprekken etnisch profileren onderkend? Zo ja, zijn er toezeggingen gedaan?
Naar aanleiding van de klacht is er veelvuldig contact geweest met de klager en zijn raadsman. De KMar heeft op 14 januari 2020 laatstelijk gesproken met de genoemde organisaties, met als uitgangspunt het gezamenlijk belang om discriminatie en etnisch profileren te voorkomen. In de gesprekken is de werkwijze met profielen, de Behaviour Detection methode Predictive Profiling, en de wijze waarop de KMar binnen de organisatie voortdurend aandacht heeft voor non-discriminatoir handelen, correcte bejegening en uitlegbaarheid van de gebruikte profielen, toegelicht. Tevens is het aanbod gedaan om een werkbezoek te brengen aan de KMar-operatie waarbij de organisaties kunnen zien hoe dit in de praktijk werkt. Van dat aanbod is geen gebruik gemaakt.
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen over het bericht dat de Koninklijke Marechaussee etnisch profileert op Eindhoven Airport?2
Ja.
Welke evaluaties, maatregelen of aanpassingen in bestaande procedures zijn sinds deze beantwoording doorgevoerd op dit gebied? Indien evaluaties plaats hebben gevonden over de werkwijze van profileren door de Kmar, door welke instantie is dit dan gedaan? Zo ja, wat waren daarvan de conclusies?
De Behaviour Detection-methodiek Predictive Profiling is inmiddels onderdeel van de basisopleiding van de KMar, waarmee medewerkers worden opgeleid om afwijkend gedrag te detecteren binnen de verschillende taken en werkprocessen. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan de (relevantie van de) indicator etniciteit. De methode wordt onder andere beoefend middels rollenspellen.
De Nationale ombudsman heeft door middel van een brief van 7 juni 2019 aan onder andere de Minister van Defensie kenbaar gemaakt een onderzoek te starten naar de wijze waarop overheden omgaan met klachten over etnisch profileren. In afwachting van de resultaten van dit onderzoek gaat de KMar verder met het optimaliseren van de profileringstechnieken zoals toegepast door KMar-medewerkers.
Zijn de profileringstechnieken gericht op gedragsonderkenning van deBehavior Detection methode «Predicitive Profiling» inmiddels volledig ingevoerd binnen de Kmar? Zo ja, is de inzet van deze techniek al geëvalueerd? Zo ja, door welke instantie? Zo ja, wat waren daarvan de resultaten?
Zie antwoord vraag 10.
Wat waren de resultaten van de «kritische blik» van de internationale ketenpartners in de luchthavenbranche en de wetenschap, waar u in uw antwoorden over sprak?
De KMar neemt samen met de NCTV deel aan de European Civil Aviation Conference (ECAC) Behavioural Detection Studygroup (BDSG). In deze study group worden ervaringen en kennis gedeeld met internationale ketenpartners. De leden presenteren periodiek aan elkaar de stand van zaken aangaande hun BD-programma. Het door de KMar gepresenteerde programma wordt door de BDSG positief beoordeeld. Dit heeft er mede toe geleid dat Nederland en in het bijzonder de KMar is gevraagd om bij te dragen aan de toetsing van nieuwe leden. Deze worden pas toegelaten nadat zij gemonitord zijn door een lid dat bewezen voldoet aan de ECAC-standaarden.
Heeft de Nationale ombudsman het door u aangekondigde werkbezoek aan de Kmar gebracht? Zo ja, welke observaties en aanbevelingen op dit vlak kwamen hieruit naar voren? Kunt u deze met de Kamer delen?
Op 3 juli 2018 heeft de Nationale ombudsman een bezoek gebracht aan de KMar op Rotterdam – The Hague Airport. Tijdens dit bezoek is aandacht besteed aan de methode Behaviour Detection en Predictive Profiling en de wijze waarop medewerkers worden opgeleid. Tevens is een MTV-controle bijgewoond. De conclusie van de Nationale ombudsman was dat de KMar op de goede weg is om te voldoen aan de aanbevelingen uit het rapport «Uit de rij gehaald» uit 2017. De ombudsman heeft naar aanleiding van dit bezoek op 10 augustus 2018 een artikel op zijn website geplaatst met de titel «Waarom werd die vrouw wel gecontroleerd en die niet» waarin de ombudsman de bevindingen naar aanleiding van dit bezoek weergeeft.
Hoeveel klachten over etnisch profileren heeft de Kmar ontvangen sinds de beantwoording van deze vragen in juni 2018? Hoeveel van deze klachten zijn uiteindelijk voorgelegd aan de onafhankelijke klachtencommissie? Hoeveel van deze klachten zijn uiteindelijk voorgelegd aan de Nationale ombudsman?
De KMar heeft in 2018 tien en in 2019 negen klachten ontvangen over etnisch profileren. De klachtbehandeling bestaat uit twee fases. In de eerste fase vindt er bemiddeling plaats of wordt nader uitleg gegeven over de werkwijze van de KMar. In veel gevallen geeft de klager aan dat hij tevreden is waarmee de klacht niet de tweede fase in gaat. In de tweede fase wordt de klacht voorgelegd aan de onafhankelijke klachtencommissie. In 2018 zijn zeven klachten afgehandeld in de eerste fase, één is doorverwezen naar de juiste uitvoeringsorganisatie, bij één klacht is geen reactie ontvangen van de klager en een klacht is voorgelegd aan de onafhankelijke klachtencommissie. Het oordeel van de commandant KMar na advies van de onafhankelijke klachtencommissie was dat de KMar in haar handelen de «schijn» van etnisch profileren niet heeft kunnen voorkomen. Deze klacht is afkomstig uit het MTV op Eindhoven Airport. In 2019 zijn zes klachten afgehandeld in de eerste fase, één is doorverwezen naar de juiste uitvoeringsorganisatie en twee klachten over etnisch profileren zijn voorgelegd aan de onafhankelijke klachtencommissie. Bij beide klachten is door de klachtencommissie geoordeeld dat er geen sprake was van etnisch profileren noch van de «schijn» daarvan. Deze klachten waren beide op een luchthaven, geen van beide betrof MTV. Over 2018 heeft de KMar geen informatie dat een klacht vervolgens is voorgelegd bij de Nationale ombudsman. Voor 2019 geldt dat eind dat jaar bij de Nationale ombudsman een klacht is ingediend.
Welke trend ziet u sinds de Kmar het beeld en omvang van etnisch profileren op vliegvelden op heeft genomen in haar jaarlijkse verslaglegging? Hoe duidt u deze trend?
Het aantal ontvangen klachten over etnisch profileren binnen alle taakvelden van de KMar is laag in vergelijking met het aantal contacten met de burger. Echter de impact van klachten over etnisch profileren is hoog voor zowel de klager als de KMar.
2019
2018
2017
2016
2015
2014
9
10
4
3
3
4
In 2018 hadden zeven van de tien klachten over Etnisch Profileren betrekking op vliegvelden (Luchthaventerrein) en twee daarvan hadden betrekking op het MTV. In 2019 hadden acht van de tien klachten betrekking op etnisch profileren op vliegvelden en geen daarvan had betrekking op het MTV.
Het is voor de KMar dan ook belangrijk om te duiden waar de klachtelementen van de klager dan wel verzoeker zitten. De KMar is zich er van bewust dat er situaties zijn waarin er sprake is van de «schijn» van etnisch profileren. Deze «schijn» wordt vooral gevoed door de wijze van uitleg die de gecontroleerde krijgt waarom juist hij of zij wordt gecontroleerd.
Heeft de door de Kmar aangekondigde evaluatie van haar ingestelde beleid inmiddels plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusies trekt u daar uit op het gebied van etnisch profileren?
De werkgroep «Profileren» houdt zich continu bezig met het verder optimaliseren van profileringstechnieken en het breed uitdragen van de Behaviour Detection methode Predictive Profiling. Hierbij is bijzondere aandacht voor het uitleggen van de reden waarom iemand gecontroleerd wordt.
Het bericht ‘Slachtoffers misdrijven willen meer privacy, angst voor wraak daders’ |
|
Maarten Groothuizen (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Slachtoffers misdrijven willen meer privacy, angst voor wraak daders»?1
Ja.
Kunt u een inschatting geven van de omvang van de problematiek van slechte privacybescherming van slachtoffers?
Nee. Ook Slachtofferhulp Nederland (SHN) geeft aan geen inschatting te kunnen maken van het aantal slachtoffers die ervaren dat hun privacy wordt geschonden.
Eerder WODC-onderzoek uit 2015 naar de privacy van slachtoffers en het witboek van SHN beschrijven wel kwalitatief welke problematiek slachtoffers ervaren.2
Waarom worden slachtoffers niet in alle gevallen erop gewezen dat ze een ander postadres, of een nummer in plaats van een naam, kunnen opgeven?
Bij het doen van aangifte ontvangen slachtoffers van de politie de zogeheten verklaring van rechten. Deze verklaring bevat een overzicht van de rechten waar slachtoffers van criminaliteit aanspraak op kunnen maken. In de verklaring is vermeld dat slachtoffers de politie kunnen vragen om bescherming. Hierbij wordt als voorbeeld genoemd de mogelijkheid om adresgegevens niet in de aangifte op te nemen, maar een ander postadres te vermelden (domicillie). Aangifte onder nummer wordt niet expliciet op de verklaring genoemd omdat deze maatregel zeer terughoudend wordt toegepast. Het is een verregaande maatregel, met mogelijke, en op voorhand niet altijd goed te beoordelen, consequenties voor de bewijsvoering. In tegenstelling tot domicilie, waarvoor geen voorwaarden gelden, wordt aangifte onder nummer alleen toegepast in zaken waarbij de angst bestaat dat het prijsgeven van de identiteit van een slachtoffer een direct risico vormt voor de veiligheid of een ernstige belemmeringen kan zijn in de uitoefening van aangevers beroep. Bij de volgende herziening van de verklaring van rechten van de politie zal ik samen met politie en andere betrokken partijen bezien of het een expliciete verwijzing naar de mogelijkheid van aangifte onder nummer wenselijk is.
Kunt u uiteenzetten waarom de regels niet worden nageleefd, gelet op het feit dat in het artikel staat dat «om onduidelijke redenen de regels en wetten niet altijd [worden] nageleefd»?
Het is niet helder waar de zin in het artikel «om onduidelijke redenen worden de regels en wetten niet nageleefd» op doelt. De huidige wet- en regelgeving biedt verschillende mogelijkheden -geen verplichtingen- om bepaalde informatie, zoals persoonsgegevens van het slachtoffer, af te schermen. Voorbeelden hiervan zijn aangifte onder nummer, gebruik van domicilieadres of het weigeren van voeging van stukken.
Mogelijkerwijs ziet de verwijzing in de vraag naar regels en wetten die niet worden nageleefd op de in het NOS-bericht beschreven zaak. Daarbij was het adres van een slachtoffer, ondanks domiciliekeus, per abuis toch in het strafdossier opgenomen. Ook in het witboek van SHN worden enkele knelpunten bij de toepassingen van domiciliekeuze aan de orde gesteld. Ik neem dit serieus. Samen met politie, OM en SHN bekijk ik hoe het werkproces voor domiciliekeuze in de praktijk kan worden verbeterd.
Op welke manier gaat u de gegevens van slachtoffers beter beschermen? Bestaat de mogelijkheid om niet aan de openbaarheid en het recht van een verdachte op een eerlijk proces te tornen, maar wel terughoudender te zijn omtrent persoonlijke details van slachtoffers? Is het juist dat adresgegevens op dit moment niet uit het dossier verwijderd kunnen worden?
In mijn brief van 17 december jongstleden heb ik uw Kamer geïnformeerd over diverse stappen die ik samen met het OM, de politie en de rechtspraak neem ter verbetering van de privacy van slachtoffers.3 Dit betreft zowel de verkenning van een generieke maatregel ter afscherming van persoonsgegevens van slachtoffers uit het strafdossier alsook het verbeteren van bestaande processen, zoals het werkproces van domiciliekeuze en het herzien van slachtoffercorrespondentie. Ik heb in deze brief toegezegd uw Kamer in het voorjaar van 2020 te informeren over de stand van zaken van deze acties en dat ik daarbij ook inga op andere aspecten aangaande de privacy van slachtoffers. Deze toezegging heb ik aangevuld tijdens het AO strafrechtelijke onderwerpen van 5 maart jongstleden waarin ik heb aangegeven in deze brief ook in te zullen gaan op het witboek van SHN en daarbij mijlpalen aan de op te nemen acties te zullen koppelen.
Als het adres van een slachtoffer eenmaal in het dossier is opgenomen, is het inderdaad niet eenvoudig om dit in een later stadium alsnog te verwijderen. Afhankelijk van de specifieke situatie kan het OM in bijzondere gevallen handmatig een dossier anonimiseren, maar dit is een grote aanslag op de capaciteit van het OM en deze mogelijkheid wordt derhalve terughoudend toegepast.
Kunt u uiteenzetten waarom het beter afschermen van deze slachtoffergegevens een moeilijk vraagstuk is, ondanks bestaande wet- en regelgeving?
Het WODC-onderzoek stelt dat het in principe mogelijk is om bepaalde gegevens van slachtoffers, behoudens naam en geboortedatum, af te schermen voor de verdachte zonder dat het recht op een eerlijk proces van de verdachte wordt geraakt. In de huidige praktijk wordt het afschermen van persoonsgegevens alleen ingezet als bijzondere maatregel wanneer daar in een specifieke zaak aanleiding toe is.
Zoals ik in mijn brief van 17 december 2019 heb aangegeven wordt er gewerkt aan een generieke oplossing om slachtoffergegevens beter af te schermen.4 Dit is een ingewikkeld vraagstuk vanwege enerzijds de juridische randvoorwaarden die gelden bij de voorgestelde aanpassingen en anderzijds de praktische implicaties voor de betrokken organisaties. Als persoonsgegevens van het slachtoffer onderdeel van een processtuk zijn, dan is er bijvoorbeeld in de huidige wet- en regelgeving niet voor elke situatie een juridische grondslag om te voorkomen dat deze gegevens door de verdachte kunnen worden ingezien. Ten aanzien van de praktische implicaties geldt ten eerste dat het procesdossier uit een zeer groot aantal stukken bestaat waarin slachtoffergegevens zijn opgenomen. Deze stukken worden door verschillende instanties en met behulp van verschillende systemen opgesteld en worden op verschillende momenten in het traject aan het strafdossier toegevoegd. Daarnaast is, vanwege de beperkingen van de huidige ICT-systemen en de verwachte overgang van oude naar nieuwe ICT-systemen, de mogelijkheid om eventuele aanpassingen door te voeren momenteel zeer beperkt. Ik bekijk samen met politie, OM en rechtspraak op welke wijze er toch stappen gezet kunnen worden om gegevens in de ICT-systemen af te schermen. Zoals eerder aangegeven zal ik u over de voortgang op dit punt in het voorjaar een brief sturen.
Het stopzetten van een zaak door Arbiter Bodembeweging |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat de Arbiter Bodembeweging de zaak van de familie D. met een boerenbedrijf, niet afmaakt, omdat de Arbiter Bodembeweging ophoudt te bestaan?1
Ik ga niet in op individuele gevallen. Ik ben bekend met het feit dat de Raad van Arbiters Bodembeweging (hierna: Arbiter) het voornemen heeft om op korte termijn zijn werkzaamheden af te ronden, omdat de Arbiter de aan hem voorgelegde zaken, op drie zaken na, binnenkort heeft afgehandeld. De Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) heeft aangegeven bereid en bevoegd te zijn deze drie dossiers over te nemen en met voorrang te behandelen, indien de gedupeerden hun zaak bij de Arbiter stopzetten en in plaats daarvan een aanvraag voor de vergoeding van de schade aan de mestkelders bij de TCMG indienen.
Hoe lang wacht dit gezin al op een rechtvaardige schadeloosstelling? Waarom is deze zaak nog niet opgelost, wat zijn de belemmerende factoren?
Van de Arbiter Bodembeweging heb ik begrepen dat hij drie zaken niet binnen afzienbare termijn kan afhandelen. Deze zaken betreffen louter gestelde schade aan mestkelders die in de loop van 2019 aangemeld zijn bij de Arbiter. De Arbiter geeft aan dat in deze drie zaken nog onderzoek dient plaats te vinden naar de aard en omvang van de schade, alsook naar waar deze schade door is veroorzaakt. De Arbiter beschikt nog niet over een werkwijze voor de behandeling van deze specifieke vorm van schade; de Arbiter heeft op dit punt nog geen kennis en expertise opgebouwd. De Arbiter vindt de verwachting gerechtvaardigd dat daar veel tijd mee gemoeid zal zijn en daarom ligt het volgens hem niet in de rede om de Arbiter enkel voor deze zaken voor onbepaalde tijd in stand te houden, terwijl de andere zaken binnenkort afgehandeld zullen zijn. De Arbiter geeft aan dat door verlies aan kennis en ervaring de organisatie ook kwetsbaar is geworden. In het kader van een voortvarende behandeling van deze drie zaken heeft de Arbiter de TCMG gevraagd de mogelijkheid te onderzoeken deze drie dossiers over kan nemen. De achtergrond van dit verzoek aan de TCMG is dat de TCMG ten behoeve van de afhandeling van schade aan mestkelders advies heeft gevraagd aan een panel van experts. Naar verwachting is het advies van het panel medio juni 2020 gereed. Aan de hand van dit advies kan de TCMG haar werkwijze vaststellen en de schademeldingen ten aanzien van mestkelders per geval beoordelen. De TCMG heeft aangegeven bereid en bevoegd te zijn deze drie dossiers over te nemen. Na oplevering van het advies van het panel zal de TCMG met voorrang een besluit nemen over deze zaken, indien de gedupeerden hun zaak bij de Arbiter stopzetten en in plaats daarvan een aanvraag voor de vergoeding van de schade aan de mestkelders bij de TCMG indienen. Ik zal aan de Arbiter vragen mij aan te geven of de betreffende schademelders akkoord zijn met het intrekken van hun zaak bij de Arbiter.
Klopt het dat er opnieuw een onderzoek naar schade gedaan moet worden? Zo ja, wat klopt er niet aan het vorige onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Is dit de enige zaak waarin de arbiter geen uitspraak zal doen? Om hoeveel zaken gaat het?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent dit voor gedupeerden wiens zaak wordt behandeld bij de Arbiter Bodembeweging? Binnen welke termijn worden deze gedupeerden geholpen?
De voorzitter van de Raad van Arbiters Bodembeweging heeft aangegeven dat de verwachting is dat, met uitzondering van de eerdergenoemde mestkelderzaken, de Arbiter voor 1 mei 2020 de bij hem aangemelde zaken heeft afgehandeld. De wens van de Arbiter is dat hierna de Arbiter ophoudt te bestaan aangezien de werkzaamheden dan zijn afgerond. De voorzitter van de Arbiter heeft dit in zijn brief van 10 maart jl. bevestigd. Deze brief heb ik bijgevoegd 2. Er zijn op dit moment nog acht arbiters actief. De lengte van de aanstellingen verschilt per arbiter. Met de leden van de Raad van Arbiters Bodembeweging is afgesproken dat zij in elk geval tot 1 mei 2020 aanblijven. Na 1 mei zullen partijen mogelijk nog vragen hebben over de laatste uitspraken van de Arbiter. De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) heeft aan de Arbiter aangegeven na 1 mei te kunnen ondersteunen en een loket te kunnen vormen voor vragen van partijen. Een aantal arbiters heeft aangegeven bereid te zijn om nog enkele maanden na 1 mei 2020 actief te blijven om, indien nodig, de laatste zaken te kunnen afhandelen.
Wanneer houdt de Arbiter Bodembeweging op te bestaan? Hoeveel arbiters zijn er nog tot wanneer actief? Tot wanneer zijn zij aangesteld?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat de zaak van de familie D. nu wordt overgedragen aan de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG)?
De intentie is om, wanneer de betreffende schademelders akkoord zijn, de desbetreffende drie mestkelderzaken over te dragen aan de TCMG. De TCMG heeft aangeven dat het deze dossiers na ontvangst van het advies van het panel met voorrang zal behandelen wanneer schademelders hun zaak bij de Arbiter hebben ingetrokken. Ik ben nog in afwachting van het formele bericht van de Arbiter dat schademelders akkoord zijn met de afhandeling van hun zaak door de TCMG.
Zijn er afspraken gemaakt met de TCMG over deze zaak/zaken? Hoe luiden die afspraken?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer dit gezin het advies van de Arbiter Bodembeweging opvolgt, namelijk om de zaak bij de arbiter in te trekken, welke gevolgen heeft dit dan voor de gang naar de bestuursrechter of civiel rechter?
Wanneer het gedupeerde gezin er voor kiest zijn schade af te laten handelen door de TCMG, dan staat tegen een besluit van de TCMG bezwaar open en vervolgens beroep bij de bestuursrechter. De betreffende gedupeerden kunnen er, in plaats van schadeafhandeling door de TCMG, ook voor kiezen een vordering tot schadevergoeding in te stellen bij de burgerlijk rechter.
Kunt u uitleggen hoe het bewijsvermoeden voor de afhandeling van «oude schades» wordt toegepast?
Het wettelijk bewijsvermoeden (artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek) wordt door zowel de Arbiter als de burgerlijk rechter toegepast. Met dit wettelijk vermoeden moet de gedupeerde stellen dat zich fysieke schade heeft voorgedaan aan een gebouw of werk binnen het effectgebied van het Groningenveld, die naar haar aard schade als gevolg van bodembeweging door gaswinning zou kunnen zijn. Daaruit ontstaat dan voor de Arbiter of de rechter het vermoeden dat de schade het gevolg is van de gaswinning. Het is dan aan de exploitant om dit vermoeden te ontzenuwen, door aannemelijk te maken dat bodembeweging door de aanleg of exploitatie van het mijnbouwwerk niet de oorzaak is van de schade. Slaagt de exploitant hierin, dan is het vervolgens aan de gedupeerde om alsnog het causale verband tussen de schade en bodembeweging door gaswinning te bewijzen (Kamerstuk 34 390, nr. 3).
Klopt het dat TCMG 10.000 euro biedt bij zaken met een lekkende mestkelder? Zo ja, waar baseert de TCMG zich op? Gaat het hier om een voorschot, aangezien de TCMG eind tweede kwartaal 2020 met een advies komt? Gaat het bij een tekort alsnog uitgekeerd worden?
Naar aanleiding van deze vragen heb ik navraag gedaan bij de TCMG. De TCMG heeft aangegeven dat van een dergelijke praktijk geen sprake is.
Hoe gaat u de mensen van «oude schadegevallen» compenseren die niet door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) geholpen zijn voor 1 juli 2018, zoals u beloofde op 31 januari 2018 en nu dus al weer twee jaar langer strijden voor rechtvaardigheid?2
In de periode tussen augustus 2012 en 31 maart 2017 zijn 79.288 schademeldingen gedaan. Deze schades zijn voor het grootste gedeelte afgehandeld. Aan de ruim 6.000 oude schademeldingen die voor 31 maart 2017 bij NAM zijn ingediend en niet voor 31 januari 2018 door NAM waren afgehandeld, heeft NAM vervolgens in de periode 5 maart 2018 tot 1 september 2018 een aanbod gedaan. Bewoners die het aanbod van NAM te laag vonden, konden naar de Arbiter. Samen met de commissaris van de Koning, de heer Paas, volg ik de afhandeling van de ruim 6.000 schademeldingen nauwgezet. Uit het door onderzoeksbureau AHA! uitgevoerde onderzoek op verzoek van de Tweede Kamer is gebleken dat een deel van deze gedupeerden niet in staat was de opgetreden schade met de door NAM betaalde vergoeding te herstellen. Zoals ik eerder heb gemeld in de brief van 17 december 2019 (Kamerstuk 33 529, nr. 706) is aan het deel van deze groep bewoners dat het aanbod van NAM heeft geaccepteerd en die met het door NAM betaalde bedrag de schade niet hebben kunnen laten herstellen, de mogelijkheid geboden dit aan te tonen teneinde het verschil door NAM vergoed te krijgen. Door de provincie Groningen is er tussen 6 januari 2020 en 1 maart 2020 daarom een regeling opengesteld. NAM, de commissaris van de Koning en ik beogen met deze regeling een rechtvaardige oplossing te bieden voor de door NAM afgehandelde oude schadegevallen.
Hoeveel zaken liggen er nu nog bij de Arbiter Bodembeweging?
Er zijn nog ongeveer 33 openstaande zaken bij de Arbiter Bodembeweging. De verwachting is dat, met uitzondering van de drie genoemde mestkelderzaken, de Arbiter voor 1 mei a.s. klaar zal zijn met de behandeling. In ongeveer 30 zaken zal er nog uitspraak worden gedaan.
In hoeveel zaken gaat er nog uitspraak gedaan worden?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u aangeven hoe het tijdspad van die zaken er uit ziet?
Zie antwoord vraag 5.
Gaat er nog onafhankelijk onderzocht worden of gedupeerden tevreden zijn over de gang naar de Arbiter Bodembeweging, de uitspraak en de opvolging van de NAM? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
De Arbiter is ingesteld met als doel om een laagdrempelige, onafhankelijke, deskundige en buitengerechtelijke vorm van geschilbeslechting te bieden aan bewoners horende bij de zogenaamde oude schadegevallen. Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld, hebben de Arbiter en NAM laten weten dat de NAM in één zaak fundamentele bezwaren heeft geuit en geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de arbiter. NAM heeft overigens in dit geval met de schademelder een regeling getroffen die financieel aansluit bij het door de arbiter vastgestelde schadebedrag. De commissaris van de Koning en ik hebben gezamenlijk een oproep gedaan aan bewoners zich te melden bij de provincie wanneer zij zorgen hebben over de procedure bij de Arbiter. Daarmee hebben we gekozen voor een meer pragmatische aanpak. Er zal geen onafhankelijk onderzoek uitgevoerd worden naar de arbiterprocedure. Ongeveer 40 gedupeerden hebben zich gemeld bij de commissaris van de Koning. Iedere vraag of zorg wordt zorgvuldig bekeken. Indien nodig, wordt met NAM contact gezocht om tot een oplossing te komen. De inhoud van deze bemiddeling en het resultaat hangen uiteraard af van de specifieke problematiek in de zaak. Ook na de laatste uitspraken van de Arbiter en nadat de Arbiter is opgeheven, is het voor gedupeerden nog steeds mogelijk om zich te melden bij de provincie indien zij zorgen hebben over de procedure bij de Arbiter.
Hoeveel gedupeerden met arbiterzaken hebben zich gemeld bij u en de commissaris van de Koning? Wat is er in deze zaken precies gedaan?
Zie antwoord vraag 16.
Kunt u de vragen een voor een voor het AO Mijnbouw/Groningen van 18 maart 2020 beantwoorden?
De vragen hangen dermate met elkaar samen, dat ervoor gekozen is bepaalde vragen te clusteren ten behoeve van de leesbaarheid. Ik heb er hierbij voor gezorgd dat elke afzonderlijke vraag beantwoord is. De antwoorden op de gestelde vragen zullen zijn voor het eerstvolgende AO Mijnbouw/Groningen naar uw Kamer gestuurd worden.