De gevolgen van het Corona-virus voor de (sociale) advocatuur |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich antwoord 4 op vragen van de leden Groothuizen en Den Boer over de gevolgen van het Corona-virus voor de rechtspleging en de rechtsbescherming?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoe de drie aangekondigde maatregelen om advocaten en mediators tegemoet te komen, en in het bijzonder de voorschotregeling, zullen worden uitgewerkt, en op welke termijn?
De drie aangekondigde maatregelen zijn inmiddels als volgt uitgewerkt.
De Raad voor Rechtsbijstand heeft – gelet op zijn wettelijke taak – een beleidsregel opgesteld en gepubliceerd waarmee de bijzondere voorschotregeling vorm is gegeven (Staatscourant, 19916, 7 april 2020). Advocaten en mediators die bij de Raad voor Rechtsbijstand staan ingeschreven kunnen volgens die beleidsregel tot 1 augustus 2020 een extra voorschot vragen van maximaal € 26.450 (te weten 50% van het huidige voorschot ad € 52.900) om te voorzien in hun financiële continuïteit. Verrekening (dan wel terugvordering indien aan de orde) van het voorschot zal niet eerder dan 1 januari 2021 gestart worden, verspreid over vier maandelijkse termijnen. Mochten de omstandigheden door het COVID-19 virus daarom vragen, dan kan de Raad voor Rechtsbijstand bepalen dat er een suppletoir voorschot wordt aangeboden, dan wel dat de verrekening over een langere termijn verspreid wordt.
Een procedure en een eerste zitting vallen als gebruikelijk onder de forfaitaire vergoeding. Wordt in een zaak, door de maatregelen rond COVID-19/corona, een tweede behandeling schriftelijk of via een audio/videoverbinding afgedaan waar normaal gesproken een zitting zou plaatsvinden, dan kan een zittingstoeslag verleend worden. Dit beleid geldt (met terugwerkende kracht) vanaf 16 maart 2020 tot nader order voor álle rechtsgebieden. Ook de vergoeding in vreemdelingenbewaringszaken (art. 14a Bvr) wordt niet gekort als de behandeling schriftelijk wordt afgedaan waar normaal gesproken een zitting zou plaatsvinden.
Daarnaast heeft de Raad voor Rechtsbijstand de declaratiemogelijkheden in extra urenzaken uitgebreid. Normaliter kan in deze zaken pas aan het einde van de zaak (of als een vervolgverzoek daartoe wordt ingediend) een vergoeding worden uitgekeerd. De Raad voor Rechtsbijstand heeft het nu ook mogelijk gemaakt dat in deze zaken tussentijds gedeclareerd kan worden.
Kunt u aangeven wat de gevolgen van het Corona-virus zijn voor het aantal aanhoudingen, inverzekeringstellingen en piketmeldingen? Kunt u tevens aangeven wat de gevolgen van het Corona-virus zijn voor het aantal asielaanvragen?
Zowel het landelijk aantal door de politie geregistreerde aanhoudingen als inverzekeringstellingen was in maart 2020 ongeveer 27 procent lager dan in maart 2019. In de maanden januari en februari 2020 waren die aantallen nog redelijk stabiel ten opzichte van een jaar daarvoor. Op basis van gegevens 2e helft maart blijkt dat het aantal piketmeldingen bij de Raad voor Rechtsbijstand sinds de verdere verspreiding van het coronavirus in de laatste weken maart met circa 40 procent zijn afgenomen. De afname van het aantal piketmeldingen is op basis van de cijfers van de week van 13 april jl. op dit moment 30%. Dit blijft de komende periode gemonitord. Het uitbreken van het Coronavirus heeft daarnaast invloed op het aantal asielaanvragen. Ik verwijs u voor de laatste stand van zaken naar de inhoud van de brief van 17 april jl. waarin de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid uw Kamer nader heeft geïnformeerd over de stand van zaken2.
Kunt u aangeven in welke rechtsgebieden het wegvallen van zaken het grootste effect heeft op de inkomsten van de advocatuur?
De Raad voor de Rechtsbijstand heeft mij laten weten dat de cijfers over de afgelopen tijd een stabiele financieringsstroom naar de advocatuur tonen op nagenoeg alle rechtsgebieden. Ondanks dat er op dit moment in algemene zin dus geen liquiditeitsprobleem lijkt te zijn, betekent dat niet automatisch dat er ook geen omzetverlies wordt geleden. In de komende periode laat ik het aantal afgegeven toevoegingen per rechtsgebied daarom monitoren. Hierdoor ben ik in staat en indien nodig bereid gericht nadere maatregelen treffen om het effect van de coronacrisis op de inkomsten van de advocatuur zo beperkt mogelijk te houden.
Kunt u, gelet op de moeilijke positie van de sociale advocatuur, schetsen wat de gevolgen van het Corona-virus zijn voor sociaal advocaten, in het bijzonder voor kleine kantoren en zogenaamde «eenpitters»?
De sociaal advocatuur vervult een bijzondere en belangrijke rol in de toegang tot het recht. Deze rol dient juist in deze tijden gewaarborgd te zijn en te blijven door te borgen dat ook op langere termijn een adequaat aanbod (omvang en kwaliteit) van sociaal advocaten is verzekerd. De effecten van de coronacrisis zijn ook voor de sociaal advocatuur ingrijpend. In aanvulling op het generieke kabinetsbeleid zijn daarom direct maatregelen getroffen om te zorgen dat sociaal advocaten (waaronder begrepen advocaten, mediators en bijzondere curatoren die ingeschreven staan bij de Raad voor Rechtsbijstand) een beroep kunnen doen op een stabiele financieringsstroom door middel van een ruime bevoorschotting.
Gelet op de zorg voor een adequaat aanbod van sociaal advocaten monitor ik aan de hand van de beschikbare cijfers van de Raad voor Rechtsbijstand de actuele situatie per rechtsgebied. Daarbij wordt steeds bekeken of extra maatregelen nodig zijn, omdat bevoorschotting weliswaar voorziet in liquiditeit, maar geen antwoord is op ondervonden nadeel als gevolg van ontwikkelingen in de vraag naar gesubsidieerde rechtsbijstand vanwege de coronacrisis. De wijze waarop en het tempo waarin de rechtspraak het aantal te behandelen zaken verder uitbreidt, is hierop ook direct van invloed.
Door per rechtsgebied de ontwikkelingen in het aantal afgegeven toevoegingen te monitoren ben ik in staat en indien nodig bereid gericht nadere maatregelen te treffen. Hierbij denk ik aan een langere terugvorderingsperiode en de mogelijkheid om in uitzonderlijke gevallen een deel van het voorschot niet terug te vorderen (binnen het beschikbare budgettaire kader van de rechtsbijstand). Hierover vindt overleg plaats met de NOvA en de Raad voor Rechtsbijstand. Uw Kamer zal hierover zo spoedig mogelijk nader worden geïnformeerd.
Hoe lang verwacht u dat sociaal-advocaten, van wie de financiële positie toch al onder druk stond, het hoofd boven water kunnen houden?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven van welke generieke maatregelen uit het noodpakket advocaten gebruik kunnen maken?
Van de volgende generieke maatregelen uit het noodpakket voor banen en economie kunnen advocaten gebruik maken voor zover zij aan de voorwaarden voldoen: De noodmaatregel overbrugging voor werkgelegenheid (NOW), de coulance rond het schriftelijk vastleggen van een vast contract, de tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo), uitstel van belastingbetaling, verlaging invorderingsrente, verlaging belastingrentes, wijziging voorlopige aanslag, verruiming borgstelling MKB, verruiming garantie ondernemingsfinanciering en Qredits microfinanciering. In hoeverre de advocatuur aan de voorwaarden van deze maatregelen voldoet is mede afhankelijk van zowel de zakelijke als de persoonlijke omstandigheden. Voor de NOW-regeling geldt zo dat er onder andere sprake moet zijn van personeel in dienstverband. Voor de Tozo is de aanwezigheid van een levenspartner die ook in aanmerking komt voor de Tozo, maar daar geen beroep op doet, één van de voorwaarden.
Bent u bereid in overleg met de politie, het openbaar ministerie (OM) en de rechtspraak te bezien welke (type) zaken mogelijk, al dan niet op alternatieve wijze, en op verantwoorde wijze doorgang kunnen vinden om het omzetverlies van advocaten zo veel mogelijk te beperken? Zo ja, welke stappen gaat u zetten? Zo nee, waarom niet?
De rechtspraak is een vitaal onderdeel van de rechtsstaat, daarom is het belangrijk dat de rechtspraak zoveel mogelijk doorgang vindt. De afgelopen weken is door het OM en de rechtspraak bezien hoe dat kan. De rechtspraak heeft een lijst gepubliceerd van de zaken die vanaf 6 april weer zoveel mogelijk met gebruikmaking van audio-visuele hulpmiddelen worden behandeld. Uw Kamer is hierover bij brief van 6 april jl. geïnformeerd.3 Ook voor andere rechtsgebieden geldt dat de Rechtspraak in frequent contact staat met partners in de keten mede om te bezien welke zaaksoorten prioriteit moeten hebben bij de verdere uitbreiding van de te behandelen zaken. In de brief van 23 april jl.4
over de stand van zaken van de coronamaatregelen in de justitie veiligheids- en migratieketen bent u geïnformeerd dat de rechtspraak het aantal zittingen in het gerechtsgebouw vanaf 11 mei 2020 uitbreid.Daarbij wordt prioriteit gegeven aan de rechtsgebieden strafrecht, jeugdrecht en familierecht.
Bent u bereid er bij de rechtspraak op aan te dringen dat bij het plannen van zaken in de (nabije) toekomst rekening wordt gehouden met de agenda van advocaten, zodat zij niet nog meer zaken verliezen als gevolg van planningsproblemen? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het zowel van algemeen belang als in het belang van de advocaten om ontstane achterstanden daar waar mogelijk gezamenlijk in te lopen. Bij het plannen van zaken wordt, waar mogelijk, rekening gehouden met de agenda van advocaten. Ik ga ervan uit dat advocaten per saldo nauwelijks zaken zullen verliezen door planningsproblemen. In geval van verhindering kunnen zij immers over en weer zaken van elkaar overnemen.
Kunt u een inschatting geven van het aantal minder verstrekte toevoegingen als gevolg van het Corona-virus? Kunt u daarbij aangeven hoeveel geld daarmee is gemoeid?
Het is nog te vroeg om hier een feitelijke inschatting van te kunnen maken. Het aantal afgegeven toevoegingen is in de cijfers van de Raad voor Rechtsbijstand van de afgelopen periode nog stabiel. Dit blijft de komende periode gemonitord.
Welke financiële ruimte biedt het dalend aantal toevoegingen voor het treffen van noodvoorzieningen, bijvoorbeeld in de vorm van een noodfonds?
De cijfers van de Raad voor Rechtsbijstand hebben in de afgelopen periode nog geen daling van het aantal toevoegingen laten zien, er is dan ook geen sprake van financiële ruimte zoals door u bedoeld.
Zoals in het antwoord op de vragen 5 en 6 opgemerkt, zijn er mogelijkheden waarmee bijgedragen kan worden aan de financiële continuïteit van advocaten die werkzaam zijn in het stelsel voor gesubsidieerde rechtsbijstand (binnen het huidige beschikbare budgettaire kader).
De implementatie van noodverordeningen ten behoeve van de ‘intelligente lockdown’. |
|
Monica den Boer (D66), Maarten Groothuizen (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat de wettelijke grondslag voor de in de Kamerbrief vermelde nieuwe maatregelen niet is gecommuniceerd1 Zo ja, waarom niet? Wat is de wettelijke grondslag voor de nieuwe maatregelen?
De Minister van VWS heeft op grond van artikel 7 van de Wet publieke gezondheid, met inachtneming van artikel 39 van de Wet veiligheidsregio's, de voorzitters van de veiligheidsregio’s een aanwijzing gegeven om hun bevoegdheden op het terrein van openbare orde en veiligheid in te zetten om de verdere verspreiding van COVID-19 tegen te gaan. In de brieven van de Minister van VWS aan de voorzitters van de veiligheidsregio’s zijn deze wettelijke grondslagen genoemd evenals in de door de veiligheidsregio’s afgekondigde noodverordeningen. Het is juist dat deze grondslagen in de genoemde Kamerbrief niet zijn genoemd. In het vervolg zal erop worden gelet dat deze grondslagen ook worden vermeld bij het informeren van uw Kamer.
Deelt u de opvatting dat bij maatregelen die individuele vrijheden van burgers inperken, het van belang is de wettelijke grondslag te communiceren?
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is om op maandag maatregelen aan te kondigen die drie dagen later nog geen juridische basis kennen en aldus nog niet te handhaven zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, het aankondigen van de maatregelen had nut. Het kan wenselijk zijn om maatregelen aan te kondigen nog voordat hier een grondslag voor is gecreëerd in de vorm van een noodverordening. Ondanks dat handhaving van de nieuwe maatregelen niet per direct mogelijk was, hield het grootste gedeelte van de Nederlandse bevolking zich toch uit eigen beweging aan de aangekondigde maatregelen. Dit deden zij niet uit angst voor handhaving, maar om verdere verspreiding van het virus te voorkomen. Het op voorhand aankondigen van de maatregelen bood de bevolking een handelingskader. Wat betreft de mogelijkheden om te handhaven verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Kunt u toelichten waarom het sinds de persconferentie van maandag 23 maart 20202 zo lang heeft geduurd om de noodverordeningen op te stellen?
Na de persconferentie op 23 maart 2020 is de aanwijzing opgesteld die op 24 maart aan de voorzitters van de veiligheidsregio is verzonden. De voorzitters van de veiligheidsregio hebben op basis daarvan een Modelnoodverordening COVID-19 en een Handreiking handhavingsstrategie noodverordening COVID-19 opgesteld. Dat was een complexe aangelegenheid. Bij het opstellen van dit model met dergelijke verstrekkende consequenties moesten op basis van de aanwijzing van de Minister van VWS keuzes worden gemaakt over onder meer de definities en uitzonderingen. Vervolgens is deze modelnoodverordening omgezet in 25 noodverordeningen.
Klopt het dat de sluiting van de Haagse markt heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de aankondiging van nieuwe maatregelen op 23 maart 2020, zoals de Minister-President tijdens het debat op 26 maart 2020 suggereerde?3 Klopt het dat deze actie is uitgevoerd vóór de inwerkingtreding van een aangepaste noodverordening?
De plaatsvervangend voorzitter van de Veiligheidsregio Haaglanden heeft op 25 maart jl. door middel van een noodbevel tot sluiting van de Haagse Markt besloten. Dit gebeurde op basis van artikel 175 van de Gemeentewet en artikel 39 van de Wet veiligheidsregio’s.
Deelt u de mening dat dit soort situaties voorkomen hadden kunnen worden als nieuwe maatregelen en eventuele richtlijnen voor noodverordeningen voorafgaand aan de publieke aankondiging op maandag waren afgestemd met de veiligheidsregio’s? Bent u van plan dit in het vervolg te doen?
De veiligheidsregio’s zijn vertegenwoordigd in de nationale crisisstructuur en waren op besluitvormingsniveau betrokken bij de nieuwe maatregelen. Op grond van de aanwijzingen van de Minister van VWS zijn de aangekondigde maatregelen ter bestrijding van COVID-19 vervolgens door de voorzitters van de veiligheidsregio’s omgezet in noodverordeningen. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, bood het op voorhand aankondigen van de maatregelen de bevolking een handelingskader.
Wanneer worden de noodverordeningen herroepen? Wanneer wordt er afgeschaald en hoe wordt dit gecommuniceerd?
De noodverordeningen blijven van kracht tot de Minister van VWS de huidige aanwijzing intrekt. De huidige maatregelen zijn in ieder geval van kracht tot en met dinsdag 28 april. Het verbod op evenementen blijft tot 1 juni van kracht. In de week vóór 28 april beoordeelt het kabinet welke maatregelen na deze periode nodig zijn. Uitgangspunt is dat de noodverordeningen zo kort als mogelijk van kracht zijn.
De communicatie over eventuele verlenging, aanscherping of afschaling van maatregelen door het kabinet verloopt via het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie (NKC); deze communicatie wordt afgestemd met de veiligheidsregio’s. Op regionaal niveau geschiedt de communicatie over de maatregelen in de noodverordeningen via de voorzitters van de veiligheidsregio’s en het Veiligheidsberaad.
Hoe duidt u de opmerkingen van de Minister-President in het plenaire debat van 26 maart 2020 over de ontwikkelingen rondom het coronavirus waarin hij stelt dat «de noodverordening wordt vandaag vastgesteld en is de komende dagen van kracht, maar – je zag het gisteren ook al bij de Haagse markt – het is eigenlijk al zo dat de burgemeesters daarop handhaven,» mede in het licht van het beginsel dat geen feit strafbaar is dan uit een voorafgaande strafbepaling?
Een noodverordening kan pas straf- en bestuursrechtelijk worden gehandhaafd als die noodverordening van kracht is. De voorzitter van de veiligheidsregio heeft echter – ook zonder dat er een noodverordening van kracht is – de bevoegdheid om noodbevelen te geven.4 Daarnaast kan de voorzitter van de veiligheidsregio bevelen geven in het kader van het toezicht op openbare samenkomsten en vermakelijkheden, met het oog op bescherming van veiligheid en gezondheid.5 Opzettelijke overtreding van een bevel dat is gegeven, is strafbaar op grond van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht en kan ook bestuursrechtelijk worden gehandhaafd.
Klopt het dat het landelijk model-noodverordening is opgesteld om discrepantie in handhaving en juridische discussie te voorkomen?4
Om eenduidigheid in de aanpak en handhaving van de coronamaatregelen te bevorderen, hebben de voorzitters van de veiligheidsregio een Modelnoodverordening COVID-19 en een Handreiking handhavingsstrategie noodverordening COVID-19 opgesteld. Op basis daarvan hebben de voorzitters voor hun eigen regio een noodverordening vastgesteld. Binnen de wettelijke kaders blijft de mogelijkheid bestaan om keuzes te maken bij de handhaving in specifieke situaties.
Het bericht dat Costa Rica de WHO oproept een internationale pool op te richten voor intellectueel eigendom inzake COVID-19 |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «President and Minister of health of Costa Rica ask WHO to create global pool for rights in COVID-19 related technologies»?1
Ja. Kortgezegd komt de vraag van Costa Rica aan de WHO erop neer of de WHO zich wil inzetten om een patent-pool te creëren waarin de rechten tot relevante technologieën worden geplaatst die helpen om COVID-19 te detecteren, voorkomen, controleren of behandelen. Het betreft een vrijwillige afdracht cq. inbreng van bestaande en nieuwe gepatenteerde technieken en ontwerpen die van belang kunnen zijn. Ik ga ervan uit dat daarbij licenties onder FRAND-condities (Fair Reasonable and Non-Discriminatory) wereldwijd beschikbaar worden gemaakt.
Hoe staat u tegenover het voorstel van Costa Rica aan de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) om een wereldwijde «pool» op te richten voor (toekomstig) intellectueel eigendom op het gebied van vaccins, medicijnen en technologieën in het kader van COVID-19?
Van patent pools is bekend dat ze vervolg-innovaties versterken omdat ze relevante technologie effectief beschikbaar maken. Het geeft meer partijen laagdrempelig toegang tot standaarden en versterkt daarmee kaders en normen die bruikbaar zijn of als bouwsteen kunnen dienen om effectieve therapieën te ontwikkelen. Een therapie kan immers bestaan uit meerdere patenten of is ontwikkeld op basis van bestaande patenten.
Nederland is voorstander van het delen van informatie en wetenschappelijke data. Hierbij moet wel worden gewaakt dat data wordt opgeslagen in toegankelijke systemen, zodat iedereen er later weer bij kan. Daarom is Nederland voorstander van samenwerkingsverbanden die werken volgens de FAIR principes (FAIR staat voor: Findable, Accessible, Interoperable, Reusable). Op grond van deze FAIR principes zijn data vindbaar, toegankelijk, interoperabel en herbruikbaar en kunnen data gemakkelijk met behulp van algoritmes worden onderzocht. Nog belangrijker in verband met persoonsgevoelige informatie is dat databeheerders zelf de mate kunnen bepalen waarin ze hun data openstellen voor derden.
Het idee van Costa Rica is dus een stap in de goede richting, echter, er dient zeer zorgvuldig naar de uitvoering ervan te worden gekeken.
Zoals 8 april jongstleden in de gewijzigde motie van het lid Ellemeet c.s. over het opzetten van een wereldwijde COVID-19 pool (t.v.v. motie 25 295, nr. 224) is gevraagd, zal de regering voorafgaand, en tijdens, de jaarlijkse vergadering van de WHO leiderschap tonen en zich expliciet uitspreken voor zo’n wereldwijde COVID-19 pool en de WHO hierbij actief steunen.
Denkt u dat dit voorstel kan bijdragen aan de mogelijkheid om innovatieve geneesmiddelen en technologieën in de strijd tegen het coronavirus en de ziekte COVID-19 wereldwijd betaalbaar te houden en schaalbaar te maken? Zo ja, acht u het wenselijk en haalbaar om als voorwaarde aan publieke financiering van een vaccin of medicijn tegen COVID-19 te stellen dat het intellectueel eigendom dat hieruit voortvloeit in zo’n «pool» zou moeten vallen?2
Ik wil me ervoor inzetten dat de mogelijkheden gecreëerd worden om nieuwe vaccins, diagnostica, geneesmiddelen en therapieën in de strijd tegen het COVID-19 te kunnen ontwikkelen. Ik verwacht dat hiervoor, net als voor het opschalen en distribueren van COVID-19 therapieën een publiek-private inspanning nodig is. Zowel voor wat betreft de noodzakelijke financiële middelen als voor wat betreft de kennis en expertise.
Het ontwikkelen en produceren van nieuwe vaccins, diagnostica, geneesmiddelen en therapieën in het algemeen en ook in het kader van COVID-19 is kostbaar. De financiële inzet vanuit private partijen is daarin van groot belang. Voor investerende bedrijven zal daarbij perspectief nodig zijn op het minimaal terugverdienen van de gemaakte kosten. Private partijen hebben ook de expertise en kennis op het gebied van therapie ontwikkeling, productie en distributie. Bij kennisinstellingen en publieke instellingen is deze expertise niet altijd aanwezig.
Ik vind het bijvoorbeeld positief nieuws dat Johnson & Johnson fors investeert in onder meer hun Leidse vestiging van Janssen Vaccins naar onderzoek voor een COVID-19 vaccin, zodat daar ook aan oplossingen wordt gewerkt die mogelijk leiden tot een werkzaam vaccin en zo ten goede komen aan de patiënt. Te meer omdat Janssen Vaccins heeft toegezegd dat hun vaccin tegen kostprijs beschikbaar komt.3
Ik waak over de publieke belangen zoals beschikbaarheid en betaalbaarheid van vaccins en vraag aandacht voor publieke waarborgen daar waar de overheid meebetaalt aan onderzoek.
Zoals 8 april jl. in de gewijzigde motie van het lid Ellemeet c.s. over het opzetten van een wereldwijde COVID-19 pool (t.v.v. motie 25 295, nr. 224) is gevraagd, zal dit kabinet enkel investeren in de ontwikkeling van vaccins en geneesmiddelen die onder acceptabele voorwaarden beschikbaar komen voor patiënten. Het kabinet heeft inmiddels meer dan 90 miljoen euro beschikbaar gesteld aan COVID-19 gerelateerd onderzoek. Hierbij wordt ingezet op de principes van Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren. Deze principes zien onder meer toe op toegankelijkheid en betaalbaarheid van therapieën die ontwikkeld zijn op patenten die in het publieke domein tot stand zijn gekomen.
Het voorstel van Costa Rica kan ertoe bijdragen dat vanuit die patentenpool een therapie of vaccin wordt ontdekt die inzetbaar is voor de ziekte COVID-19.
In een patent pool is evenwel niet automatisch de onderzoeksfinanciering geregeld. En het is ook in een patenten pool niet vanzelf geregeld dat een eventuele gevonden oplossing opschaalbaar is naar een therapie die beschikbaar komt voor de wereldbevolking.
Dus de vraag, of patenten die ontwikkeld worden met Nederlands publiek geld aan zo’n pool beschikbaar moeten worden gesteld, is niet eenduidig met een ja of nee te beantwoorden. Als privaat geld, kennis en expertise nodig is om de therapie verder te ontwikkelen en op te schalen, dan vind ik het verplicht delen van het patent in een patent pool geen goed idee want dit zou bedrijven de zekerheid kunnen ontnemen dat zij de gemaakte kosten kunnen terugverdienen en dit remt de private investeringen in therapieontwikkeling die we wel degelijk nodig hebben.
Welke oplossingsrichtingen heeft u zelf voor ogen om te zorgen dat geneesmiddelen, technologieën en kennis in de bestrijding van het coronavirus en COVID-19 in Nederland goed toegankelijk worden, en wij hiervoor niet (te) afhankelijk worden van private partijen?
Zie antwoord vraag 3.
Overweegt u in dit verband bepaalde voorwaarden te stellen aan de publieke financiering van onderzoek naar COVID-19?
Zie antwoord vraag 3.
Duivelsuitdrijving bij kinderen en andere misstanden binnen religieuze gemeenschappen |
|
Michiel van Nispen , Attje Kuiken (PvdA), Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending «De Monitor – Duiveluitdrijving bij kinderen 2» van 23 maart 2020?1
Ja, deze uitzending is bekend binnen de bij de beantwoording van deze vragen betrokken ministeries.
Deelt u de mening dat de in deze uitzending besproken praktijken van duivelsuitdrijving bij kinderen schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid van die kinderen? Zo ja, waarom en waaruit kan die schade voor kinderen bestaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze meningen. Ik vind het belangrijk dat kinderen gezond en veilig kunnen opgroeien. De schade die kan ontstaan door duiveluitdrijving, is onder meer afhankelijk van de praktijken waar de kinderen aan worden onderworpen en de verdere omstandigheden waarin het kind leeft en opgroeit. Schade die voortvloeit uit uitdrijvingspraktijken waarbij in het strafrecht neergelegde normen worden geschonden, bijvoorbeeld mishandeling, vraagt in beginsel om correctie, afkeuring en herstel van de geleden schade. Het is denkbaar dat hier sprake van kan zijn.
Deelt u de mening dat er bij duivelsuitdrijving bij kinderen tevens sprake kan zijn van strafbare feiten zoals kindermishandeling? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat uit de uitzending blijkt dat er onder het mom van duivelsuitdrijving andere strafbare feiten worden gepleegd waaronder seksueel misbruik en bedreiging? Zo nee, waarom niet?
Ik heb kennis genomen van de beschuldigingen van strafbare feiten die in de door de vragenstellers aangehaalde uitzending zijn gedaan. Het is aan de rechter om de strafbaarheid van specifieke gedragingen vast te stellen.
Deelt u de mening dat het zeer ongewenst is als religieuze gemeenschappen leden van hun gemeenschap trachten af te houden van het doen van aangifte? Wat is de stand van zaken met betrekking tot het verruimen van de aangifteplicht door religieuze gemeenschappen? Op welke wijze kan de aangiftebereidheid worden bevorderd? Hoe kunnen kinderen, die zelf geen aangifte doen, worden beschermd tegen dit soort praktijken?
Ja, die mening deel ik. Van elk bestuur van een organisatie, zo ook religieuze gemeenschappen, verwacht ik dat zij slachtoffers en het doen van aangifte ondersteunen. Dit geldt in het bijzonder waar het kinderen betreft.
Voor de beantwoording van de overige vragen verwijs ik u naar de brief over seksueel misbruik binnen de gemeenschap van Jehova´s Getuigen die ik uw Kamer uiterlijk rond de zomer van 2020 zal sturen.
Deelt u de mening dat, ook omdat al eerder is gebleken dat er binnen gesloten religieuze gemeenschappen sprake was van het structureel begaan van ernstige strafbare feiten waaronder seksueel misbruik, er sprake is van een tekortschietend inzicht in en toezicht op dergelijke gemeenschappen? Zo ja, waarom en hoe gaat u zorgen dat dit inzicht en toezicht er wel komt? Zo nee, waarom niet?
Voor het kabinet geldt het uitgangspunt dat toezicht in eerste instantie een verantwoordelijkheid is voor personen en instanties in de omgeving van het kind, zoals leraren en hulpverleners. Zij dienen scherp te zijn op factoren die mogelijk schadelijk kunnen zijn voor het kind. Bij twijfel hierover en zorgen over de veiligheid van het kind dienen de professionals in het belang van de veiligheid van het kind contact op te nemen met Veilig Thuis volgens de meldcode. In acute situaties kunnen hulpverleners contact opnemen met de politie. Ook zal ik met de ggz-sector in gesprek gaan om aandacht te vragen voor praktijken van demonenuitdrijving binnen kerkelijke kring bij kinderen die psychische hulp ontvangen.
Ik heb het Ministerie van OCW geïnformeerd over de uitzending en zij brengen dit op hun beurt onder de aandacht bij de Inspectie van het Onderwijs en de Stichting School & Veiligheid om de alertheid bij leraren te vergroten.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar de aard en de omvang van duivelsuitdrijvingen in Nederland? Zo ja, op welke termijn gaat u dit onderzoek in gang brengen? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het – mede gezien de omvangrijke onderzoeksagenda van het WODC en de hoeveelheid onderzoeken die nog in de wachtrij staan – niet wenselijk om een separaat onderzoek naar de aard en omvang van duivelsuitdrijvingen in Nederland op te starten. Wel ben ik bereid te bezien of deze vraag meegenomen kan worden in andere, reeds lopende of op korte termijn startende, onderzoeken.
Deelt u de mening dat de zinssnede «behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet» in artikel 6 van de Grondwet over de vrijheid van godsdienst het mogelijk maakt om bij wet bepalingen op te nemen die kunnen dienen ter voorkoming van misstanden binnen religieuze gemeenschappen bijvoorbeeld door bepaalde praktijken binnen die gemeenschappen expliciet te verbieden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Artikel 6 Grondwet maakt het mogelijk om de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging te beperken. Daarvoor is een specifiek formeel wettelijke grondslag vereist. Voor zover het gaat om de beperking van deze vrijheid buiten gebouwen en besloten plaatsen is delegatie mogelijk, maar ook daarvoor is een specifiek formeel wettelijke grondslag vereist, die bovendien tot doel heeft de bescherming van een of meer van de in artikel 6, tweede lid, Grondwet genoemde doeleinden. Overigens zal een dergelijke wettelijke bepaling ook dienen te voldoen aan de vereisten van internationaal recht, waaronder artikel 9 EVRM.
Het ‘EU Action Plan on Human Rights and Democracy 2020-2024’ |
|
Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het Europese actieplan voor mensenrechten en het onderliggende document «EU Action Plan on Human Rights and Democracy 2020–2024» dat in de vorm van een Joint Communication op 25 maart 2020 naar het Europees parlement en de Raad is gestuurd?1
Ja.
Hoe past dit actieplan volgens u in het buitenlandbeleid van de Europese Unie (EU)?
De waarde die de EU hecht aan de beginselen van vrijheid, democratie en eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat zijn bij verdrag vastgelegd en maken integraal onderdeel uit van het Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie. Het actieplan zet nader uiteen hoe de EU en haar lidstaten daar in de periode tot en met 2024 uitvoering aan gaan geven.
Hoe beoordeelt u de prioriteitsstelling van het actieplan?
Het kabinet kan zich vinden in de brede, ambitieuze agenda zoals opgenomen in het actieplan. Met de gezamenlijke inspanningen van de instellingen en de lidstaten kan de EU actief zijn op de volle breedte van de mensenrechtenagenda. De prioriteiten van het Nederlands buitenlands mensenrechtenbeleid zijn duidelijk herkenbaar in het actieplan. Ook wijst het actieplan terecht op het belang van versterkte aandacht voor mensenrechten in relatie tot milieu en klimaatvraagstukken en nieuwe technologieën.
Hoe beoordeelt u dat pas in de annex van het document verwijzingen staan naar basale en afschuwelijke mensenrechtenschendingen, zoals marteling, slavernij en buitengerechtelijke executies?
De annex vormt de inhoudelijke kern van de voorziene inzet van de EU op het terrein van mensenrechten en democratie. De strijd tegen de doodstraf en marteling worden daarin als eerste actiepunten van het eerste hoofdstuk genoemd. Ook de bestrijding van straffeloosheid bij ernstige mensenrechtenschendingen, waar buitengerechtelijke executies en slavernij toe worden gerekend, nemen een prominente plaats in. Het kabinet heeft dan ook alle vertrouwen dat de EU onverminderd het voortouw blijft nemen in het adresseren van ernstige mensenrechtenschendingen.
Hoe beoordeelt u dat pas in de annex van het document verwijzingen staan naar de rechten van seksuele minderheden, zoals vervolgde homoseksuelen en andere seksuele minderheden?
Ook hier geldt dat de annex leidend zal zijn voor de inzet van de EU in de komende jaren. Het versterken van inspanningen om alle vormen van discriminatie van lesbische, homoseksuele, biseksuele, transgender en intersekse (LHBTI) personen te voorkomen en te bestrijden wordt hierin expliciet vermeld.
Hoe beoordeelt u dat noch het document zelf noch de annex verwijzingen bevatten naar het recht om van godsdienst te veranderen of niet te geloven?
Het belang van vrijheid van religie en levensovertuiging en dus het recht om van geloof te veranderen of niet te geloven vormt een prioriteit van de EU en de uitgangspunten daarvoor zijn reeds vastgelegd in een EU-richtsnoer2. Het kabinet is met u van oordeel dat het recht om niet te geloven of van geloof te veranderen sterker tot uiting zou moeten komen in het actieplan. Dit zal ook de inzet zijn bij de aankomende bespreking van de mededeling in de Raad.
Hoe beoordeelt u dat het hoofddocument wel ruime aandacht schenkt aan activisme en klimaatverandering?
In toenemende mate worden wereldwijd zorgen geuit dat mensenrechten ernstig worden bedreigd door klimaatverandering. Ook in Europa laten met name jongeren van zich horen. Het kabinet kan zich erin vinden dat in het actieplan wordt benadrukt dat het maatschappelijk middenveld, inclusief milieuactivisten en landrechtenverdedigers, ruimte moeten hebben te pleiten voor effectief klimaatmaatbeleid. Ook in ons eigen mensenrechtenbeleid is specifieke aandacht voor milieuactivisten, zoals aangegeven in de brief «Parlementaire verzoeken op het gebied van mensenrechten» d.d. 12 november 2019 (Kamerstuk 32 735, nr. 272).
Deelt u de mening dat de prioriteitsstelling van het actieplan anders moet? Zo ja, bent u bereid bij de Europese Commissie en in de Raad te pleiten voor meer aandacht voor de zogeheten eerste generatie mensenrechten (zoals vrijwaring van marteling, slavernij of vervolging van mensen om hun geloofsovertuiging of seksuele voorkeur)?
De EU zet zich al jaren zeer actief in voor de bevordering van burgerlijke en politieke rechten in het buitenlands EU-beleid. Die inzet staat onverminderd overeind in dit actieplan. In tegenstelling tot de burgerlijke en politieke rechten kan de EU op werkgebieden als mensenrechten en klimaat en mensenrechten en kunstmatige intelligentie niet buigen over een lange ervaring, terwijl dit wel terreinen zijn die versterkte aandacht verdienen. Het kabinet vindt het vanuit dat perspectief te billijken dat hier in de inleiding van het actieplan relatief uitgebreid op in wordt gegaan. Vanzelfsprekend mag dit niet leiden tot een verminderde inzet op universele, individuele mensenrechten zoals opgenomen in het VN-Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en onverminderd prioriteit genieten. Daar zal het kabinet ook nauwlettend op toezien.
Hoe beoordeelt u dat de Europese Commissie schrijft (p. 4) dat het mensenrechtenbeleid van de EU onderdeel gaat uitmaken van andere beleidsterreinen, zoals de Green Deal, het migratiebeleid, het veiligheidsbeleid en «andere vormen van extern beleid»? Kunt u bij ieder van de bovengenoemde beleidsterreinen aangeven in hoeverre u begrijpt wat de Europese Commissie wil dat de EU anders gaat doen, wat dat dan is en wat de gevolgen hiervan zijn?
Het kabinet onderschrijft de geïntegreerde benadering van de Europese Commissie, die ook dit kabinet hanteert (zie o.a. de brief «mensenrechten in het buitenlandse beleid» van 30 oktober 2018, Kamerstuk 32 735, nr. 227). Mensenrechten vormen geen apart beleidsterrein, maar hebben een sterke relatie met de beleidsterreinen als klimaat-, migratie en veiligheidsbeleid, die ingrijpende gevolgen kunnen hebben voor de mensenrechten van in het bijzonder kwetsbare groepen. Ook zijn het vaak mensenrechtenschendingen die aan migratie, instabiliteit en armoede ten grondslag liggen. Om die reden hebben mensenrechten met recht een prominente plaats in het bredere externe beleid van de EU. De voorstellen van de Europese Commissie zijn geen verandering van beleid, maar een articulatie van de bestaande inzet.
Hoe beoordeelt u dat de Europese Commissie suggereert (p. 2, 2e alinea) dat het steunen van klimaatactivisme onderdeel is van haar mensenrechtenbeleid, en dat zij schrijft dat mensenrechtenbeleid ook onderdeel uitmaakt van de Europese Green Deal (p. 4)? Deelt u de mening dat het mensenrechtenbeleid van de EU niet zou moeten dienen om klimaatactivisten binnen de EU te subsidiëren, en bent u bereid bij de Europese Commissie en in de Raad tegen dergelijke praktijken te pleiten?
Het EU-mensenrechtenbeleid stelt zich wereldwijd onder meer ten doel het recht op vrijheid van meningsuiting te bevorderen. Het kabinet deelt die ambitie. Wanneer individuen of maatschappelijke organisaties zich daardoor gesterkt voelen zich in te zetten voor een effectief klimaatbeleid, ziet het kabinet daar geen bezwaar in, maar een teken van maatschappelijke betrokkenheid. In het VN-Klimaatakkoord van Parijs wordt eveneens het belang van participatie van het publiek benadrukt. Daarmee wordt bijgedragen aan grotere duurzaamheid en maatschappelijk draagvlak voor de te nemen maatregelen. Het kabinet ziet dan ook geen reden om mensenrechten- en klimaatbeleid van de EU strikt van elkaar te scheiden. Het subsidiëren van klimaatactivisten binnen de Europese Unie op basis van het actieplan is niet aan de orde, aangezien het plan betrekking heeft op het externe mensenrechtenbeleid van de Unie.
EU lidstaten die maatregelen nemen vanwege de coronacrisis die verregaande gevolgen hebben voor de democratie |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het verontrustende feit dat volgende week in Hongarije een noodwet in stemming komt, en naar alle waarschijnlijkheid zal worden aangenomen, die regeren per decreet mogelijk maakt en feitelijk de parlementaire democratie uitschakelt?1
Op 11 maart jl. heeft de Hongaarse regering de staat van gevaar uitgeroepen die alleen door de regering kan worden opgeheven. Vervolgens heeft het Hongaarse parlement op 30 maart jl. een autorisatiewet aangenomen waarmee het de tijdsbeperking van uitgevaardigde decreten opheft. De uitgevaardigde decreten hadden voordat de autorisatiewet werd aangenomen een geldigheid van 15 dagen. Het Hongaarse parlement kan in principe met een gewone meerderheid de geldigheidsduur van een decreet beperken. Daarnaast kan het Hongaarse parlement bij twee derde meerderheid, indien het erin slaagt bijeen te komen, de autorisatiewetgeving herroepen, waarmee de specifieke volmachten die de Hongaarse regering momenteel bezit tevens tot een einde komen. De regeringspartij heeft sinds 2010 een constitutionele meerderheid in het parlement. De wetgeving bevat tevens bepalingen die de verspreiding van fake news aan banden moeten leggen.
De Hongaarse autorisatiewetgeving roept vanuit het oogpunt van de beginselen van rechtsstaat, democratie, grondrechten en persvrijheid vragen op. Buitengewone maatregelen in het kader van de bestrijding van COVID-19 zijn geoorloofd en wenselijk vanuit het oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid, maar dienen wel te voldoen aan vereisten van noodzakelijkheid, proportionaliteit en tijdelijkheid, en dienen tevens de waarden van de Unie en internationale verdragsverplichtingen te respecteren.
Het kabinet heeft zich er in Europees verband samen met gelijkgezinde lidstaten voor ingespannen om een verklaring tot stand te brengen waarin lidstaten wordt opgeroepen om bij het nemen van uitzonderlijke noodmaatregelen de beginselen van rechtsstaat, democratie en grondrechten te respecteren. Deze verklaring is op 1 april jl. gepubliceerd. In de verklaring wordt verder het voornemen van de Europese Commissie om de (toepassing van) noodwetgeving in lidstaten te monitoren verwelkomd en de Raad Algemene Zaken opgeroepen dit onderwerp op een gepast moment nader te bespreken.
Tijdens de extra informele Raad Buitenlandse Zaken van 3 april jl. uitten verschillende lidstaten – waaronder Nederland – zorgen over de onlangs in Hongarije aangenomen wetgeving. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft na de Raad telefonisch contact gehad met zijn Hongaarse ambtsgenoot om de Nederlandse zorgen te bespreken.
De Minister voor Rechtsbescherming heeft tijdens de informele JBZ-Raad van 6 april jl. eveneens het Nederlandse standpunt onderstreept en ook gewezen op de bijzondere verantwoordelijkheid die JBZ-ministers hebben. Ook heeft de Minister voor Rechtsbescherming aangegeven dat de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid niet beperkt mogen worden.
In de voorbereiding op de komende videoconferentie van de leden van de Raad Algemene Zaken van 22 april a.s. zet Nederland er samen met gelijkgezinde lidstaten op in om de rechtsstatelijkheid van de noodmaatregelen in de lidstaten te agenderen, conform de inzet zoals opgenomen in de Geannoteerde Agenda die uw Kamer op 17 april is toegegaan.
Het kabinet verwelkomt verder het rapport van het EU-Grondrechtenagentschap van 8 april jl. over COVID-19 en de implicaties voor grondrechten, en de handreiking van de Raad van Europa die op 7 april jl. met alle 47 lidstaten is gedeeld. Het kabinet hoopt dat de internationale druk Hongarije zal doen bewegen de autorisatiewetgeving te heroverwegen.
Hoe reageert u op de analyse van Amnesty International dat dit in strijd is met internationaal recht omdat de maatregel noch proportioneel, noch tijdelijk is?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat «paniek zaaien» strafbaar wordt en dat daardoor gevangenisstraffen tot vijf jaar kunnen worden opgelegd, ook aan kritische journalisten?2
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat juist ook in crisissituaties het belang van democratie onverminderd groot is alsmede de onafhankelijke nieuwsgaring? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier gaat u met uw collega’s in Europees verband bespreken dat ondanks de grote uitdaging die het coronavirus met zich meebrengt, dit geen aanleiding moet zijn om de parlementaire democratie uit te hollen?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ‘Ruziënde Russen kosten Nederlandse rechtspraak miljoenen’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel en de uitzending van Argos «Ruziënde Russen kosten Nederlandse rechtspraak miljoenen»?1 2 Wat is uw reactie hierop?
Ja, ik ben be kend met het artikel en de uitzending. Ik herken mij niet in het geschetste beeld dat de Nederlandse regering «de rechterlijke macht inzet om brievenbusfirma’s naar Nederland te krijgen.» Of een internationale civiele zaak voor de Nederlandse rechter kan worden gebracht, wordt bepaald door de internationaal privaatrechtelijke regels voor rechterlijke bevoegdheid. Deze regels zijn voor het grootste deel neergelegd in verdragen en EU-verordeningen. Voor civiele handelszaken zijn de verordening (EU) 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna Brussel I bis) en het Haags Forumkeuzeverdrag uit 2005 van groot belang. De regels inzake rechterlijke bevoegdheid zoals neergelegd in artikel 1 tot en met 9 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn slechts relevant indien er geen verdrag of verordening van toepassing is.
De hoofdregel in het internationale bevoegdheidsrecht is dat een zaak kan worden aangespannen in het land waar de gedaagde partij is gevestigd. Als een buitenlandse partij een vordering wil instellen tegen een bedrijf dat in Nederland is gevestigd, is de Nederlandse rechter bevoegd. Daarnaast zijn er bijzondere bevoegdheidsgronden. Zo is bijvoorbeeld de rechter in de lidstaat waar een overeenkomst ten uitvoer moet worden gelegd eveneens bevoegd. Partijen kunnen de Nederlandse rechter ook bevoegd maken voor de beslechting van hun geschillen via een forumkeuze, dat wil zeggen een uitdrukkelijke keuze om hun geschil voor te leggen aan de Nederlandse rechter. Het hebben van een band met Nederland is geen voorwaarde voor een rechtsgeldige forumkeuze voor de Nederlandse rechter. In de praktijk kiezen partijen echter vaak voor een rechter in een land waarmee een of beide partijen wel degelijk bekend is en waarvan de rechterlijke beslissing ten uitvoer gelegd kan worden. Een forumkeuze voor de Nederlandse rechter door partijen die op geen enkele wijze een band hebben met Nederland (of de EU), is dan niet aantrekkelijk. Ten slotte zijn er exclusieve bevoegdheidsregels, bijvoorbeeld voor de beoordeling van de geldigheid van octrooien en andere IE-rechten die aan registratie onderhevig zijn. Daarover kan uitsluitend worden geprocedeerd bij de rechter van de plaats waar een merk of octrooi geregistreerd is. De casus die centraal staat in de uitzending ziet (onder meer) op een geschil over de registratie van een Beneluxmerk. Bij dergelijke geschillen is slechts de rechter van het land waar de registratie wordt gehouden bevoegd omdat het niet past om een andere rechter te laten oordelen over de geldigheid van de registratie. Alleen de rechter in de Benelux kan dus oordelen over een registratie in een Beneluxregister.
Klopt het dat het beleid is dat de Nederlandse rechterlijke macht wordt ingezet om brievenbusfirma’s naar Nederland te lokken? Klopt het dat er jaarlijks duizend tot tweeduizend zaken zijn die vrijwel niets met Nederland te maken hebben? Als u dit niet kunt nagaan, lijkt u dit een redelijke schatting? Wat vindt u daarvan?
Er is geen sprake van beleid of inzet van de rechterlijke macht om zogeheten brievenbusfirma’s naar Nederland te lokken. De rechterlijke macht in Nederland is onafhankelijk en opereert vrij van beleidsmatige invloed van de andere staatsmachten. Zoals in het antwoord op vraag 1 gemeld wordt de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is in een internationale zaak, in veel gevallen beantwoord aan de hand van verordeningen en verdragen. De rechter is wettelijk gehouden om, indien aan deze en aan alle overige wettelijke voorwaarden voor het aanbrengen van een zaak is voldaan, een aan hem of haar voorgelegde zaak in behandeling te nemen en daarin uitspraak te doen.
Uit cijfers van de Raad voor de rechtspraak volgt dat er jaarlijks zo’n tweeduizend civiele handelszaken (niet-kantonzaken) worden gevoerd waarbij ofwel de eiser, ofwel de gedaagde een buitenlands bedrijf is. Er wordt van Nederlandse bedrijven niet bijgehouden of dit een zogeheten brievenbusonderneming is, laat staan dat de nationaliteit van bestuurders van Nederlandse gevestigde bedrijven wordt geregistreerd. Ik kan dan ook niet zeggen of het door Investico genoemde aantal zaken een realistische schatting is. Voorts wijs ik er op dat er ook in zaken waarbij zowel de eiser als de gedaagde buiten Nederland gevestigd zijn, er wel degelijk een Nederlands belang gemoeid kan zijn met de geschilbeslechting, bijvoorbeeld wanneer het geschil ziet op in Nederland gelegen onroerende zaken.
Klopt het dat deze zaken vaak aangespannen worden door bedrijven die hier alleen met een brievenbus zijn gevestigd? Wat vindt u daarvan?
Zoals in het antwoord op vraag 2 gemeld zijn er geen cijfers beschikbaar waaruit blijkt in hoeveel handelszaken zogeheten brievenbusfirma’s betrokken zijn. Omdat een hoofdregel van internationaal bevoegdheidsrecht is dat gedaagden worden gedagvaard in het land waar zij zijn gevestigd, ligt het niet voor de hand dat in Nederland gevestigde (brievenbus)bedrijven vaak als eiser in Nederlandse procedures optreden. Men zou eerder verwachten dat het gaat om tegen deze bedrijven aangespannen zaken. Als partijen samen een forumkeuze voor de Nederlandse rechter hebben gedaan, kan dit anders liggen. Ongeacht de aard of rechtsvorm van partijen vind ik het bovenal van belang dat de rechter toegankelijk is voor alle rechtzoekenden.
Klopt het dat de kosten voor deze rechtspraak van brievenbusfirma’s jaarlijks 33 tot 66 miljoen euro kosten? Als u dit niet precies kunt nagaan, lijkt u dit een redelijke schatting? Wat vindt u daarvan, afgezet tegen het gegeven dat dit bedrag één tot twee keer het gehele begrotingstekort van de Nederlandse rechtspraak is?
Zoals in de antwoorden op vragen 2 en 3 gemeld zijn er geen cijfers beschikbaar waaruit blijkt in hoeveel gevallen in Nederland gevestigde brievenbusfirma’s betrokken zijn bij handelszaken. Voorts worden er ook geen kosten per individuele procedure bijgehouden. Ik kan derhalve geen uitspraak doen of het door Investico genoemde bedrag realistisch is. In het kader van de bekostigingsafspraken tussen het ministerie en de Raad voor de rechtspraak wordt driejaarlijks gekeken naar de werklast en de kosten van rechtszaken in algemene zin. Hierbij wordt uitgegaan van een gemiddelde tijdsbesteding per zaak. Eventuele werklastverzwaring die voortkomt uit de door brievenbusfirma’s aangebrachte zaken wordt hierin verdisconteerd.
Waarom ondersteunt Nederland dit «rechtspraaktoerisme» eigenlijk? In de uitzending van Argos was een spotje te beluisteren voor het Netherlands Commercial Court (het NCC) waar komt dat reclame spotje vandaan, wie heeft dat bedacht, waar is dat gepubliceerd, wie heeft er voor betaald en met welk doel?
Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat er bedrijven zijn die zich in Nederland vestigen, enkel vanuit de gedachte dat zij bij een geschil met een eventuele handelspartner dan gedaagd moeten worden bij de Nederlandse rechter. Nederland is een internationaal handelsland. Dit betekent logischerwijs dat er ook veel internationale handelsgeschillen zijn. De NCC is op 1 januari 2019 ingesteld als internationale handelskamer van de rechtbank en het hof Amsterdam om tegemoet te komen aan een groeiende behoefte van Nederlandse bedrijven om een internationaal handelsgeschil in het Engels te kunnen beslechten. Voorheen waren Nederlandse bedrijven voor het in het Engels beslechten van hun internationale handelsgeschil aangewezen op arbitrage of een Engelstalige buitenlandse overheidsrechter. Met de komst van de NCC kunnen zij nu ook – samen met hun handelspartner – kiezen voor een procedure in het Engels bij de Nederlandse overheidsrechter. De NCC behandelt alleen zaken indien partijen dit uitdrukkelijk zijn overeengekomen. Omdat de behandeling in het Engels meerkosten met zich brengt en de komst van de NCC niet mag leiden tot minder capaciteit of budget voor de reguliere rechtspraak, geldt voor de behandeling in NCC zaken een verhoogd griffierecht. Tot nu toe zijn er een handvol zaken door de NCC behandeld. Met de Raad voor de rechtspraak zijn afspraken gemaakt over de aanloopkosten van de NCC. Hierin is ook rekening gehouden met kosten voor een campagne om meer ruchtbaarheid te geven aan het bestaan van de NCC. De voorlichtingsfilm is te vinden op de website van de NCC.
Hoe verhoudt dit «rechtspraaktoerisme» zich tot uw inspanningen om het aantal rechtszaken in Nederland af te laten nemen?
Het kabinetsbeleid is gericht op vroegtijdige en informele oplossing van geschillen. Als partijen er niet zelf uit kunnen komen, moet de toegang tot de rechter echter te allen tijde gewaarborgd zijn. Dit geldt voor burgers en ondernemingen, voor kleine en grote geschillen.
Klopt het dat de regering streeft naar het ten uitvoer brengen van vonnissen binnen de Europese Unie zoals dit tot aan de Brexit in het Verenigd Koninkrijk werd gedaan, en dat Nederland deze «functie» van het Verenigd Koninkrijk wil overnemen? Hoe kunt u dit verantwoorden?
Nee, dit klopt niet. Zoals hiervoor genoemd willen internationaal opererende bedrijven graag dat hun geschil in het Engels wordt beslecht. Daarnaast willen ze uiteraard dat een eventuele rechterlijke beslissing ten uitvoer gelegd kan worden. De tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken in handelszaken is in de Europese Unie geregeld via de Brussel I bis-verordening. Door de Brexit is onduidelijk in hoeverre rechterlijke beslissingen afkomstig van de Britse rechter nog ten uitvoer kunnen worden gelegd. Overigens wordt deze onduidelijkheid weer ingeperkt doordat de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen waarbij de rechter bevoegdheid ontleent aan een forumkeuze van partijen, geregeld is in het Forumkeuzeverdrag. Wat de gevolgen van de Brexit zullen zijn voor de toestroom van zaken bij de NCC, is op dit moment nog niet te zeggen. Dit hangt af van de afspraken tussen de EU en het VK over toekomstige samenwerking. Er is geen sprake van dat de NCC is opgericht met als doel om de «functie» van het Verenigd Koninkrijk op het terrein van internationale handelsgeschillen over te nemen.
Vindt u het verstandig dat de Nederlandse rechtspraak betrokken wordt bij rechtszaken die in wezen geen enkele band met Nederland hebben, bijvoorbeeld een ruzie tussen twee Russische oligarchen waarbij de een gestolen geld van de ander terugeist en de Nederlandse rechter in de positie wordt gebracht dat hierover geoordeeld moet worden?
Zoals in het antwoord op vraag 1 gemeld kan een civiele zaak voor de Nederlandse rechter worden gebracht als aan de voorwaarden van internationale rechtsmacht is voldaan. Indien aan deze voorwaarden en aan de overige wettelijke voorwaarden voor het aanbrengen van een zaak is voldaan, dan is de rechter gehouden in deze zaak een uitspraak te doen, ook als de zaak inhoudelijk weinig betrokkenheid heeft met Nederland. Ik acht de Nederlandse rechter goed in staat om dergelijke zaken te behandelen. Een goede juridische infrastructuur van Nederland draagt bij aan het internationale handelsklimaat. Handelspartners kunnen in het geval zich een geschil voordoet terecht bij een betrouwbare rechter met goede procedures.
Ziet u het genoemde risico dat de Nederlandse rechter, door alleen al dergelijke discutabele zaken te overwegen, onbewust illegale zaken gelegitimeerd kunnen worden? Erkent u dat dit in ieder geval theoretisch mogelijk is? Via welke waarborgen wordt dit voorkomen?
De civiele rechter beoordeelt iedere zaak op basis van hetgeen door partijen zelf is gesteld, het door partijen aangedragen bewijsmateriaal en de informatie die de rechter van partijen krijgt nadat hij deze heeft opgevraagd omdat hij deze nodig acht voor zijn beslissing. Voor elke zaak en voor elke rechterlijke uitspraak geldt dat daar voor (één van de) partijen nadelige gevolgen uit voort kunnen vloeien. Dat is nu eenmaal inherent aan het vellen van een rechterlijk oordeel in een geschil. De goede procesorde en de overige regels van Nederlands burgerlijk procesrecht bieden de rechter voldoende handvatten om de procedure in goede banen te leiden en eerlijk te laten verlopen. De rechter kan bewijsmateriaal buiten beschouwing laten als hij oordeelt dat dit bijvoorbeeld valse stukken zijn. Ook het Burgerlijk Wetboek biedt waarborgen tegen illegale praktijken. Een voorbeeld daarvan is artikel 3:40 lid 1 BW dat bepaalt dat een rechtshandeling nietig is als er sprake is van strijd met de goede zeden of de openbare orde.
Vreest u niet dat bepaalde onwelgevallige uitspraken diplomatiek kunnen worden aangerekend?
Het is mogelijk dat een rechterlijk vonnis als onwelgevallig wordt bestempeld. In onze democratische rechtsstaat is de rechtspraak onafhankelijk en is een ieder gebonden aan een (onherroepelijke) rechterlijke uitspraak, of die ons nu bevalt of niet.
Deelt u de mening dat de Nederlandse rechtspraak hier niet persé goed op toegerust is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel deze mening niet. Ik heb geen enkele reden te twijfelen aan het vermogen van de rechtspraak om adequaat te oordelen in internationale geschillen. De Nederlandse rechtspraak is van hoge kwaliteit en wordt ook internationaal als zodanig beschouwd. Daarnaast is er voor het beslechten van internationale handelsgeschillen binnen de Nederlandse rechtspraak met de NCC een voorziening gecreëerd die speciaal is toegerust voor het in het Engels beslechten van dergelijke complexe handelsgeschillen.
Hoe verhoudt uw belofte dat de oprichting van het NCC kostendekkend zou zijn zich tot het gegeven dat de buitenlandse partijen in grote zaken maximaal vierduizend euro aan griffierecht betalen, terwijl de werkelijke kosten minstens acht keer zo hoog zijn, omdat het in dit soort zaken geregeld voorkomt dat er honderden bewijsstukken en kratten vol dossiermappen worden aangedragen?
De NCC behandelt internationale handelsgeschillen in het Engels tegen een griffierechtentarief van € 15.377 in eerste aanleg en € 20.502 in hoger beroep. Sinds de start van de NCC zijn er een handvol zaken behandeld. Bij de financiële onderbouwing van de NCC is rekening gehouden met een aanloopperiode van tien jaar. Met uw kamer is afgesproken dat vijf jaar na de inwerkingtreding een tussenevaluatie volgt. Ik kan op dit moment nog geen uitspraak doen over kostendekkendheid van de NCC.
Wat is uw reactie op het voorbeeld dat een rechter met één zaak anderhalf jaar lang wekelijks «vele uren» bezig was, en dat een van de vijf juridisch medewerkers van zijn afdeling er in die periode de helft van al zijn tijd aan besteedde?
Voor alle geschillen die voor een rechter worden gebracht geldt dat sommige zaken veel tijd en werk vergen, terwijl andere zaken juist vrij snel en eenvoudig tot een oplossing kunnen worden gebracht. Deze verschillen in zaakzwaarte zijn verdisconteerd in de prijzen en deze prijzen worden elke drie jaar opnieuw vastgesteld, onder andere op basis van de actuele gegevens en ontwikkelingen in de tijdsbesteding per zaak. De NCC is mede tot stand gekomen vanuit de gedachte dat een geconcentreerde behandeling van complexe internationale handelsgeschillen tegen een verhoogd griffierecht bij de NCC andere rechtbanken en hoven kan ontlasten.
Erkent u dat op deze manier complexe internationale zaken ervoor zorgen dat de rechtbanken, die toch al kampen met tijdsgebrek, minder tijd hebben voor reguliere zaken, en de rechtspraak zo dus verder in de problemen komt?
Zoals ik bij vraag 13 heb geantwoord worden verschillen in tijdsbesteding per zaak verdisconteerd in de afspraken over de bekostiging van de rechtspraak. Uit de doorlichting die in 2019 door de Boston Consultancy Group in opdracht van de Raad voor de rechtspraak is uitgevoerd bleek dat de zaakzwaarte was toegenomen. Er zijn in 2019 met de Raad voor de rechtspraak nieuwe afspraken gemaakt voor de periode 2020–2022. Met dit prijsakkoord is jaarlijks circa € 95 miljoen gemoeid. De grootste component in het prijsakkoord is het opheffen van het structurele tekort en daarnaast wordt onder andere de toegenomen zaakzwaarte gecompenseerd. Met de financiële impuls is de financiële basis van de Rechtspraak weer op orde. De komst van de NCC kan, zoals gezegd, ook zorgen voor een verschuiving van grote internationale zaken van de reguliere rechtspraak naar de NCC. Ook dit kan bijdragen aan verlichting voor de afhandeling van reguliere zaken.
Hoe gaat u dit voorkomen?
Zoals ik heb geantwoord op vraag 14 is met de prijsafspraken 2020–2022 met de Raad voor de rechtspraak jaarlijks circa € 95 mln. gemoeid. Hiermee is het structurele financiële tekort van de Rechtspraak aangezuiverd, wordt de toegenomen zaakzwaarte gecompenseerd en is er onder andere geld voor digitalisering, innovatie en de gevolgen van nieuwe wetgeving.
Zijn deze praktijken in het recente verleden onderzocht? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken en daarop beleidsreacties te formuleren? Zo nee, waarom niet?
Ik vat de vraag zo op dat hiermee wordt gedoeld op onderzoek naar het gebruik door Nederlandse brievenbusfirma’s van rechtspraak. Mij is geen (recent) onderzoek op dit punt bekend. De Raad voor de rechtspraak berichtte mij desgevraagd dat het artikel en de uitzending van Argos onvoldoende aanleiding geeft om te veronderstellen dat Nederlandse brievenbusfirma’s onevenredig veel gebruik zouden maken van de Nederlandse juridische infrastructuur of de Rechtspraak veel zou kosten. Bij de Raad zijn er ook geen andere aanwijzingen bekend in die richting. Ik zie dan ook geen aanleiding om een dergelijk onderzoek te laten uitvoeren.
Kunt u alle vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De beknotting van de persvrijheid op Aruba |
|
Ronald van Raak , Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Deelt u de opvatting dat zeker in tijden van coronacrisis journalisten hun werk moeten kunnen blijven doen en de bevolking moeten kunnen informeren?
Met het oog op het tegengaan van het COVID-19 virus heeft de Arubaanse regering maatregelen getroffen waaronder het instellen van een avondklok. De wettelijke basis hiervoor is een ministeriële regeling ter uitvoering van artikel 16, eerste lid, van de Calamiteitenverordening (AB 1989 no. 51). In deze ministeriële regeling is bepaald dat alleen mensen die in deze ministeriële regeling vastgelegde uitzonderinggrond hebben zich tijdens deze avondklok buiten mogen begeven. Voor journalisten is er geen uitzonderingsgrond opgenomen.
Het is juist in een moeilijke periode als deze van belang dat burgers zowel door de overheid als door onafhankelijke journalisten geïnformeerd kunnen worden over ontwikkelingen in hun omgeving. Deze zorgen zijn daarom begrijpelijk. Ik kan u inmiddels melden dat de autoriteiten op Aruba een werkwijze hanteren waarbij tijdens de avondklok drie journalisten toestemming krijgen om op straat te zijn.
Hoe beoordeelt u in dit verband dat journalisten op Aruba als gevolg van een avondklok hun werk niet meer kunnen doen? Kunt u aangeven op basis van welke regelgeving deze beperking van de persvrijheid heeft plaatsgevonden?1
Zie antwoord vraag 1.
Begrijpt u de zorgen van journalisten op Aruba, die in hun protest steun krijgen van de Nederlandse Vereniging van journalisten (NVJ)?2
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de Arubaanse journaliste Sharina Henriquez op 22 maart 2020 tijdens haar werk in de boeien werd geslagen en een boete kreeg van zo’n 500 euro? Hoe verklaart u dat «werkbriefjes» die in Aruba aan journalisten worden verstrekt door de politie niet worden erkend?
Mij is bekend dat mevrouw Henriquez op 22 maart na 21.00 uur lokale tijd ten tijde van de avondklok is gearresteerd. De werkbriefjes werden niet erkend omdat journalisten niet onder de uitzonderingsgrond vallen, zoals beschreven in voorgaand antwoord. Dit incident vond plaats voordat er overeenstemming was over de werkwijze waarbij drie journalisten tijdens de avondklok op straat mogen zijn.
Bent u bereid in de voorwaarden voor hulp aan Aruba op te nemen dat journalisten een vitaal beroep hebben en ook nu in vrijheid hun werk moeten kunnen doen?
Ik zie, gelet op de antwoorden op de vragen 1 tot en met 3, geen reden om de gevraagde voorwaarden als voorwaarden voor hulp op te nemen.
De totstandkoming van de wet homologatie onderhands akkoord. |
|
Jan de Graaf (CDA), Michiel van Nispen , Henk Nijboer (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bereid de Tweede Kamer nauwgezet en volledig te informeren over de totstandkoming van het wetsvoorstel homologatie onderhands akkoord (Kamerstuk 35 249) en de onderliggende documenten die hierbij horen, omdat deze immers ook vrijgegeven zouden moeten worden aan bijvoorbeeld journalisten die een WOB-verzoek zouden indienen dat hier betrekking op heeft?
Ja.
Wanneer is gestart met de voorbereiding van dit wetsvoorstel?
Het wetgevingstraject startte met de brief van 26 november 2012 van de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie aan uw Kamer. Daarin werd het programma «herijking faillissementsrecht» aangekondigd. In deze brief is de volgende passage opgenomen:
Wat is er precies veranderd na de eerste consultatie?
De reacties op de consultatie van het eerste voorontwerp waren talrijk en merendeels van technische aard. Deze reacties noopten tot nader onderzoek en verdere bestudering van het voorstel. In dit proces zijn de hoofdelementen van de regeling gehandhaafd, maar is de regeling in technische zin aanzienlijk gewijzigd. Dit is terug te zien wanneer het eerste voorontwerp wordt vergeleken met het tweede voorontwerp. Beide voorontwerpen zijn nog steeds beschikbaar op de consultatiewebsites.2
Wat is er precies veranderd na de tweede consultatie?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u kortheidshalve naar paragraaf 4 van het algemeen deel van de memorie van toelichting. Hierin is uitgebreid beschreven welke aanpassingen er na de tweede consultatie zijn doorgevoerd en de redenen waarom dit is gebeurd.3
Wilt u de Kamer alle inbrengen van de consultaties in volledigheid toezenden?
De reacties op de eerste consultatie die via de consultatiewebsite zijn ingediend, zijn daarop nog steeds beschikbaar.4 Vijf reacties zijn op andere wijze ontvangen. Dit betreft de reacties van de Raad voor de rechtspraak, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, VNO/NCW en MKB Nederland, de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie en de Commissie vennootschapsrecht. Voor zover mij bekend, zijn twee van deze reacties niet door de desbetreffende belangenorganisaties openbaar gemaakt. De reacties van de Raad voor de rechtspraak5, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak6 en de Commissie vennootschapsrecht7 zijn terug te vinden op website van de desbetreffende instantie.
De reacties op de tweede consultatie zijn eveneens terug te vinden op de consultatiewebsite.8 Daarnaast zijn de reacties van de belangenorganisaties n.a.v. de tweede consultatie op de website van uw Kamer terug te vinden als bijlage bij de Kamerstukken.9
Hebben insolventieadvocaten, advocatenkantoren, betrokken hoogleraren en andere belanghebbende teksten aangeleverd voor het wetsvoorstel? Zo ja, wilt u een volledig overzicht van de precieze passages en door welke partij deze zijn aangedragen aan de Kamer doen toekomen?
Het wetsvoorstel betreft complexe materie. Het is belangrijk om een regeling te treffen die voor de praktijk uitvoerbaar is en waarbij de belangen van de betrokken ondernemer, zijn schuldeisers, aandeelhouders en werknemers in evenwicht zijn. Om goed zicht te krijgen op de bestaande praktijk en de te verwachten effecten van het wetsvoorstel op de praktijk, is vanaf het begin van het wetgevingstraject uitgebreid overlegd met bijvoorbeeld curatoren, rechters-commissaris, advocaten, bedrijfsjuristen, juristen uit de bankensector, financieel deskundigen en beleidsmedewerkers van de vakbonden. Zoals te doen gebruikelijk zijn tekstvoorstellen opgesteld door het departement. Daarop is commentaar gevraagd van de praktijk. Het commentaar, inclusief tekstsuggesties, is beoordeeld door het departement. Tekstsuggesties zijn al dan niet overgenomen. Het eindresultaat is een tekst van het departement.
Hebben insolventieadvocaten, advocatenkantoren, betrokken hoogleraren teksten aangeleverd voor de memorie van toelichting? Zo ja, wilt u een volledig overzicht van de precieze passages en door welke partij deze zijn aangedragen aan de Kamer doen toekomen?
De in het antwoord op vraag 6 genoemde werkwijze betrof ook de uitleg van de wetstekst die is opgenomen in de memorie van toelichting.
Hebben insolventieadvocaten, advocatenkantoren, betrokken hoogleraren teksten aangeleverd voor het nader rapport? Zo ja, wilt u een volledig overzicht van de precieze passages en door welke partij deze zijn aangedragen aan de Kamer doen toekomen?
Op advies van de Afdeling Advisering van de Raad van State is voor de indiening van het wetvoorstel bij uw Kamer besloten tot een verdere aansluiting van de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA) op de EU Richtlijn herstructurering en insolventie.10 De praktijk is op de in het antwoord op vraag 6 genoemde wijze betrokken bij de inpassing van elementen uit de Richtlijn in het wetsvoorstel.
Ook een ander advies van de Afdeling Advisering van de Raad van State is overgenomen. Dit betrof het voorstel om de behandeling van de homologatieverzoeken te beleggen bij één gespecialiseerde rechtbank. In overleg met de Raad voor de rechtspraak is besloten om bij de behandeling van verzoeken in het kader van de WHOA te gaan werken met een landelijke pool van rechters. De Raad voor de rechtspraak heeft mede daarover op 17 april 2019 een aanvullend advies uitgebracht. Dit advies is beschikbaar op de website van de Raad voor de rechtspraak.11
Hebben insolventieadvocaten, advocatenkantoren, betrokken hoogleraren teksten aangeleverd voor de nota naar aanleiding van het verslag? Zo ja, wilt u een volledig overzicht van de precieze passages en door welke partij deze zijn aangedragen aan de Kamer doen toekomen?
De in het antwoord op vraag 6 genoemde werkwijze betrof ook de uitleg van de wetstekst die is opgenomen in de nota naar aanleiding van het verslag.
Is er vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid contact geweest met derden over de inhoud van de amendementen?1
De dag voor het aanvankelijk geplande plenaire debat is in het kader van de politieke sondering met de woordvoerders van de coalitiefracties op dit dossier gecommuniceerd over drie concept amendementen. Dit gebeurde als gevolg van een miscommunicatie. Per abuis was ervan uitgegaan dat de amendementen al waren ingediend, terwijl de amendementen bij het departement op dat moment nog slechts bekend waren in het kader van technische bijstand gevraagd door Bureau Wetgeving van uw Kamer. De communicatie hierover op het departement zal in de toekomst scherper zijn. Ook heeft er op ambtelijk niveau overleg plaatsgevonden over de concept amendementen met het Ministerie van Financiën. Dit gebeurde nadat de collega’s van het Ministerie van Financiën, hadden gehoord dat deze amendementen in de maak waren en hierover contact opnamen.
Na de indiening van de amendementen hebben verschillende praktijkdeskundigen bij het ministerie hun zorgen geuit over de impact van de voorgestelde wijzigingen.
Deelt u de mening dat, als dit het geval is geweest, dit volstrekt onacceptabel is en de medewetgevende taak van het parlement schaadt? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dit niet meer voorkomt?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer?
Ja.
De gevolgen van het Corona-virus voor de rechtspleging en de rechtsbescherming |
|
Maarten Groothuizen (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Openbaar Ministerie: we houden verdachten allen nog aan bij ernstige feiten en heterdaad»?1
Ja.
Klopt hetgeen in het onder vraag 1 genoemd artikel wordt gesteld?
Het artikel geeft een gedeeltelijk beeld, zie het antwoord op vraag 4.
Wanneer wordt de Kamer over deze maatregelen geïnformeerd?
Bij brief van 15 maart jongstleden2 is uw Kamer geïnformeerd over een aantal maatregelen in de aanpak van het Corona-virus op het terrein van justitie en veiligheid. De ontwikkelingen gaan snel en dagelijks bekijken de organisaties welke taken kunnen worden uitgevoerd.
Kunt u de getroffen maatregelen toelichten? Welke maatregelen nemen politie, openbaar ministerie, Rechtspraak en Reclassering Nederland? Welke gevolgen hebben de maatregelen voor het handhaven van de openbare orde, de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en de rechtsbescherming? Kunt u deze vraag per dienst en per facet antwoorden?
De genoemde organisaties hebben conform het kabinetsbeleid noodgedwongen een tijdelijke en gedeeltelijke afbouw van hun werkzaamheden doorgevoerd om de risico’s te beperken op verspreiding van het virus. Ook zijn deze maatregelen genomen om het hoofd te kunnen bieden aan terugval in operationele capaciteit bij de organisaties.
De politie heeft continuïteitsplannen op basis van uitvalscenario’s ontwikkeld. Deze bestaan standaard, maar zijn afgelopen dagen nog eens extra onder de loep genomen. Hierbij is prioritering van werkzaamheden en overloop van capaciteit noodzakelijk. Samen met het bevoegd gezag wordt besloten welke werkzaamheden doorgang kunnen vinden. Het handhaven van openbare orde en rechtsorde zijn voor de politie belangrijke vitale hoofdprocessen. Alle maatregelen zijn er dan ook op gericht om de continuïteit van deze processen voor de burger te garanderen.
Ook het OM blijft zo veel als mogelijk het werk doen, maar zal zich komende tijd noodgedwongen concentreren op de zogenoemde primaire kritieke processen; de taken die in ieder geval doorgang moeten vinden. Voorbeelden van taken die in ieder geval doorgaan zijn:
Naast aanhoudingen op heterdaad, blijven politie en OM ook voorrang geven aan aanhoudingen buiten heterdaad en voorgeleidingen in zaken waarbij dat noodzakelijk is wegens de ernst van de strafbare feiten en de dreiging voor de rechtsorde, zoals bij geweld, kwetsbare slachtoffers en zedendelicten. Tevens zal het OM onverminderd ingrijpen in geval van personen die verward gedrag vertonen dat wijst op gevaar voor de veiligheid van de persoon zelf of anderen. Bij andere werkzaamheden wordt per situatie gekeken of deze noodzakelijk zijn. Ook hier wordt rekening gehouden met onder meer de ernst van de feiten en de vrees voor herhaling. Overigens gaat het hier om uitstel, niet om afstel. Waar mogelijk gaan ook de andere reguliere werkzaamheden door.
De noodzakelijke maatregelen laten onverlet dat het OM stevig op zal treden tegen mensen die strafbare feiten plegen en daarbij misbruik maken van de huidige coronacrisis, zoals door internetoplichting en babbeltrucs. Dit soort gedrag wordt niet getolereerd. Het OM zal hier snel tegen optreden en zware straffen eisen. Er wordt zo nodig snel- en supersnelrecht ingezet.
De reclasseringsorganisaties proberen hun taken onder de huidige omstandigheden en met inachtneming van de adviezen van het RIVM zo goed mogelijk uit te voeren. Daarbij ontstaat net als bij andere ketenpartners spanning tussen taakuitvoering en de veiligheid en gezondheid van de medewerkers. Dit vergt keuzes, zoals het opschorten van de uitvoering van werkstraffen, het aanbrengen van een verantwoorde prioritering binnen de taken toezicht en advies en het zoveel mogelijk gebruik maken van digitale middelen om contact te kunnen blijven houden met de cliënten. De reclassering voert daarover voortdurend overleg met het departement en de diverse ketenpartners om te bezien op welke wijze de werkzaamheden verantwoord kunnen worden uitgevoerd.
De Rechtspraak heeft besloten dat vanaf 17 maart tot en met in ieder geval 6 april de gerechtsgebouwen gesloten zijn. Zittingen vinden geen doorgang, tenzij er een dringende noodzaak is voor een zitting. De Rechtspraak heeft in afstemming met ketenpartijen bepaald hoe urgente processen worden vormgegeven. De Rechtspraak heeft op 16 maart een lijst gepubliceerd met zaken die doorgang moeten vinden. Dan gaat het bijvoorbeeld over vrijheidsontneming, spoedmaatregelen in het familierecht, faillissementen en kort gedingen. Uitgangspunt is dat wordt geprobeerd zo veel mogelijk met telehoren of video-conferencing te werken. Waar dit niet mogelijk is en er een fysieke zitting moet worden gehouden, worden gepaste maatregelen getroffen. In elk geval zijn zittingen nu niet vrij toegankelijk voor publiek. Voor elke zaak wordt bezien wie aanwezig mogen zijn en hoe in openbaarheid kan worden voorzien. Daartoe kan bijvoorbeeld een beperkt aantal journalisten toegang worden verleend en wordt de mogelijkheid van een livestream bezien.
De Rechtspraak zal komende week een aanvullende lijst opstellen van zaken die, naast de hiervoor genoemde zaken, ook prioriteit moeten krijgen de komende periode.
Medewerkers van de Rechtspraak werken thuis, tenzij de aard van het werk aanwezigheid in het gerechtsgebouw vraagt. Op die manier wordt geprobeerd de reguliere schriftelijke processen zoveel mogelijk doorgang te laten vinden. Het uitgangspunt is dat juist tijdens een crisis als deze de Rechtspraak haar taak moet kunnen blijven uitoefenen en dat in rechtsbescherming wordt voorzien. Tegelijkertijd brengen de noodzakelijke maatregelen onmiskenbaar beperkingen met zich, bijvoorbeeld in de toegankelijkheid van gebouwen van de Rechtspraak.
Uitgangspunt is en blijft dat rechtsbijstand ook in deze moeilijke tijd gewaarborgd moet zijn. Met het oog op de veiligheid van de betrokkenen en het beperken van het risico op verdere verspreiding van het virus wordt hierbij, zoveel als mogelijk is, gewerkt op afstand (per telefoon of via videoverbinding). In goed overleg met alle betrokken organisaties in de keten krijgt dit in een snel tempo op steeds grotere schaal vorm. Op deze wijze kan worden voorzien in de noodzakelijke rechtsbijstand.
Door het sluiten van de rechtbanken verkeren advocaten en mediators werkzaam op basis van gesubsidieerde rechtsbijstand in (extra) financieel zwaar weer. Daarom treft het kabinet aanvullende maatregelen om deze advocaten en mediators tegemoet te komen. Rechtsbijstandsverleners krijgen de mogelijkheid een extra voorschot aan te vragen. Verder wordt er een zittingstoeslag uitgekeerd, ook als er in plaats van een zitting een schriftelijke behandeling plaatsvindt. Tenslotte kunnen extra-uren vergoedingen tussentijds worden gedeclareerd. Deze maatregelen gelden in aanvulling op de generieke maatregelen die het kabinet heeft getroffen voor ondernemers in financiële nood als gevolg van de coronacrisis.
Welke mogelijkheden biedt de Noodwet rechtspleging? Kunt u daarbij in het bijzonder ingaan op artikelen 3, artikel 11, aanhef en onder a, en artikel 13 van deze wet?
De Noodwet rechtspleging biedt de mogelijkheid om, ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken, voorzieningen te treffen om ontwrichting van de rechtspleging tegen te gaan of onmiddellijk dreigende ontwrichting van de rechtspleging te voorkomen. Deze voorzieningen hebben met name betrekking op de werkzaamheden van de rechtbanken en de gerechtshoven. Veelal is voor activering van de voorzieningen nog een ministerieel besluit nodig. Gelet op de huidige portefeuilleverdeling is het treffen van zo’n besluit een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Rechtsbescherming.
Artikel 3, eerste lid, van de genoemde wet geeft aan de genoemde ministers gezamenlijk de bevoegdheid om tijdelijk het rechtsgebied van een gerechtshof of rechtbank (dat wil zeggen: de territoriale omvang van een ressort of arrondissement, zoals deze is vastgelegd in de Wet op de rechterlijke indeling) te wijzigen. Op die manier kan bijvoorbeeld worden bereikt dat een rechtbank een zitting kan houden op een locatie buiten het eigen, reguliere rechtsgebied. Overigens kunnen met toepassing van de artikelen 46a en 62a van de Wet op de rechterlijke organisatie onder voorwaarden al zaken van het ene gerecht naar het andere worden verwezen in geval van gebrek aan zittingscapaciteit). Op grond van artikel 21b, derde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie kan de Minister voor Rechtsbescherming bepalen dat een terechtzitting plaatsvindt op een door hem aan te wijzen locatie in of buiten het rechtsgebied waarin het gerecht is gelegen, als dit noodzakelijk is in verband met de veiligheid van personen of andere zwaarwegende omstandigheden.
Op grond van artikel 11, aanhef en onderdeel a, van de Noodwet kunnen de termijnen genoemd in de artikelen 58 en 64 van het Wetboek van Strafvordering tijdelijk worden verdubbeld. Het betreft hierbij de termijnen voor de inverzekeringstelling van verdachten (van maximaal 6 naar maximaal 12 dagen) en de bewaring (van maximaal 14 naar maximaal 28 dagen). Artikel 11 kan alleen worden toegepast voor een gerecht waarvoor een in artikel 4 van de Noodwet rechtspleging omschreven voorziening is getroffen. Op grond van artikel 4 kunnen de ministers gezamenlijk bepalen dat rechtsprekende leden van een rechtbank tijdelijk kunnen optreden als raadsheer-plaatsvervanger in een gerechtshof en, omgekeerd, dat rechtsprekende leden van een gerechtshof tijdelijk kunnen optreden als rechter-plaatsvervanger in een rechtbank.
Artikel 13 van de Noodwet rechtspleging geeft aan de genoemde ministers gezamenlijk de bevoegdheid om te bepalen dat de rechter in burgerlijke zaken en in strafzaken wettelijke voorschriften betreffende termijnen en vormen buiten beschouwing kan laten, als deze door buitengewone omstandigheden niet in acht genomen konden of kunnen worden. Het is dan vervolgens aan de rechter om hierover in het concrete geval te beslissen. Daarbij is telkens eerst de vraag aan de orde of met mogelijkheden die de huidige regelgeving biedt niet kan worden volstaan.
Overweegt u gebruik te maken van de Noodwet rechtspleging? Zo ja, van welke artikelen?
Voor de inwerkingtreding en inwerkinstelling van de artikelen 2 tot en met 14 van de Noodwet rechtspleging is een koninklijk besluit vereist, op voordracht van de Minister-President. Onverwijld na het nemen van dat besluit moet een wetsvoorstel aan de Tweede Kamer worden gezonden over het voortduren van de werking van die bepalingen. Met de inwerkingtreding van de wet kunnen nog niet alle bepalingen worden toegepast. Zoals in het antwoord op vraag 5 is uiteengezet, geldt voor het daadwerkelijk kunnen toepassen van sommige bepalingen, waaronder artikel 13, dat een voorafgaand afzonderlijk ministerieel besluit vereist is.
Het toepassen van de Noodwet rechtspleging is, mede gelet op de bijzondere voorzieningen die deze wet biedt, geen lichtzinnig in te zetten instrument. Voor de inwerkingstelling van de wet is vereist dat buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken. Daarnaast geldt op grond van artikel 2 van de wet dat bepaalde voorzieningen slechts getroffen kunnen worden indien zij noodzakelijk zijn om ontwrichting van de rechtspleging tegen te gaan dan wel de onmiddellijke dreiging van zulke ontwrichting te voorkomen.
Aan de toepassing van de wet gaat een zorgvuldig besluitvormingsproces vooraf. Daarbij dient, zoals in de beantwoording van vraag 5 aan de orde is gekomen, onder meer te worden onderzocht of acute problemen in de rechtspleging als gevolg van de coronacrisis niet al oplosbaar zijn binnen de huidige, reguliere regelgeving, inclusief de uitzonderingen die die regelgeving toelaat op de standaardprocedures en/of de inzet van technische voorzieningen, zoals telehoren en videoconference als alternatief voor fysieke aanwezigheid van de verdachte of om in bijstand door een raadsman te voorzien. De Rechtspraak heeft aangegeven dergelijke technieken, waar mogelijk, nu al in te zetten.
Op welke wijze komt u tot het besluit eventueel van genoemde noodwet gebruik te maken?
Met ketenpartners, waaronder de Raad voor de rechtspraak, het openbaar ministerie en de advocatuur, vindt contact plaats over de gevolgen voor de rechtspleging van de virusuitbraak en de beperkende maatregelen die naar aanleiding van deze uitbraak zijn getroffen. Daarbij zijn ook de mogelijkheden verkend die de Noodwet rechtspleging geeft. Maar, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6, is er nog geen noodzaak ontstaan om bepalingen van deze wet in werking te laten treden. Indien we wel in een dergelijke situatie belanden dan zal besluitvorming daarover worden voorbereid binnen de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing. Bij een dergelijke besluitvorming worden in ieder geval de voornoemde ketenpartners betrokken.
Heeft u kennisgenomen van het besluit van de reclassering om de uitvoering van taakstraffen tijdelijk stop te zetten?2
Ja.
Welke gevolgen verwacht u van dat besluit voor taakstraffen? Is het mogelijk de termijn voor het verrichten van een taakstraf te verlengen?
Doordat de uitvoering van de taakstraffen is opgeschort, is het aannemelijk dat een deel van deze taakstraffen niet binnen de daarvoor geldende wettelijke termijnen (volledig) kunnen worden uitgevoerd.4 Het aantal taakstraffen dat in de komende weken uit de termijn gaat lopen, wordt op dit moment door het CJIB en de reclassering in kaart gebracht.
De huidige wettelijke regeling kent geen mogelijkheid deze termijn te verlengen.
Kunnen mensen te allen tijde aangifte blijven doen van een strafbaar feit? Kunnen zij dit te allen tijde, dus ook tijdens de corona-crisis, fysiek blijven doen op het politiebureau? Kan men digitaal aangifte blijven doen?
Ja, mensen kunnen te allen tijde aangifte blijven doen. Voor aangifte op het politiebureau volgt de politie de RIVM-adviezen om verdere verspreiding van het coronavirus te beperken. Aangifte doen kan ook op afstand. De politie probeert zoveel mogelijk aangiftes telefonisch af te handelen of via internet op te nemen.
Hoe communiceert de Nationale Politie naar de inwoners van Nederland over de genomen maatregelen? Vindt er eenduidige communicatie plaats? Zo ja, waar kan men deze informatie vinden? Vindt deze communicatie behalve in het Nederlands ook in andere talen plaats?
De politie communiceert over de gevolgen van een eventuele andere uitvoering van de politietaken via de reguliere (social) media-kanalen die de politie ter beschikking staan.
Zo heeft de politie via de website aan een ieder kenbaar gemaakt dat aangiften nog altijd gedaan kunnen worden: https://www.politie.nl/nieuws/2020/maart/14/00-aangifte-doen-tijdens-corona-maatregelen.html.
Vindt vanwege de corona-crisis een verschuiving plaats in de belasting van de Nationale Politie? Wordt dagelijks door de regionale eenheden gemonitord wat de inzet is op de hoofdtaken van de politie, zijnde noodhulp, opsporing en openbare orde handhaving?
Zowel de Nationale Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden (NSGBO) als de eenheden houden de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten. Daar waar nodig worden er in overleg met het bevoegd gezag maatregelen genomen. De hulp aan hen die dit nodig hebben, de handhaving van de openbare orde en de opsporing van strafbare feiten gaan gewoon door.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.
De uitspraak van het Kifid: ‘Softdrug niet illegaal, schade door beroving wel gedekt’. |
|
Anne Kuik (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van Kifid dat softdrugs niet illegaal zou zijn?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat ook voorbereidingshandelingen voor de handel van softdrugs strafbare handelingen zijn in de zin dat het gaat om betrokkenheid bij hennephandel?
Ja. Artikel 11a van de Opiumwet ziet op de strafbaarstelling van de voorbereiding van alle handelingen die staan opgenomen in artikel 3b Opiumwet: het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren van een middel op lijst II van de Opiumwet (softdrugs). In artikel 11 Ow, derde en vijfde lid wordt gespecificeerd dat het dan dient te gaan om beroeps- of bedrijfsmatig handelen en/of over een hoeveelheid van, in het geval van hennep, meer dan 500 gram of 200 planten (art. 1, tweede lid, Opiumwetbesluit). De voorbereidingshandelingen betreffen het bereiden, bewerken verwerken, te koop aanbieden, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen of voorhanden hebben van stoffen of voorwerpen dan wel het voorhanden hebben van vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelen of gegevens.
Deelt u de mening dat voorbereidingshandelingen voor de handel van softdrugs wel als strafbare voorbereidingshandelingen aangemerkt zouden moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals uiteengezet bij de beantwoording van vraag 1 zijn op grond van artikel 11a Ow voorbereidingshandelingen in verband met de handel in softdrugs (lijst II) indien deze handel beroeps- of bedrijfsmatig plaatsvindt of betrekking heeft op een grote hoeveelheid als bedoeld in het Opiumwetbesluit reeds strafbaar gesteld.
Deelt u de mening van het Kifid dat voorbereidingshandelingen voor de concrete hasjdeal in casu (afspraak maken, een auto huren, geld pinnen) wel strafbare handelingen kunnen zijn indien die puur en alleen gericht waren op het dealen in drugs? Kunt u uw licht laten schijnen over de motivering van het Kifid in dezen? Deelt u de opvatting van het Kifid waar gesteld wordt: «En van een strafbare voorbereidingshandeling is evenmin sprake omdat het gaat om softdrugs.»?
Het Kifid is een onafhankelijke instantie tot buitengerechtelijke geschillenbeslechting. De uitspraak van de Geschillencommissie is bindend. Uitgaande van de feiten in het concrete geval volgt een beoordeling van de vraag of een verzekeraar zich op een uitsluitingsgrond van de verzekeringsvoorwaarden heeft mogen beroepen. In dat kader gaat de Geschillencommissie in op de vraag of er in dit concrete geval sprake was van (strafbare) voorbereidingshandelingen met betrekking tot de handel van softdrugs. Ik treed niet in de beoordeling van uitspraken van Kifid in individuele geschillen. Ik acht het dan ook niet opportuun om met het Kifid in gesprek te gaan over deze casus.
Bent u bereid met de Geschillencommissie van Kifid in gesprek te gaan om nader toe te lichten wat illegale activiteiten zijn, nu de geschillencommissie blijkbaar met de definitie worstelt?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u de stelling van het Kifid: «In de uitspraak maakt de Geschillencommissie duidelijk dat zij zich ervan bewust is dat het voorbereiden van een hasjdeal in de volksmond een maatschappelijk ongewenste praktijk is. Iets wat in de volksmond «illegaal» wordt genoemd, is daarmee nog niet feitelijk of juridisch illegaal.» Deelt u de mening dat dit een volledige miskenning is van het feit dat softdrugsgebruik dan wel onder het gedoogbeleid valt, maar daarmee nog altijd juridisch illegaal is?
Zie antwoord vraag 4.
Indien u de mening deelt dat het hier wel om strafbare voorbereidingshandelingen kan gaan, hoe gaat u er dan voor zorgen dat het Kifid zijn opvatting herziet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Reisorganisaties annuleren vakanties voor deze maand: geen reizen bij Corendon, Sunweb Group, TUI en Prijsvrij’ |
|
Cem Laçin |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Reisorganisaties annuleren vakanties voor deze maand: geen reizen bij Corendon, Sunweb Group, TUI en Prijsvrij»1
Ja.
Klopt het dat reizigers, van wie de pakketreis door onvermijdbare of buitengewone omstandigheden niet door kan gaan, recht hebben op restitutie van het bedrag dat zij hebben betaald voor hun vakantie op basis van artikel 7:509 lid 5 sub b van het Burgerlijk Wetboek?
Ja, dat klopt.
Klopt het dat verschillende reisorganisaties niet overgaan tot restitutie, maar een tegoedbon/voucher uitgeven aan reizigers van wie de vakantie niet door kan gaan? Zo ja, waar beroepen zij zich op?
Ja. De reisorganisaties beroepen zich op de exceptionele omstandigheden die het gevolg zijn van de uitbraak van het nieuwe coronavirus2.
Bent u ook van mening dat reizigers recht hebben op hun geld en dat reisorganisaties moeten voldoen aan de rechten die reizigers hebben in geval van een geannuleerde vakantie?
De maatregelen ter bestrijding van het coronavirus hebben grote gevolgen voor zowel consumenten als bedrijven. De huidige situatie is zo uitzonderlijk dat dit vraagt om creatieve oplossingen ten aanzien van het recht dat de consument heeft op restitutie van de (aan)betaling binnen 14 dagen bij annulering. Daarom moedig ik consumenten aan een voucher van hun reisaanbieder te accepteren waarmee zij op een later moment een nieuwe pakketreis kunnen boeken. Zij steunen daarmee de reisbranche en kunnen alsnog op een later moment van hun voorgenomen vakantie genieten. Van belang vind ik dat de Algemene Nederlandse Vereniging van Reisondernemingen (ANVR) heeft toegezegd dat in bepaalde gevallen wel direct geld wordt teruggegeven en dat de voucher ook later nog kan worden ingewisseld voor geld indien een nieuwe reis geen optie is voor een consument3.
Wat gaat u doen om reisorganisaties te houden aan de wet, als blijkt dat zij niet overgaan tot restitutie van het bedrag dat reizigers hebben betaald?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt als onafhankelijk toezichthouder toezicht op de consumentenbeschermingsregels. De ACM heeft naar de voucherregeling van de ANVR gekeken en er zijn verduidelijkingen afgesproken over de voorwaarden van de vouchers. De ACM heeft begrip voor het verstrekken van vouchers en volgt de ontwikkelingen op de voet. De ACM zal niet aarzelen om in te grijpen als de rechten van consumenten onvoldoende worden gerespecteerd. Zie ook Consuwijzer voor nadere informatie over consumentenrechten in relatie tot het coronavirus.4
De stakingsoproep van de Vereniging Advocatenbelangen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de oproep van de Vereniging Advocatenbelangen aan sociaal advocaten om te gaan staken in juli en december?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja. Zoals in de beantwoording van de eerdere brief van de Vereniging Advocatenbelangen is vermeld, wordt de aankondiging van de acties betreurd. Liever zou ik samenwerken aan de vraag hoe we rechtzoekenden ook in de toekomst toegang tot het recht kunnen blijven bieden. Inmiddels heeft de Vereniging Advocatenbelangen gelet op de coronacrisis, waardoor het hele bedrijfsleven het zwaar heeft, het niet passend gevonden om in juli te staken en heeft de oproep tot acties in juli ingetrokken. Ik waardeer deze laatste stap ten zeerste.
De effecten van de coronacrisis zijn ook voor de sociaal advocatuur ingrijpend. In aanvulling op het generieke kabinetsbeleid zijn daarom direct maatregelen getroffen om te zorgen dat sociaal advocaten (waaronder begrepen advocaten, mediators en bijzondere curatoren die ingeschreven staan bij de raad voor rechtsbijstand) een beroep kunnen doen op een stabiele financieringsstroom door middel van een ruime bevoorschotting. Gelet op de zorg voor een adequaat aanbod van sociaal advocaten monitor ik aan de hand van de beschikbare cijfers van de raad voor rechtsbijstand de actuele situatie per rechtsgebied. Daarbij wordt steeds bekeken of extra maatregelen nodig zijn, omdat bevoorschotting weliswaar voorziet in liquiditeit, maar geen antwoord is op ondervonden nadeel als gevolg van ontwikkelingen in de vraag naar gesubsidieerde rechtsbijstand vanwege de coronacrisis. De wijze waarop en het tempo waarin de rechtspraak het aantal te behandelen zaken verder uitbreidt, is hierop ook direct van invloed.
Door per rechtsgebied de ontwikkelingen in het aantal afgegeven toevoegingen te monitoren ben ik in staat en indien nodig bereid gericht nadere maatregelen te treffen. Hierbij denk ik aan een langere terugvorderingsperiode en de mogelijkheid om in uitzonderlijke gevallen een deel van het voorschot niet terug te vorderen (binnen het beschikbare budgettaire kader van de rechtsbijstand). Hierover vindt overleg plaats met de Nederlandse Orde van Advocaten en de raad voor rechtsbijstand. Uw Kamer zal hierover zo spoedig mogelijk nader worden geïnformeerd.
Hoe kan het dat u zo halsstarrig bent dat u opnieuw stakingsacties over uzelf afroept?
Ik wil het beeld wegnemen dat ik niet opensta voor geluiden uit de advocatuur en daar ook niet naar zou handelen. Nadat advocaten met steun van de Nederlandse Orde van Advocaten vorig jaar acties aankondigden, heb ik per 15 november 2019 € 36,5 mln. extra per jaar voor 2020 en 2021 beschikbaar gesteld. In vele gesprekken met advocaten bleek dat voor veel sociaal advocaten de rek er echt uit is. Ik begrijp dan ook dat de frustratie was opgelopen, omdat er nog geen zicht was op hogere vergoedingen op de korte termijn. Daarom heb ik beloofd om te zoeken naar ruimte voor financiële verbeteringen op de korte termijn. Met die overbruggingsmaatregel, waarmee tegemoet is gekomen aan de noodvoorziening waarom de Nederlandse Orde van Advocaten had verzocht, kunnen advocaten de omslag naar een verbeterd stelsel van rechtsbijstand, met op termijn hogere vergoedingen voor de advocatuur, op een verantwoorde manier maken. Een verbeterd stelsel van rechtsbijstand betekent ook een inrichting van het stelsel zoals hierna genoemd onder vraag 6. De bij brief van 27 januari jl. door de Vereniging Advocatenbelangen gevraagde aanpassingen op korte termijn zien niet op die stelselverbetering en zijn alleen met nog meer extra geld te realiseren en daarvoor ontbreekt de financiële ruimte nu eenmaal door voornoemde overbruggingsmaatregel.
Waarom kunnen sociaal advocaten niet aangeven dat ze niet beschikbaar zijn vanwege een stakingsactie bij de Raad voor Rechtsbijstand zoals u in beantwoording van eerdere schriftelijke vragen hebt aangegeven?2
In beantwoording van de eerdere schriftelijke vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1082) heb ik aangegeven dat de raad voor rechtsbijstand niet registreert hoeveel advocaten staken. Voor het maken van de piketroosters vraagt de raad voor rechtsbijstand advocaten aan te geven of ze beschikbaar zijn of niet. Er is voor het opstellen van de piketroosters geen noodzaak om de reden van verhindering op te geven en deze worden dan ook niet bijgehouden. Bovendien is het de raad voor rechtsbijstand vanwege privacyoverwegingen en het doelverbindingsvereiste ook niet toegestaan om de reden van verhindering te registreren.
Gaat u met de Raad voor Rechtsbijstand in gesprek om zo snel mogelijk een systeem op te richten waarbij het wel mogelijk is om in kaart te kunnen brengen hoeveel sociaal advocaten staken?
Nee. Gelet op het antwoord onder 3. is er geen noodzaak en is het ook niet toegestaan voor de raad voor rechtsbijstand om dit te registreren.
Hoe waardeert u de inspanningen van de advocatuur om te voldoen aan de adviezen van de commissies Wolfsen en Van der Meer, zoals de Vereniging Advocatenbelangen constateert in haar brief van 8 maart 2020?3
In de brief van 8 maart jl. van de Vereniging Advocatenbelangen refereert men aan de verscherping van de kwaliteitseis en introductie van peer review. Dat zijn belangrijke waarborgen om te zorgen dat de rechtzoekende kwalitatief hoogwaardige rechtsbijstand ontvangt. Graag wil ik benadrukken dat ik die initiatieven bijzonder waardeer.
De advisering van de commissies moet – zoals de Commissie Wolfsen ook benadrukt – in zijn samenhang worden beschouwd, dat wil zeggen bestaat niet uit losse onderdelen. Naast de hiervoor genoemde twee aspecten adviseerden deze commissies ook om specifiek te kijken naar:
Het centraal stellen van de hulpvraag van de rechtzoekende;
Een bredere inzet en verbeterde organisatie van de eerstelijn die de rechtzoekende doorverwijst naar het passende aanbod bij zijn hulpvraag;
De overheid als tegenpartij die 60% van de toevoegingszaken veroorzaakt;
De organisatie van rechtsbijstand in strafzaken en de daarbij veel voorkomende extra urenzaken;
Een adequate vergoeding voor de tweedelijns rechtsbijstand.
Met de ontwikkeling van het programma rechtsbijstand heb ik deze aspecten in hun onderlinge verband bezien en invulling gegeven. Die invulling zal tevens aan bod komen tijdens het huidige schriftelijke overleg gesubsidieerde rechtsbijstand.
Wat betekent dit voor uw intenties om ook aan de adviezen van de commissies Wolfsen en Van der Meer te gaan voldoen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de analyse van de Vereniging Advocatenbelangen dat uw voorgenomen herziening van het stelsel voor de rechtsbijstand geen concrete plannen bevat om de scheefgroei tussen punttarief en tijdsbesteding te herstellen?4 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat standpunt deel ik niet. Door met het programma rechtsbijstand de hulpvraag van de burger centraal te stellen en via de invulling van de pijlers verbetering eerste lijn, responsieve overheid, strafzaken en rechtshulppakketten, wordt voorzien in stroomlijning van de verschillende processen en het te verrichten rechtsbijstandswerk. Dit moet ook leiden tot een andere vergoedingensystematiek en tot hogere vergoedingen.
Waarom bent u eigenlijk niet van plan om die scheefgroei aan te pakken?
Zie vraag 7.
Klopt de analyse van de Vereniging Advocatenbelangen dat u op de advocatuur leunt om innovatie-pilots aan te dragen die als onderbouwing voor uw stelselherziening moeten dienen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, die veronderstelling klopt gedeeltelijk. Met het programma rechtsbijstand heb ik ervoor gekozen om de stelselherziening op lerende wijze aan te pakken. Uitgangspunt daarbij is om eerst te onderzoeken wat werkt en dat dan om te zetten in wet. De invulling van de tweede lijn met best practices en rechtshulppakketten vraagt in die aanpak om praktijkinput vanuit de betrokken partijen, waaronder de advocatuur, om in beeld te krijgen met welke werkzaamheden de hulpvraag van de klant centraal gesteld kan worden en die de kans vergroten op een duurzame oplossing.
Houdt u nog altijd vol dat sociaal advocaten moeten wachten op de effecten van de stelselherziening voordat zij een fatsoenlijk loon krijgen?
Met het onder vraag 2 genoemde extra geld van € 36,5 mln. per jaar voor 2020 en 2021 kunnen advocaten de omslag naar een verbeterd stelsel van rechtsbijstand, met op termijn hogere vergoedingen voor de advocatuur, op een verantwoorde manier maken. In de tussenliggende periode werken we stapsgewijs naar vergoedingen die beter aansluiten bij de dienstverlening. Op sommige rechtsgebieden kan dat langer duren. Ik heb in het programma rechtsbijstand aangegeven dat het strafrecht en personen- en familierecht als bijzondere rechtsgebieden in ieder geval voorrang verdienen.
Sluit u uit dat er een tekort aan sociaal advocaten zal ontstaan nog voordat uw stelselherziening effect heeft?
Ja. De raad voor rechtsbijstand monitort hoeveel advocaten werkzaam zijn binnen het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. Daarbij wordt ook nauwlettend gekeken naar specifieke rechtsgebieden. De cijfers van de raad voor rechtsbijstand geven niet aan dat een tekort aan rechtsbijstandverleners aan de orde is. De spreiding over leeftijdscategorieën en met name de instroom van jonge advocaten behoeft wel aandacht in het kader van de toekomstbestendigheid. De instroom van nieuwe advocaten is gedaald van bijna 600 per jaar in 2012 naar ruim 300 per jaar in 2019. De afname was het sterkst rond 2014. Een van de ontwikkelingen die aan de daling heeft bijgedragen is het stellen van hogere kwaliteitseisen aan de in het stelsel werkzame advocaten. Samen met de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland, de Nederlandse Orde van Advocaten en de raad voor rechtsbijstand bekijk ik de mogelijkheden om de aanwas van jonge sociaal advocaten te bevorderen.
Bent u bekend met de in genoemde brief van de Vereniging Advocatenbelangen aangehaalde enquête die de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) in november 2019 bij nieuwe advocaat-stagiaires heeft afgenomen, waaruit blijkt dat de helft van de nieuwe advocaat-stagiaires die van plan was de sociale advocatuur in te gaan, hiervan afziet vanwege de voorgenomen stelselherziening?
Ja.
Deelt u de analyse van de Vereniging Advocatenbelangen dat reeds al de onzekerheid over wat uw beleid gaat zijn, voldoende is om die jonge advocaten bij de sociale advocatuur weg te jagen die niet al waren afgeschrikt door de lage vergoedingen?
Nee, dat deel ik niet. Uit gesprekken met jonge juristen die advocaat binnen de gesubsidieerde rechtsbijstand willen worden, blijkt wel dat er onzekerheid is om toe te treden. Zij zien onvoldoende plekken bij kantoren ofwel de kantoren hebben geen ruimte om te investeren. In dit verband verwijs ik verder naar het antwoord onder vraag 15.
Herinnert u zich uw brief aan de Vereniging Advocatenbelangen van 28 februari 2020, waarin u memoreert aan het scenario dat de NOvA schetst, namelijk dat er dadelijk een nieuw stelsel is maar geen advocaat beschikbaar is om de burger te helpen, waarna u aankondigde dat u dit thema met de advocatuur en de Raad voor Rechtsbijstand verder zal uitdiepen? Houdt dit in dat u de aannemelijkheid van dit scenario niet (per se) betwist? Zo ja, wat is dan de reden dat u toch doorgaat met beleid dat – waarschijnlijk – leegloop van de sociale advocatuur in de hand werkt?
Ja, dat herinner ik me en nee, dat houdt niet in dat ik dat scenario aannemelijk acht. Zoals ik onder vraag 11 heb geantwoord geven de cijfers van de raad voor rechtsbijstand niet aan dat een tekort aan rechtsbijstandverleners aan de orde is. De spreiding over leeftijdscategorieën en met name de instroom van jonge advocaten behoeft wel aandacht in het kader van de toekomstbestendigheid.
Welke plannen heeft u om aan nieuwe aanwas in de sociaal advocatuur te komen?
De Nederlandse Orde van Advocaten werkt samen met de raad voor rechtsbijstand, de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland en mijn Ministerie aan een stimuleringsregeling die voorziet in een bijdrage in de beroepsopleidingskosten. Daarnaast brengen dezelfde partijen in beeld wat er nodig is voor het kantoor van de toekomst. De raad voor rechtsbijstand reserveert voor beide zaken middelen uit het budget van de innovatievoorziening van € 6 mln. waarvan ik de beschikbaarheid heb aangegeven in mijn brief van 12 juli 2019 (Kamerstuk 31 753, nr. 177, vergaderjaar 2018–2019). Ook verken ik met de raad voor rechtsbijstand specifiek de in- en uitstroom van sociaal advocaten in bepaalde rechtsgebieden en regio’s en onderzoeken we welke stappen gezet kunnen worden.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden, voorafgaand aan het algemeen averleg Gesubsidieerde rechtsbijstand?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord.
De zaak van dhr. Singh |
|
Henk Krol (50PLUS), Michiel van Nispen , Martijn van Helvert (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Lammert van Raan (PvdD), Bram van Ojik (GL), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich de eerdere Kamervragen over de zaak van de heer Singh?1
Klopt het dat het verzoek in het kader van de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS) van de heer Singh abusievelijk door het Amerikaanse ministerie van Justitie aan de autoriteiten in Aruba is gezonden? Bent u bereid dit na te gaan?
Nee, de Verenigde Staten hebben geen officieel WOTS-verzoek aan Aruba toegezonden. Het bericht dat de Verenigde Staten abusievelijk aan Aruba toezonden, was een kennisgeving van 25 juli 2019 dat de heer J.S. aan de staat Californië te kennen heeft gegeven dat hij naar Nederland overgeplaatst wil worden en dat de staat Californië zal beoordelen of zij op basis van dit verzoek een nader onderzoek starten.
Heeft het ministerie van Justitie en Veiligheid het WOTS-verzoek van de heer Singh inmiddels onder ogen gekregen? Zo ja, kunt u bevestigen dat dit dan betekent dat het Amerikaanse ministerie van Justitie het verzoek heeft beoordeeld en positief heeft besloten ten aanzien van dit verzoek?
Er is geen WOTS-verzoek ten aanzien van de heer J.S. uit de Verenigde Staten ontvangen.
Bent u bereid, wanneer u het WOTS-verzoek onder ogen krijgt, hier positief over te beslissen, mede gelet op de humanitaire aspecten van deze zaak? Zo nee, waarom niet?
Zodra Nederland een officieel verzoek ontvangt, zal dit aan de gebruikelijke WOTS-kaders worden getoetst. De ratio achter de WOTS, zoals opgenomen in het met uw Kamer vastgestelde beleidskader inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen aan Nederland (hierna: het Beleidskader), is niet allereerst humanitair van aard (te zware straf of detentieomstandigheden die niet stroken met onze opvattingen), maar is gericht op resocialisatie, namelijk in het land waar men woont. Dit laatste wordt bepaald aan de hand van het bindingscriterium. In dit verband is van belang dat de afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen van de Dienst Justitiële Inrichtingen (IOS) in 2015, op verzoek van de Verenigde Staten (VS) en op grond van artikel 6, derde lid, van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (VOGP), een inschatting heeft verricht naar de slagingskans van een eventueel officieel verzoek van de zijde van de VS. Hierbij is gebruik gemaakt van de in 2015 door de VS meegezonden stukken en de Basisregistratie Personen. Op grond hiervan heeft IOS, zoals eerder aan uw Kamer is gemeld, aan de VS medegedeeld dat J.S. niet voldoet aan de geldende criteria. Uiteraard kunnen de VS alsnog een officieel verzoek indienen.
Klopt het dat Nederland ook zelf een procedure kan starten om tot overdracht van het vonnis van de heer Singh te komen? Zo ja, waarom is dit nooit gebeurd? Bent u bereid deze procedure alsnog te starten, zo nodig op humanitaire gronden?2
Op grond van artikel 2, derde lid, van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (VOGP) kan zowel de staat van veroordeling, als de staat van tenuitvoerlegging een procedure tot overdracht van de tenuitvoerlegging starten. Nederland verzoekt als staat van tenuitvoerlegging alleen om overdracht indien een overname van de tenuitvoerlegging in de rede ligt. Aangezien, zoals bij antwoord 4 geschetst, aan de VS is medegedeeld dat de heer J.S. niet aan de criteria voldoet, ligt het niet in de rede dat Nederland in deze zaak een dergelijk verzoek indient.
Klopt het dat u zonder medeweten van de heer Singh en zijn advocaten een gratieverzoek heeft ingediend in 2018? Zo ja, kunt u hiervan schriftelijke bewijzen overleggen?
Het is diplomatieke usance om vertrekkende bewindslieden te bedanken, waarbij ook aandacht kan worden gevraagd voor specifieke actuele onderwerpen die tussen twee landen spelen. Vóór het einde van de termijn van Jerry Brown als gouverneur van de staat Californië in januari 2019 heb ik in december 2018 de gouverneur in een persoonlijke brief bedankt voor de Nederlands-Californische samenwerking. Omdat een Amerikaanse ambtsdrager op het moment van aftreden soms een laatste keer gebruik maakt van verschillende bevoegdheden, bijvoorbeeld de bevoegdheid tot gratieverlening, heb ik in deze brief, zoals ook in diverse andere eerdere en latere contacten (o.a. op kabinetsniveau), gewezen op de humanitaire situatie van de Nederlandse gedetineerde J.S. Ik heb hierbij onder meer uitdrukkelijk melding gemaakt van de bevoegdheid van de gouverneur om gratie te verlenen. Dit was een passend onderdeel in de voortdurende diplomatieke inspanningen ten aanzien van de heer J.S.
Klopt het dat de consul-generaal te San Francisco aanstuurt bij de heer Singh om over te stappen naar een andere organisatie dan PrisonLaw? Zo ja, wat is de reden hiervan?
Nee, dat klopt niet. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken informeert alle Nederlandse gedetineerden over de mogelijkheid van begeleiding in het kader van consulaire bijstand. Onder meer om vast te stellen of een gedetineerde in aanmerking wenst te komen voor consulaire bijstand en/of begeleiding door de gesubsidieerde organisaties, hanteert het ministerie een toestemmingsformulier dat de gedetineerde zelf invult. Het staat elke gedetineerde vrij om gebruik te maken of af te zien van consulaire bijstand door de Nederlandse overheid en van de begeleiding die wordt geboden door onafhankelijke organisaties die daartoe subsidie ontvangen van de Nederlandse overheid, onder andere voor aanvullende juridische ondersteuning. Eén en ander is een aanbod en geen verplichting. Omdat er in 2019 en 2020 wijzigingen plaatsvonden in de gesubsidieerde organisaties die Nederlandse gedetineerden begeleiden, wijzigde ook het formulier (met vermelding van de nieuwe subsidieontvangers) en moest het formulier opnieuw door de heer J.S. worden ingevuld en ondertekend. Eén van de vragen van de heer J.S. naar aanleiding hiervan was om informatie te ontvangen over deze nieuwe organisaties. Via het opnieuw ingevulde formulier wordt gewaarborgd dat de heer J.S. consulaire bijstand kan blijven ontvangen en de gegevens worden verwerkt in overeenstemming met regels voor persoonsgegevensbescherming. Het staat de heer J.S. volledig vrij om cliënt van PrisonLaw te blijven.
Kunt u nader uiteenzetten hoe precies wordt bepaald of iemand al dan niet voldoende binding heeft met Nederland om in aanmerking te komen voor overplaatsing op basis van een WOTS-verzoek? Speelt het feit dat iemand geen familie heeft in het land van gevangenisstelling, maar wel in Nederland, hierin een belangrijke rol? Zo ja, waarom is in het geval van de heer Singh dan toch besloten dat er niet genoeg binding was met de Nederlandse samenleving? Zo nee, waarom niet?
Conform het voornoemde beleidskader wordt bij «het bepalen of er sprake is van binding [...] onder meer gekeken naar waar betrokkene feitelijk woonachtig is (inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie, GBA) en hoe lang, waar hij werkt, waar het gezin verblijft dan wel de familie en zo meer. Een Nederlandse veroordeelde die niet in Nederland woont en van wie onvoldoende gebleken is dat Nederland het land is waar hij na afloop van zijn detentie weer de draad zal oppakken, komt niet in aanmerking voor overbrenging. Daarvan is sprake in het geval betrokkene zijn banden met Nederland heeft verbroken door zijn hoofdverblijf naar een land buiten Nederland te verplaatsen en geen sociale banden met Nederland meer heeft. In een dergelijk geval is het resocialisatiebelang immers niet met een overbrenging gediend.»
Voor zover de vraag ziet op de specifieke omstandigheden van gedetineerde J.S. moet ik u mededelen dat er in het kader van de privacy hierover geen uitspraken worden gedaan.
Welke inspanningen verricht u om, op humanitaire gronden, aandacht te vragen voor deze zaak bij het Amerikaanse ministerie van Justitie?
De verzoeken van de heer J.S. aan de Amerikaanse autoriteiten om vervroegde vrijlating in de afgelopen jaren hebben niet tot een voor de heer J.S. positief resultaat geleid. Zoals ik uw Kamer vaker meedeelde, heeft Nederland onder meer via de diplomatieke kanalen meermaals steun uitgesproken voor een vervroegde vrijlating van de heer J.S. op humanitaire gronden. Nederland zal ook in de toekomst bij passende gelegenheden de verzoeken van de heer J.S. aan de Amerikaanse autoriteiten op humanitaire (niet juridische) gronden ondersteunen.
Bent u bereid zich maximaal in te spannen om de heer Singh, desnoods op humanitaire gronden, terug naar Nederland te halen? Zo ja, kunt u de Kamer van uw inspanningen op de hoogte houden? Zo nee, waarom niet?
In de casus van de heer J.S. spelen geen uitzonderlijke omstandigheden die een inspanning op juridische gronden rechtvaardigen. Zoals in het bovengenoemd beleidskader beschreven, is de WOTS geen instrument dat ingezet wordt op basis van humanitaire gronden. Wel zal Nederland, zoals aangegeven in het antwoord onder 9, via met name de diplomatieke kanalen – op humanitaire gronden – de steun uitspreken voor eventuele toekomstige verzoeken van de heer J.S. aan de Amerikaanse autoriteiten om een vervroegde vrijlating. Het initiatief en de positieve inspanning daarvoor liggen evenwel in de eerste plaats bij de heer J.S.
Het vastlopen van de rechtspraak |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Was u verrast, een dag na het algemeen overleg strafrechtketen, door het bericht dat de rechtspraak vastloopt? Sinds wanneer had u kennis van deze cijfers? Waren deze cijfers u al bekend vóór of tijdens dit debat over de strafrechtketen op 5 maart?1
Nee. Zoals wij in onze brieven 13 maart 2019 en 3 juli 20192 hebben toegelicht is de problematiek van de zittingscapaciteit niet nieuw. Het kabinet heeft vorig jaar geld vrijgemaakt voor de Rechtspraak, onder meer om in de prijsperiode 2020–2022 de capaciteit op orde te krijgen en achterstanden weg te werken. Dat in 2020 niet aan de vraag naar zittingscapaciteit kon worden voldaan was voorzien. De omvang daarvan, de cijfers die in het krantenartikel zijn genoemd, is gebaseerd op een eerste interne analyse die kort voor het Algemeen Overleg tussen de woordvoerders van het College van procureurs-generaal en het Ministerie was gedeeld. Een definitieve rapportage zou nog volgen.
Wat is uw inhoudelijke reactie op dit bericht? Deelt u deze analyse en de geuite zorgen? Klopt het dat ongeveer 10% van de zaken niet afgehandeld zal worden in 2020?
Zoals hiervoor aangegeven was het de verwachting dat niet volledig aan de vraag naar zittingscapaciteit zou kunnen worden voldaan. Met het oog hierop was door het OM en de rechtspraak gezamenlijk opdracht gegeven in kaart te brengen waar de knelpunten zitten en daarvoor aanbevelingen te doen. Deze analyse zou in de maand april worden opgeleverd, maar is door de coronacrisis inmiddels achterhaald. De maatregelen die in verband met het coronavirus getroffen zijn, hebben grote impact op de mogelijkheden van OM en Rechtspraak om strafzaken af te doen. Werkvoorraden zijn daardoor verder opgelopen. De inspanningen van de Rechtspraak en het OM gezamenlijk zijn er nu op gericht om zoveel mogelijk zaken met behulp van audiovisuele middelen te behandelen en zodra dat mogelijk is, de werkprocessen weer op reguliere wijze te hervatten. Wat de impact van de coronamaatregelen is op de zittingscapaciteit en de voorraden en hoe deze problematiek moet worden aangepakt zal hierna worden bepaald. Wij hebben u hierover op 23 april 2020 nader geïnformeerd.3
Wat vindt u van de gemiddelde wachttijd van veertien maanden? Verwacht u dat dit gemiddelde zal afnemen, gelijk blijven of toenemen?
Wij zijn met de Rechtspraak en het OM niet tevreden over de doorlooptijden in de strafrechtketen. Het OM en de Rechtspraak hebben daarom al maatregelen getroffen met betrekking tot de zittingscapaciteit. Zo wordt gezorgd voor centraal inzicht in het aanbod van strafzaken door de parketten en de beschikbare capaciteit bij de gerechten zodat in een situatie van tijdelijke onder- en overcapaciteit effectiever kan worden ingezet op onderlinge bijstand van rechters en/of juridisch medewerkers. Ook hebben OM en Rechtspraak een zogenaamde «rookmeldersgroep» opgericht die met gezag signaleert waar zich problemen (kunnen gaan) voordoen en adviezen kan geven aan OM en gerechten voor deze onderlinge bijstand. Waar mogelijk wordt al onderlinge bijstand tussen de gerechten verleend. Bij uw Kamer is een wetsvoorstel aanhangig dat voorziet in meer mogelijkheden voor het verlenen van onderlinge bijstand tussen de gerechten. Dit neemt niet weg dat planning van strafzaken een complex proces is dat om dagelijkse afstemming tussen Rechtspraak, OM en advocatuur vraagt.
Het kabinet heeft vorig jaar structureel in de Rechtspraak geïnvesteerd zodat de Rechtspraak stappen kan zetten om de organisatie en de kwaliteit van het werk te verbeteren. De rechterscapaciteit is momenteel nog niet op de gewenste sterkte. De afgelopen jaren zijn er ruim 200 nieuwe rechters geworven; veel rechters zijn in opleiding en kunnen nog niet volledig worden ingezet. De meeste gerechten verwachten de komende jaren door vacaturevervulling op sterkte te zijn.
Ook ondersteunen wij de aanpak van het Bestuurlijk Ketenberaad (BKB). Zoals is toegelicht in onze brief van 26 juni 2019 heeft het BKB onder meer ketenbrede normen voor de aanpak van doorlooptijden bij 7 zaakstromen vastgesteld. Wij gaan ervan uit dat de aanpak van het BKB op termijn leidt tot kortere doorlooptijden. De realiteit is echter ook dat door de maatregelen die het OM en Rechtspraak in verband met het coronavirus hebben moeten nemen, de werkvoorraden nu (tijdelijk) zijn toegenomen. De gezamenlijke inspanning is om nieuwe vertraging zoveel mogelijk te beperken, onder meer door zaken met behulp van audio-visuele middelen te behandelen. Over de manier waarop Rechtspraak en OM in afstemming met de advocatuur de zittingen hervatten en opgelopen achterstanden worden ingelopen, hebben wij u op 23 april 2020 geïnformeerd.4
Hoe verhoudt dit bericht zich tot uw beloften tijdens het algemeen overleg strafrechtketen om de doorlooptijden te verkorten, en het optimisme dat u tijdens dit debat uitstraalde?
Wij zijn tevreden over de reeds getroffen en in gang gezette maatregelen die in het antwoord op vraag 3 zijn opgesomd. Er zijn belangrijke stappen in de ketensamenwerking gezet, zoals de aanpak van doorlooptijden en de aanpak van de digitalisering van de keten waarbij de eerste concrete resultaten al zijn geboekt. Dit laat onverlet dat er, zoals de Minister van JenV tijdens het AO Strafrechtketen toelichtte, duidelijk knelpunten zijn in de strafrechtketen. Hier komt de vertraging in de doorlooptijden als gevolg van de coronacrisis nog bij. De verwachting is dat de tijdens het AO toegelichte doorlichting van de strafrechtketen meer inzicht gaat geven in de knelpunten.
Welke aanvullende maatregelen gaat u nemen om de doorlooptijden te verkorten?
Wij ondersteunen de maatregelen die hiervoor zijn toegelicht en zullen mede op basis van de uitkomst van de doorlichting beoordelen of er nadere maatregelen moeten worden genomen om het functioneren van de strafrechtketen te verbeteren.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de voorzitter van Slachtofferhulp Nederland dat deze vertragingen dramatisch zijn voor slachtoffers? Kunt u inhoudelijk reageren op de klacht dat slachtoffers onvoldoende inhoudelijk op de hoogte worden gebracht?
Wij onderschrijven de uitspraak van de voorzitter van Slachtofferhulp Nederland dat ook slachtoffers de negatieve gevolgen van de vertragingen ondervinden. Wij betreuren dit zeer. Zoals de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal al in het krantenbericht toelicht moet de informatieverstrekking aan slachtoffers worden verbeterd. De slachtoffer-coördinatoren van het OM vervullen hier een belangrijke functie in. Onlangs is geld beschikbaar gesteld om ongeveer 40 fte extra slachtoffer-coördinatoren aan te trekken.
Wat is uw reactie op de suggestie van de voorzitter van Slachtofferhulp Nederland om slachtoffers met enige regelmaat proactief te informeren over de stand van zaken via zogenaamde updates? Wat zou er voor nodig zijn, zowel qua proces als menskracht, om dit te realiseren?
Wij vinden dit een goede suggestie en gaan met het OM in overleg hoe dit vormgegeven kan worden.
Het bericht ‘Defensie-medewerkers mogen werkelijke schade chroom-6 claimen’. |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van bovenbedoeld bericht, alsook van de uitspraak van het Gerechtshof in Den Bosch waarover in dat bericht word gesproken?1
Ja.
Bent u bereid in dezen af te zien van nadere rechtsmiddelen? Zo nee, waarom niet?
(Oud-)medewerkers van de POMS-locaties die ziek zijn geworden en hun nabestaanden kunnen een uitkering aanvragen op basis van de collectieve rechtspositionele Uitkeringsregeling. Zij kunnen op grond van deze regeling op laagdrempelige wijze een forfaitair bedrag tussen de 5.000 euro en 40.000 euro als immateriële schade (smartengeld) en 3.850 euro voor de materiële schade ontvangen. Dit wordt uitgekeerd zonder dat hoeft te worden aangetoond hoe hoog de materiële en immateriële schade is. Als er meer schade is dan de uitkering, dan kan een claim worden ingediend bij Defensie voor een vergoeding van de werkelijke materiële en immateriële schade. Dit is maatwerk en daarvoor moet wel nadere (medische) informatie worden verstrekt. Omdat de schade en persoonlijke situatie voor iedere (oud-)medewerker anders zal zijn, zal dit op individuele basis worden beoordeeld. Deze letsel- en overlijdensschadeclaims worden afgewikkeld door het Dienstencentrum Juridische Dienstverlening. Uit de uitspraak van het Hof van 10 maart jl. volgt dat zodra Defensie voor een bepaalde aandoening een uitkering heeft verstrekt op grond van de Uitkeringsregeling, de aansprakelijkheid voor het ontstaan van die aandoening daarmee vaststaat. De hoogte van de werkelijk geleden schade moet volgens het Hof echter nog steeds worden vastgesteld aan de hand van het medisch dossier van de betrokken (oud-)medewerker en informatie van de (oud-)medewerker over de schade. Defensie bestudeert de uitspraak echter nog en ik kan nog geen uitspraak doen over het al dan niet instellen van een rechtsmiddel.
Bent u bereid de uitspraak van de rechter, dat slachtoffers van chroom-6 bovenop de door u getroffen regeling recht hebben op vergoeding van de werkelijk door hen geleden schade, toe te passen op alle slachtoffers die een uitkering op basis van de door u getroffen regeling hebben ontvangen? Zo ja, hoe gaat u een en ander vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welk gedeelte van de voor de afhandeling van het chroom-6-schandaal gereserveerde middelen is inmiddels uitgekeerd aan slachtoffers, respectievelijk welk gedeelte resteert nog?
Het budget dat voor chroom-6 is gereserveerd, is opgenomen in artikel 9 van de defensiebegroting en is hierop zichtbaar. De reservering op de begroting betreft een inschatting. Als mensen recht hebben op een vergoeding dan zal Defensie die betalen, ongeacht welk bedrag hiervoor binnen de begroting is gereserveerd. De gereserveerde middelen betreffen dus geen maximum. Op dit moment is de reservering voldoende om de vergoedingen uit te betalen. In totaal is 2,7 miljoen euro netto aan uitkeringen Coulanceregeling toegekend en 1,6 miljoen euro netto aan uitkeringen Uitkeringsregeling. Wat betreft letsel- en overlijdensschadeclaims verwijs ik u naar mijn brief «Stand van zaken chroom-6 Defensie» van 28 februari 2020 (Kamerstuk 35 300 X, nr. 60).
De excuses en schadevergoeding voor slachtoffers van Zusters van de Goede Herder |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel dat vrouwen die als meisje dwangarbeid moesten verrichten bij de Zusters van de Goede Herder zich nog altijd niet erkend voelen in hun leed, nu zij de schadevergoeding voor slachtoffers te mager vinden?1
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat vele slachtoffers teleurgesteld zijn met de door u voorgestelde regeling?
Ik heb kennisgenomen van de brief van de Stichting Kinderdwangarbeid Meisjes Goede Herder van 24 februari jl. en de daarbij gevoegde reacties van slachtoffers op het pakket aan erkenningsmaatregelen zoals gepresenteerd tijdens de bijeenkomst op 21 februari jl.
Ik kan mij indenken dat slachtoffers op een andere regeling hadden gehoopt en dat zij in dat opzicht teleurgesteld zijn in de erkenningsmaatregelen, waaronder de voorgestelde regeling.
In mijn brief van 19 december aan uw Kamer heb ik aangegeven dat de overheid een verantwoordelijkheid heeft te nemen voor het feit dat zij onvoldoende toezicht heeft gehouden waardoor de ongeoorloofde dwangarbeid van de meisjes heeft kunnen voortduren.6 Voor (het doen uitoefenen van) de ongeoorloofde dwangarbeid an sich draagt de overheid geen verantwoordelijkheid; daar zijn de instellingen van de Goede Herder voor verantwoordelijk en ook op aan te spreken.
Met de voorgestelde regeling wil ik erkenning bieden voor het leed dat is veroorzaakt door het onvoldoende toezicht van de overheid. Net zoals ik erkenning wil bieden voor het leed dat is veroorzaakt door het geweld in de jeugdzorg zoals onderzocht door de Commissie de Winter. Ik wil en kan daarbij geen onderscheid maken in de aard of zwaarte van het leed. Ik heb daarom gekozen voor een onverplichte tegemoetkoming van één bedrag voor alle slachtoffers en dat is bepaald op € 5.000,–. Waarom ik dit een redelijk bedrag acht, licht ik nader toe in het antwoord op vraag 9 en 10.
Oorspronkelijk zou op 23 maart jl. een bijeenkomst hebben plaatsgevonden waar ik in gesprek zou gaan met de vrouwen die destijds in de instellingen van de Goede Herder verbleven. Tijdens die bijeenkomst had ik de vrouwen ook persoonlijk mijn erkenning voor het hen aangedane leed willen overbrengen. Die erkenning verdienen zij ook voor het feit dat zij door hun verblijf in De Goede Herder een stigma bij zich dragen dat tot op de dag van vandaag nog zijn sporen nalaat. Ook de keuze voor de vormgeving en hoogte van de financiële tegemoetkoming had ik daar willen toelichten. Helaas is dit gesprek door de corona-crisis niet doorgegaan. Zodra de situatie dat toelaat zal ik dat gesprek alsnog aangaan.
Heeft u kennisgenomen van de brief van slachtoffers van 24 februari 2020, die ook aan u is gestuurd, waarbij in de bijlage zeer teleurgestelde reacties van verschillende slachtoffers te lezen zijn? Kunt u deze teleurstelling begrijpen?2, 3, 4, 5
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft u ervoor gekozen om de afwikkeling van de schadevergoeding van deze slachtoffers gelijk te trekken met de slachtoffers van geweld in de jeugdzorg, zoals door u beschreven in reactie op het rapport van de Commissie-De Winter?
Uit het rapport van de Commissie De Winter blijkt dat ook de slachtoffers van geweld in jeugdzorg een zeer pluriforme groep vormen. Niet alleen is er sprake van verschillende vormen, verschillende duur en verschillende intensiteit van geweld, ook de impact hiervan is voor elk slachtoffer anders geweest.
De regeling vormt de basis voor een tegemoetkoming van € 5.000,– aan alle slachtoffers die leed ondervonden als gevolg van fysiek of psychisch geweld tijdens hun verblijf in jeugdinstellingen. Ik vind het doenlijk noch wenselijk om daarbij onderscheid te maken tussen leed veroorzaakt door ongeoorloofde dwangarbeid in de instellingen van de Goede Herder en leed dat is veroorzaakt door andere vormen van geweld in de jeugdzorg. Het toezicht van de overheid is in al deze situaties in vergelijkbare mate tekort geschoten.
Daarbij geldt dat de financiële regeling onderdeel vormt van een veel breder erkenningspakket. Bij de toepassing van de overige voorzieningen uit het pakket kan in overleg met de slachtoffers die zich melden juist maatwerk worden geboden om aan hun specifieke behoefte tegemoet te komen (zie ook mijn antwoord op vraag 6). Ik verwijs terzake ook naar mijn brieven van 19 december en heden.7
Deelt u de mening dat de beide slachtoffergroepen, zoals in vraag 4 beschreven, zeer verschillen, qua omvang, schade, rol van de overheid bij het veroorzaken van het leed, de bewijslast van wat gebeurd is en de urgentie vanwege de gemiddelde leeftijd van de slachtoffers?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat de slachtoffers van de Goede Herder andere noden hebben dan de slachtoffers van geweld in de jeugdzorg, bijvoorbeeld het ontbreken van een behoefte aan begeleiding aan mensen die reeds op leeftijd zijn?
De (hulp)behoefte van slachtoffers is persoonlijk bepaald en hierdoor zeer verschillend. Dat geldt zowel voor de slachtoffers van de ongeoorloofde dwangarbeid in de instellingen van de Goede Herder als voor de slachtoffers van geweld in de jeugdzorg. Om het hulpaanbod voor slachtoffers te verbeteren, wordt een centraal informatie- en expertisepunt ingericht zoals gemeld in de bief van 21 februari jongstleden.8 Hierbij wordt vanzelfsprekend maatwerk geboden, gelet op de behoefte van degene die zich meldt.
Acht u een gelijkschakeling qua financiële genoegdoening van de slachtoffers van kinderdwangarbeid bij de Goede Herder en slachtoffers van geweld in de jeugdzorg gerechtvaardigd?
Ja, ik acht dit gerechtvaardigd. Zie het antwoord op vragen 4, 5 en 6.
Welke waardering geeft u aan het feit dat de slachtoffers van de Goede Herder mede hun recht tot onderwijs is onthouden met alle, onder meer economische, gevolgen van dien voor de rest van hun leven?
Dat dit heeft kunnen bestaan betreur ik zeer. Het is wrang om te moeten constateren dit zoveel invloed heeft gehad op het verdere leven van deze meisjes. De verhalen van slachtoffers hebben mij zeer getroffen. Voor de erkenning van het tekortschietend toezicht van de overheid heb ik aan dit feit echter geen andere waardering toegekend dan aan andere situaties waarop de regeling ziet. De argumenten daarvoor heb ik in het antwoord op vraag 4 en 5 gegeven.
Heeft u het gevoel dat de door u aangekondigde maatregelen voldoende tegemoetkomen aan het erkennen en de noodzakelijke genoegdoening voor wat de slachtoffers van jarenlange kinderdwangarbeid is aangedaan?
De regeling beoogt een financiële tegemoetkoming te geven als erkenning voor het leed dat slachtoffers is aangedaan.9 Het is zoals hierboven vermeld geen compensatie van kosten of schade voortkomend uit het toegebrachte leed.
Wij hebben ons bij het ontwerp van de regeling nadrukkelijk laten leiden door de wensen en ideeën van slachtoffers en ervaringsdeskundigen. Dit heeft onder meer geleid tot de keuze voor een regeling van een financiële tegemoetkoming waarbij de procedure en bewijslast eenvoudig zijn en waarbij één bedrag wordt toegekend. Juist om discussies en teleurstelling over het classificeren van de ernst van het ondergane leed te vermijden. Deze keuze wordt ondersteund door de uitkomsten van de evaluatie van de regelingen in het kader van de Commissie Samson. Uit die evaluatie is gebleken dat de hoge bewijslast bij de civielrechtelijke regeling (het Statuut) helaas voor veel afwijzingen en secundaire victimisatie heeft gezorgd.
Daarom wordt nu een eenvoudige bestuursrechtelijke regeling opgesteld met een bedrag dat vergelijkbaar is met bedragen die het Schadefonds Geweldsmisdrijven uitkeert voor psychisch letsel bij stelselmatig huiselijk geweld. Dit bedrag is ook gelijk aan het hoogste bedrag van de regeling die naar aanleiding van het tweede rapport van de commissie Deetman is getroffen voor slachtoffers van geweld in de Rooms Katholieke Kerk.
Ik ben ervan op de hoogte dat Ierland en Noord-Ierland regelingen troffen voor slachtoffers van dwangarbeid. In andere landen waar de orde van De Goede Herder op eenzelfde wijze actief was (zoals Frankrijk, Australië, Verenigde Staten en Canada) of waar mogelijk door andere organisaties een vergelijkbaar regime werd gevoerd, bestaan voor zover mij bekend geen aparte financiële regelingen voor slachtoffers van arbeidsuitbuiting als minderjarige.
Waarom heeft u gekozen voor een bedrag van 5.000 euro per persoon, terwijl het kan gaan om vrouwen die als meisje tussen hun veertiende en eenentwintigste jaar kinderdwangarbeid onder vreselijke omstandigheden hebben moeten verrichten en geen onderwijs aangeboden hebben gekregen? Op basis waarvan is dat bedrag berekend en vastgesteld? Erkent u dat dit in geen verhouding staat tot de bedragen die in andere landen voor dezelfde feiten zijn vastgesteld?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid te bezien of de voorgestelde schadevergoeding voor de slachtoffers van kinderdwangarbeid wel passend is? Bent u bereid een regeling te overwegen, waarbij de schadevergoeding verhoogd kan worden en afhankelijk wordt van hoe lang het verblijf en de kinderdwangarbeid bij de Goede Herder heeft geduurd?
Zoals bij de antwoorden op de andere vragen uiteengezet heb ik welbewust en beargumenteerd gekozen voor één bedrag. Tevens heb ik toegelicht waarom ik de hoogte van de tegemoetkoming passend acht. Ik sta nog steeds achter deze keuzes.
Bent u het met de slachtoffers eens dat de zaak nu een zeer snelle afhandeling verdient, vooral vanwege de leeftijd van de slachtoffers die dit achter zich willen laten, rust willen vinden en het laatste deel van hun leven niet alleen maar met de Goede Herder bezig kunnen en willen zijn?
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van heden heb omschreven, deel ik de wens dat de financiële regeling en de overige maatregelen zo spoedig mogelijk worden gerealiseerd. De regeling moet worden vastgelegd in een Ministeriële Regeling. Daaraan wordt hard gewerkt. Gegeven de daarvoor geldende procedure is publicatie in het najaar het vroegst haalbare moment. Ondertussen is de organisatie die de regeling gaat uitvoeren, het Schadefonds Geweldsmisdrijven (SGM), al aan de slag met de voorbereiding van de uitvoering van de regeling. Hierin past het SGM de geleerde lessen uit de uitvoering van de financiële regelingen Samson toe en sluit het SGM zo veel mogelijk aan op de behoefte van slachtoffers om de beoogde erkenning te bereiken.
Deelt u de mening dat een eerlijke regeling de noodzaak bij slachtoffers om tegen de overheid en/of de congregatie De Goede Herder te procederen zou kunnen verminderen, en dat dit voor iedereen te prefereren is, vooral ook omdat de overheid de eigen verantwoordelijkheid moet erkennen voor de bijdrage aan de kinderdwangarbeid?
Naar mijn mening vormt het erkenningspakket als geheel een «eerlijk» aanbod en een passende erkenning van de tekortschietende rol van de overheid daarbij. Uiteraard hoop ik dat slachtoffers dat ook zo ervaren en daardoor niet meer de behoefte voelen om te procederen tegen de overheid. Zoals ik ook in mijn brief aan uw Kamer van heden heb aangegeven, zijn de instellingen van de Goede Herder zelf verantwoordelijk geweest voor het door de slachtoffers doen uitoefenen van de ongeoorloofde dwangarbeid en daarop ook in rechte aan te spreken.
Deelt u voorts de mening dat een rechtszaak van slachtoffers tegen de Staat en/of de congregatie wegens de verjaringstermijnen voor civielrechtelijke claims, zeker op de korte termijn een onzekere afloop heeft, terwijl de meeste slachtoffers juist behoefte hebben aan snelle duidelijkheid en afsluiting, voor zover mogelijk, middels een rechtvaardige regeling?
Zie antwoord vraag 13.
Betreurt u de onduidelijkheid die is ontstaan rondom de afspraak tussen u en de slachtoffers op 23 maart 2020 en de verwarring met een eerdere bijeenkomst met andere slachtoffers? Hoe heeft dat kunnen gebeuren?
Alle verwarring die rondom de bijeenkomsten op 21 februari en 23 maart is ontstaan, betreur ik zeer. Die is voor een belangrijk deel gelegen in de manier waarop het aparte onderzoek naar De Goede Herder en de totstandkoming van het erkenningspakket voor de totale groep slachtoffers in de jeugdzorg (commissie De Winter) als twee aparte processen georganiseerd zijn geweest. Op vrijdag 21 februari is een bijeenkomst voor slachtoffers «De Winter» georganiseerd. Voor de slachtoffers Goede Herder was een aparte bijeenkomst op 23 maart in voorbereiding. Beide bijeenkomsten zijn in overleg met de betrokken lotgenotenorganisaties voorbereid. Er is ook steeds overleg geweest tussen de betrokken medewerkers, maar dit heeft niet geleid tot de juiste focus op het betrekken van de slachtoffers van de Goede Herder bij de organisatie van de bijeenkomst op 21 februari. Dat had wel gemoeten. De vrouwen van De Goede Herder zijn bij de voorbereiding van die bijeenkomst als aparte groep onvoldoende betrokken.
De aparte bijeenkomst zoals gepland op 23 maart 2020 voor de groep slachtoffers Goede Herder heeft in verband met de Corona-crisis geen doorgang kunnen vinden. Deze bijeenkomst zal zo spoedig als mogelijk alsnog -in overleg met de betrokken belangenorganisatie(s)- worden georganiseerd.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en vóór 17 maart 2020 beantwoorden?
Het beantwoorden van deze vragen voor 17 maart is helaas niet gelukt.
Het bericht ‘Strategie voor gendergelijkheid: streven naar een Unie van gelijkheid’ |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met de Strategie van de Europese Commissie «Een Unie van gelijkheid: strategie voor gendergelijkheid van 2020–2025»?1, 2 Deelt u in algemene zin de doelen die in deze strategie voor gendergelijkheid worden geformuleerd, waaronder het doel dat iedereen zich veilig moet voelen thuis, in een relatie, op het werk, op school, online of waar men zich ook bevindt?
Ja. Het kabinet verwelkomt deze genderstrategie en deelt de doelen die in de strategie voor gendergelijkheid worden geformuleerd. Het kabinet streeft ernaar dat alle mensen zich (sociaal) veilig voelen en de ruimte krijgen om te worden wie ze willen zijn.
Deelt u het door de Europese Commissie gepresenteerde beeld dat vrouwen relatief vaak het slachtoffer zijn van misbruik, seksistische haatuitingen, gendergerelateerde intimidatie en gendergerelateerd geweld?3 Zo ja, welke wettelijke instrumenten en welke beleidsinstrumenten die binnen het bereik van uw departement vallen worden ingezet om deze structurele vormen van geweld tegen vrouwen te voorkomen, te beheersen en te bestrijden?
Ja, ik deel dat beeld van de Europese Commissie (hierna Commissie). Huiselijk geweld, waarvan vrouwen veelal slachtoffer zijn, is één van de grootste problemen van onze samenleving. Met het programma «Geweld hoort nergens thuis» werk ik samen met de VNG en het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) om huiselijk geweld en kindermishandeling eerder en beter in beeld te krijgen en geweld duurzaam op te lossen. Wij doen dit samen met gemeenten, partners uit de zorg- en hulpverlening, Veilig Thuis, het onderwijs, politie, het Openbaar Ministerie, Raad voor de Kinderbescherming en Reclassering.
Verschillende wettelijke instrumenten worden ingezet, zoals de Wet Verplichte Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en de Wet tijdelijk huisverbod.
Voor het beleidsinstrumentarium verwijs ik naar de verschillende voortgangsrapportages over geweld in afhankelijkheidsrelaties4. Belangrijk zijn onder andere de publiekscampagne en de pilots samen onder een dak. Daarnaast zijn er nog verschillende andere trajecten waarmee wordt ingezet op vormen van geweld waarvan overwegend vrouwen slachtoffer worden. Zo hebben de Minister voor Rechtsbescherming en ik, als onderdeel van het programma, onlangs het «Actieplan schadelijke praktijken» gelanceerd5. Hiermee wordt ingezet op onder meer de aanpak van vrouwelijke genitale verminking maagdenvlieshersteloperaties en huwelijksdwang.
Verder wijs ik op de campagne «Generatie Ja. En?» van de alliantie Act4Respect met het doel stereotiepe opvattingen die ten grondslag liggen aan gendergerelateerd geweld, ter discussie te stellen.
Bij brief «Consultatie voorontwerp wetsvoorstel seksuele misdrijven» van 12 mei 2020 is uw Kamer geïnformeerd over de start van de consultatie van het voorontwerp van het wetsvoorstel tot modernisering van de strafbaarstelling van verschillende vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag (wetsvoorstel seksuele misdrijven)6. Het voorontwerp breidt de strafrechtelijke bescherming tegen seksuele grensoverschrijding uit. Hierdoor wordt slachtoffers meer bescherming geboden en krijgen politie en het Openbaar Ministerie meer mogelijkheden om strafrechtelijk op te treden.
De aanpak van al deze vormen van geweld, waarvan vrouwen voornamelijk slachtoffer worden, is een belangrijke prioriteit. Uitgangspunt bij alle maatregelen is de gelijkheid van vrouwen en mannen. Er wordt continu gewerkt aan het verbeteren van de bescherming van slachtoffers en de aanpak van daders. Daarbij is een voortrekkersrol van Nederland voor mij geen doel op zich, maar zet ik in op het versterken en verbeteren van de integrale aanpak, waarbij ik ook wil leren van de ervaringen in het buitenland.
Deelt u de mening van de Europese Commissie dat sprake is van onderrapportage van misbruik en intimidatie van vrouwen en geweld tegen vrouwen, zowel in de fysieke als in de onlinewereld? Zo ja, hoe pakt uw ministerie deze onderrapportage actief aan? Zijn er al verbeteringen zichtbaar en zo ja, welke?
Ja, ik deel die mening. In het meest recente onderzoek naar huiselijk geweld en kindermishandeling7 wordt geconcludeerd dat de gegeven schattingen expliciet als ondergrens van het structurele (ex-)partnergeweld worden gezien, omdat over slachtoffers van structureel en/of ernstiger geweld uit de wetenschappelijke literatuur bekend is dat zij minder deelnemen aan algemeen vragenlijstonderzoek naar dit onderwerp. Huiselijk geweld en geweld tegen vrouwen zijn nog te veel verborgen verschijnselen. Daarom heeft het programma «Geweld hoort nergens thuis» tot doel het geweld beter in kaart te brengen en het melden door slachtoffers zo laagdrempelig mogelijk te maken.
Ook bij seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld (zowel fysiek als digitaal) is onderrapportage aannemelijk. Mede dankzij de #MeToo beweging is bekend dat de ervaringen van slachtoffers van zowel huiselijk als seksueel geweld door schaamte, victim blaming en angst om niet geloofd te worden, verborgen blijven. Met de campagne «Wat kan mij helpen» van het Ministerie van JenV worden slachtoffers gemotiveerd zo snel mogelijk professionele hulp te zoeken en wordt er beoogd de meldingsbereidheid van deze slachtoffers te vergroten.
Om de effecten van het beleid in het kader van het Programma «Geweld hoort nergens thuis» te volgen voer ik zowel een impactmonitor uit als een nieuwe prevalentiemonitor. De eerste impactmonitor huiselijk geweld en kindermishandeling heb ik als bijlage8 met de derde voortgangsrapportage over het programma (d.d. 9 januari 2020)9 naar uw Kamer gestuurd. Naar verwachting worden de eerste resultaten van de prevalentiemonitor eind 2020 aan uw Kamer gezonden.
Bent u ervan op de hoogte dat de toetreding van de Europese Unie tot het Verdrag van Istanbul van de Raad van Europa – een uitgebreid verdrag gericht op het voorkomen van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld – geblokkeerd is? Wat ligt in uw vermogen om deze toetreding te bevorderen en te versnellen? Hoe gaat u er in Nederland voor zorgen dat de doelstellingen van het Verdrag van Istanbul zo snel mogelijk worden uitgevoerd, op zijn laatst in 2021, ofwel synchroon met de doelstelling van de Europese Commissie?
Het Verdrag van Istanbul is nog niet geratificeerd door de Europese Unie (EU). Hiervoor dient de Raad van de Europese Unie (hierna de Raad) eerst nog een besluit tot sluiting namens de EU vast te stellen, na goedkeuring van het Europees parlement. De besprekingen binnen de Raad hierover zijn in een impasse geraakt. Het Europees parlement heeft het Hof van Justitie van de EU op 4 april 2019 verzocht om een (juridisch bindend) advies over de rechtsgrondslagen waarop de Raad zijn besluiten tot ondertekening heeft gebaseerd, alsmede over de procedure die gevolgd moet worden voor de sluiting van het Verdrag door de EU. Het advies van het Hof moet worden afgewacht, voordat de besprekingen in de Raad over de ratificatie van het Verdrag weer kunnen worden hervat.
De Group of Experts on Action against Violence against Women and Domestic Violence (hierna GREVIO) heeft in januari jongstleden een evaluatierapport gepubliceerd over de wijze waarop de Nederlandse overheid de verplichtingen van het Verdrag van Istanbul naleeft. Dit rapport, almede mijn reactie hierop, heb ik op 20 januari 2020 mede namens de Minister van JenV en de Minister van OCW naar uw Kamer gestuurd10. In mijn reactie heb ik aangegeven dat wij de gedane aanbevelingen voor verbetering zorgvuldig willen onderzoeken. Op basis daarvan wil ik beargumenteerde keuzes maken welke aanbevelingen op welke manier worden opgevolgd. Ik streef ernaar in dit najaar de uitkomsten van dit proces te delen met GREVIO, waarbij ik uw Kamer gelijktijdig zal informeren.
Bent u bekend met het voornemen van de Europese Commissie om de vormen van criminaliteit waarvoor harmonisatie mogelijk is, de zogenaamde «euromisdrijven», uit te breiden tot specifieke vormen van gender gerelateerd geweld, overeenkomstig artikel 83, lid 1, VWEU? Zo ja, wat is de visie van de Nederlandse regering op dit voornemen? Gaat Nederland zich hard maken om dit voornemen van de Europese Commissie te steunen?
Mocht de EU-toetreding tot het Verdrag van Istanbul uitblijven, dan bezint de Commissie zich in 2021 op maatregelen die dezelfde doelstellingen als die van het Verdrag bereiken. Daaronder is begrepen de mogelijkheid tot uitbreiding van de opsomming van vormen van bijzonder zware en grensoverschrijdende criminaliteit waarover de Unie volgens artikel 83, lid 1, VWEU minimumvoorschriften betreffende de bepaling van strafbare feiten en sancties kan vaststellen. Zou een dergelijk voorstel worden gedaan, dan is voor besluitvorming unanimiteit in de Raad vereist. Nederland zal een eventueel voorstel op zijn eigen merites beoordelen. Uw Kamer wordt dan, zoals gebruikelijk, met een BNC-fiche geïnformeerd over het voorstel en de opvattingen van de regering daarover.
Welke aanvullende preventieve maatregelen neemt Nederland om gendergerelateerde misdrijven te voorkomen? In hoeverre zijn dit Rijksbrede maatregelen (d.w.z. een integrale aanpak met andere ministeries en o.a. de VNG)? Deelt u de mening dat het de ambitie van Nederland zou moeten zijn om een voortrekkersrol te spelen als het gaat om slachtofferprogramma’s, daderaanpak en het tegengaan van ideologieën die een onderdrukking van vrouwen propageren?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen neemt Nederland nu om online geweld tegen vrouwen actief te voorkomen en aan te pakken? Hoe kan worden voorkomen dat daders niet of zelden worden aangepakt? Hoe staat u tegenover het voornemen van de Europese Commissie om specifiek een wet inzake digitale diensten voor te stellen, waarin met name de verantwoordelijkheid van online platforms wordt verduidelijkt ten aanzien van door gebruikers verspreide inhoud?
De waardigheid en (seksuele) autonomie van vrouwen (en ook mannen) is van wezenlijk belang in elke samenleving. Dit dient dan ook onderdeel uit te maken van onze omgangsvormen en impliceert dat er grenzen zijn die niet mogen worden overschreden. Om die reden is de Minister van JenV voornemens nieuwe strafbaarstellingen van seksuele intimidatie in het openbaar te introduceren in het Wetboek van Strafrecht. Daaronder valt naast fysieke seksuele intimidatie ook (non)verbale seksuele intimidatie, zoals het opzettelijk maken van opmerkingen of gebaren met een seksuele strekking via online media. In de brief «Consultatie voorontwerp wetsvoorstel seksuele misdrijven» van 12 mei 202011 is uw Kamer hierover bericht.
Verder hebben VWS en JenV in navolging van de aanbeveling van de Nationaal Rapporteur mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen uit 201812 een verkenning laten uitvoeren naar online seksueel misbruik. Deze verkenning komt in juni van dit jaar beschikbaar.
De Europese Commissie heeft op 19 februari jongstleden de Europese digitale strategie gepresenteerd. Deze strategie gaat onder andere in op verschillende grensoverschrijdende uitdagingen rondom digitalisering, waaronder marktmacht, de netwerkeffecten van grote spelers en de verantwoordelijkheden van grote online platforms voor de verwerking van data. Tevens kondigt de Commissie een herziening aan van de EU-mededingingsregels en van de richtlijn elektronische handel aan. Het kabinet verwelkomt deze ambitieuze en integrale digitaliseringsagenda van de Commissie.
Met de herziening van de richtlijn elektronische handel (de zogenoemde Digital Services Act, DSA) beoogt de Commissie de digitale interne markt te versterken en verantwoordelijkheden van online platforms en diensten van informatiemaatschappijen te herzien en te harmoniseren. Een eventueel wetgevend voorstel voor de DSA wordt verwacht in het laatste kwartaal van 2020. Conform motie Middendorp13 zal het kabinet de Kamer voor de zomer informeren over haar inzet ten aanzien van deze DSA.
Bent u ervan op de hoogte dat in VN-verband 25 jaar geleden de Beijing Platform for Action werd vastgesteld voor vrouwenrechten en de gendergelijkheidsagenda? Bent u ervan op de hoogte dat op 9 maart een Political Declaration is aangenomen door VN-lidstaten om toe te zien op de verdere implementatie van de Beijing Platform for Action? Welke maatregelen neemt u om deze agenda in Nederland te implementeren?
Ja. Samen met de Minister-President van Aruba zou de Minister van OCW naar de VN afreizen om het belang van een versnelde implementatie van de Beijing Platform voor Action (BPfA) te benadrukken tijdens de 64ste Commission on the Status of Women (CSW64). Dit is helaas niet doorgegaan wegens de COVID-19 pandemie. Wel is er een politieke verklaring aangenomen die in de weken voorafgaand aan de CSW64 was uit onderhandeld, waarin de lidstaten nogmaals de steun voor de BPfA uitspreken. Het betreft een voornamelijk procedurele tekst over o.a. economische zelfstandigheid. Nederland heeft er samen met gelijkgezinde landen voor gezorgd dat regressieve taal op het gebied van gender en vrouwenrechten niet in de tekst werd opgenomen. Verder heeft Nederland in een geschreven verklaring ingezet op het uitstellen van een aantal onderdelen van de CSW64 tot een nog nader te bepalen datum. Op deze wijze wordt 1) op gepaste wijze stilgestaan bij dit belangrijke jubileum en 2) kan men niet voorbijgaan aan de cruciale bijdrage van het maatschappelijk middenveld aan de CSW. Verder richt nationaal beleid zich op de doelen van het kabinet zoals geformuleerd in de Emancipatienota 2018–202114 en wordt er daarbij ook rekening gehouden met internationale verplichtingen.
De invoer van een lading visolie afkomstig uit West-Sahara |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Klopt het dat op of omstreeks 5 maart 2020 een tankerschip met de naam Oramalia in de haven van Rotterdam is aangekomen met een lading visolie, die volgens de papieren afkomstig is uit Laayoune in Marokko?
Op 6 maart 2020 is een tankerschip met de naam Oromalia in de haven van Rotterdam aangekomen. Vervolgens is het tankerschip Oromalia op 7 maart 2020 doorgevaren naar de haven van Amsterdam. De Douane kan vanwege haar geheimhoudingsplicht op basis van EU-douanewetgeving geen informatie verstrekken over de aangiften die zijn ingediend voor de lading op het desbetreffende schip (zie artikel 12 van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie).
Klopt het dat de betreffende lading visolie in werkelijkheid afkomstig is uit Al Ajoen, de hoofdstad van West-Sahara? Indien u hier geen kennis van heeft, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is de betreffende lading van het tankerschip door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) gecontroleerd? Zo ja, wat was hiervan de uitkomst? Zo nee, waarom is dit niet gebeurd, gelet op de taak van de NVWA om toe te zien op de juiste documentatie van het herkomstland?
Onrechtmatige economische activiteiten zijn uiteraard niet goed. Economische activiteiten in de Westelijke Sahara zijn echter niet per definitie onrechtmatig. Om die reden heeft het kabinet steun verleend aan de uitbreiding van de geografische reikwijdte van de handelsafspraken met Marokko in overeenstemming met internationaalrechtelijke randvoorwaarden en op voorwaarde dat relevante uitspraken van het EU-Hof worden geëerbiedigd. Zie ook de beantwoording van Kamervragen van het lid Diks over dit onderwerp d.d. 17 september 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 3217).
De NVWA maakt bij importcontrole gebruik van een door de Europese Commissie vastgestelde lijst van bedrijven die erkend zijn voor export van visserijproducten naar de EU. Deze lijst is gepubliceerd op de website van DG SANTE en bevat ook bedrijven in de Westelijke Sahara.1 Voor de NVWA is deze lijst leidend bij importcontrole. Wanneer uit de controle blijkt dat zendingen met visolie voldoen aan de EU-regelgeving die van toepassing is en de visolie geproduceerd is door bedrijven op de EU-lijst, worden deze toegelaten tot de EU.
Is er visolie afgeladen van het betreffende tankerschip in Nederland? Zo ja, welke herkomst is voor de lading geregistreerd? Wie is de afnemer en wat is de eindbestemming?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat in Europese regels is vastgelegd dat visolie voor menselijke consumptie voor de Europese markt alleen mag worden geproduceerd in een land dat op een goedgekeurde lijst staat, en dat West-Sahara ontbreekt op deze lijst? Maakt dit de invoer van visolie uit West-Sahara onwettig?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat, mede gelet op de uitspraak van het Europese Hof van Justitie d.d. 21 december 2016 (C-104/16 P), anders omgegaan moet worden omgegaan met de invoer van producten uit Marokko en producten uit West-Sahara? Zo nee, kunt u beargumenteren waarom niet?
Op 21 december 2016 heeft het Europese Hof van Justitie geoordeeld dat het Associatieakkoord tussen de EU en Marokko en bijbehorende protocollen (import, oorsprongsregels) niet van toepassing zijn op de Westelijke Sahara (Zaak C-104/16 P). Dit had tot gevolg dat producten van oorsprong uit de Westelijke Sahara niet meer onder verlaagde invoerrechten of nulrechten zoals afgesproken in het Associatieakkoord mochten worden geïmporteerd in de EU. In plaats daarvan vielen deze producten onder het algemene markttoegangsschema van de EU binnen de Wereldhandelsorganisatie.
Naar aanleiding van de Hofuitspraak hebben de Europese Commissie en Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) op basis van een door de Raad vastgesteld onderhandelingsmandaat met Marokko onderhandeld over uitbreiding van de geografische reikwijdte van de protocollen bij het Associatieakkoord tot de Westelijke Sahara.
De Europese Commissie en EDEO hebben zich daarbij ingezet om een brede groep vertegenwoordigers en belangenorganisaties, inclusief vertegenwoordigers van het Polisario Front, zo goed mogelijk te betrekken. Het overgrote deel van de geconsulteerde partijen heeft zijn visie gedeeld met de Europese Commissie. Enkele groepen, zoals de Sahrawi Association of Victims of Human Rights Violations, hebben daarvan afgezien. De uitkomsten van de consultaties zijn door de Europese Commissie verwerkt in een verslag.2 Het kabinet steunt de Commissie in de brede consultatie waarin meerdere partijen zijn gehoord en is van mening dat de Commissie en EDEO alle redelijke en haalbare stappen hebben ondernomen om de bevolking van de Westelijke Sahara adequaat te betrekken. De instemming van Polisario Front is daarbij niet doorslaggevend.
Uitbreiding van de geografische reikwijdte is op 19 juli 2019 in werking getreden nadat beide partijen hun goedkeuringsprocedures hadden doorlopen. Sindsdien kunnen producten van oorsprong uit de Westelijke Sahara weer onder dezelfde verlaagde invoerrechten of nulrechten worden geïmporteerd in de EU.
Uw Kamer is geïnformeerd over de inzet van de Europese Commissie en EDEO in dit kader en de Nederlandse positie ten aanzien van uitbreiding van de geografische reikwijdte van de protocollen via de geannoteerde agenda Raad Buitenlandse Zaken van 16 juli 2018 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1895), in antwoorden van het kabinet op het schriftelijk overleg Raad Buitenlandse Zaken van 16 juli 2018 (Kamerstuk 21 501-02 nr. 1896) en in de beantwoording van Kamervragen van het lid Diks over dit onderwerp d.d. 17 september 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 3217).
Welke stappen hebben de Europese Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) sinds de in vraag 6 genoemde uitspraak van het Europese Hof van Justitie ondernomen om overeenstemming te bereiken met het Front Polisario over de toepassing van handelsafspraken tussen de Europese Unie en Marokko in West-Sahara?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat een nieuwe uitspraak wordt verwacht van het Europese Hof van Justitie over West-Sahara, in het bijzonder over de naleving van haar eerdere uitspraak in 2016? Zo ja, wanneer wordt deze uitspraak precies verwacht? Kunt u de Kamer informeren over de consequenties van de uitspraak zodra deze er ligt?
Er zijn momenteel drie zaken bij het Gerecht van de Europese Unie aanhangig (T-279/19, T-344/19 en T356/19) waarin Front Polisario verzoekt om nietigverklaring van respectievelijk: 1) Besluit (EU) 2019/217 van de Raad van 28 januari 2019 betreffende de sluiting van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko over de wijziging van de Protocollen nrs. 1 en 4 van de Euromediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten enerzijds, en het Koninkrijk Marokko anderzijds; 2) Besluit (EU) 2019/441 van de Raad van 4 maart 2019 betreffende de sluiting van de partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko, het bijbehorende uitvoeringsprotocol en de briefwisseling bij de overeenkomst; en 3) Verordening (EU) 2019/440 van de Raad van 29 november 2018 betreffende de verdeling van de vangstmogelijkheden in het kader van de partnerschapsovereenkomst inzake duurzame visserij tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko en het bijbehorende uitvoeringsprotocol.
Het is nog niet bekend wanneer het Gerecht uitspraak in deze zaken zal doen.
Kunt u instaan voor de betrouwbaarheid van de handelscijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) tussen Nederland en West-Sahara? Zo ja, kunt u toelichten waarom u dit kunt? Zo nee, hoe apprecieert u dit?
Het CBS baseert zich voor de in- en uitvoerstromen met landen en gebieden buiten de Europese Unie op beschikbare informatie uit gegevens van de Douane. Deze zijn ontleend aan de douaneaangiftes van bedrijven. Het valt niet te garanderen dat hiermee de handel tussen Nederland en de Westelijke Sahara volledig in kaart wordt gebracht.
Het kabinet hecht dan ook waarde aan de afspraken die de Europese Commissie en Marokko hebben gemaakt in het kader van uitbreiding van de geografische reikwijdte van de protocollen bij het Associatieakkoord tot de Westelijke Sahara over jaarlijkse informatie-uitwisseling via het associatiecomité.3 Dit om een beter beeld te krijgen van de economische ontwikkeling in de Westelijke Sahara en uitvoer van de Westelijke Sahara naar de EU. Deze informatie wordt gebruikt om het rapport van de Europese Commissie en EDEO over de economische ontwikkeling in het gebied te actualiseren.
Wordt de herkomst van producten uit de West-Sahara door de douane zorgvuldig geregistreerd, of is het risico aanwezig dat producten uit West-Sahara soms als afkomstig uit Marokko worden aangeduid?
Op grond van Europese douanewet- en regelgeving, wordt de marktdeelnemer die een aangifte bij de Douane indient om goederen in het vrije verkeer te brengen met toepassing van een preferentiële regeling, geacht de oorsprong van de goederen aan te geven en in het bezit te zijn van het daarvoor vereiste originele oorsprongsbewijs. Dit oorsprongsbewijs moet zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit in het land van uitvoer. De Douane controleert risicogericht op de juistheid van de oorsprong van goederen. Dat geldt ook voor goederen die zijn aangegeven met als oorsprong Marokko. Ik zie derhalve geen aanleiding om de handelwijze van de Douane te laten onderzoeken.
Het is daarnaast aan het bedrijfsleven om de herkomst van producten juist en niet-misleidend weer te geven op het etiket van het betreffende goed. De NVWA is verantwoordelijk voor toezicht en de handhaving en doet dit op basis van staand interventiebeleid. Consumenten kunnen, indien zij vermoeden dat er sprake is van misleiding over de herkomst van een product, een klacht indienen bij de NVWA.
Bent u bereid de zorgvuldigheid van de registratie door de douane van producten afkomstig uit West-Sahara te laten onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
De registratie van kinderen die kort na geboorte zijn overleden maar waarvan geen akte van overlijden is opgemaakt |
|
Jan de Graaf (CDA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het gegeven dat artsen in het verleden (onder andere in de jaren ’80) bij het binnen korte tijd na geboorte overlijden van een kind advies gaven geen aangifte te doen van geboorte en overlijden en dat ouders die dit advies volgden derhalve geen akte hebben van overlijden?
Tot 1 januari 1995 bepaalde de wet dat in geval van een levenloos geboren kind of een kind dat levend ter wereld was gekomen en overleed voordat de termijn voor het doen van geboorteaangifte was verstreken, uitsluitend een akte van levenloos geboren kind werd opgemaakt. Het was toen niet mogelijk om een akte van overlijden te laten opmaken voor kinderen die kort na de geboorte overleden.
Vanaf 1 januari 1995 werd onderscheid gemaakt tussen levenloos geboren kinderen en kinderen die kort na de geboorte overleden. In het laatstgenoemde geval werd voortaan zowel een akte van geboorte als een akte van overlijden opgemaakt.
Er is navraag gedaan bij de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie (NVOG) over de handelwijze van artsen in de periode vóór 1 januari 1995. De NVOG heeft laten weten dat er voor kinderen die kort na de geboorte overleden geen richtlijn bestond en de NVOG geen concrete gevallen bekend zijn waarin het advies werd gegeven om geen aangifte te doen bij de burgerlijke stand.
Klopt het dat ouders in een dergelijke situatie wordt geadviseerd om de rechter te verzoeken het register van geboorte en overlijden aan te vullen met een geboorteakte en een overlijdensakte? Wat is de procedure die ouders vervolgens hiervoor moeten doorlopen?
De Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat
en de nationaliteit (hierna: de Commissie) heeft over dit onderwerp een Officiële Mededeling uitgebracht in 20171 die eind 2019 nog is aangevuld.2 Zij onderkent in haar advies dat zich de situatie kan voordoen dat er geen akte is opgemaakt nadat een kind levend ter wereld is gekomen, maar is overleden voor de aangifte van geboorte.
Voor dat geval stelt de Commissie dat een of beide ouders of de ambtenaar van de burgerlijke stand zich kan wenden tot de rechter voor het toevoegen van de ontbrekende akten aan de registers, overeenkomstig de procedure bedoeld in art. 1:24 lid 1 BW.
Klopt het dat ouders in zo’n geval wordt verteld dat zij hiertoe juridische bijstand van een advocaat moeten inschakelen? Klopt het tevens dat wanneer een ambtenaar van de burgerlijke stand van de betreffende gemeente de officier van justitie aanschrijft om deze te vragen de rechtbank te verzoeken aanvulling van de registers te gelasten, een dergelijk verzoek niet door het openbaar ministerie in behandeling wordt genomen?
Voor het indienen van een verzoek bij de rechtbank op grond van art. 1:24 lid 1 BW is de tussenkomst van een advocaat nodig. Navraag bij het Openbaar Ministerie heeft uitgewezen dat verzoeken van een ambtenaar van de burgerlijke stand aan de Officier van Justitie om ambtshalve een procedure ex art. 1:24 BW te voeren daar niet bekend zijn. In dit verband wordt opgemerkt dat een ambtenaar van de burgerlijke stand -naast het Openbaar Ministerie- bevoegd is om zelfstandig een zodanig verzoek aan de rechter te doen.
Ook hij wordt beschouwd als «belanghebbende» in de procedure ex art. 1:24 BW. Ons zijn enkele gevallen bekend waarin de ambtenaar van de burgerlijke stand de betrokken ouders op deze wijze ten dienste is geweest.3
Ik begrijp dat, zij het dat in bepaalde gevallen een beroep op de rechtsbijstand mogelijk is.
Ik zal in overleg met de beroepsvereniging van ambtenaren van de burgerlijke stand, de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB), in kaart brengen wat de omvang van de problematiek is en op basis daarvan nagaan of er aanleiding is om -aanvullend op de bestaande mogelijkheden- ouders nader tegemoet te komen. Ik verwacht Uw Kamer in de tweede helft van dit jaar over de uitkomsten te kunnen berichten binnen de reguliere halfjaarlijkse voortgangsrapportage van het wetgevingsprogramma personen- en familierecht.
Begrijpt u dat het inschakelen van een advocaat voor ouders een kostbare procedure is, terwijl wanneer er wel een overlijdensakte is opgemaakt dit proces zonder tussenkomst van een advocaat kan worden gevolgd?
Ik verwijs naar het antwoord op de vorige vraag.
Ziet u mogelijkheid het proces zodanig aan te passen dat ook registratie zonder tussenkomst van een advocaat mogelijk is, bijvoorbeeld middels de geschetste route via de ambtenaar van de burgerlijke stand en de officier van justitie? Zo nee, ziet u mogelijkheid om voor deze kleine groep te bezien hoe maatwerk kan worden getroffen wanneer het inschakelen van een advocaat om financiële redenen niet haalbaar blijkt?
Bij de eerste inschrijving van een persoon als ingezetene in de Basisregistratie Personen (BRP) worden op diens persoonslijst gegevens over de kinderen opgenomen. Er worden echter geen gegevens opgenomen over kinderen die al zijn overleden, zonder zelf ingeschreven te zijn geweest.
Zo worden mogelijk pijnlijke situaties voorkomen waarin een ouder verplicht is om bij de aangifte van verblijf en adres inlichtingen over overleden kinderen te verschaffen.
Sinds de inwerkingtreding van de wetswijziging van 3 februari 2019 in verband met het opnemen van gegevens over levenloos geboren kinderen, of omtrent wie een Nederlandse akte is opgemaakt waarin vermeld is dat het kind op het ogenblik van de aangifte niet in leven was (Stb. 2019, 3 en 32), heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties signalen ontvangen dat in de praktijk behoefte blijkt te zijn aan verdere uitbreiding van de mogelijkheden om deze kinderen in de BRP op te nemen.
Om daarin te voorzien wordt op dit moment gewerkt aan een wetsvoorstel dat onder meer voorziet in de mogelijkheid om op verzoek van de ouder die als ingezetene in de BRP is of wordt ingeschreven, op diens persoonslijst gegevens op te nemen over een kind dat levenloos is geboren of van wie een akte is opgemaakt die vermeldt dat het kind op het ogenblik van de aangifte niet in leven was. Hierbij is niet langer relevant of de ouder ten tijde van de geboorte van het kind als ingezetene of als niet-ingezetene was ingeschreven in de BRP.
Kan u voorts nader toelichten waarom een kind van in Nederland woonachtige ouders, die ten tijde van de geboorte van hun kind in het buitenland woonden, niet kan worden geregistreerd?