De politieke verantwoordelijkheid in gevoelige zaken en de lopende strafzaak tegen Shell |
|
Michiel van Nispen , Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Herinnert u zich de eerdere gestelde Kamervragen over een mogelijke schikking met Shell voor haar activiteiten in Nigeria en uw betrokkenheid bij die strafzaak en die mogelijke schikking?1
Ja.
Als een bepaalde lopende strafzaak een «gevoelige zaak» is, wordt u daarover geïnformeerd door het openbaar ministerie (OM), maar wie bepaalt nu wanneer een bepaalde zaak «gevoelig» genoeg is om daar de Minister van Justitie en Veiligheid (veelvuldig) over te informeren, is dat het OM of bent u dat zelf? Van wie kan het initiatief uitgaan? Hoe zat dat in de zaak van Shell?
Uit artikel 129, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie juncto artikel 11, eerste lid, van het Reglement van Orde College van procureurs-generaal volgt dat het Openbaar Ministerie (hierna OM) jegens mij een inlichtingenverplichting heeft. Door mij te informeren over een gevoelige strafzaak word ik in staat gesteld mijn politieke verantwoordelijkheid te kunnen nemen voor de gedragingen van het OM. Het verstrekken van inlichtingen kan het OM zowel op mijn verzoek doen als op eigen beweging.2 Dit laatste doet zich voor indien het College van oordeel is dat de inlichtingen voor mij als Minister van Justitie en Veiligheid nodig zijn om mijn taken en bevoegdheden naar behoren te kunnen uitoefenen.
Zoals aangegeven in de antwoorden op schriftelijke vragen van het lid van Nispen van 2 maart jl. en 17 april jl.3 heeft het OM mij en mijn ambtsvoorgangers geïnformeerd over deze zaak, die door het OM als «gevoelig» is aangemerkt.
Klopt het dat u volgens de procedure, zoals die is neergelegd in de Aanwijzing Hoge Transacties, pas helemaal aan het eind van een eventueel traject een beslissing moet nemen over een door het OM voorgestelde transactie, zonder voorkennis van die zaak?
Het is juist dat het OM een voorgenomen transactie conform de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties aan mij voorlegt. Dit stelt mij in de gelegenheid om te bepalen of ik al dan niet politieke verantwoordelijkheid wil dragen voor de voorgenomen afdoening. De procedure uit de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties laat onverlet dat een individuele zaak mij al bekend kan zijn voordat deze via deze specifieke procedure aan mij wordt voorgelegd. Dat is het geval indien ik over die zaak in een eerder stadium door het OM ben ingelicht bijvoorbeeld via het algemene regime van artikel 129, eerste lid, Wet RO.
Als u geïnformeerd wordt over gevoelige zaken, dan weet u toch precies hoe de strafzaak eruitziet en waarom het OM tot een bepaalde transactie is gekomen? Hoeveel ruimte heeft u dan nog om een eventuele transactie niet goed te keuren, omdat u dan kennelijk al die tijd niet heeft laten blijken het hier niet mee eens te zijn? Schuurt deze werkwijze niet met de bedoeling van de Aanwijzing Hoge Transacties?
Het is van belang om onderscheid te maken tussen de rollen van het OM en de Minister van Justitie en Veiligheid. Het is niet aan de Minister van Justitie en Veiligheid, maar aan het OM om het voornemen te bepalen om een zaak met een hoge transactie af te doen. Bepaalt het OM dat een zaak zich voor afdoening via een hoge transactie leent, dan legt het OM de voorgenomen transactie, in lijn met de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties, uiteindelijk aan mij voor. Ik beoordeel vervolgens of ik de voorgenomen hoge transactie – gelet op de motivering – voor mijn politieke verantwoordelijkheid wil nemen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 laat het voorgaande onverlet dat een individuele zaak mij al bekend kan zijn voordat deze via deze specifieke procedure aan mij wordt voorgelegd. Dat is het geval indien ik over die zaak in een eerder stadium door het OM ben ingelicht bijvoorbeeld via het algemene regime van artikel 129, eerste lid, Wet RO. Op dat moment hoeft niet noodzakelijkerwijs bekend te zijn of vast te staan op welke wijze het OM de zaak wil of zal afdoen. Indien over een individuele zaak contact is geweest met het OM voorafgaand aan de voorlegging van de voorgenomen transactie beperkt dat geenszins mijn ruimte om de voorgenomen transactie te beoordelen. Dit schuurt naar mijn oordeel ook niet met de bedoeling van de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties.
Als u stelt u dat u politieke verantwoordelijkheid moet kunnen nemen voor gevoelige zaken en om die reden geïnformeerd moet worden, waarom stelt u dan tegelijkertijd dat u niets kunt zeggen over lopende zaken? Hoe verhoudt zich dat tot elkaar, hoe ziet die politieke verantwoordelijkheid eruit als u zich niet verantwoordt?
Het OM is een orgaan met medewerkers die zelfstandig door de wet aan hen geattribueerde taken en bevoegdheden uitoefenen. Dit maakt dat de officier van justitie in een bepaalde zaak zelfstandig beslist al dan niet tot vervolging over te gaan. Wel is de Minister van Justitie en Veiligheid volledig politiek verantwoordelijk voor het OM en zijn medewerkers.4 Om deze verantwoordelijkheid te kunnen effectueren verstrekt het College de Minister gevraagd en ongevraagd inlichtingen (art. 129, eerste lid, Wet RO), ook over individuele strafzaken, en heeft de Minister van Justitie en Veiligheid ten opzichte van het OM en zijn medewerkers een aanwijzingsbevoegdheid. Deze bevoegdheid kan betrekking hebben op zowel de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, maar kan ook zien op andere taken en bevoegdheden waarmee het OM is belast. De politieke ministeriële verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid voor het OM maakt effectieve parlementaire controle – via de Minister – op het doen en laten van het OM mogelijk. De verantwoordelijkheid die ik als Minister van Justitie en Veiligheid draag, laat echter onverlet dat ik in verband met de bijzondere positie van het OM in het strafproces terughoudendheid betracht. De memorie van toelichting bij de huidige Wet RO gaat uitvoerig op deze terughoudendheid in.5 Onderdeel van de terughoudendheid is dat ik over een lopende strafzaak geen inhoudelijke mededelingen doe. Niet alleen in het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten, maar ook opdat het OM zelfstandig tot een vervolgingsbeslissing kan komen en zijn rol in het strafproces optimaal kan vervullen.6 De terughoudendheid kan in het algemeen natuurlijk ook zijn ingegeven door het uitgangspunt van machtenscheiding. Voorkomen moet worden dat ik mij als Minister van Justitie en Veiligheid met uitlatingen over een concrete zaak begeef op het terrein van de rechter.
In de vraagstelling kan de veronderstelling worden gelezen dat het niet doen van mededelingen over lopende zaken op gespannen voet staat met de democratische verantwoordingsplicht. Dat is naar mijn oordeel niet het geval. In dit verband kan worden opgemerkt dat de mogelijkheid van openbare democratische verantwoording er altijd achteraf is, dat wil zeggen nadat de zaak is afgesloten.
Waarom zou u inzicht willen krijgen in een strafrechtelijk onderzoek, waarin u staatsrechtelijk gezien (nog) niks te zoeken heeft, omdat u pas aan het eind van een eventueel traject een beslissing moet nemen over een door het OM voorgestelde transactie? Hoe zat dit in de zaak van Shell in het bijzonder?
Als Minister van Justitie en Veiligheid draag ik politieke verantwoordelijkheid voor het OM. Daarom word ik door het OM ingelicht over gevoelige zaken. Op deze manier word ik in staat gesteld mijn politieke verantwoordelijkheid te kunnen nemen voor het handelen van het OM.
Bij de opsporing van strafbare feiten dienen bovendien soms ingrijpende beslissingen te worden genomen. In dergelijke gevallen kunnen er zodanige risico’s aan een bepaalde beslissing verbonden zijn dat de Minister uitdrukkelijk in de gelegenheid dient te worden gesteld zijn politieke verantwoordelijkheid te effectueren, bijvoorbeeld door het geven van een (bijzondere) aanwijzing.7
In antwoord op de vragen 3 en 4 merkte ik al op dat het voorleggen van een hoge transactie de inlichtingenverplichting van artikel 129, eerste lid, Wet RO onverlet laat.
Ten aanzien van de aangehaalde zaak ben ik – zoals ook aangegeven in de antwoorden op Kamervragen van het lid van Nispen van 2 maart jl. en 17 april jl. – door het OM geïnformeerd over de voortgang van het strafrechtelijk onderzoek, omdat het OM deze zaak als gevoelig heeft aangemerkt.
Hoe vaak is er nu vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid contact geweest met Shell over deze zaak? Waarover ging dat contact dan en op wiens initiatief vond dat plaats?
Er is vanuit het ministerie geen contact geweest met Shell over deze zaak.
Ten overvloede, maar voor de volledigheid, merk ik op dat met de gemachtigde van Shell contact is geweest voor het opvragen van een zienswijze in het kader van het verzoek dat op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) is ingediend. Dat is ook in het besluit op het Wob-verzoek terug te lezen. Over het Wob-verzoek en het besluit daarop heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd.8
Is er bijvoorbeeld contact geweest over het (in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur vrijgegeven) conceptpersbericht, waarbij vragen en antwoorden van Shell zijn te vinden? Heeft Shell commentaar mogen leveren op persberichten over de eigen vervolging? Hoe beoordeelt u dit? Mogen «gewone» mensen, niet zijnde «koninklijke» multinationals, dat dan ook? Zo niet, is dit dan niet een vorm van klassenjustitie?
Het conceptpersbericht van Shell was door Shell zelf opgesteld en ter informatie aan het OM gestuurd. In het kader van het bij vraag 7 genoemde Wob-verzoek was dit concept-persbericht één van de geïnventariseerde Wob-documenten. Op grond van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht diende Shell als belanghebbende in de gelegenheid te worden gesteld een zienswijze te geven op een eventueel voorgenomen openbaarmaking van de informatie opgenomen in het betreffende document. Dit recht komt iedere belanghebbende bij een Wob-verzoek toe. Voor zover met deze vraag wordt gesuggereerd dat het document een persbericht van het OM zou betreffen, heeft het OM mij bericht over deze zaak geen eigen persbericht te hebben uitgedaan. Er is dan ook geen
persbericht van het OM naar Shell verzonden. Het OM heeft alleen desgevraagd woordvoering gedaan voor wat betreft de vervolgingsbeslissing. In algemene zin geldt dat het OM de eigen woordvoering bepaalt, dat is niet aan verdachten.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de oppositie in Hongarije verder in de verdrukking komt |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de nieuwste coronamaatregelen van de Hongaarse regering die niets met het bestrijden van corona te maken lijken te hebben, als wel met het verder beknotten van de oppositie?1 2
Het kabinet volgt de ontwikkelingen in Hongarije met zorg. De Hongaarse autorisatiewetgeving roept vanuit het oogpunt van de beginselen van rechtsstaat, democratie en grondrechten vragen op. Buitengewone maatregelen in het kader van de bestrijding van COVID-19 zijn geoorloofd en wenselijk vanuit het oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid, maar dienen wel te voldoen aan vereisten van noodzakelijkheid, proportionaliteit en tijdelijkheid, en dienen tevens de waarden van de Unie en internationale verdragsverplichtingen te respecteren. In die context maakt het kabinet zich zorgen over de gevolgen van de autorisatiewetgeving voor mediavrijheid, de positie van de oppositie en lokale overheden in Hongarije.
Hoe beoordeelt u de constatering dat de sfeer in Hongarije nog verder verhardt voor kritische geluiden richting de regering? Is kritiek leveren nog wel mogelijk zonder eigen gevaar? Wat kunt u daaraan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over het feit dat de regering het lokale overheden financieel moeilijker maakt en dat dit ingegeven lijkt te zijn door de verkiezingsuitslag van de lokale verkiezingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u ingaan op de reactie van uw Hongaarse collega nadat u de Nederlandse zorgen over de Hongaarse situatie heeft geuit, zoals in uw beantwoording van vorige schriftelijke vragen beschrijft?3 Kunnen de leden van de SP-fractie naar aanleiding van de nieuwe ontwikkelingen concluderen dat Hongarije niet luistert naar internationale druk?
Aangezien het telefonisch contact met mijn Hongaarse ambtsgenoot in vertrouwelijke sfeer plaatsvond, kan ik niet verder uitweiden dan dat de bestaande zorgen over de Hongaarse autorisatiewetgeving zijn besproken. Verder is het op dit moment te vroeg om een conclusie te trekken over de invloed van de internationale druk om Hongarije de autorisatiewetgeving te laten heroverwegen.
Heeft u opnieuw contact gehad met uw Europese collega’s sinds de laatste informele Raad van Buitenlandse Zaken over de verslechterende situatie in Hongarije? Zo nee, bent u bereid dat te doen? Zo ja, welke stappen worden hierop ondernomen?
Sinds de laatste informele Raad Buitenlandse Zaken is de rechtsstatelijkheid van de noodmateregelen ter bestrijding van COVID-19 aan de orde gekomen tijdens de informele vergadering van leden van de Raad Algemene Zaken van 22 april jl. De Commissie gaf toen aan de maatregelen in de lidstaten te monitoren, en noemde daarbij met name de zorgen omtrent de Hongaarse noodwetgeving. Zij merkte tevens op over verschillende instrumenten te beschikken om rechtsstatelijke problemen te adresseren. Een grote meerderheid van de lidstaten, waaronder Nederland, benadrukte vervolgens eveneens het belang van het respecteren van de beginselen van de rechtsstaat en sprak steun uit voor de monitoring door de Commissie. Nederland riep de Commissie daarbij op indien noodzakelijk nadere actie te ondernemen. Ook wees Nederland op de handreiking van de Raad van Europa die op 7 april jl. met alle 47 lidstaten is gedeeld. Een aantal lidstaten, waaronder ook Nederland, pleitte tevens voor het koppelen van de toekenning van EU-gelden aan de naleving van rechtsstatelijke beginselen. Nederland zal zich er samen met gelijkgezinde lidstaten voor inspannen om dit onderwerp in Europees verband te blijven bespreken.
Bent u het ermee eens dat Europese hulp in het bestrijden van de coronacrisis in Hongarije voorwaardelijk moet worden gemaakt aan het niet wegtrekken van financieringsstromen die noodzakelijk zijn voor het functioneren van de democratie, zoals lokale inkomsten en financiering voor politieke partijen?
Nederland is uitgesproken voorstander van een koppeling tussen ontvangst van EU-middelen en de naleving van rechtsstatelijkheidsbeginselen, gelet op de zorgen die bestaan over de rechtsstaat. Sterke conditionaliteiten zijn voor Nederland onlosmakelijk verbonden met een moderne EU-begroting. Het kabinet zal zich in de MFK-onderhandelingen blijven inzetten om een zo sterk en effectief mogelijke conditionaliteit inzake rechtsstatelijkheid de eindstreep van de MFK-onderhandelingen te laten halen, in lijn met de motie-Van der Graaf c.s. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1515). Onder de huidige begrotingscyclus is het voorwaardelijk maken van ontvangst van Europese gelden aan naleving van rechtsstatelijkheidsbeginselen echter nog niet mogelijk. Overigens ziet de door de Europese Commissie voorgestelde conditionaliteit binnen het MFK uitsluitend op het naleven van rechtsstatelijkheidsbeginselen. Nationale financieringsstromen met betrekking tot lokale inkomsten of financiering van politieke partijen vallen daar niet onder.
Welke sanctiemaatregelen kunnen worden ingezet om Hongarije niet te laten wegkomen met dit machtsmisbruik? Bent u bereid dit in te zetten als internationale diplomatieke druk onvoldoende blijkt te werken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Europese Commissie heeft aangegeven de noodmaatregelen in de lidstaten te monitoren. Nederland heeft er bij haar op aangedrongen deze monitoring voort te blijven zetten en indien noodzakelijk nadere actie te ondernemen. Daarnaast is er de lopende artikel 7-procedure, waarbinnen de zorgen omtrent rechtsstaat, democratie en grondrechten in Hongarije onderwerp van bespreking zijn. Nederland zet zich er daarbij met gelijkgezinde lidstaten voor in deze procedure regelmatig te agenderen op de Raad Algemene Zaken om Hongarije hierop aan te kunnen spreken.
De strafrechtspleging in Coronatijd |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Niels van den Berge (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kunt u in algemene zin schetsen wat op dit moment de stand van zaken is in de opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten en tegen welke uitdagingen de politie, de rechtsbijstand, het openbaar ministerie (OM) en de rechtspraak in hun dagelijkse werkzaamheden oplopen? Welke maatregelen heeft u inmiddels genomen en/of gaat u nemen om praktische belemmeringen in de opsporing, vervolging en berechting van strafzaken als gevolg van de huidige, uitzonderlijke Coronaomstandigheden weg te nemen?
Wij verwijzen u voor een meer uitvoerige toelichting naar de brieven van 2 en 23 april jongstleden1 en de brief met de beantwoording van schriftelijke vragen naar aanleiding van het VSO gesubsidieerde rechtsbijstand en corona gerelateerde maatregelen in het gevangeniswezen en de rechtspraak2. Op hoofdlijnen geldt dat in vervolg op het kabinetsbesluit van 15 maart om de verspreiding van het virus tegen te gaan, aanvankelijk is besloten fysieke zittingen niet of nauwelijks doorgang te laten vinden. Rechtszaken werden zoveel mogelijk schriftelijk en met behulp van telehoorvoorzieningen, zoals videoconferentie behandeld. Sinds 11 mei wordt het aantal fysieke rechtszittingen verder uitgebreid3. Daarbij wordt prioriteit gegeven aan de rechtsgebieden strafrecht, jeugdrecht en familierecht. Zaken die in de eerste en tweede fase niet konden worden gedaan, worden nu weer op zitting gebracht. Bij enkelvoudige en meervoudige misdrijfzaken wordt uitgegaan van de bestaande planning, aangepast aan de coronamaatregelen. Indien ruimte resteert worden bij voorrang zaken behandeld die in de afgelopen periode zijn ingetrokken of aangehouden. Daarbij is met name aandacht voor jeugdzaken en zaken met slachtoffers. Bij een fysieke zitting krijgen alle procespartijen een uitnodiging om fysiek aanwezig te zijn en wordt, voor zover mogelijk, tegelijkertijd de mogelijkheid geboden om langs elektronische weg deel te nemen. Waar nodig worden de openingstijden van de gerechtsgebouwen uitgebreid naar 07.00 – 22.00 uur. Dat biedt ook de mogelijkheid om in de avonden zittingen te houden.
Ondertussen wordt ook nog steeds ingezet op het gebruik maken van het horen van verdachten middels tweezijdige elektronische communicatiemiddelen. De voorzieningen in de penitentiaire inrichtingen zijn daartoe in de afgelopen weken aanzienlijk uitgebreid. De aandacht gaat nu vooral uit naar de efficiënte inzet van die faciliteiten. Waar nodig vindt verdere uitbreiding plaats. Voor de langere termijn werkt DJI met de betrokken ketenorganisaties samen aan het laten aansluiten van meer organisaties en het uitbreiden van de technische voorzieningen. Justitiabelen kunnen naar de gerechtsgebouwen vervoerd worden, maar om besmettingsrisico’s in de inrichtingen te beperken wordt het aantal te vervoeren justitiabelen (ook per rit) beperkt.
De effecten van de coronacrisis zijn ook voor de sociaal advocatuur ingrijpend. In aanvulling op het generieke kabinetsbeleid zijn daarom direct maatregelen getroffen om te zorgen dat sociaal advocaten (waaronder begrepen advocaten, mediators en bijzondere curatoren die ingeschreven staan bij de Raad voor Rechtsbijstand) een beroep kunnen doen op een stabiele financieringsstroom door middel van een ruime bevoorschotting. Door de Raad voor Rechtsbijstand is in nauw overleg met de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) voor de korte termijn een aantal maatregelen genomen. Het gaat dan om de bijzondere voorschotregeling (Staatscourant 19916, 7 april 2020). Met dat doel is eveneens de declaratiemogelijkheid in extra-uren zaken verruimd. Verder heeft de aangepaste werkwijze van rechtbanken geleid tot het afstemmen van zittingstoeslagen op deze werkwijze en is voorzien in bekostiging van rechtsbijstand op afstand in de piketfase. Inmiddels hebben de cijfers over de maand april van dit jaar, die een daling in het aantal afgegeven toevoegingen laten zien, aanleiding gevormd voor het kabinet om een tegemoetkomingsregeling voor de sociale advocatuur te treffen. De Minister voor Rechtsbescherming heeft u hierover in de brief van 20 mei jl. nader over geïnformeerd. Kortheidshalve verwijzen wij naar de inhoud daarvan.
Kunt u aangeven hoeveel politiecapaciteit momenteel wordt ingezet op de handhaving van de huidige Coronamaatregelen? Is voldoende politiecapaciteit voorhanden om ook andere strafbare feiten aan te pakken? Zijn op alle politiebureaus en -posten voldoende en adequate communicatiemogelijkheden voorhanden voor verdachten om rechtsbijstand te consulteren? Hoe worden schriftelijke stukken voorafgaande en gedurende het politieverhoor met de rechtshulpverlener gedeeld? En hoe wordt gehandeld als gedurende een verhoor bijstand van een tolk/vertaler noodzakelijk blijkt?
Doordat evenementen zijn afgelast en er verminderd toezicht kan worden gehouden op de horeca kan daarmee vrijgevallen politiecapaciteit worden ingezet voor het toezicht op de naleving van de maatregelen die zijn genomen in het kader van de coronacrisis. Daarnaast gaat het politiewerk gewoon door.
Contact met de advocatuur en de reclassering verloopt zo veel mogelijk, met het oog op de na te leven RIVM-richtlijnen, via televerbindingen. Het beeld is dat er voldoende middelen aanwezig zijn om adequaat en veilig rechtsbijstand te kunnen organiseren. Incidentele problemen die zich daarbij voordoen worden opgelost. Schriftelijke stukken worden doorgaans door de rechtshulpverlener zelf opgevraagd en indien nodig gedeeld. Of tijdens het politieverhoor bijstand van een tolk/vertaler nodig is, blijkt gewoonlijk al snel uit het eerste contact met de verdachte. Als dit nodig is, wordt deze via het tolkenbureau aangevraagd.
Kunt u aangeven welke concrete gevolgen de coronacrisis meebrengt voor de sociale advocatuur en tolken/vertalers? Welke maatregelen neemt u om te garanderen dat ook na de huidige uitzonderlijke omstandigheden voldoende sociaal advocaten en tolken voorhanden zijn?
Voor de gevolgen die de coronacrisis meebrengt voor de sociale advocatuur verwijzen wij naar het antwoord op vraag 1. Over de maatregelen die zijn getroffen gelet op de zorg van een adequaat aanbod van sociaal advocaten heeft de Minister voor Rechtsbescherming u in de brief van 20 mei jl. nader geïnformeerd. Kortheidshalve verwijzen wij naar de inhoud daarvan. Over de situatie van tolken en vertalers is uw Kamer vorig jaar geïnformeerd4. Als gevolg van de uitbraak van het coronavirus heeft deze beroepsgroep te maken met een terugloop in het aantal opdrachten. Wel worden ook door het Ministerie van JenV nog steeds tolken en vertalers ingeschakeld en de verwachting is dat de inzet de komende periode verder zal herstellen, naarmate meer overheidsdiensten hun werkzaamheden hervatten. Om zelfstandig ondernemers zoals die in de tolk- en vertaalsector in deze tijd te ondersteunen zijn de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19 (TOGS-regeling) en de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (TOZO) opgezet. Indien een zelfstandig ondernemer aan alle voorwaarden van één of beide regelingen voldoet, kan daarop een beroep worden gedaan. De regelingen zijn een tegemoetkoming. Wij hebben het vertrouwen dat het kabinet met deze regelingen, vanuit de verantwoordelijke bewindspersonen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Economische Zaken, een stevig pakket maatregelen heeft neergezet voor getroffen ondernemers.
Klopt het bericht dat het OM vreest dat verdachten door overschrijding van de redelijke termijn vrijuit gaan als rechtbanken zich blijven beperken tot de hoogstnoodzakelijke zittingen?1 Klopt het dat de eerste sepotbeslissing(en) in verband met de coronacrisis al zijn afgegeven? En klopt het dat inmiddels wordt overwogen om voor bepaalde strafzaken gezien de uitzonderlijke omstandigheden beleidsmatig te kiezen voor sepotafdoeningen? Zo ja, wat vindt u van een mogelijke dreigende verjaring en/of seponering van strafzaken? In hoeverre wordt het bestaande prioriteringsmodel toegepast? Zo nee, waarom niet?
Door het moeten beperken van het aantal terechtzittingen als gevolg van de maatregelen om corona-besmettingen tegen te gaan, is de voorraad op zitting te plannen strafzaken flink opgelopen. De betrokken organisaties ontwikkelen momenteel oplossingen om de opgelopen voorraden strafrechtzaken weg te werken. Zo bekijkt het Openbaar Ministerie onder meer de mogelijkheden om meer zaken af te doen met een strafbeschikking. Deze aanpak is momenteel nog in ontwikkeling. Daarbij wordt aangesloten bij het bestaande sepotbeleid, waarbij «oud feit» één van de gronden is. Uw Kamer wordt schriftelijk geïnformeerd over de aanpak zodra deze gereed is.
Hoe groot is inmiddels de wachtlijstproblematiek bij de gerechten en wat zijn de prognoses tot eind 2020? Kunt u aangeven welke plannen gerechten hebben gemaakt om méér zittingscapaciteit te creëren? Wanneer is naar verwachting de door de Coronabeperkingen veroorzaakte wachtlijst bij de rechtspraak verholpen? Klopt het dat eraan wordt gedacht om de achterstanden in de avonden en in de weekenden weg te werken? Zo ja, hoe realistisch is dit voornemen, gezien de nu al bestaande overbelasting van de advocatuur en de staande en de zittende magistratuur? Welke andere scenario’s worden momenteel onderzocht en worden daar zowel het OM, de rechtspraak én de (sociale) advocatuur bij betrokken?
Ondanks het feit dat er vanaf 11 mei weer steeds meer fysieke zittingen worden gehouden en zaken die zich daarvoor lenen schriftelijk dan wel mondeling via videoconferentie of andere elektronische communicatie worden behandeld, is een een achterstand bij de afdoening van zaken ontstaan. Dat doet zich in alle rechtsgebieden voor, maar met name in het strafrecht. De voorraad zaken die wacht op behandeling door de rechtspraak betrof begin juni 43.750 misdrijfzaken en 49.500 overtredingszaken nog te plannen op zitting en 19.500 misdrijfzaken en 17.000 overtredingszaken die reeds gepland is op zitting. De voorraad van de gerechtshoven bestond begin juni uit ruim 20.000 zaken, onder te verdelen naar 12.750 te plannen zaken, 5.000 in de toekomst geplande zaken en 2.500 opnieuw te plannen zaken. De toename van voorraden is voor ongeveer 13.500 misdrijfzaken en 15.000 overtredingszaken direct gerelateerd aan de coronamaatregelen. Om ervoor te zorgen dat in de strafrechtketen veilig gewerkt kan worden, de instroom beheersbaar is achterstanden kunnen worden weggewerkt heeft de gehele strafrechtketen zich gecommitteerd aan een samenhangende aanpak. Hierover wordt uw Kamer nog deze maand geïnformeerd.
rechtspraak
Bereiken u signalen over de tekortschietende techniek, waardoor procesdeelnemers soms niet in staat zijn om aan rechtszittingen deel te nemen? Zo ja, welke maatregelen worden er genomen om te voorkomen dat de rechtsgang hierdoor wordt geschaad? En klopt het dat het nog steeds voorkomt dat officieren van justitie en strafrechters wél, maar raadslieden niet ter zitting aanwezig mogen zijn? Bent u het met ons eens dat dit het beginsel van equality of arms raakt? Zo ja, hoe zet u zich ervoor in om gelijkwaardige deelname aan het strafproces en het onderzoek op de terechtzitting te stimuleren? En wat is inmiddels de stand van zaken rond de toegang tot de digitale rechtszittingen voor slachtoffers en/of hun advocaat?
Vooropgesteld zij dat sinds het beperken van het aantal fysieke zittingen in verband met het coronavirus er ook veel (straf)zittingen wel zijn doorgegaan via video- en telehoorverbindingen. Daar is ook een wettelijke basis voor (artikel 78a WvSr, artikel 131a WvSv, het (gewijzigde) besluit videoconferentie en de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid). De rechtspraak werkt er samen met DJI en de andere ketenpartners hard aan om de capaciteit op dit punt te verbeteren en om ervoor te zorgen dat de werkprocessen met betrekking tot digitale zittingen beter worden. Gedurende de eerste fase zijn advocaten gestimuleerd om via digitale middelen aan zittingen of raadkamers deel te nemen. Het is dus niet zo dat zij hierin niet konden participeren. Vanaf 6 april is uitdrukkelijk gecommuniceerd dat bij een fysieke zitting in aanwezigheid van de officier van justitie ook de advocaat aanwezig is. Een advocaat kan zelf de keuze maken om alleen telefonisch deel te nemen. Advocaten zijn steeds in staat gesteld om ten overstaan van de rechter voor de belangen van hun cliënten op te komen. Dit heeft de rechtspraak ook gepubliceerd op rechtspraak.nl in de tijdelijke regeling strafzaken.
De rechter zal zich vergewissen van volwaardige deelname door de verdachte gedurende de hele zitting. Daarbij zal vertrouwelijk overleg tussen verdachte en raadsman moeten worden gewaarborgd, bijvoorbeeld via een andere telefoonlijn. Wanneer een verbinding hapert zal alles in het werk worden gesteld om hierin verbetering te brengen. Kan (de kwaliteit van) de verbinding niet aanstonds of na een korte onderbreking van de zitting worden verbeterd of hersteld, dan zal de rechter de zaak aanhouden. Indien in een voorkomend geval de indruk bestaat dat rechten van de verdachte zijn geschonden, is het voor de verdachte uiteraard mogelijk om hiertegen een rechtsmiddel aan te wenden.
Voor de toegang tot digitale zittingen geldt dat alle andere procesdeelnemers (inclusief slachtoffers en hun advocaat en nabestaanden, getuigen en deskundigen) kunnen deelnemen aan de behandeling via videoconferentie of schriftelijk hun verklaring naar voren kunnen brengen. Voor fysieke zittingen geldt vanaf 11 mei dat in beginsel alle bij het strafproces betrokken partijen zoals tolken, deskundigen, slachtoffers, benadeelde partijen, getuigen, ouder(s) met gezag/voogd, (jeugd)reclassering, Raad voor de Kinderbescherming en (maximaal drie) journalisten uitgenodigd worden fysiek in de zittingzaal aanwezig te zijn. Indien zij dat wensen is schriftelijke deelname of deelname via audiovisuele middelen eveneens mogelijk. Indien de zaalcapaciteit fysieke aanwezigheid niet toelaat, is deelname uitsluitend mogelijk via audiovisuele middelen.
Welke maatregelen worden er genomen om de openbaarheid van zittingen te maximaliseren? Klopt het dat stukken veelal schriftelijk onderling, en dus niet kenbaar voor anderen, worden uitgewisseld tussen de officier van justitie, advocaat en strafrechter? En klopt het dat video- en telefonische zittingen niet, of slechts voor een enkeling te volgen zijn? Wat vindt u ervan om rechtszittingen bijvoorbeeld via livestreams aan te bieden? Bent u het met ons eens dat het beginsel van openbaarheid van rechtszittingen nu al te zeer onder druk staat en versterking behoeft? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Er is momenteel als gevolg van de coronacrisis noodgedwongen een beperking voor de openbaarheid van zittingen. Bij elke zitting mogen maximaal drie journalisten fysiek aanwezig zijn. In individuele gevallen kan daar op verzoek van worden afgeweken, waarbij wel altijd een belangenafweging gemaakt wordt tussen het belang van de volksgezondheid in het algemeen en de gezondheid van procespartijen en aanwezigen in de zittingszaal in het bijzonder, en het belang van de openbaarheid van zittingen. In het strafproces worden processtukken doorgaans schriftelijk of digitaal gewisseld tussen de rechter en de procespartijen. Tijdens het onderzoek op de terechtzitting worden deze stukken besproken. Indien derden bij de zitting aanwezig zijn, kunnen zij van die standpuntuitwisseling kennis nemen. Video- of telefonische zittingen zijn voor de procespartijen en maximaal drie in de zaal aanwezige journalisten te volgen. Afhankelijk van de omstandigheden in het gerechtsgebouw kan dat ruimer zijn. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van Skypeverbindingen of videozalen om journalisten de zitting te laten volgen. Bij grote en/of mediagevoelige zaken en/of wanneer het maatschappelijk belang dit vordert, worden professionele livestreams ingezet. Een gerecht kan daartoe een verzoek indienen bij de Raad voor de rechtspraak. Wij onderschrijven dat het houden van openbare terechtzittingen een essentieel onderdeel is van de democratische rechtsstaat. Een langdurige en vergaande beperking van het houden van de fysieke zittingen staat op gespannen voet met de beginselen van de rechtsstaat. Tegelijkertijd is er de verantwoordelijkheid om de verspreiding van het virus tegen te gaan. In het besluit om vanaf 11 mei weer meer fysieke zittingen te houden en daarbij prioriteit te geven aan straf-, jeugd- en familierecht is een goede balans gevonden, die recht doet aan de verschillende belangen.
Kunt u aangeven hoe in de strafrechtsspraak wordt omgesprongen met het aanwezigheidsrecht van gedetineerde verdachten? Klopt het dat penitentiaire inrichtingen in de praktijk een videoverbinding in strafrechtszaken beperken tot 45 minuten en dat daarna de meeste verdachten afstand doen van hun aanwezigheidsrecht uit angst dat de zitting tot nader order verdaagd wordt? Zo ja, bent u met ons van mening dat deze praktijk op gespannen voet staat met het effectueren van het aanwezigheidsrecht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich voor om gedetineerde verdachten volwaardig te laten deelnemen aan hun strafrechtszitting per videoverbinding?
In het recht op een eerlijk proces, zoals opgenomen in onder meer artikel 6 EVRM, ligt besloten het recht van de verdachte om bij de berechting aanwezig te zijn. De verdachte moet in de gelegenheid worden gesteld de beschuldigingen aan zijn adres tegen te spreken. Het aanwezigheidsrecht is niet absoluut, maar ingebed in het recht op een behoorlijke verdediging en vervult een rechtsbeschermende functie samen met andere verdedigingsrechten, zoals het recht op rechtsbijstand en het recht getuigen te ondervragen. Uit het aanwezigheidsrecht van de verdachte volgt dat zoveel mogelijk gevolg wordt gegeven aan de wens van de verdachte om fysiek bij de terechtzitting aanwezig te zijn. Ook als een verdachte vanwege de beperking van het vervoer naar de gerechten op afstand aan de zitting moet deelnemen via videoconferentie, moet hij de hem toekomende rechten kunnen uitoefenen. Per penitentiaire inrichting is minimaal een telehoorkamer of videoconferentieset beschikbaar. In voornoemde tijdelijke regeling strafzaken vanaf 11 mei van de rechtspraak is als uitgangspunt opgenomen dat vanaf 11 mei jongstleden zittingen met niet-gedetineerde verdachten in beginsel plaatsvinden in fysieke aanwezigheid van de verdachte. Ook de inhoudelijke behandeling van (jeugd)strafzaken waarbij de verdachte gedetineerd is, zullen in beginsel en voor zover dat binnen de corona gerelateerde maatregelen mogelijk is, in fysieke aanwezigheid van de verdachte plaatsvinden.
Er is een inschatting gemaakt van de tijd die over het algemeen nodig zal zijn voor behandeling van een zaak ter zitting. De tijd van 45 minuten is tot stand gekomen in onderling overleg tussen de verschillende ketenpartners. Daarbij is ervan uitgegaan dat een behandeling ter zitting over het algemeen binnen ongeveer 30 minuten zal zijn afgerond. Er worden alleen zaken op zitting geplaatst waarbij gebruik wordt gemaakt van een videoverbinding, die zich voor behandeling in de tijdspanne van 45 minuten lenen. De rechter maakt voorafgaand aan de zitting een tijdinschatting ten aanzien van de specifieke zaak en stemt dit af zodat elektronische faciliteiten bij de PI´s kunnen worden ingepland. Het beperken van de tijdsduur van de zitting heeft niet tot doel dat de gedetineerde afstand doet van zijn aanwezigheidsrecht. Een telehoorverbinding of videoconferentie wordt niet automatisch na een bepaalde tijdsduur afgesloten. Dagelijkse praktijk is dat sommige zittingen uitlopen. De rechtspraak monitort samen met de ketenpartners hoe een en ander verloopt met als doel de beschikbare tijd zo optimaal mogelijk te benutten. Voorts is sinds 2 juni het reserveringssysteem FMIS (Facilitair Management InformatieSysteem) operationeel. Rechtbanken kunnen daarmee zelf datum en tijdstip reserveren voor gebruik van de telehoorinstallaties. De eerste ervaringen daarmee zijn bepaald positief te noemen.Wij hebben begrepen dat dit steeds beter lukt. De telehoorvoorzieningen in de penitentiaire inrichtingen zijn de afgelopen weken aanzienlijk uitgebreid. Waar nodig vindt verdere uitbreiding plaats. De aandacht gaat nu vooral ook uit naar de efficiënte inzet van de faciliteiten.
Klopt het dat bij videoverbindingen tussen gedetineerden en hun rechtshulpverleners doorgaans een inrichtingswerker aanwezig is? Bent u het met ons eens dat deze praktijk op gespannen voet staat met het recht op vertrouwelijkheid van communicatie tussen gedetineerden en hun advocaat? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich voor om de vertrouwelijkheid van dit soort gesprekken te garanderen? Bent u bijvoorbeeld bereid om faciliteiten voor Skype-gesprekken aan te bieden voor dergelijke overleggen?
Een medewerker van een penitentiaire inrichting kan erop toezien dat de rechtszitting ordelijk, rustig en veilig verloopt. Tijdens het telehoren houdt de medewerker, in beginsel buiten de ruimte, toezicht op de gedetineerde. Dit staat niet in de weg aan de vertrouwelijke communicatie tussen gedetineerde en de advocaat nu deze voorafgaand aan de zitting plaats kan vinden middels telefonie, beeldbellen via Skype of middels fysiek bezoek. De advocaat kan zowel aanwezig zijn in de inrichting als in de rechtbank. Als de advocaat vanuit de rechtbank de gedetineerde bijstaat en er is overleg nodig tussen de advocaat en de gedetineerde, dan kan deze de advocaat bellen via een beveiligde lijn. Bij de telefonische gesprekken tussen de justitiabele en de advocaat is geborgd dat niemand meeluistert.
Kunt u aangeven hoe de reclasseringsinstellingen momenteel het hoofd bieden aan de uit de huidige, uitzonderlijke omstandigheden voortvloeiende uitdagingen? Hoeveel gedetineerden zijn/worden (al dan niet tijdelijk) uit gevangenschap overgedragen aan de reclassering voor thuisdetentie? In hoeverre slaagt de reclassering er momenteel in om adequaat onderzoek te doen naar geschiktheid voor thuisdetentie en om afdoende toezicht te houden op de naleving van thuisdetentievoorwaarden? Is sprake van overbelasting bij de reclassering? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich voor om de huidige toestroom aan te pakken?
In mijn brief van 2 april jl. is uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van de coronamaatregelen in de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen. Daarin staat dat de reclassering, met inachtneming van de benodigde voorzorgsmaatregelen, in staat is om het toezicht te continueren. Op basis van risico-inschattingen wordt bepaald waar kan worden volstaan met telefonische contactmomenten en in welke zaken face-to-face-contacten toch nodig zijn. In genoemde brief is tevens stilgestaan bij de toenemende vraag naar enkelbanden. De toename vraagt veel van de reclassering als toezichthoudende partij, als ook van DJI die zorg draagt voor de aansluiting van enkelbanden en voor de ICT-voorzieningen. Alle betrokken organisaties hebben hard gewerkt om het netwerk, de personele capaciteit en het aantal beschikbare banden uit te breiden en zijn daarmee voorbereid op een scenario waarbij meer enkelbanden ingezet moeten worden.
OM, DJI en reclassering hebben afspraken gemaakt over de uitvoering van elektronische monitoring in de coronaperiode. In de beantwoording schriftelijke vragen naar aanleiding van het VSO gesubsidieerde rechtsbijstand en corona gerelateerde maatregelen in het gevangeniswezen en de rechtspraak, is uw Kamer geïnformeerd over de 175 gedetineerden die vanuit de ZBBI met een enkelband verlengd verlof hebben gekregen. De adressen van deze gedetineerden zijn in een eerder stadium reeds gecontroleerd en goedgekeurd door DJI. Voorafgaand aan een aansluiting aan een enkelband vindt tevens een haalbaarheidsonderzoek plaats waarbij gekeken wordt of het adres geschikt is voor elektronische monitoring. Dit onderzoek vindt plaats met inachtneming van de maatregelen in het kader van COVID-19. Op dit moment is er, mede door vroegtijdig ingezette acties, nog geen sprake van overbelasting. Uiteraard bijven wij in gesprek met de reclassering en DJI over de ontwikkelingen.
Kunt u aangeven wat de gevolgen van de huidige omstandigheden zijn voor tbs-gestelden? Klopt het dat verloven zijn ingetrokken, waardoor het re-integratieproces stilligt en bijvoorbeeld patiënten die overdag buiten de kliniek mogen werken hun baan dreigen te verliezen? Bent u bereid om per geval te onderzoeken of en zo ja, hoe het re-integratietraject kan worden vormgegeven of ziet u problemen rond het toezicht op de uitvoering van tbs?
Om verspreiding van het coronavirus binnen inrichtingen te voorkomen heeft DJI enkele verstrekkende maatregelen getroffen, waaronder een aantal ondertussen al versoepeld zijn. Waar de verloven van tbs-gestelden die zich in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of Forensisch Psychiatrische kliniek (FPK) bevinden eerder waren ingetrokken, mogen zij nu éénmaal per week maximaal twee uur met begeleid verlof, indien dit onderdeel is van hun behandelplan en dit in het belang is van hun re-integratie. Voor onbegeleid verlof in Forensisch Psychiatrische Afdelingen (FPA) geldt een zorgvuldig en terughoudend verlofbeleid (bijvoorbeeld indien de noodzaak van het verlof is gelegen in het naderende einde van de titel). De impact van deze maatregel op tbs-gestelden is groot. Dat kan enerzijds aanleiding geven tot spanning en onrust maar aan de andere kant zien wij ook begrip. Immers, de maatregelen worden voor eigen veiligheid en gezondheid van zowel personeel als justitiabelen genomen. Het feit dat men niet of minder vaak met verlof kan, betekent overigens niet dat in het geheel niet gewerkt wordt aan re-integratie. De behandeling binnen de kliniek gaat dan ook gewoon door. Overigens geldt de opschorting van verlof niet voor tbs-gestelden die in de fase van transmuraal verlof en proefverlof zitten en die reeds buiten een kliniek verblijven. Bij verblijf buiten een kliniek, bijvoorbeeld in een eigen woning of een instelling voor beschermd wonen gelden geen restricties buiten de algemeen geldende corona-maatregelen in de samenleving. Zij kunnen dus ook gewoon naar hun werk/dagbesteding voor zover dit doorloopt gelet op de huidige omstandigheden. Ook lopen verlof aanvragen voor transmuraal verlof, in het belang van re-integratie, door in deze periode. De maatregelen omtrent verlof zullen de komende maanden stapsgewijs worden verruimd. Het nemen van een volgende stap in de verruiming van maatregelen kan alleen wanneer eerdere verruiming geen nadelige effecten heeft gehad en er geen contra-indicaties zijn op basis van de landelijke ontwikkelingen. DJI monitort daarom op het effect van de verruiming van deze maatregelen. Om een verdere verruiming vlot te laten verlopen zijn de inrichtingen gevraagd zich hierop alvast voor te bereiden. Het streven is om met ingang van augustus het verlof te hervatten conform de verlofmachtiging en stappenplan.
Welke structurele plannen neemt u zich voor om de rechtspleging na deze crisis te versterken?
Waar het de werkvoorraden betreft die zijn ontstaan als gevolg van het coronavirus ontvangt uw Kamer, zoals bericht in het antwoord op vraag 5, nog deze maand een brief over een samenhangende aanpak van de achterstanden in de strafrechtketen.
Voordat sprake was van het coronavirus heeft het kabinet structureel in de rechtspraak geïnvesteerd zodat de rechtspraak stappen kan zetten om de organisatie en de kwaliteit van het werk structureel te verbeteren. De rechterscapaciteit is momenteel nog niet op de gewenste sterkte. De afgelopen jaren zijn er ruim 200 nieuwe rechters geworven; veel rechters zijn in opleiding en kunnen nog niet volledig worden ingezet. De meeste gerechten verwachten de komende jaren door vacaturevervulling op sterkte te zijn. Met het programma Tijdige rechtspraak beoogt de rechtspraak de werkvoorraad in een periode van 3 jaar substantieel en duurzaam te verlagen en de voorspelbaarheid richting de rechtzoekenden te vergroten.
Momenteel wordt een doorlichting van de strafrechtketen uitgevoerd die inzichten moet opleveren om de samenwerking in de strafrechtketen verder te kunnen versterken. Daarnaast wordt momenteel gewerkt aan de uitvoering van twee moties van Eerste (motie Rosenmöller c.s., 35 300 C) en Tweede Kamer (motie Van Dam c.s., Kamerstuk 35 300 VI, nr. 51). Deze moties hebben betrekking op respectievelijk het onderzoeken van mogelijkheden voor het borgen van continuïteit in de bekostiging en duurzame versterking van de rechtsstaat en op versterking en borging van het functioneren van de strafrechtsketen. Uw Kamer zal voor het zomerreces worden geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot deze moties.
Voorts zijn door het Bestuurlijk Ketenberaad onder meer ketenbrede normen voor de aanpak van doorlooptijden bij 7 zaakstromen vastgesteld. Wij gaan ervan uit dat de aanpak van het BKB op termijn leidt tot kortere doorlooptijden. In onze brieven van 13 maart 2019 en 3 juli 2019 is uw Kamer tevens geïnformeerd over de maatregelen die de rechtspraak en het OM hebben getroffen met betrekking tot de zittingscapaciteit. Zo wordt gezorgd voor een centraal inzicht in het aanbod van strafzaken door de parketten en de beschikbare capaciteit bij de gerechten zodat in een situatie van tijdelijke onder- en overcapaciteit effectiever kan worden ingezet op onderlinge bijstand van rechters en/of juridisch medewerkers. Ook hebben OM en rechtspraak een zogenaamde «rookmeldersgroep» opgericht die met gezag signaleert waar zich problemen (kunnen gaan) voordoen en adviezen kan geven aan OM en gerechten voor deze onderlinge bijstand. Dit neemt niet weg dat planning van strafzaken een complex proces is dat om dagelijkse afstemming tussen rechtspraak, OM en advocatuur vraagt. Tot slot is bij uw Kamer een wetsvoorstel aanhangig dat voorziet in meer mogelijkheden voor het verlenen van onderlinge bijstand tussen de gerechten.
Het is belangrijk om te leren van de ervaringen die op dit moment worden opgedaan met de maatregelen die zijn opgenomen in de Tijdelijke wet COVID-19 JenV.Afhankelijk van deze ervaringen kan worden bezien of bepaalde maatregelen, met name wanneer deze zich toespitsen op het gebruik van moderne communicatietechnieken, zich wellicht lenen voor permanente toepassing. In voorkomend geval zal daartoe uiteraard een regulier wetgevingsproces worden bewandeld. Op een later moment zullen wij samen met de rechtspraak en andere partijen in de keten de verschillende werkwijzen evalueren.
De juridische basis van de beperkende maatregelen tegen verspreiding van het Coronavirus en de gevolgen van de opgelegde boetes |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat het kabinet aan een spoedwet werkt om de maatregelen tegen verspreiding van het Coronavirus «een steviger juridische basis te geven, en dat deze spoedwet de huidige noodverordeningen gaat vervangen?1
Ja, dit klopt.
Wat is uw reactie op de kritiek dat de huidige noodverordeningen «onhoudbaar», «ondemocratisch» en «ongrondwettelijk» zouden zijn? Hoe weegt u de kritiek dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer geschonden wordt als te volle huizen (bijvoorbeeld studentenhuizen) worden binnengetreden en bewoners worden beboet?
Zoals ik in mijn brief van 1 mei 2020 over «voorbereiding tijdelijke wetgeving maatregelen COVID-19» heb aangegeven, zijn de bestrijdingsmaatregelen tot stand gebracht in de vorm van noodverordeningen van de voorzitters van de veiligheidsregio’s, op basis van door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gegeven opdrachten2. In een rechtstaat kunnen noodverordeningen niet te lang duren, mede met het oog op de voortdurende gevolgen voor de vrijheden en grondrechten van eenieder. Het kabinet heeft dan ook het voornemen om een voorstel voor tijdelijke wetgeving in procedure te brengen die de juridische basis zal vormen voor een samenleving waarin de «anderhalvemeternorm» en hygiënenormen van groot belang zijn. Met wetgeving in formele zin wordt de democratische legitimatie versterkt. Wanneer wordt getreden in de persoonlijke levenssfeer dient terughoudendheid voorop te staan en is van belang dat optreden beperkt blijft tot verboden samenkomsten waarmee evident de volksgezondheid in gevaar wordt gebracht. Het is uiteindelijk aan de strafrechter of de bestuursrechter om te oordelen over het verbod en of het optreden in een concrete situatie de persoonlijke levenssfeer raakt.
Nu er alsnog een wet komt, erkent u daarmee niet feitelijk dat de juridische basis tot nu toe wankel was? Wat zijn hiervan de gevolgen voor reeds uitgereikte boetes en de aantekening op de justitiële documentatie?
Nee. Zoals bij de beantwoording van vraag 2 aangegeven heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op grond van artikel 7 van de Wet publieke gezondheid, met inachtneming van artikel 39 van de Wet veiligheidsregio’s, de voorzitters van de veiligheidsregio’s aanwijzingen gegeven om hun bevoegdheden op het terrein van de publieke gezondheid en openbare orde in te zetten om de verdere verspreiding van COVID-19 tegen te gaan. De voorzitters van de veiligheidsregio hebben als vervolg op die aanwijzingen telkens een noodverordening COVID-19 opgesteld, c.q. de noodverordening daarop aangepast (op grond van artikel 176 van de Gemeentewet). De bevoegdheden in de Wet veiligheidsregio’s hebben tot doel zo snel mogelijk effectieve maatregelen te nemen tegen een (dreigende) ramp of crisis en het handelend vermogen voorop te stellen.
Hoeveel boetes zijn er tot nu toe uitgedeeld door handhavers voor het niet (voldoende) bewaren van de anderhalve meter afstand?
Op peildatum 10 mei 2020 waren circa 7.400 strafbeschikkingen uitgevaardigd vanwege overtreding van de noodverordeningen. Er zijn meer processen-verbaal uitgeschreven, maar deze worden nog beoordeeld. Daarbij gaat het om ongeveer 10.800 processen-verbaal (peildatum 10 mei 2020) die nog worden beoordeeld door het Openbaar Ministerie (OM). Een verdere uitsplitsing naar verschillende maatregelen, bijvoorbeeld het bewaren van anderhalve meter afstand, vergt een handmatige zoekslag en is derhalve op korte termijn niet mogelijk.
Erkent u dat dit om zeer uiteenlopende situaties kan gaan, van moedwillige overtreders in grote groepen tot mensen die net even met enkele personen in een gesprek te dicht bij elkaar stonden?
Overtreding van de afstandsregels kan inderdaad diverse verschijningsvormen kennen. Daarom bestaat ook het handhavende optreden – zoals altijd – uit een repertoire van handelingsvormen. Er zal verbaliserend worden opgetreden indien dit nodig is om een overtreding te beëindigen en om herhaling te voorkomen. Soms kan worden volstaan met een waarschuwing.
Worden mensen altijd eerst gewaarschuwd? Zo niet, waarom niet?
In principe wordt in eerste instantie altijd eerst gewaarschuwd, hoewel dit afhankelijk is van de situatie ter plaatse. Bij minderjarigen is in de eerste periode langere tijd gewaarschuwd. Inmiddels is voor iedereen duidelijk wat de afstandsregels zijn, de nadruk ligt nu meer op handhavend optreden wanneer dit nodig is om een overtreding te beëindigen en om herhaling te voorkomen.
Hoe wordt willekeur voorkomen? Hoe zijn handhavers hierop voorbereid, welke instructies zijn meegegeven om willekeur te voorkomen?
Het Openbaar Ministerie heeft voor de strafrechtelijke handhaving van de noodverordeningen een landelijk geldend beleidskader opgesteld. Hierin zijn de uitgangspunten voor de handhaving vastgelegd. Ook hebben de voorzitters van de veiligheidsregio’s een Handreiking handhavingsstrategie opgesteld ter bevordering van eenduidigheid in de bestuursrechtelijke aanpak en handhaving van de coronamaatregelen.
Vindt u de hoogte van de boete van 390 euro in alle gevallen passend? Waarom is precies voor dit bedrag gekozen?
Er is aangesloten bij het boetetarief dat geldt voor verstoring van de openbare orde door samenscholing, waarvoor ook een dergelijk tarief geldt. Wij vinden dit in zijn algemeenheid een passend boetetarief. Het gaat immers om gedragingen die het risico op besmetting met het uiterst besmettelijke coronavirus verhogen. Uitgangspunt bij de afdoening van deze feiten is het geven van een duidelijk signaal aan de hele Nederlandse samenleving dat dit gedrag niet getolereerd wordt en er daarom wordt opgetreden indien nodig.
Overigens geldt dit boetetarief alleen voor meerderjarige overtreders. Voor minderjarigen is het bedrag van de geldboete 95 euro. Bij de aanpak van minderjarige overtreders geldt een oplopende reeks van afdoening, te beginnen met een waarschuwing. Bij eerste overtreding kan ook een op maat gemaakte Halt-afdoening worden opgelegd.
Vindt u dat het feit dat voor meerderjarigen deze «Corona-boete» leidt tot een aantekening op de justitiële documentatie, dit blijft 5 jaar lang staan op hun «strafblad», voor de tot nu toe voorgekomen situaties een passend gevolg die in die gevallen steeds recht doet aan de zwaarte van de overtreding?
Ja, zie ook de beantwoording van vraag 10.
Heeft u overwogen om er voor te zorgen dat specifiek dit type overtreding geen aantekening in de justitiële documentatie (een strafblad) oplevert?
Hoewel het hier gaat om een bijzondere problematiek, betreft het een reguliere vorm van strafrechtelijke handhaving met de eventuele gevolgen die ook gelden voor andere strafbare gedragingen.
Wat zijn de concrete gevolgen van het strafblad voor personen? Met andere woorden, in welke situaties kunnen mensen hinder ondervinden van het feit dat zij een strafblad hebben?
De strafrechtelijke antecedenten worden opgenomen in de justitiële documentatie van de desbetreffende persoon. Deze gegevens worden onder andere geraadpleegd bij de aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG), bij een onderzoek naar de betrouwbaarheid van een persoon die in aanmerking wil komen voor een ambtelijke functie waar bijzondere eisen aan de integriteit van de betrokkene wordt gesteld, of bij een onderzoek inzake de verlening van een koninklijke onderscheiding.
Kan een opgelegde Corona-boete gevolgen hebben voor toekomstige banen en stages, kan het er toe leiden dat mensen geen Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) krijgen? Zo ja, om welk(e) screeningsprofiel(en) gaat het? Zijn er volgens u banen denkbaar waarbij een opgelegde Corona-boete na een overtreding een dusdanig relevant bezwaar opleveren dat de VOG niet kan worden toegekend?
Voor de aanvraag van een VOG wordt het Justitieel Documentatiesysteem (JDS) geraadpleegd. Wanneer een strafbaar feit wegens een schending van de maatregelen inzake COVID-19 in het JDS is bijgeschreven, wordt deze informatie bij de beoordeling van een VOG-aanvraag betrokken. Justis kijkt bij de VOG-screening naar het gehele justitiële verleden én naar de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager. Zo wordt gekeken hoeveel delicten geregistreerd staan, wat de leeftijd van de betrokkene was ten tijde van het delict, hoelang geleden het is gepleegd en welke straf is opgelegd.
Eén coronaboete wegens verstoring van de openbare orde door samenscholing, art 443 WvSr, zal in zijn algemeenheid niet leiden tot een VOG-weigering. Boetes tot 100 euro worden overigens niet geregistreerd in het JDS en ook niet betrokken bij de VOG-screening. Dit betekent dat coronaboetes wegens samenscholing van 95 euro die worden opgelegd aan minderjarigen überhaupt niet worden gebruikt in de VOG-screening.
Begrijpt u dat mensen zich hierover zorgen kunnen maken? Zijn deze zorgen volgens u terecht? Bent u bereid er bij Justis op aan te dringen dat hier zoveel mogelijk duidelijkheid over komt, in welke situaties dit type overtreding er toe zou kunnen leiden dat deze relevant is voor het wel of niet verkrijgen van een VOG, en of er banen denkbaar zijn waarvoor het passend is dat deze overtreding in de weg staat aan het verkrijgen van een VOG en dus de betreffende baan? Bent u vervolgens bereid dit te beoordelen of u dat een rechtvaardige en bedoelde uitkomst vindt? Zo niet, waarom niet?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 12, zal een enkele schending van een COVID-19 maatregel in zijn algemeenheid niet leiden tot een VOG-weigering. Wij zijn echter van mening dat dergelijke schendingen op dezelfde wijze bij de beoordeling van een VOG-aanvraag dienen te worden betrokken als andere strafbare gedragingen die in het JDS staan. Wij merken daarbij op dat Justis in deze gevallen eveneens de persoonlijke omstandigheden zal meewegen.
Het onderzoek Afstand en adoptie in Nederland, 1956- 1984 |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
1. Klopt het dat mensen die in aanmerking komen voor deelname aan het onderzoek naar afstand en adoptie in Nederland 1956–1984 zich tot 1 juni 2020 hiervoor bij FIOM kunnen aanmelden?
Bent u ermee bekend dat mensen die zich bij FIOM aanmelden voor deelname aan het onderzoek volgens de website van de rijksoverheid tot vier weken moeten wachten op een reactie van FIOM?1 Wat betekent dit voor mensen die zich bijvoorbeeld eind mei 2020 aanmelden bij FIOM en dus nog in het aanmeldtraject zitten? Worden zij nog in de gelegenheid gesteld om deel te nemen aan het onderzoek?
Bent u het ermee eens dat vanwege de coronacrisis mensen zich pas later voor deelname kunnen aanmelden? Bent u ervan op de hoogte dat mensen die te maken hebben gehad met afstand en adoptie erg getriggerd kunnen zijn door de coronacrisis en dat dit veel angst, verdriet, eenzaamheid en oud zeer kan oproepen?
Klopt het dat te houden verdiepende interviews bij het Verwey-Jonker Instituut (VJI) soms worden uitgesteld als gevolg van de coronacrisis?
Bent u – gelet op het vorenstaande – bereid de datum voor aanmelding voor deelname aan het onderzoek te verlengen, dit eveneens met het oog op de reeds in verband met de coronamaatregelen uitgestelde conferentie «Geef je geschiedenis een stem»? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven hoe de procedure rond de verslaglegging door FIOM en het VJI van de telefoongesprekken met mensen die zich hebben gemeld precies in zijn werk gaat?
Voordat ik inga op hoe de aanmeldprocedure nu is ingericht, wil ik melding maken van het feit dat ik recent een brief heb ontvangen waaruit blijkt dat in ieder geval in één situatie de verslaglegging niet adequaat is geweest. Bij een onderzoek als het onderhavige mag geen discussie ontstaan over de juistheid van verslagen, ik heb naar aanleiding van deze brief dan ook onderzoek gedaan. Ik heb moeten constateren dat aan aanmelders onvoldoende actief gevraagd is of zij het verslag willen inzien en corrigeren. Dat moet hersteld worden. Daarbij komt dat ik ook geconstateerd heb dat het huidige aanmeldproces niet overal overeenkomstig de eisen van de AVG is ingericht. Daarom heb ik melding gemaakt van een datalek bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Op grond van bovenstaande bevindingen heb ik het volgende besloten:
Dit betekent dat het VJI de diepte-interviews pas zal kunnen voortzetten nadat alle personen zijn benaderd en de mogelijkheid hebben gehad hun verslag te verifiëren en te corrigeren. Het onderzoek zal hierdoor meer tijd in beslag nemen. In de voortgangsbrief inzake het personen- en familierecht, die ik u voor de zomer zal toezenden, ga ik nader in op de nieuwe werkwijze inclusief de waarborgen op het gebied van privacybescherming.
Hieronder volgt de procedure die oorspronkelijk van toepassing was.
Mensen kunnen zich bij het aanmeldpunt aanmelden via e-mail of telefoon. Als men e-mailt ontvangt men binnen enkele werkdagen een reactie van de medewerker van het ministerie met de mededeling dat er binnen 5 werkweken telefonisch contact wordt opgenomen voor het stellen van een aantal vragen. Belt men tijdens de openingstijden van het telefonisch aanmeldpunt dan wordt er óf meteen opgenomen óf men krijgt een voicemailbericht dat men kan inspreken. Met de mensen die een voicemailbericht inspreken wordt binnen 5 werkweken contact opgenomen.
De medewerker van Fiom van het aanmeldpunt stelt een aantal vragen op basis van een «intakeformulier». Door middel van de vragen in het intakeformulier wordt informatie verzameld die het VJI nodig heeft om een goede selectie van aanmelders voor diepte-interviews te maken. De antwoorden op deze vragen worden genoteerd in een gespreksverslag.
De medewerker van het aanmeldpunt geeft via de telefoon mondeling aan hoe de procedure in elkaar zit. De medewerker vraagt mondeling toestemming om de gegevens van de aanmelder en de antwoorden op de gestelde vragen door te geven aan het VJI zodat onderzoekers eventueel contact kunnen opnemen voor een verdiepend interview. Verder vraagt de medewerker of onderzoekers ook contact mogen opnemen voor het opvragen van documenten voor het anoniem verwerken van de informatie uit het verhaal in het onderzoek en of de aanmelder benaderd wil worden om middels een nieuwsbrief op de hoogte te worden gehouden van het verloop van het onderzoek.
De bij het aanmeldpunt werkzame medewerkers van Fiom sturen de schriftelijke gespreksverslagen geanonimiseerd door naar het VJI en naar mijn ministerie. Het VJI ontvangt van het aanmeldpunt pas na de selectie van de gespreksverslagen voor de diepte-interviews de contactgegevens van de bij die gespreksverslagen behorende aanmelders. Een heel enkele keer trekt een aanmelder na afloop de aanmelding in en wordt het gespreksverslag vernietigd.
Vraagt FIOM voorafgaand aan het telefoongesprek om schriftelijke toestemming voor gebruik van de verklaringen? Zo nee, waarom niet?
Er werd volstaan met een mondelinge toestemming die niet schriftelijk werd vastgelegd. Hiervoor is destijds gekozen omdat dit eenvoudig en snel werkt en ook weinig administratieve lasten voor de aanmelder met zich brengt.
Vanaf nu zal schriftelijke toestemming worden gevraagd.
Zendt FIOM alle door haar opgestelde schriftelijke verklaringen van alle mensen die zij gesproken heeft door aan het VJI? Zo nee, waarom niet?
De bij het aanmeldpunt werkzame medewerkers van Fiom sturen de schriftelijke gespreksverslagen geanonimiseerd door naar het VJI en naar mijn ministerie. Er vindt geen selectie bij het Fiom plaats.
Wat gebeurt er met de verklaringen die FIOM niet doorzendt? Worden de betreffende deelnemers daarvan op de hoogte gesteld en, zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Worden de door te zenden gegevens geanonimiseerd? Zo nee, waarom niet?
Fiom anonimiseert de verslagen. Ieder verslag krijgt een nummer. Via dit nummer zijn de gespreksverslagen te herleiden tot een persoon zodat het VJI contact kan leggen met de personen die het wil uitnodigen voor diepte-interview. Het VJI ontvangt van het aanmeldpunt pas na de selectie van de gespreksverslagen voor de diepte-interviews de contactgegevens van de bij die gespreksverslagen behorende aanmelders.
Op basis van welke criteria selecteert FIOM – indien zij niet alle verklaringen van deelnemers doorzendt aan het VJI – welke verklaringen zij wel doorzendt aan de onderzoekers van het VJI?
Zie antwoord vraag 8.
Hebben FIOM en het VJI de betrokken deelnemers in de gelegenheid gesteld de schriftelijke verklaringen in te zien en, zo nodig, te corrigeren? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, bent u bereid betrokkenen hiertoe alsnog in de gelegenheid te stellen? Zo nee, waarom niet?
Als de aanmelder in het gesprek met de medewerker van het aanmeldpunt aangeeft het gespreksverslag te willen ontvangen dan wordt het toegestuurd. De aanmelder kan het verslag ook na het intakegesprek opvragen. In de gevallen waarin de verslagen zijn opgevraagd zijn volgens het FIOM slechts in een beperkt aantal gevallen door de aanmelders wijzigingen in het verslag aangebracht.
Ook de intakeverslagen opgemaakt door het VJI en de verslagen van de verdiepende interviews kunnen op verzoek van de geïnterviewde worden geverifieerd en zo nodig gecorrigeerd.
Zoals gemeld in antwoord op vraag 6 heb ik besloten dat de aanmelders alsnog in de gelegenheid wordt gesteld om het verslag in te zien en eventueel te corrigeren.
Klopt het dat deelnemers recht hebben op inzage in de door FIOM opgestelde verklaringen, en op het eventueel corrigeren daarvan? Zo ja, hoe wordt dat door FIOM naar de deelnemers gecommuniceerd?
Zie antwoord vraag 12.
In hoeverre neemt het VJI de verklaringen en interviews mee in zijn onderzoek en heeft het VJI voorafgaand daaraan de betrokken deelnemers om een schriftelijke machtiging gevraagd? Zo nee, waarom niet?
Eenieder die wil meedoen met het onderzoek, kan zich vanaf 1 oktober 2019 rechtstreeks aanmelden bij het VJI.
Wanneer iemand zich aanmeldt bij het VJI wordt de aanmelding op dezelfde wijze in behandeling genomen als bij het aanmeldpunt. Dit geldt ook voor de wijze van verslaglegging, verificatie en eventuele verwerking van correcties.
Aan de mensen die zich bij het VJI aanmelden werd net als bij het aanmeldpunt mondeling toestemming gevraagd om de gegevens en de antwoorden op de gestelde vragen te mogen gebruiken voor het onderzoek. Dit zal vanaf heden schriftelijk gebeuren. Het VJI stuurt geen verslagen naar mijn ministerie.
Het VJI vraagt voorafgaand aan de diepte-interviews om schriftelijke toestemming voor het gebruik van de onderzoeksgegevens ten behoeve van het onderzoek.
Meer dan 670 mensen hebben zich gemeld bij het aanmeldpunt of rechtstreeks bij het VJI. Het VJI gebruikt deze gegevens voor de selectie van aanmelders voor een diepte-interview op grond van criteria die zijn afgesproken met het WODC en de onafhankelijke begeleidingscommissie. De criteria hangen samen met een goede wetenschappelijke verdeling over de verschillende perioden en een goede verdeling over de verschillende ervaringen van moeders, kinderen, vaders, adoptieouders en hulpverleners.
Kunt u aangeven of het VJI de verklaringen ook naar het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft toegezonden? Zo ja, hebben de betrokken deelnemers daartoe een ondertekende machtiging afgegeven?
Zie antwoord vraag 14.
Hoe wordt de kwaliteit, onafhankelijkheid en transparantie in het onderzoek van VJI geborgd?
Het VJI is ISO-gecertificeerd. Jaarlijks wordt door een onafhankelijk instituut gecontroleerd of het onderzoek volgens de kwaliteitsnormen wordt uitgevoerd. De opzet van dit onderzoek maakt gebruik van een multimethod design en triangulatie. Meerdere soorten bronnen worden geraadpleegd: literatuur, interviews, archieven. Het team is samengesteld uit verschillende disciplines: sociale wetenschappers en historici. Een begeleidingscommissie met wetenschappers ziet toe op de kwaliteit en van het onderzoek door feedback te geven op de onderzoeksmethodiek en aannames te toetsen op wetenschappelijke onderbouwing. Uitgangspunt voor de onafhankelijkheid van het VJI is de Nederlandse gedragscode voor wetenschappelijke integriteit. Dat betekent dat het VJI zich bij de keuze van de methode, bij de beoordeling van de data en in de weging van alternatieve verklaringen, niet laat leiden door buiten-wetenschappelijke overwegingen (bijvoorbeeld overwegingen van commerciële of politieke aard). Het VJI is aangesloten bij de Vereniging van Beleidsonderzoek en hanteert de opgestelde integriteitscode en de geschillenregeling.
Kunt u aangeven of de onderzoekers van het VJI voor het onderzoek alleen gebruik maken van de verklaringen van degenen die zich bij het meldpunt hebben aangemeld? Zo nee, vanuit welke bronnen ontvangen zij nog meer verklaringen?
Zie antwoord vraag 14.
Hoe wordt in dit onderzoek rekening gehouden met mensen die rechtstreeks met het VJI in contact willen treden voor deelname aan het onderzoek? Bent u bereid deze betrokkenen hiertoe in de gelegenheid te stellen? Zo nee, waarom niet?
Vanaf 1 oktober 2019 is het mogelijk om zich voor deelname aan het onderzoek direct bij het VJI aan te melden. Deze mogelijkheid is gecreëerd voor mensen die op basis van ervaringen uit het verleden geen contact met Fiom-medewerkers willen. Voorafgaand aan het interview geven de medewerkers van het aanmeldpunt om deze reden aan bij Fiom werkzaam te zijn en wijzen dan direct op de mogelijkheid van aanmelding via het VJI. Vanaf heden zullen alle gesprekken over het onderzoek gevoerd worden door het VJI.
Hoe worden de belangen van de doelgroep vertegenwoordigd en geborgd in dit onderzoek, en waar kan men terecht voor het melden klachten met betrekking tot (procedurele aspecten van) het onderzoek?
Mijn ministerie heeft een «werkgroep afstand en adoptie» ingesteld, waaraan ook vertegenwoordigers deelnemen van de belangengroepen voor afstandsmoeders en afstandskinderen/geadopteerden. Veel zaken worden in de werkgroep besproken. Zo is bijvoorbeeld de startconferentie van het verdiepend onderzoek door de werkgroep voorbereid. In de werkgroep zijn ook de vraagstelling van het verdiepend onderzoek, de vragen die worden voorgelegd aan de aanmelders en het start- en eindpunt van het aanmeldpunt besproken. Uiteraard kan de werkgroep niet inhoudelijk invloed uitoefenen op het onderzoek omdat de onafhankelijkheid van het onderzoek moet zijn gewaarborgd. De onderzoekers hebben met de werkgroep gesproken bij de start van het onderzoek en er staan vervolgbijeenkomsten gepland.
Klachten over het aanmeldpunt en de procedurele gang van zaken kunnen worden gemeld bij het e-mailadres van het aanmeldpunt, zoals te lezen staat op de betreffende webpagina van rijksoverheid.nl. Eventuele klachten over het onderzoek kunnen bij het VJI worden ingediend.
Klopt het dat de door de deelnemers verstrekte verklaringen na het onderzoek bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid, FIOM en het VJI worden bewaard? Kunt u aangeven hoe lang deze worden bewaard en met welk doel?
De gespreksverslagen zijn tot nu toe opgeslagen bij het Fiom. Verslagen die door Fiom zijn afgerond en geanonimiseerd worden doorgestuurd naar het VJI en mijn ministerie. Vervolgens worden die verslagen bij het Fiom vernietigd. Vanuit mijn ministerie worden verslagen desgevraagd aan de aanmelder gestuurd ter inzage en correctie. Tot op heden bewaart VJI alleen de gespreksverslagen van de aanmelders die zijn geselecteerd voor een diepte-interview. Het VJI zal vanaf nu alle gespreksverslagen van de aanmeldingen en de verslagen van de diepte-interviews op een beveiligde manier bewaren tot de afronding van het onderzoek.
Gezien het feit dat de verslagen bij mijn ministerie niet conform de AVG-eisen zijn bewaard en opgeslagen zijn de verslagen in een beter beveiligde omgeving geplaatst hangende de voorbereiding voor een correct uit te voeren vernietiging. Dat betekent dat alleen het VJI toegang heeft tot de verslagen.
Bent u bereid op de website van het ministerie meer duidelijkheid te verschaffen, zodat deelnemers precies weten wat er met de door hen afgegeven verklaringen bij FIOM, het VJI en het Ministerie van Justitie en Veiligheid gebeurt, zowel met het oog op de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) als met betrekking tot de Archiefwet?2 Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, daartoe ben ik bereid en ik zal dat onverwijld ter hand nemen.
Bent u zich ervan bewust dat het meedoen aan een onderzoek als deze voor een aantal deelnemers behoorlijk emotioneel kan zijn? Worden deelnemers gewezen op mogelijkheden tot het krijgen van nazorg? Hoe is dit georganiseerd en waar kan men daarvoor terecht?
Kunt u aangeven welke budgetten concreet beschikbaar zijn gesteld voor het aanmeldpunt, voor het onderzoek door het VJI en voor het verlenen van nazorg?
Voor het aanmeldpunt ontvangt Fiom nu een subsidie van 133.205 euro. Het onderzoek door het VJI kost 177.970 euro. Voor het verlenen van nazorg in het algemeen aan afstandsmoeders uit het verleden en volwassen geadopteerden heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een subsidie aan Fiom verstrekt van 350.000 euro als onderdeel van de instellingssubsidie.
Het terug laten keren van Nederlanders uit Marokko |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Bram van Ojik (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hoeveel Nederlanders die terug naar Nederland willen, verblijven op dit moment nog in Marokko?
Er zijn op dit moment nog meer dan 1000 Nederlanders in Marokko die zich geregistreerd hebben voor repatriëring naar Nederland bij Bijzondere Bijstand Buitenland.
Hoeveel Nederlanders zijn de afgelopen dagen teruggekeerd naar Nederland vanuit Marokko na afspraken met de Marokkaanse autoriteiten hierover?
Bijna 1300 gestrande Nederlandse reizigers zijn via vier speciale repatriëringsvluchten op 26 april, 6 mei, 8 mei en 11 mei j.l teruggekeerd vanuit Marokko. De resterende groep gestrande Nederlandse reizigers blijft echter nog aanzienlijk en de veilige terugkeer naar Nederland van deze reizigers houdt ook de komende tijd de volle aandacht van het kabinet.
Op welk niveau en welk contact heeft u de afgelopen dagen met de Marokkaanse autoriteiten gehad om deze Nederlanders terug naar Nederland te laten keren?
Sinds de sluiting van het luchtruim in Marokko spant de Nederlandse regering zich maximaal in om gestrande Nederlandse reizigers naar Nederland te laten terugkeren. Hiertoe vindt veelvuldig en intensief contact plaats met de Marokkaanse autoriteiten, waaronder tussen beide ministers van Buitenlandse Zaken. Daarnaast is er ook regelmatig contact en overleg geweest met Europese partners om een gezamenlijke boodschap richting Marokko af te geven over repatriëring van EU-burgers. Deze inspanningen hebben ertoe geleid dat Marokko inmiddels op individueel onderbouwde basis positief meewerkt om urgente gevallen op grond van sociale en medische overwegingen te laten terugkeren. De resterende groep gestrande Nederlandse reizigers in Marokko is echter aanzienlijk en de veilige terugkeer naar Nederland blijft ook de komende tijd de volle aandacht van het kabinet houden. De inzet en samenwerking met Marokko om hen zo snel mogelijk terug te laten keren wordt onverkort voortgezet, waarbij zorgvuldig wordt gewogen op welk niveau contact tussen beide landen het meest opportuun en effectief is. Nederland blijft zich maximaal inspannen voor vervolgvluchten in de komende dagen en weken. Inzet van Nederland is om op korte termijn alle benodigde repatriëringsvluchten te organiseren. Het kabinet laat hiertoe geen mogelijkheid onbenut en Nederland staat dan ook steeds gereed om te vliegen zodra dat kan.
Welke reden geven de Marokkaanse autoriteiten over waarom zij deze mensen niet terug laten keren?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens dat het van het grootste belang is dat alle Nederlanders zo snel mogelijk terug naar Nederland kunnen komen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te overwegen of de Koning contact op kan nemen met de Marokkaanse Koning, in een poging om gezamenlijk tot een oplossing te komen voor dit probleem? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het lot van vrouwelijke activisten in Saudi-Arabië. |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Saoedische prinses smeekt om vrijlating»?1
Ja.
Bent u bekend met de zaak van de Saoedische prinses die in het verleden veelvuldig aandacht heeft gevraagd voor de positie van vrouwen, ongelijkheid en corruptie in Saoedi-Arabië, en heeft opgeroepen tot hervormingen? Zo ja, sinds wanneer bent op de hoogte van haar situatie?
Ja. Het is bekend dat Basmah Bint Saud zich op verschillende manieren heeft ingezet voor humanitaire zaken en voor hervormingen om de positie van vrouwen in Saoedi-Arabië te verbeteren. Basmah Bint Saud werd in maart 2019 gearresteerd. Het is niet duidelijk welke aanklacht er tegen haar geformuleerd is.
Hebt u tijdens uw recente bezoek aan Saoedi-Arabië aandacht gevraagd voor het lot van de prinses en haar dochter? Kunt u uw antwoord toelichten?
Tijdens mijn bezoek aan Saoedi-Arabië op 19 en 20 februari jl. stonden mensenrechten hoog op de agenda. In mijn gesprekken met Minister van Buitenlandse Zaken Bin Farhan en Minister van staat voor Buitenlandse Zaken Al-Jubeir is uitgebreid aandacht gevraagd voor de positie van vrouwen in het land. De situatie van Basmah Bint Saud is niet op zichzelf aan de orde gekomen. Wel zijn in deze gesprekken expliciet de zaken aangekaart van de groep vrouwenrechtenactivisten die in mei 2018 werden gearresteerd.
Is er op andere momenten aandacht gevraagd voor het lot van Basmah Bint Saud bin Abdulaziz Al Saud en haar dochter Suhoud Al Sharif? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland vraagt stelselmatig aandacht voor mensenrechten, en in het bijzonder de positie van vrouwen, in Saoedi-Arabië. Dit gebeurt in bilaterale gesprekken op alle niveaus, en in de daarvoor geëigende multilaterale fora. Nederland pleit hierin regelmatig tegen willekeurige gevangenneming en voor een eerlijke rechtsgang en bescherming van de rechten van activisten. Zo werd tijdens de Mensenrechtenraadsessies in maart 2019 en september 2019 aandacht gevraagd voor de positie van vrouwenrechtenactivisten en mensenrechtenverdedigers. Ook tijdens de meest recente sessie van de Mensenrechtenraad, op 10 maart 2020, werd in de item-4 verklaring van de EU expliciet aandacht gevraagd voor de voortdurende detentie van activisten die zich inzetten voor vrouwenrechten.
Wat is recentelijk ondernomen om het lot van andere vrouwelijke activisten in Saoedi-Arabië, waaronder Loujain al-Hathioul en de groep vrouwenactivisten die in mei 2018 werden gearresteerd, te verbeteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De zaken van onder andere Loujain al-Hathloul, Nassima al-Sada en Samar Badawi, zijn in gesprek met de Saoedische ministers Bin Farhan en Al-Jubeir aangekaart tijdens mijn bezoek aan Riyad in februari dit jaar. Eerder sprak ik al mijn ernstige zorgen uit over hun zaken tijdens het bezoek van Minister Al-Jubeir aan Nederland op 14 november 2019. Zoals geschreven in de beantwoording van schriftelijke vragen op 18 maart 2020 (2019–2020, nr. 2146) is over de zaak van Loujain al-Hathloul in maart dit jaar nogmaals een stevige boodschap afgegeven aan de Saoedische ambassade in Den Haag. In verband met het coronavirus liggen de rechtszaken van deze groep vrouwenrechtenactivisten nu stil.
Op welke wijze hebt u zich nog meer ingespannen om de situatie van Saoedische vrouwelijke activisten te verbeten? Kunt u een toelichting geven?
Zie antwoord op vraag 5.
Bent u bereid (opnieuw) aandacht te vragen voor het lot van Basmah Bint Saud bin Abdulaziz Al Saud en haar dochter Suhoud Al Sharif bij uw Saoedische ambtsgenoot?
Nederland zal in zowel bilaterale contacten als in de daarvoor geëigende multilaterale fora, alsook in EU-verband, aandacht blijven vragen voor de verbetering van vrouwenrechten in Saoedi-Arabië en zich daarbij ook uitspreken voor de rechten van activisten die zich hiervoor inzetten.
Welke verdere maatregelen bent u in uw contacten met Saoedi-Arabië bereid te nemen die de druk kunnen opvoeren om de positie van vrouwen in het algemeen, en die van vrouwelijke activisten in het bijzonder, te verbeteren?
Zoals beschreven in de beantwoording van Kamervragen op 17 juli 2019 (2018–2019, nr. 3498) ondersteunt de Nederlandse ambassade in Riyad meerdere initiatieven om de positie van vrouwen in Saoedi-Arabië te verbeteren. Nederland draagt op deze manier bij aan de positieve hervormingen die in dit land gaande zijn, zoals het stimuleren van meer participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt. Zo draagt de ambassade bij aan het organiseren van een carrièrebeurs voor vrouwen en nemen Saoedische vrouwen deel aan het Female Leadership programma in Nederland.
Welke acties zijn er recentelijk in Europees verband genomen om druk uit te oefenen op de overheid van Saoedi-Arabië om de rechten van vrouwen in het land te verbeteren? Kunt u een toelichting geven?
Nederland pleit in EU-verband regelmatig voor aandacht voor de mensenrechtensituatie in Saudi-Arabië. Zoals geschreven in het antwoord op vraag 4 heeft de EU tijdens de Mensenrechtenraadsessies van maart 2019, september 2019 en maart 2020 aandacht gevraagd voor de positie van vrouwenrechtenactivisten en mensenrechtenverdedigers. Daarnaast heeft de EU op verschillende momenten in bilaterale gesprekken met de Saoedische autoriteiten aandacht gevraagd voor mensenrechten, zoals bijvoorbeeld tijdens het bezoek van de Saoedische Minister Al-Jubeir aan Brussel in januari dit jaar.
Veelvuldig discriminerende makelaars en verhuurders |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Discriminatie bij veel makelaars»?1
Ja, indien u doelt op het bericht van de Telegraaf met als kop: «Deel makelaars discrimineert bij verhuur». Mijn ministerie houdt nauw contact met de steden die zelf een aanpak ontwikkelen wat betreft discriminatie op de woningmarkt. De activiteiten die deze steden ondernemen, dragen bij aan het ontwerp van het onderzoek naar discriminatie op de woningmarkt dat dit jaar wordt uitgevoerd.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat makelaars op grote schaal bereid zijn rekening te houden met discriminerende verzoeken van verhuurders terwijl ze weten dat dit verboden is?
Ja.
Worden de overtredende makelaars strafrechtelijk vervolgd? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij maar aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen of sprake is van een strafbaar feit en te beslissen of tot strafrechtelijke vervolging wordt overgegaan. Discriminatie op de woningmarkt in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf kan strafbaar zijn op grond van artikel 137g en artikel 429quater van het Wetboek van Strafrecht. Zoals ook uit de Aanwijzing discriminatie blijkt is een concrete aangifte een zeer bepalende factor in de afweging of een opsporing en vervolging wordt opgestart. Het Openbaar Ministerie heeft mij laten weten niet bekend te zijn met een aangifte.
Nu blijkt dat makelaars en verhuurders in Utrecht, Rotterdam en Amsterdam op grote schaal discrimineren, bent u nog steeds van mening dat «bewustwording» voldoende is om discriminatie aan te pakken?
In de brief van de Minister voor Milieu en Wonen van 11 november 20192 bent u nader geïnformeerd over de aanpak van discriminatie op de woningmarkt. Samengevat betreft dit:
In hoeverre deze aanpak op termijn voldoende is, kan nu nog niet beoordeeld worden. Wel zie ik dat in het Amsterdamse onderzoek de bereidheid om aan discriminerende verzoeken mee te werken aanzienlijk lager is dan in het
onderzoek van de Groene Amsterdammer uit 2018. Een betrouwbare methode om de mate van discriminatie vast te stellen en een regelmatige herhaling ervan is nodig om het effect van deze aanpak vast te stellen. Daarom wordt het in de brief van 11 november 2019 aangekondigde onderzoek dit jaar uitgevoerd. Naar verwachting kan ik u begin 2021 over de resultaten ervan berichten.
Bent u bereid een landelijk keurmerk voor makelaars in te voeren, nu makelaars hier zelf om vragen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
In het kader van Goed Verhuurderschap wordt onder meer de mogelijkheid bezien om een keurmerk voor verhuurmakelaars in te voeren. Ik volg het verloop van een mede hierop gerichte pilot in Tilburg, voor hierop verdere stappen te zetten.
Bent u bereid een makelaarsvergunning in te voeren, die kan worden ingetrokken bij strafbaar en onacceptabel gedrag zoals discriminatie? Zo nee waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 5, omdat naar mijn oordeel een keurmerk en een vergunningsstelsel voor makelaars nauw samenhangen.
Deelt u de mening dat een verhuurdersvergunning, die kan worden ingetrokken als verhuurders discrimineren, wel een effectieve manier kan zijn om discriminatie van woningzoekenden te bestrijden? Zo ja, waarom bevordert u de invoering daarvan niet? Zo nee, waarom niet?
Malafide verhuurders maken zich schuldig aan ongeoorloofde praktijken zoals discriminatie. In de zoektocht naar een effectief instrumentarium tegen de malafide verhuurder passeren ook systemen met verhuurdervergunningen de revue. Via pilots ondersteun ik initiatieven in Groningen en Schiedam op het gebied van verhuurdervergunningen en daarmee bevorder ik de invoering daarvan. Ook in andere steden zijn er interessante initiatieven. Daarbij is het wezenlijk dat lokale problematiek vaak om een vorm van maatwerk vraagt. De bevindingen uit de pilots worden gedeeld met andere geïnteresseerde steden en benut ik bij het verder vormgeven van beleid.
Op welke termijn gaat u conform de aangenomen motie-Nijboer/Ronnes risico’s wegnemen voor gemeenten om een verhuurdersvergunning in te voeren?2
Ik steun in het kader van de aanpak Goed Verhuurderschap pilots van gemeenten, die zien op het invoeren van een vergunningplicht voor verhuurders. Door uitvoering van de pilots ontstaat zicht op de risico’s van dergelijke systemen en wat er voor nodig is om deze weg te nemen. Waar blijkt dat lokale initiatieven aanlopen tegen juridische belemmeringen, wordt dat meegenomen in de uitwerking van een wettelijke grondslag voor gemeenten die de mogelijkheid biedt om maatregelen te treffen tegen malafide verhuurders. Daarover informeerde de Minister voor Milieu en Wonen u eerder per brief.4
Wrakingscijfers |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «NOvA wil opheldering wrakingscijfers»?1
Ja.
Herinnert u zich de discussie tijdens het algemeen overleg strafrechtelijke onderwerpen op 4 maart 2020 over de wrakingscijfers en de noodzaak tot regelgeving, waarin aanpassingen aan het instrument van wraking in strafzaken zouden worden gedaan, namelijk een versnelde afhandeling van kennelijk niet-ontvankelijke en kennelijk ongegronde wrakingsverzoeken, vanwege het mogelijke oneigenlijk aanwenden van de op zich legitieme procedurele mogelijkheid van wraking?
De voorgestelde aanpassing is ingegeven door meerdere redenen en adresseert verschillende aspecten van de inzet van het wrakingsinstrument. In het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering werd al voorgesteld te voorzien in een versnelde afhandeling van kennelijk niet-ontvankelijke wrakingsverzoeken. Uitbreiding van dit voorstel naar kennelijk ongegronde verzoeken wordt voorbereid. Daarnaast wordt het van belang geacht te voorzien in een wettelijke waarborg dat de rechter na een ter zitting ingediend wrakingsverzoek nog beslissingen kan nemen die geen uitstel dulden. Op dit moment wordt dit slechts in wrakingsprotocollen geadresseerd. Tot slot wordt met de aanpassing beoogd de beoordeling van de ontvankelijkheid van een wrakingsverzoek door een enkelvoudige kamer te bevorderen.
Deelt u de mening dat de wrakingsprocdure, waarbij de verdediging of de officier van justitie twijfels over de partijdigheid van de rechter aan de orde kan stellen, een zeer belangrijke waarborg is binnen het strafproces?
Ja. Het wrakingsinstrument is overigens niet alleen een zeer belangrijke waarborg binnen het strafproces. Het instrument is in het algemeen van groot belang voor het waarborgen van de integriteit van de rechtspraak.
Deelt u voorts de mening dat de noodzaak van vermeend misbruik van het strafprocesrecht goed onderbouwd moet zijn voordat aanpassingen aan het instrument van wraking worden gedaan?
Hoe duidt u de wrakingscijfers over 2019 uit het jaarverslag van de Rechtspraak waaruit blijkt dat het aantal ingediende wrakingsverzoeken is gedaald van 750 in 2018 naar 692 in 2019?2
Mogelijk hebben de arresten van de Hoge Raad van 25 september 2018, waarin de Hoge Raad vooropstellingen en algemene beschouwingen weergeeft inzake het toetsingskader van wrakingsverzoeken, hierbij een rol gespeeld. Of de afname structureel is moet nog blijken. Overigens werden in 2017 606 wrakingsverzoeken ingediend, in 2016 620, en in 2015 713.
Kunt u voorzien in een uitsplitsing per rechtsgebied van deze cijfers? Hoeveel wrakingsverzoeken houden verband met strafzaken?
Ja
Klopt het dat de wrakingsverzoeken waarin is berust en waar dus geen wrakingskamer over heeft geoordeeld, wel mee zijn geteld bij het aantal ingediende verzoeken maar niet bij het aantal gehonoreerde verzoeken? Kunt u deze cijfers alsnog verstrekken?3
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat dit belangrijke ontbrekende informatie is om een volledig beeld te krijgen van de wrakingscijfers en deze cijfers de noodzaak tot wetgeving kunnen beïnvloeden?
Zie het antwoord op vraag 2. De aanpassing is onder meer ingegeven door de door het College van procureurs-generaal en de Raad voor de rechtspraak gewenste flexibiliteit bij de afdoening van wrakingsverzoeken. De betreffende informatie onderstreept daarnaast dat een zeer beperkt aantal wrakingsverzoeken wordt gehonoreerd. Dat draagt bij aan de onderbouwing van de noodzaak om meer flexibiliteit in de afdoening van wrakingsverzoeken te bewerkstelligen.
Bent u bereid eerst opheldering van deze cijfers te verschaffen, zoals verzocht in vraag 6 en 7, en zo de omvang van het veronderstelde probleem te onderbouwen, voordat u een eventueel wetsvoorstel aan de Kamer zendt?
Het bericht dat een op de drie Amsterdamse makelaars bereid is om te discrimineren |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek: een op drie Amsterdamse makelaars bereid om te discrimineren»?1
Ja. Mijn ministerie houdt nauw contact met de steden die zelf een aanpak ontwikkelen wat betreft discriminatie op de woningmarkt. De activiteiten die deze steden ondernemen, dragen bij aan het ontwerp van het onderzoek naar discriminatie op de woningmarkt dat dit jaar wordt uitgevoerd.
Deelt u de mening dat discriminatie op de woningmarkt onacceptabel is en met alle mogelijke maatregelen dient te worden bestreden? Zo ja, gaat u aanvullende maatregelen nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat discriminatie op de woningmarkt onacceptabel is. In de brief van 11 november 20192 van de Minister voor Milieu en Wonen bent u geïnformeerd over de aanpak. Samengevat is die aanpak:
Het vergt enige tijd om de effecten van deze maatregelen waar te kunnen nemen.
Hoe vaak gaat u dit jaar mystery-guest-onderzoek en praktijktest-onderzoek onder makelaars en bemiddelaars laten doen? Zijn hier al resultaten van bekend?
Conform de aankondiging in genoemde brief van 11 november 2019 wordt dit onderzoek uitgevoerd. In het belang van zo reëel mogelijke resultaten van dit onderzoek, kan ik er nu geen verdere mededelingen over doen. Zodra de resultaten bekend zijn, zal ik uw Kamer hierover informeren. Naar verwachting zal dat begin 2021 het geval zijn.
Treden brancheorganisaties, conform de motie-Azarkan2, al voldoende op tegen discriminerende makelaars, waaronder door het uit de brancheorganisatie gooien van discriminerende bedrijven? Zo ja, hoe vaak is dit reeds toegepast? Zo nee, op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat brancheorganisaties meer gaan doen om discriminatie op de woningmarkt tegen te gaan?
De brancheorganisaties van verhuurmakelaars werken zoals afgesproken mee aan mijn aanpak van discriminatie op de woningmarkt. Zo wordt aan dit onderwerp meer aandacht besteed in interne voorlichting en scholing. Ook zijn vertegenwoordigers van mijn ministerie gestart met het voor het voetlicht brengen van mijn aanpak op bijeenkomsten van de brancheorganisaties. Ook in het vervolg van mijn aanpak zal ik nauw samenwerken met deze brancheorganisaties.
Op dit moment spelen er, voor zover bekend, geen intern tuchtrechtelijke zaken binnen deze brancheorganisaties die met dit onderwerp samenhangen.
Hoe staat het met het onderzoek naar een actieve meldplicht voor bemiddelaars en makelaars op de woningmarkt van discriminerende verzoeken die bij hen binnenkomen?
Verhuurmakelaars komen in de praktijk zeer weinig van dit soort verzoeken tegen (zie het onderzoek van de Radboud Universiteit dat met de brief van 11 november 2019 aan u is gestuurd). En zoals de Minister voor Milieu en Wonen in deze brief van 11 november 2019 al aangaf, behoeft een dergelijke meldplicht een wettelijke basis en zijn er twijfels bij de handhaafbaarheid ervan. Om die reden zet ik in op een betere aangifte- en meldingsbereidheid van potentiële huurders die gediscrimineerd worden.
Hoe staat het met uw onderzoek om het selectieproces voor het selecteren van een potentiële huurder transparanter te maken, waardoor het eenvoudiger wordt om eventuele discriminatie te bewijzen?
In samenwerking met de brancheorganisaties bekijk ik op welke wijze de screening kan worden georganiseerd, zodat discriminatie zoveel mogelijk wordt tegengegaan. Het is echter niet eenvoudig het proces van selectie van potentiële huurders zodanig te organiseren dat discriminatie nagenoeg onmogelijk wordt. Het gaat niet alleen om de uiteindelijke keuze uit de twee of drie kandidaten die overblijven, maar ook (of misschien wel juist) om het proces dat daaraan vooraf gaat: hoe komt een makelaar van 10 tot 20 belangstellenden tot de twee of drie die hij aan de verhuurder voordraagt? Om die reden is ook hier bewustwording een belangrijke eerste stap, die samen met een grotere kans om op discriminatie betrapt te worden er toe moet leiden dat we discriminatie terugdringen.
Welke activiteiten gaat u dit jaar ontplooien om de meldingsbereidheid en aangiftebereidheid van woningmarktdiscriminatie te vergroten?
Het gaat hier om een van de vormen van bewustwording zoals bedoeld in de brief van 11 november 2019. Ik ben voornemens zo snel mogelijk te starten met de hierbij horende activiteiten, die zich vooral richten op voorlichting en communicatie.
Bent u bereid om discriminerende verhuurders en makelaars publiekelijk aan de schandpaal te nagelen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik op dit onderwerp al eerder heb gezegd: discriminatie is verboden in Nederland en wie erop betrapt wordt kan worden vervolgd en eventueel worden veroordeeld. Ik bezie op welke wijze ik het voor de rechter of voor het College voor de Rechten van de Mens brengen van deze soorten van discriminatie kan bevorderen. Ook bezie ik de mogelijkheid om, onder meer met behulp van de brancheorganisaties, verhuurders en verhuurmakelaars aan te spreken op verwijtbaar gedrag. Hierbij is van groot belang dat de discriminatie of de intentie daartoe op een correcte wijze wordt vastgesteld.
Bent u bereid om de middelen die verscheidene gemeenten van uw ministerie ontvangen voor pilots om woningmarktdiscriminatie tegen te gaan voor een langere periode toe te kennen? Zo ja, voor hoe lang? Zo nee, waarom niet?
Ik ben zeer positief over de gemeenten die zelf een actief programma ontwikkelen om de discriminatie op de woningmarkt in hun gemeente tegen te gaan. Juist het lokale bestuur is nodig om een aanpak van deze vorm van discriminatie succesvol te laten zijn. Dat is ook de reden dat ik enkele steden deze middelen verschaf. In hoeverre een voortzetting daarvan aan de orde is, zal ik bezien als de pilots zijn afgerond.
Het bericht ‘Studenten protesteren tegen tentamensoftware die beelden van hun huiskamer opslaat’ |
|
Jan Paternotte (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel »Studenten protesteren tegen tentamensoftware die beelden van hun huiskamer opslaat»?1
Ja.
Welke hogescholen en universiteiten maken op dit moment gebruik van software voor online tentamens, waarbij videobeelden van de student of van het computerscherm worden opgeslagen?
De Vereniging Hogescholen (VH) geeft desgevraagd aan dat bijna alle hogescholen op verschillende manieren in pilotvorm testen met proctoring. In een recent gepubliceerd white paper duidt SURF deze verschillende wijzen van proctoring in «niveaus»2. Een tweetal hogescholen (Avans en Hogeschool Leiden) heeft aangegeven geen gebruik te maken van surveillance-software. Ook de kunsthogescholen maken, gezien de aard van het onderwijs, nauwelijks gebruik van proctoring.
De Vereniging van Universiteiten (VSNU) geeft desgevraagd aan dat de Maastricht University, de Universiteit Utrecht en de Open Universiteit geen gebruikmaken van software voor online tentamens. Bij de overige universiteiten gebeurt dit, al dan niet in pilotvorm, op verschillende manieren en schaalgrootte wel.
Van welke softwareaanbieder(s) maken de betreffende onderwijsinstellingen gebruik? Kunt u daarbij aangeven of dat Amerikaanse of Europese zogeheten «proctorbedrijven» zijn?
De onderwijsinstellingen maken gebruik van de softwareaanbieders ProctorExam, Proctorio en Remote Proctor Now. ProctorExam is een Nederlands bedrijf waarvan de data in Duitsland worden verwerkt. Proctorio en Remote Proctor Now zijn bedrijven uit de Verenigde Staten met vestigingen en datacentra in de Europese Unie.
Verzoeken de betreffende proctorbedrijven toestemming aan de student of die zijn persoonsgegevens, zoals videobeelden van diens gezicht, mogen opslaan? Voldoen zij verder aan de vereiste van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)?
Het is aan de onderwijsinstellingen om de studenten goed te informeren over het gebruik en de werking van de proctoring software, bijvoorbeeld middels een privacyverklaring. Een student kan ervoor kiezen niet aan deze tentamenvorm deel te nemen, zoals ik ook toelicht in mijn antwoord op vraag 8.
In mijn antwoord op de schriftelijke vragen van uw collega Futselaar (SP) gaf ik reeds het volgende aan. Bij het gebruik van online proctoring verwerken onderwijsinstellingen (beeld, geluid en andere) gegevens van studenten. Op deze verwerkingen van persoonsgegevens is de AVG van toepassing. De AVG verplicht – kort gezegd – om persoonsgegevens op een behoorlijke en rechtmatige wijze te verwerken. Deze verantwoordelijkheid rust in dit geval op de onderwijsinstelling. De onderwijsinstelling moet kunnen aantonen dat de wijze waarop deze online proctoring toepast bij het afnemen van toetsen, in lijn is met de verplichtingen uit de AVG, in het bijzonder met de beginselen van rechtmatigheid, behoorlijkheid en transparantie, doelbinding, minimale gegevensverwerking, juistheid, opslagbeperking en integriteit en vertrouwelijkheid. De Autoriteit persoonsgegevens (AP) houdt toezicht op de naleving van de AVG. Bovendien kondigde de AP recent aan na te gaan of onderwijsinstellingen «voldoende werk maken van het beschermen van de privacy van hun leerlingen of studenten. Zij moeten aantonen hoe zij dit doen.»
Hogeronderwijsinstellingen geven aan dat de gekozen software en haar leveranciers voldoen aan de AVG. Zo worden de persoonsgegevens die de proctoring software verzamelt enkel gebruikt voor het opsporen van mogelijke fraude tijdens een tentamen. Studenten worden voorgelicht over het gebruik en de werking van de proctoring software. De persoonsgegevens zullen niet langer bewaard worden dan strikt noodzakelijk. De instelling verzorgt in bijzondere gevallen alternatieven voor studenten die daar voor in aanmerking komen. Bijvoorbeeld wanneer de student niet kan beschikken over de benodigde ICT-middelen.
De ICT-coöperatie van de hogeronderwijsinstellingen SURF heeft een whitepaper, zoals genoemd in de beantwoording van vraag 2, gepubliceerd. Deze publicatie is een belangrijke handleiding voor de instellingen om proctoring conform de AVG in te kunnen zetten.
Begrijpt u de angst van studenten dat de proctorbedrijven de opgeslagen gegevens niet verwijderen en mogelijk voor andere doeleinden gebruiken of doorverkopen?
Die angst kan ik mij goed voorstellen. Het is aan de onderwijsinstellingen om die angst weg te nemen door aan te tonen dat het gebruik van de software voldoet aan de AVG en dat er goede afspraken met de proctorbedrijven zijn gemaakt die de privacyrechten van studenten borgen. Onderwijsinstellingen nemen die verantwoordelijkheid. Zie ook mijn antwoord bij vraag 4.
Mag een onderwijsinstelling voor deelname aan onderwijs of tentaminering de student vragen om aanvullende of bijzondere persoonsgegevens te verstrekken?
In mijn antwoord op de schriftelijke vragen van uw collega Futselaar (SP) over dit thema gaf ik reeds het volgende aan.
Net als bij de reguliere afname van tentamens zijn bijzondere categorieën van persoonsgegevens, zoals gegevens over religieuze of levensbeschouwelijke overtuiging of gezondheid af te leiden aan uiterlijke kenmerken. De webcam is gericht op de student in zijn persoonlijke leefomgeving waaruit deze bijzondere persoonsgegevens te herleiden kunnen zijn. Dit vergt een gedegen voorlichting door de onderwijsinstelling aan de student om de bewustwording te vergroten en de kans op het zien en tijdelijk opslaan van deze bijzondere persoonsgegevens te verkleinen. Als studenten niet willen dat dergelijke gegevens uit de beelden afgeleid kunnen worden, kunnen ze, voor zover mogelijk, zorgen dat de uiterlijke kenmerken die daartoe aanleiding geven niet in beeld zijn. Ook staat het hen vrij ervoor te kiezen niet deel te nemen aan deze vorm van tentaminering.
Het verwerken van bijzondere categorieën van persoonsgegevens is in beginsel verboden. Het verwerken van deze persoonsgegevens is slechts toegestaan in de gevallen die AVG noemt. De AP kwalificeert camerabeelden echter niet als bijzondere persoonsgegevens indien (1) het doeleinde van de verwerking niet gericht is op het verwerken van bijzondere persoonsgegevens dan wel op het onderscheid maken op grond van een bijzonder persoonsgegeven, (2) het voor de verantwoordelijke redelijkerwijs niet voorzienbaar is dat de verwerking zal leiden tot het maken van onderscheid op grond van een bijzonder persoonsgegeven, en (3) de verwerking van die bijzondere persoonsgegevens onvermijdelijk is bij die verwerking.
Mag een onderwijsinstelling een student van onderwijs of tentaminering uitsluiten als die geen toestemming verleent om aanvullende of bijzondere persoonsgegevens te verstrekken?
Proctoring wordt ingezet als er geen andere geschikte vormen van toetsing voor handen zijn. Dit geldt met name voor tentamens die zijn gericht op het toetsen van kennis. In veel gevallen zijn deze kennistoetsen gebaseerd op een digitaal systeem zoals een databank van tentamenvragen. Dit type tentaminering is fraudegevoelig. Proctoring is hiervoor een belangrijke oplossing.
Een onderwijsinstelling moet een alternatieve vorm van toetsing aanbieden als een student ervoor kiest niet deel te nemen aan deze vorm van tentaminering. Alternatieve vormen van toetsing zoals digitale toetsing op de campus met behulp van menselijke surveillance, kunnen door de coronacrisis op dit moment niet plaatsvinden. Hierdoor kunnen onderwijsinstellingen niet uitsluiten dat er studievertraging optreedt bij de keuze voor een alternatieve vorm van tentaminering.
Deelt u de opvatting dat studenten nu geen eerlijke afweging kunnen maken bij het gebruiken van deze software, aangezien studenten immers aangeven koste wat kost hun vakken te willen halen om geen studievertraging oplopen en zij zich gedwongen voelen om in te stemmen met de gestelde voorwaarden en deze software te accepteren?
Naast online proctoring bieden de onderwijsinstelling andere, minder ingrijpende, toetsvormen aan zoals openboektentamens en inleveropdrachten. In bepaalde gevallen is geen alternatieve toetsvorm mogelijk. In die gevallen wordt online proctoring ingezet om studenten geen studievertraging te laten oplopen. Daarbij voorziet de onderwijsinstelling in bijzondere gevallen in een alternatief voor studenten die daarvoor in aanmerking komen. Studenten die geen gebruik willen maken van online proctoring kunnen er ook voor kiezen te wachten tot de beperkende maatregelen van de Covid-19 crisis zijn opgeheven en fysieke toetsing weer mogelijk is.
Bent u bereid om in uw overleg met de onderwijskoepels en studentenorganisaties adequate bescherming van de privacy van studenten – ook in crisistijd – aan de orde te stellen, waarbij studenten de suggestie doen om te werken met open boek examens, alternatieve opdrachten of het schrijven van essays?
In mijn regelmatige overleg met onderwijskoepels en studentvertegenwoordigers spreken wij over het voorkomen van studievertraging en de privacy van studenten. Voor de instelling is de bescherming van privacy van studenten, ook in crisistijd, essentieel. De instellingen maken gebruik van diverse toetsvormen, waaronder de door u genoemde vormen. Echter, zoals toegelicht in de antwoorden op vraag 7 en 8, is de inzet van online proctoring in bepaalde gevallen de enige geschikte toetsvorm.
Bent u bereid te onderzoeken of het desnoods mogelijk is om hogescholen en universiteiten in de rest van het academisch jaar alleen voor tentaminering beperkt te openen, of als alternatief voor tentaminering door middel van proctoring?
Samen met de onderwijsinstellingen onderzoeken we maatregelen om het onderwijs en de examinering zo veel mogelijk doorgang te laten vinden, binnen de grenzen van wat gegeven de crisis veilig kan worden geacht. In het geval van deze specifieke tentamens gaat het vaak om grote groepen studenten, wat een groot beslag legt op het openbaar vervoer. Daarom laat het kabinet de ministeries OCW en IenW nu samen verkennen of en onder welke voorwaarden er een lichte versoepeling van maatregelen voor het hoger onderwijs kan komen, zodat tentaminering, voor zover dat online niet afdoende kan, weer op de instelling zou kunnen plaatsvinden.
Het bericht ‘Asielzoekers zitten vast op een militaire kazerne, advocaten mogen er niet bij’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Asielzoekers zitten vast op een militaire kazerne, advocaten mogen er niet bij»?1
Ja.
Klopt het dat asieladvocaten en Vluchtelingenwerk Nederland momenteel geen toegang hebben tot de noodopvang in de Willem Lodewijk van Nassaukazerne in Zoutkamp? Zo ja, waarom niet? Deelt u de mening dat ook vreemdelingen die worden opgevangen in Zoutkamp, ondanks dat hun procedure nog niet is begonnen, toegang moeten kunnen krijgen tot juridische en andere hulp? Kunt u toelichten waarom u van mening bent dat dit niet in strijd is met de Europese procedurerichtlijn?
Om te beginnen verwijs ik u naar de brief «Voortgang maatregelen aanpak Covid-19 op terrein JenV» van 15 mei jl. In deze brief is uw Kamer geïnformeerd over de beëindiging van het gebruik van de Willem Lodewijk van Nassaukazerne in Zoutkamp als noodonderdaklocatie voor asielzoekers. De IND neemt nieuwe asielverzoeken van vreemdelingen sinds 28 april jl. weer in behandeling en deze vreemdelingen stromen (waar van toepassing) in op een COA-locatie. Toegang tot de rechtsbijstand vormt daar ook onderdeel van.
Dat neemt niet weg dat het juist is dat in de periode dat asielzoekers verbleven in de noodonderdaklocatie rechtsbijstandverleners zeer beperkt toegang hadden tot de noodonderdaklocatie. Gezien het geheel van maatregelen met als doel de verspreiding van het coronavirus te controleren, werd deze beperking in de betreffende periode noodzakelijk geacht. Omdat voor deze asielzoekers in die periode de asielprocedure was opgeschort en daartoe geen juridische bijstand nodig was, is dit een verantwoorde en proportionele beperking, ook tegen de achtergrond van andere beperkingen die in de samenleving gelden en hebben gegolden. Nu de procedurerichtlijn in het geheel geen gefinancierde rechtsbijstand voorschrijft in deze fase van het asielproces, is van strijd met die richtlijn geen sprake.
Met het oog op gezondheidsrisico’s en de RIVM-richtlijnen koos Vluchtelingenwerk Nederland er in eerste instantie voor om telefonische spreekuren aan te bieden. In de laatste weken van de noodonderdaklocatie hebben ook enkele fysieke spreekuren plaatsgevonden.
Ngo’s konden in overleg en indien noodzakelijk een bezoek brengen aan de locatie, zoals bijvoorbeeld door de UNHCR is gedaan.
In hoeverre worden er andere stappen ondernomen om de in Zoutkamp opgevangen vreemdelingen op alternatieve wijze in contact te brengen met asieladvocaten en medewerkers van Vluchtelingenwerk Nederland? Zijn er middelen beschikbaar om digitale of telefonische contactafspraken te organiseren tussen asieladvocaten en medewerkers van Vluchtelingenwerk Nederland en vreemdelingen in Zoutkamp, indien afspraken ter plaatse niet volgens de richtlijnen van het RIVM kunnen plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe mensenrechtenorganisaties op dit moment van informatie worden voorzien over de huidige situatie in de noodopvang voor vreemdelingen in Zoutkamp?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre heeft Nidos toegang tot de noodopvang?2 Zo nee, hoe voorziet u dat Stichting Nidos haar werk naar tevredenheid kan verrichten?
Alleenstaande minderjarige vreemdelingen die zich in de periode van de noodonderdaklocatie in Ter Apel hebben gemeld voor een asielaanvraag, zijn in de praktijk doorgaans doorgeplaatst naar Nidos-opvang. Hierdoor kon Nidos haar werk verrichten in haar eigen opvanglocaties en was toegang tot de noodonderdaklocatie niet noodzakelijk.
Waarom is het niet mogelijk voor vreemdelingen in de opvang in Zoutkamp om een formele asielaanvraag in te dienen, terwijl alle benodigdheden daarvoor zoals vingerafdrukken en identificatie wel worden geregistreerd?
Het identificatie- en registratieproces wordt met inachtneming van de RIVM-richtlijnen weer volledig uitgevoerd, gevolgd door het ondertekenen van de asielaanvraag. In de betreffende periode is de ondertekening tijdelijk opgeschort geweest om zo het aantal contactmomenten te verminderen.
Kunt u aangeven of het technisch mogelijk is nieuwe asielaanvragen door middel van digitale middelen in behandeling te nemen, zoals nu ook wordt gedaan bij een aantal lopende asielaanvragen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe is de toegang tot de zorg gewaarborgd voor deze vreemdelingen?
In de periode dat asielzoekers op de noodonderdaklocatie verbleven hadden zorgprofessionals steeds toegang. De organisatie GezondheidsZorg Asielzoekers (GZA) bood medische hulp aan de bewoners. Ook was de GGD nauw betrokken en heeft Artsen zonder Grenzen de locatie bezocht om te ondersteunen in voorlichting.
Voor welke termijn vindt u de beperkende bewegingsvrijheid voor de opgevangen vreemdelingen acceptabel?
Zoals aangegeven is het verblijf op de noodonderdaklocatie inmiddels geëindigd.
Hoe verhoudt de uitleg dat «(d)e vrijheidsbeperking (...) aan(sluit) bij het eerder genoemde uitgangspunt dat reizen binnen Nederland zo veel als mogelijk wordt tegengegaan»3 zich tot de verklaring dat de vrijheidsbeperking voornamelijk berust op de nabijheid van een militair oefenterrein? Kunt u aangeven of bewegingsvrijheid vergroot kan worden van vreemdelingen die enkele weken in afzondering hebben geleefd, indien de onveiligheid veroorzaakt door het militaire oefenterrein kan worden beperkt? Zo nee, kunt u reflecteren op het beeld dat hierdoor ontstaat dat het lijkt alsof er strengere Coronamaatregelen worden gehanteerd voor vreemdelingen dan voor Nederlandse burgers?
De grondslag voor de vrijheidsbeperking was gelegen in de noodzaak de verspreiding van het coronavirus zoveel als mogelijk te controleren en sloot op dat moment aan bij het genoemde uitgangspunt dat reizen binnen Nederland zo veel als mogelijk werd tegengegaan. De nabijheid van het militair oefenterrein vormde met het oog op de veiligheid van de daar verblijvende asielzoekers een extra reden voor voorzichtigheid.
Kunt u aangeven of er stappen worden ondernomen om de bewegingsvrijheid van opgevangen vreemdelingen te vergroten? Zijn er mogelijkheden om vreemdelingen veilig van het militaire complex te leiden of begeleiden?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht dat de compliance bij ABN-AMRO gedurende lange tijd tekortschoot. |
|
Joost Sneller (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Top ABN AMRO herhaaldelijk aangesproken op witwasproblemen»?1
Ja.
Wat vindt u van de constatering uit het artikel dat er te weinig aandacht werd besteed aan de waarschuwingen van de raad van commissarissen (RvC) aangaande het tekortschietende compliancebeleid? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de stelling dat de raad van bestuur (RvB) de ernst van de situatie volgens de RvC onvoldoende inzag?
Het voorkomen van witwassen en financieren van terrorisme is een belangrijke maatschappelijke en wettelijke taak die banken adequaat moeten vervullen. In 2019 zond ik samen met de Minister van Justitie en Veiligheid een plan van aanpak witwassen aan uw Kamer.2 Een belangrijk onderdeel van dat plan is het vergroten van de effectiviteit van de poortwachtersfunctie.
In dat plan onderstrepen de Minister van Justitie en Veiligheid en ik dat bestuurders zich verantwoordelijk moeten voelen voor het voorkomen van witwassen en het financieren van terrorisme, dat er voldoende investeringen moeten worden gepleegd en dat integriteit boven commercie moet worden gesteld.
Naar aanleiding van het bericht dat DNB had bepaald dat ABN AMRO al haar Nederlandse particuliere klanten moet doorlichten, heb ik direct aan NLFI gevraagd de maatregelen die de bank neemt nauwgezet te volgen en mij daarover als certificaathouder te informeren. Tegelijk is het (uitvoeren van het) compliancebeleid primair een aangelegenheid van de raad van bestuur, waarop de raad van commissarissen toezicht houdt en waar certificaathouders en aandeelhouders, dus ook de Nederlandse staat als certificaathouder van ABN AMRO, geen directe betrokkenheid bij hebben. Dit is conform de uitgangspunten in het Nederlandse vennootschapsrecht, die bepalen dat de raad van bestuur bestuurt en de raad van commissarissen daar toezicht op houdt. DNB en de ECB houden prudentieel toezicht. Uit deze bevoegdheids- en verantwoordelijkheidsverdeling volgt dat NLFI en ik op afstand van het dagelijks bestuur van de vennootschap staan.
De genoemde constateringen uit het artikel betreffen de periode 2015–2017. Op dit moment loopt er een onderzoek van het Openbaar Ministerie naar ABN AMRO met betrekking tot de vereisten onder de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Ik kan daarom niet ingaan op de geschetste omstandigheden uit het verleden van de bank. Om dezelfde reden vind ik het ook niet raadzaam om na te gaan hoe vaak de raad van commissarissen de raad van bestuur zou hebben gewaarschuwd in de genoemde tijdsperiode. Ik wil op geen enkele manier een onderzoek van het Openbaar Ministerie doorkruisen of beïnvloeden.
Beschikt u over gegevens aangaande de vraag hoe vaak de RvC de RvB hierover heeft gewaarschuwd in de periode 2015–2017? Zo nee, kunt u dit nagaan?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in geen van de «speerpuntenbrieven» van NL financial investments (NLFI) aan ABN AMRO in de periode 2015–2017 aandacht is gevraagd voor compliancebeleid?2
NLFI onderhoudt een continue dialoog met haar deelnemingen. Ruwweg kan worden gesteld dat NLFI sinds de beursgang van ABN AMRO in 2015, op basis van het relationship agreement, als formele contactmomenten in ieder geval vier keer per jaar een overleg met het bestuur van de bank voert over de gepubliceerde cijfers, één keer per jaar een evaluatiegesprek met de voorzitter van de raad van commissarissen voert over het functioneren van de leden van de raden van bestuur en commissarissen en met deze raden gesprekken voert over het budget, het risicoprofiel en het financieringsplan. Voorts vindt jaarlijks een overleg plaats met de raad van bestuur en raad van commissarissen van de bank vooruitlopend op de algemene vergadering van aandeelhouders van dat jaar. Naast deze formele overleggen vinden van tijd tot tijd informele gesprekken plaats tussen NLFI als aandeelhouder en de raden van bestuur en commissarissen of met andere betrokkenen binnen de bank. Uiteraard werden in de periode 2015–2017 in het bijzonder contacten onderhouden met het oog op de beursintroductie en daarna met het oog op de verkoop van aandelen. Sinds de beursgang informeert de bank in het kader van «no surprises» NLFI en het Ministerie van Financiën ook over onderwerpen die in de media aandacht kunnen krijgen. Gelet op het voorgaande is een exact aantal contactmomenten met de (leden van de) raden van bestuur en commissarissen niet goed vast te stellen.
In de dialoog tussen NLFI en de bank wordt ook over compliance-onderwerpen gesproken. NLFI stelt in haar rol als aandeelhouder vragen en reageert op actuele zaken. Zoals bij het antwoord op de vragen 2, 3 en 11 wordt toegelicht, staat een aandeelhouder op afstand van de dagelijkse gang van zaken en behoort (de uitvoering van) het compliancebeleid tot de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur en raad van commissarissen. NLFI wordt door deze organen geïnformeerd over onderwerpen die de aandeelhouder aangaan. NLFI is in de periode 2015–2017 niet op de hoogte geweest dat DNB de in 2019 gegeven aanwijzing zou gaan geven of dat het Openbaar Ministerie het thans uitgevoerde onderzoek zou gaan starten. Voorts is in 2015 alle relevante informatie die de bank betreft, beschreven in het prospectus. In dit kader wordt ook verwezen naar het antwoord op vraag 9.
In de jaren 2015–2017 heeft NLFI aan de bank speerpuntenbrieven gestuurd. Deze speerpuntenbrieven worden sinds de brief voor het jaar 2016 ook gepubliceerd op de website van NLFI. Deze speerpuntenbrieven waren bedoeld om bijzondere aandacht te vragen voor met name actuele ESG-thema’s (Environmental, Social and Government) die werden besproken op de jaarlijkse algemene vergadering van aandeelhouders. Als er concrete zorgen zouden bestaan over bepaalde ontwikkelingen binnen de bank op het gebied van compliance, zou een jaarlijkse speerpuntenbrief minder voor de hand liggen als instrument om informatie op te vragen.
Hoe vaak heeft NLFI gedurende de periode 2015–2017 regulier of ongepland overleg gevoerd met de RvB van ABN AMRO? Hoe vaak stond tijdens deze overleggen compliancebeleid op de agenda?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe vaak heeft NLFI gedurende de periode 2015–2017 regulier of ongepland overleg gevoerd met de RvC van ABN AMRO? Hoe vaak stond tijdens deze overleggen compliancebeleid op de agenda?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe vaak heeft de Minister van Financiën in de periode 2015–2017 regulier of ongepland overleg gevoerd met NLFI aangaande ABN AMRO? Hoe vaak stond tijdens deze overleggen compliancebeleid op de agenda?
Er is, in lijn met het toezichtarrangement dat met NLFI is afgesproken, een regulier overleg op ambtelijk niveau tussen het ministerie en het bestuur van NLFI. In de periode 2015–2017 hebben er naar schatting 18 van dergelijke reguliere overleggen plaatsgevonden. Uit de gespreksverslagen van deze reguliere overleggen blijkt niet dat het compliancebeleid van de bank is besproken.
Naast bovenstaande reguliere overleggen onderhoudt het Ministerie van Financiën een continue dialoog met NLFI. Dit geldt ook voor de periode 2015–2017. In deze dialoog met NLFI werd ook over compliance-onderwerpen gesproken. In 2015 was er bijvoorbeeld contact over de tekortkomingen bij het private banking kantoor van ABN AMRO in Dubai. Uw Kamer is hier op verschillende momenten over geïnformeerd.4 De contacten met NLFI zijn geplande en ongeplande overleggen waarbij niet altijd een agenda wordt opgesteld. Ik kan daarom niet achterhalen hoe vaak onderwerpen gerelateerd aan compliance tijdens deze contactmomenten zijn besproken.
Hoe vaak heeft de Minister van Financiën in de periode 2015–2017 rechtstreeks overleg gevoerd met de RvC of RvB van ABN AMRO? Hoe vaak stond tijdens deze overleggen compliancebeleid op de agenda?
In de genoemde periode hebben er regelmatig contactmomenten plaatsgevonden tussen het Ministerie van Financiën, NLFI en ABN AMRO. Het precieze aantal daarvan en een volledig overzicht van de gespreksonderwerpen is niet vast te stellen. De gespreksonderwerpen waren onder meer de beursgang in 2015, kennismakingen met de toenmalige CEO van ABN AMRO, maar zeker ook compliance-onderwerpen. Zo informeerde ABN AMRO in het kader van «no surprises» NLFI en het Ministerie van Financiën over (compliance-)onderwerpen die in de media aandacht konden krijgen. Daarnaast was er bijvoorbeeld in 2015 veelvuldig contact met ABN AMRO over de tekortkomingen bij het private banking kantoor van ABN AMRO in Dubai.
Is bij de uitgave van de verklaring van geen bezwaar voor de beursgang door De Nederlandsche Bank (DNB) en de Europese Centrale Bank (ECB) eind 2015 aandacht besteed aan het compliancebeleid van ABN AMRO?
Het algemene proces voor het uitgeven van een verklaring van geen bezwaar ziet er als volgt uit: de toezichthouder toetst of de aanvraag voldoet aan de in de wet gestelde criteria.5 De wettelijke criteria zijn door de toezichthouder nader uitgewerkt in een aantal voorwaarden die onder meer zien op de versterking van de interne organisatie zoals bijvoorbeeld de onderdelen rapportage, risicomanagement en compliance. Bij een aanvraag van een verklaring van geen bezwaar ten behoeve van een Initial Public Offering (IPO) wordt onder andere beoordeeld of het veranderen van (een deel van) het eigenaarschap invloed heeft op de integere en beheerste bedrijfsvoering van een instelling. Een verklaring van geen bezwaar-aanvraag kan voor DNB aanleiding geven de aanvrager te wijzen op reeds eerder geconstateerde tekortkomingen in de bedrijfsvoering van een instelling, dan wel gemaakte afspraken tussen DNB en de instelling over verbeteringen ten aanzien van de integere en beheerste bedrijfsvoering.
DNB kan vanwege haar geheimhoudingsplicht niet ingaan op vragen over specifieke instellingen. In algemene zin geldt dat de ECB de toezichthouder is en beslist op aanvragen die betrekking hebben op deelnemingen in banken. DNB is hierin de nationale toezichtautoriteit die deze aanvragen voor zover deze betrekking hebben op Nederlandse banken beoordeelt en daarover advies uitbrengt aan de ECB.
Op 22 mei 2015 heeft mijn ambtsvoorganger middels een Kamerbrief een toelichting gegeven op de beursgang van ABN AMRO met betrekking tot de verklaring van geen bezwaar.6 In deze Kamerbrief was opgenomen dat de toezichthouder de VVGB-criteria nader had uitgewerkt in een aantal voorwaarden voor een beursgang. In de Kamerbrief werd aangegeven dat ABN AMRO mijn voorganger had ingelicht dat de voorwaarden onder meer zagen op versterking van de interne organisatie op bijvoorbeeld de onderdelen rapportage, risicomanagement en compliance en de gedeeltelijk zwaardere eisen die aan deze functies worden gesteld na beursintroductie. Toentertijd is aangegeven dat ABN AMRO de nodige voortgang had geboekt om aan de voorwaarden van DNB te voldoen. Een aantal trajecten liep toen nog, maar deze waren tijdig afgerond zodat een beursgang in het vierde kwartaal van 2015 kon plaatsvinden.
Was het Ministerie van Financiën, rechtstreeks of via NLFI, op de hoogte van (de waarschuwingen van de RvC aangaande) het tekortschietende compliancebeleid van ABN AMRO? Zo ja, welke stappen heeft u aan de hand van deze kennis ondernomen? Zo nee, wat vindt u ervan dat de Nederlandse staat, als volledig aandeelhouder (tot 20 november 2015)3 of grootaandeelhouder (vanaf 20 november 2015), niet op de hoogte was van dergelijke aanzienlijke tekortkomingen?
Het Ministerie van Financiën is, net zoals NLFI, in de periode 2015–2017 niet op de hoogte geweest dat de DNB de in 2019 gegeven aanwijzing zou gaan geven of dat het Openbaar Ministerie het thans uitgevoerde onderzoek zou gaan starten, voor zover dit toentertijd al kenbaar kon zijn. Naar aanleiding van de transactie met ING met het Openbaar Ministerie in 2018 heb ik DNB gevraagd naar de naleving van de Wwft binnen de bankensector. In haar brief van 24 september 2018 noemde DNB dat nog te vaak binnen de bankensector de poortwachtersfunctie onvoldoende op orde is en dat uit onderzoek van DNB bleek dat bij verschillende banken sprake is van het doen van onvoldoende klantonderzoek en een gebrekkige transactiemonitoring. DNB schreef in die brief dat zij sinds 2014 op basis van haar handhavingsbeleid bij 17 banken formele maatregelen had opgelegd, die waren gerelateerd aan overtredingen van de Wwft. Op specifieke vragen over ABN AMRO kon DNB toentertijd vanwege haar geheimhoudingsplicht geen antwoord geven.
Zoals hierboven genoemd, kan ik niet verder ingaan op het onderzoek van het Openbaar Ministerie. Zoals hierboven tevens genoemd, zijn er tussen het Ministerie van Financiën, NLFI en ABN AMRO diverse contactmomenten over compliance geweest. Deze werkwijze van informeren in de periode 2015–2017 past binnen de hierboven beschreven bevoegdheids- en verantwoordelijkheidsverdeling, de statuten van ABN AMRO, de relationship agreement waarin bijzondere rechten en verplichtingen zijn vastgelegd en hetgeen gebruikelijk is in Nederland vanuit de rol van een aandeelhouder in een beursgenoteerde omgeving.
Welke stappen gaat u ondernemen aan de hand van deze berichtgeving?
Zie antwoord vraag 2.
De beveiliging van tbs-klinieken |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Tbs-kliniek Kijvelanden gaat na ontsnapping personeel altijd controleren»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Wat zijn de regels ten aanzien van de controle van personeel van tbs-klinieken en justitiële inrichtingen?
Alle Forensische Psychiatrische Centra (FPC’s), ook wel tbs-klinieken genoemd, voeren bij binnenkomst in de kliniek een toegangscontrole uit met metaaldetectiepoortjes voor personen en bagagedoorlichtings-apparatuur voor meegevoerde goederen. Ten aanzien van de controle op eigen personeel en tevens ook bezoek voor personeel, geldt dat er op aanbeveling van de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) tussen alle FPC’s en in afstemming met DJI in 2017 een veldnorm is afgesproken waarbij steekproefsgewijs minimaal 1 op de 25 medewerkers en bezoek voor medewerkers wordt gecontroleerd. Bij sommige FPC’s ligt de norm (tijdelijk) hoger dan 1 op 25. Dit gebeurt op basis van risicomanagement, waarbij de mogelijkheid bestaat tot het opschalen van controles. Dit beleid geldt voor alle FPC’s.
Worden die in de praktijk altijd goed nageleefd? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waar blijkt dat uit en hoe gaat u voor verbetering zorgen?
Ja, dit blijkt uit onderzoeken die periodiek door de IJenV en DJI naar de veiligheid in FPC’s zijn gedaan. De IJenV voert (thematisch) onderzoek uit naar onder meer de veiligheid in FPC’s. Daarnaast wordt ook door DJI periodiek gecontroleerd op de veiligheid in Justitiële inrichtingen, waaronder de FPC’s. De uitkomsten van deze controles worden gedeeld met de IJenV. De inspectie bepaalt vervolgens (mede) op basis van deze uitkomsten of zij nog aanvullend onderzoek wil uitvoeren of dat zij steunt op de rapporten van DJI. Uit het laatste inspectieonderzoek in het kader van Tussentijds Toezicht (mei 2017) bleek dat het personeel in alle FPC’s een toegangscontrole ondergaat, de sector had echter toen nog geen veldnorm afgesproken. Na vaststellen van de veldnorm voor de controle van personeel heeft DJI onderzoek gedaan (juni 2019) en daar was de conclusie dat alle klinieken toegangscontrole op het eigen personeel uitvoeren waarbij de sector aangaf de norm van 1 op 25 te volgen.
Is het aanscherpen van de beveiliging van de Kijvelanden aanleiding om de beveiliging van andere tbs-klinieken of justitiële inrichtingen aan te scherpen? Zo ja, aan welke concrete maatregelen wordt gedacht? Zo nee, waarom niet?
Nee, op dit moment zie ik daar geen aanleiding toe. De sector verricht voortdurend inspanningen om zichzelf te verbeteren en te innoveren met uiteindelijk als doel het verder verlagen van het recidiverisico. Ook wordt actief gewerkt aan het terugdringen van contrabande invoer, bijvoorbeeld door uitwisseling van kennis en best practices tussen instellingen. In het addendum bij de Meerjarenovereenkomst Forensische zorg heb ik onlangs met de sector aanvullende afspraken gemaakt om de veiligheid voor personeel en patiënten in de forensische zorg te blijven verbeteren. Met dit addendum, dat uw Kamer op 18 maart 2020 als bijlage bij de brief «Gemaakte afspraken met zorgaanbieders naar aanleiding van de uitspraak van de Rechtbank Den Haag» heeft ontvangen, worden de goede voorbeelden ondersteund en verder aangejaagd.
Daarnaast is vanaf 1 november 2019 ten aanzien van de forensisch psychiatrische centra de wet strafbaarstelling binnenbrengen verboden voorwerp in werking getreden. Dat houdt in dat controle op het mogelijk binnenbrengen van voorwerpen, die op de lijst van verboden voorwerpen staan, ook onderdeel uitmaakt van de toegangscontrole. FPC’s hebben voor zover dit al niet aan de orde was, het beleid en de procedures van de toegangscontroles hierop aangepast.
Rechtspraak in de tijden van de coronacrisis |
|
Michiel van Nispen , Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Strafrechtspraak kan ook in crisis weer snel op orde zijn»1 en «De rechtspraak werkt hard door om haar maatschappelijke opdracht te vervullen»?2
Ja.
Deelt u de mening dat gezien de essentiële rol van de rechtspraak binnen onze rechtsstaat, zij zo veel mogelijk haar maatschappelijke opdracht zou moeten blijven vervullen in deze tijden, mits dat veilig kan?
Ja.
Wat is uw reactie op de berichtgeving van de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak dat ondanks dat 80% van het aantal zaken de afgelopen drie weken wel is afgedaan, het niet kunnen houden van fysieke zittingen problematisch is, met name voor het straf-, jeugd- en familierecht?
Zoals wij in onze brief van 23 april jl. hebben geschreven is in de democratische rechtsstaat het houden van openbare terechtzittingen van essentieel belang. Een langdurige en vergaande beperking van het houden van de fysieke zittingen staat op gespannen voet met de beginselen van de rechtsstaat. Tegelijkertijd is er de verantwoordelijkheid om de verspreiding van het virus tegen te gaan. In het besluit om vanaf 11 mei weer meer fysieke zittingen te houden en daarbij prioriteit te geven aan straf-, jeugd- en familierecht is een goede balans gevonden, die recht doet aan de verschillende belangen.
Bent u bereid hiervoor samen met de Raad voor de Rechtspraak, de politie, het openbaar ministerie (OM) en de advocatuur met spoed naar een oplossing te zoeken en verschillende scenario’s uit te werken om fysieke zittingen mogelijk te maken, bijvoorbeeld in een «1,5-meter-zittingszaal», waarbij uiteraard rekening wordt gehouden met vraagstukken rond wachtruimtes, toegangscontroles en het niet kunnen vervoeren van gedetineerden? Kunt u hier de Kamer zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen zeven dagen, over informeren? Zo nee, hoe snel kan dat wel?
Er is voortdurend met de genoemde organisaties aan oplossingen gewerkt. In onze brief van 23 april jl hebben we gemeld dat de Rechtspraak vanaf 11 mei weer meer fysieke zittingen zou gaan houden en dat daartoe de gerechtsgebouwen en werkprocessen coronaproof zijn gemaakt.
Welke gevolgen hebben de door het coronavirus genomen maatregelen voor de doorlooptijd van zaken? Hoe denkt u de opgelopen achterstanden te gaan wegwerken?
Zaken waarvan de behandeling niet schriftelijk of met ondersteuning van audio-visuele middelen kan plaatsvinden, lopen vertraging op. Dat doet zich in alle rechtsgebieden voor, maar met name in het strafrecht. De afgelopen weken zijn de meeste reguliere zittingen strafrecht uitgesteld. Daarbij gaat het om duizenden zaken per week. De Rechtspraak en het Openbaar Ministerie (OM) zijn en blijven in overleg over het beperken en terugdringen van achterstanden. Zoals hiervoor aangegeven, hebben de Rechtspraak en het OM maatregelen getroffen om in de gerechtsgebouwen corona-proof te kunnen werken en weer meer zittingen te kunnen houden. Daarmee is vanaf 11 mei gestart en dit zal binnen de mogelijkheden waarin dit verantwoord kan, verder worden uitgebouwd. De aandacht gaat nu uit naar het weer zo veel mogelijk kunnen behandelen van zaken. Uiteraard wordt ook al na gedacht over hoe opgelopen achterstanden kunnen worden ingehaald, maar daarvoor kunnen wij op dit moment nog geen plan presenteren. Zodra daarover meer duidelijk is zullen wij uw Kamer nader informeren.
Wat is uw reactie op het voorstel van de voorzitter van het College van procureurs-generaal om, eventueel op afstand via videoverbinding, in de avond en in het weekend zittingen te gaan organiseren? Ziet u dit als een mogelijke oplossing om de onwenselijke toename van achterstanden weg te werken? Wordt hierover ook het overleg met de advocatuur gevoerd?
In onze brief van 23 april jl. hebben we aangegeven dat er de mogelijkheid is om gerechtsgebouwen ook buiten kantoortijden te openen en zittingen te houden. Daarmee kan de capaciteit vergroot worden. Het is aan de gerechten hieraan in afstemming met alle partijen van de keten invulling te geven.
Wat is uw reactie op het voorstel van strafrechter Janssen om als noodoplossing tijdelijk toe te staan dat de politierechter in plaats van een maximum gevangenisstraf van één jaar, maximum twee jaar kan opleggen, waardoor er een capaciteitstoename voor dit soort kleine zittingen kan ontstaan?
Wij staan open voor goede suggesties om de capaciteitsproblematiek het hoofd te bieden. De genoemde suggesties betreffen vrij ingrijpende veranderingen in de bevoegdheid van de politierechter en de werkwijze van de meervoudige kamer, die ook wetswijziging vergen. De voorstellen worden besproken binnen en tussen de betrokken ketenorganisaties. Mocht daaruit de onderbouwde wens naar voren komen dat een aanpassing van de wettelijke regeling in de lijn van de in vraag 7 en 8 genoemde voorstellen wenselijk is en deze tijdelijk kan bijdragen aan spoedige en zorgvuldige afdoening van strafzaken, dan zullen wij een dergelijk voorstel op zijn merites beoordelen.
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om de rechtspraak ook tijdelijk de bevoegdheid te geven om een meervoudige politierechter in te voeren met een maximum gevangenisstraf van drie jaar?
Zie antwoord vraag 7.
Welke gevolgen hebben de genomen maatregelen (waardoor minder zaken behandeld worden) voor de financiering van het OM en de rechtspraak, gezien de financieringssystematiek die gedeeltelijk is gebaseerd is op het aantal zaken?
Het bekostigingssysteem van de Rechtspraak biedt voldoende ruimte om in te spelen op bijzondere omstandigheden zoals deze zich nu voordoen. Artikel 21 van het Besluit financiering rechtspraak 2005 bevat een hardheidsclausule, die de mogelijkheid biedt om maatwerk te leveren bij een dreigend negatief vermogen dan wel een ingrijpende wijziging van omstandigheden met aantoonbare gevolgen voor de productie. Besluitvorming over de hardheidsclausule vindt in beginsel plaats aan het einde van het jaar, wanneer de productie en bijbehorende financiële gevolgen over geheel 2020 helder zijn. De ontwikkelingen in productie en bijbehorende financiële gevolgen volgt de Minister voor Rechtsbescherming op de voet en hierover blijft hij met de Raad in gesprek. Op de hardheidsclausule is ook in het verleden vaker een beroep gedaan, bijvoorbeeld omdat er onvoldoende instroom was om een afgesproken productie te leveren waardoor een negatief eigen vermogen dreigde.
Voor het OM geldt dat het bekostigingssysteem nog niet in de volle omvang operationeel is. Zoals u eerder bericht in de brief van 9 april jl. resteert er een belangrijke aanpassing aan de systemen om te zorgen dat de productie betrouwbaar en volledig kan worden ontsloten vanuit de bronsystemen. Pas daarna kan ook worden afgerekend op de productie. Dit is op dit moment nog niet het geval. Mocht dit wel het geval zijn geweest, dan geldt voor het OM dezelfde procedure als bij de Rechtspraak en kan er een beroep worden gedaan op de hardheidsclausule in het bekostigingssysteem.
Welke extra kosten gaat het afhandelen van opgelopen achterstanden met zich mee brengen? Kunt u dit uitsplitsen naar rechtspraak, OM en advocatuur? Hoe gaat u deze kosten betalen?
Of het wegwerken van opgelopen achterstanden extra geld zal kosten valt op dit moment niet te zeggen. Dat is mede afhankelijk van de maatregelen die worden getroffen. De Rechtspraak en het Openbaar Ministerie zijn en blijven in overleg over het beperken en terugdringen van achterstanden.
In zijn algemeenheid geldt dat de omvang van het productievolume jaarlijks wordt bijgesteld. Zoals hierboven toegelicht kan in bijzondere omstandigheden een beroep worden gedaan op de hardheidsclausule, artikel 21 van het Besluit financiering rechtspraak 2005.
Bent u bereid te bekijken hoe, na inwerkingtreding van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid, initiatieven om schuldenaren in contact te brengen met de schuldhulpverlening via de rolzitting zo veel mogelijk doorgang kunnen vinden, zodat een groep kwetsbare schuldenaren niet nodeloos wordt geraakt door het gemis aan een fysieke rolzitting? Hoe wordt gewaarborgd dat mensen met schulden in deze situatie niet dieper in de problemen komen maar ook nu hulpverlening krijgen? Worden hiertoe maatregelen genomen? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
De rechtbanken zullen, wanneer door een gedaagde mondeling gereageerd wordt, deze zeker zo nodig doorverwijzen naar een schuldenfunctionaris van het gerecht of de schuldhulpverlening van de betreffende gemeente. De rechtbanken zien dat ondanks het gemis aan een fysieke kantonrolzitting veel gedaagden telefonisch of per e-mail reageren naar aanleiding van de brief die zij die op de voet van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid door de deurwaarders bij de dagvaarding ontvangen. Ook in dat contact kan schuldhulpverlening aan de orde komen. Verder wordt hard gewerkt aan het weer mogelijk maken van het houden van fysieke kantonrolzittingen.
Bent u voornemens om positieve ervaringen die nu worden opgedaan, zoals bijvoorbeeld met videobellen in bepaalde omstandigheden, te handhaven in de toekomst? Zo ja, welke?
Het is belangrijk om te leren van de ervaringen die worden opgedaan met de maatregelen die zijn opgenomen in de Tijdelijke wet COVID-19 JenV. Afhankelijk van deze ervaringen kan worden bezien of bepaalde maatregelen, met name wanneer deze zich toespitsen op het gebruik van moderne communicatietechnieken zich wellicht lenen voor permanente toepassing. In voorkomend geval zal daartoe uiteraard een regulier wetgevingsproces worden bewandeld. Op een later moment zullen wij samen met de Rechtspraak en andere partijen in de keten de verschillende werkwijzen evalueren.
De ‘veronderstelde toegang’ tot elektronische patiëntendossiers |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Klopt het dat er op 8 april 2020 is besloten om de medische dossiers van ruim acht miljoen mensen open te stellen middels een zogeheten «corona-opt-in»?1
In mijn brieven van 25 maart jl.2, 7 april jl.3 en 15 april jl.4 informeerde ik uw Kamer over de genomen tijdelijke noodmaatregelen om bij te dragen aan de beschikbaarheid van meer gegevens ten behoeve van de juiste zorg op de juiste plek en op het juiste moment om de zorg te ontlasten. Een van deze tijdelijke noodmaatregelen is de corona opt-in. Hiermee is het technisch mogelijk voor SEH-zorgverleners en huisartsen om een beperkte set huisartsgegevens van patiënten met of verdacht van COVID-19 op de HAP en SEH te raadplegen na het vragen en verkrijgen van toestemming hiervoor van de patiënt.
Klopt het dat met het in fysieke zin openstellen van deze medische dossiers in theorie elke zorgverlener in Nederland met een Unieke Zorgverlener Identificatie (UZI)-pas, dus niet alleen zorgverleners met een behandelrelatie, nu in deze acht miljoen dossiers kan kijken? Acht u dat wenselijk?
Nee, niet elke zorgverlener met een UZI-pas kan de huisartsgegevens raadplegen. De patiënt moet ingeschreven staan in het informatiesysteem van de eigen zorgaanbieder. De opvragende zorgverlener moet zich identificeren met een UZI-pas. Op grond daarvan wordt vastgesteld of en welke gegevens mogen worden ingezien. Tot slot worden niet alle medische dossiers opengesteld, maar is een samenvatting van de huisartsgegevens raadpleegbaar voor specifieke zorgverleners, onder strikte voorwaarden.
Hoe is de corona-opt-in volgens u te rijmen met de wet, waarin staat vermeld dat voor elektronische gegevensuitwisseling uitdrukkelijk toestemming moet zijn gegeven?
De corona-opt-in richt zich op de beschikbaarstelling van huisartseninformatie via elektronische uitwisselingssystemen. Daarop is de Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg (Wabvpz) van toepassing. Artikel 15a geeft dan aan dat uitdrukkelijke toestemming is vereist.
Met de Corona-opt-in wordt bedoeld dat voor de mensen die geen keuze hebben vastgelegd een deel van bij de huisarts bekende gegevens beschikbaar wordt gesteld voor de HAP en SEH. Op de HAP en SEH wordt door de zorgverlener de mondelinge toestemming gevraagd aan de patiënt, wanneer de noodzakelijke medische informatie bij de huisarts dient te worden geraadpleegd, tenzij de patiënt niet meer in staat is zijn wil te uiten. In dit laatste geval waar er sprake is van een spoedsituatie kan de hulpverlener de gegevens zonder mondelinge toestemming raadplegen. Als de patiënt geen toestemming geeft, dan worden zijn gegevens niet geraadpleegd. Daarmee is geen sprake van een opt-out-systeem, maar blijft de regie bij de patiënt. Tevens is van belang dat burgers ook als ze nog geen zorgvraag hebben, de mogelijkheid hebben tot een opt-out. Burgers die niet willen dat hun gegevens beschikbaar worden gesteld, kunnen zich melden bij de huisarts om dit aan te geven of kunnen de keuze doorgeven op volgjezorg.nl.
Waarom noemt u deze ingreep een «corona-opt-in» aangezien een opt-in systeem er vanuit gaat dat men een actie moet ondernemen om mee te doen en hier het tegenovergestelde (dus opt-out) het geval is? Acht u een opt-out systeem passend voor de omgang met medische gegevens?
Zie antwoord vraag 3.
Is er sinds de brief van uw ambtsvoorganger van 8 februari 2019, waarin als reactie op vragen van de Partij voor de Dieren wordt aangegeven dat er geen volledige end-to-end encryptie plaatsvindt bij het uitwisselen van medische gegevens, gekeken naar een herziening van de richtlijn, zoals toen gesteld? Zo nee, waarom niet?2
Op dit moment wordt NEN 7512 herzien, de norm over informatieveiligheid bij het uitwisselen van (medische) gegevens. In die herziening wordt End-to-End encryptie als een van de onderwerpen meegenomen. De verwachting is dat de herziening in het eerste kwartaal van 2021 afgerond zal zijn.
Waarom was naar uw mening de huidige praktijk, waarbij men bij de huisarts aangeeft of er toestemming is voor het uitwisselen van gegevens, niet langer werkbaar? Klopt het dat u deze maatregel heeft genomen om de huisartsen te ontlasten?
De maatregel is bedoeld om tijdelijk voor patiënten met symptomen van het coronavirus de triage op de HAP en SEH met betere informatie te ondersteunen. Hiermee ondersteunt het deze zorgverleners in het kunnen leveren van goede zorg. Vanwege de inrichting van specifieke huisartsenposten voor COVID-19 komen veel mensen niet bij hun eigen huisarts maar bij een HAP. De daarbij voor triage benodigde informatie is in de praktijk vaak bij de eigen huisarts voorhanden, maar door het ontbreken van een toestemmingskeuze niet altijd beschikbaar op de HAP. Deze informatie wordt nu tijdelijk op de HAP en SEH beschikbaar gesteld als de patiënt daar (mondeling) toestemming voor geeft op het moment van opvragen. Dit is gedaan op uitdrukkelijk verzoek van Patiëntenfederatie Nederland en de huisartsen vanwege de sterk oplopende belasting op huisartsenposten en de benodigde tijd voor triage.
De uitwisseling van gegevens in een spoedsituatie was al voor de coronacrisis punt van aandacht. Juist omdat een patiënt in een acute situatie niet altijd in de gelegenheid is om toestemming te verlenen en omdat de betrokken zorgprofessionals niet altijd de tijd hebben om gegevens met elkaar uit te wisselen. Snelheid in het beschikbaar hebben van de patiëntsituatie is in dergelijke situaties juist van belang voor goede zorg.
Heeft u een inschatting gemaakt hoeveel van de acht miljoen mensen, wiens medische gegevens nu voor elke zorgverlener van Nederland in te zien zijn, hun huisarts gaan bellen om de veronderstelde, maar nooit gegeven goedkeuring voor deze inzage in te trekken? Wat voor belasting zou dat geven bij de huisartsen?
Gezien de bijzondere situatie en de getroffen mitigerende maatregelen om misbruik tegen te gaan, verwachten we niet dat veel patiënten hun goedkeuring voor inzage gaan intrekken en zal de belasting daarmee dus beperkt blijven. Ik weet niet hoeveel mensen in de huidige situatie een opt-out hebben geregistreerd en kan en mag dat ook niet weten want dit is onderdeel van de registraties van de afzonderlijke huisartsen en privacygevoelige informatie.
Klopt het dat de elektronische uitwisseling van medische gegevens vrijwel altijd via het Landelijk Schakelpunt verloopt?
Nee integendeel. Het merendeel loopt niet via het Landelijk Schakelpunt (LSP) maar via allerlei andere kanalen en systemen. De meeste uitwisseling in de zorg gebeurt door het actief meesturen van gegevens met de patiënt zoals bij een verwijzing, een consultatie, een ontslagbrief of het uitschrijven van een recept.
Klopt het dat het Landelijk Schakelpunt in beheer is bij een Amerikaans bedrijf dat onder de Amerikaanse wet verplicht kan worden medische gegevens in haar beheer (zoals de Nederlandse) over te dragen aan (of door te geleiden naar) de Amerikaanse autoriteiten en dat het bedrijf verplicht is daarover te zwijgen? Acht u dat wenselijk?
De beheerder van het Landelijk Schakelpunt is VZVZ Servicecentrum, de uitvoeringsorganisatie van de Nederlandse vereniging VZVZ. Deze heeft mij bij navraag laten weten dat het technisch onderhoud onder andere is ondergebracht bij een Nederlands bedrijf met een Amerikaanse moedermaatschappij. Met deze organisatie is overeengekomen dat zij handelen volgens Nederlandse wetgeving en dat die prevaleert boven Amerikaanse wetgeving.
Blijft de corona-opt-in of veronderstelde toestemming staan na de coronacrisis? Zo nee, hoe kunt u dat garanderen?
De corona opt-in is alleen bedoeld voor zorgverleners betrokken bij de behandeling van COVID-19-patiënten, of wanneer de gegevens noodzakelijk zijn voor het beoordelen van patiënten met mogelijke COVID-19-verschijnselen. Het gaat om een tijdelijke maatregel gedurende deze coronacrisis. De duur is in ieder geval tot 1 juni 2020 dan wel zolang er maatregelen van kracht zijn om het coronavirus onder controle te krijgen. De terugkeer naar de normaaltoestand blijft het uitgangspunt en technisch is voorzien dat de corona-opt-ins dan direct kunnen worden verwijderd.
Kunt u in ieder geval nog de garantie geven dat alle crisismaatregelen die ingrijpen op het recht op privacy, na de crisis worden teruggedraaid?
Ik kan spreken voor de maatregelen die ik zelf neem of initieer. Bij het nemen van die maatregelen is er altijd oog voor de rechten van burgers en die rechten worden zo goed mogelijk gewogen en geborgd. Zo is de corona-opt-in ook in nauwe afstemming met de Autoriteit Persoonsgegevens tot stand gekomen om
een gedragen afweging te kunnen maken ten aanzien van het recht op privacy. Uitgangspunt van deze maatregelen is dat ze tijdelijk zijn, dat is inherent aan het doel namelijk de bestrijding van de huidige crisis.
Het bericht dat universiteiten met surveillance-software studenten thuis in de gaten houden |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Hoe gaan we toetsen (en mag Big Brother ook meekijken?)»?1
Hogescholen en universiteiten werken met man en macht aan het organiseren van onderwijs op afstand. Het uitgangspunt hierbij is dat studenten zo min mogelijk vertraging oplopen. Er zijn in korte tijd enorme stappen gezet op het gebied van onderwijsinnovatie met ICT. Toetsen op afstand is één van de grootste uitdagingen voor onderwijsinstellingen. In een online werkbezoek aan SURF – de ICT-coöperatie van de hoger onderwijsinstellingen – en het Versnellingsplan onderwijsinnovatie met ICT, liet ik mij onder andere informeren over de mogelijkheden en uitdagingen van toetsen op afstand. Onderwijsinstellingen dienen een grondige afweging te maken in de wijze van tentamineren, die zoveel mogelijk past bij de tentamenstof. Ik ben bekend met de mogelijkheden die online proctoring (software om toegang te krijgen tot online tentamens en fraude op te kunnen sporen bij online tentamens) biedt. Die mogelijkheden zijn groot. Het gaat hier om technologie die de potentie biedt om toetsing en examinering op afstand mogelijk te maken. Een middel dat we in de huidige crisis hard nodig kunnen hebben. Echter, deze techniek wordt tot nu toe op relatief kleine schaal in pilots toegepast. De huidige crisis vraagt om grootschalige oplossingen in zeer korte tijd. De keuze voor een vorm van toetsen op afstand moet ondanks die tijdsdruk doordacht gebeuren. De inzet van een technologie als online proctoring vraagt een grondige voorbereiding en uitvoering, juist ook om de privacy van studenten te borgen.
Is bij u bekend hoeveel opleidingen gebruik maken of van plan zijn gebruik te maken van surveillance-software en in hoeverre is hier landelijk overleg over, bijvoorbeeld binnen de VSNU?2
Van de hogeronderwijsinstellingen begrijp ik dat zij ter vervanging van de gebruikelijke tentamens op de campus, zich in eerste instantie wenden tot toetsvormen als openboektentamens of inleveropdrachten. Voor die tentamens waar dat echt niet mogelijk is, wordt gekeken of online proctoring een oplossing kan bieden. Dit gebeurt in overleg met examencommissies en functionarissen voor gegevensbescherming. In veel gevallen gaat het dan om kennistoetsen die gebaseerd zijn op een digitaal systeem.
Veel hogescholen en universiteiten – de meerderheid – zijn middels pilots bezig met online proctoring. Een kleiner aantal instellingen, waaronder NHL Stenden, zet online proctoring – na een zorgvuldige afweging – op grotere schaal in.
Op diverse plekken wordt kennis en ervaring over online proctoring gedeeld. Zo heeft SURF een zogenoemde Special Interest Group over digitaal toetsen. Zij organiseren webinars om hun kennis te delen met onderwijsinstellingen.
Ook de VSNU voert landelijk overleg over digitaal toetsen. Het Landelijk Overleg Kwaliteitszorgmedewerkers (LOK) heeft een Landelijke Werkgroep Tentamineren ingericht die zich bezig houdt met de vragen rondom digitaal toetsen, inclusief online proctoring. Daarnaast overleggen de functionarissen voor gegevensbescherming van hogescholen en universiteiten met elkaar over dit type technologische ontwikkelingen.
Op welke wijze is de privacy van studenten voldoende gewaarborgd mocht dergelijke surveillance-software gebruikt gaan worden op universiteiten? In hoeverre is het gebruik van deze software in strijd met de AVG3 en zijn er richtlijnen voor het gebruik van dergelijke software in het hoger onderwijs?
Bij het gebruik van online proctoring verwerken onderwijsinstellingen (beeld, geluid en andere) gegevens van studenten. Op deze verwerkingen van persoonsgegevens is de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) van toepassing. De AVG verplicht – kort gezegd – om persoonsgegevens op een behoorlijke en rechtmatige wijze te verwerken. Deze verantwoordelijkheid rust in dit geval op de onderwijsinstelling. De onderwijsinstelling moet kunnen aantonen dat de wijze waarop deze online proctoring toepast bij het afnemen van toetsen, in lijn is met de verplichtingen uit de AVG, in het bijzonder met de beginselen van rechtmatigheid, behoorlijkheid en transparantie, doelbinding, minimale gegevensverwerking, juistheid, opslagbeperking en integriteit en vertrouwelijkheid. De Autoriteit persoonsgegevens (AP) houdt toezicht op de naleving van de AVG.
Hogeronderwijsinstellingen verzekeren mij dat de gekozen software en haar leveranciers voldoen aan de AVG. Zo worden de persoonsgegevens die de proctoring software verzamelt enkel gebruikt voor het opsporen van mogelijke fraude tijdens een tentamen. Studenten worden voorgelicht over het gebruik en de werking van de proctoring software, bijvoorbeeld middels een privacyverklaring. De persoonsgegevens zullen niet langer bewaard worden dan strikt noodzakelijk. De instelling verzorgt in bijzondere gevallen alternatieven voor studenten die daar voor in aanmerking komen. Bijvoorbeeld wanneer de student niet kan beschikken over de benodigde ICT-middelen.
SURF heeft begin april het rapport «privacy analyse online proctoring» gepubliceerd. Daarin zijn de drie voornaamste aanbieders op tien belangrijke AVG-aspecten beoordeeld. Deze handreiking biedt onderwijsinstellingen concrete handvatten om deze verwerkers in te zetten, op een manier die in overeenstemming is met de AVG.4
Klopt het dat de surveillance-software toegang heeft tot de webcam, microfoon, locatie, identiteit, klembord, muislocatie, browser, Windowns, hoofd-, oog- en mondbewegingen, je scherm, alle websites die je bezoekt en alle openstaande applicaties en schermen die met je computer verbonden zijn? Zo ja, is dit wettelijk toegestaan en wat wordt er na afronding van een tentamen met de beelden en andere informatie gedaan?
Surveillance-software is bedoeld om fraude tijdens tentamens op te sporen. Frauderen kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld door online informatie op te zoeken of het gebruik van een ouderwetse spiekbrief. De software let hier op, net als een surveillant normaal gesproken zou doen. Afhankelijk van de gebruikte software worden verschillende soorten persoonsgegevens verzameld. Hiervoor geldt dat er niet meer gegevens mogen worden verzameld dan nodig zijn om toegang te verstrekken tot het tentamen en fraude tijdens het tentamen op te sporen. Daarnaast geldt dat persoonsgegevens niet langer bewaard mogen worden dan nodig is voor deze doelen.
De AVG staat niet in de weg van het gebruik van surveillance-software, mits de toepassing daarvan in lijn is met alle wettelijke vereisten (zie het antwoord bij vraag 2).
In hoeverre worden zogeheten «bijzondere gegevens» geregistreerd? Deelt u de mening dat het opslaan van gegevens over religie, politieke voorkeur, gezondheid en etniciteit van een persoon bij het maken van een tentamen niet mogelijk moet zijn?
Net als bij de reguliere afname van tentamens zijn bijzondere categorieën van persoonsgegevens, zoals gegevens over religieuze of levensbeschouwelijke overtuiging of gezondheid af te leiden aan uiterlijke kenmerken. De webcam is gericht op de student in zijn persoonlijke leefomgeving waaruit deze bijzondere persoonsgegevens te herleiden kunnen zijn. Dit vergt een gedegen voorlichting door de onderwijsinstelling aan de student om de bewustwording te vergroten en de kans op het zien en tijdelijk opslaan van deze bijzondere persoonsgegevens te verkleinen. Als studenten niet willen dat dergelijke gegevens uit de beelden afgeleid kunnen worden, kunnen ze, voor zover mogelijk, zorgen dat de uiterlijke kenmerken die daartoe aanleiding geven niet in beeld zijn. Ook staat het hen vrij ervoor te kiezen niet deel te nemen aan deze vorm van tentaminering.
Het verwerken van bijzondere categorieën van persoonsgegevens is in beginsel verboden. Het verwerken van deze persoonsgegevens is slechts toegestaan in de gevallen die AVG noemt. De AP kwalificeert camerabeelden echter niet als bijzondere persoonsgegevens indien (1) het doeleinde van de verwerking niet gericht is op het verwerken van bijzondere persoonsgegevens dan wel op het onderscheid maken op grond van een bijzonder persoonsgegeven, (2) het voor de verantwoordelijke redelijkerwijs niet voorzienbaar is dat de verwerking zal leiden tot het maken van onderscheid op grond van een bijzonder persoonsgegeven, en (3) de verwerking van die bijzondere persoonsgegevens onvermijdelijk is bij die verwerking.
Kunnen universiteiten en hogescholen de OER4 aanpassen zonder de medezeggenschap te betrekken? Zo nee, gaat u de Universiteit Leiden hierop aanspreken? Kunt u dit toelichten?
De onderwijs- en examenregeling (OER) wordt vastgesteld door de instelling. Bij een wijziging van de OER wordt de medezeggenschap (opleidingscommissie en faculteitsraad) betrokken. De medezeggenschap heeft zowel instemmingsrecht – met betrekking tot de niet-onderwijsinhoudelijke delen – als adviesrecht ten aanzien van de OER. Ook in deze uitzonderlijke tijden moet de medezeggenschap binnen instellingen goed betrokken blijven. Ik ga er hierbij van uit dat de medezeggenschap aanpassingsvermogen toont, zich daar waar nodig flexibel opstelt en in gesprek gaat met de instelling om gezamenlijk tot passende werkafspraken te komen. Vertegenwoordigers van werknemers hebben mij in een bestuurlijk overleg toegezegd zich ten aanzien van de procedures flexibel op te stellen.
Bij navraag heeft de Universiteit Leiden aangegeven dat uit de bestaande OER reeds volgt dat het gebruik van proctoring is toegestaan en dat – nu de OER niet hoeft te worden aangepast – er dus geen sprake is van aanpassing van de OER. Om te garanderen dat het gebruik van de gegevens binnen de AVG past, zal de Universiteit Leiden met de leveranciers van proctoringsoftware een contract afsluiten – een data protection agreement – waarmee wordt gegarandeerd dat het gebruik van de gegevens binnen de AVG past. Ook komt er een duidelijke privacy-verklaring voor studenten en docenten.
Is een OER dat is vastgesteld zonder inspraak van de medezeggenschap juridisch houdbaar?
Het is van cruciaal belang dat instellingen juist in deze bijzondere tijden goed bestuurd kunnen worden en ik verwacht dat flexibiliteit bij iedereen voorop staat. Waar nodig kunnen instellingen naar eigen inzicht de OER aanpassen, uiteraard met inachtneming van de rol van de medezeggenschap. Indien de continuïteit van het onderwijs en de examinering dit vereist, kan de medezeggenschap ook achteraf worden betrokken. Ook in een dergelijk geval spant de instelling zich in om te zorgen dat de medezeggenschap, zij het achteraf, haar rol kan vervullen.
Het Verdrag van Straatsburg |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Vermolmd nationaliteitsverdrag staat moderniseringsplannen kabinet in de weg. Verdrag van Straatsburg 1963 opzeggen dus»? 1
Ja.
Klopt het dat het eerste hoofdstuk van het Verdrag betreffende beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit (hierna: het Verdrag) is opgezegd door vrijwel alle staten die het Verdrag hebben geratificeerd, waaronder de meest recente opzegging van Noorwegen in 2018, en momenteel het eerste hoofdstuk enkel nog werkt tussen Oostenrijk en Nederland?
Het op 6 mei 1963 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag betreffende beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit (Trb. 1964, 4; hierna: het Verdrag) is op dit moment voor twaalf staten van kracht. Van deze twaalf staten hebben vier staten reeds ten tijde van hun ratificatie aangegeven dat hoofdstuk I van het Verdrag niet op hen van toepassing zal zijn. Zes staten hebben hoofdstuk I in een later stadium opgezegd. Sinds 19 december 2019 is hoofdstuk I nog voor twee staten van kracht, namelijk voor Oostenrijk en voor het Koninkrijk der Nederlanden (hierna: het Koninkrijk).
Ik kan niet speculeren over de beweegredenen van specifieke verdragsstaten om een voorbehoud te maken ten aanzien van hoofdstuk I, dan wel om dit hoofdstuk op te zeggen. In algemene zin is denkbaar dat verdragsstaten een andere benadering kiezen ten aanzien van meervoudige nationaliteit. Het is echter ook mogelijk dat staten in hun nationaliteitswetgeving eigen bepalingen opnemen of behouden waardoor meervoudige nationaliteit in meer of mindere mate wordt tegengegaan, zonder dat hoofdstuk I van het Verdrag op deze staten van toepassing is. Het van toepassing zijn van hoofdstuk I van het Verdrag is voor dergelijke bepalingen immers geen vereiste.
Kunt u toelichten waarom vrijwel alle staten die het Verdrag hebben geratificeerd het eerste hoofdstuk hebben opgezegd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke consequenties hebben de opzeggingen van het eerste hoofdstuk van het Verdrag op de reikwijdte en meerwaarde van het eerste hoofdstuk van het Verdrag? Kunt u deze consequenties ook voor Nederland specifiek uiteen zetten?
Hoofdstuk I van het Verdrag beoogt meervoudige nationaliteit te beperken. Het hoofdstuk bepaalt onder meer dat de nationaliteit van een onderdaan van een verdragsstaat dwingend verloren gaat als deze vrijwillig de nationaliteit van een andere verdragsstaat verkrijgt. Zoals hiervoor opgemerkt, is hoofdstuk I van het Verdrag nog in werking tussen het Koninkrijk en Oostenrijk, waardoor de verplichtingen uit dat hoofdstuk alleen nog gelden tussen deze twee staten.
De Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) bevat enkele bepalingen die direct verwijzen naar hoofdstuk I van het Verdrag. Zo is voormelde hoofdregel uit hoofdstuk I van het Verdrag opgenomen in de artikelen 15A, eerste lid, en 16A RWN. Door het verminderde aantal staten waarvoor hoofdstuk I van het Verdrag van kracht is, zijn deze artikelen minder relevant geworden. Dat geldt ook voor één van de uitzonderingen op de verplichting om, bij verkrijging van het Nederlanderschap door optie of naturalisatie, afstand te doen van een andere nationaliteit.2
Voor de werking van de RWN heeft de beperkte reikwijdte van het Verdrag echter weinig gevolgen. De RWN kent andere, eigen bepalingen op grond waarvan het Nederlanderschap verloren gaat bij vrijwillige verkrijging van een andere nationaliteit, en bevat daarop ook verschillende eigen uitzonderingen. Deze bepalingen van de RWN zijn niet beperkt tot Nederlanders die tevens onderdaan zijn van staten die partij zijn bij hoofdstuk I van het Verdrag. Het verminderde toepassingsgebied van hoofdstuk I van het Verdrag heeft daarom weinig gevolgen voor de werking van het Nederlandse nationaliteitsrecht.
Deelt u de mening dat het eerste hoofdstuk van het Verdrag is achterhaald na de Nederlandse ratificatie van het Tweede Protocol van het Verdrag en de Nederlandse ratificatie van het Europese Verdrag inzake nationaliteit (hierna: EVN), in het bijzonder gewezen op artikel 26 van het EVN dat zich verenigbaar stelt met «bepalingen van nationale wetten en bindende internationale akten die reeds van kracht zijn of van kracht zullen worden krachtens welke gunstiger rechten op het gebied van nationaliteit aan individuen zijn of zouden worden toegekend.»? Zo nee, waarom niet?
Het op 2 februari 1993 te Straatsburg tot stand gekomen Tweede Protocol tot wijziging van het Verdrag (Trb. 1994, 265) formuleert een aantal uitzonderingen op hoofdstuk I van het Verdrag. Deze uitzonderingen gelden slechts voor de doelgroepen waar het Tweede Protocol op ziet en hebben dus geen algemene werking. Het op 6 november 1997 te Straatsburg tot stand gekomen Europees Verdrag inzake nationaliteit (Trb. 1998, nrs. 10 en 149, hierna: EVN) is evenmin van invloed op de relevantie en toepasselijkheid van hoofdstuk I van het Verdrag. Dat is expliciet bepaald in artikel 26, tweede lid, aanhef en onder a, EVN.
De vraag in hoeverre het noodzakelijk en wenselijk is om (hoofdstuk I van het) Verdrag op te zeggen is mede afhankelijk van de precieze uitwerking van de afspraak in het regeerakkoord tot modernisering van het nationaliteitsrecht. Zoals eerder aan uw Kamer is gemeld, wordt bij de uitwerking van die afspraak ook het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:189, betrokken.
Deelt u de mening dat het opzeggen van het eerste hoofdstuk van het Verdrag in lijn ligt met de uitvoering van het Regeerakkoord om het nationaliteitsrecht te moderniseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u toelichten of de Nederlandse regering bereid is tot het opzeggen van het eerste hoofdstuk van het Verdrag betreffende beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit, nu dit Verdrag in reikwijdte, meerwaarde en nut zeer beperkt is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Omgangsregelingen gedurende de corona-maatregelen. |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van EenVandaag waarin duidelijk werd dat de rechtspraak een zaak over een omgangsregeling geschrapt heeft tot na de corona-uitbraak? Wat is daarop uw reactie?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Als gevolg van het coronavirus zijn er ingrijpende maatregelen getroffen. Ook voor de Rechtspraak is dit niet zonder gevolgen gebleven. Met de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak, in de uitzending van EenVandaag van 3 april 2020 te gast, snap ik de frustratie over het uitstel van een aangespannen rechtszaak. Uitstel van welke rechtszaak dan ook kan voor de betrokken personen gevolgen hebben die diep ingrijpen in hun persoonlijke leven.
Nadat de coronamaatregelen van kracht werden in de Rechtspraak, werden in eerste instantie alleen de zeer urgente zaken behandeld. Intussen heeft de Rechtspraak niet stil gezeten. De Rechtspraak zet alles op alles om – binnen de mogelijkheden die er zijn – zo veel mogelijk zaken te behandelen. Sinds 6 april is de lijst van te behandelen zaken uitgebreid en de Rechtspraak heeft op 23 april bekend gemaakt dat vanaf 11 mei de gerechtsgebouwen weer opengaan voor het houden van zittingen. De behandeling van onder meer jeugd- en familiezaken heeft daarbij prioriteit.
Zie ook het antwoord op vraag 2.
Kunt u bevestigen dat zaken zoals hierboven aangehaald met de nieuwe werkinstructies van 3 april jl. wél weer zo veel als mogelijk behandeld zullen worden? Zo nee, acht u het wenselijk dat zulke zaken nu niet behandeld worden?2
Nadat de coronamaatregelen van kracht werden, zijn zaken over zorg- en omgangsregelingen in eerste instantie (fase 1) niet behandeld. Behoudens in geval van hele grote spoed. Bij de inschatting daarvan staat de veiligheid van het kind voorop. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan een dreigende ontvoering.
In fase 2, van kracht vanaf 6 april, worden ook zaken over zorg- en omgangsregelingen (zoveel mogelijk) behandeld. Die uitbreiding van de te behandelen zaken is lokaal met maatwerk ingevuld en is afhankelijk van de situatie en de beschikbare capaciteit (ziekte en IT-voorziening) per gerecht of parket.
De rechter screent de zaken op urgentie en bijvoorbeeld ook op de mogelijkheid om een zorg- of omgangsregeling uit te voeren. Zo kan een omgangsregeling waarbij hulpverlening is betrokken (bijvoorbeeld een omgangshuis) met de van kracht zijnde maatregelen vanwege het coronavirus niet altijd worden uitgevoerd. Zaken waarin de veiligheid van het kind in het geding is, worden altijd behandeld.
Behandeling geschiedt schriftelijk als een zaak zich daarvoor leent en partijen daarmee instemmen. Zittingen vinden telefonisch plaats of met behulp van Skype. Vanaf 11 mei zullen op beperkte schaal weer fysieke zittingen worden gehouden.
Kunt u verduidelijken wat de status van omgangsregelingen is gedurende de tijd dat de corona-maatregelen van kracht zijn? Het klopt toch dat de huidige maatregelen geen vrijbrief zijn om omgangsregelingen niet na te komen en dat er op het niet nakomen van omgangsregelingen sancties staan; wordt hierop ook gehandhaafd? Zo ja, door wie en op welke wijze?
Voorop staat dat ook in deze tijd het niet nakomen van een zorg- of omgangsregeling het strafbare feit onttrekking aan wettig gezag kan opleveren, waarvan aangifte kan worden gedaan bij de politie. De maatregelen die worden genomen om verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen, vormen geen vrijbrief om omgangsregelingen niet na te komen. Zoals de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij brief van 7 april heeft aangegeven is het uitgangspunt dat omgangsregelingen gewoon doorgaan, tenzij sprake is van gezondheidsklachten.3 Omgangsregelingen waarbij hulpverlening betrokken is kunnen afhankelijk van het per organisatie gevoerde beleid hierop een uitzondering vormen, omdat het hierbij niet enkel gaat om contact tussen ouder en kind. Ook bij gezondheidsklachten moeten op korte termijn samen tijdelijke oplossingen worden gekozen voor het uitoefenen van zorg- en opvoedtaken. Ik roep ouders op hierin flexibiliteit te betrachten. Van belang is dat professionals, maar ook familieleden en het sociaal netwerk ouders hiertoe stimuleren. Solidariteit en onderlinge steun tussen ouders moet – zeker nu – voorrang krijgen.
Klopt het dat zaken die betrekking hebben op omgangsrecht waaronder ook mogelijke ontvoeringen, op dit moment niet met spoed worden opgepakt? Zo ja, waarom en vindt u dat wenselijk?
Nee dat klopt niet. Omgangszaken worden zoveel mogelijk behandeld. Zaken waarin de veiligheid van het kind in het geding is, zoals bij mogelijke ontvoeringen, zijn al direct als urgente zaken aangemerkt en worden altijd behandeld.
Wat zijn de gevolgen van het gegeven dat het expertteam ouderverstoting later dan 1 juli 2020 met haar advies zal komen, zoals u schreef in antwoord op vragen van het lid Bergkamp (D66)?3 Kan het expertteam wellicht nu al gevraagd worden een reactie te geven op het naleven van omgangsregelingen in deze tijd van corona-maatregelen? Zo nee, wat gaat u er aan doen om hierover helderheid te verschaffen?
Het expertteam presenteert een paar maanden later dan aanvankelijk beoogd zijn eindrapport met voorstellen tot structurele voorkoming en verbetering van de situaties waarin contactverlies tussen een ouder en een kind dreigt of is ontstaan. De actuele situatie omtrent COVID-19 is voor de inhoud van het eindrapport mogelijk relevant, maar zal niet het uitgangspunt van het rapport vormen. Ouders, kinderen en professionals kunnen op dit moment met vragen daarover terecht bij het Nederlands Jeugdinstituut (NJi). MIND Korrelatie geeft daarnaast laagdrempelig advies aan ouders per app, chat of telefoon. Op deze manier kan er helderheid worden verschaft over de naleving van omgangsregelingen ten tijde van de coronacrisis aan iedereen die het betreft en daarover vragen heeft. Ik kan mij desalniettemin voorstellen dat veel betrokkenen verwachtingsvol uitkijken naar het eindrapport van het expertteam. Het expertteam zal daarom reeds voor de zomer tussentijds verslag doen van zijn bevindingen.
Op 24 april jl. heeft de voorzitter van het expertteam ouderverstoting/complexe omgangsproblematiek samen met de voorzitter van het Platform Scheiden zonder Schade in diverse media zoals De Trouw en de radioprogramma’s Spraakmakers en Radio Reporter, het belang benadrukt dat omgangsregelingen moeten doorgaan. Zij hebben gelet op de versoepeling van de coronamaatregelen voor kinderen en jongeren – aangekondigd op 21 april jl. – ouders ertoe opgeroepen omgangsregelingen uit te voeren zoals gezamenlijk afgesproken. Daarbij geven zij ouders mee dat er geen anderhalve meter afstand gehouden hoeft te worden tussen het kind en de ouder. Dit laat onverlet dat rond overdracht van de kinderen en wanneer iemand in het gezin ziek is de (afstands)richtlijnen van het RIVM gevolgd moeten worden.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ja.
De effecten van de coronamaatregelen op geweld achter de voordeur |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de plannen van Minister Schiappa in Frankrijk waar naar aanleiding van een stijging van 30 procent van het aantal meldingen over geweld achter de voordeur een noodpakket is gelanceerd met onder andere extra middelen, extra opvang en laagdrempelige meldpunten in supermarkten en apotheken?1
Acht u het wenselijk om, zoals in Frankrijk en Spanje reeds het geval is, een codewoord te introduceren voor het veilig melden van geweld achter de voordeur, bij bijvoorbeeld apotheken? Zo ja, bent u bereid hier per ommegaande in overleg met Veilig Thuis en andere ketenpartners werk van te maken? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat het juist in lockdown-situaties voor slachtoffers extra lastig is om geweld te melden? Zo ja, deelt u dat het wenselijk is om, zoals in Frankrijk, slachtoffers de mogelijkheid te bieden per sms melding te doen van geweld achter de voordeur?
Bent u reeds bekend met de stijging van het aantal meldingen in Brabant en Friesland? Bent u bereid om met de te verwachten verdere toename van geweld achter de voordeur gedurende deze crisis extra aandacht te besteden aan het bereiken van slachtoffers en bieden van hulp? Zo ja, hoe gaat u de hulplijn van Veilig Thuis gedurende de coronacrisis breder onder de aandacht brengen in Nederland? Zo nee, waarom niet?2 3
Bent u bekend met de oproep van Kinderombudsvrouw Kalverboer om kinderen in onveilige thuissituaties naar school te halen? Deelt u de wens dat kinderen die opvang krijgen omdat zij in onveilige thuissituaties zitten, ook op veiligheid moeten kunnen rekenen als zij ziekteverschijnselen krijgen? Kunt u toelichten hoe wordt voorkomen dat deze kwetsbare kinderen wegens ziekteverschijnselen alsnog thuis komen te zitten?4