Bent u bekend met de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland in de casus van een Accidental American tegen de Volksbank?1
Ja.
Hoe rijmt deze uitspraak van de rechter met het lopende onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) naar het weigeren van een basisbetaalrekening door banken alleen vanwege het ontbreken van een Tax Identification Number (TIN) en de strijdigheid hiervan met de Europese regelgeving?2
De uitspraak van de rechter gaat over de vraag of het handelen van de genoemde bank in dit individuele geval – betreffende de beëindiging van een bankrelatie, waaronder de opzegging van een reguliere bankrekening – al dan niet rechtmatig is. De AFM houdt toezicht op de naleving van de regels over de basisbetaalrekening 3. Op basis van signalen die zij heeft ontvangen over het sluiten en blokkeren van «reguliere» bankrekeningen van Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit is zij een verkennend onderzoek gestart. De AFM heeft aangegeven het FATCA-beleid van banken te onderzoeken en te monitoren en daarbij te kijken of banken de regels omtrent de basisbetaalrekeningen juist naleven. Naar het oordeel van de AFM kunnen banken niet weigeren om een basisbetaalrekening te openen, dan wel geopend te houden, vanwege het enkele feit dat een cliënt met ook de Amerikaanse nationaliteit geen TIN of Social Security Number (SSN) (heeft) verstrekt of een cliënt met «US indicia»4 geen formulier «Bepalen belastingstatus Verenigde Staten» aanlevert. De bank kan dit alleen doen als er sprake is van de weigerings- en beëindigingsgronden die wettelijk zijn verankerd.5 De bank moet dit per individueel geval beoordelen. De AFM heeft aangegeven dat dit standpunt niet in tegenspraak is met de rechterlijke uitspraak van 23 december 2020.6
Klopt het dat:
Voor het oordeel van de rechter in bovengenoemde zaak verwijs ik naar de betreffende uitspraak7.
Indien bovenstaande klopt, wat zegt dit over de route naar een definitieve oplossing voor de Accidental Americans? Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechter impliceert dat de geldende wetgeving de door het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot verbetering van de internationale naleving van de belastingplicht en tenuitvoerlegging van de Foreign Account Tax Compliance Act (FATCA-IGA Verdrag) geraakte Nederlanders onvoldoende bescherming biedt en het aan u als leden van het kabinet is om de wetgeving als zodanig te veranderen dat ook Nederlandse Accidental Americans kunnen uitgaan van een rechtvaardigde overheid, die bescherming biedt aan haar inwoners en rekening houdt met de menselijke maat? Bent u voornemens om, al dan niet unilateraal, wetgeving in gang te zetten die de Nederlandse Accidental Americans beschermd tegen de druk die de VS via bankinstellingen op hen uitoefent? Zo nee, waarom niet?
De belastingplicht voor Nederlanders met de Amerikaanse nationaliteit bestaat los van de FATCA Intergovernmental Agreement (IGA) en vloeit voort uit Amerikaanse belastingwetgeving. De rapportageplicht van financiële instellingen (FI’s) vloeit voort uit de (tevens) Amerikaanse FATCA-wetgeving. Internationaal opererende FI’s kunnen ook zonder de FATCA-IGA zich niet aan de rapportageplicht onttrekken. De FATCA IGA creëert deze verplichtingen dus niet maar is gesloten om te bewerkstelligen dat de verstrekking van de bankgegevens plaatsvindt volgens de vereisten van privacybescherming bij internationale informatie-uitwisseling. Om dat te garanderen moeten de FI’s de gegevens leveren aan de Belastingdienst die vervolgens de informatie aan de Amerikaanse belastingdienst doorgeeft.
De FATCA IGA is geïmplementeerd in de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB) en het uitvoeringsbesluit WIB (UB WIB). De in de FATCA IGA gemaakte afspraken met de VS kan Nederland niet unilateraal aanpassen door de WIB en UB WIB te wijzigen, omdat daarmee internationale afspraken zouden worden geschonden en het verdrag boven de nationale wet gaat. Maar zelfs als Nederland de IGA niet zou hebben gesloten en geïmplementeerd in de WIB, zou de rapportageverplichting voor de FI’s blijven bestaan. Het enige verschil zou zijn dat FI’s zelf voor de uitvoering daarvan zouden moeten zorgen. De consequentie hiervan zou zijn dat de Nederlandse overheid niet als tussenpersoon zou fungeren en de uitwisseling niet meer aan de vereisten voor de bescherming van persoonsgegevens zou voldoen.
Wat ik wel kan doen is zowel bilateraal als met de andere EU landen, de Amerikanen vragen of zij bereid zijn om uitzonderingen te maken voor onbedoelde Amerikanen. In EU verband zal ik dit doen in het gesprek waarbij de EU door de VS uitgenodigd in de brief van 20 maart jl. Ik wil hier echter wel de kanttekening bij maken dat ik dit in het verleden al eens bilateraal heb aangekaart en de VS toen niet bereid was dit te doen.
Verder wil ik nog benoemen dat de FATCA IGA en de Nederlandse wetgeving FI’s niet verplichten om bestaande rekeningen te sluiten bij slechts het missen van een TIN. De rekening wordt dan gerapporteerd zonder TIN. Dit brengt volgens de banken het risico met zich mee dat zij door de Amerikaanse autoriteiten aangemerkt worden als significant non-compliant met mogelijk hoge boetes als gevolg.
Daarom is in de leidraad FATCA/CRS verduidelijkt wanneer een FI non-compliant wordt bevonden. Er staat namelijk dat wanneer een FI een redelijke inspanning levert om ervoor te zorgen dat de klant een US TIN of Certificate of Loss of Nationality (CLN) aanlevert, dit door de VS als belangrijke wegingsfactor wordt meegenomen bij de bepaling of een FI eventuele sancties worden opgelegd.8 Hierbij verwijs ik bovendien naar mijn brief van 2 februari, waarin ik aangeef dat Nederland een FI compliant acht in de zin van de FATCA-regelgeving bij een redelijke inspanning van de FI om een US TIN of CLN te verkrijgen en Nederland dit ook aan de Verenigde Staten zal communiceren.
Daarnaast hebben de Minister en ik in het verleden meerdere malen aan de banken gecommuniceerd, en blijven wij communiceren, dat het onnodig is om bij slechts het ontbreken van een TIN rekeningen te sluiten en dat de Amerikanen dit zelf ook hebben aangegeven in hun brief van 12 maart 2020.
Ik vraag u met klem om de toezegging dat de Accidental American in kwestie, maar ook alle andere personen die met deze problematiek te maken hebben, een basisbetaalrekening tot hun beschikking blijven houden; kunt u dit toezeggen?
Graag verwijs ik hiervoor naar de Kamerbrief die ik op 2 februari naar uw Kamer heb gestuurd met de stand van zaken van de acties die ik heb ondernomen naar aanleiding van de toezeggingen gedaan tijdens het Algemeen Overleg Toeval-Amerikanen op 24 november 2020. In die brief geef ik aan dat de banken hebben toegezegd om in 2021 geen rekeningen te sluiten van Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit met als reden het enkel ontbreken van een US TIN of CLN. Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit die nog geen US TIN of CLN hebben, blijven in 2021 de beschikking houden over hun betaalrekening. Het kunnen beschikken over een basisbetaalrekening is derhalve in 2021 nog niet aan de orde voor deze groep, aangezien iemand pas een aanvraag voor een basisbetaalrekening in kan dienen als hij/zij geen «reguliere» rekening meer bezit.
Deze toezegging van de banken ziet niet op gevallen waarin zich ook andere omstandigheden voordoen die aanleiding kunnen zijn voor het sluiten van de rekening. Zoals ik in de beantwoording van eerdere Kamervragen9 heb aangegeven hebben personen die niet meer beschikken over een reguliere rekening de mogelijkheid om een basisbetaalrekening aan te vragen. In beginsel geldt dat burgers die rechtmatig in de EU verblijven recht hebben op een basisbetaalrekening als zij aan de daarvoor geldende voorwaarden voldoen10. Zo moet de aanvrager aantonen werkelijk belang te hebben bij een basisbetaalrekening en mag geen sprake zijn van veroordeling voor bepaalde financiële delicten. Ook moet de betreffende financiële instelling voldoen aan de eisen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft). Graag verwijs ik hiervoor ook naar de beantwoording van Kamervragen11 waar ik verder inga op het recht op een basisbetaalrekening. Overigens geldt dat als een klant niet in aanmerking komt voor een basisbetaalrekening, hij onder het Convenant Basisbankrekening een aanvraag voor een betaalrekening in kan dienen.12
Inmiddels vraagt de Kamer al enkele jaren, waarvan twee jaar zeer intensief, om tot een oplossing te komen voor deze Accidental Americans; welke stappen richting een oplossing zijn er in de afgelopen twee jaar gezet? Waarom krijgen de Verenigde Staten (VS) van de Nederlandse overheid nog steeds de gelegenheid tot het, via banken, onderdrukken van Nederlanders met toevallig de Amerikaanse nationaliteit met alle gevolgen van dien?
Er is de afgelopen jaren veel ondernomen om een oplossing te vinden voor de problemen van onbedoelde Amerikanen.13 In de brief over de terugkoppeling van de toezeggingen gedaan tijdens voornoemd AO onbedoelde Amerikanen ga ik in op de acties die ik de afgelopen tijd heb ondernomen en nog ga ondernemen om onbedoelde Amerikanen te helpen met de gevolgen van FATCA. Daarbij wil ik graag ook vermelden dat de sleutel voor de oplossing bij de Amerikaanse wet- en regelgeving ligt.
Is het FATCA-IGA Verdrag getoetst aan de Europese privacywetgeving? Zo ja, dan vragen wij graag een toelichting en specifiek op de vraag of het FATCA-IGA Verdrag dan ook daadwerkelijk in overeenstemming is met de Europese privacywetgeving? Zo nee, waarom niet en bent u bereid deze toets alsnog aan te gaan?
Op de informatie-uitwisseling in Nederland zijn de bepalingen in de WIB van toepassing. In de WIB zijn de richtlijnen van de Europese Unie geïmplementeerd, evenals andere regelingen van internationaal recht op het gebied van de wederzijdse bijstand. Er is dan ook geen verschil tussen het uitwisselen van FATCA-gegevens en gegevens op basis van richtlijnen en verdragen. De informatie-uitwisseling zoals afgesproken in de FATCA IGA is gebaseerd op de inlichtingenbepalingen in het bilaterale belastingverdrag tussen Nederland en de VS. Zowel het belastingverdrag met de VS als de WIB bieden waarborgen voor internationale (geautomatiseerde) informatie-uitwisseling.
Bij de totstandkoming van de FATCA IGA in 2013 is veel aandacht besteed aan de gegevensbescherming. Zo hebben bij het invoeren van de FATCA IGA de EU-lidstaten gezamenlijk advies gevraagd aan de «article 29 working party on Data Protection» (WP29) van de Europese Commissie. WP29 heeft aangegeven dat een wettelijke basis noodzakelijk is om de gegevens uit te wisselen en heeft aanbevolen de af te sluiten IGA ter toetsing voor te leggen aan de nationale autoriteit gegevensbescherming. Het College bescherming persoonsgegevens (nu de Autoriteit persoonsgegevens) heeft geoordeeld dat met de FATCA IGA de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) werd nageleefd. Inmiddels is de AVG van kracht maar die verschilt op dit punt inhoudelijk niet van de (ingetrokken) Wbp. In de memorie van toelichting bij de goedkeuringswet van de FATCA IGA14 is uitgebreid op deze materie ingegaan.
Ik vraag u ook in te gaan op de in eerdere schriftelijke vragen van het lid Lodders (VVD) gestelde, maar onbeantwoorde vraag, over in hoeverre u de reactie van de Volksbank deelt dat «cashbetalingen wettelijk niet zijn uitgesloten», op het argument dat er zonder basisbetaalrekening ook geen belasting betaald kan worden?3 Kunnen mensen met contant geld wettelijk gezien belasting betalen? Kunnen mensen met contant geld wettelijk gezien de zorgpremie betalen of pensioen ontvangen? Zo nee/ja, graag een uitgebreide toelichting.
Met mijn reactie op eerdere Kamervragen16 heb ik aan willen geven dat, uitgaande van de uitspraak van het Kifid, consumenten altijd kunnen beschikken over een basisbetaalrekening en daarmee inkomsten ontvangen en noodzakelijke betalingen kunnen verrichten, waaronder het betalen van belasting. Graag verwijs ik ook naar de beantwoording van vraag 5, waarin ik aangeef dat banken hebben toegezegd om in 2021 geen rekeningen te sluiten van Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit bij het enkel ontbreken van een US TIN. In 2021 zullen er dus geen rekeningen om die reden worden opgezegd en kunnen Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit hun inkomsten ontvangen en betalingen verrichten.
Zoals is beschreven in de Kamerbrief over de rol, gebruik en acceptatie van contant geld in Nederland17 staat het, naar Nederlands recht, partijen bij een overeenkomst in beginsel vrij om voor het aangaan van een transactie contant geld als betaalmiddel uit te sluiten, mits die uitsluiting niet onredelijk bezwarend is.18 Vooralsnog bestaat er geen algemene wettelijke verplichting tot acceptatie van contant geld. Nederland kent contractsvrijheid: binnen bepaalde (ruime) grenzen mogen partijen zelf beslissen hoe ze een overeenkomst vormgeven. Dit geldt ook voor de wijze van betaling. Het hangt er dus vanaf wat is opgenomen in de algemene (contract) voorwaarden van de desbetreffende zorgverzekeraar/pensioenfonds, waar de klant mee akkoord is gegaan, of de betaling alleen via een overschrijving kan geschieden. Naast de algemene beginselen zijn er ook nog specifieke regels over de acceptatie van contant geld door overheden. Een voorbeeld is artikel 4:89 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht dat bepaalt dat bestuursrechtelijke geldschulden zoals belastingen, premies en eigen bijdragen giraal moeten worden voldaan. Met contant geld belasting betalen is dan ook niet meer mogelijk. Er kan alleen van bankrekening naar bankrekening betaald worden of met een contante storting via een grenswisselkantoor.
Hoeveel personen van de groep van ruim 40.000 Nederlandse Accidental Americans hebben inmiddels een TIN aangevraagd en hoeveel personen hebben afstand gedaan van de Amerikaanse nationaliteit? Hoeveel personen van de groep Accidental Americans met een TIN betalen nu ook daadwerkelijk belasting in de VS? Wordt bij het berekenen van de Nederlandse belastingaangifte rekening gehouden met de belasting die deze groep betaalt in de VS? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier? Kunt u uitgebreid toelichten waarom u vindt dat de belastingheffing door de VS op Nederlanders met toevallig de Amerikaanse nationaliteit niet gezien kan worden als dubbele belastingheffing maar gevoelsmatig wel als zodanig voelt?4 Wat is volgens de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) de definitie van «dubbele belastingheffing»? Kunt u een uitputtende lijst delen van inkomen waar Nederland niet en de VS wel belasting over heft?
De Belastingdienst heeft in 2020 over het jaar 2019 over 39.499 rekeninghouders (natuurlijke personen) met een fiscale verplichting in de VS gerapporteerd aan de IRS, van 35.821 mensen is dat gebeurd met een US TIN. Niet al deze mensen zijn Accidental Americans. Dit kunnen bijvoorbeeld ook Amerikaanse expats zijn of Nederlanders met een Green Card.
Hoeveel mensen afstand hebben gedaan van hun Amerikaanse nationaliteit is mij niet bekend, het aantal gerapporteerde rekeningen aan de IRS is tamelijk stabiel, daaraan valt niet af te lezen hoeveel mensen afstand hebben gedaan. Ook is niet bekend hoeveel mensen met een TIN nu ook daadwerkelijk belasting betalen in de VS, we hebben geen inzage in de bestanden van de IRS. In hoeverre deze mensen bij het doen van aangifte in Nederland melding maken van in de VS betaalde belasting is ook niet bekend.
De OESO hanteert de volgende definitie van dubbele belastingheffing:
«Er is sprake van internationale dubbele belastingheffing wanneer aan dezelfde belastingplichtige in twee of meer landen vergelijkbare belastingen worden opgelegd met betrekking tot hetzelfde belastbare inkomen of vermogen, bijvoorbeeld wanneer het inkomen belastbaar is in het bronland en in het land waar de ontvanger van dat inkomen woont.»20
Nederland heeft met de VS een verdrag om dubbele belasting te voorkomen. In het verdrag zijn afspraken gemaakt over welk land mag heffen over welk inkomen en welk land vervolgens vrijstellingen en verrekeningen moet geven bij dubbele belasting. Het verdrag kan echter niet elke situatie voorkomen die mogelijk als dubbele belasting wordt gevoeld. Dit komt bijvoorbeeld doordat beide landen verschillende grondslagen hanteren. Zo kan het belastingverdrag niet voorkomen dat de VS over bepaalde bronnen van inkomen heffen waarover Nederland niet heft. Ik beschik niet over een uitputtende lijst van inkomen waarbij dit het geval is. Een bekend voorbeeld hiervan is echter de verkoopwinst van een huis. De VS heffen, boven een bepaalde drempel, over de verkoopwinst van een huis. Nederland heft hierover niet. Omdat Nederland niet heft ontstaat er strikt gezien geen dubbelebelasting en mag de VS heffen bij de eigen onderdanen. Dat kan voor Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit aanvoelen als dubbele belasting maar is dat juridisch gezien niet. Zolang de Amerikanen heffen op basis van nationaliteit is de enige manier waarop dit voorkomen kan worden het opzeggen van de Amerikaanse nationaliteit.
Als op basis van het verdrag belasting mag worden geheven door de VS op inkomen van een inwoner van Nederland dat in Nederland in de heffing wordt betrokken, wordt hier door Nederland rekening mee gehouden. Een belastingplichtige kan een beroep doen op het verdrag door in de belastingaangifte te verzoeken om voorkoming van dubbele belasting over die bron van inkomen. Nederland geeft dan vervolgens een vrijstelling of verrekening van de Amerikaanse belasting, afhankelijk van de soort belasting.21 Andersom kan, als op grond van het verdrag Nederland mag heffen, een onbedoelde Amerikaan de IRS verzoeken om de Amerikaanse belasting ongedaan te maken door middel van verrekening.
Bent u bekend met het bericht «Annie Brouwer uit Harkema is Amerikaan tegen wil en dank, maar moet daar nu ook belasting betalen»?5
Ja.
Wat vindt u van dit voorbeeld waarbij een ondernemer met een zakelijke rekening geraakt wordt door de Foreign Account Tax Compliance Act? Zijn er meer ondernemers met zakelijke rekeningen die getroffen worden door FATCA? Zo ja, hoeveel? Kunt u bevestigen dat mocht een zakelijke rekening zoals in dit voorbeeld opgeheven wordt een basisbetaalrekening gebruikt kan worden voor zakelijke transacties zoals het uitbetalen van salarissen? Zo nee, kunt u beschrijven hoe deze ondernemer daar mee om dient te gaan?
Zoals ik ook heb aangegeven in mijn reactie op het zwartboek met ervaringen van Accidental Americans neem ik alle ervaringen van Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit serieus. Ik kan het gevoel van onmacht en onrechtvaardige behandeling van Accidental Americans en dus ook van deze ondernemer goed begrijpen.
Ik heb geen informatie over hoeveel ondernemers met zakelijke rekeningen onder de FATCA-wetgeving vallen. De FATCA-regelgeving maakt geen onderscheid tussen een natuurlijk persoon die een particuliere klant is en een natuurlijke persoon met een Inkomstenbelasting-onderneming (IB-onderneming). Nederlanders met de Amerikaanse nationaliteit die een IB-onderneming (o.a. eenmanszaak, deelname in een maatschap en vennootschap onder firma) hebben, moeten voor hun zakelijke rekening, net als voor hun reguliere betaalrekening, een US TIN of CLN aanleveren.
Het in de richtlijn betaalrekeningen opgenomen recht op een basisbetaalrekening is alleen van toepassing op consumenten die rechtmatig in de EU verblijven. De richtlijn en de Wft, waarin deze richtlijn is geïmplementeerd, sluiten niet uit dat een basisbetaalrekening ook voor zakelijke transacties gebruikt kan worden. Zoals ik eerder heb aangegeven roep ik Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit op om een US TIN of CLN aan te vragen. Dat geldt ook voor deze ondernemer.
Bent u bekend dat ook in dit voorbeeld sprake is van gebrekkige en geen eenduidige informatie en communicatie? Kunt u toelichten welke acties u het afgelopen half jaar heeft ingezet om de informatievoorziening en communicatie op een hoger niveau te brengen? Klopt het dat de informatievoorziening vanuit de Belastingdienst naar aanleiding van het laatste debat over FATCA nog niet gewijzigd is? Kunt u dat verklaren?
Het is van belang dat mensen die erachter komen dat ze (ook) Amerikaan zijn voldoende geïnformeerd worden. Voor deze mensen ben ik aan het bezien hoe de overheid op een actievere manier kan communiceren over de gevolgen van FATCA. Hoewel de afgelopen jaren veel informatie is verstrekt in brieven van de banken aan hun klanten, op de websites van de NVB en de Belastingdienst, in Kamerbrieven en in de beantwoording van Kamervragen zie ik ook het nut in om dit op een centrale, goed vindbare plek samen te brengen op rijksoverheid.nl. Ik zal u op de hoogte houden van de voortgang op dit gebied.
Wat vindt u van het feit dat deze ondernemer met een eigen zaak bij afkoop van de Amerikaanse nationaliteit belasting moet betalen in Nederland en in de VS? Heeft u zicht op de belastingclaim van de VS als mensen zoals in dit voorbeeld al jarenlang een eigen zaak hebben? Zo ja, op welke grondslagen wordt vanuit de VS belasting geheven waarbij er sprake zal zijn van dubbele belastingheffing? Vindt u dit een te verantwoorden belastingclaim?
Het klopt dat er bij het opzeggen van de nationaliteit aangifte moet worden gedaan in de VS over de afgelopen vijf jaar. Dat wil echter niet zeggen dat er ook een belastingschuld ontstaat. Hoewel ik over individuele gevallen geen uitspraken kan doen, zal dubbele belasting in de meeste gevallen worden voorkomen door het belastingverdrag. Mocht er door verschillende grondslagen en ondanks aftrekposten en drempels toch een belastingclaim ontstaan vanuit de VS, dan wordt met de versoepelde afstandsprocedure de belastingclaim alsnog kwijtgescholden als deze onder de 25.000 dollar is. Voor verdere uitleg verwijs ik naar mijn antwoord bij vraag 9.
Wat vindt u van de overweging van deze ondernemer om te stoppen met een zaak omdat deze belastingclaim en hoge kosten boven de markt hangen?
Ik vind het onwenselijk als mensen dit soort negatieve gevolgen zouden ondervinden door hun keuze om de Amerikaanse nationaliteit op te zeggen. Daarom ben ik in gesprek met de VS over o.a. het verlagen van kosten voor de afstandsprocedure voor onbedoelde Amerikanen.
Kunt u de vragen gelijktijdig met de, in het debat over de Accidental Americans op 24 november 2020, toegezegde brief in januari 2021 beantwoorden; een brief waar veel mensen en wij grote verwachtingen bij hebben?
Ja.
Het bericht ‘Meer dan 160 enkelbanden uit de lucht door netwerkstoring’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Meer dan 160 enkelbanden uit de lucht door netwerkstoring»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Weten enkelbanddragers op het moment dat er een storing is dat zij uit beeld zijn? Zo ja, kunt u aangeven op welke manier zij dit kunnen merken en bent u bereid dit te veranderen omdat er op deze manier gevaarlijke situaties kunnen ontstaan? Zo nee, waarom niet?
Een verstoring is in beginsel niet merkbaar voor de drager van een enkelband omdat het apparaat geen signalen afgeeft van uitval van verbinding. Daarnaast wordt ook tijdens een verstoring de informatie over de locatie van een justitiabele in de enkelband opgeslagen. Deze informatie is na afloop van de verstoring beschikbaar voor de meldkamer.
Zaten tussen de 165 enkelbandragers die door de storing buiten beeld waren verdachten of daders van gewelds- of zedendelicten? Zo ja, kan precies worden aangegeven om hoeveel personen het gaat en van welk delict zij worden verdacht of voor welk delict zij zijn veroordeeld? Zo nee, waarom niet?
De enkelband is een technisch hulpmiddel om bij verdachten en veroordeelden aan wie vrijheden zijn toegestaan te controleren of zij zich aan een locatieverbod of -gebod houden. Een enkelband is niet gebonden aan het gepleegde strafbare feit. Het precies beantwoorden van deze vraag zou per enkelbanddrager dossieronderzoek vergen, waarbij meerdere organisaties betrokken zijn, om deze gegevens te achterhalen. Dit is zeer tijdsintensief en kostbaar.
Zijn tijdens de storing enkelbandjes gesaboteerd? Zo ja, hoeveel?
Gedurende de verstoring hebben er geen enkelbandsabotages of overtredingen van het locatieverbod of -gebod plaatsgevonden, hetgeen is bevestigd door de meldkamer. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat tijdens de storing strafbare feiten zijn gepleegd.
Zijn tijdens de storing door enkelbanddragers strafbare feiten gepleegd? Zo ja, hoeveel en om welke delicten gaat het?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen gaat u nemen om een einde te maken aan dit soort blunders?
De verstoring kwam tot stand door een verstoring bij een telecomprovider. Om dergelijke verstoringen in de toekomst zo veel mogelijk te voorkomen, zijn in de aanbesteding van de nieuwe enkelbanden ten aanzien van de telecommunicatie aanvullende eisen gesteld. Naar aanleiding daarvan zijn de nieuwe enkelbanden uitgerust met een dubbele simkaart die verbonden is met meerdere providers, waardoor de band bij een verstoring van een telecomprovider overschakelt naar aan andere provider. De ingebruikname van de nieuwe enkelband vindt geleidelijk en gecontroleerd plaats. Het streven is dat alle deelnemers in mei 2021 aan de nieuwe enkelband zijn aangesloten. Ik hecht eraan te melden dat het gebruik van (mobiele) technologieën een risico op storing kent. Belangrijk is om dan te weten hoe te handelen. DJI en zijn partners zijn hierop voorbereid.
Bent u het eens dat de enkelband, als vervanging van een deel van een gevangenisstraf, moet worden afgeschaft? Zo ja, bent u bereid dit te regelen? Zo nee, waarom niet?
De enkelband is geen vervanging van een deel van een gevangenisstraf of voorlopige hechtenis. De enkelband is een technisch hulpmiddel om verdachten en veroordeelden te controleren aan wie vrijheden worden toegestaan of waarvan de voorlopige hechtenis wordt geschorst onder de voorwaarde van een locatieverbod of -gebod.
Problemen met software die bij verkiezingen wordt gebruikt |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het artikel1 van de Chaos Computer Club waarin Johannes Obermaier en Tobias Madel aangeven dat het Duitse systeem voor het tellen van de stemmen niet deugt?
Ja, ik wijs er op dat de programmatuur waar dit artikel over gaat andere programmatuur is dan de ondersteunende software verkiezingen waar de Kiesraad gebruik van maakt om de uitslag van de verkiezingen in Nederland mee te berekenen.
Is het waar dat het Nederlandse OSV2020 door IVU Traffic Technologies AG (IVU) is ontwikkeld en dat deze firma onderdeel is van vote iT, dezelfde firma die het niet deugende systeem in Duitsland leverde?
De Kiesraad heeft het onderhoud van OSV (de ondersteunende software verkiezingen) in 2015 Europees aanbesteed en vervolgens met IVU Traffic Technologies AG een raamovereenkomst gesloten. Deze raamovereenkomst loopt tot juli 2022.
Medio 2019 is Vote iT GmbH eigenaar geworden van het bedrijf waarmee de Kiesraad een raamovereenkomst heeft voor het onderhoud van OSV.
Weet u dat vote iT een geschiedenis heeft van niet deugende producten en bovendien het weglachen van ernstige problemen?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is het mogelijk dat een omstreden Duitse firma de Nederlandse verkiezingssoftware maakt?
Zie antwoord vraag 2.
Welke zijn de afwegingen en wat is de onderbouwing om riskante software te gebruiken bij het optellen van stemmen en het bepalen van de uitslag, waar dit ook handmatig kan? Kunt u de betreffende documenten inclusief een begrijpelijke toelichting verstrekken?
Bij de verkiezingen wordt er handmatig gestemd met het potlood en een papieren stembiljet. De stemmen worden vervolgens in ieder stembureau handmatig geteld. De uitkomst van die handmatige telling wordt handmatig vastgelegd in een proces-verbaal. Deze processen-verbaal worden openbaar gemaakt en zijn voor iedereen die dat wil te bekijken. De ondersteunende software verkiezingen (OSV) wordt gebruikt voor de optellingen die daarna achtereenvolgens op gemeentelijk niveau, per kieskring en door het centraal stembureau (de Kiesraad) worden gemaakt.
De gemeenten en de Kiesraad willen programmatuur gebruiken omdat het gebruik hiervan optelfouten voorkomt. Daarnaast komt de optelling daarmee sneller tot stand. Snelheid is geboden omdat de tijd tussen de dag van stemmen en het moment waarop de uitslag bekend moet worden gemaakt kort is.
De Kiesraad is eigenaar van de programmatuur en is verantwoordelijk voor het onderhoud daarvan. De Kiesraad, dus niet de leverancier die het onderhoud uitvoert voor de Kiesraad, bepaalt of de programmatuur voldoet en gebruikt kan worden bij de verkiezingen. Om te bepalen of de programmatuur geschikt is voor gebruik laat de Kiesraad de programmatuur onderzoeken door onafhankelijke instanties. Een voorbeeld hiervan is het onderzoek naar de beveiliging van OSV2020 in oktober 2020 door Hackdefense3. Voor de aankomende Tweede Kamerverkiezing is de programmatuur door het bedrijf Expleo4 getoetst aan de wettelijke vereisten. De uitkomsten van deze rapporten maakt de Kiesraad openbaar en zijn raadpleegbaar op de website5 van de Kiesraad. Daarnaast wordt de broncode van de programmatuur openbaar gemaakt, zodat iedereen die dat wil daarvan kennis kan nemen.
Tot slot heb ik uw Kamer op 27 januari jl. geïnformeerd6 over de controles die bij de komende Tweede Kamerverkiezingen zullen worden uitgevoerd om de juiste werking van OSV vast te kunnen stellen.
Wat gaat u doen om te garanderen dat de extra kwetsbaarheid die u met deze software aan het verkiezingsproces hebt toegevoegd niet misbruikt kan worden? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Wat zijn de totale kosten tot nog toe voor het ontwikkelen van OSV2020, inclusief de kosten voor het voorbereidende traject en de rapporten, verslagen, onderzoeken, etc. die naar aanleiding van deze software zijn vervaardigd? Kunt u dit in een duidelijk overzicht presenteren?
De Kamer is in 2019 geïnformeerd over het feit dat voor de herindelingsverkiezingen van november 2020 en de Tweede Kamerverkiezing van maart 2021 een nieuwe versie van OSV zou worden ontwikkeld zodat eerder in de programmatuur geconstateerde kwetsbaarheden zouden worden weggenomen. De kosten hiervan bedragen € 2,4 mln (excl. BTW). Gespreid over 2019, 2020 en 2021 is hiervoor vanuit de begroting van BZK € 2,9 mln (incl. BTW) overgeboekt naar de begroting van de Kiesraad.
Hiernaast maakt de Kiesraad kosten in verband met het testen en toetsen van de programmatuur ten behoeve van het gebruik bij de herindelingsverkiezingen 2020 en de Tweede Kamerverkiezing in 2021. In totaal bedragen de kosten hiervan € 286.000.
Indien u bereid bent om maatregelen te treffen die kunnen garanderen dat de extra kwetsbaarheid die de software toevoegt niet misbruikt wordt, ziet u dan ook in dat de software eigenlijk niets toevoegt aan het kiesproces behalve veel kosten?
Zie het antwoord op vraag 5 en 6.
Het bericht ‘Discriminerend beleid binnen studentenorganisatie: dit soort documenten zijn ontluisterend’ |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat studentenvereniging Navigators homoseksualiteit problematiseert in verschillende beleidsdocumenten?1
Ja.
Klopt het dat in 2018 een intern document bij Navigators is opgesteld met daarin een afkeuring van homoseksualiteit? Op welke manier zorgde onder andere dit document voor een ongelijke positie tussen homoseksuelen en heteroseksuelen binnen deze vereniging?
Het moge duidelijk zijn dat ik het ten strengste afkeur als er discriminerende praktijken plaatsvinden ten aanzien van al dan niet «praktiserende» lhbt-personen.
Voor wat betreft functies binnen de vereniging is de Algemene wet gelijke behandeling van toepassing. Ook vrijwilligerswerk valt hieronder. Op grond hiervan mag een instelling op godsdienstige grondslag ten aanzien van personen die voor haar werkzaam zijn onderscheid maken op grond van godsdienst, voor zover dit kenmerk vanwege de aard van de betrokken specifieke beroepsactiviteit of de context waarin deze wordt uitgeoefend een wezenlijk, legitiem en gerechtvaardigd beroepsvereiste vormt, gezien de grondslag van de instelling. Een zodanig onderscheid mag niet verder gaan dan passend is, gelet op de houding van goede trouw en loyaliteit aan de grondslag van de instelling die van de voor haar werkzame personen mag worden verlangd, en mag niet leiden tot onderscheid op een andere in artikel 1 genoemde grond. Onderscheid op grond van seksuele oriëntatie of partnerkeuze is niet toegestaan.
Klopt het dat de Navigators een «medewerkersprofiel» hanteren om te kijken of je geschikt bent voor een bestuursfunctie en dat er voor «praktiserende» LHBTI’ers geen ruimte is? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier ontvangt de Navigators financiële ondersteuning van universiteiten en hogescholen door middel van bijvoorbeeld studiebeurzen? Kunt u een overzicht geven van de verschillende geldstromen tussen de Navigators en het bekostigd hoger onderwijs in Nederland?
Studentbestuurders van lokale Navigator Studentenverenigingen (NSV) doen in sommige gevallen een individueel beroep op bestuursbeurzen. Deze worden uitgekeerd vanuit het Profileringsfonds. De voorwaarden onder welke deze beurzen worden toegekend, worden door de instellingen vastgesteld in samenspraak met de medezeggenschapsraad. Voor cijfers over door instellingen toegekende bestuursbeuzen, verwijs ik naar de beantwoording van de vragen van lid Paternotte, welke gesteld zijn naar aanleiding van dezelfde berichtgeving.
Bent u bekend met andere studentorganisaties of studentenverenigingen die intern onderscheid maken tussen LHBTI-leden en heteroseksuele leden? Zo ja, welke zijn dit? Maken zij ook aanspraak op bijvoorbeeld studiebeurzen? Zo nee, bent u bereid om hier actief navraag naar te doen?
Ik ben niet bekend met studentenorganisaties die intern onderscheid maken tussen LHTBI-leden en heteroseksuele leden. VH en VSNU hebben desgevraagd aangegeven dergelijke studentenorganisaties ook niet te kennen.
Welke eisen stellen instellingen bij het verstrekken van bijvoorbeeld bestuursbeurzen als het gaat om de sociale veiligheid van studenten, zoals de acceptatie van LHBTI-studenten? Indien die eisen niet gesteld worden, waarom niet?
De instellingen geven aan regelmatig in gesprek te gaan met studentenorganisaties over kernwaarden als sociale veiligheid, maar ook om het belang van diversiteit en inclusiviteit te benadrukken. Deze kernpunten komen ook terug in de dialoog tussen de instelling en de medezeggenschapsraad over de voorwaarden waaronder bestuursbeurzen worden uitgekeerd.
Bent u het met de mening eens dat studentorganisaties of studentenverenigingen geen financiële ondersteuning zouden moeten ontvangen, wanneer zij ervoor kiezen om bijvoorbeeld LHBTI’ers uit te sluiten van bestuursfuncties? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat onderwijsgeld niet gebruikt wordt om discriminatie mogelijk te maken?
Ik ben van mening dat organisaties die handelen in strijd met de Algemene wet gelijke behandeling, geen financiële ondersteuning zouden dienen te ontvangen.
Het bericht ‘Brabants ziekenhuis merkte jarenlang datalekken niet op’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Brabants ziekenhuis merkte jarenlang datalekken niet op»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe er toezicht wordt gehouden op het gebruik van noodprocedures om medische dossiers te bekijken? Kunt u aangeven waar dit dan in het geval van dit ziekenhuis is misgegaan en hoe dit in de toekomst wordt voorkomen?
De beveiliging van medische dossiers, waaronder de noodprocedures om dossiers in te kunnen zien, is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieders en de regels zijn streng en duidelijk. Een zorgaanbieder dient van iedere inzage logging te bewaren en deze periodiek te controleren op eventueel misbruik. De zorgaanbieder dient misbruik te melden bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en het is aan de AP om hierop toezicht te houden.
Het Bravis ziekenhuis laat mij weten dat een medewerker misbruik heeft gemaakt van zijn of haar bevoegdheid en van het in die medewerker gestelde vertrouwen. Het ziekenhuis heeft dit in 2018 geconstateerd, de beveiliging van de dossiers gecontroleerd en waar nodig aangescherpt en arbeidsrechtelijke maatregelen genomen tegen deze medewerker. Daarnaast heeft het ziekenhuis de klacht een de betrokken patiënt behandeld en een melding bij de AP gedaan.
Het Bravis ziekenhuis geeft ook aan sinds 2018 de informatiebeveiliging te verbeteren, onder andere door inzet van nieuwe systemen die hiervoor meer mogelijkheden bieden. Het Bravis ziekenhuis laat haar informatiebeveiliging en privacybescherming in 2021 toetsen door onafhankelijke deskundigen. Ook neemt het Bravis ziekenhuis deel aan een landelijk programma waarbij alle Nederlandse ziekenhuizen zich in 2021 laten auditen op de toegangsbeveiliging van digitale patiëntendossiers.
Waar kunnen patiënten terecht wanneer zij na willen gaan wie hun medisch dossier heeft bekeken?
Als iemand wil nagaan wie zijn of haar medisch dossier heeft ingezien, kan hij of zij bij de zorgaanbieder zelf terecht.
Welke maatregelen worden c.q. kunnen er genomen worden tegen personeel dat onbevoegd dossiers raadpleegde? Deelt u de mening dat hier stevige sancties nodig zijn?
Onrechtmatige inzage in een medisch dossier vind ik onaanvaardbaar. Alleen personen die direct betrokken zijn bij de behandelovereenkomst mogen het patiëntendossier inzien.
Als personeel onrechtmatig dossiers raadpleegt, is het aan de werkgever of en welke maatregelen tegen dit personeel genomen worden. Het Bravis ziekenhuis geeft, gezien de privacy van betrokkenen, geen verdere details over de gebeurtenis waar de NRC over schrijft. Het is aan de toezichthouder om te bepalen of en welke sancties van toepassing zijn. Zoals hierboven beantwoord, is er melding gedaan bij de AP.
Bent u van mening dat het voor patiënten makkelijker zou moeten zijn om na te gaan wie hun medische gegevens bekijkt? Zo ja, welke stappen bent u voornemens hierin te nemen?
Ik vind het belangrijk dat mensen regie hebben over hun gegevens. Op grond van artikel 15 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) hebben mensen recht op inzage in hun medische gegevens en is er een klachtenmogelijkheid via de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Daarom is het verplicht loggegevens bij te houden.
Op 1 juli 2020 is artikel 15e van de Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg (Wabvpz) in werking getreden. In artikel 15e van de Wabvpz wordt er ingegaan op logging en specifiek welke loggingsinformatie moet worden opgenomen in een afschrift. Op grond van artikel 15e kan een cliënt verzoeken om een overzicht, met daarin opgenomen wie wanneer bepaalde informatie beschikbaar heeft gemaakt en wie wanneer bepaalde informatie heeft ingezien.
Via de VIPP-regeling stimuleer ik de ontwikkeling van patiëntportalen om patiënten zelf de regie over hun medische gegevens te kunnen laten voeren. In diverse portalen is het voor een patiënt mogelijk de logging direct online in te zien.
Samen met het zorgveld werk ik toe naar de juiste zorg op de juiste plek op het juiste moment met de juiste informatie. Elektronische gegevensuitwisseling tussen zorgverleners is daarin essentieel. Landelijke beschikbaarheid van infrastructuren en randvoorwaardelijke voorzieningen kan het elektronisch uitwisselen van gegevens versnellen. Hier werk ik aan. Een van de grondslagen voor elektronisch uitwisselen van gegevens is dat burgers op eenvoudige en eenduidige wijze toestemming moeten kunnen geven om hun eigen patiëntgegevens beschikbaar te maken; zorgverleners hebben de plicht tot geheimhouding – het medisch beroepsgeheim. Deze zaken licht ik nader toe in mijn brief aan uw Kamer, «Prioriteiten elektronische gegevensuitwisseling resterende kabinetsperiode» van 14 december 20202.
Deelt u de mening dat patiënten meer eigen regie zouden moeten hebben in het bepalen wie hun medische gegevens kan bekijken? Zo ja, welke stappen bent u voornemens hierin te nemen?
Zie antwoord vraag 5.
De rechtsstaat in Polen en de gevolgen voor Nederland |
|
Maarten Groothuizen (D66), Chris van Dam (CDA), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Pools mediabedrijf overgenomen door oliebedrijf in staatshanden»1 en «Vrije pers in Oost-Europa krijgt nieuwe klap met overname door staatsbedrijf»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie van de media in Polen voor wat betreft pluraliteit en de mogelijkheid voor journalisten om vrij en veilig hun werk te doen? Deelt u de zorgen die in bovengenoemde berichten worden geuit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Polen kent nog altijd vrije media met publieke en commerciële omroepen, en geschreven pers. Wel is er sprake van een sterk gepolariseerd medialandschap en deze tegenstellingen zijn de afgelopen jaren alleen maar versterkt. Met mediawetten heeft de regeringscoalitie meer invloed gekregen op publieke media terwijl commerciële media meestal meer oppositiegezind zijn. In het landenhoofdstuk over Polen in het Rechtsstaatrapport concludeert de Europese Commissie dat er een gebrek is aan wettelijke waarborgen die de politieke invloed op de mediakanalen in Polen beperken. Dergelijke waarborgen hebben betrekking op de regels inzake belangenconflicten tussen de eigenaren van de media en de regerende partijen, partijgebonden groepen of politici.
Op welke wijze monitoren Nederland en de Europese Unie (EU) de toestand van de media in Polen? Heeft de Europese Commissie voldoende middelen om problemen aan te pakken? Zo ja, welke? Welke rol kan het rechtsstaatmechanisme daarbij spelen?
Eén van de vier pijlers van het jaarlijkse Rechtsstaatrapport dat vorig jaar voor het eerst verscheen en waarin alle lidstaten, en dus ook Polen, langs de rechtsstatelijke meetlat worden gelegd, ziet op pluriformiteit en vrijheid van de media. De structurele dialoog hierover in de Raad biedt de mogelijkheid om eventuele ongewenste ontwikkelingen ook op dit terrein te bespreken. Daarnaast is er de zogenaamde Monitor voor mediapluriformiteit, die sinds 2013/2014 op regelmatige basis door het Centrum voor pluralisme van de media en mediavrijheid wordt bijgehouden en wordt medegefinancierd door de Europese Unie.
De nieuwe rechtsstaatconditionaliteit binnen de EU-begroting ziet op kernaspecten van rechtsstatelijkheid die in de verordening worden geëxpliciteerd, waaronder de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Mediavrijheid valt daar niet onder. Bovendien moet er in dit instrument een relatie zijn met de financiële belangen van de EU. Daarom is dit niet het geschikte instrument om de situatie van de media in Polen te adresseren.
Bent u bekend met incidenten, zoals rechtszaken tegen journalisten of het weigeren van journalisten bij persconferenties van de overheid? Zo ja, hoe beoordeelt u deze incidenten?
In Polen worden regelmatig zaken aangespannen tegen personen en organisaties op basis van laster. Deze zaken worden geïnitieerd door zowel de regering als oppositiegezinden. In dat verband zijn er ook zaken bekend van vervolging van mediabedrijven of journalisten, specifiek voor laster op basis van artikel 212 van de Poolse strafwet. De internationale journalistenvereniging Reporters without Borders heeft hier zorgen over geuit. Op laster staat een maximale gevangenisstraf van een jaar. Alhoewel rechters in deze zaken voornamelijk oordelen dat rectificatie moet plaatvinden en/of een kleine boete moet worden voldaan, kan de dreiging van vervolging leiden tot zelfcensuur.
Welke (juridische) instrumenten heeft de EU als het gaat om de inrichting van het Poolse medialandschap? Kunt u daarbij ook ingaan op de mogelijkheden die Europese mededingingsregels bieden, bijvoorbeeld op het gebied van markconcentratie? Zijn deze beschikbare juridische middelen afdoende? Zo ja, op welke wijze worden deze ingezet? Zo nee, welke hiaten ziet u en hoe kan daarin worden voorzien?
De EU heeft niet veel rechtstreekse bevoegdheden waar het gaat om media. In de Audiovisuele Mediadienstenrichtlijn is de regelgeving met betrekking tot onafhankelijkheid van nationale mediatoezichthouders versterkt. De EU waakt verder via de Media Pluralisme Monitor over de pluriformiteit van de sector. Mediapluriformiteit is ook één van de vier pijlers in het nieuwe jaarlijkse Rechtsstaatrapport dat vorig jaar september voor het eerst is gepubliceerd. Daarnaast stimuleert de EU de Europese mediasector door middel van financiële programma’s en ondersteuningsprogramma’s voor onder meer digitalisering, zoals blijkt uit het recentelijk gepubliceerde mededeling van de Europese Commissie Europe’s media in the Digital Decade. In de European Regulators Group for Audiovisual Media Services (ERGA) werken nationale mediatoezichthouders samen aan onafhankelijke en effectieve naleving van Europese regelgeving. ERGA heeft in het verleden verklaringen uitgebracht over de situatie in verschillende lidstaten, waaronder ook Polen. Ten aanzien van de Europese mededingingsregels geldt ten slotte dat deze specifiek zijn gericht op bescherming van de eerlijke concurrentie, en niet op andere publieke belangen zoals journalistieke vrijheid.
Klopt het dat er Poolse mediabedrijven zijn die zijn gevestigd in Nederland? Op welke wijze assisteert u deze bedrijven bij de problemen die zij ondervinden in Polen?
Er zijn in Nederland enkele aanbieders gevestigd die op de Poolse markt gerichte kanalen verzorgen en daarvoor een toestemming van het Commissariaat voor de Media hebben verkregen. Daarbij gaat het om Discovery Networks Benelux B.V. en ViacomCBS Networks International Benelux (voormalig Viacom International Media Networks Benelux) die zich op meer landen in de EU richten met gespecialiseerde kanalen. Buiten dergelijke pan-Europese mediabedrijven is het kabinet niet bekend met in Nederland gevestigde Poolse mediabedrijven.
Hoeveel asielaanvragen van Poolse burgers zijn er in 2020 in Nederland ingediend? Zijn daar asielaanvragen bij die verband houden met de zorgelijke ontwikkelingen over de rechtsstaat? Welke trend ziet u daarbij?
In 2020 zijn in totaal 10 aanvragen door vreemdelingen met de Poolse nationaliteit ingediend3. Allereerst is het goed te melden dat de IND niet gestructureerd registreert op het asielmotief in zijn informatiesysteem INDIGO en derhalve hierover geen informatie kan worden gegeneerd uit het informatiesysteem. Voorts kan het kabinet gelet op het zeer beperkte aantal aanvragen niet ingaan op de aard van de zaken omdat die informatie te herleiden zal zijn tot de individuele aanvragen. Ook is het niet mogelijk om daarbij van een specifieke trend te spreken, aangezien het aantal zaken daarvoor te beperkt is.
Hoe wordt momenteel omgegaan met asielaanvragen van Poolse burgers? Kunt u daarbij ingaan op de betekenis van het Aznar-protocol? Hoe weegt u de door de Europese Commissie gestarte inbreukprocedures bij het beoordelen van de vraag of er sprake is van de uitzonderingssituaties die dit protocol noemt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Aanvragen van vreemdelingen uit een EU-lidstaat worden in de regel behandeld in een snelle procedure, aangeduid als spoor 2. De EU-zaken worden behandeld conform het protocol 24 VWEU (Aznar-protocol) inzake asiel voor onderdanen van lidstaten van de Europese Unie. Ingevolge dit protocol beschouwen de EU-lidstaten elkaar als veilige landen van oorsprong. Dat betekent dat aanvragen van EU onderdanen in beginsel niet-ontvankelijk worden verklaard. Ik verwijs hiervoor ook naar de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld4 dat uit het Protocol volgt dat een lidstaat een asielaanvraag van een burger van de Unie uitsluitend inhoudelijk kan behandelen indien een van de daarin genoemde gevallen zich voordoet. Een dergelijk geval is het op gang brengen van de procedure genoemd in artikel 7(1) VEU. Tegen Polen is door de Europese Commissie op 20 december 2017 een dergelijke procedure ingeleid wegens de ernstige zorgen omtrent de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht, maar dit biedt op zichzelf geen aanleiding om vreemdelingen uit dat land internationale bescherming te bieden. Het protocol verplicht immers niet om de aanvraag ontvankelijk te verklaren indien één van de in het Protocol genoemde gevallen zich voordoet, maar biedt enkel de mogelijkheid daartoe. De lidstaten hebben derhalve de ruimte een asielaanvraag ook na aanvang van een artikel 7-procedure niet-ontvankelijk te verklaren. Enkel in uitzonderlijke gevallen kan een lopende artikel 7-procedure aanleiding geven om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Aan de hand van de in die zaak naar voren gebrachte omstandigheden wordt door de IND beoordeeld of sprake is van een dergelijk uitzonderlijk geval. Indien uit de in de zaak naar voren gebrachte feiten en omstandigheden blijkt dat de zaak zich niet leent voor afdoening in spoor 2, dan kan de asielaanvraag verder worden behandeld in spoor 4.
Beschikt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over voldoende relevante informatie over de situatie in Polen om deze asielaanvragen en eventueel het bestaan van uitzonderingsgronden onder het Aznar-protocol goed te kunnen beoordelen? Zo nee, hoe kunt u daarin voorzien?
Allereerst benadruk ik in algemene zin dat de verklaringen van de vreemdeling de basis vormen voor de beoordeling. Het is niet in alle gevallen noodzakelijk om landeninformatie te gebruiken voor een goede beoordeling. De IND beschikt over voldoende relevante informatie om asielaanvragen van Poolse vreemdelingen te beoordelen. Zo zijn er recente rapporten beschikbaar van bronnen als de Mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa en het State Department van de Verenigde Staten. Voorts is ook op de site van de Europese Commissie en het Hof van Justitie informatie te vinden over de inbreukprocedures die zijn gestart door de Europese Commissie.
Tegen welke problemen kunnen Poolse burgers die problemen hebben als gevolg van de rechtsstatelijke problemen in Polen aanlopen, indien zij gebruik maken van het vrij verkeer van Unieburgers om in Nederland te verblijven? Hoe kunt u deze problemen oplossen?
Als Unieburgers hebben Poolse staatsburgers en hun familieleden het recht vrij door de Unie te reizen en in andere lidstaten zoals Nederland te verblijven. Dit recht mag in beginsel niet worden beperkt. Het kabinet is er niet mee bekend dat Poolse burgers momenteel problemen ondervinden bij het uitoefenen van hun recht op vrij verkeer in Nederland.
Hoeveel Poolse verdachten en veroordeelden zitten momenteel in Nederland vast als gevolg van het opschorten van overleveringen door de Amsterdamse rechtshulp? Hoe denkt u hiermee om te gaan, indien de opschorting langer gaat duren of overlevering (helemaal) stil komen te liggen?
Het Europees Hof van Justitie heeft in zijn uitspraak van 17 december 2020 in de zaken C-354/20 en C-412/20 PPU geoordeeld dat door Polen uitgevaardigde EAB’s niet automatisch mogen worden geweigerd. De rechtbank Amsterdam zal zodoende met inachtneming van deze uitspraak in elk individueel geval een uitspraak moeten doen over de overlevering. Er bevinden zich in Nederland geen personen meer in overleveringsdetentie uitsluitend vanwege de omstandigheid dat de overleveringen naar Polen zijn opgeschort in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor 1 februari 2021 beantwoorden?
De toekenning van de legion d’honneur aan President Sisi |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Franse president Macron de legion d’honneur aan de Egyptische president Sisi heeft toegekend?1
Ja.
Bent u nog steeds van mening dat er mensenrechtenschendingen in Egypte plaatsvinden en dat de persvrijheid daar onder druk staat?
De afgelopen jaren is de mensenrechtensituatie in Egypte verder verslechterd. Volgens Human Rights Watch zijn er minstens 60.000 Egyptenaren op politieke gronden gearresteerd. Berichten over detentie, marteling en gedwongen verdwijningen van politieke tegenstanders en andersdenkenden komen veelvuldig voor. Via rechtszaken en een reeks aan wetten die repressieve praktijken legaliseren wordt de ruimte voor het maatschappelijk middenveld verder beperkt. Ook journalisten en advocaten hebben te maken met intimidatie en wetgeving die hen het werken moeilijk maakt. Persvrijheid staat hierdoor inderdaad onder druk, zie ook het antwoord op vraag 3.
Maakt u zich zorgen over de veiligheid van journalisten in Egypte? Zo nee, waarom niet? En zo ja, waarom wel?
De mate van persvrijheid in Egypte is zorgwekkend. Volgens het recente rapport van The Committee to Protect Journalists staat Egypte wereldwijd op de derde plaats van landen waar de meeste journalisten gevangen worden gehouden. Velen van hen zitten soms jarenlang vast zonder te worden aangeklaagd of berecht. Het internet is één van de weinige plekken waar onafhankelijk gerapporteerde informatie kan circuleren. Echter, nieuwe cybercriminaliteit en mediawetten uit 2018 maken het mogelijk om journalisten te vervolgen en websites te sluiten. Dit belemmert het online delen van onafhankelijk verkregen informatie.
Vindt u het gepast om de leider van een land waar grootschalige mensenrechtenschendingen plaatsvinden op dergelijke wijze te eren? In het bijzonder ten tijde van de World Press Freedom Conference die mede door Nederland is georganiseerd?
Het is aan Frankrijk om te bepalen in welke gevallen zij overgaan tot het toekennen van onderscheidingen bij onder meer staatsbezoeken. De ambassade in Parijs heeft bij de Franse autoriteiten geïnformeerd naar de uitreiking van de legion d’honneur aan de Egyptische president. De Franse autoriteiten gaven aan dat toekenning van de hoogste onderscheiding aan een bezoekend staatshoofd standaard protocol is bij alle inkomende staatsbezoeken, zo ook in het geval van de Egyptische president.
Bent u bereid om contact op te nemen met de Franse overheid, al dan niet samen met Europese collega’s, om verduidelijking te vragen over het eren van de leider van een land waar burgerlijke vrijheden, mensenrechten en vrije journalistiek sterk onder druk staan? Zo ja, op welke termijn? En zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het rücksichtsloos afsluiten van energie in een seniorenwoning |
|
Jasper van Dijk |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Geen licht, geen tv, je doucht met koud water»?1
In het algemeen merk ik op dat in het onderstaande de naam van de betreffende bewoner uit het krantenartikel omwille van de privacy bewust is weggelaten. Ook andere tot de persoon herleidbare gegevens zijn om die reden weggelaten.
Iedere afsluiting van gas- en elektriciteit wegens achterstallige betalingen is een situatie die treurig is voor de afgeslotene en is een situatie die door mij en ook door leveranciers en netbeheerders bij voorkeur wordt voorkomen. Afsluiten van energie mag dan ook niet zomaar. In iedere situatie met een betalingsachterstand moet door leveranciers en de netbeheerders het afsluitbeleid worden gevolgd2. Hierin staat ook de verplichting om degene met een betalingsachterstand voorafgaand aan het afsluiten te wijzen op schuldhulpverlening3. In deze betreurenswaardige situatie is de bewoner verschillende malen erop gewezen dat de energierekening volledig moest worden betaald. De gehele periode vanaf het niet betalen van de energierekening en het uiteindelijke afsluiten heeft gelopen van 2018 tot begin 2020, na ook tussenkomst van de rechter. In deze periode is de bewoner ook gewezen op de mogelijkheid van schuldhulpverlening4.
De wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening5, die op 1 januari 2021 in werking is getreden, zal energieafsluitingen verder verminderen door het vroeg signaleren van schulden. De wetswijziging regelt dat gemeenten betalingsachterstanden van onder meer energieleveranciers mogen ontvangen om de inwoners actief schuldhulpverlening aan te bieden. Hiermee is nu expliciet wettelijk geregeld dat het tot de wettelijke taken van gemeenten behoort om op basis van signalen van schuldeisers actief aan inwoners schuldhulpverlening aan te bieden en dat gemeenten bevoegd zijn daartoe persoonsgegevens te verwerken.
Afsluitingen zijn ernstige ingrepen en ik heb mij er daarom van vergewist dat het afsluitbeleid is gevolgd en dat de nodige waarschuwingen aan de bewoner zijn uitgebracht. In de specifieke situatie die wordt genoemd in het krantenbericht waaraan in de vragen wordt gerefereerd hebben zowel de energieleverancier (Eneco) als de netbeheerder (Stedin) meerdere pogingen ondernomen om contact te krijgen met de bewoner, maar hier is niet op gereageerd door de bewoner6.
De bewoner heeft nu een nieuw energiecontract. De bewoner is voorafgaand aan het beëindigen van het leveringscontract door Eneco gewezen op de mogelijkheid van schuldhulpverlening. Eneco heeft laten weten tevens de melding bij de gemeente te hebben gedaan. Ook Stedin heeft meerder malen gewaarschuwd dat bij het niet volledig betalen van de energierekening er afsluiting zou volgen.
De betreurenswaardige situatie, die heeft geleid tot het afsluiten van energie wegens het niet volledig betalen van de energierekeningen, is begonnen in 2018 en uiteindelijk is er begin 2020 afgesloten. In deze tijd zijn er zowel door de energieleverancier als door de netbeheerder verschillende pogingen gedaan om hierover in contact te treden met de bewoner. Dat er «rücksichtslos» zou zijn afgesloten, vind ik daarom te stellig. Dit neemt niet weg dat ik vind dat energieafsluitingen verder verminderd moeten worden. Met de eerder genoemde recente wijziging van de Wet gemeentelijk schuldhulpverlening en het naar aanleiding daarvan gesloten Landelijk Convenant Vroegsignalering, waaraan ook de energiesector deelneemt, zijn concrete stappen gezet om energieafsluitingen vanaf dit jaar zoveel mogelijk te voorkomen.
Het landelijke Convenant Vroegsignalering vergemakkelijkt de samenwerking tussen leveranciers en gemeenten. De leveranciers geven zorgelijke betalingsachterstanden op de vaste lasten huur, energie, water en de zorgverzekering door aan de gemeenten. Per 1 januari 2021 is wettelijk geregeld dat gemeenten vervolgens contact opnemen met de betrokkenen om samen zo snel mogelijk aan een oplossing te gaan werken. Het convenant is op 10 november 2020 ondertekend door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de branchevereniging voor schuldhulpverlening (NVVK), de landelijke brancheorganisatie van woningcorporaties (Aedes), Energie Nederland, de Vereniging van drinkwaterbedrijven in Nederland (VEWIN) en Zorgverzekeraars Nederland.
Deelt u de mening dat het onverantwoord is dat Stedin de energie heeft afgesloten bij het betreffende seniorenflatje, in plaats van de meneer te benaderen om de rekeningen toe te lichten en een schappelijke regeling te treffen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat meneer in de seniorenwoning een half jaar bleef afgesloten van energie, zonder dat een nieuwe aansluiting geregeld werd?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft Stedin de zorgplicht en de zorgvuldigheidseisen overschreden, mede gezien het feit dat het een seniorenwoning betreft?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid in gesprek te gaan met Stedin om te voorkomen dat mensen zo bruusk worden afgesloten van energie?
De samenwerking tussen energiebedrijven, waaronder ook Stedin, en gemeenten bij het vroeg signaleren van schulden zal verder beschermen tegen energieafsluitingen. De recente wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening en het landelijke Convenant Vroegsignalering geven een impuls aan het vroeg signaleren van schulden. Aanvullend overleg is daarom niet nodig.
Bent u bereid de regelgeving zo aan te scherpen dat energiemaatschappijen mensen niet rücksichtloos afsluiten, maar contact opnemen en overgaan tot het treffen van een regeling dan wel schuldhulpverlening?
Zie antwoord vraag 1.
Misstanden bij adoptie en verjaringsproblematiek |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Zembla, Adoptiebedrog – deel 4?1
Eind 2018 kwam bij de behandeling van een Wob-verzoek (Wet openbaarheid van bestuur) informatie over een adoptiezaak uit Brazilië naar boven. Deze informatie wees op mogelijke misstanden bij de adoptie van baby’s uit Brazilië in de jaren zeventig en tachtig, waarbij Nederlandse overheidsfunctionarissen betrokken zouden zijn geweest. Dit was voor mij aanleiding om een onafhankelijke commissie in te stellen die onderzoek doet naar interlandelijke adopties die in het verleden hebben plaatsgevonden. Het eindrapport van deze Commissie Onderzoek Interlandelijke Adoptie in het verleden (COIA) verwacht ik begin februari 2021. Ik zal na ontvangst van het rapport een reactie aan u doen toekomen. Hierbij zal ik ook nader ingaan op de aangenomen motie-Van Nispen/Van der Staaij.
Bent u geschrokken van de onthullingen, vooruitlopend op het onderzoek van de commissie-Joustra, dat ministeries wisten van de misstanden bij interlandelijke adopties?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze gaat u uitvoering geven aan de aangenomen motie-Van Nispen/Van der Staaij, die de regering verzoekt met een voorstel te komen de verjaringstermijn in adoptiezaken af te schaffen of in ieder geval fors te verlengen?2 Wanneer kan de Kamer hier een uitgebreide reactie, inclusief juridische analyse, op verwachten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel zaken die betrekking hebben op misstanden bij adopties lopen er op dit moment tegen de Staat? Bent u bereid ervoor te zorgen, vooruitlopend op de definitieve uitvoering van de motie, dat de Staat zich vanaf nu niet meer actief gaat beroepen op het feit dat vorderingen verjaard zouden zijn, gelet op de maatschappelijke discussie, de rol en de verantwoordelijkheid van de overheid en het feit dat hier nog uitgebreid onderzoek naar wordt verricht? Zo nee, waarom niet?
Er zijn nu drie civiele procedures tegen de Staat aanhangig in verband met een vermeend onrechtmatige adoptie vanuit het buitenland. Op de vraag of de Staat zich niet meer actief gaat beroepen op verjaring, kom ik in mijn beleidsreactie op het rapport van Commissie Joustra terug.
De tegemoetkomingsregeling voor sociale advocatuur |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de constatering dat geen effectief beroep wordt verwacht op de aangekondigde tegemoetkomingsregeling die is ingesteld voor sociaal advocaten die kampen met omzetverlies als gevolg van corona?1 Hoe komt dit volgens u?
De tegemoetkomingsregeling is getroffen als vangnet voor sociaal advocaten (waaronder advocaten, mediators en bijzondere curatoren die ingeschreven staan bij de Raad voor Rechtsbijstand) die door de coronacrisis hun vergoedingen in vergelijking met vorig jaar met meer dan 20% zien dalen. Aanleiding voor deze regeling waren de cijfers over de maand april 2020 van de Raad voor Rechtsbijstand die een forse daling van het aantal afgegeven toevoegingen lieten zien, vooral daar waar het de rechtsgebieden straf en asiel betrof. De verwachting was dat de afname in toevoegingen zou aanhouden. In de tegemoetkomingsregeling is (in artikel 5, tweede lid) bepaald dat voor de beoordeling van de daling in vergoedingen ten hoogste wordt uitgegaan van een afname van de vergoedingen tot de percentuele gemiddelde vermindering van het aantal afgegeven toevoegingen, toegekende extra uren en piketmeldingen van het rechtsgebied dat de grootste vermindering laat zien in het jaar 2020 ten opzichte van 2019. Daarmee was beoogd om ook advocaten tegemoet te kunnen komen, die weliswaar (mede) werkzaam zijn op een ander rechtsgebied dan het rechtsgebied met de hoogste vermindering, maar wel een daling van meer dan 20% omzetverlies lijden. Uit de cijfers van de Raad voor Rechtsbijstand komt naar voren dat zich een dergelijke daling niet voordoet. De grootste daling betreft 18% op het rechtsgebied asiel. In de bijlage is het overzicht van het aantal afgegeven toevoegingen (bijlage 1) in vergelijking per rechtsgebied met 2019 opgenomen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de eerdere afname in toevoegingen, in tegenstelling tot de verwachtingen, voor een groot deel is ingelopen. In het kader van de voorjaarsnotabesluitvorming 2021 zal ik uw Kamer over de verwerking van de (eventuele) onderuitputting van de tegemoetkomingsregeling voor de sociaal advocatuur vanwege de coronacrisis nader informeren.
Erkent u dat het niet de bedoeling van deze regeling was dat vrijwel niemand uit de sociale advocatuur, die al ernstig in de problemen zat voor de Coronacrisis, hier geen beroep op zou kunnen doen?
Zoals in het antwoord op vraag 1 gemeld, is de tegemoetkomingsregeling getroffen als vangnet om te voorkomen dat sociaal advocaten die als gevolg van de coronacrisis hun vergoedingen ten opzichte van 2019 met meer dat 20% zien dalen in de problemen komen. Dit om de bijzondere en belangrijke rol die de sociale advocatuur in de toegang tot het recht vervult juist in deze tijden te waarborgen. De verwachting was dat de door de coronacrisis veroorzaakte forse afname in het aantal afgegeven toevoegingen in de maand april jl. daarna voorlopig zou aanhouden. De meest recente cijfers laten nu zien dat die afname voor een groot deel is ingelopen.
Waarom wordt het bedrag van deze regeling van € 4,5 miljoen van de onderuitputting op de rechtsbijstand afgetrokken, terwijl voor andere COVID-19 kosten op de begroting J&V extra geld is beschikbaar gesteld, bijvoorbeeld voor het COVID-19-proof maken van de rechtbanken of het aanleggen van de voorraad beschermingsmiddelen?
Conform mijn brief aan de Tweede Kamer d.d. 20 mei 2020 (Kamerstuk 31 753 nr. 197) wordt deze sectorspecifieke tegemoetkomingsregeling gedekt binnen de kaders van de JenV-begroting (rechtsbijstand), ook als er sprake zou zijn van inhaalgroei in 2021 als gevolg van de COVID-19-crisis.
Klopt het dat zonder deze tegemoetkomingsregeling sociale advocatuur er € 29,5 miljoen onderuitputting zou zijn geweest op de rechtsbijstand, die conform de afspraak tussen de Minister voor Rechtsbescherming en de Tweede Kamer van 9 november 2018 tegemoet zou komen aan de sociale advocatuur?2
Zonder deze tegemoetkomingsregeling sociaal advocatuur zou er € 4,5 mln. extra onderuitputting zijn geweest. Zie verder bij vraag 5.
Wat gebeurt nu met het budget dat hiervoor was uitgetrokken nu daar naar verwachting niet of nauwelijks een beroep op zal worden gedaan? Deelt u de mening dat dit geld in ieder geval ten goede moet komen aan de sociale advocatuur? Hoe gaat u dat organiseren?
Bij een lagere realisatie van de tegemoetkomingsregeling sociaal advocatuur dan begroot, wordt conform de TK-brief d.d. 9 november 2018 (Kamerstuk 31 753, nr. 155) het niet-bestede deel ingezet voor het dossier rechtsbijstand en wordt dit bedrag bestemd voor investeringen in het nieuwe stelsel, zoals voor een verhoging van de vergoedingen van rechtsbijstandsverleners. De afrekening van deze regeling wordt betrokken bij de vaststelling door JenV van de jaarstukken 2020 van de Raad voor Rechtsbijstand.
Wat gebeurt met de terugbetalingstermijn en de voorschotregeling van de Raad voor Rechtsbijstand? Hoe gaat u voorkomen dat advocaten- en mediatorpraktijken hierdoor in de problemen komen?
In de voorschotregeling is opgenomen dat voorschotten, die in het kader van deze regeling zijn verstrekt vanaf 1 januari 2021 door de Raad voor Rechtsbijstand in vier gelijke delen worden teruggevorderd door middel van een verrekening met de rekening-courant van de betreffende advocaat of mediator.
Op grond van artikel 5, derde lid, kan de Raad voor Rechtsbijstand, als in algemene zin de impact van de COVID-19 crisis op het rechtsbestel zeer ingrijpend wijzigt, beslissen een suppletoir voorschot toe te kennen of de verrekening van het voorschot over een langere periode uit te spreiden of op te schorten. De op voorhand niet verwachte lange duur van de coronacrisis acht ik in algemene zin een ingrijpende wijziging van de impact van de crisis op het rechtsbestel. De cijfers over april 2020 van de Raad voor Rechtsbijstand lieten een forse afname van het aantal afgegeven toevoegingen zien. Weliswaar is de afname in de afgelopen maanden geleidelijk weer grotendeels ingelopen, het is voorstelbaar dat de langer dan verwachte duur van de coronacrisis voor sommige advocaten en mediators spanning oplevert bij de terugbetaling in een korte periode van het ontvangen voorschot. Zij moeten immers zorg dragen voor én een 100% inkomen én een reserve waarmee zij het aangevraagde voorschot financieel kunnen opvangen. De Raad voor Rechtsbijstand zal daarom in individuele gevallen op grond van eerder genoemd artikel een beslissing nemen omtrent de verrekening van het voorschot over een langere periode indien daar door de advocaat of mediator een beroep op wordt gedaan. Hiermee kan voorkomen worden dat advocaten- en mediatorpraktijken in de problemen komen door de verrekentermijn van vier maanden.
Hoe heeft u uw belofte vervuld om de omzetontwikkelingen van de advocatuur nauwlettend te blijven monitoren?3
Voor zover het betrekking heeft op de inkomsten die advocaten genereren uit afgegeven toevoegingen, heeft de Raad voor Rechtsbijstand mij maandelijks monitoringsoverzichten verstrekt. Tevens vindt hier op ambtelijk niveau frequent overleg over plaats met de Raad voor Rechtsbijstand. Op inkomsten uit commerciële praktijken heb ik geen zicht en deze vallen daarom buiten mijn scope van monitoring.
Het bericht 'Executie van Djalali uit Iran mogelijk nabij' |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennis genomen van het bericht «Executie van Djalali uit Iran mogelijk nabij»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de laatste stand van zaken? Klopt het dat de opgelegde doodstraf van Ahmadreza Djalali is uitgesteld?
Nederland houdt de situatie nauwlettend in de gaten. In openbare bronnen, waaronder een melding van Amnesty Sverige op 2 december jl., is gemeld dat de voltrekking van het vonnis met enkele dagen is opgeschort. Het is niet bekend hoe lang deze opschorting zal duren. De situatie is daarmee onverminderd urgent.
Hebt u in het verleden in uw contacten met uw Iraanse ambtsgenoot aandacht gevraagd voor deze zaak? Zo ja, wat was de reactie van de Iraanse overheid? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Iraanse autoriteiten hebben kennis genomen van de Nederlandse zorgen.
Bent u bereid om zich op de kortst mogelijke termijn in te spannen om de doodstraf tegen Ahmadreza Djalali te voorkomen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat zal ik doen door middel van diplomatieke druk op Iran om de doodstraf niet langer toe te passen. Eventuele publieke druk zal onder meer in nauw contact met de Zweedse overheid plaatsvinden vanwege het Zweedse staatsburgerschap van de heer Djalali.
Hebt u in uw contacten met Iran uw afkeuring over het gebruik van de doodstraf uitgesproken richting uw Iraanse ambtsgenoot? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u een overzicht geven van de keren dat u dit heeft gedaan?
Ja. Ik heb in verschillende gesprekken met mijn Iraanse ambtsgenoot, alsmede in publieke uitingen, Iran opgeroepen de toepassing van de doodstraf te staken. Daarbij onderstreep ik altijd de Nederlandse positie tegen het gebruik van de doodstraf te allen tijde en in alle omstandigheden. Recentelijk heb ik dat nog gedaan in mijn laatste gesprek met mijn Iraanse ambtsgenoot Zarif in september 2020. Ook wijs ik op mijn publiekelijke veroordeling op 14 september jl. van de executie van de heer Navid Afkari en op 13 december jl. van de executie van de heer Ruhollah Zam in Iran.
Welke maatregelen bent u in uw contacten met Iran bereid te nemen die de druk kunnen opvoeren om het gebruik van de doodstraf in Iran tegen te gaan en de mensenrechtensituatie in het land in het algemeen te verbeteren?
De maatregelen die worden ingezet om de zorgelijke mensenrechtensituatie in Iran te verbeteren zijn veelvoudig. Zo wordt er in bilateraal en multilateraal verband druk gezet op Iran door middel van verschillende resoluties en verklaringen in de VN-Mensenrechtenraad en de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Ook in EU-verband wordt Iran regelmatig opgeroepen de mensenrechtensituatie te verbeteren en de EU spreekt zich uit tegen het toepassen van de doodstraf. Tevens zijn er Iran-specifieke EU-mensenrechtensancties van kracht tegen 82 personen en een entiteit die verantwoordelijk worden gehouden voor ernstige mensenrechtenschendingen in Iran.
Bent u van mening dat de EU druk moet uitoefenen op de overheid van Iran om te pleiten tegen het gebruik van de doodstraf? Zo ja, hebt u hierop aangedrongen bij uw Europese collega’s? Bent u daarnaast bereid om de zaak van Ahmadreza Djalali tijdens de jaarlijkse herziening van de EU-mensenrechtensancties tegen Iran aan te kaarten?
De EU zet in haar mensenrechtenbeleid ten aanzien van Iran prominent in op het voorkomen van de doodstraf in Iran, met bijzondere aandacht voor veroordeelden die minderjarig waren ten tijde van het plegen van de misdaad en de hoge aantallen executies in Iran in den brede. Dit gebeurt mede op aanmoediging van Nederland, zowel publiekelijk als in diplomatieke contacten. Nederland zal in samenspraak met gelijkgestemde EU-lidstaten, waaronder Zweden, bezien of de zorgelijke trend van veelvuldig toepassen van de doodstraf in Iran, waaronder de zaak van de heer Djalali, mee kan worden genomen bij de jaarlijkse herziening van de EU-mensenrechtensancties tegen Iran.
Bent u bekend met het bericht «Grapperhaus: kan niet zeggen waarom ik lid euthanasiecommissie blokkeerde»?1
Ja.
Kunt u toelichten hoeveel benoemingen voor de RTE er zijn gedaan sinds de inwerkingtreding van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: de euthanasiewet)? Hoe vaak is het voorgekomen dat iemand niet is benoemd ondanks een voordracht van de zogeheten sollicitatie advies commissie?
Vanaf de inwerkingtreding van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: Wtl) op 1 april 2002 tot en met 2020 zijn 124 personen benoemd. In de database van de officiële bekendmakingen zijn alle in de Staatscourant gepubliceerde benoemingsbesluiten over de jaren 2002 tot en met 2020 opgezocht die betrekking hebben op de benoeming als lid of plaatsvervangend lid van de regionale toetsingscommissies euthanasie. Herbenoemingen, of benoemingen van al benoemde leden in een andere regionale toetsingscommissie, zijn niet meegeteld.
Niet-benoemingen worden vanzelfsprekend niet vermeld in de Staatscourant. Voor zover we hebben kunnen nagaan, is het in ieder geval een keer eerder voorgekomen dat een door de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE) voorgedragen kandidaat-lid niet is benoemd. Dit was in juli 2007. Tijdens onze ambtsperiodes is dit niet eerder voorgekomen.
Klopt het dat de sollicitatie advies commissies, welke een voordracht doen alvorens de ministers van Justitie en Veiligheid (J&V) en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) benoemen, bestaat uit huidige leden van de RTE?
Dat klopt. In de sollicitatiecommissie zaten huidige leden van de RTE, een secretaris en de waarnemend algemeen secretaris van de RTE. Hierbij zij opgemerkt dat deze bevoegdheid sinds september 2020 niet langer bij de Minister van VWS, maar bij de Minister voor Medische Zorg en Sport is belegd.
Deelt u de mening dat de sollicitatie advies commissies, na een intensieve sollicitatieprocedure, uitstekend kunnen beoordelen of iemand in staat zou zijn om een gedegen lid van de RTE te zijn?
Het is aan de sollicitatiecommissies van de RTE om kandidaten te selecteren, aan de RTE om vervolgens kandidaten voor te dragen, en aan de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Medische Zorg en Sport om vervolgens gezamenlijk te beslissen over benoeming.
Het is niet aan de Minister van Justitie en Veiligheid en aan de Minister voor Medische Zorg en Sport om een oordeel uit te spreken over (beslissingen van) de sollicitatiecommissies.
Zijn de profielschetsen voor de diverse leden van de RTE (zijnde jurist, ethicus en medicus) zoals deze opgesteld waren ten tijde van de behandeling van de euthanasiewet2 ongewijzigd gebleven? Zo nee, kunt u precies aangeven op welke punten de profielschets is aangepast, voor specifieke leden of voor leden in het algemeen?
In 1998 zijn de profielschetsen3 aan uw Kamer gestuurd voor de pre-Wtl-toetsingscommissies en bij de totstandkoming van de Wtl is in de nota naar aanleiding van het verslag in 2000 bevestigd dat die nog steeds adequaat zijn.4
In de afgelopen drie jaren zijn de profielschetsen voor de diverse leden van de RTE niet aangepast. De beschrijving van de organisatie en de ontwikkelingen binnen de organisatie (bijlagen bij de profielschetsen) zijn wel aangepast zodat de beschrijvingen actueel zijn.
Dient de sollicitatie advies commissie anoniem te zijn in haar voordracht?
Wij veronderstellen dat bedoeld is unaniem. Een dergelijke (wettelijke) eis bestaat niet.
Klopt het dat de vacatures voor leden van de RTE in beginsel openbaar zijn en was dat ook voor de vacatures voor leden die per 1 december 2020 benoemd zouden moeten zijn? Op welke datum werden de vacatures voor deze posities openbaar gemaakt dan wel opengesteld? En op welke datum sloot de sollicitatieprocedure?
De vacatures voor leden van de RTE zijn in beginsel openbaar en dit was ook het geval voor de vacatures voor leden die per 1 december 2020 benoemd zouden worden. Op 18 juli 2020 werd een advertentie geplaatst in landelijke kranten waarin personen die voldoen aan de profielschets werden uitgenodigd te solliciteren. Op 9 augustus 2020 sloot de reactietermijn.
Op welke momenten heeft er, ambtelijk of bestuurlijk, overleg plaatsgevonden met het Ministerie van VWS over de vacatures voor leden of de kandidaten voor deze vacatures die per 1 december 2020 benoemd zouden moeten zijn? Kunt u hierbij een tijdlijn geven van ieder contactmoment, ambtelijk of bestuurlijk, vanaf het eerste contactmoment hierover tot aan 1 december 2020?
In het proces dat heeft geleid tot de benoeming van de RTE-leden per 1 december 2020, zijn er in ieder geval de volgende voor het benoemingsproces relevante contacten geweest:
Rondom deze stappen is er vanzelfsprekend contact geweest tussen de beide betrokken ministeries.
Zoals bekend, is een van de voorgedragen kandidaten niet benoemd. De RTE en deze kandidaat zijn over deze beslissing en de motivering daarvan vertrouwelijk geïnformeerd.
Is er op enig moment voorafgaand aan de voordracht voor de posities welke per 1 december benoemd zouden worden contact geweest tussen het Ministerie van J&V enerzijds en de RTE of sollicitanten anderzijds, over de (on)wenselijkheid van de sollicitatie door bepaalde personen? Zo ja, wanneer en bent u bereid de inhoud hiervan met de Kamer te delen?
Over de voorbereiding en motivering van beslissingen ten aanzien van voorgedragen kandidaat-leden worden, zoals gebruikelijk, in het belang van de bescherming van de privacy van de betrokkenen bij benoemingsprocedures geen inhoudelijke mededelingen gedaan. Voor een uiteenzetting van de processtappen, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 8.
In het algemeen geldt dat over de selectie van potentiele kandidaten voor de RTE contact plaatsvindt tussen de RTE en ambtelijk VWS en via ambtelijk VWS met ambtelijk JenV. Indien beide ministers instemmen met de door de RTE voorgedragen kandidaat, wordt het benoemingsbesluit door beide ministers ondertekend en gepubliceerd in de Staatscourant.
Omdat de benoemingsbevoegdheid van artikel 4 Wtl een gezamenlijke bevoegdheid betreft van de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Medische Zorg en Sport, is er in de regel ook rond deze stappen in de procedure contact tussen de beide ministeries.
Op welke datum vond de voordracht van de kandidaten voor de vacatures voor leden die per 1 december 2020 benoemd zouden moeten zijn plaats?
Op 30 september 2020 heeft ambtelijk VWS ambtelijk JenV geïnformeerd over de voorgedragen kandidaten.
Klopt het dat er enkel sprake kan zijn van een formele benoeming van een nieuw lid van de RTE, wanneer zowel u als de Minister van VWS over willen gaan tot benoeming?
Ja, conform artikel 4, eerste lid, van de Wtl betreft het een gezamenlijke bevoegdheid. Hierbij zij volledigheidshalve opgemerkt dat deze bevoegdheid niet bij de Minister van VWS, maar bij de Minister voor Medische Zorg en Sport is belegd.
Herinnert u zich uw woorden tijdens het mondelinge vragen uur van 1 december 2020 dat er sprake is van een «gezamenlijke beslissing» om één kandidaat niet te willen benoemen?
Ja.
Klopt het dat de Minister van VWS dus ook niet akkoord was met de benoeming van deze kandidaat en deze Minister dus ook de benoeming «geblokkeerd» heeft? Of was er sprake van een oorspronkelijk akkoord vanuit de Minister van VWS op deze benoeming en was alleen u tegen de benoeming met als gevolg dat deze kandidaat niet benoemd kon worden?
Het is als gezegd een gezamenlijke beslissing geweest. Ambtelijk VWS heeft een door de Minister voor Medische Zorg en Sport geaccordeerd concept-benoemingsbesluit voorgelegd aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid waarop de naam van deze kandidaat vermeld was. Daarop zijn vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid bedenkingen bij de benoeming van de kandidaat kenbaar gemaakt aan het Ministerie van VWS. Hierna is door de Minister van Medische Zorg en Sport akkoord gegeven op de niet-benoeming. Vervolgens is gezamenlijk besloten om niet tot benoeming over te gaan.
Is er op enig moment direct contact geweest, ambtelijk of bestuurlijk, vanuit uw ministerie met de betreffende kandidaat? Zo ja, op welke momenten en wat is hierbij besproken?
Voorafgaand aan de beslissing om niet te benoemen is dat contact er niet geweest. Wel heeft de Minister van Justitie en Veiligheid de desbetreffende kandidaat geïnformeerd over de beweegredenen die ten grondslag liggen aan onze beslissing de kandidaat niet te benoemen.
Wanneer heeft u besloten niet over te willen gaan tot het benoemen van deze kandidaat?
De beslissing om niet te benoemen is een gezamenlijke beslissing geweest. Deze is op 8 december jongstleden door ons schriftelijk aan de coördinerend voorzitter van de RTE bericht en toegelicht. Over het voornemen van benoeming af te zien is voordien ook al informeel contact geweest tussen het Ministerie van VWS en de coördinerend voorzitter. Ook heeft de Minister van Justitie en Veiligheid op 9 december jl. de beweegredenen mondeling aan de coördinerend voorzitter van de RTE toegelicht, nadat wij hem daar op 8 december per brief over hadden bericht.
Wanneer heeft u over dit voorgenomen besluit contact gehad met de Minister van VWS?
Zie antwoord vraag 15.
Wanneer heeft u de coördinerend voorzitter van de RTE van uw voorgenomen besluit op de hoogte gesteld en welke redenen heeft u hierbij gegeven?
Zie antwoord vraag 15.
Staat u achter de woorden van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties die tijdens de begrotingsbehandeling Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zei: «dat checks-and-balances ook bij benoemingen door de regering van groot belang zijn. Die balans is er nu ook, want uiteindelijk moet en zal de regering altijd aan uw Kamer verantwoording afleggen over de wijze waarop zij haar benoemingsbevoegdheid uitoefent. In die zin is er dus ultimo altijd sprake van die parlementaire controle»?3 Zo ja, op welke wijze vindt u dat er hier sprake is van checks-and-balances en parlementaire controle?
Wij onderschrijven deze woorden van de Staatssecretaris van BZK. Het belang van openbare democratische verantwoording is afgewogen tegen het belang van bescherming van de privacy van betrokkenen bij benoemingsbeslissingen. In die afweging is ervoor gekozen om, zoals gebruikelijk bij benoemingsbeslissingen, niet op een individuele casus in te gaan. Wel leggen wij vanzelfsprekend verantwoording af aan uw Kamer over de manier waarop in algemene zin invulling wordt gegeven aan de bevoegdheid uit artikel 4, eerste lid, van de Wtl. Dat heeft de Minister van Justitie en Veiligheid op dinsdag 1 december jl. mondeling gedaan tijdens het wekelijks vragenuur en dat doen wij ook door middel van de beantwoording van de schriftelijke vragen van uw Kamer.
Kunt u, op basis van artikel 68 van de Grondwet, alle stukken samenhangend met de sollicitatie van de kandidaat in kwestie aan de Kamer sturen?
Wij vinden het in het belang van de bescherming van de privacy van de betrokkenen bij benoemingsprocedures onwenselijk om over de voorbereiding en motivering van beslissingen ten aanzien van voorgedragen kandidaat-leden inhoudelijk mededelingen te doen.
Overigens merk ik op dat om dezelfde reden twee verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur naar (niet-)benoemingen in de RTE zijn afgewezen.
Bent u bereid om geen onomkeerbare stappen te ondernemen aangaande de benoeming dan wel de niet benoeming van deze kandidaat totdat deze vragen beantwoord zijn en hierover met de Kamer van gedachten is gewisseld?
De beslissing om de kandidaat niet op deze vacature te benoemen is genomen. Daarvan is de coördinerend voorzitter van de RTE schriftelijk en mondeling gemotiveerd op de hoogte gesteld.
Kunt u deze vragen apart en uiterlijk maandag 7 december 2020 beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Online ongewenst gedrag op de werkvloer. |
|
Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Ongepaste screenshots en kwetsende memes: ongewenst gedrag op de werkvloer gebeurt nu veel meer online»?1
Ja, dat artikel is mij bekend.
Hoe oordeelt u over het feit dat ongewenst gedrag op de werkvloer, zoals pesten, discriminatie en seksuele intimidatie, sinds de coronacrisis vooral online zijn gaan plaatsvinden waardoor de daders moeilijker te identificeren zijn?
Het is een ernstige zaak wanneer werknemers grensoverschrijdend gedrag, fysiek of digitaal, in de werkomgeving ervaren. Het kan ingrijpende gevolgen hebben. De werkplek wordt daarmee inherent onveilig en het kan grote gevolgen hebben voor de gezondheid van werknemers: persoonlijk leed, gezondheidsklachten en verzuim.
Op grond van de Arbowet zijn werkgevers verantwoordelijk voor gezonde en veilige werkomstandigheden en verplicht om een beleid te voeren dat erop is gericht het risico op psychosociale arbeidsbelasting te voorkomen dan wel te beperken en de nodige maatregelen te treffen. Dit geldt ook voor online ongewenst gedrag. De Inspectie SZW ziet toe op deze verplichtingen uit de Arbowet.
Ik heb geen signalen gekregen dat er sprake zou zijn van een enorme toename van digitaal ongewenst gedrag. De Inspectie SZW geeft aan hierover geen specifieke meldingen te hebben ontvangen.
TNO en CBS zijn bezig met een «NEA-Covid 19 meting» waarvan de resultaten in januari 2021 worden verwacht. In deze meting zijn vragen over ervaren ongewenst gedrag meegenomen. Op basis daarvan kan worden bekeken of dit onder werknemers die thuiswerken is toegenomen. Of dit online plaatsvindt kan hier echter niet uit worden opgemaakt.
Wat vindt u ervan dat volgens onderzoeksbureau Hoffman het aantal meldingen van ongewenst gedrag op de werkvloer sinds het begin van de coronacrisis met 300% is toegenomen? Herkent u dit beeld? Zijn er bij u andere gegevens bekend over het aantal meldingen van ongewenst gedrag in de werkomgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Geeft het feit dat ongewenst gedrag nu verplaatst van de «offline» werkvloer naar de «online» werkvloer, aanleiding om extra of andere maatregelen te nemen? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen? Zo nee, waarom niet?
Iedere medewerker hoort gezond en veilig te kunnen werken. Daarom moet iedere werkgever de arbeidsrisico’s in beeld brengen en een plan maken om deze risico’s aan te pakken. Dat doet de werkgever door middel van een RI&E met bijbehorend plan van aanpak. Het risico op psychosociale arbeidsbelasting, waar ongewenst gedrag op de werkvloer onder valt, hoort hier ook aandacht in te krijgen. De werkgever is dus degene die maatregelen moet treffen om dit risico tegen te gaan.
Helaas heeft nog niet ieder bedrijf een risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E). U geeft terecht aan dat dat onwenselijk is: dat moet echt anders. Dat is ook de reden dat het meerjarenprogramma «RIE 2020–2023» is gestart. Met dit programma wordt een forse inspanning geleverd om het aantal bedrijven met een RI&E te verhogen en ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de RI&E’s verbetert. Enerzijds wordt ingezet op het informeren en beter ondersteunen van werkgevers, anderzijds werkt de Inspectie SZW toe naar een intensiever handhavingsregime.
Vindt u ook dat het gezien de context, zoals geschetst in het voornoemde EenVandaag artikel, het zeer onwenselijk is dat meer dan de helft van de bedrijven geen beleid heeft tegen ongewenst gedrag op de werkvloer?2
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ook van mening dat interne en externe vertrouwenspersonen zeer nuttig zijn in het tegengaan van ongewenst gedrag op de werkvloer en het bieden van ondersteuning aan de slachtoffers? Zo nee, waarom niet?
Ja. Wanneer een werknemer slachtoffer is van ongewenst gedrag is het belangrijk dat hij dit kan bespreken en dat er doeltreffende maatregelen kunnen worden genomen. Een vertrouwenspersoon biedt een luisterend oor en kan meedenken over mogelijke oplossingen en zo nodig doorverwijzen.
Bent u ook van mening dat het wenselijk zou zijn het wettelijk verplicht te stellen dat iedere werknemer toegang heeft tot een interne of externe vertrouwenspersoon? Zo nee, waarom niet?
De Arbeidsomstandighedenwet laat ruimte aan werkgevers om beleid te ontwikkelen dat past binnen de organisatie. Het aanstellen van een persoon (intern of extern) bij wie een medewerker in vertrouwen melding kan maken van ongewenst gedrag is een van de mogelijke maatregelen om psychosociale arbeidsbelasting te voorkomen of te beperken.
Uit eerder onderzoek3 kwam niet naar voren dat het aanstellen van een vertrouwenspersoon verplicht moet worden. Belangrijk is dat de vertrouwenspersoon door de organisatie gedragen wordt. Enkel het wettelijk verplichten van een vertrouwenspersoon geeft die garantie niet. Het gaat erom dat de vertrouwenspersoon optimaal in de gelegenheid wordt gesteld om zijn of haar rol te vervullen. De Inspectie SZW handhaaft op basis van de stand der wetenschap op het aanstellen van een vertrouwenspersoon, en beoordeelt of eventuele alternatieve maatregelen die de werkgever treft zijn werknemers een gelijkwaardige bescherming bieden.
Ik zie op basis van het voorgaande geen noodzaak in het wettelijk verplicht stellen van een vertrouwenspersoon. Ik zie wel nut en noodzaak om te investeren in de voorlichting en professionalisering van de vertrouwenspersoon. In oktober 20194 is aangekondigd te starten met het Platform Professionalisering Vertrouwenspersonen met als doel een beter beeld te krijgen van wat nodig is voor de verdere professionalisering van de vertrouwenspersoon. Daarbij worden thema’s al als kerntaken, competenties en randvoorwaarden besproken. Daarnaast wordt onderling kennis, initiatieven en goede voorbeelden uitgewisseld. Sociale partners en andere relevante partijen, waaronder de Landelijke Vereniging van Vertrouwenspersonen, GIMD en CAOP, maken deel uit van dit platform. Ik vind het belangrijk dat dit platform in 2021 een vervolg krijgt om toe te werken naar een praktisch document, bijvoorbeeld een infographic, dat nuttig is voor de praktijk. Dit kan voor werkgevers handvatten geven voor de inzet van een professionele vertrouwenspersoon.
Op het gebied van voorlichting is een animatie5 en een digitale wegwijzer6 op Arboportaal geplaatst met praktische informatie over de rol en het belang van de vertrouwenspersoon ongewenste omgangsvormen.7
Geweld en agressie tegenover arbeidsmigranten en vakbondsmedewerkers |
|
Jasper van Dijk , Eppo Bruins (CU), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat een FNV medewerker is geslagen op bungalowpark de Heidehoek voor arbeidsmigranten in Wezep?1
Ik keur het gebruik van intimidatie, dreiging of geweld tegen medewerkers van vakbonden ten zeerste af. Over dit specifieke geval kan ik geen uitspraken doen. Het is aan de politie om deze zaak, naar aanleiding van de aangifte van mishandeling, te onderzoeken.
Deelt u de mening dat dit geweld onaanvaardbaar is? Gaat u dit incident laten onderzoeken, bijvoorbeeld door de Inspectie SZW?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de geweldpleger op non-actief is gesteld? Welke «zware gevolgen» hangen hem boven het hoofd, zoals aangekondigd door de parkeigenaar?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat mensen elkaar mogen bezoeken in het park? Zo ja, wat onderneemt u om te voorkomen dat bezoekers van het park worden gestuurd?
In beginsel mag een bewoner van een vakantiepark bezoek ontvangen. In de huurovereenkomst tussen de bewoner en de eigenaar/beheerder kunnen wel bepaalde voorwaarden worden opgenomen omtrent het ontvangen van bezoek op het vakantiepark. Dit soort voorwaarden moeten wel redelijk zijn en mogen geen inbreuk zijn op de persoonlijke levenssfeer van de bewoner. Ik kan de individuele situatie op dit park niet beoordelen. Ik ben wel van mening dat als bezoekers niet welkom zijn, de verhuurder dit duidelijk moet kunnen beredeneren. Het preventief toegang weigeren van de vakbond acht ik onwenselijk.
Hoe kunnen medewerkers van de vakbond hun werk doen als zij zowel op de werkplek als op de woonlocaties de toegang wordt ontzegd?
Zie antwoord vraag 4.
Krijgen handhavers toegang tot de locaties, zoals de Inspectie SZW? Zo ja, wat waren de bevindingen?
De Inspectie SZW heeft als toezichthouder toegang tot woonlocaties van arbeidsmigranten en bezoekt regelmatig deze woonlocaties in verband met onderzoeken naar mogelijke overtredingen van arbeidswetten, zoals de Arbeidstijdenwet en de Arbeidsomstandighedenwet. Bij deze onderzoeken is van belang dat niet alleen met de werkgever wordt gesproken, maar juist ook met werknemers, bijvoorbeeld arbeidsmigranten.
Het komt incidenteel voor dat inspecteurs en rechercheurs de toegang tot een woonlocatie wordt geweigerd. In een dergelijk geval gaat de Inspectie SZW in gesprek met de werkgever, vaak een uitzendbureau, en dit leidt ertoe dat dan alsnog toegang tot de woonlocaties wordt verleend. Incidenteel komt het ook voor dat inspecteurs en rechercheurs worden bedreigd. In een dergelijk geval wordt door de Inspectie SZW aangifte gedaan bij de politie.
Naar aanleiding van het incidentenoverzicht wijs ik erop dat werknemers bij de Inspectie SZW een klacht kunnen indienen over het bedrijf waar zij zelf werken of over een ander bedrijf dat de wettelijke voorschriften op het gebied van de arbeidsbescherming niet naleeft. Dit kan online en telefonisch en bijvoorbeeld ook in het Pools of Engels. Ook is het mogelijk om anoniem een klacht in te dienen bij de Inspectie SZW. Omdat arbeidsmigranten een kwetsbare positie hebben op de arbeidsmarkt geeft de Inspectie SZW extra prioriteit in haar toezicht aan sectoren waar veel arbeidsmigranten werkzaam zijn, zoals de uitzendsector en de vleessector.
Hoe oordeelt u over het meegezonden incidentenoverzicht van de FNV-medewerker?2
Ik begrijp dat er uit de voorbeelden blijkt dat er sprake is van intimidatie, bedreiging of zelfs geweld tegen de vakbond en de arbeidsmigranten zelf. Voorop staat dat het van belang is dat een vakbondsman of -vrouw zijn of haar werk kan doen en niet wordt belemmerd door een werkgever, uitzendbureau of een beheerder van een huisvestingslocatie. Elk incident is wat dat betreft een incident te veel.
Indien er sprake is van intimidatie, bedreiging of geweld op de werkvloer dan kan zowel de werknemer als de vakbond hiervan een melding maken bij de Inspectie SZW. Bij incidenten zoals het voorval bij het bungalowpark in Wezep, kan de politie op basis van een aangifte een onderzoek instellen.
Deelt u de mening dat eigenlijk geen sprake meer is van een incident, maar van een patroon van onderdrukking, intimidatie en geweld door eigenaren en uitzendbureaus die arbeidsmigranten op schimmige en onacceptabele wijze uitbuiten?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat het tijd wordt voor een grondig plan van aanpak om de omgang met arbeidsmigranten structureel te verbeteren? Zo ja, wanneer gaat u aan de slag met het «Actieplan Arbeidsmigratie» van de SP en CU?
Het kabinet is in 2019 gestart met een integrale aanpak van misstanden bij arbeidsmigranten, waar ik uw kamer vorig jaar over geïnformeerd heb3. Daarnaast heeft het kabinet in mei 2020 Emile Roemer gevraagd om met een Aanjaagteam tot aanbevelingen te komen die extra bescherming bieden aan arbeidsmigranten op de korte en (middel)lange termijn. Het kabinet is inmiddels met deze aanbevelingen aan de slag, zoals ook is te lezen in de kabinetsreacties op de aanbevelingen.4 De voorstellen zoals genoemd in het «Actieplan Arbeidsmigratie» worden ook gedeeltelijk meegenomen in de aanpak van het kabinet om misstanden aan te pakken, zoals is te lezen in de brief die op 4 mei 2020 naar uw Kamer is verzonden.5
De verschillende misstanden en het groot aantal bevindingen en aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten maken duidelijk dat de problemen niet in één dag opgelost zullen zijn. De overheid moet zich daar langdurig voor inzetten, samen met medeoverheden en vele maatschappelijke partijen, en samen met arbeidsmigranten zelf.
Het artikel 'Grapperhaus blokkeert benoeming van rechter in euthanasiecommissie' |
|
Ockje Tellegen (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Grapperhaus blokkeert benoeming van rechter in euthanasiecommissie»?
Ja.
Klopt het dat u voor de eerste keer in 20 jaar euthanasiewet een dergelijke benoeming blokkeert?
Voor zover we hebben kunnen nagaan, is het in ieder geval een keer eerder voorgekomen dat een door de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE) voorgedragen kandidaat-lid niet is benoemd. Dit was in juli 2007. Tijdens onze ambtsperiodes is dit niet eerder voorgekomen.
Kunt u toelichten op basis van welke argumenten, bevoegdheden, motivering en criteria u in deze uitzonderlijke situatie gebruik maakt van uw vetorecht?
Over de voorbereiding en motivering van beslissingen ten aanzien van voorgedragen kandidaat-leden worden, zoals gebruikelijk, in het belang van de bescherming van de privacy van de betrokkenen bij benoemingsprocedures geen inhoudelijke mededelingen gedaan.
In het algemeen kan worden gezegd dat op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) de leden van de RTE-commissies worden benoemd door de ministers van Justitie en Veiligheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Hierbij zij opgemerkt dat deze bevoegdheid niet bij de Minister van VWS, maar bij de Minister voor Medische Zorg en Sport is belegd. Een benoemingsbeslissing is altijd een gezamenlijke beslissing. Ook een beslissing om niet te benoemen is een gezamenlijke beslissing.
Wat is de reden dat het blokkeren van de benoeming van een rechter in Nederland vrijwel nooit voorkomt en in context van de euthanasiewet zelfs nog nooit is voorgekomen?
Vooropgesteld wordt dat op grond van artikel 4, eerste lid, Wtl geen rechters worden benoemd maar leden en plaatsvervangend leden van de RTE.
Onze bevoegdheid om (plaatsvervangend) leden van de RTE te benoemen impliceert tevens de bevoegdheid om ze niet te benoemen. Als gezegd kunnen wij niet publiekelijk ingaan op de inhoudelijke redenen die in individuele gevallen leiden tot een beslissing om al dan niet te benoemen.
Ziet u er een risico in uit naam van de regering de benoeming van een rechter te blokkeren wanneer deze benoeming te maken heeft met een maatschappelijk gevoelig thema zoals euthanasie? Zo nee, waarom niet?
Nee. Onze bevoegdheid om (plaatsvervangend) leden van de RTE te benoemen impliceert tevens de bevoegdheid om ze niet te benoemen. De gevoeligheid van het thema brengt juist met zich mee dat benoeming van een voorgedragen kandidaat geen formaliteit is maar dat de ministers zich ook daadwerkelijk behoren te vergewissen van de benoembaarheid van kandidaten.
Kunt u toelichten welke vervolgstappen worden ondernomen nu de benoeming is geblokkeerd?
Zoals de Minister van Justitie en Veiligheid tijdens het wekelijkse vragenuur op dinsdag 1 december jl. heeft aangekondigd, hebben de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Medische Zorg en Sport de coördinerend voorzitter van de RTE vertrouwelijk per brief geïnformeerd over de beweegredenen die ten grondslag liggen aan de beslissing om de betreffende kandidaat niet te benoemen. Ook het betreffende kandidaat-lid is hierover geïnformeerd door de Minister van Justitie en Veiligheid.
In welke mate hebben de persoonlijke opvattingen van de kandidaat een rol gespeeld in het besluit?
Over de voorbereiding en motivering van beslissingen ten aanzien van voorgedragen kandidaat-leden worden, zoals gebruikelijk, in het belang van de bescherming van de privacy van de betrokkenen bij benoemingsprocedures geen inhoudelijke mededelingen gedaan.
Meer in het algemeen kan worden opgemerkt dat persoonlijke opvattingen van kandidaten als zodanig niet in de weg staan aan benoeming. Iedere kandidaat zal persoonlijke opvattingen hebben over het thema euthanasie. Doorslaggevend is de toetssteen die in de memorie van toelichting bij de Wtl wordt aangelegd en die bepaalt dat de leden en plaatsvervangend leden van de RTE worden benoemd ¨op grond van hun specifieke deskundigheid vanuit de eigen discipline op het terrein van de onderhavige problematiek, alsmede op grond van geschiktheid om een voorgelegd geval van verschillende kanten te bezien en aan abstract geformuleerde criteria te toetsen¨.1
Kunnen de regionale toetsingscommissies in beroep gaan tegen dit besluit of kan de beslissing nog op een andere manier worden tenietgedaan?
Tegen benoemingsbeslissingen op grond van artikel 4 Wtl, positief dan wel negatief, staat op grond van artikel 8:4, derde lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, geen bezwaar en beroep open voor belanghebbenden. Volledigheidshalve kan hieraan worden toegevoegd dat de gang naar de civiele rechter natuurlijk open staat voor betrokkene(n) bij een benoemingsbeslissing.
Kan de Kamer eventueel nog op een later moment vertrouwelijk worden geïnformeerd over de motivering achter deze beslissing?
Wij vinden het in het belang van de bescherming van de privacy van de betrokkenen bij benoemingsprocedures onwenselijk om over de voorbereiding en motivering van beslissingen ten aanzien van voorgedragen kandidaat-leden inhoudelijk mededelingen te doen aan anderen dan de direct betrokkenen (in dit geval het kandidaat-lid en de coördinerend voorzitter van de RTE).
De verdubbeling van het aantal meldingen van discriminatie op universiteiten |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het aantal meldingen van discriminatie is verdubbeld sinds 2017?1
Ja.
Heeft u contact gehad met organisaties van universiteiten en hogescholen naar aanleiding van dit bericht? Zo ja, welk inzicht konden zij geven in de oorzaak van deze toename in meldingen? Zo nee, bent u bereid dat te doen?
De VSNU heeft aangegeven dat de toename te verklaren is doordat universiteiten hier in afgelopen jaren meer aandacht aan hebben gegeven. Universiteiten hebben geïnvesteerd in informatiecampagnes, meer vertrouwenspersonen en het benoemen van diversiteitsmedewerkers. Dit heeft er ook voor gezorgd dat studenten de meldpunten beter weten te vinden en daardoor vaker melding maken. Bij de Vereniging Hogescholen bestaat eenzelfde beeld als het gaat om de toegenomen aandacht voor dit onderwerp in relatie tot het aantal meldingen: er is op de hogescholen structureel meer aandacht voor discriminatie, onder andere door middel van debat en campagnes.
Heeft u contact gehad met studentenorganisaties naar aanleiding van dit nieuws? Zo nee, bent u bereid met hen te bespreken welke signalen zij ontvangen die mogelijk deze toename verklaren? Bent u tevens bereid om mogelijke voorstellen van hun kant ter oplossing van dit hardnekkige en verwerpelijke probleem ter overweging te nemen? Zo ja, wilt u de Kamer informeren over de oplossingen die zij aandragen en rapporteren waarom u van plan bent deze wel of niet over te nemen?
Ja, ik heb contact gezocht met de studentenorganisaties over dit nieuws. Ik ga op korte termijn in gesprek met alle betrokkenen, inclusief de studentenorganisaties, over de aanpak van (stage)discriminatie in het hoger onderwijs. Ik zal uw Kamer op een later moment informeren over de voorgestelde oplossingen.
Kunt u nader ingaan op welke manier discriminatie in het onderwijs wordt tegengegaan? Welk flankerend beleid is hiervoor, naast uw nationale actieplan voor diversiteit en inclusie in het hoger onderwijs?
Iedereen verdient een inclusieve leeromgeving die de veiligheid geeft om jezelf te zijn en zorg biedt als zich desondanks incidenten voordoen. De aanpak van discriminatie in het onderwijs is erop gericht elke school en instelling inclusiever te maken en te voorkomen dat discriminatie zich voordoet. In de Kamerbrief van 15 juni jl. inzake racisme en discriminatie ben ik uitgebreid ingegaan op de Kabinetsaanpak rond discriminatie, waaronder het beleid voor het (hoger) onderwijs.2 Zoals uit het nationale actieplan blijkt, werken de universiteiten daarnaast in vele opzichten aan het realiseren van diversiteit in het onderwijs en het inclusief maken van dat onderwijs. Dit flankerend beleid bestaat onder andere uit informatiecampagnes, bijeenkomsten, en het aanstellen van meer vertrouwenspersonen en diversiteitsmedewerkers. Ook de hogescholen zijn hier mee bezig. Vooropgesteld staat dat discriminatie op welke grond dan ook niet gewenst en niet geoorloofd is. Gezien de diverse samenstelling van hogescholen, elk met hun eigen signatuur, karakter en cultuur, geven hogescholen zelf vorm aan hun antidiscriminatiebeleid, zodat daarmee zo goed mogelijk aansluiting wordt gevonden bij de karakteristiek van de hogeschool.
Gaat u additionele maatregelen nemen naar aan leiding van deze zorgelijke cijfers? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Er wordt veel georganiseerd om de problematiek bespreekbaar te maken, adequaat aan te pakken en ook de slachtoffers te helpen. Ook wordt gewerkt aan betere informatievoorziening rondom het melden van discriminatie en ander ongewenst gedrag. In aanvulling op de huidige hulpstructuur is in de cao Nederlandse universiteiten afgesproken dat iedere universiteit een ombudsfunctionaris krijgt. Ik ga met de Vereniging Hogescholen in gesprek om te bezien of de ombudsfunctie voor hen ook een gewenste aanvulling op de zorg- en hulpstructuur is. Een nationaal meldpunt ligt op dit moment niet voor de hand, omdat de universiteiten eerst de kans moeten krijgen om de ombudsfunctie op een goede manier in te bedden. Gezien het belang van dit onderwerp blijf ik mij er samen met het veld voor inzetten.
Zijn deze cijfers aanleiding het instellen van een onafhankelijk en nationaal meldpunt voor grensoverschrijdend gedrag te heroverwegen? Zo nee, is deze explosie van het aantal meldingen van discriminatie een eerste piketpaal in de aanloop naar een heroverweging van een mogelijk nationaal en onafhankelijk meldpunt?
Zie antwoord vraag 5.
De wettelijk verankering van de Code zaakstoedeling |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich nog uw eerdere antwoorden op Kamervragen over de Code zaakstoedeling?1
Ja, die herinner ik mij.
Waarom heeft u er niet voor gekozen om de zaakstoedeling per wet te regelen?
Naar aanleiding van de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) Miracle Europe KFT t. Hongarije (12 januari 2012, nr. 5774/13) heb ik onderzocht of deze uitspraak noodzaakt tot nadere wettelijke verankering van de door de Rechtspraak ontwikkelde Code zaakstoedeling, zoals vermeld in mijn antwoord op 20 januari 2020 op uw eerdere vragen hierover.2 De EHRM-jurisprudentie vereist een systeem voor zaakstoedeling op basis van objectieve, transparante en controleerbare criteria. Uit de EHRM-jurisprudentie vloeit echter niet de eis voort dat deze uitgangspunten of criteria bij wet in formele zin moeten zijn gecodificeerd. De uitwerking van het systeem voor de toedeling van zaken kan in lagere regelgeving plaatsvinden, met een grondslag bevoegdheid in formele wetgeving, zoals het huidige artikel art. 20 lid 1c wet RO. De lagere regelgeving is in dit geval de op 14 februari 2020 gepubliceerde Code zaakstoedeling die de gerechten vervolgens uitwerken in hun bestuursreglementen. Met de publicatie van de Code zaakstoedeling wordt tevens gestand gedaan aan de motie van het lid Van Nispen (Tweede Kamer 2018–2019, 33 861, nr.3 bij het plenaire debat op 1 februari 2018 in verband met de uitbreiding van de mogelijkheden om ten aanzien van voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren disciplinaire maatregelen op te leggen en tevens andere maatregelen te treffen. In deze motie wordt de regering verzocht om in samenspraak met de Raad voor de rechtspraak te zorgen voor meer transparantie bij de toedeling van zaken aan individuele rechters.
Kunt u toelichten waarom de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van Mens (EHRM) aangaande Miracle Europe KFT tegen Hongarije, van 12 januari 2012, nr. 5774/13 toch niet heeft geleid tot een wettelijke verankering van de zaakstoedeling?
Zie antwoord vraag 2.
Eisen het EU-recht en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) niet dat alle zaken aselect worden toebedeeld?
Nee, dat is niet het geval. Uit het in vraag drie genoemde EHRM-arrest Miracle Europe KFT t. Hongarije vloeit voort dat, wanneer zaken niet aselect worden toebedeeld, de criteria op basis waarvan zaken dan worden toebedeeld, objectief, transparant en controleerbaar moeten zijn. Uitgangspunt van internationale standaarden, zoals het rapport van de European Commission for Democracy through Law (Venetië Commissie)4 en de standaard voor de zaakstoedeling van het Europese Netwerk van Raden voor de rechtspraak5 is dat zaken binnen gerechten in beginsel neutraal en willekeurig worden toebedeeld aan rechters. Daarbij kan de deskundigheid en ervaring van rechters een rol spelen. Ook is er ruimte om rekening te houden met de werkbelasting.
Deelt u de mening dat punt 4 van de Code zaakstoedeling (en de toelichting daarop) ruimte laat aan het gerechtsbestuur om in een onbepaald aantal zaken op grond van vage en subjectieve criteria een zaak aan een rechter toe te delen en dat dit derhalve niet leidt tot een voorafbepaalde, transparante en objectieve zaakstoedeling aan rechters?2
In punt 4 van de Code zaakstoedeling staat: «De zaken worden in beginsel aselect aan de rechters toegedeeld. In de zaakstoedelingsregeling wordt bepaald welke categorieën van zaken niet aselect worden toegedeeld, omdat de toedeling ervan maatwerk vergt.» Vervolgens wordt in de toelichting op punt 4 van de Code beargumenteerd waarom en in welke gevallen het nodig kan zijn dat de teamvoorzitter een zaak op maat toedeelt. Voorbeelden die daarvan worden gegeven zijn (potentieel) geruchtmakende zaken, clusters van zaken en vervolgzaken. Daarmee geeft de Rechtspraak invulling aan de eisen die voortvloeien uit de jurisprudentie van het EHRM en de in het antwoord op vraag 4 genoemde internationale standaarden, die ruimte laten om in bepaalde gevallen af te wijken van een willekeurige toedeling van zaken.
Bent u bereid om de zaakstoedeling alsnog wettelijk te verankeren met een aselecte toedeling? Zo nee, waarom niet?
Een nadere wettelijke verankering acht ik niet noodzakelijk, zoals ik heb toegelicht in het antwoord op de vragen 2 en 3.
Indien het antwoord op vraag 6 nee is, bent u dan wel bereid om minimaal het uitgangspunt van aselecte toedeling van alle zaken in de wet vast te leggen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat een transparante, objectieve wijze van zaakstoedeling extra van belang is nu rechters geen invloed hebben op de keuze van de gerechtsbesturen en er door de Raad van State recentelijk een gebrek aan voldoende vertrouwen is geconstateerd tussen de besturen en de werkvloer?3
De aanwezigheid van een systeem van zaakstoedeling dat voldoet aan de internationale eisen is onder alle omstandigheden van groot belang in een democratische rechtsstaat.
Het wetgevingsoverleg Jeugd van 23 november 2020. |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Herinnert u zich mijn vraag tijdens het Wetgevingsoverleg Jeugd van maandag 23 november over de signalen dat het coronavirus wordt aangegrepen om omgangsregelingen te fnuiken?
Ja.
Herkent u deze signalen? Zo nee, bent u bereid uw oor te luister te leggen bij belanghebbenden om dit te toetsen? Zo ja, bent u dan met mij van mening dat dat zeer onwenselijk is en zelfs schadelijk kan zijn, voor zowel kind als ouder die de omgang geweigerd ziet? Van hoeveel signalen bent u op de hoogte?
Het uitgangspunt is en blijft dat omgang tussen kind en ouder, ook ten tijde van de coronamaatregelen, doorgang vindt.
Ik heb mogelijke signalen over het niet nakomen van omgangsregelingen binnen de stuurgroep Zorg voor Jeugd en Corona besproken met belanghebbenden zoals zorgaanbieders, professionals en jongeren. De partijen binnen de stuurgroep hebben bij mij aangegeven dat ze enkele signalen hebben ontvangen, met name tijdens de eerste golf. Ik ben het met u eens dat kinderen en ouders elkaar moeten kunnen zien en ik onderzoek binnengekomen signalen daarom nader met de betrokken partijen.
Deelt u de mening dat het coronavirus geen reden mag zijn dat ouders en kinderen elkaar niet meer kunnen zien tenzij iemand daadwerkelijk corona heeft? Zo niet, kunt u dan de situaties schetsen waarin het coronavirus ervoor kan zorgen dat ouders en kinderen elkaar niet zien?
Ja, ik deel deze mening. Het uitgangspunt is dat omgang tussen kind en ouder doorgang vindt, tenzij één van de betrokkenen ziekteverschijnselen heeft (kinderen van 0 tot en met 12 jaar met verkoudheidsklachten zonder koorts en/of benauwdheid uitgesloten). Dit standpunt is ook per brief met uw Kamer gedeeld.1
Kinderen van gescheiden ouders die niet in één huis wonen, kunnen er samen met ouders voor kiezen om het kind tot de huishoudens van beide ouders te rekenen. Als daartoe besloten wordt, dan hoeven ouders en kinderen geen anderhalve meter afstand van elkaar te houden (zie ook: https://www.nji.nl/nl/coronavirus/Ouders/Bijzondere-situaties/Omgangsregeling-gescheiden-ouders-voor-ouders).
Wanneer wegens ziekteverschijnselen de normale omgang niet plaats kan vinden vragen we betrokken ouders zoveel mogelijk alternatieven in te zetten, zoals videobellen.
Ook voor kinderen die in het kader van een jeugdhulptraject elders wonen (pleeggezin, gezinshuis, etc.) geldt dat zij hun ouders moeten kunnen blijven zien. Het uitgangspunt voor de zorg is dat alle zorg, hulp en ondersteuning zoveel mogelijk door moet gaan. Dit betekent dat ook de bezoekregelingen, ondanks de geldende maatregelen, zoveel mogelijk in stand moeten blijven. Alle maatregelen die daarbij in acht moeten worden genomen en afwegingen die moeten worden gemaakt staan beschreven op de website van het NJi (zie: https://www.nji.nl/nl/coronavirus/Professionals/Omgang-en-bezoek-in-speciale-situaties-bij-het-coronavirus). Ook hier geldt dat betrokkenen zoveel mogelijk alternatieven, zoals videobellen, gebruiken wanneer wegens ziekteverschijnselen de normale bezoekregeling niet door kan gaan.
Op welke wijze worden de richtlijnen over omgang tijdens corona van het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) uitgedragen onder zorgverleners, jeugdbeschermers en ook politie? Verdient dit extra inspanningen?
Het NJi heeft voor ouders, kinderen, jongeren, professionals en gemeenten alle informatie en richtlijnen over (het omgaan met) de maatregelen tegen verspreiding van het coronavirus gebundeld op: https://www.nji.nl/coronavirus. Deze richtlijnen zijn samen met betrokken aanbieders en professionals opgesteld. De branches van aanbieders brengen deze richtlijnen actief onder de aandacht bij hun leden. Betrokken professionals zoals jeugdhulpverleners, jeugdbeschermers, wijkteams, etc. proberen dit zo goed mogelijk te implementeren in hun dagelijks werk.
Bent u bereid te bezien of er nog andere kanalen ingezet zouden moeten worden om de genoemde NJi-richtlijnen onder de aandacht te brengen?
Zie antwoord vraag 4. Ik ben van mening dat de richtlijnen momenteel voldoende onder de aandacht worden gebracht van de betrokken professionals.
Welke mogelijkheden heeft een ouder die de omgangsregeling op oneigenlijke gronden beperkt ziet om deze toch af te dwingen?
Als ouders uit elkaar gaan moeten zij een ouderschapsplan opstellen, waarin ook afspraken omtrent omgang worden vastgelegd. De mediator, advocaat of hulpverlener die bij de scheiding betrokken is, zal ouders hierop wijzen. Als een ouder zich niet houdt aan de gemaakte afspraken, kan de andere ouder de hulp van de mediator, advocaat of hulpverlener inschakelen.
Indien nodig kan door een ouder ook nog de gang naar de rechter worden gemaakt om de omgangsregeling af te dwingen. In het onderzoek van het WODC uit 2019 «Naleving van contact/omgangsafspraken na scheiding: een rechtsvergelijkend en sociaalwetenschappelijk perspectief»2 staat dat er een palet aan maatregelen en instrumenten is dat ingezet kan worden bij het niet naleven van afspraken over de omgang. Er zijn in de eerste plaats civielrechtelijke mogelijkheden, zoals omgangsbemiddeling en omgangsbegeleiding, de inzet van een bijzondere curator, gezagswijziging, vermindering of ontzegging van partner- of kinderalimentatie of de inzet van een dwangsom. Indien omgangsregelingen bewust worden gedwarsboomd, is optreden via het strafrecht aan de orde. Vervolging is mogelijk als het Openbaar Ministerie in een specifieke zaak tot de conclusie komt dat een minderjarige opzettelijk is onttrokken aan het wettig gezag of aan het over die minderjarige uitgeoefende toezicht (artikel 279 Wetboek van Strafrecht).
Het bericht dat een forensische zorginstelling moet stoppen met Tbs-behandelingen, omdat zij de financiën niet meer rond krijgt. |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een Tbs-kliniek gesloten moet worden, omdat zij de financiën niet meer rond krijgt voor de behandeling van ernstig zieke mensen?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het beschermen van de samenleving tegen ernstig zieke mensen en het geven van zo goed mogelijke zorg aan deze mensen belangrijker zou moeten zijn dan de vraag of een instelling winst kan maken op de behandeling van die mensen?
Ja, bescherming van de samenleving en het bieden van goede zorg staan voor mij voorop.
Herkent u het beeld dat forensische zorginstellingen op dit moment verlies draaien op de behandeling van TBS-patiënten en dat voor deze zware categorie patiënten het systeem van marktwerking en aanbestedingsprocedures dus niet functioneert?
Ik herken dit beeld niet. Ik heb namelijk geen signalen dat de behandeling van deze patiënten in veel gevallen verlieslatend zou zijn. Daarmee deel ik dus ook uw conclusie niet dat per definitie het systeem van marktwerking en aanbestedingsprocedures niet functioneert en er straks een situatie ontstaat waarin ernstig zieke mensen straks niet meer behandeld worden.
Erkent u dat het aan de huidige marktwerking in de forensische zorgsector te wijten is dat het gevaar dreigt dat ernstig zieke mensen straks niet meer behandeld worden, omdat die behandeling verlieslatend is? Zo nee, waar ligt dit volgens u dan aan?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te kijken naar differentiatie in prijsafspraken voor klinieken naar gelang de werkelijke kosten die zij moeten maken en niet naar de gemiddelde kosten, omdat daarbij bijvoorbeeld niet voldoende rekening word gehouden met de kosten voor huisvesting? Erkent u dat prijsafspraken voor bijvoorbeeld een kliniek in Groningen wel dekkend kunnen zijn, maar voor een kliniek in de Randstad niet, omdat de huisvesting daar veel groter is? Zo nee, waarom niet?
Bij het maken van prijsafspraken met forensische zorgaanbieders zijn de tarieven van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) voor mij leidend. De tarieven van de NZa zijn gemiddeld kostendekkend en bevatten onder andere een huisvestingscomponent. De tarieven van de NZa bieden daarnaast ruimte voor verschillende prijsafspraken tussen inkopers en aanbieders. Die ruimte wordt begrensd door het maximumtarief met de mogelijkheid om bekostiging tot tien procent boven dit maximumtarief af te spreken (het max-maxtarief). DJI hanteert op dit moment reeds voor alle aanbieders het maximumtarief van de NZa, waarbij voor een aantal vormen van klinische zorg gebruik gemaakt wordt van de ruimte die het max-maxtarief biedt.
Hoe verklaart u dat een deel van de werknemers in de forensische zorg alleen als zzp’er wil werken? Bent u bereid te kijken naar manieren om zzp terug te dringen in de forensische zorg?
Het werken als zzp-er in de zorg, niet enkel de forensische zorg, is een ontwikkeling die al geruime tijd gaande is. Er zijn ook andere dan financiële redenen om als zzp-er te willen werken. Voorbeelden zijn de invloed op het werkrooster en afspraken over administratieve ondersteuning. Als een werkgever medewerkers in dienstverband aan wil trekken, is het dus belangrijk dat hij aandacht heeft voor deze onderliggende factoren.
Van belang voor de forensische zorg is dat we het werken in deze sector aantrekkelijk maken en houden. De arbeidsmarkt is daarom ook één van de drie thema’s waar de Taskforce Forensische Zorg zich sinds zijn oprichting in 2018 mee bezig houdt. Zoals ik heb aangegeven in de laatste voortgangsbrief forensische zorg heeft de Taskforce ook op dit thema goede stappen gezet.2 Zo is in augustus van dit jaar een aansprekende arbeidsmarktcampagne «Forensische Zorg kijkt verder» gelanceerd, is er een samenwerkingsverband van HR-managers van zorgaanbieders ingericht waar kennis gedeeld kan worden over goed HR-beleid en worden extra stageplekken binnen forensische instellingen beschikbaar gesteld. Om deze aanpak de komende jaren vast te blijven houden zijn de prioriteiten van de Taskforce inmiddels opgenomen in de bestuurlijke agenda die met de sector is opgesteld.3
Het bericht ‘Vier op de tien vrouwen op de arbeidsmarkt benadeeld vanwege zwangerschap of pasgeboren kind: zwangerschapsdiscriminatie nog steeds onverminderd groot probleem’ |
|
Nevin Özütok (GL), Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vier op de tien vrouwen op de arbeidsmarkt benadeeld vanwege zwangerschap of pasgeboren kind: zwangerschapsdiscriminatie nog steeds onverminderd groot probleem» van het College voor de Rechten van de Mens?1
Ja.
Bent u het met de mening eens dat noch zwangerschap noch een kinderwens reden mogen zijn voor werkgevers om iemand niet aan te nemen, of diegene geen contractverlening aan te bieden en dat discriminatie op de arbeidsmarkt de algemene vrouwenemancipatie in Nederland sterk benadeelt?
Ik ben het met u eens dat zwangerschap en kinderwens geen reden mogen zijn om vrouwen anders te behandelen en dat discriminatie van vrouwen op de arbeidsmarkt de emancipatie van vrouwen in algemene zin benadeelt. Het signalement van het College voor de Rechten van de Mens dat een aanzienlijk deel van de zwangere vrouwen en jonge moeders er toch mee te maken krijgt, is dan ook zeer ernstig.
Hoe beoordeelt u het signalement van het College voor de Rechten van de Mens dat 43% van de personen die actief is op de arbeidsmarkt en de afgelopen vier jaar een kind kregen zwangerschapsdiscriminatie heeft meegemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u ingaan op de aanbevelingen die het College doet, zoals (1) het bieden van handvatten aan werkgevers om goed op de hoogte te zijn van wetgeving, (2) het voortouw nemen om voorlichting over zwangerschap en werk aan zowel werkgevers als werknemers te verbeteren, (3) het vergroten van het bereik en verduurzamen van die voorlichting en (4) het bieden van handvatten om het gesprek te voeren met ouders over waar ze tegenaan lopen bij het combineren van zwangerschap en werk?
Ik hecht waarde aan de resultaten van en de aanbevelingen in het onderzoek van het College voor de Rechten van de Mens. De aanpak van zwangerschapsdiscriminatie valt onder het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021, ingericht om arbeidsmarktdiscriminatie breed tegen te gaan. De aanpak in het Actieplan is gericht op drie pijlers: toezicht & handhaving, onderzoek & instrumenten en kennis & bewustwording.
Ik zal inzetten op het bieden van handvatten aan werkgevers. Zo worden organisaties door het wetsvoorstel «Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie» verplicht om een werkwijze op schrift te stellen voor het tegengaan van discriminatie bij werving en selectie.
Daarnaast zal ik in blijven zetten op voorlichting en bewustwording over de risico’s van zwangerschapsdiscriminatie en hoe deze te voorkomen zijn, zowel bij werknemers als werkgevers. Zo heeft de bewustwordingscampagne «Baby en Baan» in 2018 en 2019 gelopen, waar zwangere vrouwen werden gewezen op hun rechten. Daarnaast worden vrouwen door middel van flyers in de GroeiGids (platform van de GGD dat ouders inzicht geeft in de ontwikkeling, gezondheid en opvoeding van hun kind) en vanaf volgend jaar ook via de vernieuwde versie van de GroeiGids app van de GGD, geïnformeerd over zwangerschapsdiscriminatie en het combineren van zwangerschap of ouderschap met werk.
Het vergroten van het bereik en verduurzamen van deze voorlichting is van belang. Een eerste stap die hiervoor wordt gezet is het houden van een bijeenkomst in het begin van 2021 met deskundigen en stakeholders die in contact staan met zwangere vrouwen en jonge moeders. Deze bijeenkomst wordt samen met het College voor de Rechten van de Mens georganiseerd en is gericht op gezamenlijke en effectieve communicatie over het tegengaan van zwangerschapsdiscriminatie. Hierbij worden onder andere de GGD, het KNOV (Organisatie van Verloskundigen), de Inspectie SZW en werkgevers- en werknemersorganisaties betrokken.
Bent u bereid één of meerdere van bovenstaande aanbevelingen om te zetten in beleid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke rol spelen vakbonden in het tegengaan van zwangerschapsdiscriminatie? Wordt deze problematiek besproken tijdens cao-onderhandelingen?
Verschillende werknemersorganisaties besteden aandacht aan het tegengaan van zwangerschapsdiscriminatie in de vorm van voorlichting. Vakbonden (FNV en CNV) zien een belangrijke rol voor zichzelf in het tegengaan van zwangerschapsdiscriminatie. Deze rol is enerzijds zorgdragen voor een goede voorlichting richting vrouwen zodat zij beter weten wat hun rechten zijn en anderzijds vrouwen juridisch bijstaan op het moment dat discriminatie heeft plaatsgevonden. Ook wordt er ingezet op het verbeteren van de arbeidsmarktpositie van vrouwen, zodat de prikkel om onderscheid te maken op basis van zwangerschap minder wordt. In het SER-advies «Discriminatie werkt niet» stond de aanbeveling dat werkgevers en werknemersorganisaties voorlichting zouden moeten geven m.b.t. (zwangerschaps)discriminatie. FNV, CNV en VCP geven voorlichting via de eigen site.
Uit navraag bij de vakbonden blijkt dat het aanpakken van zwangerschapsdiscriminatie en discriminatie in het algemeen niet altijd een onderwerp is tijdens cao-onderhandelingen. De vakbonden richten zich tijdens cao-onderhandelingen wel mede op het verbeteren van de arbeidsmarktpositie van vrouwen door bijvoorbeeld te pleiten voor het volledig doorbetalen van het aanvullend geboorteverlof of het verkleinen van het aantal flexcontracten.
Welke rol spelen ondernemingsraden in het tegengaan van zwangerschapsdiscriminatie? Hoe toegankelijk is de ondernemingsraad voor ouders die te maken hebben met zwangerschapsdiscriminatie? Lukt het de ondernemingsraad om in te grijpen wanneer een dergelijke situatie zich voordoet? Welke hindernissen ervaart de ondernemingsraad bij het aanpakken van een melding van zwangerschapsdiscriminatie?
Ondernemingsraden hebben een wettelijk vastgelegde taak met betrekking tot de gelijke behandeling van werknemers. In artikel 28, lid 3 van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) is vastgelegd dat de ondernemingsraad (OR) in het algemeen waakt tegen discriminatie in de onderneming. Ook is daarin vastgelegd dat de OR in het bijzonder de gelijke behandeling van mannen en vrouwen alsmede de inschakeling van gehandicapten en minderheden in de onderneming moet bevorderen.
De OR staat open voor signalen en is in principe voor iedereen toegankelijk. Werknemers kunnen hun ervaring hier melden. De OR heeft als taak te zorgen voor een goed personeelsbeleid, maar grijpt niet in bij individuele gevallen. Wanneer binnen de OR het vermoeden bestaat dat een probleem structureel is, is het mogelijk om het gesprek aan te gaan met een werknemer van de HRM-afdeling uit hoofde van artikel 23, lid 3 van de WOR. Dit artikel geeft de OR ook de ruimte om initiatief te nemen om in het organisatiebeleid te verankeren dat zwangerschapsdiscriminatie niet kan voorkomen.
Hoe verklaart u de stagnatie, aangezien uit het bericht blijkt dat er in de aard en omvang van zwangerschapsdiscriminatie sinds 2016 niks veranderd is?
Zwangerschapsdiscriminatie is een hardnekkig probleem. Wat de aanpak van zwangerschapsdiscriminatie lastig maakt, is dat de doelgroep (zwangere vrouwen en jonge moeders) continu in beweging is. Doorlopende aandacht via de juiste kanalen is daarom van belang. Ondanks de acties die zijn ondernomen, laat het onderzoek van het College voor de Rechten van de Mens weinig verschil zien ten opzichte van eerdere edities. Uit dit onderzoek blijkt ook dat kennis en bewustwording van groot belang zijn, zowel bij werkgevers als bij werknemers. Hier is de afgelopen periode aandacht aan besteed, bijvoorbeeld door middel van samenwerking met de GGD met betrekking tot de GroeiGids en de GroeiGids app. Ik zal blijven inzetten op het tegengaan van zwangerschapsdiscriminatie, bijvoorbeeld door middel van de ook in het antwoord op vraag 4 en 5 genoemde stakeholdersbijeenkomst.
Hoeveel onderzoeken naar arbeidsdiscriminatie zijn er door de Inspectie SZW in de afgelopen vijf jaar geopend? Hoe vaak hebben dergelijke onderzoeken in de afgelopen vijf jaar geleid tot een boete voor het onderzochte bedrijf? Heeft de Inspectie SZW voldoende capaciteit om bedrijven te controleren op zwangerschapsdiscriminatie?
Het team arbeidsdiscriminatie van de Inspectie SZW zet diverse instrumenten en middelen in, zodat het thema zwangerschapsdiscriminatie door werkgevers en werknemers wordt opgepakt. Bij elk bedrijfsbezoek vragen de inspecteurs van het team arbeidsdiscriminatie na of en hoe zwangerschapsdiscriminatie speelt of kan spelen en of men beleid of voorzieningen in deze heeft. Ook zet de Inspectie SZW in op voorlichting aan werkgevers over rechten en plichten.
In 2018 is een omslag gemaakt van verkennende en informerende bedrijfsbezoeken naar handhavende bezoeken in organisaties met werkneemsters die zwanger zijn of in de lactatiefase zitten. In 2019 is er een verder uitbreiding geweest van het team Arbeidsdiscriminatie. In dit jaar zijn er meer dan 500 inspecties gedaan.
Om een duurzame en stevige invulling te geven aan de nieuwe rol van de Inspectie SZW op het gebied van discriminatie bij werving en selectie, zijn extra middelen gereserveerd voor de handhaving van arbeidsmarktdiscriminatie. Dit proces is in volle gang. Met het wetsvoorstel Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie krijgt de Inspectie SZW ook handhavende bevoegdheden in het kader van een objectieve werving en selectie werkwijze.