Een daling van het aantal sociaal advocaten en de kerncijfers van de gesubsidieerde rechtsbijstand 2020 |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat het jaar 2020 de grootste daling ooit van het aantal sociaal advocaat kende?1
De macrocijfers van de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: Raad) laten zien dat het totale aantal sociale advocaten dat actief is binnen het stelsel, dat wil zeggen waaraan één of meer toevoegingen is afgegeven, in 2020 met 5,1% is gedaald ten opzichte van 2019. Het aantal afgegeven toevoegingen in 2020 nam met 6,5% af. In de jaren 2015 tot en met 2019 zagen we ook een afname van deze actieve advocaten, maar die was lager dan in 2020.
Hoe verklaart u deze afname?
Zoals ik in eerdere Kamervragen over dit onderwerp heb geantwoord, monitort de Raad of er voldoende aanbod is van advocaten. Ook de aanwas van jonge juristen wordt daarbij meegenomen.2 Het gemiddelde aantal toevoegingen per advocaat is in 2020 licht gedaald van 56 naar 55 toevoegingen. Op basis van de macrocijfers lijkt de situatie in 2020 derhalve niet sterk verslechterd. Om de ontwikkeling van het aanbod diepgaander te kunnen monitoren, vraag ik het Kenniscentrum van de Raad om een programma te ontwikkelen waarmee in de toekomst het aanbod en de factoren die daarop van invloed zijn, nauwgezet kunnen worden gemonitord. Daarbij kunnen ook andere instrumenten dan cijfermatige analyses door de Raad worden ingezet, zoals het systematisch enquêteren van advocaten die uitstromen. De Raad zal worden gevraagd om bij de ontwikkeling van zijn programma de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) en de dekens te betrekken. Ik zal uw Kamer hierover in de komende voortgangsrapportage stelselvernieuwing rechtsbijstand verder informeren.
Wat zegt dit over het verschil tussen uw verwachtingen en die van sociaal advocaten over de voorgenomen stelselherziening rechtsbijstand?
De verdere verdieping die de Raad voor Rechtsbijstand aan wil brengen, zal hierop nadere verduidelijking moeten geven. De factoren die mogelijk hebben bijgedragen aan de afname lijken niet direct gerelateerd te zijn aan de stelselvernieuwing.
Speciale aandacht besteed ik aan advocaten die zich bezighouden met echtscheiding en daaraan gerelateerde zaken. Eerder is door de commissie Van der Meer geconstateerd dat de vergoeding in deze zaken het meest uit de pas loopt met de daadwerkelijke tijd die aan dergelijke zaken wordt besteed. Dat de vergoedingen uit de pas loopt met de tijdsbesteding heb ik ook onderkend, vandaar dat ik de onderuitputting op het rechtsbijstandsbudget van € 19 mln. en € 9 mln. extra gelden beschikbaar heb gesteld voor de initiatieven op het personen- en familierecht3.
Deelt u de mening dat deze cijfers dit jaar nog een adequate actie vereist om de dramatische uitstroom van sociaal advocaten te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe wordt de afname van het totaal aantal afgegeven toevoegingen en de verschuiving van reguliere toevoegingen naar lichte toevoegingen verklaard?
De maatregelen die zijn genomen om COVID-19 tegen te gaan, spelen in 2020 bij een aantal rechtsgebieden een rol in de daling van de cijfers. Vooral de rechtsgebieden asiel en vreemdelingenbewaring, straf verdachten en straf overig en bestuursrecht laten een grotere daling zien dan gemiddeld. Voor een nadere analyse en adequate duiding bij achterliggende oorzaken van ontwikkelingen in deze cijfers, is meer diepgaand onderzoek nodig.
Hoe verklaart u de forse afname van de instroom in de Wet shuldsanering natuurlijke personen (Wsnp)? Hoe probeert het demissionaire kabinet deze afname te stoppen en wanneer zouden we dat in de jaarcijfers terug moeten kunnen zien?
Het aantal mensen dat toegelaten wordt tot de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) neemt reeds enkele jaren af en daalt in 2020 opnieuw. De afname wordt veroorzaakt doordat de aansluiting tussen het minnelijke schuldhulpverleningstraject en de wettelijke schuldsaneringsprocedure verbeterd moet worden zoals blijkt uit de analyse van het rapport «Aansluiting gezocht» van Bureau Berenschot4 en het daaropvolgende rapport van de Nationale ombudsman5.
De forse afname van de instroom vraagt om een verbeterde toegankelijkheid van het Wsnp-stelsel. We zien nu dat burgers soms onnodig lang in het minnelijk traject blijven, zonder dat er een oplossing voor hun schulden komt.
Op mijn verzoek heeft Bureau Wsnp van de Raad voor Rechtsbijstand eind 2019/begin 2020 een quick scan uitgevoerd. De quick scan heeft geleid tot aanbevelingen om het instrument van de Wsnp vaker in te zetten wanneer een minnelijke regeling niet mogelijk blijkt. Bij brief van 16 november 2020 (Kamerstuk 24 515, nr. 572) heb ik een wetsvoorstel aangekondigd waarmee enkele termijnen worden bekort en de toegang tot de wettelijke schuldsanering wordt verbeterd. Vanaf 1 mei 2021 is er door bureau Wsnp een pilot gestart om bewindvoerders een adviserende en ondersteunende rol toe te bedelen bij de voorbereiding en indiening van een schuldsaneringsverzoek. Hiermee wordt beoogd de aansluiting tussen het minnelijke en het wettelijke traject te versoepelen én de toegankelijkheid van de Wsnp te vergroten. Effecten van de pilot en de beoogde wetswijziging worden vanaf het 4e kwartaal van 2021 verwacht.
Hoe verklaart u de afname van het aantal klantactiviteiten van het Juridisch Loket? Is de volledige daling toe te schrijven aan de sluiting van de fysieke servicepunten als coronamaatregel?
In 2020 daalde het aantal klantcontacten van het Juridisch Loket met 19%. Deze daling heeft meerdere oorzaken. De website van het Juridisch Loket is de afgelopen jaren sterk verbeterd, de informatie is beter vindbaar en wordt duidelijker uitgelegd. Ook zijn er nieuwe mogelijkheden om geholpen te worden geïntroduceerd, zoals de digitale assistent JULO. Sinds het uitbreken van de coronacrisis is het aantal bezoeken op de website sterk toegenomen. Voorts is de daling van het aantal klantcontacten onder meer het gevolg van de tijdelijke sluiting van de 30 vestigingen en 13 servicepunten van het Juridisch Loket vanwege de coronapandemie en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Hierdoor is de bereikbaarheid afgenomen. Wel worden er sinds 22 maart jl. weer beperkt fysieke afspraken gemaakt, voor die mensen die het meest gebaat zijn bij persoonlijk contact wanneer zij problemen ervaren die niet op een andere manier (op afstand) kunnen worden opgelost. Daarnaast is een lichte daling van 10% te zien van het aantal contacten via de telefoon tegenover een toename van de gemiddelde gespreksduur per klant. Het Juridisch Loket geeft daarvoor als verklaring dat de complexiteit van de juridische vraagstukken aan de telefoon is toegenomen. Tot slot is een deel van de daling van de klantcontacten te verklaren vanuit het feit dat klanten tijdelijk geen contact hoeven op te nemen met het Juridisch Loket om de korting op de eigen bijdrage voor gesubsidieerde rechtsbijstand te krijgen.
Hoe verhoudt de afname van het aantal klantactiviteiten bij het Juridisch Loket zich tot de door u eerder uitgesproken verwachting dat een lager beltarief tot 20% meer vraag zou leiden, aangezien het beltarief is verlaagd ter compensatie van de sluiting van de fysieke servicepunten?2
Ik merk op dat de verwachting die u aanhaalt, is uitgesproken op een moment voordat de coronapandemie een feit werd. Hoe de afname van het aantal klantactiviteiten zich verhoudt tot een verhoging van de vraag door een lager beltarief is vanwege die sterk gewijzigde omstandigheden dan ook moeilijk te zeggen.
Wat zijn de gevolgen van het feit dat minder mensen contact hadden met het Juridisch Loket over 2020 aangezien het aantal juridische problemen waarschijnlijk niet zo sterk is afgenomen?
Een deel van de afname valt te verklaren uit het feit dat rechtszoekenden, als onderdeel van de coronamaatregelen, tijdelijk geen verwijzing van het Juridisch Loket nodig hadden voor een diagnose- en triagekorting op de eigen bijdrage voor gesubsidieerde rechtsbijstand. Daarnaast zijn door de overheid verschillende tijdelijke maatregelen getroffen om de gevolgen van de coronacrisis voor specifieke doelgroepen op te vangen, die een tijdelijk dempend effect kunnen hebben op juridische problemen, bijvoorbeeld op het gebied van arbeidsrecht, huurrecht en inkomen/schulden.
Komt u nog met een uitgebreide reactie op alle kerncijfers 2020 en een analyse van de staat van de rechtshulp? Tot welke acute maatregelen moet dit volgens u leiden? Wat gaat u doen?
In de voortgangsrapportage rechtsbijstand die begin juli gepland staat, zal ik uitgebreider op de cijfers ingaan. Op grond van het huidige beeld van de cijfers zie ik thans geen noodzaak voor acute maatregelen.
Het bericht dat Nederland nog steeds een claimparadijs is voor buitenlandse bedrijven |
|
Jasper van Dijk , Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat Nederland nog steeds een claimparadijs is voor buitenlandse bedrijven?1
Zaken worden aangespannen op basis van bestaande investeringsverdragen. Deze verdragen kennen, zoals gebruikelijk in dergelijke verdragen, een brede definitie van het begrip investeerder. Nederland heeft zich gecommitteerd de bilaterale verdragen te heronderhandelen op basis van een grondig gemoderniseerde inzet (de zogenaamde nieuwe «IBO-modeltekst») die in 2019 is aangenomen. Naast verschillende andere vernieuwingen bevat deze modeltekst ook een bepaling waarmee brievenbusmaatschappijen worden uitgesloten van bescherming aangezien het kabinet het gebruik van Nederlandse investeringsakkoorden door brievenbusmaatschappijen onwenselijk acht. Nederland heeft het onderhandelingsproces met 6 landen in meer of mindere mate gestart. Het gaat om Ecuador, Argentinië, Burkina Faso, Turkije, Irak en de VAE.
Internationale verdragsonderhandelingen zijn echter langdurige processen, ook zonder COVID-restricties. Er moet over veel technische details zorgvuldig worden onderhandeld, afgestemd worden met verschillende departementen zowel aan Nederlandse zijde als aan de zijde van de verdragspartners en daarnaast zijn verdragspartners het niet altijd eens met Nederland en de gemoderniseerde Nederlandse inzet.
Waarom is dit probleem nog steeds niet opgelost, aangezien u en uw voorganger al jaren beloofden hier werk van te maken?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak worden mechanismes voorInvestor State Dispute Settlement (ISDS) en Investment Court System (ICS) vanuit Nederland gebruikt door bedrijven om claims neer te leggen bij andere landen? Wordt dit door het Ministerie van Buitenlandse Zaken bijgehouden? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om dat alsnog te gaan doen? Bent u bereid om hier jaarlijks over aan de Kamer de rapporteren?
Volgens de UNCTAD Investment Dispute Settlement Navigator is er voor zover bekend in totaal 114 keer vanuit Nederland een claim ingediend tegen een derde land via Investor State Dispute Settlement (ISDS).2 Er is nog geen Investment Court System dat in werking is getreden. De Investment Dispute Settlement Navigator van de UNCTAD bevat het meest complete overzicht van bekende ISDS-procedures die op grond van internationale investeringsverdragen worden gevoerd en is voor iedereen toegankelijk. Het kabinet beschikt niet over meer informatie c.q. meer mogelijkheden om informatie te verzamelen en te rapporteren over ISDS claims dan de UNCTAD.
Deelt u de mening dat buitenlandse investeerders hun conflicten moeten uitvechten via nationale rechtssystemen in plaats van via ondoorzichtige arbitrageprocedures in Nederlandse handelsverdragen?
Investeringsakkoorden dragen bij aan het investeringsklimaat van de verdragsluitende partijen en zijn een instrument ter versterking van goed bestuur. Investeringsakkoorden kunnen zo buitenlandse investeerders over de streep trekken om langdurig in een land te investeren waar nationale wetgeving en instituties in hun ogen onvoldoende rechtszekerheid bieden. Investeringsakkoorden zijn dan ook met name waardevol in landen waar investeerders niet altijd kunnen vertrouwen op nationale wetgeving en instellingen, bijvoorbeeld door lange procedures en/of het ontbreken van onafhankelijke rechtspraak. Daarom is het onwenselijk om uitputting van de nationale rechtsgang op te nemen als voorwaarde voor toegang tot internationale geschillenbeslechting.
Bent u het ermee eens dat investeerders op zijn minst zouden moeten aantonen dat zij hun recht niet hebben kunnen halen bij nationale rechtssystemen voordat zij toegang krijgen tot arbitrageprocedures?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kan het dat reisbeperkingen reden zijn om de aanpak van misbruik van ISDS-mechanismes uit te stellen, maar dat onderhandelingen over nieuwe handels- en investeringsverdragen, zoals die over hetComprehensive Agreement on Investment (CAI) met China, wel snel kunnen worden afgerond? Hecht u meer waarde aan het behartigen van de belangen van investeerders dan aan het beëindigen van de status van Nederland als claimparadijs?
Zoals aangegeven zijn internationale verdragsonderhandelingen langdurige processen, ook zonder COVID-restricties. Er moet over veel technische details zorgvuldig worden onderhandeld, afgestemd worden met verschillende departementen zowel aan Nederlandse zijde als aan de zijde van de verdragspartners en daarnaast zijn verdragspartners het niet altijd eens met Nederland en de gemoderniseerde Nederlandse inzet.
Nederland is nadat het in juli 2019 daartoe toestemming heeft gekregen van de Europese Commissie het onderhandelingsproces met 6 landen in meer of mindere mate gestart. Het gaat om Ecuador, Argentinië, Burkina Faso, Turkije, Irak en de VAE. Bij het begin van de COVID-19 uitbraak bevonden de onderhandelingen zich nog in de verkennende fase.
Zoals ook eerder aangeven in het Schriftelijk Overleg van de informele videoconferentie van de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 2 maart 2021 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2294), zijn de (her-)onderhandelingen van bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO’s) grotendeels stil komen te liggen in verband met de praktische beperkingen die gelden ter bestrijding van de COVID-19 pandemie. Het gaat daarbij met name om de geldende reisrestricties. Daarnaast worden de praktische mogelijkheden om voortgang te boeken ook beperkt door de aanwijzing om niet met meerdere personen bijeen te komen en de beperkte beschikbare personele capaciteit zowel aan Nederlandse zijde als die aan de zijde van verdragspartners (die ook ingezet wordt voor het adresseren van acute aan COVID gerelateerde handels- en investeringsvraagstukken).
Nederland onderhandelt niet zelfstandig over andere handels- en investeringsakkoorden, zoals bijvoorbeeld over het Comprehensive Agreement on Investment (CAI) met China. Deze onderhandelingen worden gevoerd door de Europese Commissie namens de Europese Unie. Ook de Commissie is geconfronteerd met COVID-restricties waardoor lopende onderhandelingen deels vertraagd worden.
Bent u bereid om de onderhandelingen over de aanpassing van bestaande verdragen zo snel mogelijk weer op te starten teneinde buitenlandse bedrijven uit te sluiten van de arbitragemechanismes in die verdragen? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om dat mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is gecommitteerd aan de modernisering van de Nederlandse IBO’s, waaronder het uitsluiten van het gebruik door brievenbusfirma’s, en bekijkt de mogelijkheden om de (her-) onderhandelingen zo snel mogelijk te hervatten. Dit is ook afhankelijk van de mogelijkheden en bereidheid van onze onderhandelingspartners.
Wanneer wordt het voor buitenlandse investeerders onmogelijk om Nederlandse handelsverdragen te misbruiken om andere overheden aan te klagen?
Zoals aangegeven zijn internationale verdragsonderhandelingen langdurige processen, ook zonder COVID-restricties. Overigens heronderhandelt Nederland niet alle verdragen zelf, sommige verdragen worden door de Europese Commissie namens de EU onderhandeld die dan de bestaande bilaterale investeringsverdragen van EU lidstaten met dat land vervangen. Voorbeelden zijn de nieuwe EU investeringsakkoorden met Vietnam, Canada (CETA) en Singapore en de onderhandelingen daarover met o.a. Mexico.
EU lidstaten mogen op grond van Verordening 1219/2012 alleen bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten met derde landen sluiten dan wel heronderhandelen na toestemming van de Europese Commissie, zolang er geen overeenkomst tussen de Europese Unie en dat derde land bestaat, en de EU niet van plan is om met dat land te onderhandelen.
Nadat verdragen zijn (her-)onderhandeld dienen beide partijen deze nieuwe verdragen te ratificeren voordat deze in werking kunnen treden. Aan Nederlandse zijde vereist dit instemming van het parlement.
Het stemgedrag van Nederland in de VN-Mensenrechtenraad |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Waarom heeft Nederland in de VN-Mensenrechtenraad opnieuw voor resoluties gestemd die eenzijdig tegen Israël zijn gericht zijn?1
Nederland en de EU hebben met de Palestijnse Autoriteit (PA) onderhandeld over het verminderen van het aantal resoluties dat de PA indient bij de Mensenrechtenraad en het verder afbouwen van het specifieke agendapunt over Israël («Item 7»). Als gevolg van deze inzet heeft de PA in de 46e zitting van de Mensenrechtenraad de eerdere «Human Rights» en «Accountability» resoluties samengevoegd en ingediend onder agendapunt 2, waar ook andere mensenrechtensituaties worden behandeld.
Daarnaast hebben de onderhandelingen in de 46e zitting tussen de EU en de Palestijnse delegatie geleid tot een meer gebalanceerde en evenwichtige tekst van de samengevoegde resolutie onder agendapunt 2. Deze resolutie roept op tot respecteren van internationaal recht en mensenrechten, en benadrukt het belang van accountability voor alle schendingen daarvan. De resolutie roept specifiek op tot een einde aan alle schendingen van internationaal recht door gewapende groepen. Voorts veroordeelt de resolutie geweld door alle partijen en in het bijzonder raketbeschietingen op Israël. Deze aspecten sluiten aan bij het Nederlandse en Europese beleid inzake het Midden Oosten Vredes Proces (MOVP), waarbij Nederland zowel bilateraal als in multilateraal verband beide partijen aanspreekt op hun handelen. Nederland stemde dan ook in gezelschap van EU-partners voor deze resolutie onder agendapunt 2. De resolutie werd met 32 voorstemmen aangenomen.
Nederland stemde voorts – net zoals de meeste EU lidstaten – voor de resoluties die het nederzettingenbeleid veroordelen («Settlements» resolutie), en het Palestijns recht op zelfbeschikking bevestigen («Self-Determination» resolutie). De voorstem op de «Settlements» resolutie is in lijn met de Nederlandse positie over nederzettingen. Het voortdurend uitbreiden van nederzettingen bemoeilijkt in toenemende mate een twee-statenoplossing. Dat geldt in het bijzonder voor stappen voor uitbreiding op een aantal plaatsen zoals Givat Hamatos, die Oost-Jeruzalem af dreigen te snijden van de rest van de Westelijke Jordaanoever. De tekst van de «Settlements» resolutie werd dit jaar aanzienlijk ingekort.
De tekst van de «Self-determination» resolutie bevestigde het Palestijnse recht op zelfbeschikking, wat vanzelfsprekend een wezenlijk element is van het Nederlandse MOVP-beleid waarvoor ook binnen de Kamer brede steun bestaat. Een tegenstem op deze twee resoluties zou niet in overeenstemming zijn met de kern van het MOVP-beleid, de verwezenlijking van een onafhankelijke, democratische en levensvatbare Palestijnse staat naast een veilig Israël op basis van de grenzen van 1967.
Hoe verhoudt dit stemgedrag zich tot de Nederlandse doelstelling om een einde te maken aan dit exclusief tegen Israël gerichte agendapunt?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe geloofwaardig vindt u het voor het VN-mensenrechtenbeleid dat dit agendapunt nog steeds bestaat?
De Mensenrechtenraad heeft ondanks het bestaan van agendapunt 7 aangetoond een relevant VN-forum te zijn voor de bescherming en bevordering van mensenrechten. Het kabinet beschouwt de Mensenrechtenraad als een belangrijk platform voor het agenderen van mensenrechtenschendingen en het tegengaan van straffeloosheid wereldwijd. Nederland beschouwt agendapunt 7 over Israël en de bezette gebieden als een voorbeeld van disproportionele aandacht voor Israël, maar is van mening dat mensenrechtenschendingen als gevolg van het Israëlisch-Palestijns conflict wel op de agenda van de Mensenrechtenraad thuishoren. Daarom acht het kabinet het een goede zaak dat het aantal resoluties onder agendapunt 7 afneemt en zal het zich blijven inzetten voor verdere afbouw van dit agendapunt.
Deelt u de mening dat het stemmen voor resoluties onder dit agendapunt bijdraagt aan de legitimatie van het eenzijdig tegen Israël gerichte agendapunt? Zo nee, waarom niet?
Nederland werkt samen met andere Europese landen aan het geleidelijk afbouwen van het aparte agendapunt 7 door het aantal resoluties te verlagen en resoluties onder andere agendapunten geagendeerd te krijgen. Als gevolg van onze inzet, heeft de Palestijnse Autoriteit dit jaar één resolutie minder ingediend en het aantal resoluties dat het indient onder het speciale agendapunt 7 gehalveerd ten opzichte van 2018. De Palestijnse Autoriteit is bereid tot deze aanpassingen vanwege de opstelling van Nederland en de meeste andere EU lidstaten in de onderhandelingen. Bij de stemming beoordeelt Nederland iedere resolutie op zijn totale inhoud en hanteert daarbij als maatstaf internationaal recht, het regeerakkoord, EU-Raadsconclusies en EU-beleid t.a.v. het MOVP en de motie Van der Staaij (Kamerstuk 34 775, nr. 44).
Bent u bereid om voortaan standaard tegen iedere resolutie onder dit agendapunt te stemmen dan wel van stemming te onthouden om daarmee het Nederlandse standpunt dat dit agendapunt moet verdwijnen kracht bij te zetten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1 en 2 zou een tegenstem of onthouding niet in overeenstemming zijn met de uitgangspunten van het Nederlandse en Europese MOVP-beleid alsmede de Nederlandse en Europese positie inzake het nederzettingenbeleid.
Een tegenstem zou voorts niet leiden tot afbouw van het aparte agendapunt 7 of afname van het aantal resoluties. De Palestijnen kunnen in VN-verband rekenen op grote mate van steun bij VN-lidstaten, ook in de Mensenrechtenraad. Dat betekent dat de resoluties met een grote meerderheid worden aangenomen, ook als Nederland tegen zou stemmen. Door in EU-verband met de Palestijnse Autoriteiten te onderhandelen kan Nederland invloed uitoefenen op het aantal resoluties en hun inhoud. De Palestijnse bereidheid om teksten te verbeteren en het aantal resoluties te verlagen hangt in grote mate af van de bereidheid van de EU lidstaten om voor de aangepaste resoluties te stemmen.
De rechtszaak bij het Internationaal Gerechtshof tegen Myanmar over mogelijke genocide tegen de Rohingya |
|
Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Nederlandse regering komt met flauw excuus in Rohingya Genocidezaak. Gambia staat eigen actie echt niet in de weg»1, kennelijk opgesteld naar aanleiding van de eerdere vragen over deze zaak en de motie-Koopmans c.s. van 1 juli 2019?2
Ja.
Kunt u inhoudelijk ingaan op ieder van de in dit artikel genoemde processuele suggesties, en wilt u de geopperde stappen overwegen?
In het artikel worden de volgende processuele suggesties gedaan: 1) Nederland zou zelf een zaak moeten starten tegen Myanmar over de vermeende genocide op de Rohingya; 2) Nederland zou het Internationaal Gerechtshof moeten verzoeken de stukken die tot nu toe ingediend zijn openbaar te maken; 3) Nederland zou ervoor moeten zorgen dat de Rohingya gehoord worden bij het Internationaal Gerechtshof.
Ten aanzien van de eerste suggestie wil ik benadrukken dat Gambia binnen de door het Hof gestelde termijn processtukken heeft ingediend en dat Nederland geen enkele indicatie heeft dat Gambia zou overwegen de zaak tegen Myanmar te staken of niet in staat zou zijn de procedure voort te zetten. Ik waardeer de inzet van Gambia voor de Rohingya zeer en het zou geen recht doen aan die inzet indien Nederland daarnaast een eigen zaak zou starten, zeker nu die geen (juridische) meerwaarde heeft. Indien Nederland op dit moment een eigen zaak zou starten, zou dat enkel tot vertraging en procedurele complicaties leiden. Ik ben dan ook niet bereid deze stap te overwegen zonder verzoek daartoe van Gambia, want dat zou niet in het belang zijn van de voortgang van de zaak. Gambia heeft het voortouw in de zaak en Nederland staat, samen met Canada, hierover met Gambia in contact.
In reactie op de tweede suggestie zou ik ten eerste willen wijzen op hetgeen daarover in de Kamerbrief van 2 september 2020 (Kamerstuk 32 735, nr. 310) is opgenomen. Op grond van het procesreglement is het aan het Internationaal Gerechtshof om te besluiten over de openbaarmaking van stukken in het licht van zijn verantwoordelijkheid voor een goede rechtsbedeling. De praktijk van het Hof laat zien dat dat pas gebeurt bij de start van een hoorzitting. Gelet op deze praktijk en mijn vertrouwen in de zorg van het Hof voor een goede rechtsbedeling, vind ik het niet opportuun om een verzoek om openbaarmaking in te dienen.
Met betrekking tot de derde suggestie onderken ik het belang dat de Rohingya gehoord zouden moeten worden, omdat de procedure op hen betrekking heeft. In het artikel wordt echter, terecht, aangegeven dat het procesreglement van het Internationaal Gerechtshof niet voorziet in een zelfstandige inbreng van de Rohingya. Nederland kan daar dan ook niet voor zorgen, maar heeft er alle vertrouwen in dat Gambia zal zorgen voor een adequate vertegenwoordiging van de standpunten van de Rohingya in de procedure. In het licht van het belang hiervan en conform de Nederlandse inzet gericht op inclusieve betrokkenheid van slachtoffers bij internationale procedures ter bevordering van gerechtigheid, wil ik daarnaast overwegen op welke wijze hieraan aandacht kan worden besteed in de voorgenomen interventie in deze zaak.
Welke andere stappen ondernemen Nederland en Canada ter voorkoming van een eventuele terugtrekking van Gambia uit de zaak, ter bespoediging van de rechtsgang en ter bescherming van de Rohingya?
Er is op dit moment geen enkele indicatie dat Gambia voornemens zou zijn zich terug te trekken. Ik wil dan ook niet speculeren op deze situatie of op de stappen die Nederland in een dergelijke geval zou kunnen nemen. Op dit moment is het vooral van belang dat Nederland, samen met Canada, en in overleg met Gambia een optimale inbreng in de zaak bewerkstelligt zodat er zo min mogelijk vertraging ontstaat en het recht zo snel als mogelijk zijn beloop krijgt.
Bent u bekend met het bericht «Deze Marokkaanse journalist zou Nederlands geld witwassen. Of snoert het regime hem de mond?»1
Ik ben bekend met dit bericht.
Bent u bekend met het feit dat Maati Monjib inmiddels al negentien dagen in hongerstaking is, al meer dan tien kilo is afgevallen, zijn situatie daarmee levensbedreigend is en de urgentie van deze zaak dus erg hoog is?2
Ja ik ben bekend met het feit dat Maati Monjib in hongerstaking is sinds 3 maart. Inmiddels is bekend dat Maati Monjib voorwaardelijk is vrijgelaten in afwachting van een uitspraak in zijn rechtszaak en naar omstandigheden in goede gezondheid verkeert.
Hoe ziet u de veroordeling van Maati Monjib, gezien het feit dat hij wordt gezien als de kartrekker van persvrijheid in Marokko? Ziet u dit als een aanval op de persvrijheid?
Wereldwijd spelen journalisten een belangrijke rol als onafhankelijke bron van informatie. Zij moeten hun werk in vrijheid kunnen uitoefenen. Nederland steunt de onafhankelijke positie van journalisten en mediaorganisaties wereldwijd. Het is aan de verantwoordelijke Marokkaanse autoriteiten om zorgvuldig onderzoek te doen wat betreft de aanklachten tegen Maati Monjib en hier een oordeel over te vellen.
Wat is tot nu toe uw inzet geweest met betrekking tot Marokkaanse journalisten die om discutabele redenen achter de tralies zijn verdwenen (eerder werden bijvoorbeeld Hicham Mansouri, Ahmed Benchemsi en Aboubakr Jamaï gearresteerd)?
Als onderdeel van het mensenrechtenbeleid volgen Nederlandse ambassades wereldwijd ontwikkelingen rondom persvrijheid, de positie van journalisten, als ook ontwikkelingen rondom eerlijke rechtsgang volgens internationale standaarden. In dit licht spreekt de Nederlandse ambassade in Rabat wanneer opportuun ook met Marokko over deze onderwerpen, waar mogelijk ook in EU-verband.
Wat is uw specifieke inzet met betrekking tot Maati Monjib?
De ambassade heeft de processen in de zaak Monjib gevolgd en wanneer mogelijk zittingen bijgewoond. Het is aan de Marokkaanse autoriteiten om een zorgvuldige rechtsgang te borgen.
Is er vanaf de kant van de Nederlandse regering enige reden om aan te nemen dat Maati Monjib zich bezig hield met witwasserij?
De Nederlandse regering beschikt niet over eigenstandige informatie die deze aanklacht bevestigt dan wel ontkracht, en kan daar dan ook geen oordeel over geven.
Kunt u deze zaak in deMedia Freedom Coalition agenderen en bent u bereid vanuit die positie een gezamenlijk statement uit te doen richting de Marokkaanse regering om uw zorgen uit te spreken en op te roepen tot gerechtigheid? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse regering is in EU-verband in gesprek met Marokko en internationale partners, w.o. de Media Freedom Coalition, over mensenrechten zoals persvrijheid en vrijheid van meningsuiting. Maati Monjib is op dit moment voorwaardelijk vrij. De Nederlandse regering volgt de ontwikkelingen in deze zaak.
Kunt u, gezien Monjib’s levensbedreigende situatie die snel verslechtert, deze vragen voor a.s. vrijdag 26 maart 2021 beantwoorden?
Deze vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het verwerpelijke Nederlandse stemgedrag in de VN-Mensenrechtenraad |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kunt u verklaren waarom Nederland samen met onvrije landen als China, Pakistan etc. ervoor heeft gezorgd dat er wéér een eenzijdige anti-Israël resolutie is aangenomen in de VN-Mensenrechtenraad?1
Momenteel zijn China en Pakistan, evenals Nederland, lid van de VN-Mensenrechtenraad en kunnen dus ook stemmen over de Palestijnse resoluties. Bij de afweging die Nederland maakt over de eigen stempositie is dit niet relevant. Zoals bekend trekt Nederland nauw op met andere EU lidstaten om gezamenlijk te komen tot verbetering van Palestijnse resolutieteksten en afbouw van agendapunt 7.
Realiseert u zich dat Israël sinds de oprichting van de Mensenrechtenraad (2006) meer dan negentig keer is veroordeeld en notoire mensenrechtenschenders als Pakistan en China NUL keer?
De Nederlandse inzet blijft erop gericht om disproportionele aandacht voor één land binnen de VN tegen te gaan, conform motie van het lid Van der Staaij (Kamerstuk 34 775, nr. 44). Dit laat onverlet dat er ruimte moet zijn om gerechtvaardigde kritiek op het optreden van lidstaten te uiten. In de Mensenrechtenraad zet Nederland zich daarom in voor minder Palestijnse resoluties en voor de afbouw van het speciale agendapunt 7 over Israël, maar blijft het zich wel uitspreken over ernstige schendingen van mensenrechten die het gevolg zijn van het conflict.
Mede door de inzet van Nederland en andere Europese landen, heeft de Palestijnse Autoriteit dit jaar één resolutie minder ingediend en het aantal resoluties dat het indient op het speciale agendapunt 7 gehalveerd ten opzichte van 2018, door samenvoeging van de «Human Rights» en «Accountability» resolutie en indiening onder agendapunt 2. Dat is in lijn met de inzet van het kabinet. De Palestijnse Autoriteit is bereid tot deze aanpassingen vanwege de opstelling van Nederland en de meeste andere EU lidstaten in de onderhandelingen. Indien Nederland en de EU niet zouden onderhandelen met de Palestijnen over deze resoluties zou deze afbouw niet bereikt worden, omdat de Palestijnen kunnen rekenen op een grote mate van steun en de resoluties doorgaans met een grote meerderheid worden aangenomen.
Nederland beoordeelt iedere resolutie op zijn totale inhoud en hanteert daarbij als maatstaf internationaal recht, het regeerakkoord, EU-Raadsconclusies en EU-beleid t.a.v. het MOVP. Zie ook de kamerbrief van 26 november 2019, met kenmerk 23 432, nr. 475.
De Mensenrechtenraad behandelt ook thematische resoluties over bijvoorbeeld vrijheid van religie en levensovertuiging, vrijheid van meningsuiting en vrouwenrechten die het normatief kader voor mensenrechten versterken. Door deze resoluties worden landen als Pakistan en China aangesproken op mensenrechtenschendingen. Ook worden deze landen gevraagd zich te verantwoorden over de mensenrechtensituatie in hun land in de plenaire debatten van de zittingen van de VN-Mensenrechtenraad.
Waarom blijft u meewerken aan deze poppenkast door voortzetting van het zinloze en verwerpelijke stemgedrag dat het hele mensenrechtendebat bij de VN totaal, maar dan ook totaal ongeloofwaardig maakt?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom houdt u zich weer niet aan het verzoek van de Kamer om stelling te nemen tegen VN-lidstaten en organisaties die disproportioneel stelling nemen tegen Israël?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de Nederlandse zetel bij de VN-Mensenrechtenraad onmiddellijk op te geven en de financiering te stoppen? Zo nee, welk belang is er dan mee gediend nog langer deel te nemen aan deze wanstaltige praktijken?
Het kabinet zal zich actief blijven inzetten voor de bescherming en bevordering van de mensenrechten wereldwijd. De Mensenrechtenraad is daarbij een belangrijk instrument. Daarom is Nederland lid van de Mensenrechtenraad voor de periode 2020–2022. Het kabinet wil zichzelf niet buiten spel zetten, maar wil juist in gesprek blijven met landen die een andere kijk hebben op mensenrechten, ook in de Mensenrechtenraad.
Het bericht ‘Groot datalek bij NAM, 19.000 gedupeerden aardbevingsschade getroffen’. |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Groot datalek bij de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), 19.000 gedupeerden aardbevingsschade getroffen»? Kunt u uitleggen hoe dit datalek mogelijk is geweest en welke gegevens er exact zijn gelekt bij deze 19.000 gedupeerden? Klopt het dat er van 120 mensen privacygevoelige gegevens, zoals e-mailadressen, telefoonnummers of bankgegevens, zijn gelekt?1
Ja, ik ben daarmee bekend. Zoals in de brief van 31 maart 2021 aan uw Kamer gemeld staat de NAM volledig op afstand (Kamerbrief Kamerstukken 33 529, nr. 851). De NAM handelt al geruime tijd geen schademeldingen meer af die een gevolg zijn van gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag bij Norg. Hiervoor is het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) opgericht. Omdat het IMG controleert of er sprake is van eerder uitgekeerde schadevergoedingen op een adres, hebben zij gegevens van NAM nodig. NAM gebruikt de software van Accellion voor het verzenden van grote databestanden. Begin maart 2021 is NAM, evenals vele andere bedrijven wereldwijd, op de hoogte gesteld van het feit dat de transfer-software kwetsbaar bleek voor datadiefstal. Daarop is NAM een onderzoek gestart en heeft het vastgesteld dat bij het versturen van data naar het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) gegevens zijn ontvreemd.
De gelekte data betreffen gegevens van circa 19.000 mensen. Voor het overgrote deel betreft het vooral NAW-gegevens, zoals initialen, achternaam, adres en woonplaats en soms ook geboortedatum en -plaats. De gelekte adressen variëren in gegevens: bij tweederde deel van de adressen staat bijvoorbeeld geen naamsinformatie vermeld maar enkel een adres, huisnummer, postcode en plaatsnaam. Er zijn 122 gevallen waar gevoelige persoonsgegevens is gelekt, bijvoorbeeld mailadressen en telefoonnummers. NAM heeft na ontdekking direct de Autoriteit Persoonsgegevens op de hoogte gesteld en mogelijke gedupeerden geïnformeerd. Accellion heeft aangegeven dat het veiligheidslek na de ontdekking direct is gedicht.
Klopt het tevens dat er met deze mensen persoonlijk contact is opgenomen door de NAM? Wat is hen daarbij verteld en wat is er met deze mensen afgesproken?
Dat klopt. Van de 122 mensen van wie de gevoelige persoonsinformatie is gelekt zijn er 7 personen van wie de bankgegevens en vaststellingovereenkomsten met NAM onderdeel waren van het datalek. NAM heeft deze 7 mensen telefonisch geïnformeerd en adviezen en informatie gegeven over cyberveiligheid. De overige 115 personen van wie de gevoelige persoonsgegevens zijn gelekt, hebben een e-mailbericht of brief van NAM ontvangen met daarin dezelfde adviezen en informatie.
In een enkel geval is bij het ontbreken van actuele contactinformatie door NAM contact opgenomen met de gemeente om na te gaan op welke wijze – binnen de kaders van de privacywetgeving – alsnog contact met de persoon gelegd kon worden. Personen die niet via e-mail of telefoon bereikt konden worden, hebben een brief ontvangen.
NAM heeft daarnaast een speciaal telefoonnummer en e-mailadres opengesteld voor de 19.000 personen die mogelijk onderdeel van de datadiefstal zijn. Er zijn in totaal 17 vragen ontvangen die door NAM zijn beantwoord.
Naast het informeren van de gedupeerden heeft NAM ook de direct betrokken overheden, instanties en maatschappelijke organisaties zoals de Stichting WAG en de Autoriteit Persoonsgegevens over het datalek geïnformeerd.
Kunt u uitleggen wat er gebeurt indien de gedupeerden, waarvan gegevens zijn gelekt, hier in de toekomst schade van ondervinden, bijvoorbeeld door identiteitsfraude? Wie is daar in dat geval voor aansprakelijk?
Als een gedupeerde schade lijdt als gevolg van een overtreding van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), dan kan hij, op grond van de AVG, recht hebben op een vergoeding van zijn schade als het datalek verwijtbaar is. Op grond van de AVG is de verwerkingsverantwoordelijke in dat geval aansprakelijk. In dit geval is NAM de verwerkingsverantwoordelijke, en kan dus aansprakelijk gesteld worden door gedupeerden.
Klopt het dat de NAM de software waarin het lek ontstond, gebruikte op verzoek van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) om informatie te versturen over de afhandeling van claims over waardedaling?
IMG heeft aan NAM informatie gevraagd om schademeldingen voor waardedaling te kunnen afhandelen. NAM heeft deze informatie aangeleverd en gebruikte voor de verzending van die informatie de betreffende transfer-software van de firma Accellion. IMG heeft NAM niet gevraagd deze specifieke software te gebruiken.
Betekent dit dat dezelfde software ook door het IMG wordt gebruikt? Zo ja, is het IMG ook getroffen door dit datalek en welke stappen zet deze organisatie om datalekken te voorkomen?
De software van Accellion wordt door IMG gebruikt om informatie van NAM te ontvangen. Aangezien het lek plaatsvond bij de leverancier van de software is IMG niet zelf getroffen door dit lek. Dit neemt niet weg dat IMG alert is op de veiligheid van zijn informatie. Voorts heeft IMG werknemers in dienst van wie de taken ingericht zijn op het waarborgen van de naleving van de AVG binnen de organisatie. Onlangs is bij IMG korte tijd sprake geweest van een datalek. IMG heeft hier melding van gemaakt bij de Autoriteit Persoonsgegevens en heeft via haar website bekend gemaakt dat het datalek is ontstaan bij de overstap naar een nieuw administratiesysteem. Hierbij waren documenten, die afkomstig waren van RVO-regelingen, zichtbaar in IMG-dossiers van aanvragers. Uit voorzorg heeft IMG direct alle documenten in het online «Mijn dossier» (specifiek het deel voor fysieke schade) geblokkeerd. Inmiddels zijn alle verkeerd geplaatste documenten verwijderd en zijn de dossiers weer volledig zichtbaar en toegankelijk voor de individuele aanvragers.
Lijkschennis |
|
Michiel van Nispen , Kees van der Staaij (SGP), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Roep om strafbaarstelling seksueel misbruik van overledene, maar Minister Grapperhaus voelt er niet voor» en het artikel «Het lichaam van hun overleden moeder werd misbruikt en toch kan de dader niet worden gestraft»?1 2
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat necrofilie en/of lijkschennis in Nederland niet strafbaar is?
Bent u van bekend met het feit dat een overledene juridisch wordt beschouwd als een voorwerp, als een «goed» en dat schennis van een lijk niet onder verkrachting valt?
Onderkent u dat hier sprake is van lijkschennis en dat hier een leemte in het Wetboek van Strafrecht bestaat?
Bent u bekend met het feit dat dit in omringende landen wel strafbaar gesteld is?3
Bent u van mening dat het niet opnemen van lijkschennis in het Wetboek van Strafrecht een verkeerd signaal aan de samenleving geeft, namelijk dat dit getolereerd wordt in Nederland? Bent u derhalve van mening dat dit strafbaar gesteld zou moeten worden in het Wetboek van Strafrecht?
Bent u bereid te bevorderen dat er een wetsvoorstel naar de Kamer gezonden wordt waarin lijkschennis strafbaar wordt gesteld?
Het bericht ‘Hoe het CBS en T-Mobile de privacy schonden’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoe het CBS en T-Mobile de privacy schonden»?1
Ja.
Bent u bekend met de nog niet beantwoorde Kamervragen over het niet naleven van de wet en het grootschalig en onrechtmatig verzamelen van persoonsgegevens door overheidsinstanties zoals de Belastingdienst, het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), de politie, Defensie, inlichtingendiensten en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV?2
Deze vragen zijn bekend en inmiddels beantwoord door de Minister voor Rechtsbescherming, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister van Defensie en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Wist u van het grote datacontract tussen het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en T-Mobile uit 2017? Zo ja, sinds wanneer wist u dit en waarom is de Kamer niet geïnformeerd? Zo nee, hoe is het mogelijk dat u hier niets van afwist?
Voor de volledigheid, het ging om een pilot waarvan de resultaten door het CBS bekend zijn gemaakt op hun website3. Als Minister van Economische Zaken en Klimaat ben ik politiek verantwoordelijk voor de wetgeving omtrent het CBS en het budget. Het CBS is een zelfstandig bestuursorgaan en derhalve niet hiërarchisch ondergeschikt aan de Minister. Dit brengt met zich mee dat ik geen aanwijzingen aan het CBS kan geven op dossierniveau en dat ik ook niet van alle individuele contracten die het CBS sluit op de hoogte word gesteld. Hierdoor ligt het dus niet voor de hand dat ik van tevoren op de hoogte word gesteld van een dergelijke samenwerking tussen T-Mobile en het CBS. Het publicatiebeleid en de methoden waarmee de statistieken gemaakt worden, vallen onder de eigen verantwoordelijkheid van de DG CBS. Directe politieke invloed op de onderzoeksmethoden en de wijze van publicatie van de resultaten van statistieken zou de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van de onderzoeken ter discussie kunnen stellen.
Wist u dat het CBS op grote schaal werkte met direct en indirect herleidbare locatiegegevens van miljoenen burgers? Wat heeft u gedaan met signalen en zorgen dat het verzamelen van data via T-Mobile strijdig was met privacywetgeving? Wanneer zijn de eerste stappen ondernomen?
Het CBS heeft naar eigen zeggen geen toegang gehad tot individuele klantgegevens van personen. De onderzoeksgegevens zouden, aldus het CBS, niet direct of indirect herleidbaar zijn naar personen en het betroffen evenmin direct of indirect herleidbare locatiegegevens van personen. In het artikel van NRC wordt gesteld dat de CBS-medewerkers mogelijk toegang hebben gehad tot verkeersgegevens van klanten van T-Mobile. Het Agentschap Telecom heeft besloten naar aanleiding hiervan een onderzoek in te stellen, bijgestaan door de Autoriteit Persoonsgegevens. Over het onderzoek kunnen op dit moment geen uitlatingen worden gedaan. Het is aan het oordeel van de toezichthouders het Agentschap Telecom en de Autoriteit Persoonsgegevens of deze pilot voldeed aan de wettelijke privacy-eisen.
Wat vindt u van de opportunistische handelwijze van T-Mobile, inclusief het verzwijgen van activiteiten en het openlijk bepleiten van terughoudendheid met commercieel datagebruik?
Met deze vraag doelt de heer Verhoeven vermoedelijk op de door hem vermeende tegenstelling in de houding van T-Mobile over de CBS-pilot en de kritische houding van T-Mobile over de Tijdelijke wet informatieverstrekking RIVM. Ik vind het echter niet aan mij om hier namens de regering een uitspraak over te doen.
Wat is de stand van zaken van de Tijdelijke wet informatieverstrekking RIVM in verband met COVID-19 (Kamerstuk 35 479)? Klopt het dat het kabinet deze wet heeft stilgelegd dan wel ingetrokken na brede kritiek binnen en buiten de Kamer over de negatieve gevolgen voor de privacy van miljoenen mensen?
De behandeling van het wetsvoorstel ligt momenteel stil omdat de Tweede Kamer het wetsvoorstel controversieel heeft verklaard (zie Besluitenlijst extra-procedurevergadering commissie EZK groslijst controversieel verklaren) op 26 januari 2021.
Deelt u de zorgen van de voorzitter van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) dat met zulke zeer grote datasets het risico bestaat dat met het combineren van de locatiegegevens achterhaald kan worden wie bij welke locatiegegevens hoort en het risico bestaat dat we een surveillancemaatschappij optuigen?
Ik deel de constatering van de voorzitter van de Autoriteit Persoonsgegevens dat het gebruik van grote datasets risico’s met zich meebrengt en dat het van evident belang is nut, noodzaak en risico’s van gebruik te wegen en risico’s met adequate maatregelen te adresseren.
Welke andere CBS-proefprojecten met grootschalige dataverzameling lopen er?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3 ben ik niet op de hoogte van alle individuele contracten die het CBS sluit, waaronder alle proefprojecten met grootschalige dataverzameling. Op de website van het CBS zijn het meerjarenprogramma en jaarplan van het CBS te vinden. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3 ben ik niet op de hoogte van alle individuele contracten die het CBS sluit, waaronder alle proefprojecten met grootschalige dataverzameling. Op de website van het CBS zijn het meerjarenprogramma en jaarplan van het CBS te vinden4, en een overzicht van de omschrijvingen van de onderzoeken die het CBS verricht5, en een overzicht van de omschrijvingen van de onderzoeken die het CBS verricht.
Zijn alle CBS-proefprojecten met grote dataverzamelingen inmiddels geheel stopgezet?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 8 ben ik niet op de hoogte van alle individuele contracten die het CBS sluit, waaronder alle proefprojecten met grootschalige dataverzameling.
Welke persoonsgegevens verzamelt, koppelt of verwerkt het CBS momenteel allemaal?
Het CBS koppelt en verwerkt persoonsgegevens uit alle beschikbare overheidsregistraties. Het gaat onder meer om informatie van de Belastingdienst, het UWV en de BRP (bevolkingsadministratie). Dit gebeurt allemaal conform de CBS-wet en met inachtneming van de AVG en andere wettelijke voorschriften. Voor zover noodzakelijk vraagt het CBS daarnaast gegevens direct uit bij bedrijven en burgers via enquêtes. Een overzicht van bronnen en gegevens is te vinden in de algemene bronnencatalogus6.
Welke overige informatie verzamelt het CBS momenteel allemaal?
Op de website van het CBS zijn de bronnen waarmee het CBS informatie verzamelt, weergegegeven. De website van het CBS biedt beschrijvingen van de onderzoeken die het CBS verricht en de statistische methoden die het CBS daarbij gebruikt7.
Is het CBS wel de «veilige haven» voor data die het zegt te zijn? Voldoet het CBS aan alle eisen van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)?
Daar ga ik in beginsel vanuit. De CBS-wet bevat waarborgen voor de gegevensbescherming en het CBS voldoet naar eigen zeggen ook aan de AVG. Bovendien worden jaarlijks audits door externe auditors uitgevoerd naar de taakuitoefening door het CBS, waaronder op het gebied van privacy. HetCBS heeft onlangs opnieuw het privacy certificaat «Privacy Audit Proof», dat gebaseerd is op het Privacy Control Framework, ontvangen8.Dit neemt niet weg dat er vragen zijn gerezen over het verstrekken van telecommunicatiegegevens van T-Mobile aan het CBS. Daarom is er een onderzoek ingesteld door het Agentschap Telecom daarin bijgestaan door de Autoriteit Persoonsgegevens.
Hoe beoordeelt u het verzwijgen van het datacontract door CBS en T-Mobile tegenover het Agentschap Telecom?
Het CBS heeft aangegeven dat het proactief met het Agentschap Telecom in contact is getreden. Op 21 mei 2019 is volgens het CBS met het Agentschap Telecom gesproken over de pilot. Daarnaast heeft het CBS aangegeven de Autoriteit Persoonsgegevens medio 2020 te hebben geïnformeerd over de pilot.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat met overheidsgeld een lucratief algoritme zou worden ontwikkeld dat ook een private contractpartner kon gaan gebruiken?
Het CBS ontwikkelt, in sommige gevallen samen met private partners, algoritmen die het nodig heeft voor de uitoefening van zijn wettelijke taak en stelt deze vervolgens publiekelijk beschikbaar, zoals het CBS dat altijd doet met alle producten die het ontwikkelt. Het staat alle partijen, dus ook private partijen, vrij gebruik te maken van deze producten.
Welke stappen onderneemt u tegen de oneerlijke concurrentie met het publiek gefinancierde CBS dat ten koste gaat van bedrijven als Mezuro?
Overheidspartijen kunnen voor statistische informatie die ze nodig hebben bij de uitvoering van hun publieke taak bij het CBS terecht. Aangezien het CBS en marktpartijen elkaar steeds vaker tegenkomen op de markt voor statistische diensten, zijn sinds 1 juli 2020 de Beleidsregel taakuitoefening CBS en de Regeling werkzaamheden derden CBS in werking getreden. Deze regels beogen meer duidelijkheid te scheppen over de rolverdeling tussen private statistische dienstverleners en het CBS, alsmede een relatieverbetering tussen het CBS en een aantal marktpartijen en brancheverenigingen te faciliteren, zodat meer kansen voor productieve samenwerking benut worden. Het CBS richt zich daarvoor zichtbaarder op zijn kerntaken en heeft bij het leveren van aanvullende diensten of het uitvoeren van innovatieve projecten permanent aandacht voor de belangen van marktpartijen. Deze regelingen zullen twee jaar na inwerkingtreding (in 2022) worden geëvalueerd.
Kunt u de vragen beantwoorden voor dinsdag 16 maart 2021?
Het is niet gelukt om de beantwoording voor 16 maart naar de Tweede Kamer te versturen.
Het bericht dat het CBS toegang kreeg tot privacygevoelige locatiedata van klanten van T-Mobile |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Bas van 't Wout (VVD), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Hoe het CBS en T-Mobile de privacy schonden»?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze berichtgeving, die erop wijst dat het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) jarenlang toegang had tot gevoelige locatiegegevens van klanten van T-Mobile?
Het Agentschap Telecom en de Autoriteit Persoonsgegevens doen op dit moment als toezichthouders samen onderzoek naar aanleiding van het NRC-artikel. In dit onderzoek wordt bekeken wat er precies gebeurd is en of daarbij privacyregels zijn geschonden. De resultaten van dit onderzoek zullen moeten worden afgewacht alvorens hierop een reactie kan worden gegeven.
Klopt het dat medewerkers van het CBS toegang hadden tot verkeersgegevens voor facturering van T-Mobile klanten, waarmee kan worden achterhaald wie wanneer op welke locatie was en met wie men contact had?
Het is aan de toezichthouders het Agentschap Telecom en de Autoriteit Persoonsgegevens om dit te beoordelen. Volgens het CBS heeft het geen toegang gehad tot individuele klantgegevens van personen. Het CBS en T-Mobile hebben aangegeven dat het CBS inzicht heeft gehad in gegevens die niet herleidbaar zijn tot klanten en dat de gegevens waar het om gaat geen exacte plaatsbepaling aangeven. Dit neemt niet weg dat er toch vragen zijn gerezen over het verstrekken van gegevens van T-Mobile aan het CBS. Daarom is er een onderzoek ingesteld door het Agentschap Telecom daarin bijgestaan door de Autoriteit Persoonsgegevens.
In hoeverre zijn dergelijke verkeers- en factureringsgegevens te beschouwen als anonieme datasets?
Verkeers- en factureringsgegevens zijn te beschouwen als persoonsgegevens en dus niet anoniem.
Welke definitie hanteert u van gepseudonimiseerde persoonsgegevens in dit verband? Zijn gegevens van telecommunicatieverkeer waaruit enkel de unieke IMSI-nummers zijn verwijderd nog steeds persoonsgegevens, of niet?
De definitie die wordt gehanteerd is afkomstig uit artikel 4 lid 5 van de AVG: het verwerken van persoonsgegevens op zodanige wijze dat de persoonsgegevens niet meer aan een specifieke betrokkene kunnen worden gekoppeld zonder dat er aanvullende gegevens worden gebruikt, mits deze aanvullende gegevens apart worden bewaard en technische en organisatorische maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat de persoonsgegevens niet aan een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon worden gekoppeld.
Of de gegevens van het telecommunicatieverkeer na verwijdering van de IMSI-nummers nog zijn te beschouwen als persoonsgegevens hangt af van de inhoud van de resterende gegevens (maken die nog steeds herleiding tot persoon mogelijk) en kan dus niet zonder nader onderzoek beantwoord worden.
Klopt het dat CBS-medewerkers zelfs toegang hadden tot direct herleidbare persoonsgegevens, met inbegrip van IMSI-nummers?
Het CBS heeft aangeven dat de CBS-medewerkers geen IMSI-nummers hebben gezien en ook geen toegang hebben gehad tot individueel herleidbare persoonsgegevens. Het is aan de toezichthouders om hier een oordeel over te vellen.
Hoe verhoudt de samenwerking tussen het CBS en T-Mobile zich tot het voorstel voor de Tijdelijke wet informatieverstrekking RIVM in verband met COVID-19? Is de verstrekking van de data, zoals die heeft plaatsgevonden tussen het CBS en T-Mobile, enigszins vergelijkbaar met het voorstel om informatie door te geven via het CBS aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?
De Telecommunicatiewet maakt het de aanbieders van telecommunicatiediensten mogelijk om zonder toestemming van de gebruikers locatiegegevens te verwerken onder de voorwaarde dat deze gegevens zijn geanonimiseerd. Na de anonimisering mogen de gegevens, als de aanbieders van telecommunicatiediensten dat zouden willen, ook met derden worden gedeeld. Het CBS geeft aan dat het in de pilot ging om vrijwillig door de aanbieder ter beschikking gestelde geanonimiseerde gegevens. Voor wat betreft het gebruik van telecommunicatiedata voor de bestrijding van Covid-19 hebben diverse aanbieders verklaard hieraan alleen te willen meewerken als zij daartoe wettelijk verplicht worden. In de Tijdelijke wet informatieverstrekking RIVM in verband met de bestrijding van Covid-19 is een dergelijke verplichting voor aanbieders opgenomen. Daarnaast zijn in het wetsvoorstel regels opgenomen over de wijze waarop de telecommunicatie-aanbieders de gegevens aan het CBS moeten leveren.
Hoe kijkt u nu naar het antwoord in de nota naar aanleiding van het verslag, waarin u schreef dat CBS-medewerkers op het kantoor van T-Mobile werkzaam waren in het kader van een pilot om te kunnen meekijken en overleggen, en dat gedurende de pilot enkel anonieme uitkomsten (tellingen) aan het CBS zijn geleverd? Deelt u de mening dat dit antwoord niet correct was? Zo ja, hoe verklaart u dit?
Nee. In de nota naar aanleiding van het verslag heeft de regering opgemerkt dat het op grond van de Telecommunicatiewet toegestaan is verkeersgegevens te verwerken als deze geanonimiseerd zijn. Voorts is melding gemaakt van het feit dat het CBS heeft aangegeven dat bij de samenwerking met T-Mobile sprake is geweest van verwerking van anonieme gegevens. Dit neemt niet weg dat er vragen zijn gerezen over het verstrekken van telecommunicatiegegevens van T-Mobile aan het CBS. Daarom is er een onderzoek ingesteld door het Agentschap Telecom daarin bijgestaan door de Autoriteit Persoonsgegevens.
Klopt het dat het CBS in regulier overleg met de toezichthouders heeft verzwegen toegang te hebben gehad tot niet-geanonimiseerde locatiedata van T-Mobile klanten? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Naar eigen zeggen heeft het CBS geen toegang gehad tot niet-geanonimiseerde locatiedata van T-Mobile klanten. Het Agentschap Telecom en de Autoriteit Persoonsgegevens doen op dit moment als toezichthouders samen onderzoek. In dit onderzoek wordt bekeken wat er precies gebeurd is en of daarbij privacyregels zijn geschonden. De resultaten van dit onderzoek zullen moeten worden afgewacht.
Klopt het dat de Autoriteit Persoonsgegevens wegens tijdgebrek nog niet was toegekomen aan het bekijken van opgevraagde CBS-documenten? Deelt u de mening dat deze casus eens te meer aantoont dat een forse intensivering nodig is van de capaciteit van de Autoriteit Persoonsgegevens?
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft besloten nadere vragen te stellen aangaande de situatie bij het CBS in relatie tot de pilot. Het CBS heeft aan de Autoriteit Persoonsgegevens documentatie over de pilot aangeleverd. Deze aangeleverde documentatie van CBS heeft de Autoriteit Persoonsgegevens eind 2020 behandeld. Zoals hierboven benoemd, doen het Agentschap Telecom en de Autoriteit Persoonsgegevens momenteel gezamenlijk onderzoek. Uit deze gang van zaken zijn geen conclusies te trekken over de noodzaak van een capaciteitsintensivering voor de Autoriteit Persoonsgegevens.
Klopt het dat in het projectplan voor deze samenwerking staat vermeld dat medewerkers van het CBS volledige toegang zouden hebben tot gevoelige locatiedata, terwijl het contract enkel gaat over geaggregeerde gegevens?
De overeenkomst tussen het CBS en T-Mobile waarin de voorwaarden voor samenwerking zijn opgenomen, is openbaar gemaakt2. Het CBS heeft te kennen gegeven dat in het projectplan staat dat er, conform de overeenkomt, wordt gewerkt met geaggregeerde gegevens.
Hoe is het mogelijk dat het CBS, als zelfstandig bestuursorgaan, deze samenwerking is aangegaan? Op welke manier wordt binnen de organisatie getoetst of projectplannen voldoen aan de privacy-wetgeving? Hoe is het mogelijk dat niemand hierover aan de bel heeft getrokken? Bent u bereid om een extern onderzoek te starten naar de wijze waarop het CBS omgaat met privacy-vraagstukken?
Het CBS heeft als wettelijke taak om van overheidswege statistieken te produceren en te publiceren. Nieuwe maatschappelijke en technologische ontwikkelingen hebben geleid tot meer vraag naar data. Samenwerking van het CBS met wetenschap en private partijen biedt voor het CBS mogelijkheden om voor het ontwikkelen van statistieken meer inzicht te krijgen in unieke data of methoden.
Volgens het CBS en T-Mobile hebben zij zich ervan vergewist dat dit onderzoek binnen de kaders van de Telecommunicatiewet en de AVG was toegestaan. Bovendien worden jaarlijks audits door externe auditors uitgevoerd naar de taakuitoefening door het CBS, waaronder op het gebied van privacy. HetCBS heeft onlangs opnieuw het privacy certificaat «Privacy Audit Proof», dat gebaseerd is op het Privacy Control Framework, ontvangen3. Zoals eerder aangegeven neemt dit niet weg dat er vragen zijn gerezen over het verstrekken van telecommunicatiegegevens van T-Mobile aan het CBS. Daarom is er een onderzoek ingesteld door het Agentschap Telecom daarin bijgestaan door de Autoriteit Persoonsgegevens.
Hoe beoordeelt u het feit dat het CBS, een zelfstandig bestuursorgaan, bekostigd uit de rijksbegroting, opereert op basis van een business plan dat inzet op het combineren van datasets, waarmee tientallen miljoenen euro’s per jaar kunnen worden verdiend? Vindt u dit wenselijk?
Het CBS heeft als wettelijke taak om van overheidswege statistieken te produceren en te publiceren. Om dat op een doelmatige en veilige wijze te doen, worden ook onderzoeken gedaan naar de gebruiksmogelijkheden van nieuwe databronnen. Het doel is daarbij altijd het genereren van informatie die aansluit bij de maatschappelijke behoefte. Alle uitkomsten en methoden worden openbaar gemaakt.
Het CBS ontvangt ieder jaar een lumpsumbijdrage van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat voor de uitvoering van het werkprogramma, waaruit onder andere de verplichte Europese statistieken worden bekostigd. Hiernaast kunnen overheden, vanuit hun eigen begrotingen, het CBS verzoeken om aanvullende statistische dienstverlening. Hiervoor brengt het CBS de integrale kostprijs in rekening conform artikel 5 van de Beleidsregel taakuitoefening CBS. Het CBS heeft geen winstoogmerk, maar moet de kosten voor dienstverlening waar de bijdrage van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat niet in voorziet, wel in de vorm van een integrale kostprijs aan zijn opdrachtgevers doorberekenen om te voorkomen dat er sprake is van oneerlijke concurrentie met private statistische dienstverleners. Het is van belang dat het handelen van het CBS niet leidt tot marktverstorend gedrag. Om duidelijkheid te scheppen over de rolverdeling tussen private statistische dienstverleners en het CBS, zijn sinds 1 juli 2020 de Beleidsregel taakuitoefening CBS en de Regeling werkzaamheden derden CBS in werking getreden.
Vindt u het wenselijk dat het CBS contracten aangaat met private bedrijven waar toegang tot gevoelige gegevens als het ware wordt uitgewisseld tegen het leveren van algoritmen waar die private bedrijven dan weer van kunnen profiteren? In hoeverre is dit verenigbaar met de publieke taak van het CBS?
De mogelijkheid van samenwerking met private bedrijven is wenselijk om het CBS in staat te kunnen stellen te voldoen aan zijn wettelijke taak om van overheidswege statistieken te produceren en te publiceren ten behoeve van praktijk, beleid en wetenschap. De algoritmen en andere kennis die uit dergelijke samenwerkingen voortvloeien, worden altijd publiekelijk beschikbaar gesteld, zodat ook anderen, zoals bedrijven, overheden of onderzoeksinstellingen daarvan gebruik kunnen maken. Op de website van het CBS is een overzicht van innovatieve projecten te vinden4.
In hoeverre zijn de nationale statistiekbureaus in andere Europese landen op een vergelijkbare wijze ingericht, waarbij zij zich op de markt begeven als ontwikkelaar van algoritmen?
Het CBS begeeft zich niet op de markt voor algoritmen. Het CBS ontwikkelt algoritmen die het nodig heeft voor zijn wettelijke taak en stelt deze vervolgens publiekelijk beschikbaar.
Deelt u de strekking van het artikel dat het CBS zich op de markt nadrukkelijk profileert als een betrouwbare partij, vanwege haar banden met de overheid, om zo marktvoordeel te behalen ten opzichte van concurrenten?
Overheidspartijen kunnen voor statistische informatie die ze nodig hebben bij de uitvoering van hun publieke taak bij het CBS terecht. Voor dergelijke werkzaamheden brengt het CBS de integrale kostprijs in rekening. Het CBS verricht daarnaast incidenteel werkzaamheden voor derden (private partijen). Tegen deze achtergrond, heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat signalen ontvangen dat marktpartijen en het CBS elkaar op de markt voor statistische diensten steeds vaker tegenkomen. Er is onduidelijkheid ontstaan of het CBS de aangewezen partij is om een statistische opdracht te leveren, of dat dit aan een marktpartij moet worden overgelaten. Hiertoe zijn sinds 1 juli 2020 de Beleidsregel taakuitoefening CBS en de Regeling werkzaamheden derden CBS in werking getreden. Deze regelgeving heeft tot doel meer duidelijkheid te scheppen over de rolverdeling tussen private statistische dienstverleners en het CBS. Het CBS richt zich daarvoor zichtbaarder op zijn kerntaken en heeft bij het leveren van aanvullende diensten of het uitvoeren van innovatieve projecten permanent aandacht voor de belangen van marktpartijen. In 2022 worden de effecten van de Beleidsregel taakuitoefening CBS en de Regeling werkzaamheden derden CBS geëvalueerd.
Deelt u de strekking van het artikel dat zowel T-Mobile als het CBS misleidend zijn geweest in hun externe communicatie over dit samenwerkingsproject door te benadrukken dat het alleen zou gaan om anonieme geaggregeerde data, ook toen men al wist dat er ook met ruwe locatiedata was gewerkt?
Het Agentschap Telecom en de Autoriteit Persoonsgegevens doen op dit moment als toezichthouders samen onderzoek. In dit onderzoek wordt bekeken wat er precies gebeurd is en of daarbij privacyregels zijn geschonden. De resultaten van dit onderzoek zullen moeten worden afgewacht.
Herkent u het beeld dat wordt geschetst van bedrijven en onderzoekers die pogen om de coronacrisis aan te wenden om toegang tot gegevens te verkrijgen op een manier die eerder niet mogelijk was? Zo ja, wat vindt u van deze trend?
Dergelijke signalen hebben het kabinet niet bereikt. Indien dit wel het geval zou zijn, is dat natuurlijk zorgwekkend. De coronacrisis mag niet worden misbruikt om op oneigenlijke wijze toegang tot eerder ontoegankelijke gegevens te verkrijgen.
Kunt u een overzicht geven van alle vergelijkbare contracten die het CBS heeft met private bedrijven rond toegang tot klantgegevens en de ontwikkeling en levering van algoritmen?
Als Minister van Economische Zaken en Klimaat ben ik politiek verantwoordelijk voor de wetgeving omtrent het CBS en het budget. Het CBS is een zelfstandig bestuursorgaan en derhalve niet hiërarchisch ondergeschikt aan de Minister. Dit brengt met zich mee dat ik geen aanwijzingen aan het CBS kan geven op dossierniveau en dat ik ook niet van alle individuele contracten die het CBS sluit op de hoogte word gesteld. Op de website van het CBS staat een overzicht van innovatieve projecten en de resultaten daarvan, die zich soms in publiekelijk toegankelijke algoritmen vertalen5.
Het bericht 'Groningers in bevingsgebied moeten nog langer wachten op smartengeld' |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Groningers in bevingsgebied moeten nog langer wachten op smartengeld»? Wat vindt u van het bericht?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Het op deze schaal vergoeden van immateriële schade is volledig nieuw in Nederland en het is daarom belangrijk dat dit zeer secuur en goed uitgewerkt wordt. Desalniettemin heb ik begrip voor de mogelijke teleurstelling die het uitstel met zich meebrengt.
Deelt u de mening dat vertraging, terwijl Groningers al heel lang wachten, slecht uitlegbaar is? Zo nee, waarom niet?
Deze vertraging is erg vervelend en er wordt hard gewerkt om verder uitstel te voorkomen. Het doel is om de procedure zo in te richten dat deze enerzijds recht doet aan de persoonlijke situatie van de aanvrager en anderzijds niet te belastend is voor de aanvrager. Daarbij is het voor de afhandeling van aanvragen om vergoeding van immateriële schade van belang om de werkwijze zodanig vorm te geven dat er een vergoeding geboden wordt voor het leed en verdriet van een groot aantal Groningers, maar dat de aanvragen ook met toepassing van het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht afgewikkeld worden.
Om hiertoe te komen, vraagt het IMG input van betrokken stakeholders zoals maatschappelijke organisaties, onderzoekers en gemeenten. De vertraging is begrijpelijk in het licht van voorgenoemde complexiteit. Dat neemt niet weg dat het uiteraard erg vervelend is dat Groningers nog langer moeten wachten op het kunnen aanvragen van een vergoeding voor immateriële schade.
Kunt u een uitgebreide uitleg geven waarom de regeling immateriële schade nu vertraging oploopt? Wat is er zo complex?
De werkwijze voor de vergoeding van immateriële schade zoals het IMG die ontwikkelt, is uniek in Nederland, zowel qua inhoud als qua omvang. Het IMG handelt aanvragen tot vergoeding van immateriële schade af met toepassing van het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht, en dat wettelijke kader is beperkt. Volgens de wet bestaat alleen in een beperkt aantal gevallen een recht op vergoeding voor immateriële schade. Bovendien vergt de beoordeling van een recht op vergoeding van immateriële schade volgens de vaste jurisprudentie een hoogstpersoonlijke, individuele beoordeling. Deze combinatie van het hoogstpersoonlijke karakter van de vordering en de grote aantallen aanvragen roept zeer complexe vragen op. Er is geen regeling of werkwijze bekend die daarbij als voorbeeld kan dienen. Grote aantallen vragen om een sterke mate van standaardisering en automatisering van de procedure, omdat anders de afhandeling van zoveel aanvragen mogelijk vele jaren zal duren. Standaardisering staat echter op gespannen voet met het hoogstpersoonlijke karakter van de vordering. De inhoud van de werkwijze, de ICT-systemen en de uitvoering moeten dus volledig nieuw worden ontwikkeld. Daar is meer tijd voor nodig.
De aanvrager moet zelf in de aanvraag motiveren dat er op grond van het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht een recht op schadevergoeding bestaat. Tegelijkertijd vind het IMG het belangrijk dat de drempel voor het aanvragen van een vergoeding voor immateriële schade voor burgers laag ligt en dat burgers zoveel mogelijk worden ontzorgd in de aanvraag van een vergoeding. Daarom probeert het IMG de procedure zo eenvoudig en toegankelijk mogelijk te maken, door aanvragers te helpen bij het onderbouwen van een persoonsaantasting. Dat doet het IMG onder meer door benodigde gegevens te verzamelen en klaar te zetten voor de aanvrager. Tegelijkertijd streeft het IMG ernaar de werkwijze voor immateriële schade, die gaat over de erkenning van ernstig leed en verdriet in Groningen, ook zo persoonlijk mogelijk te maken. Als laatste vindt binnen het IMG nog op verschillende onderwerpen onderzoek plaats. Om tot een evenwichtige en genuanceerde werkwijze te komen was uitvoerig juridisch en sociaal-psychologisch onderzoek nodig. Het IMG buigt zich nog over de wijze waarop de persoonlijke beleving gaat meewegen bij de beoordeling van de aanvraag.
Het is een ingewikkelde en veeleisende opgave om dit alles bij elkaar te brengen in een begrijpelijke en goed uitvoerbare werkwijze. Er wordt veelvuldig met tal van partijen overleg gevoerd om te toetsen of de ontworpen werkwijze tot het gewenste resultaat zal leiden. Het IMG betreurt dat de voorbereiding van de werkwijze meer tijd heeft gevergd dan aanvankelijk gedacht, maar achtte eerdere concepten van een werkwijze onvoldoende evenwichtig en genuanceerd. Het IMG heeft daarom meer tijd nodig voor de voorbereiding.
Kunt u aangeven waarom niet eerder ingeschat is dat een dergelijke regeling nieuw en complex is, zodat een realistische planning richting de Groningers kon worden gegeven?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, buigt het IMG zich momenteel nog over o.a. de wijze waarop de persoonlijke beleving gaat meewegen bij de beoordeling van de aanvraag tot immateriële schadevergoeding. Met de komst van een nieuw bestuurslid per 1 oktober 2020 is de kennis binnen het IMG bestuur verbreed met expertise op psychosociaal gebied. Dit heeft mede geleid tot het creëren van andere invalshoeken en nieuwe inzichten op sociaal-maatschappelijk vlak binnen het inrichten van de werkwijze. Het IMG neemt deze inzichten mee om zo goed mogelijk van start te gaan met de werkwijze.
Wat is de nieuwe planning voor de regeling immateriële schade nu? Hoe realistisch is die?
Het IMG heeft aangegeven eind tweede kwartaal van dit jaar te kunnen starten met de afhandeling van aanvragen om vergoeding van immateriële schade. Die start zal gefaseerd zijn, te beginnen met honderd huishoudens. Daarna wordt het aantal huishoudens stapsgewijs uitgebreid. Deze gefaseerde start biedt het IMG de kans de opgedane ervaringen te gebruiken voor eventuele aanpassingen voordat de afhandeling grootschaliger wordt.
Welke versnellingsmogelijkheden ziet u nog om toch eerder te beginnen dan eind tweede kwartaal 2021, dan wel in het traject straks tijd in te halen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5, heeft het IMG gecommuniceerd dat eind tweede kwartaal van dit jaar gestart wordt met de afhandeling van aanvragen om vergoeding van immateriële schade volgens de nieuwe werkwijze. Het IMG start met een kleine groep om voldoende ervaring op te doen voor het op grotere schaal toepassen van de werkwijze. Hierdoor kan mogelijk gedurende het traject tijd bespaard worden.
Deelt u de mening dat, zeker in Groningen, het belangrijk is dat er geen vertraging in regelingen optreedt?
Die mening deel ik. Ik ben echter ook van mening dat een werkwijze voor afhandeling van een complexe schadevorm zorgvuldig tot stand moet komen. Het zou zeer onwenselijk zijn dat de Groningers met een gebrekkige of te belastende werkwijze te maken krijgen.
Hoe en wanneer is, of wordt dit bericht aan de gedeputeerden zelf, die aanspraak zouden kunnen maken op de regeling immateriële schade, gecommuniceerd?
Het IMG heeft middels een nieuwsbericht van 10 maart op zijn website gecommuniceerd over de latere start van de werkwijze voor afhandeling van aanvragen om vergoeding van immateriële schade.
Waarom moet de Tweede Kamer dit bericht uit de media vernemen en is de Tweede Kamer hierover niet eerder geïnformeerd?
Adequate informatievoorziening richting uw Kamer over de gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag bij Norg, en de gevolgen hiervan, is uiteraard belangrijk. Ik informeer uw Kamer regelmatig over de ontwikkelingen met betrekking tot de schadeafhandeling door het IMG en de mijlpalen die het IMG verwacht te halen. Ik zal uw Kamer ook proactief informeren over de ontwikkelingen omtrent de werkwijze voor de vergoeding van immateriële schade.
Kunt u toezeggen dat indien er in de toekomst onverhoopt weer van dit soort ontwikkelingen zijn, de Kamer wordt geïnformeerd voordat het in de media verschijnt?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 9 aangaf, mag u van mij pro-actieve informatievoorziening verwachten.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat zulke vertragingen van regelingen richting gedupeerden in Groningen in de toekomst worden voorkomen?
Het IMG bepaalt vanuit zijn onafhankelijk positie als zelfstandig bestuursorgaan zelf het proces van totstandkoming van de werkwijzen voor de afhandeling van schade, de inhoud daarvan en de communicatie hierover. Het is van belang om te noemen dat ik vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid voor het IMG regelmatig overleg voer met het IMG om vinger aan de pols te houden over de belangrijkste ontwikkelingen en het IMG van de benodigde mensen en middelen voorzie om zijn taak uit te voeren. Ik kan echter niet garanderen dat er geen vertraging optreedt op basis van nieuwe ontwikkelingen of onvoorziene complexiteit.
Kunt u aangeven in hoeverre de waardedalingsregeling op schema ligt of wat de voortgang daarvan is?
Sinds 1 september 2020 handelt het IMG aanvragen om vergoeding van schade door waardedaling voor woningen af met behulp van zijn werkwijze voor schade door waardedaling aan woningen (de waardedalingsregeling). Sindsdien zijn 88.000 aanvragen gedaan, heeft het IMG circa 78.000 besluiten genomen en 350 miljoen euro aan schadevergoeding toegekend. Aanvragers waarderen de waardedalingsregeling met het cijfer 8,2. Bij de start van de waardedalingsregeling is uitgegaan van ongeveer 110.000 aanvragen, de uitvoering van de waardedalingsregeling loopt daarom op schema. Het IMG bekijkt de komende periode hoe inwoners die recht hebben op schadevergoeding, maar nog geen aanvraag in hebben gediend, bereikt kunnen worden.
De Stand van zakenbrief digitale ondersteuning pandemiebestrijding |
|
Fleur Agema (PVV), Kees Verhoeven (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Herinnert u zich uw brief waarin schrijft dat de kwetsbaarheden in IT-systemen voor testen en traceren die blijken uit de risicoanalyse niet openbaar worden gemaakt?1 Deze kwetsbaarheden zijn inmiddels toch opgelost en vormen daardoor toch geen bedreiging meer?
Er zijn mitigerende maatregelen genomen waarmee eerder geconstateerde kwetsbaarheden tot het minimum zijn gereduceerd. Om alle kwetsbaarheden op te lossen zullen enkele applicaties – waaronder HP Zone – moeten worden vervangen. Hierover worden nu concrete afspraken gemaakt en acties in gang gezet tussen GGD, RIVM en VWS. Daarnaast vindt er actieve monitoring plaats op de IT systemen. Indien afwijkingen zich voordoen wordt hier 7 dagen per week direct actie op ondernomen.
Bent u bereid de risico-analyses alsnog openbaar te maken zodat de Kamer op basis van zo volledig en transparant mogelijke informatie haar taak kan uitvoeren?
In mijn brief aan uw Kamer van 12 februari ben ik op dit verzoek ingegaan. Zowel de NCSC als het Red team heeft mij geadviseerd openbaarmaking op dit moment teveel risico’s kent. Zoals eerder toegezegd zal ik bij het opleveren van de audit heroverwegen of het mogelijk is deze analyse of delen van deze analyse openbaar te maken. Mijn inzet is om zo transparant mogelijk te zijn.
Maakt het oefenen met cyberscenario's deel uit van het aanpakken van de kwetsbaarheden en wordt dit structureel ingezet? Zo nee, waarom niet?
Ja, er worden structureel cyberaanvallen testen ingezet. De resultaten daarvan worden gebruikt om kwetsbaarheden proactief te traceren en op te lossen.
Wordt inmiddels wel «volcontinu» en «volautomatisch» gecontroleerd op misbruik van de GGD-systemen?
Ja, er wordt continu en grotendeels automatisch gemonitord op misbruik van de GGD systemen. Indien er afwijkingen worden geconstateerd, vindt hier direct een afgewogen actie op plaats.
Wordt een scheiding gemaakt tussen persoonsgegevens en de andere gegevens of wordt dit nog steeds gecombineerd opgeslagen?
De gegevens worden gecombineerd opgeslagen, echter de functionaliteiten zijn dermate sterk gereduceerd dat de kans op frauduleuze handelingen zo veel mogelijk is verkleind.
Ligt er bij alle GGD's een draaiboek klaar in het geval van een volgend datalek om onmiddellijk actie te ondernemen en het lek direct te dichten?
Het recent ingerichte en nu volledig operationele SOC (Security Operations Center) van GGD GHOR Nederland staat in nauw contact met alle GGD'en en onderneemt direct actie als er incidenten optreden. De te nemen maatregelen zijn afhankelijk van het incident.
Hoe wordt beter gecommuniceerd dat burgers hun gegevens kunnen laten verwijderen uit de GGD IT-systemen? Er is teveel verwarring over de consequenties van de verwijdering ten aanzien van vaccinatie; kunt u ervoor zorgen dat verwijdering van testgegevens niet van invloed is op vaccinatie?
Als eerdere gegevens gewist zijn, kan er nog steeds een afspraak worden gemaakt om gevaccineerd te worden. Op de website van GGD GHOR Nederland is informatie beschikbaar over het verwijderen van persoonsgegevens bij de GGD'en: https://ggdghor.nl/actueel-bericht/informatie-over-verwijderen-persoonsgegevens-bij-de-ggden/. Ook op de websites van de regionale GGD'en is informatie beschikbaar. Bij vragen kan contact opgenomen worden met het landelijk informatienummer: 085-1308226 dat op werkdagen bereikbaar is van 9.00–17.00 uur.
Kunt u deze vragen voor 17 maart 2021 beantwoorden?
We streven ernaar om de antwoorden sneller dan de reguliere procedure af te wikkelen maar vóór 17 maart 2021 is niet haalbaar.
Het bericht dat de politie jarenlang onterecht informatie met de belastingdienst heeft gedeeld. |
|
Renske Leijten , Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de politie Oost-Nederland bijna zeven jaar onterecht informatie verstrekte aan de Belastingdienst over verdachten van hennepteelt?1
Ja.
Hoe verklaart u dat deze onzorgvuldigheid zeven jaar lang heeft kunnen voortduren?
De juridische grondslag voor het verstrekken van politiegegevens ten behoeve van de aanpak van hennepteelt staat niet ter discussie. Op grond van artikel 4:3, lid 7 van het Bpg en de afspraken tussen de deelnemende bestuursorganen in de RIEC’s op het vaste thema georganiseerde hennepteelt (artikel 2.2 van het RIEC-convenant) kunnen politiegegevens worden verstrekt aan de Belastingdienst.
De Belastingdienst is een belangrijke partner bij de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit, waaronder illegale hennepteelt. Uitwisseling van informatie met de Belastingdienst vindt plaats in de Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC’s). Voor het vaste thema georganiseerde hennepteelt zijn middels het RIEC-convenant afspraken gemaakt tussen de deelnemende bestuursorganen in de RIEC’s.
Daarnaast kent elke regio zijn eigen regionale en lokale problematiek, hierdoor kunnen de aanpak en werkwijze per casus en afhankelijk van de context en regionale doelstellingen verschillen. De samenwerking tussen de convenantpartners en tussen de daartoe opgerichte samenwerkingsverbanden (RIEC’s en LIEC) kan daarom op verschillende manieren worden vormgegeven.
Door de verschillende manieren van werken is er een diffuus beeld ontstaan. Toen in december jl. in Oost-Nederland uit een toets bleek dat de grondslag en de werkwijze in de praktijk niet altijd goed op elkaar aansloten, is door de politie direct besloten om de verstrekking van politiegegevens op te schorten en de mogelijkheden te onderzoeken om de informatiedeling weer te hervatten. Dat laatste is tot op heden niet gebeurd. Naar aanleiding van de situatie in Oost-Nederland is door de politie uitvraag gedaan bij de overige eenheden. Daaruit is gebleken dat in de praktijk per eenheid, belastingkantoor en RIEC op verschillende wijze invulling wordt gegeven aan het betreffende werkproces en de wijze van informatiedeling.
Er is dus een grondslag aanwezig, maar de wijze van verstrekken en de praktische toepassing van de grondslag behoeven aandacht. Dat is voor de politie reden geweest om allereerst in alle eenheden kritisch te kijken naar de huidige informatieverstrekking aan de Belastingdienst en indien nodig actie te ondernemen. Daarnaast gaat de politie samen met de Belastingdienst en de RIEC’s een uniforme werkwijze ontwikkelen waarbij een zorgvuldige informatiedeling gegarandeerd wordt.
Is de werkwijze van de politie Oost-Nederland, specifiek dat de politie dus strafrechtelijke informatie en persoonsgegevens van duizenden personen deelde met de belastingdienst voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP)? Zo ja, wat was de reactie van de AP op deze werkwijze? Zo nee, waarom niet en vindt u dat de AP hierover wél ingelicht had moeten worden?
De verwerking van de gegevens is niet onrechtmatig, omdat dit gebeurt op basis van een juridische grondslag. De wijze waarop deze grondslag in de praktijk wordt toegepast behoeft echter aandacht. Op dit moment werkt de politie samen met de Belastingdienst en de RIEC’s aan een uniforme werkwijze waarbij een zorgvuldige informatiedeling gegarandeerd wordt. Mocht het nodig blijken, dan kan in later stadium de expertise van de AP alsnog gevraagd worden. Het is aan de AP als toezichthouder in kwestie om per casus te beoordelen of er onrechtmatige gegevensverwerking plaats heeft gevonden. Indien dit het geval is wordt er ook ten aanzien van wetshandhavers door de toezichthouder in kwestie gehandhaafd.
Bent u bereid na te gaan of er wellicht in andere delen van het land bij de politie ook gegevens worden gedeeld met instanties zonder dat daar adequate grondslagen voor zijn? Zo ja, hoe snel kan de Kamer de uitkomsten van deze doorlichting verwachten? Zo nee, waarom niet?
De verstrekkingsmogelijkheden zijn wettelijk vastgelegd in de Wpg en het Bpg. Dit is een solide en rechtmatige basis voor het delen van gegevens door de politie met andere instanties. Daarbij geldt dat slechts in gevallen waarin dat noodzakelijk is ten behoeve van een zwaarwegend algemeen belang, gegevens aan een samenwerkingsverband kunnen worden verstrekt. In andere gevallen kan dus niet verstrekt worden. Het verstrekken van gegevens door de politie aan andere instanties blijft complexe materie en daarom wordt hier bij de herziening van de Wpg en Wjsg ook de nodige aandacht aan besteed, hetgeen ook geadresseerd is in de agenderingsbrief van 19 november 2020.2
Is er meer informatie gedeeld dan tot nu toe is onthuld en wat is er vervolgens precies met die informatie gebeurd? Waar is deze precies gebleven, hoe is deze verwerkt en wat voor gevolgen voor mensen heeft dit gehad?
In de hennepberichten van de politie aan de Belastingdienst stond informatie zoals het adres, de pandeigenaar, het aantal hennepplanten en soms een verdachte (maar vaak komt de verdachte pas later in beeld). De Belastingdienst gebruikt deze informatie om het fiscale belang te bepalen, immers ook over crimineel inkomen dient belasting te worden betaald.
Hoe gaat u de situatie herstellen die is ontstaan na het onrechtmatig delen van informatie door de politie aan de belastingdienst? Is er zicht op wat voor consequenties dit gehad heeft in individuele gevallen? Zo nee, bent u bereid dit alsnog uit te zoeken?
Om de zorgvuldigheid van de werkwijze in alle gevallen te waarborgen, gaat de politie, zoals eveneens in het antwoord op vraag 2 is toegelicht, samen met de Belastingdienst en de RIEC’s een uniforme werkwijze ontwikkelen waarbij een zorgvuldige informatiedeling gegarandeerd wordt.
De tot nu toe met de Belastingdienst gedeelde informatie is en wordt door de Belastingdienst in voorkomende gevallen gebruikt gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad.3 De Belastingdienst maakt een afweging op grond van alle beschikbare informatie, dus niet louter op grond van de door de politie verstrekte gegevens, alvorens hij overgaat tot het opleggen van een aanslag.
Hoe staat het inmiddels met de privacy en beveiliging van de ICT-systemen bij de politie? Welke verbeteringen zijn doorgevoerd ten opzichte van het moment van verschijnen van het kritische rapport van Bits of Freedom vorig jaar?2
Zoals in eerdere correspondentie met uw Kamer is aangegeven5, is het vernieuwen van de digitale infrastructuur – gezien de aard, omvang en complexiteit van de politieorganisatie en voortdurende technologische en maatschappelijke ontwikkelingen – een doorlopend proces, waarbij de politie eveneens voortdurend werkt aan compliance op het gebied van gegevensbescherming en informatiebeveiliging. Voorts verwijs ik u voor de beantwoording van deze vraag naar het verslag van een schriftelijk overleg met de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid en de beantwoording van de Kamervragen van 9 april jl., o.a. antwoorden 2, 4, 6 en 26.6
Recente ontwikkelingen in Polen. |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de recente zorgwekkende ontwikkelingen in Polen met betrekking tot de rechterlijke macht1 en de vrijheid van media2?
Ja.
Hoe beoordeelt u deze ontwikkelingen? Welke consequenties verbindt u hieraan?
Het kabinet is bezorgd is over de erosie van de rechtsstaat in Polen en volgt in dat kader voortdurend de ontwikkelingen rondom de rechterlijke macht en vrijheid van media.
Met betrekking tot het Poolse medialandschap kan worden gesteld dat Polen nog altijd vrije media kent met publieke en commerciële omroepen, en
geschreven pers. Wel is er sprake van een sterk gepolariseerd medialandschap en deze tegenstellingen zijn de afgelopen jaren alleen maar versterkt. In het landenhoofdstuk over Polen in het Rechtsstaatrapport concludeert de Europese Commissie onder meer dat er een gebrek is aan wettelijke waarborgen die de
politieke invloed op de mediakanalen in Polen beperken. Het kabinet onderstreept dat vrije pers en mediapluriformiteit beginselen zijn die onlosmakelijk zijn verbonden met de democratische rechtsstaat van de democratische rechtsstaat. Naast de artikel 7-procedures biedt de jaarlijkse bespreking van het Rechtsstaatrapport, waarover de eerstvolgende algemene dialoog in het najaar van 2021 zal plaatsvinden, een aanknopingspunt om ongewenste ontwikkelingen te bespreken.
Druk op onafhankelijke rechtspraak is een aanhoudend punt van zorg. Het kabinet wijst het op de twee lopende inbreukzaken die de Commissie is gestart tegen de Poolse regering op het terrein van de rechtsstaat, zowel ten aanzien van het tuchtregime voor Poolse rechters, als ook de zogenaamde muilkorfwet. Nederland neemt waar passend actief deel aan zaken voor het Hof van Justitie op het terrein van de rechtsstaat, zowel waar het gaat om inbreukzaken die gestart zijn door de Commissie, als ook in geval van prejudiciële vragen met rechtsstatelijke aspecten die worden gesteld door nationale rechters in de lidstaten, om de inzet op rechtsstatelijkheid in de Unie ook op die manier te ondersteunen.
Concluderend vergt het handhaven en versterken van de rechtsstaat in de EU een gezamenlijke en aanhoudende inspanning van alle EU-lidstaten en de instellingen van de EU. De Europese Commissie vervult daarbij een cruciale rol als onafhankelijk hoedster van de verdragen. Daarnaast worden bilaterale contacten benut om de rechtsstaat aan de orde te stellen.
Deelt u de mening dat (voorlopig) weinig uit de ingestelde artikel 7-procedures komt?3
De artikel 7-procedures jegens zowel Polen als Hongarije hebben regelmatig op de agenda van de Raad Algemene Zaken gestaan, zowel in de vorm van een hoorzitting als onder de noemer «stand van zaken». Daarbij heeft een aanzienlijk aantal lidstaten, waaronder Nederland, herhaaldelijk de bestaande zorgen met betrekking tot de Uniewaarden naar voren gebracht, en beide landen opgeroepen daar spoedig en adequaat aan tegemoet te komen. De politieke druk die deze regelmatige agendering met zich meebrengt, wordt door de betrokken lidstaten wel degelijk gevoeld. Zo zag Hongarije in 2019 mede door de internationale druk en kritiek af van de invoering van een nieuw stelsel van bestuursrechtspraak. Het Portugees Voorzitterschap heeft een nieuwe agendering van beide procedures tentatief voorzien voor de Raad Algemene Zaken van 11 mei aanstaande, mits de COVID-19-pandemie een fysieke, en dus formele, Raadsvergadering, toestaat. Samen met de inzet van overige instrumenten, waaronder inbreukzaken en het nieuwe Rechtsstaatrapport van de Europese Commissie, zorgt regelmatige agendering ervoor dat de Raad Polen en Hongarije ter verantwoording kan blijven roepen. Dat is van groot belang, want de rechtsstaat is een cruciale voorwaarde voor de Europese samenwerking, en daarmee een zaak die ons allen aangaat.
Hoe beoordeelt u de stelling dat het rechtsstaatrapport van de Europese Commissie en de discussie daarover in de Raad van Ministers voornamelijk effectief is voor en tussen landen die democratische rechtstaten en te goeder trouw zijn?4 Deelt u de mening dat dit instrument daarmee voor Polen en Hongarije niet zo effectief is? Zo nee, waarom niet? Ziet u mogelijkheden de effectiviteit van dit instrument ook richting deze lidstaten te vergroten?
Doel van het nieuwe jaarlijkse Rechtsstaatrapport van de Commissie is om in een eerder stadium bepaalde negatieve ontwikkelingen die de democratische rechtsstaat in gevaar kunnen brengen te onderkennen en te bespreken. Op deze manier kunnen we door middel van een constructieve dialoog, en zonder naming and shaming, aan oplossingen werken. Daartoe vindt in de Raad Algemene Zaken halfjaarlijks een roulerende landenspecifieke rechtsstatelijkheidsdialoog plaats met vijf lidstaten. Hongarije is daarbij in de eerste helft van 2022 aan de beurt, en Polen in de tweede helft van 2022. De toetsingscyclus, waarvan het jaarlijkse rapport het resultaat is, is in essentie preventief van aard en gericht op de voorkoming van escalatie van rechtsstaatproblemen en de inzet van zwaardere middelen (bijvoorbeeld inbreukprocedures of een artikel 7-procedure). Door structurele monitoring zijn we in de Unie ook beter op de hoogte van de relevante ontwikkelingen, wat vervolgens weer kan helpen bij het effectief gebruik van overige instrumenten. Het rechtsstaatrapport moet dan ook in samenhang bezien worden met deze overige instrumenten: het is een aanvulling daarop en geen vervanging. Daar waar lidstaten de rechtsstatelijke beginselen die in de Verdragen zijn neergelegd schenden, blijft handhavend optreden geboden. Tenslotte vereist het belang van de goed functionerende rechtsstaat continue aandacht op Europees en nationaal niveau, en het Rechtsstaatrapport biedt een aanknopingspunt voor het maatschappelijk debat in Polen.
Bent u van mening dat de inbreukprocedures die op dit moment tegen Polen lopen impact hebben op het gedrag van de Poolse regering? Zo ja, waar blijkt dat dan uit?
Momenteel lopen er twee inbreukprocedures tegen Polen op het terrein van de rechtsstaat: inzake het tuchtregime voor rechters en inzake de zgn. muilkorfwet. In de inbreukprocedure met betrekking tot het tuchtregime voor Poolse rechters legde het EU-Hof op 8 april 2020 voorlopige maatregelen op aan de Poolse regering om het functioneren van de Tuchtkamer van het Hooggerechtshof inzake tuchtzaken met onmiddellijke ingang te schorsen. De Poolse regering lijkt deze uitspraak naar de letter correct op te volgen. Dat geldt eveneens voor de eerdere uitspraken in de twee inbreukprocedures inzake de pensioenleeftijd van de rechters van het Poolse Hooggerechtshof en de onafhankelijkheid van de rechters van gewone rechtbanken. Strafrechtelijke zaken tegen rechters worden echter nog altijd behandeld door de Tuchtkamer. De Commissie voegde eind vorig jaar derhalve een ingebrekestelling toe aan de inbreukzaak tegen de zgn. muilkorfwet die dit punt adresseert. Op 31 maart jl. kondigde zij aan dat zij Polen ook in deze inbreukzaak voor het EU-Hof van Justitie zal dagen, en dat zij het Hof om voorlopige maatregelen zal verzoeken. Deze voorlopige maatregelen schorsen, indien toegekend, onder meer de bepalingen die het de Tuchtkamer van het Hooggerechtshof toestaan te besluiten over de opheffing van rechterlijke immuniteit.
In het licht van bovenstaande is het nog te vroeg om definitieve conclusies te trekken over de impact van de lopende inbreukzaken op het gedrag van de Poolse regering. Nederland zal beide zaken nauwgezet blijven volgen. In de inbreukprocedure over het tuchtregime voor rechters doet Nederland samen met een aantal gelijkgezinde lidstaten mee aan de zijde van de Commissie. Ten aanzien van de inbreukzaak inzake de zgn. muilkorfwet is Nederland eveneens voornemens om in het gezelschap van gelijkgezinde lidstaten hieraan deel te nemen.
Bent u bekend met de brief die 5.231 rechters naar de Europese Commissie hebben gestuurd?5
Ja.
Bent u bekend met de reactie daarop van de Europese Commissie?6
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Europese Commissie: «Not all the rule of law concerns can be pursued through infringement actions»? Maakt u daaruit op dat de Europese Unie geen verdere inbreukprocedures tegen Polen aan gaat spannen?
Het kabinet kan niet voor de Commissie spreken, maar in het vervolg van de geciteerde passage wijst ze nadrukkelijk op de instrumenten die recent zijn ontwikkeld ter verdere bescherming van de rechtstaat, als onderdeel van de EU «gereedschapskist». Het betreft hier dus instrumenten die naast inbreukprocedures kunnen worden ingezet. Uit deze zinsnede van de in vraag 8 genoemde brief kan het kabinet dan ook niet opmaken dat de Commissie geen verdere inbreukprocedures tegen Polen zal aanspannen mocht daar aanleiding voor zijn.
In haar Rechtsstaatrapport van 30 september 2020 bevestigt de Commissie dat zij een strategische aanpak inzake inbreukprocedures volgt wanneer tekortkomingen in de rechtsstaat een schending van het EU-recht vormen. Ook wordt benadrukt dat de Commissie vastbesloten is haar bevoegdheden ten volle te gebruiken en haar rol als hoedster van de Verdragen te blijven spelen om ervoor te zorgen dat de vereisten van het EU-recht inzake de rechtsstaat worden nageleefd. Het kabinet zal er samen met gelijkgezinde lidstaten op blijven toezien dat zij deze rol adequaat blijft vervullen.
Zorgen op het gebied van de rechtsstaat die niet een expliciete schending van een concrete EU-rechtelijke verplichting inhouden, kunnen bovendien op andere manieren aan de orde gesteld worden. Daar wijst de Commissie, zoals hiervoor opgemerkt, ook op in haar reactie op de brief van de rechters. In dat kader is bijvoorbeeld het landenhoofdstuk over Polen in het nieuwe jaarlijkse Rechtsstaatrapport relevant. Daarnaast kunnen deze zorgen aan bod komen tijdens de besprekingen in de Raad in het kader van de artikel 7-procedure, of tijdens bilaterale gesprekken met de Poolse regering. Het kabinet is er voorstander van dat het EU-instrumentarium in dit opzicht ten volle benut wordt.
Vindt u dat daarmee voldoende wordt gedaan aan de crisis in Polen? Zo ja, waarom? Zo nee, ziet u mogelijkheden om op andere manieren druk te zetten op de Poolse regering?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid hierover opheldering en waar nodig, om extra actie te vragen aan de Europese Commissie?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe beoordeelt u de passage in dezelfde brief dat «there is no one single person or institution that can address all the concerns about rule of law and judicial independence in Poland»? Maakt u daar ook uit op dat de Europese Commissie naar andere actoren kijkt om de rechterlijke macht in Polen te ondersteunen?7
Ten aanzien van deze passage geldt eveneens dat het kabinet niet voor de Commissie kan spreken. Het ligt echter voor de hand dat zij hier doelt op het feit dat zorgelijke ontwikkelingen op het terrein van de rechtsstaat in aard en ernst van elkaar kunnen verschillen, en dat deze dus altijd om een gedifferentieerde aanpak vragen. Daarbij is het volledige EU-instrumentarium relevant, waaronder de artikel 7-procedure, hofzaken, het jaarlijkse Rechtsstaatrapport en steun aan het maatschappelijk middenveld. Daarnaast kunnen lidstaten deze inzet in EU-kader bilateraal ondersteunen, en spelen ook (Europese) justitiële netwerken een belangrijke rol als het gaat om de rechtsstaat in Polen.
Zijn de recente ontwikkelingen voldoende aanleiding om alsnog een artikel 259 Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU)-actie te overwegen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete stappen gaat u ondernemen?
Zoals het kabinet uiteen heeft gezet in zijn reactie op de motie-Groothuizen8, komt artikel 259 VWEU pas in beeld als de Commissie in een bepaalde zaak niet of niet naar wens optreedt. Nu de Commissie actie heeft ondernomen richting Polen ten aanzien van het tuchtregime voor Poolse rechters en de zgn. muilkorfwet, is het overwegen van de inzet van artikel 259 VWEU op dit moment dus niet aan de orde.
Hoe beoordeelt u het idee dat de Europese Commissie gelijk om een voorlopige voorziening vraagt als zij een aan rechtsstatelijke vraagstukken rakende inbreukprocedure aanspant tegen een lidstaat, gezien de gevolgen voor de Europese rechtsorde? Deelt u de mening dat naleving van de uitspraken van het Hof tegen lidstaten automatisch binnen een strikte periode moeten worden afgedwongen met een dwangsom? Bent u bereid zich ervoor in te spannen dat dit vaker gaat gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is voorstander van het adequaat en snel optreden van de Commissie, ook binnen lopende procedures, en zet zich er voor in de Commissie daartoe te bewegen waar dat in de rede ligt. Uiteindelijk betreft het evenwel een zelfstandige beslissing van de Commissie om al dan niet om voorlopige maatregelen te verzoeken. De Commissie kan ook, in het geval dat gelaste voorlopige maatregelen niet worden nageleefd door de betrokken lidstaat, verzoeken om het opleggen van een dwangsom aan die lidstaat. Het EU-Hof beslist uiteindelijk of een dwangsom moet wordt opgelegd om de doeltreffendheid van de gelaste voorlopige maatregelen te waarborgen.
Voor wat betreft de naleving van arresten van het EU-Hof is het ook aan de Commissie om, als zij van mening is dat de betrokken lidstaat niet het nodige heeft gedaan om hieraan gevolg te geven, de zaak (wederom) voor het Hof te brengen. De Commissie vermeldt daarbij het bedrag dat zij passend acht, van de door de betrokken lidstaat te betalen forfaitaire som of dwangsom. Het EU-Hof kan de betaling van dit bedrag opleggen als zij vaststelt dat de lidstaat het arrest niet is nagekomen (zie artikel 260, lid 2 van het VWEU).
Deelt u de mening dat de urgentie van de problematiek met de rechtsstaat in Polen een hardere en gedifferentieerde aanpak verdient? Zo nee, waarom niet? Welke mogelijkheden ziet u, zowel in EU-verband als bilateraal? Bent u bereid zich maximaal in te spannen om ervoor te zorgen dat de Europese Commissie onmiddellijk gebruik gaat maken van de Verordening budgettaire rechtsstaatconditionaliteit? Zo nee, waarom niet? Welke voorbereidingen heeft u al getroffen en welke gaat u op korte termijn treffen om dit instrument zo snel mogelijk in te laten zetten?
Zoals gezegd volgt het kabinet de ontwikkelingen omtrent de rechtsstaat in Polen op de voet. De eerbiediging van de beginselen van de rechtsstaat is essentieel voor het goed functioneren van de Unie als ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, en als interne markt, en daarmee een gedeeld Europees belang. Nederland is in Europees en bilateraal verband een van de meest vocale lidstaten waar het mogelijke tekortkomingen met betrekking tot de eerbiediging van de rechtsstaat betreft. Op bilateraal niveau wordt regelmatig aandacht gevraagd voor het belang van de democratische rechtsstaat. Ook ondersteunt Nederland via de ambassade verschillende maatschappelijke organisaties bij projecten die het goed functioneren van de rechtsstaat beschermen en bevorderen.
Binnen EU-kader dient het volledige instrumentarium ingezet te worden om de zorgen over de rechtsstaat in Polen te adresseren. Dan gaat het onder meer om de artikel 7-procedure, hofzaken, het jaarlijkse Rechtsstaatrapport en steun aan het maatschappelijk middenveld.
De genoemde MFK-rechtsstaatverordening is sinds 1 januari jl. van toepassing. Polen en Hongarije hebben in december 2020 tijdens de schriftelijke procedure in de Raad aangegeven tegen goedkeuring van de MFK-rechtsstaatverordening te zijn en op grond van artikel 263 VWEU bij het Europees Hof van Justitie een beroep tot nietigverklaring tegen de MFK-rechtsstaatverordening te zullen indienen. Polen en Hongarije hebben op 11 maart jl. daadwerkelijk een beroep tot nietigverklaring ingediend. Conform artikel 278 VWEU heeft een dergelijk beroep geen schorsende werking. Nederland zal, samen met gelijkgezinde lidstaten, het Hof verzoeken in deze hofzaak aan de zijde van de Raad en het Europees parlement te mogen deelnemen ter verdediging van de verordening.
Met betrekking tot de onafhankelijke uitvoering van de MFK-rechtsstaatverordening door de Commissie kan worden opgemerkt dat Commissievoorzitter Von der Leyen de autonome en onafhankelijke rol van de Commissie bij de toepassing van de MFK-rechtsstaatverordening heeft benadrukt. De Commissie heeft daarnaast verklaard te zullen wachten met het voorstellen van maatregelen totdat de Commissie richtsnoeren heeft vastgesteld, en dat de Commissie in die richtsnoeren de nog te volgen uitspraak van het Europese Hof van Justitie in het beroep tot nietigverklaring zal meenemen. De Europese Raad heeft in zijn conclusies vastgesteld dat de Commissie dit voornemen heeft. De Juridische Dienst van de Raad heeft bevestigd dat de conclusies van de Europese Raad in lijn zijn met de Verdragen en dat zij ook het EU-beginsel van de institutionele balans en de bevoegdheden van de verschillende EU-instellingen respecteren.
Door de Commissievoorzitter is tevens bevestigd dat de Commissie haar onderzoekende werk start per 1 januari 2021 en dat al deze bevindingen (geconstateerde schendingen van de beginselen van de rechtsstaat) zullen worden betrokken bij eventuele maatregelen die de Commissie na vaststelling van de door haar op te stellen richtsnoeren en de uitspraak van het Europese Hof van Justitie zal voorstellen op basis van de MFK-rechtsstaatverordening. De voorzitter van de Commissie heeft verzekerd dat geen enkele schending van de beginselen van de rechtsstaat die in de tussentijd plaatsvindt door de Commissie terzijde zal worden geschoven. Het is dus niet zo dat de verordening nog niet in werking is getreden, of dat de Commissie deze niet toepast. Wel zal de Commissie tot afronding van de richtsnoeren na uitspraak van het Europees Hof van Justitie geen concrete maatregelen uit hoofde van de verordening voorstellen.
In het licht van bovenstaande, zal Nederland er op blijven toezien dat de Commissie haar rol als onafhankelijk hoedster van de verdragen op het terrein van de rechtsstaat proactief en consequent blijft vervullen. Dat geldt ook voor de toepassing van de MFK-rechtsstaatverordening binnen de hierboven geschetste kaders.
Deelt u de mening dat het maatschappelijk middenveld in Polen en Hongarije ondersteund dient te worden? Welke mogelijkheden benut u op dit moment om rechtsstaatverdedigers in deze landen te helpen?
Ja, het maatschappelijk middenveld in Polen en Hongarije dient ondersteund te worden en dit gebeurt, in aanvulling op steun in EU-kader, ook in de vorm van financiering van projecten uit het Programma Ondersteuning Buitenland Beleid (POBB) rechtsstatelijkheidsfonds. De ambassade in Warschau heeft meerdere projecten van diverse partners gefinancierd, waarmee het bewustzijn van het belang van een goed functionerende rechtsstaat bij het bredere publiek is versterkt en waarmee kwalitatieve onderzoeksjournalistiek is ondersteund.
Welke mogelijkheden ziet u om geld vanuit het Rights and Values programme naar non-gouvernementele organisaties in Polen en Hongarije te laten gaan? Brengt u dit punt onder de aandacht van de Europese Commissie? Gaat u zich inspannen, om ervoor te zorgen dat non-gouvernementele organisaties in Polen en Hongarije aanspraak kunnen maken op zoveel mogelijk geld uit dat fonds?
Het Rechten en Waarden-programma 2021–2027 stelt zich ten doel om de rechten en waarden die in de EU-verdragen vastliggen te beschermen en te bevorderen, en daarmee bij te dragen aan open, democratische en inclusieve samenlevingen. Het kabinet is hier groot voorstander van. Het totale budget voor het programma, dat centraal door de Europese Commissie wordt beheerd en uitgevoerd, bedraagt EUR 1,55 miljard. Het programma ondersteunt het maatschappelijk middenveld en andere lokale, regionale, nationale en transnationale belanghebbenden, en moedigt burgerparticipatie en deelname aan het democratisch bestel aan. Ook non-gouvernementele organisaties uit Polen en Hongarije kunnen hier aanspraak op maken. Het programma, waarover Raad en Europees parlement eind vorig jaar een voorlopig politieke akkoord bereikten, moet formeel nog worden goedgekeurd. Deze goedkeuring is voorzien voor begin april.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk, maar uiterlijk voor 23 maart 2021, beantwoorden?
Het kabinet heeft zich ervoor ingespannen de vragen zo spoedig mogelijk en tegelijkertijd grondig te beantwoorden.
Spanningen en mogelijke integriteitskwesties in de vakbond van justitieambtenaren |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Crisis in de vakbond van Justitie» over de spanningen en beschuldigingen van niet integer gedrag in de vakbond van justitieambtenaren, Juvox?1
Ja.
Hoeveel meldingen en klachten zijn er binnengekomen en wat was de aard hiervan?
De vakbond heeft eigen Statuten en een Huishoudelijk Reglement. Het gaat om vermeende gedragingen in de hoedanigheid van lid en/of bestuurder van een vakbond en om die reden dien ik hier terughoudendheid te betrachten. Mij zou anders het verwijt kunnen treffen dat ik me meng in het reilen en zeilen van een onafhankelijke vakbond. Het is dus aan de leden van de vakbond zelf om binnen het kader van de Statuten en het Huishoudelijk Reglement dergelijke beschuldigingen te onderzoeken en problemen op te lossen.
Indien, buiten dit juridisch kader van de vakbond zelf, bij mijn departement (daarnaast) echter een interne melding wordt gedaan dat een medewerker zich niet integer heeft gedragen, dan is de algemene regel dat als deze melding te goeder trouw, naar behoren en op redelijke gronden is gedaan, daarnaar door de verantwoordelijke leidinggevende een onderzoek wordt ingesteld.
In verband met de vertrouwelijkheid die ik in acht heb te nemen naar eventuele melders van een integriteitsschending, alsmede de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van degenen op wie een mogelijke melding betrekking heeft, moeten medewerkers van mijn ministerie er tevens op kunnen vertrouwen dat ik geen (inhoudelijke) mededelingen doe over de behandeling van meldingen of klachten.
In zijn algemeenheid wordt na een interne melding op bovengenoemde gronden een proces gestart met een vooronderzoek om de melding goed te kunnen duiden. Indien daaruit blijkt dat er een goede grond is gericht vervolgonderzoek te doen, en er een duidelijke afbakening van onderzoeksvragen en methoden kan worden bepaald, volgt een (diepgaand) feitenonderzoek. Zonder een melding die te goeder trouw, naar behoren en op redelijke gronden is gedaan heb ik in beginsel geen rechtvaardiging voor een integriteitsonderzoek naar individuele ambtenaren en derhalve ook geen oordeel over hun handelen.
Medewerkers van mijn ministerie kunnen erop vertrouwen dat een melding van een vermoeden van een maatschappelijke misstand of een integriteitsschending die te goeder trouw, naar behoren en op redelijke gronden is gedaan, serieus wordt beoordeeld en zo nodig onderzocht. Sinds juni 2020 kunnen medewerkers van mijn ministerie daarvoor naast bij hun leidinggevende ook terecht bij het meldpunt van de Integriteitscommissie Justitie en Veiligheid, die meldingen onafhankelijk van het ministerie onderzoekt.
Bent u er mee bekend of de door Argos omschreven gang van zaken, de beschuldigingen en de hoge declaraties waar zijn?2 Zo ja, wat is uw inhoudelijke reactie hierop? Zo nee, deelt u de mening dat dit onderzocht moet worden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de regels in dit soort gevallen om dergelijke beschuldigingen te onderzoeken en de problemen op te lossen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke rol heeft u in een kwestie zoals deze, nu het een Justitievakbond betreft?
Zie antwoord vraag 2.
Loopt hiernaar op dit moment een onafhankelijk onderzoek? Zo ja, wat is daarvan de status? Zo nee, waarom niet? Wat voor signaal zou het afgeven aan andere justitieambtenaren die een misstand willen melden als hier niet serieus naar gekeken zou worden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit onafhankelijk moet worden onderzocht? Welke mogelijkheden heeft u om daar vanuit uw rol aan bij te dragen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de demonstraties in Myanmar uit de hand lopen. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten uit Myanmar waaruit blijkt dat de demonstraties steeds verder uit de hand lopen en de veiligheidstroepen inmiddels stungranaten, traangas en echte kogels inzetten tegen de eigen bevolking?1 2
Ja.
Bent u bekend met het feit dat meer dan 1.700 demonstranten gevangenen zijn genomen en meer dan 61 mensen zijn gedood door de regeringstroepen sinds 1 februari 2021?
Ja. Het is afschuwelijk dat het aantal doden en gearresteerden blijft toenemen.
Bent u ervan op de hoogte dat de meeste demonstranten jonger zijn dan 20 jaar?
Ja.
Klopt het dat de lidstaten van de Europese Unie (EU) half februari al akkoord zijn gegaan met nieuwe economische en individuele sancties voor de legertop van Myanmar, hun familieleden en aan hen gelieerde bedrijven? Zo ja, waarom heeft de EU deze sancties nog niet ingesteld terwijl de Europese Dienst voor Extern Optreden (EEAS) uitspreekt dat «de EU klaar staat om sancties op te leggen»?
De Raad Buitenlandse Zaken van 22 februari jl. bereikte een politiek akkoord over de noodzaak tot uitbreiding van sancties tegen directbetrokkenen bij de militaire coup. Vervolgens is het proces gestart om namen te identificeren, bewijslast te verzamelen en de formele besluitvorming voor te bereiden. Dit resulteerde in een besluit van de Raad Buitenlandse Zaken van 22 maart jl. om sancties in te stellen tegen elf militairen3 die betrokken zijn bij de gewelddadige onderdrukking van protesten, ondermijning van democratie en schending van mensenrechten4. Om deze sancties mogelijk te maken zijn de criteria binnen het bestaande sanctieregime uitgebreid naar ondermijning van de rechtsstaat en de democratie. Daarnaast zijn de criteria van het sanctieregime uitgebreid om politiefunctionarissen en bedrijven die eigendom zijn van of onder zeggenschap staan van het leger, of die inkomsten genereren voor, steun verlenen aan of profiteren van het leger, te kunnen sanctioneren.
Kunt u een overzicht aan de Kamer doen toekomen van de lijst van functionarissen die getarget worden door individuele sancties?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u een overzicht aan de Kamer doen toekomen van de extra economische sancties die genomen zijn naar aanleiding van de staatsgreep?
Zie antwoord vraag 4.
Is er diplomatiek verkeer tussen de Verenigde Staten de EU over hoe de sancties elkaar kunnen aanvullen of versterken?
De Raadsconclusies van 22 februari jl. bevestigen de inzet van de EU om gezamenlijk met regionale en internationale partners op te treden. Nederland onderhoudt ook bilateraal contact met de Verenigde Staten en andere gelijkgezinde landen over maatregelen die worden genomen naar aanleiding van de militaire coup, waaronder sancties.
Hoe verzekert de EU dat de sancties weinig of geen invloed hebben op de bevolking van Myanmar?
De Raadsconclusies van 22 februari jl. benadrukken dat de EU ernaar streeft maatregelen te vermijden die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de bevolking van Myanmar en de meest kwetsbaren in het bijzonder5. Dit geldt ook voor sancties. Het doel is het instellen van gerichte sancties die de militairen raken die direct betrokken zijn bij de coup en die zo min mogelijk gevolgen hebben voor de bevolking.
Op welke manier wordt er door de internationale gemeenschap humanitaire hulp geboden aan de bevolking van Myanmar?
De internationale gemeenschap verleent humanitaire hulp voornamelijk via VN-kanalen en de Rode Kruis- en Rode Halve Maanbeweging. Voor de respons op de humanitaire crisis in Myanmar, die reeds ernstig was vóór de militaire coup, hebben de VN-organisaties in 2021 naar verwachting ongeveer EUR 230 miljoen nodig. Het Bureau van de VN voor de Coördinatie van Humanitaire Zaken (OCHA) geeft aan dat ongeveer 1 miljoen mensen in Myanmar behoefte hebben aan humanitaire hulp. Het VN-responsplan voor 2021 is van vergelijkbare grootte als dat voor 2020, welke voor 68% was gefinancierd eind 2020. Hoewel Nederland geen directe, geoormerkte steun verleent aan de door OCHA gecoördineerde respons in Myanmar, geeft het aanzienlijke ongeoormerkte bijdragen aan diverse humanitaire VN-organisaties die in Myanmar actief zijn, en die de Nederlandse bijdrage kunnen inzetten om de respons snel en flexibel te financieren, naar gelang de humanitaire noden.
Ook het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC) publiceerde een noodappeal voor 2021 voor Myanmar, waarin het aangeeft ongeveer EUR 63 miljoen nodig te hebben voor ondersteuning van internally displaced persons en andere slachtoffers van geweld in Myanmar, bijvoorbeeld in de deelstaten Chin, Kachin, Rakhine en Shan. Nederland ondersteunt het ICRC in 2021 met een ongeoormerkte bijdrage van EUR 40 miljoen.
Kunt u de Kamer verzekeren dat Nederland en de EEAS alles doen wat in hun macht ligt om mensenrechtenverdedigers, journalisten, medewerkers van niet-gouvernementele organisaties (NGO's) en vervolgde mensen te beschermen?
Steun aan mensenrechtenverdedigers is een essentieel onderdeel van het Nederlands mensenrechtenbeleid. De Raadsconclusies van 22 februari jl. benadrukken dat engagement met het maatschappelijk middenveld en steun aan mensenrechtenverdedigers en journalisten een prioriteit blijven6. Nederland spant zich samen met gelijkgezinde landen in om steun te bieden aan het maatschappelijk middenveld (mensenrechtenverdedigers, journalisten en anderen die zich inzetten voor de terugkeer naar democratie).
Heeft u over de situatie in Myanmar contact met de regering van Indonesië, de enige lidstaat van de Associatie van Zuidoost-Aziatische Naties (ASEAN) die zich duidelijk uitspreekt over de situatie?
Ja. Het is van groot belang dat ASEAN zijn verantwoordelijkheid neemt om bij te dragen aan een vreedzame oplossing van de situatie in Myanmar. In diplomatieke contacten met Indonesië spreek ik de Nederlandse waardering uit voor de voortrekkersrol die Indonesië hier op zich heeft genomen.
Heeft u enig zicht op de situatie van minderheden in Myanmar zoals de Rohingya? Zo ja, worden zij onder het nieuwe beleid niet wederom verstoten?
De situatie van etnische minderheden in Myanmar, waaronder de Rohingya, is nog altijd zorgelijk. Onderliggende problemen in Rakhine zijn niet opgelost en de situatie blijft fragiel. Het geweld van het leger en de politie is gericht tegen alle burgers die zich verzetten tegen de militaire coup.
Kunt u de Kamer informeren over de genomen maatregelen door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, die gisteren bijeen is gekomen? Kunt u daarbij aangeven wat de vervolgstappen van Nederland en de EU zijn?
De Veiligheidsraad is na de militaire coup twee keer in spoedzitting bijeen gekomen. Na de eerste spoedzitting is een persverklaring7 aangenomen en na de tweede spoedzitting is een presidential statement8 uitgegaan. De Veiligheidsraad heeft eensgezind ernstige zorgen uitgesproken over de situatie in Myanmar en het gebruik van geweld tegen vreedzame demonstranten veroordeeld. De Veiligheidsraad roept op geen geweld te gebruiken, gevangenen vrij te laten, mensenrechten te respecteren en de rechtsstaat te herstellen. In de presidential statement van 10 maart jl. spreekt de Veiligheidsraad steun uit voor de pogingen van de VN Speciale Gezant voor Myanmar Burgener om dialoog te faciliteren en dringt de Veiligheidsraad aan op een spoedig bezoek van de VN Speciale Gezant aan Myanmar. Nederland en de EU blijven eveneens oproepen tot toegang voor de VN Speciale Gezant.
Het verzwakken van encryptie door de minister van Justitie en Veiligheid |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Overheid werkt aan plan voor afzwakken encryptie: «taak voor nieuw kabinet»»?1
Ja.
Klopt het dat het demissionair kabinet werkt aan het wijzigen van de Telecommunicatiewet teneinde het aftappen van Over-the-top (OTT) diensten – zoals iMessage, Messenger en WhatsApp – mogelijk te maken?
In mijn brief over internetcriminaliteit van 20 mei jl. heb ik aangegeven dat het kabinet de mogelijkheden voor toegang tot communicatie via OTT-diensten onderzoekt.2 Omdat een verplichting om de telecommunicatie aftapbaar te maken (een verplichting op grond van de Telecommunicatiewet) niet geldt voor OTT-diensten is het overwegen van een wetswijziging inherent aan dit onderzoek.
Realiseert u zich dat het kabinet demissionair is, dat dit tegen het bestaande encryptiestandpunt van Nederland in gaat, dat het aantasten van encryptie zeer controversieel is en dat de Kamer zich herhaaldelijk tegen de verzwakking van encryptie heeft uitgesproken?
In mijn eerdergenoemde brief heb ik aangegeven dat het effectief invoeren van een dergelijke verplichting niet eenvoudig is, onder andere omdat meerdere OTT-diensten gebruik maken van end-to-end versleuteling.3 Ik ben mij bewust dat het onderwerp encryptie gevoelig is. Dit dilemma is verwoord in het kabinetsstandpunt encryptie van 2016, maar ook in de brief over de verklaring die de lidstaten van de Europese Unie hebben uitgebracht.4 Daarin staat dat de beschikbaarheid, het gebruik en de ontwikkeling van sterke encryptie blijvend moet worden aangemoedigd. Dit is belangrijk voor de systeem- en informatiebeveiliging van de maatschappij, bedrijven en overheid. Eveneens is dit belangrijk voor de bescherming van fundamentele rechten, zoals het recht op de persoonlijke levenssfeer en het communicatiegeheim. Tegelijkertijd kan het nadelige effect van versleuteling op de uitvoering van de wettelijke taak van opsporings- en inlichtingen en veiligheidsdiensten niet worden genegeerd.
Opsporings- en inlichtingen en veiligheidsdiensten moeten nu en in de toekomst gebruik kunnen maken van hun wettelijke bevoegdheden zodat zij de nationale veiligheid kunnen beschermen, criminaliteit bestrijden en slachtoffers genoegdoening kan worden gegeven. Het is dus zaak om de beschermende waarde van versleuteling hoog te houden, terwijl de negatieve effecten voor opsporings- en inlichtingen en veiligheidsdiensten worden verminderd. Technische oplossingen dienen adequaat en evenwichtig te zijn. Belangrijke componenten hierbij zijn de proportionaliteit en subsidiariteit van de oplossing en dat hierover goed overleg wordt gevoerd met het bedrijfsleven.
Zoals gemeld in eerdere Kamervragen van het lid Verhoeven (D66) streef ik naar oplossingen binnen de kaders van het kabinetsstandpunt die recht doen aan de belangen van de opsporing en de nationale veiligheid.5 In de brief over de raadsverklaring wordt uitgebreider ingegaan op de verhouding van de inventarisatie van oplossingen tot het kabinetsstandpunt.6
Ik heb er begrip voor dat uw Kamer de brief over de Raadsverklaring over rechtmatige toegang tot versleuteld bewijs controversieel heeft verklaard. Zoals aangegeven in het door uw Kamer aangehaalde artikel wordt het onderwerp pas na de verkiezingen behandeld. De uiteindelijke behandeling van een eventueel wetsvoorstel is aan de Tweede Kamer.
Wilt u per direct stoppen met alle werkzaamheden die erop gericht zijn encryptie te verzwakken?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom weigert u enerzijds uitvoering te geven aan een aangenomen motie die oproept tot meer budget voor de Autoriteit Persoonsgegevens, maar werkt u anderzijds tegen aangenomen moties in, wel aan het verzwakken van encryptie?2 3
Het budget van de Autoriteit Persoonsgegevens is onderdeel van de portefeuille van de Minister voor Rechtsbescherming. Zie voor zijn reactie op deze motie de brief die op 1 maart 2021 naar uw Kamer is verzonden (kenmerk 25 268, nr. 197). Indien u verwijst naar de motie Baudet (FvD) die uw Kamer op 11 november jl. heeft aangenomen kan worden vastgesteld dat de motie de regering oproept zich tegen de ontwikkeling te verzetten om het versleutelen van digitale berichten te verbieden en niet akkoord te gaan met enig voorstel om versleuteling van berichtgeving te verbieden. Er is geen sprake van een voornemen om versleuteling te verbieden en het kabinet zal het verbieden van encryptie in de toekomst niet steunen.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor dinsdag 9 maart 2021?
Ik heb uw vragen op 9 maart beantwoord.
Het rapport 'Same Faith, Different Persecution' van Open Doors |
|
Jan de Graaf (CDA), Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Wat heeft het overleg in 2020 opgeleverd van de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging met de speciaal vertegenwoordiger van de Secretaris Generaal van de Verenigde Naties (VN) voor seksueel geweld in conflict en de speciale VN-rapporteur over het onderwerp Gender Specific Religious Persecution, waar u in de beantwoording van onze vragen daarover aan refereerde?1
In de beantwoording van de Kamervragen over seksueel geweld tegen christelijke vrouwen (27 maart 2020, kenmerk 2020Z04470) is toegezegd dat de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging (SGRL) een gesprek zou hebben met de Speciaal Vertegenwoordiger van de SGVN voor Seksueel Geweld in Conflict en met de VN Speciaal Rapporteur voor Religie en Levensovertuiging, Dr. Shaheed, om dit onderwerp aan te kaarten. In het gesprek tussen de SGRL en Dr. Shaheed kwam naar voren dat niet de Speciaal Vertegenwoordiger van de SGVN voor Seksueel Geweld in Conflict, maar juist de VN Speciaal Rapporteur voor Geweld tegen Vrouwen de meest voordehand liggende partner is om genderspecifieke religieuze vervolging te aan te pakken. Dr. Shaheed zegde toe de Speciaal Rapporteur voor geweld tegen vrouwen te zullen betrekken bij de uitvoering van zijn rapport over religie en gender. Ook zal Dr. Shaheed nauw samenwerken met de Werkgroep Discriminatie van Vrouwen en Meisjes.
Met Dr. Shaheed is afgesproken dat de financiële middelen die door Nederland beschikbaar zijn gesteld aan het Office of the High Commissioner for Human Rights (OHCHR) en de VN Speciaal Rapporteur voor Religie en Levensovertuiging (conform motie 35 570 V, nr. 48) onder meer worden ingezet voor activiteiten op het snijvlak van religie en gender.
Herkent u de bevinding uit het nieuwste rapport over dit onderwerp2 dat juist vrouwen of meisjes uit religieuze minderheden onderworpen worden aan gedwongen huwelijken en mensenhandel om zo hun religieuze gemeenschap te raken? Hoe kunt u dit gegeven in het Nederlandse mensenrechtenbeleid adresseren?
Het kabinet herkent dat vrouwen en meisjes uit religieuze minderheden onderworpen worden aan gedwongen huwelijken en mensenhandel. Dit is een zorgelijke ontwikkeling die het kabinet nauwlettend in de gaten houdt en indien opportuun opbrengt in politieke consultaties. Of gedwongen huwelijken en mensenhandel worden ingezet als middel om een breder doel te bereiken, namelijk het bewust raken van religieuze gemeenschappen, kan het kabinet niet bevestigen. Vrouwen en meisjes uit religieuze minderheden zijn veelal ook kwetsbaar door de achtergestelde sociaaleconomische positie waarin ze zich bevinden.
De dubbele kwetsbaarheid van vrouwen en meisjes uit religieuze minderheden raakt aan twee Nederlandse mensenrechtenprioriteiten, namelijk gelijke rechten voor vrouwen en meisjes en de vrijheid van religie en levensovertuiging en wordt met name geadresseerd vanuit de Nederlandse inzet op deze tweede prioriteit. Binnen de vrijheid van religie en levensovertuiging heeft Nederland specifiek aandacht voor kwetsbare groepen, zoals vrouwen en meisjes. Dit uit zich onder andere in mensenrechtenprojecten die op het snijvlak liggen van religie en gelijke rechten voor vrouwen en meisjes en in het toepassen van een genderlens in mensenrechtenprojecten. Binnen de prioriteit gelijke rechten voor vrouwen en meisjes zet Nederland zich in voor de verbetering van de (maatschappelijke) positie van vrouwen en meisjes. Hierbij is het van belang om de positie van vrouwen zodanig te versterken dat zij ook zelf in staat zijn hun gelijke rechten voor de wet af te dwingen. Daarnaast worden kwesties zoals gedwongen bekeringen en huwelijken aangekaart in bilateraal verband tijdens politieke consultaties. Nederland adresseert het thema religie en gender ook binnen de International Religious Freedom and Belief Alliance (IRFBA). Binnenkort zal IRFBA spreken over (genderspecifieke) geloofsvervolging in overwegend christelijke landen in Latijns-Amerika dat specifiek in het rapport is uitgelicht.
Bent u het eens met de aanbeveling uit dit rapport dat er doelgericht beleid en hulp nodig is voor deze vrouwen die dubbel kwetsbaar zijn, als lid van een religieuze minderheid?
Dubbele kwetsbaarheden van vrouwen en meisjes kunnen worden versterkt wanneer beleid en interventies daar blind voor zijn. Dit besprak de Nederlandse Speciaal Gezant Religie en Levensovertuiging ook met de VN Speciaal Rapporteur voor Religie en Levensovertuiging. De VN Speciaal Rapporteur benoemde in zijn recente rapport over de vrijheid van religie en levensovertuiging in relatie tot de Duurzame Ontwikkelingsdoelen het belang van doelgerichte interventies om deze dubbele kwetsbaarheden tegen te gaan. De financiële middelen die beschikbaar zijn gesteld aan OHCHR en de VN Speciaal Rapporteur voor Religie en Levensovertuiging (conform motie 35 570 V, nr. 48) zullen onder meer worden ingezet om opvolging te geven aan de aanbevelingen die voortvloeien uit dit rapport.
Hoe reageren de overheden van landen waar deze vorm van religieuze onderdrukking plaatsvindt, erop wanneer Nederland hen hierop aanspreekt?
In algemene zin staan overheden van andere landen open voor dit soort gesprekken, al wordt ter uitleg of verdediging regelmatig teruggegrepen op de culturele context in het desbetreffende land.
Bent u van mening dat er internationaal gezien, bijvoorbeeld binnen de VN, voldoende aandacht is voor deze kwetsbare groepen? Zo ja, waar blijkt dat dan uit? Zo nee, wat kunt u daar aan doen?
Het verbeteren van de positie van kwetsbare groepen is integraal onderdeel van het werk van de VN. De VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten spant zich specifiek in voor de meest kwetsbaren, waaronder vrouwen en meisjes. Dit is onder andere vastgelegd in het United Nations Human Rights Management Plan (2018–2021). Daarnaast zijn er diverse Speciaal Rapporteurs, zoals de Speciaal Rapporteur voor Religie en Levensovertuiging, de Speciaal Rapporteur voor Minderhedenkwesties, Speciaal Rapporteur voor Geweld tegen Vrouwen, en diverse werkgroepen, zoals de Werkgroep Discriminatie van Vrouwen en Meisjes en het Forum voor Minderheidskwesties, die zich bezighouden met de positie van kwetsbare groepen. Bovendien zijn alle mandaathouders verplicht om een genderlens toe te passen binnen hun werk. Tevens is er in reactie op de huidige COVID-19 crisis in het bijzonder aandacht voor de positie van vrouwen en meisjes.
Met Nederlands geld gefinancierde pick-uptrucks in Oeganda |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht van De Volkskrant «Hoe Oeganda met Nederlandse steun de oppositie onderdrukt»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat met Nederlands geld gefinancierde pick-uptrucks zijn gebruikt door de Oegandese politie om zeer hardhandig op te treden tegen de oppositie? Wanneer was u daarmee bekend en welke stappen zijn er hierna genomen?
Het ministerie zoekt nog uit wat er precies is gebeurd en is daarvoor in contact met de Oegandese autoriteiten en de politie.
De in de Volkskrant genoemde pick-uptrucks zijn gedoneerd via een uitvoerende organisatie in het kader van een project dat gericht is op het verbeteren van toegang tot recht voor vluchtelingen en gastgemeenschappen in Noord-Oeganda. Er wonen momenteel ongeveer 350.000 vluchtelingen in Noord-Oeganda, verdeeld over drie gemeenschappen over ongeveer 12.000 km². Binnen dat project zijn er sinds 2018 drie pick-uptrucks ter beschikking gesteld aan de Oegandese politie, om presentie van de politie in drie vluchtelingengemeenschappen te faciliteren. Het project heeft in de afgelopen jaren veel succesvolle resultaten laten zien en een positieve impact gehad op het bieden van perspectief aan vluchtelingen, zoals het bieden van geestelijke gezondheidszorg, het vergroten van veiligheid in de betrokken gemeenschappen en de toegang tot recht voor vluchtelingen. Het onderdeel van het project dat samenwerking tussen de uitvoerende organisatie en de politie betreft is inmiddels on hold gezet. Op basis van het bovengenoemd onderzoek wordt een besluit genomen over de eventuele consequenties voor verdere samenwerking.
Er zijn in december 2020 burgervragen binnengekomen bij de Nederlandse ambassade in Kampala over de mogelijke inzet van door Nederland gefinancierde politieauto’s rond het geweld in aanloop naar de verkiezingen. Naar aanleiding van deze vragen is gevraagd naar de logboeken van de uitvoerende organisatie, daarbij zijn destijds geen onregelmatigheden aangetroffen (zie ook antwoord op vraag 7).
Kunt u aangeven wat voor organisatie de Oegandese Justice, Law and Order Sector (JLOS) precies is en op welke manier deze organisatie steun van Nederland ontvangt? Kunt u daarbij een overzicht geven van de steun vanuit Nederland aan deze organisatie per jaar sinds 2014?
Het artikel in de Volkskrant gaat in de kern om twee verschillende kanalen waarbinnen Nederland steun geeft aan Oeganda, het hierboven genoemde project en het Justice, Law and Order Sector (JLOS)-programma. Het JLOS-programma staat los van het hierboven genoemde project waarbinnen de pick-up trucks zijn geleverd.
JLOS is een geïntegreerd sectoraal programma voor de verbetering van de hele rechtsstaat in Oeganda dat in 2000 is gestart. De 18 JLOS instellingen, o.a. het Ministerie van Justitie, de politie, het gevangeniswezen en de Oegandese mensenrechtencommissie, werken samen om sectorale doelstellingen te bereiken zoals gedefinieerd in het Sector Development Plan (SDP) IV, 2017–2021. De sectorale jaarplannen definiëren de specifieke activiteiten, de te verwachten resultaten alsmede de begroting en de instelling(en) verantwoordelijk voor de uitvoering.
De huidige Nederlandse steun (2017–2021) aan JLOS is geen vrij te besteden begrotingssteun. De steun is nadrukkelijk geoormerkt en specifiek bedoeld voor het wegwerken van achterstanden in rechtszaken (case-back log), het faciliteren voor specifieke rechtszaken over seksueel en gendergerelateerd geweld, kinderrecht en het opzetten van commercial justice centers. Nederland heeft duidelijke afspraken gemaakt met de Oegandese autoriteiten over de voorwaarden voor deze steun.
JLOS wordt door meerdere donoren gesteund. De donorgroep bestaat uit de EU, Oostenrijk, Zweden via de International Development Law Organisation (IDLO), UN Women en UNDP. De bijdragen van de partners vertegenwoordigen ongeveer 10–15% van het totale SDP, waarbij de rest van het budget afkomstig is van de Oegandese overheid.
2014
opgeschort
2015/2016
EUR 1,677,256
2017
EUR 2,000,000
2018
EUR 2,000,000
2019
EUR 3,250,000
2020
EUR 6,500,000
Klopt de chronologie van de Nederlandse steun aan JLOS zoals in het artikel is verwoord (stopgezet na ondertekening van een antihomowet in 2014, een jaar later onder verscherpte voorwaarden weer gestart)? Onder welke voorwaarden heeft Nederland de hulp destijds weer gestart en op welke manier werd dat gemonitord?
Ja, de chronologie zoals in het artikel is verwoord klopt. De steun aan JLOS is in 2014 tijdelijk opgeschort i.v.m. een zogenaamde «anti-homowet» en is een jaar later, nadat de wet nietig is verklaard door het Oegandese Hooggerechtshof, weer gestart. De «anti-homowet» heeft geleid tot meer gerichte steun van Nederland aan JLOS.
Een hernieuwde bijdrage aan JLOS behelsde o.a. het oormerken van de Nederlandse steun voor instellingen die bijdragen aan de versterking van mensenrechten en progressieve hervormingen in de wetgeving, waaronder de Uganda Law Society, de Judicial Service Commission en de Uganda Human Rights Commission. De politie ontvangt steun in de vorm van trainingen voor ondersteuning bij seksueel en gender gerelateerd geweld (zie ook antwoord op vraag 3).
De Nederlandse steun aan JLOS wordt doorlopend gemonitord middels projectbezoeken, beoordeling van jaarplannen en rapportages, evaluaties en voortgangsoverleg op technisch en hoog niveau met andere donoren.
Daarnaast is in de zomer van 2020 wegens zorgen over mogelijk geweld rondom de verkiezingen besloten om de jaarlijkse vooruitbetalingen om te buigen naar halfjaarlijkse vooruitbetalingen op basis van halfjaarlijkse rapportages. Op die manier is er meer controle over de bijdragen aangebracht. Vervolgens is wegens de daadwerkelijke ontwikkelingen rondom de verkiezingen besloten om de betaling die in maart 2021 had moeten plaatsvinden, uit te stellen. Deze betaling heeft tot op heden niet plaatsgevonden. Het ministerie inventariseert de voor- en nadelen van het verder beperken van geoormerkte steun.
Wat heeft de regering gedaan met de twijfels die vanuit de ambassade al in 2017 geuit zijn over de steun aan JLOS? Welke acties zijn ondernomen naar aanleiding van deze zorgen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verklaart u dat Nederlandse gelabelde steun voor het verbeteren van gelijke rechten voor mannen en vrouwen en de strijd tegen corruptie uiteindelijk gebruikt worden voor de onderdrukking van de oppositie in Oeganda?
De Nederlandse inzet op het verbeteren van gelijke rechten voor mannen en vrouwen en de strijd tegen corruptie is onderdeel van de hierboven genoemde samenwerking met JLOS. Er is geen reden om aan te nemen dat de geoormerkte Nederlandse steun aan JLOS gebruikt is bij onderdrukking van de oppositie. Nederland blijft er op toezien dat steun, zowel via de overheid als via uitvoerende maatschappelijke organisaties, op een juiste manier wordt ingezet.
Welke stappen zijn er gezet toen in mei 2020 het ministerie in de rapportage sprak over ernstige incidenten van mensenrechtenschendingen? Is toen overwogen de steun aan JLOS stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
De rapportage van mei 2020 was aanleiding voor extra waakzaamheid (zie antwoord op vraag 5). Nederland heeft al langer zorgen over de mensenrechtensituatie in Oeganda. De ontwikkelingen op dat vlak worden dan ook voortdurend meegewogen in de overweging ten aanzien van het soort steun aan Oeganda.
Heeft Nederland Oeganda aangesproken op het gebruik van Nederlandse financiering voor genoemde doeleinden? Zo ja, wanneer en hoe? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de monitoring van alle Nederlandse steun wordt regelmatig met uitvoerende organisaties en de Oegandese overheid gesproken. Als voorzitter van de JLOS donorgroep heeft de Nederlandse ambassade regelmatig gesprekken op hoog niveau met Oegandese autoriteiten. Mede naar aanleiding van het artikel in de Volkskrant sprak de ambassade op 1 april jl. met de plaatsvervangend inspecteur generaal van de politie. Hij gaf aan uit te zoeken wat er precies gebeurd is met de pick-uptrucks en daar zo snel mogelijk over terug te koppelen.
Kunt u het uitgebreide monitoringssysteem met logboeken verder toelichten? Welke functie heeft dit in de praktijk?
Er zijn met de Oegandese autoriteiten en de uitvoerende organisatie duidelijke afspraken gemaakt over de inzet van de voertuigen. Er is een uitgebreid monitoringssysteem met specifieke logboeken waarin wordt bijgehouden hoe, waar en wanneer de voertuigen worden ingezet. Deze logboeken worden gecontroleerd door de uitvoerende organisatie, waarmee de ambassade regelmatig contact heeft.
Kunt u aangeven wat de redenen zijn dat Nederland nog een donateur is van JLOS? Heeft u andere wegen in gedachte om effectief bij te dragen aan het verbeteren van de veiligheid en rechtsorde?
De Nederlandse beleidsdoelen voor de veiligheid en rechtsorde sector vragen om een geïntegreerde benadering van ontwikkelingssamenwerking waarbij wordt samengewerkt met zowel maatschappelijke organisaties als met de overheid. De Nederlandse financiering verloopt meestal via partner organisaties zoals de VN en maatschappelijke organisaties. Slechts een klein gedeelte van de Nederlandse financiering in Oeganda loopt direct via de overheid.
De steun aan JLOS is geoormerkt en wordt gebruikt voor training en ondersteuning bij seksueel en gender gerelateerd geweld, het wegwerken van achterstanden bij de behandeling van rechtszaken en het bieden van rechtsbijstand aan vluchtelingen en gastgemeenschappen. Via de steun aan JLOS wordt bijvoorbeeld het rechtsproces voor slachtoffers van seksueel en gendergerelateerd geweld versneld. Dit kan niet worden bewerkstelligd via steun aan een maatschappelijke organisatie.
Nederland is sinds januari 2021 voorzitter van de donorgroep JLOS. Dat biedt mogelijkheden om in gesprek te gaan met de Oegandese autoriteiten of om, als daar aanleiding voor is, gerichte kritische vragen te stellen of zaken bij te sturen. Het komende half jaar zal de balans over de steun aan JLOS opgemaakt worden.
Kunt u een nieuwe schets geven van de veiligheidssituatie in Oeganda, in aanvulling op uw antwoorden op eerdere schriftelijke vragen d.d. 10 februari 2021 waarin u aangaf dat het risico op escalatie naar een gewapend conflict vooralsnog klein leek, maar u dit niet uitsloot?2 Welke inspanningen levert de Nederlandse regering om te zorgen dat deze situatie niet verder zal escaleren?
De situatie zoals geschetst in de beantwoording op de schriftelijke vragen d.d. 10 februari 2021 is grotendeels onveranderd gebleven. Er bestaat nog steeds een reële kans op hernieuwde geweldsincidenten. Alhoewel het risico op escalatie naar een gewapend conflict niet volledig is uit te sluiten, lijkt het risico op een dergelijke escalatie vooralsnog klein.
Nederland heeft zich de afgelopen maanden op verschillende manieren in EU-verband en met gelijkgezinden uitgesproken over de situatie in Oeganda. In reactie op het grootschalige geweld van 18 en 19 november 2020 is er op 26 november een lokale EU-verklaring afgegeven. In die verklaring werden alle partijen opgeroepen om zich te onthouden van geweld en werd gevraagd om een onafhankelijk onderzoek naar de toedracht van het geweld in te stellen.
Op 12 januari jl., twee dagen voor de presidentsverkiezingen, riep de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Josep Borrell, de Oegandese autoriteiten in een verklaring op tot transparante, inclusieve en geloofwaardige verkiezingen. Op 17 februari jl. spraken EU-ambassadeurs, waaronder de Nederlandse ambassadeur, met regeringspartij National Resistance Movement waarbij de zorgen over geweld en intimidatie werden besproken. Nederland bracht hierbij specifiek op dat het huidige klimaat, met de krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld en de willekeurige arrestaties en verdwijningen, niet past in het plaatje van Oeganda als stabiel land waar respect is voor veiligheid en rechtsorde.
In een politieke dialoog tussen de EU-ambassadeurs en president Museveni op 18 februari jl. vroeg de Nederlandse ambassadeur president Museveni naar de status van het rapport van het onafhankelijk onderzoek naar de toedracht van het geweld. President Museveni bevestigde dat het rapport er zou komen. De EU zal er op blijven toezien dat het onderzoek er komt.
Op woensdag 31 maart jl. spraken de Nederlandse ambassadeur en de EU ambassadeur bij een bijeenkomst van de JLOS donorgroep met o.a. de Oegandese Minister van Justitie en de Oegandese Minister van Binnenlandse Zaken, waarbij ook de zorgen over de veiligheidssituatie zijn overgebracht aan de ministers.
In hoeverre is de EU bereid om in dialoog te treden met de Oegandese regering over de sociale media-blokkade, het eerlijk verlopen van de verkiezingen en de veiligheidssituatie in het land?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De detentiefasering in het licht van de Wet straffen en beschermen. |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat in het wetsvoorstel de ZBBI’s en BBI’s ((Zeer) Beperkt Beveiligde Inrichtingen) vervangen worden door een BBA (Beperkt Beveiligde Afdeling)?
Het klopt dat door de Wet straffen en beschermen (hierna: Wet SenB) Beperkt Beveiligde Afdelingen (BBA’s) worden gerealiseerd als vervanger van de huidige (Zeer) Beperkt Beveiligde Inrichtingen ((Z)BBI’s). Met het behoud van afdelingen met een beperkt beveiligingsniveau wordt een aangenomen motie opgevolgd.1
Kunt u toelichten wat daarvan de consequenties zijn, zowel de negatieve als de positieve?
In de (Z)BBI verricht de gedetineerde binnen of buiten de inrichting arbeid, verblijft hij ’s nachts in de inrichting en komt hij in aanmerking voor algemeen verlof en een regimesgebonden wekelijks weekendverlof. Een belangrijk voordeel van de (Z)BBI is dat gedetineerden met steeds meer vrijheden kunnen oefenen vanuit een hierop toegeruste detentieomgeving. Een nadeel van de (Z)BBI is dat het algemeen en regimesgebonden verlof als te automatisch en vrijblijvend wordt ervaren.2
Het automatisch toegekende en te vrijblijvende algemene en regimesgebonden verlof dat bij het (Z)BBI regime hoort, verhoudt zich niet tot de voorgestane meer persoonsgerichte detentiefasering, waarbij het toekennen van verlof wordt getoetst aan het gedrag van de gedetineerde, slachtofferbelangen en het risico voor de samenleving en meer nadruk komt te liggen op de gerichte re-integratie van een gedetineerde. Daarom wordt het algemeen en regimesgebonden verlof met de Wet SenB vervangen door een verlofsysteem waarbij per gedetineerde langs voornoemde drie criteria wordt bekeken voor welke verlofsoorten hij in aanmerking komt en verlof steeds uitdrukkelijk is verbonden aan een concreet re-integratiedoel.
De Wet SenB kent drie vormen van verlof: kortdurend en langdurend re-integratieverlof en re-integratieverlof voor extramurale arbeid. Gedetineerden die in de laatste fase van hun straf re-integratieverlof hebben gekregen voor het verrichten van extramurale arbeid worden geplaatst in de Beperkt Beveiligde Afdelingen (BBA’s). Naast het werken aan re-integratiedoelen gericht op arbeid na detentie, is het vanuit de BBA tevens mogelijk om te werken aan andere gedrags- en re-integratiedoelen, in het kader van kortdurend en langdurend re-integratieverlof.
Zo blijft het mogelijk dat gedetineerden aan wie vergaande extramurale vrijheden zijn toegekend kunnen oefenen met die vrijheden, vanuit een daarop goed toegeruste detentieomgeving. Afdelingen met een beperkt beveiligingsniveau blijven dus behouden, maar ten opzichte van de huidige (Z)BBI’s wordt de invulling persoonsgerichter en minder vrijblijvend.
Kunt u aangeven wanneer deze wijziging in werking zal treden? Is dat zoals het wetsvoorstel beoogd 1 mei 2021? Is dit de daadwerkelijke datum van wijziging of is dit een streefdatum? Wanneer kunt u duidelijkheid verschaffen over de daadwerkelijke wijzigingsdatum?
Bij inwerkingtreding worden de BBA’s onmiddellijk ingevoerd. De uitgevoerde tweede Gateway review zal ik aan uw Kamer zenden met een begeleidende brief. Hierin ga ik in op de bevindingen van het reviewteam en de gevolgen voor de invoeringsdatum van de Wet SenB.
In uw brief van 10 december jl. heeft u aangekondigd een tweede gateway review in februari 2021 uit te willen voeren, is die review al klaar? Zo ja, wat is de uitkomst? Wanneer kan de Kamer daar het rapport van verwachten? Heeft deze review invloed op de datum van inwerkingtreding? Zo ja, welke consequenties heeft het als de datum van de inwerkingtreding wordt verschoven?1
Zie antwoord vraag 3.
Wat betekent een eventuele wijzing in de datum voor de inwerkingtreding van de wijzigingen in de verlofregeling?
De diverse ministeriele regelingen waarmee de verschillende vormen van re-integratieverlof worden ingevoerd treden gelijktijdig met de Wet SenB in werking. Een wijziging in de datum van inwerkingtreding van de wet betekent dat ook de wijzigingen in de verlofregeling op een nieuwe datum in werking treden.
Kun u puntsgewijs aangeven wat de criteria zijn voor plaatsing in een BBA?
Voor plaatsing in een BBA moet aan een gedetineerde re-integratieverlof gericht op extramurale arbeid zijn toegekend. Dat kan ook worden toegekend voor leeractiviteiten bij een werkgever.
In de afweging of een gedetineerde in aanmerking komt voor re-integratieverlof gericht op extramurale arbeid worden dezelfde drie criteria gehanteerd als bijvoorbeeld voor de voorwaardelijke invrijheidstelling: het gedrag gedurende de hele detentie, de slachtofferbelangen en de risico’s voor de samenleving als geheel.
Voor het aanvragen van re-integratieverlof voor extramurale arbeid geldt nog een aantal specifieke randvoorwaarden. In het persoonlijke detentie- en re-integratieplan moet zijn afgesproken dat de gedetineerde zich gedurende de detentie richt op het verbeteren van zijn kansen op de arbeidsmarkt. Dat kan als de inschatting is dat een baan na detentie de kans op een veilige terugkeer in de samenleving vergroot. Er moet ook al actief gewerkt zijn aan dit re-integratiedoel.
Tot slot dient voorafgaand aan de plaatsing een werkgever te zijn gevonden waar voor minimaal 32 uur aan leer- of werkactiviteiten verricht kunnen worden (dan wel 26 uur in combinatie met zorg of opleiding).
Klopt het dat de BBA slechts bedoeld is voor gedetineerden die betaalde arbeid verrichten? Zo ja, wat betekent dat voor gedetineerden die niet kunnen werken vanwege een ziekte of arbeidsongeschiktheid, of die de pensioengerechtigde leeftijd al hebben bereikt?
Nee. De BBA heeft als doel om gedetineerden via werk succesvol en veilig te laten re-integreren in de samenleving met als ambitie een betaalde baan na hun detentie.
Om dat doel te bereiken wordt ingezet op het verrichten van leer-/werkactiviteiten ten behoeve van de re-integratie bij een externe organisatie/werkgever. Als gedetineerden voor deze activiteiten verlof voor extramurale arbeid wordt verleend kunnen zij in een BBA worden geplaatst.
Gedurende het verblijf zet DJI zich samen met gemeenten in om te zorgen dat de gedetineerde bij invrijheidstelling een betaalde baan heeft of hier aanspraak op kan maken. Of dat uiteindelijk lukt hangt af van de specifieke situatie van de gedetineerde en de mogelijkheden op de arbeidsmarkt.
Als, bijvoorbeeld door arbeidsongeschiktheid, een baan na detentie geen realistisch of noodzakelijk re-integratiedoel is voor een succesvolle re-integratie zal er geen verlof voor extramurale arbeid worden toegekend en volgt geen plaatsing in de BBA. Het ligt bij deze gedetineerden voor de hand dat zij re-integreren via kortdurend en langdurend re-integratieverlof, het penitentiair programma (bij straffen korter dan een jaar) of de voorwaardelijke invrijheidstelling (bij straffen langer dan een jaar). Bij een penitentiair programma en de voorwaardelijke invrijheidstelling bevindt een gedetineerde zich volledig buiten de inrichting.
Gedetineerden die de pensioengerechtigde leeftijd al hebben bereikt worden overigens niet uitgesloten van verlof voor extramurale arbeid. Wel wordt uiteraard gekeken of verblijf in de BBA aansluit bij zijn of haar re-integratiedoelen.
Kunnen zich situaties voordoen, waarin gedetineerden die zeer goed verdrag vertonen, tegengehouden worden om naar een open of halfopen kamp te gaan omdat zij geen betaalde arbeid kunnen verrichten? Zo ja, welke consequenties heeft dit?
Voor een plaatsing in een BBA is het verkrijgen van re-integratieverlof gericht op extramurale arbeid een voorwaarde. Als een baan na detentie geen realistisch re-integratiedoel is, zal er geen verlof voor extramurale arbeid, dat in het teken staat van leer- of werkactiviteiten, worden verleend en volgt geen plaatsing in de BBA.
Mocht de selectiefunctionaris het re-integratieverlof voor extramurale arbeid niet toekennen, dan zijn er altijd nog mogelijkheden tot kortdurend en/of langdurend re-integratieverlof, het penitentiair programma etc. Middels deze modaliteiten kan de gedetineerde werken aan re-integratiedoelen die passen bij zijn persoonlijke situatie.
Bent u het met de mening eens dat onduidelijkheid in de straffasering leidt tot ongelijke behandeling in de praktijk en dat het dus wenselijk is dat partners in de keten zo snel mogelijk opheldering krijgen over deze ontstane onzekerheid?
Alvorens de wet in werking treedt, moet de werkwijze duidelijk zijn. Daarom werk ik nauw samen met DJI en andere betrokken ketenpartners om alle noodzakelijke voorbereidingen te treffen. De onder antwoord 3 en 4 genoemde tweede Gateway review zal ik met een begeleidende brief aan uw Kamer verzenden. In deze brief ga ik nader in op de wijze waarop gezorgd wordt voor een zorgvuldige inwerkingtreding.
Wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat arbeidsgeschiktheid een discriminerende factor wordt bij de plaatsingscriteria? Ziet u mogelijkheid om de voorwaarden voor deelname aan de BBA duidelijk vast te leggen in bijvoorbeeld de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden?
Zoals toegelicht in antwoord op vraag 7 is voor plaatsing in een BBA het verkrijgen van re-integratieverlof gericht op extramurale arbeid een voorwaarde. Als een baan na detentie geen realistisch re-integratiedoel is, zal er geen verlof voor extramurale arbeid, dat in het teken staat van leer- of werkactiviteiten, worden verleend en volgt geen plaatsing in de BBA.
De gedetineerde heeft dan mogelijkheden te re-integreren via bijvoorbeeld kortdurend en langdurend re-integratieverlof en het penitentiair programma. Middels deze modaliteiten kan de gedetineerde werken aan re-integratiedoelen die passen bij zijn persoonlijke situatie.
De – criteria bij de – verschillende vormen van re-integratieverlof zijn neergelegd in diverse ministeriele regelingen, waarmee onder andere de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden wordt gewijzigd. De (nadere) randvoorwaarden voor het aanvragen van re-integratieverlof voor extramurale arbeid zijn opgenomen in het beleidskader BBA.
Bij binnenkomst in detentie krijgen gedetineerden door middel van een informatieblad inzicht in de mogelijkheden tot detentiefasering. Ook de voorwaarden voor een BBA-plaatsing worden daarin opgenomen.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de uitvoering van de motie van de leden Groothuizen en Kuiken?2
Deze motie is verwerkt in de relevante ministeriële regelingen. Deze regelingen zullen samen met de Wet SenB in werking treden.