De interpretatie van het begrip “wettige nakomelingen” in artikel 25 en artikel 31 van de Grondwet |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hoe legt u de term «wettige nakomelingen' als verwoord in de artikelen 25 en 31 van de Grondwet uit?
Het kabinet vindt dat de erfopvolger ook kan trouwen met een persoon van hetzelfde geslacht en ziet geen beletsel voor een toestemmingswet voor een huwelijk van een erfopvolger met een persoon van hetzelfde geslacht. Het kabinet ziet dus niet dat een troonopvolger of de Koning afstand zou moeten doen van de troon wanneer hij/zij zou willen trouwen met een partner van hetzelfde geslacht.
Wat betreft de gevolgen van zo’n huwelijk voor de grondwettelijke erfopvolging, merk ik het volgende op. Het doel van de grondwettelijke bepalingen over erfopvolging is om op objectieve en eenduidige gronden vast te stellen op wie het koningschap overgaat en hierdoor de staatkundig gewenste zekerheid te bereiken omtrent de erfopvolging.
Het moderne familierecht biedt veel ruimte aan het maatschappelijk leven voor het (doen) vestigen van familierechtelijke betrekkingen. Het is onvermijdelijk dat er fundamenteel een spanning is met het gesloten systeem van erfopvolging in de Grondwet, dat juist beoogt om op objectieve en eenduidige gronden vast te stellen op wie het koningschap overgaat. Het is duidelijk wie Koning is en wie hem opvolgt. In het kader van de behandeling van een toekomstige toestemmingswet kan door de regering en de Staten-Generaal zo nodig nader stil worden gestaan bij de afstammingsrechtelijke positie van kinderen geboren uit het desbetreffende huwelijk in relatie tot het dan geldende afstammingsrecht.
Het is niet dienstig om nu vooruit te lopen op een dergelijke weging omtrent de erfopvolging in het kader van een toestemmingswet. Dit is te zeer afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het specifieke geval, die, zoals je ook terugkijkend kunt vaststellen bij het familierecht, door de tijd heen ook kunnen veranderen.
Vallen kinderen voortkomend uit een wettig huwelijk tussen het staatshoofd en iemand van hetzelfde geslacht volgens uw lezing onder de term «wettige nakomelingen» zoals beschreven in de artikelen 25 en 31 van de Grondwet?
Zie antwoord vraag 1.
Vallen adoptiekinderen onder de term «wettige nakomelingen' als verwoord in de artikelen 25 en 31 van de Grondwet?
Zie antwoord vraag 1.
Vallen kinderen voortkomend uit donatie van zaad of In Vitro Fertilisatie (IVF) met draagmoeder onder de term «wettige nakomelingen' als verwoord in de artikelen 25 en 31 van de Grondwet?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat in een moderne constitutionele monarchie, wettige nakomelingen ook voort zouden moeten kunnen komen uit adoptie, donatie of IVF met draagmoederschap en dat deze kinderen daarmee recht hebben op troonopvolging?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ‘Strafrechtelijk onderzoek naar discriminatie om geaardheid op Gomarus-scholen’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Strafrechtelijk onderzoek naar discriminatie om geaardheid op Gomarus-scholen»?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen en in welk type situatie de afgelopen tien jaar aangifte is gedaan door de inspectie tegen een school, waarbij in ieder geval de categorie discriminatie zichtbaar is?
Vanaf 2011 is in twee gevallen aangifte gedaan door de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie). Ten eerste in het geval van de Gomarus Scholengemeenschap (hierna: Gomarus) waar op 8 september 2021 aangifte is gedaan vanwege het vermoeden dat in strijd is gehandeld met wettelijke strafbepalingen omtrent discriminatie en gelijke behandeling. De andere aangifte is gedaan tegen de Stichting Islamitisch Onderwijs Nederland (SIO), nadat gesprekken tussen inspecteurs ongeoorloofd waren afgeluisterd. Er is toentertijd aangifte gedaan door de inspectie en door enkele individuele inspecteurs. Vanaf 2011 is daarnaast in zeker acht gevallen aangifte gedaan door de secretaris-generaal van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Afgezien van de aangifte tegen Gomarus was in geen van deze aangiftes sprake van de categorie discriminatie.
Bent u voorafgaande aan de aangifte door de inspectie op de hoogte gesteld van het voornemen om aangifte te doen? Vindt u het wenselijk dat, vanuit uw verantwoordelijkheid voor het stelsel, diensten die onder het ministerie vallen in situaties als deze zonder kennisgeving vooraf aangifte doen? Zou de inspectie evenals bij de regeling van bekostigingssancties in bepaalde gevallen de zaak niet moeten neerleggen bij het ministerie?
Ja, ik ben voorafgaand aan de aangifte op de hoogte gesteld door de inspectie van haar voornemen aangifte te doen.
De inspectie is bevoegd om aangifte te doen. Het is gebruikelijk dat het ministerie in zulke gevallen vooraf wordt geïnformeerd. Ik vind het van belang dat de inspectie in onafhankelijkheid aangifte kan doen, indien zij dat op basis van haar bevindingen in het toezicht opportuun vindt.
Kunt u aangeven wat de beleidslijn van de inspectie en het ministerie is als het gaat om het doen van aangifte tegen scholen? Wilt u de beleidsdocumenten die hierop betrekking hebben naar de Kamer sturen?
In de regel zal aangifte worden gedaan door het ministerie of de inspectie als er een redelijk vermoeden van een strafbaar feit bestaat.
Klopt het dat de school niet is geïnformeerd over de inhoud van de aangifte en de specifieke gronden waarop deze gebaseerd is? Zo ja, welke redenen gelden daarvoor en vindt u deze handelwijze passen bij het beginsel van zorgvuldigheid? Hoe voorkomt u dat deze onduidelijkheid lang blijft hangen? Klopt het dat de aangifte geen betrekking heeft op concrete situaties die zich in het verleden hebben voorgedaan?
De inspectie heeft het bestuur van Gomarus op 17 september jl. geïnformeerd over het feit dat aangifte is gedaan. Dat was voorafgaand aan het moment op diezelfde dag waarop ik het inspectierapport en mijn beleidsreactie daarop naar uw Kamer stuurde. In die beleidsreactie maakte ik melding van de aangifte door de inspectie.
Vanwege het belang van opsporing en onderzoek door de politie en het Openbaar Ministerie is het niet gebruikelijk om de inhoud van de aangifte en de specifieke gronden te delen met degene tegen wie aangifte wordt gedaan. Na overleg met het Openbaar Ministerie heeft de inspectie op 24 september jl. de inhoud en de specifieke gronden van de aangifte alsnog met het bestuur van de school gedeeld. In de aangifte is vermeld dat in het verleden vermoedelijk sprake is geweest van het opsluiten van leerlingen. Dit is ook vermeld in het inspectierapport.
Is het niet opmerkelijk dat de inspectie aangifte lijkt te hebben gedaan op gronden die bij uitstek onder de competentie van de inspectie zelf vallen, namelijk het handhaven van de onderwijswetgeving? Waarom wordt aangifte gedaan van een praktijk die blijkens het onderzoeksrapport van de inspectie op basis van herstelopdrachten zo snel mogelijk moet worden beëindigd?
De aangifte betreft niet de onderwijswetgeving, maar het vermoeden dat in strijd is gehandeld met wettelijke strafbepalingen omtrent discriminatie en gelijke behandeling. Het is niet aan de inspectie maar aan het Openbaar Ministerie om een dergelijk vermoeden nader te onderzoeken en eventueel tot strafvervolging over te gaan.
Acht u het mogelijk dat een school strafrechtelijk wordt vervolgd indien deze voldoet aan de geldende onderwijswetgeving op het betreffende punt?
Ja, het is mogelijk dat het handelen van een school in strijd is met het Wetboek van Strafrecht zonder dat sprake is van strijdigheid met de onderwijswetgeving. Het kan dus ook zo zijn dat een school strafrechtelijk wordt vervolgd, zonder dat zij in strijd handelt met de geldende onderwijswetgeving.
Onderkent u dat bijzondere scholen de vrijheid hebben om in gesprek te gaan met leerlingen en ouders indien zou blijken dat zij op bepaalde punten een visie zouden ontwikkelen die afwijkt van de grondslag van de school die zij hebben onderschreven? Deelt u de mening dat het juist goed is als betrokkenen met elkaar in gesprek gaan over wezenlijke onderwerpen?
Ja, bijzondere scholen hebben de vrijheid gesprekken te voeren met leerlingen over hoe hun opvattingen en gedragingen zich verhouden tot de grondslag van de school. Het kan raadzaam zijn hun ouders of verzorgers hierbij te betrekken. Dit dient wel te gebeuren op een pedagogisch verantwoorde manier waarbij de (sociale) veiligheid en de gelijkwaardigheid van de leerling te allen tijde gerespecteerd worden. Iedere leerling moet immers kunnen rekenen op een veilig schoolklimaat waarin hij of zij zich vrij voelt zichzelf te zijn. Ook wanneer er spanning kan zijn tussen de identiteit, seksuele oriëntatie of denkbeelden van een leerling en de grondslag van de school.
Kunt u bevestigen dat het op basis van de zorgplicht veiligheid op school in bepaalde situaties juist aangewezen kan zijn dat een school contact zoekt met de ouders indien, mogelijk mede op basis van signalen van externe professionals, zorgen bestaan over de ontwikkeling van de leerling?
Ja, indien zorgen bestaan over de ontwikkeling van een leerling is het in algemene zin raadzaam om ouders of verzorgers hierbij te betrekken. Dit is ook het geval wanneer het gedrag van leerlingen een negatieve invloed heeft op de (sociale) veiligheid van andere leerlingen, bijvoorbeeld bij pestgedrag of fysiek geweld.
Dit geldt echter niet in absolute zin. Er kunnen situaties zijn waarbij de school de afweging maakt ouders niet te betrekken. Bijvoorbeeld omdat het respecteren van de individuele autonomie van de leerling, het omgaan met vertrouwelijke informatie of het prioriteit geven aan de pedagogische relatie tussen leerling en leraar, prevaleren boven het informeren van de ouders. Zo is het bespreken van de seksuele oriëntatie van een leerling met ouders onaanvaardbaar zolang de leerling hier geen toestemming voor heeft gegeven.
Heeft u in de voorbereiding op het verzenden van uw brief ook gesproken met de homoseksuele leerlingen van deze school die blijkens het inspectierapport positieve ervaringen hebben met het handelen van de school? Zo ja, wat is uw ervaring en reactie? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb enkele maanden geleden persoonlijk met een aantal voormalig leerlingen gesproken, waaronder een voormalig leerling met een homoseksuele oriëntatie die positief terugkijkt op zijn schooltijd op Gomarus. Deze gesprekken zijn niet gevoerd als voorbereiding op de recent verstuurde beleidsreactie op het inspectierapport.
Waarom neemt u voetstoots het beeld over dat door de NRC is neergezet over de specifieke voorvallen uit het verleden, terwijl nog door geen enkele overheidsinstantie onderzoek is gedaan naar deze specifieke situaties en de inspectie dat onderzoek zelfs na herhaaldelijk verzoek van de school herhaaldelijk heeft geweigerd? Hoe kunt u schrijven dat de school onvoldoende lessen getrokken heeft uit hetgeen zich in 2016 heeft voorgedaan, nu geen onafhankelijk onderzoek is verricht naar wat zich in 2016 precies heeft voorgedaan?
Mijn appreciatie van de gebeurtenissen op Gomarus heb ik niet gebaseerd op het NRC-artikel, maar op de conclusies van het inspectierapport. De inspectie opereert onafhankelijk en bepaalt zelf de reikwijdte van haar onderzoeken. De focus lag in dit geval op naleving van de wettelijke opdrachten – waaronder de plicht om zorg te dragen voor een veilig schoolklimaat – en niet specifiek op de voorvallen uit 2016. Uit het onderzoek blijkt dat het bestuur onvoldoende lessen heeft getrokken uit de gebeurtenissen van 2016. In zijn reactie – zoals ook opgenomen in het onderzoeksrapport – erkent het bestuur dit ook.
Klopt het dat het op basis van het beleid van de school in ieder geval niet zo is, en dat het onderzoek ook geen verdere aanwijzingen geeft, dat leerlingen actief uit de kast worden geduwd, maar dat het eerder zo is dat leerlingen met het oog op hun ontwikkeling juist wordt geadviseerd om een dergelijk besluit zorgvuldig en weloverwogen te nemen?
De inspectie heeft vastgesteld dat de school in haar formele beleid, zoals vastgelegd in documenten, de lijn hanteert dat ouders van leerlingen met een homoseksuele relatie daarover worden geïnformeerd. Dat de school aangeeft dat dit reeds geruime tijd een dode letter is en in de praktijk niet wordt gehanteerd, neemt niet weg dat sprake is van formeel vastgelegd beleid dat in elk geval op papier nog niet herzien is. Bovendien heeft de inspectie vastgesteld dat binnen de school onduidelijkheid bestaat over de handelwijze die zou moeten worden gevolgd. De inspectie heeft in haar onderzoek geen conclusies getrokken over of leerlingen al dan niet «actief uit de kast worden geduwd». Het onderzoek richtte zich in dit verband onder meer op de vraag hoe het beleid van de school eruit ziet en of de te volgen handelwijze voor alle betrokkenen duidelijk is.
Kunt u aangeven over welke gewraakte passage u spreekt in uw brief van 17 september jl.?2 Bedoelt u de passage over een homoseksuele rechter, die uit een veelgebruikte seculiere lesmethode bleek te komen en die als kritiekpunt uit het conceptrapport van de inspectie is verwijderd?
De passage waar ik aan refereerde in de beleidsreactie heeft betrekking op een lesmethode waarin wordt gesteld dat homoseksualiteit genezen kan worden door gebed. Het bestuur heeft zelf aangegeven deze passage te schrappen omdat zij niet past bij de visie van de school. Dat betreft een andere passage dan waar in de vraag aan wordt gerefereerd. Deze bleek niet laakbaar te zijn en is na overleg tussen de inspectie en Gomarus inderdaad niet in het definitieve rapport gekomen.
Hoe gaat de inspectie om met situaties van scholen die om inhoudelijke redenen hebben besloten bepaalde onderdelen van het curriculum niet digitaal te geven, bijvoorbeeld als het gaat om sociale competenties? In hoeverre betracht de inspectie, zoals aangekondigd, bij de beoordeling coulance vanwege corona en is het mogelijk om onderdelen later in te halen?
De inspectie houdt bij de beoordeling van kwaliteit en naleving van wettelijke eisen zo nodig rekening met wat in redelijkheid verwacht mag worden en wat mogelijk is. Scholen zijn niet aan het onmogelijke gehouden, maar voor naleving van wettelijke eisen mag wel een nadrukkelijke inspanning worden gevraagd. Wat dat van situatie tot situatie betekent, bijvoorbeeld als het gaat om sociale competenties, is niet in zijn algemeenheid te zeggen.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het debat in de Kamer over het inspectieonderzoek?
Ja.
De voortgang afhandeling waterschade in Limburg en Brabant |
|
Inge van Dijk (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Hoe moet artikel 8 uit de Regeling tegemoetkoming waterschade in Limburg en het onbedijkte gebied langs de Maas in Noord-Brabant in juli 2021, over teeltplanschade bij agrarische bedrijven, worden geïnterpreteerd voor een gemengd bedrijf? Moet de totale productie met ten minste 20% geraakt zijn, of alleen het grondgebonden deel, of het deel van de getroffen teelt binnen het bouwplan?
Voor de bepaling van de teeltplanschade wordt per bedrijf per productierichting gekeken naar het productieverlies. In de praktijk betekent dit dat per gewas het productieverlies wordt bepaald.
Hoe wordt de procedure om aanspraak te maken op de Regeling tegemoetkoming waterschade in Limburg en het onbedijkte gebied langs de Maas in Noord-Brabant in juli 2021, zoals neergelegd in artikel 17 van de regeling, gecommuniceerd naar de verschillende groepen gedupeerden waarop de regeling zich richt? Wat wordt gedaan om te zorgen dat zoveel mogelijk gedupeerden worden bereikt? Welke middelen, kanalen en netwerken worden aangewend om te voorkomen dat mensen buiten de boot vallen?
Uiteraard onderschrijf ik het belang dat de Regeling tegemoetkoming waterschade in Limburg en het onbedijkte gebied langs de Maas in Noord-Brabant in juli 2021 de groep gedupeerden bereikt. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van verschillende middelen, kanalen en netwerken die ik hier graag kort toelicht.
Allereerst zijn er op de websites van de rijksoverheid en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) speciale pagina’s ingericht met informatie over de regeling en antwoorden op veelgestelde vragen. Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 10 september jl.1, kan via de website van RVO tevens de schade gemeld worden. Ten tweede worden gedupeerden ook geïnformeerd via de websites en digitale communicatiemiddelen van de provincie Limburg en de verschillende getroffen gemeenten. Ten derde zijn er diverse bijeenkomsten geweest met verschillende belangenorganisaties, waaronder lokale ondernemersverenigingen, die vervolgens hun leden hebben geïnformeerd over de regeling. Tot slot kunnen gedupeerden terecht op de website van de Kamer van Koophandel (KvK) voor meer informatie.
Voor de gedupeerden is het belangrijk dat zij via de verschillende communicatiekanalen steeds dezelfde informatie krijgen. Om die reden hebben RVO, de gemeenten en de provincie onder regie van het Ministerie van JenV onderling de informatie en communicatie afgestemd. Ik zal mij dan ook blijven inspannen voor een effectieve en eenduidige communicatie naar gedupeerden toe.
Waar kunnen gedupeerden terecht met vragen? Bestaat hiervoor bijv. een speciaal telefoonnummer bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)? Zo ja, kunt u dit breed onder de aandacht brengen?
Ik span mij ervoor in dat gedupeerden weten waar zij terecht kunnen met vragen aangaande de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts). Hiertoe is een aparte website over de Wts gecreëerd: www.rvo.nl/wtsjuli2021. Op deze website kan men zowel praktische informatie als veelgestelde vragen terugvinden. Direct in contact treden met een medewerker kan via livechat en een speciaal Wts-telefoonnummer: 088 042 40 70. Dit is breed gecommuniceerd via RVO en lokale overheden. Met de betrokken decentrale overheden is afgesproken allemaal naar rvo.nl te verwijzen zodat er één loket is die het overzichtelijk maakt voor gedupeerden waar zij terecht kunnen. Naast de informatievoorziening gerelateerd aan de Wts, biedt de website ondernemersplein.nl een breder overzicht van de verschillende steunregelingen die ondernemers tot hun beschikking hebben. Ondernemers met vragen kunnen ook terecht bij het KVK Adviesteam. Tot slot heeft de Belastingdienst een tijdelijk steunpunt geopend voor ondernemers die getroffen zijn door de watersnood in Limburg. Het steunpunt is elke werkdag bereikbaar voor vragen over en hulp bij belastingzaken. Op deze verschillende manieren wordt zorggedragen voor een effectieve communicatie naar gedupeerden toe die vragen hebben. Vanzelfsprekend zal ik zorg blijven dragen voor de kwaliteit en effectiviteit van deze communicatie en blijf ik in overleg met RVO en lokale overheden om eventuele knelpunten weg te nemen/aanvullende communicatie in gang te zetten,
Wat wordt gedaan om doorlooptijden zo kort mogelijk te houden? Zijn hierover afspraken gemaakt met bijv. taxateurs?
Alles is in het werk gezet om de doorlooptijden zo kort mogelijk te houden. Reeds voor de inwerkingtreding van de regeling heeft RVO hiertoe afspraken gemaakt met de schade-experts van Stichting Nederlands Instituut van Register-Experts (NIVRE) die ter plekke bij de gedupeerden de schade inventariseren opdat direct met taxaties begonnen kon worden bij de inwerking treding. Hierbij is ook aandacht gegeven aan de spreiding van de uit te voeren schade-expertises. In clusters worden verspreid over het getroffen gebied de schade-expertises uitgevoerd. RVO spant zich in om de retour ontvangen Wts-aanvragen binnen 4 tot 6 weken uit te betalen. Dit geldt voor de aanvragen waarbij geen beroep wordt gedaan op de hardheidsclausule, aangezien er in dergelijke gevallen meer tijd nodig is voor het maken van een zorgvuldige afweging. Gevallen waarin beroep wordt gedaan op de hardheidsclausule worden binnen de wettelijke termijn van 13 weken afgedaan. Inmiddels zijn de eerste betalingen gedaan.
Welke afweging heeft u gemaakt om in de Regeling tegemoetkoming waterschade in Limburg en het onbedijkte gebied langs de Maas in Noord-Brabant in juli 2021 niet te voorzien in omzetcompensatie, waarover u in de Kamerbrief Stand van zaken vergoeding schade ramp Limburg en het onbedijkte gebied langs de Maas in Noord-Brabant d.d. 13 augustus 2021 (Kamerstuk 32 698, nr. 59) schreef «het gesprek hierover te willen voeren met de regio en ondernemersvertegenwoordigers»? Welke gesprekken hebt u gevoerd, met welke partijen, en wat was hiervan de uitkomst?
De Wet tegemoetkoming schade bij rampen (art. 4, lid 2) waar de Regeling op is gebaseerd voorziet niet in een grondslag voor de compensatie van omzetderving. Uit de wetsgeschiedenis komt naar voren dat dit een bewust en principiële keuze van de wetgever is geweest: omzetderving werd geacht tot het normale ondernemersrisico te behoren.2 Het kabinet heeft dus in het kader van de Regeling geen afweging kunnen maken.
Het kabinet voert intensief overleg met de provincie Limburg en ondernemers- en brancheorganisaties LWV, MKB Limburg, KHN, HISWA/RECRON over de uitvoering van de Wts en over een eventuele afzonderlijke compensatie voor omzetverlies. Hierbij ligt de nadruk momenteel op het door de betrokken partijen in beeld brengen van de aard en omvang van het omzetverlies in de getroffen regio’s. Provincie Limburg heeft via de ondernemers- en brancheorganisaties een inventarisatie uitgezet. De resultaten hiervan worden thans verwerkt. Samen met gegevens over het gebruik van de TVL en uitkeringen door verzekeraars van verzekerde bedrijfsschade biedt deze inventarisatie belangrijke informatie om een eventuele compensatie van omzetverlies vorm te geven. Zoals aangegeven in de eerdergenoemde Kamerbrief van 10 september jl. wordt dit afgewogen tegen de criteria proportionaliteit, precedentwerking en uitvoerbaarheid.
Wanneer beslist het kabinet over de tegemoetkoming voor schade als gevolg van omzetderving in het vierde kwartaal van 2021? Deelt u onze mening dat het van belang is dat hierover zo snel mogelijk duidelijkheid komt én gecommuniceerd wordt, zodat gedupeerden weten waar zij aan toe zijn?
Het kabinet streeft ernaar zo snel mogelijk een beslissing te kunnen nemen over een tegemoetkoming voor schade als gevolg van omzetderving. Het is van belang hierover zo snel mogelijk, maar wel pas na een zorgvuldige verkenning, duidelijkheid te verschaffen. Dit traject kost evenwel tijd om te onderzoeken mede gezien de genoemde aandachtspunten (zie vraag 5). Om die reden kan het kabinet hierover op dit moment nog geen uitsluitsel geven.
Wanneer is de verkenning naar een tegemoetkoming voor schadegevallen in de uiterwaarden langs de Maas afgerond? Worden daarin ook de gebieden in Brabant ten noorden van Boxmeer meegenomen? Kunt u nog eens toelichten in hoeverre gedupeerden buiten het schadegebied op grond van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) maar binnen het overstromingsgebied van een andere Nederlandse rivier dan de Maas in aanmerking zullen komen voor schadevergoeding? Vindt u net als wij dat hierover zo snel mogelijk uitsluitsel moet worden gegeven, zodat er duidelijkheid komt voor gedupeerden, zoals ondernemers die forse investeringsbeslissingen moeten nemen?
Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer van 10 september jl. verkent het kabinet de wenselijkheid en mogelijkheden voor tegemoetkoming in uiterwaarden langs de Maas. Dit betreft uiterwaarden langs de Maas ten noorden van Boxmeer. Deze verkenning gaat om een mogelijke tegemoetkoming van schade die niet is gebaseerd op de Wts. Schade in de uiterwaarden is namelijk uitgezonderd in de Wts. Een uiterwaard is het gebied in het winterbed tussen de winterdijk (primaire kering) en de (zomer-)bedding van de rivier. Kortom, deze liggen buitendijks van de primaire kering. De Wts is van toepassing wanneer de primaire kering doorbreekt of overstroomt en slaat daarmee op het binnendijks gebied (Wts, artikel 1, lid b onder 3).
Bij deze verkenning worden de aspecten consistentie van beleid, proportionaliteit, uitvoerbaarheid en precedentwerking betrokken. Dit traject kost evenwel tijd om te onderzoeken mede gezien deze aspecten. Om die reden kan het kabinet hierover op dit moment nog geen uitsluitsel geven.
Is het voor gedupeerde agrarisch ondernemers binnen het Wts-schadegebied mogelijk alvast hun gronden te bewerken zonder het recht op schadevergoeding te verliezen, wetende dat kleigrond in de praktijk maar in een beperkt tijdsvenster bewerkt kan worden en vóór de winter een hoofdgrondbewerking moet hebben gehad? Zo ja, hoe weten ondernemers zich hiervan verzekerd? Zo nee, kan dit wel wanneer een erkende taxateur het door waterschade vernietigde gewas getaxeerd heeft? Heeft dit financiële consequenties voor de betreffende ondernemer?
Agrarische ondernemingen kunnen inderdaad alvast hun grond bewerken, zonder verlies van het recht op een tegemoetkoming in de schade op grond van de Wts. Voor de teeltplanschade wordt gekeken naar het productieverlies van de gehele agrarische onderneming.
Acht u het verstandig om, met het oog op een eventuele aanvraag voor het EU-Solidariteitsfonds, de totale schade aan landbouwgewassen zo snel mogelijk in beeld te hebben en hiervoor landbouwers die buiten het Wts-gebied maar binnen het overstromingsgebied van de Maas vallen hun schade alvast te laten opgeven bij bijv. een meldpunt, zodat een juister en completer beeld ontstaat van de totale schade? Waarom wel/niet?
Bij een eventuele aanvraag voor het EU-solidariteitsfonds volstaat in eerste instantie een voorlopig overzicht van de schade. Er is de mogelijkheid om de schadebedragen in een later stadium, als er meer zicht is op de totale schade, te actualiseren. Er is hiervoor dan ook geen noodzaak om de schade aan landbouwgewassen op korte termijn in beeld te hebben.
In hoeverre is overwogen om de Wts ook van toepassing te verklaren op de gevolgen van de hevige neerslag op dinsdagavond 29 juni 2021, die in gemeentes als Meerssen, Kerkrade en Landgraaf tot ernstige wateroverlast en forse schade heeft geleid? Bent u met deze gemeenten in gesprek?
De regenval op 29 juni 2021 voldoet niet aan de voorwaarden die gesteld worden in de Wts, waarbij sprake moet zijn van een ramp zoals vastgelegd in Artikel 1 van de Wet veiligheidsregio’s. Dit was eind juni niet het geval. De wateroverlast op 29 juni was ernstig, maar qua schaal en impact niet vergelijkbaar met de overstromingen en wateroverlast van medio juli. Graag verwijs ik hier ook terug naar mijn antwoordbrief van 13 augustus op de Kamervragen over de wateroverlast in Limburg van het lid Ploumen (PvdA).3 De Ministers van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Infrastructuur en Waterstaat hebben hierover gecommuniceerd met de betreffende gemeenten.
Welke maatregelen zijn denkbaar om ondernemers in de toekomst financieel weerbaarder te maken voor de gevolgen van klimaatverandering, zoals de overstromingen deze zomer, bijv. door uitbreiding van de brede weersverzekering? Bent u bereid dit te onderzoeken?
Frequentere extreme weersomstandigheden alsook een onregelmatiger waterafvoerpatroon waar overstromingen een uiting van zijn, zijn nog maar twee voorbeelden van rampen die negatieve gevolgen hebben voor ondernemers. Meer en heftigere bosbranden en, in de land- en tuinbouw, verzilting, en ziekten en plagen in gewassen en in de veehouderij, zijn relevante aspecten waar sectoren hun bedrijfsvoering op zullen moeten aanpassen. Die verantwoordelijkheid om te zorgen voor financiële weerbaarheid van een onderneming in algemene zin, door bijvoorbeeld het opbouwen van financiële buffers ligt in eerste instantie bij ondernemers zelf. Dit geldt ook voor het risicomanagement van ondernemers. Dat begint met zoveel als mogelijk maatregelen nemen om preventief schade te voorkomen of in elk geval beperkt te houden.
Als sluitstuk van het risicomanagement kan voor de resterende risico’s die de bedrijfscontinuïteit in gevaar brengen gekeken worden of met financiële producten zoals sparen of verzekeren die risico’s ondervangen kunnen worden. Deze visie ligt ook ten grondslag aan het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit samen met stakeholderpartijen heeft opgesteld en dat uw Kamer op 30 januari 2020 ontvangen heeft.4 Voor zover risico’s redelijkerwijs niet verzekerbaar zijn is de Wts een laatste aanvullende publieke voorziening waar benadeelden terecht kunnen. Op dit moment ziet het kabinet dan ook geen noodzaak om naar dit vraagstuk verder onderzoek te doen.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het analyseren van data van de Proco-app |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Op basis van welke data concludeert u dat de ProCo-app door 30.000 politiemensen wordt gebruikt?
De Proco-functionaliteit maakt onderdeel uit van de MEOS-app. Het aantal van 30.000 staat gelijk aan het aantal medewerkers dat werkt met de MEOS-app op de diensttelefoon. De ProCo-functionaliteit geeft automatisch informatie aan elke medewerker die de MEOS-app gebruikt bij een bevraging naar een persoon of een kenteken. Zoals ik uw Kamer heb bericht in het eerste Halfjaarbericht politie 2021zal er in 2022 nader onderzoek plaatsvinden naar het gebruik van de Proco-functionaliteit en het Handelingskader professioneel controleren.1
Overeenkomstig de motie Azarkan2 zal ik uw Kamer bovendien halfjaarlijks rapporteren over de analyse van de door de Proco-app verzamelde gegevens ten aanzien van professioneel controleren.
Worden in de ProCo-app alleen handmatige bevragingen bijgehouden of ook de bevragingen op basis van Automatic Number Plate Recognition (ANPR)?
ANPR-registraties zijn niet opvraagbaar en niet zichtbaar in MEOS en daarmee ook niet in de Proco-functionaliteit. De data uit ANPR worden in een apart systeem geregistreerd dat niet is gekoppeld aan BVH (BasisVoorziening Handhaving).
Hoe lang blijven de gelogde data bewaard en welke details worden over een bevraging bewaard? Is dat dan alleen het feit dat iemand is bevraagd, of ook welke agent deze bevraging deed, wat de reden was voor de bevraging en bijvoorbeeld wat de locatie, het tijdstip en de datum waren?
De Wet Politiegegevens regelt de bewaartermijnen en de aard van de bewaarde (persoons)gegevens in de politiesystemen. In MEOS wordt bijgehouden welke politiemedewerker welke bevraging heeft gedaan, ten aanzien van wie/wat en op welk moment. Deze data worden conform art. 8 Wpg gedurende een periode van vijf jaar bewaard. De reden van de bevraging wordt niet afzonderlijk in de ProCo-functionaliteit vastgelegd, omdat er te veel invalshoeken en daarmee te veel categorieën zijn om vast te leggen, hetgeen de datakwaliteit en opties voor analyse en reflectie niet ten goede zou komen. Ook zou de ProCo-functionaliteit hierdoor te complex worden om nog hanteerbaar te zijn voor politiemedewerkers. De optie van vrije tekstvelden wordt niet als een realistisch alternatief gezien vanwege de toename van de administratieve last.
Bent u het ermee eens dat dergelijke details relevant kunnen zijn bij verdere analyse van de data om iets te kunnen zeggen over etnisch profileren?
Data met betrekking tot een bevraging of een controle zijn relevant voor onderzoek naar professioneel controleren c.q. de toepassing van de principes uit het Handelingskader professioneel controleren. Onderzocht wordt daarom of de geanonimiseerde data inzicht kunnen geven in het bevragingsgedrag en in de controles die zijn uitgevoerd. Deze inzichten kunnen helpen bij het trainen op de toepassing van het handelingskader professioneel controleren.
Daarnaast werkt de politie met virtual reality (VR) simulaties om medewerkers te trainen op de toepassing van het Handelingskader professioneel controleren en om te kunnen reflecteren op de manier waarop dit kader wordt toegepast in de praktijk. De Politieacademie en de Universiteit Twente gaan het gebruik van de VR-simulaties onderzoeken.
Hoe wordt concreet invulling gegeven aan het voornemen dat is opgenomen in de beantwoording van Kamervragen1 om samen met het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) te kijken of de informatie uit de ProCo-app en de data van het CBS inzicht kunnen geven in de omvang van etnisch profileren om zo etnisch profileren te kunnen monitoren en de effecten en effectiviteit van de maatregelen om professioneel controleren te versterken in kaart te brengen?
De data in de politiesystemen kunnen verbonden worden om inzicht te krijgen in kenmerken van burgers die gecontroleerd worden, bijvoorbeeld antecedenten. De data in de politiesystemen geven echter geen informatie over de herkomst van een burger of sociaaleconomische kenmerken. En dit zijn juist data die gebruikt kunnen worden bij onderzoek naar de vraag of bij de controles voldoende volgens het handelingskader professioneel controleren wordt gewerkt. Aangezien het CBS wel beschikt over deze informatie onderzoeken het CBS en de politie of het mogelijk is om de gegevensbronnen samen te brengen. Dit onderzoek bevindt zich thans in een voorbereidend stadium.
De privacy zal worden gewaarborgd omdat in de analyse alleen kwantitatief wordt aangegeven welke achtergrondkenmerken de burgers hadden die gecontroleerd zijn of waarover een bevraging is gedaan.
Kunt u toelichten op welke wijze u hier concreet invulling aan wilt geven? Is het CBS hier al voor benaderd en wat is specifiek aan hen gevraagd?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om instanties die ervaring en expertise hebben op het terrein van etnisch profileren, zoals Controle Alt Delete en Amnesty International, te betrekken bij het analyseren van de data van de ProCo-app?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke termijn wordt de analyse opgestart / afgerond en op welke wijze wordt de privacy van burgers gewaarborgd?
Ik heb regelmatig overleg met maatschappelijke organisaties zoals Amnesty en Control Alt Delete. Ik zal met de politie bespreken op welke manier organisaties met bovengenoemde expertise een rol kunnen spelen bij de interpretatie van de bevindingen uit de bovengenoemde studies.
Kunt u aangeven wat wordt gedaan met het voornemen dat u heeft opgenomen in uw brief van 12 april jl.2 om de effecten van de toepassing van de Proco-app in samenhang met het handelingskader te monitoren en hiervoor een meetinstrument te ontwikkelen om zo inzicht te krijgen in de aard en omvang van de controles? Kunt u toelichten welk meetinstrument hiervoor is ontwikkeld, hoe het werkt, wie daar het bevoegd gezag over heeft, wie relevante inzichten abstraheert van het meetinstrument en wanneer hiervoor de relevante bevindingen naar de Tweede Kamer worden gestuurd?
In 2022 wordt vervolgonderzoek gedaan naar het gebruik van de Proco-functionaliteit in samenhang met het Handelingskader professioneel controleren. Daarnaast is er inderdaad een meetinstrument in ontwikkeling voor de permanente monitoring van de aard en aantallen controles. Hiervoor worden uit de politiesystemen datasets gemaakt die – gekoppeld aan CBS-data – periodiek geanalyseerd kunnen worden. De uitwerking hiervan is zoals gezegd thans in voorbereiding. Daarenboven wordt een van de basisprincipes van het handelingskader – de bejegening – gemonitord via onder andere de tweejaarlijkse Veiligheidsmonitor en de jaarlijkse Vertrouwen-en reputatiemonitor. Samen met de G4 verken ik hoe aanvullend onderzoek op dit terrein eruit zou kunnen zien.
Kunt u de Kamer informeren over het aantal bevragingen waarop een controle is gevolgd, en de uitkomst van die controles, uitgesplitst per maand en per basisteam sinds 1 november 2020?
Aangezien het verkrijgen van inzicht in deze gegevens enige tijd kost, zal ik uw Kamer nader informeren op dit punt in het tweede halfjaarbericht politie 2021.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Waar mogelijk is dat gedaan.
De gecombineerde 22ste/23ste/24ste periodieke rapport van het Committee on the Elimination of Racial Discrimination over het Koninkrijk der Nederlanden |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het gecombineerde 22ste/23ste/24ste periodieke rapport van het Committee on the Elimination of Racial Discrimination over het Koninkrijk der Nederlanden?1
Ja.
Wat is uw reactie op de kritiek die de commissie uit over onder meer de voorwaarden die Nederland stelt aan de coronasteun aan Curaçao, Aruba en Sint Maarten en dat deze nadelig uitpakken voor de eilanden?
De commissie spreekt zorgen uit over het feit dat er voorwaarden verbonden zijn aan de financiële support voor de landen gedurende de Covid-19 pandemie, waardoor de financiële steun minder gunstig was vergeleken met Europees Nederland. Het Koninkrijk bestaat uit vier autonome landen, met overheden die zelf verantwoordelijkheid dragen voor het welzijn van hun inwoners. Die autonomie brengt ook met zich mee dat er verschillen in aanpak zijn in tijden van een crisis en dat er verschillend kan worden gereageerd op uitdagingen die zich tijdens een crisis presenteren. Niettemin staan de landen elkaar tijdens zulke crises binnen het Koninkrijk zoveel mogelijk bij en bieden zij elkaar hulp en bijstand. Nederland heeft dat bij COVID-19 gedaan door middel van voedselhulp en medische hulp. Daarnaast lenen de Caribische landen bij Nederland tegen 0% rentef, de zogeheten liquiditeitssteun. Ik wil in dit verband opmerken dat bij het begin van de crisis de eerste tranche liquiditeitssteun zonder aanvullende voorwaarden is verstrekt. Verder deel ik het beeld niet dat de aan liquiditeitssteun verbonden voorwaarden zouden leiden tot een grotere sociale en economische ongelijkheid in het Koninkrijk. Het is, zoals ook de Raad van State heeft gesteld in zijn advies inzake het voorstel van Rijkswet COHO, gebruikelijk dat bij financiële ondersteuning van landen voorwaarden worden gesteld, niet alleen met het oog op een goede besteding van de daarmee gemoeide middelen, maar ook met het oog op het bereiken van bepaalde beleidsdoelen, zoals verbetering van de overheidsfinanciën en versterking van de economische structuur. De hervormingen beogen die ongelijkheid juist weg te nemen en de bevolkingen van Aruba, Curaçao en Sint Maarten toekomstperspectief te bieden. Daarnaast moeten deze hervormingen zorgen voor een sociale en economische impuls, waardoor de landen op termijn ook bij crises economisch weerbaar en zelfredzamer worden. Bij het toekennen van volgende tranches zal dat steeds het uitgangspunt zijn.
Bent u bereid de zorgen van de commissie te betrekken bij het toekennen van volgende tranches?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de aanbeveling om maatregelen te nemen tegen discriminatie van Caribische Nederlanders en gelijke behandeling te bevorderen tussen Europese en Caribische Nederlanders?
Allen die zich in Nederland – inclusief Caribisch Nederland – bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld en discriminatie is niet toegestaan (artikel 1 van de Grondwet). De commissie raadt aan om maatregelen te nemen om de gelijkwaardigheid tussen Europees Nederland en Caribisch Nederland te borgen. Het kabinet heeft in de kabinetsreactie Raad van State/IBO het principe van «comply or explain» vastgelegd. Het doel van dit principe is het bereiken van een gelijkwaardig effect met als uitgangspunt een gelijkwaardig voorzieningenniveau binnen de mogelijkheden van de Caribische context. Dit principe is ook toegepast bij de steunmaatregelen in het kader van COVID-19, waarbij een vergelijkbare benadering is gekozen voor Europees en Caribisch Nederland.
Eerder is al geconstateerd dat de bestrijding van discriminatie in Nederland versterking behoeft. Daarin maak ik geen onderscheid tussen Europees Nederland en Caribisch Nederland. Dat betekent bijvoorbeeld dat Caribisch Nederland vanzelfsprekend tot het werkveld zal behoren van de op 15 oktober a.s. aantredende Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR). Een belangrijke taak van de NCDR zal zijn om samen met alle betrokken partijen en organisaties tot een Nationaal programma te komen. Dit Nationaal programma zal gelden voor het hele land Nederland. Met het oog op bijzondere omstandigheden waardoor deze openbare lichamen zich wezenlijk onderscheiden van het Europese deel van Nederland (artikel 132a, vierde lid, Grondwet) kan dit op onderdelen leiden tot maatwerk binnen het Nationaal programma, maar de inzet op het bestrijden van discriminatie zal net zozeer gericht zijn op Caribisch Nederland.
De landen hebben discriminatie op eenzelfde wijze als Nederland verboden in hun eigen Staatsregelingen. De aanpak van discriminatie binnen de landen is daarmee hun eigen constitutionele opdracht.
Wat is uw reactie op de aanbeveling om dialoog te bevorderen en er voor te zorgen dat bewoners van het Caribische deel van het Koninkrijk zeggenschap krijgen in de besluitvormingsprocessen over zaken die hen aangaan, zoals Rijkswetten?
Het Koninkrijk der Nederlanden bestaat uit vier landen die autonoom zijn. De Staten van de drie Caribische landen worden gekozen door de bewoners van de landen en vertegenwoordigen de bewoners van de landen. In het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden is de rol van de landen bij rijkswetgeving beschreven. Bij de parlementaire behandeling worden de Staten in de gelegenheid gesteld hun opvatting over het wetsvoorstel in te brengen. Het is aan de Staten zelf om, indien zij dat nodig achten, de maatschappij bij hun oordeelsvorming over het wetsvoorstel te betrekken.
In hoeverre bent u het eens met de constatering van de commissie dat klimaatverandering de mensenrechten van de meest kwetsbare mensen in de Caribische delen van het Koninkrijk onder druk zet?
Zoals hiervoor reeds is opgemerkt bestaat het Koninkrijk uit vier autonome landen die zelf verantwoordelijkheid dragen. Het huidige kabinet stelt zich daarom op het standpunt dat deze eigen verantwoordelijkheid zich verzet tegen oprichting van een Koninkrijksbreed klimaatfonds, zoals onlangs nog verwoord in reactie op vragen in het schriftelijk overleg over het AIV-advies «Veiligheid en rechtsorde in Caribisch gebied» (35 570 IV, nr. 34).
In hoeverre bent u van mening dat een Koninkrijksbreed klimaatfonds middelen beschikbaar zou moeten stellen om investeringen in klimaatadaptie en tegen klimaatverandering te doen in de Caribische delen van het Koninkrijk?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het Statuut niet hervormd hoeft te worden? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de uitvoering van de motie van Raak c.s. om taken en verantwoordelijkheden nader te specificeren (Kamerstuk 35 099 (R2114), nr. 23)?
Op dit moment zie ik geen onmiddellijke noodzaak tot herziening van het Statuut. Tegelijkertijd wil ik ook niet vooruitlopen op de werkzaamheden van de werkgroep die zich gaat buigen over de uitvoering van de motie Van Raak. Deze werkgroep, die bestaat uit ambtelijke vertegenwoordigers van de vier landen van het Koninkrijk, gaat in november formeel van start.
Wat is uw opvatting over de stelling van de commissie dat het proces van dekolonisatie nog niet voltooid is?
Met die stelling ben ik het oneens. Zoals ik de Kamer in 2019 heb laten weten, is het standpunt van de regering dat het proces van dekolonisatie in juridische zin ten einde kwam toen Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen in 1954 uit vrije wil de nieuwe rechtsorde van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden aanvaardden (Kamerstuk 2019D38013, nr. 133) Met deze aanvaarding bereikten de Nederlandse Antillen – waar Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba destijds deel van uitmaakten – volledig zelfbestuur in de zin van artikel 73 VN-Handvest. De overeengekomen rechtsorde van het Statuut kreeg in 1955 internationale erkenning van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) in Resolutie 945, waarna Suriname en de Nederlandse Antillen werden verwijderd van de lijst van niet-zelfsturende gebieden van de VN.
De uitgaande handelsmissie naar Hongarije op 15 – 17 september 2021 |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
de Th. Bruijn |
|
Klopt het dat er van 15 tot en met 17 september een handelsmissie gepland is naar Boedapest? Zal er een bewindspersoon aanwezig zijn bij deze missie?
Ja. Deze handelsmissie van 15 tot en met 17 september 2021 naar Hongarije is gericht op duurzame mobiliteit en slimme logistiek en wordt georganiseerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Er is geen bewindspersoon bij de missie betrokken. De missie wordt geleid door de economische afdeling van de Nederlandse ambassade in Boedapest en RVO en naar verwachting nemen vertegenwoordigers van tien Nederlandse bedrijven deel. Het programma omvat onder andere een seminar over slimme mobiliteit en duurzame logistiek, een bijeenkomst over stedelijke mobiliteit en logistiek, matchmakingssessies en bedrijfsbezoeken. Bij verschillende onderdelen worden Hongaarse bedrijven en/of lokale Hongaarse autoriteiten betrokken.
Bent u zich bewust van de verscheidene aangenomen wetten die de fundamentele rechten van LHBTI-personen in Hongarije ernstig schenden? Hoe kijkt u daar tegen aan?
Ja. Het kabinet heeft zich hier meermaals hard tegen uitgesproken, waaronder in een gezamenlijke verklaring van 17 EU lidstaten op 22 juni jl.1 Daarin worden ernstige zorgen geuit over de door het Hongaarse parlement goedgekeurde amendementen, die LHBTIQ-personen discrimineren en het recht op vrije meningsuiting – en daarmee het Handvest van de Grondrechten van de EU – schenden en wordt deze flagrante vorm van discriminatie veroordeeld. Nederland blijft er bij de Europese Commissie, als hoeder van de verdragen, op aandringen alle beschikbare instrumenten in te zetten om volledige eerbiediging van het EU-recht te waarborgen. In dit kader verwelkomt het kabinet de twee inbreukprocedures die de Commissie is gestart tegen Hongarije met betrekking tot gelijke rechten van LHBTIQ’s. Nederland zal Hongarije in EU-verband blijven aanspreken op naleving van de beginselen van rechtsstaat, democratie en mensenrechten. Ook zal Nederland zijn aanhoudende zorgen blijven opbrengen in bilateraal verband.
Hoe wordt tijdens de handelsmissie aandacht besteed aan de situatie van LHBTI-personen in Hongarije?
Zowel ter voorbereiding op als tijdens deze handelsmissie wordt aandacht besteed aan Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) en de Hongaarse anti-LHBTIQ-wetgeving. Op 7 september jl. is bij een voorbereidende bijeenkomst voor deelnemers aan de missie uitgebreid ingegaan op IMVO en in het bijzonder de Hongaarse anti-LHBTIQ-wetgeving tijdens presentaties van de ambassade en RVO. Tevens krijgen Hongaarse deelnemers aan de handelsmissie tijdens de handelsmissie uitleg over het Nederlandse IMVO-beleid en zal de ambassadeur in haar speech aandacht aan LHBTIQ besteden.
Ook heeft de voormalig ambassadeur van Nederland in Boedapest de anti-LHBTIQ-wetgeving recentelijk opgebracht tijdens een bijeenkomst met het Nederlands bedrijfsleven. Voorts hebben het European Diversity Charter in Hongarije en leden van het Hungarian Business Leaders Forum, waarvan de Nederlandse ambassade in Boedapest en een aantal Nederlandse bedrijven lid zijn, een verklaring gepubliceerd waarin het belang van diversiteit en inclusiviteit wordt onderstreept.2 Daarnaast organiseren Nederlandse bedrijven in Hongarije pro-LHBTIQ evenementen die actief ondersteund worden door de Nederlandse ambassade.
Hoe wordt deze handelsmissie ingezet om de situatie in Hongarije te verbeteren?
Zoals aangegeven in antwoord op de vragen 3 en 4 heeft Nederland op verschillende manieren zijn ernstige zorgen geuit over de Hongaarse LHBTIQ-wetgeving en wordt bij deze handelsmissie zowel voorafgaand als tijdens de missie bij de betrokken Nederlandse en Hongaarse bedrijven en autoriteiten aandacht gevraagd voor IMVO en de Hongaarse LHBTIQ-wetgeving.
Kunt u een overzicht geven van de Hongaarse en Nederlandse bedrijven die deel zullen nemen aan deze missie? Hoe worden deze bedrijven geselecteerd?
De tien Nederlandse bedrijven die voornemens zijn deel te nemen aan deze missie en de Hongaarse bedrijven die bij de missie zijn betrokken, zijn actief op het terrein van elektrisch vervoer, design, fietsinfrastructuur en stedelijke logistiek. Het staat Nederlandse bedrijven vrij om gebruik te maken van het handelsinstrumentarium van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, inclusief handelsmissies, mits zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen onderschrijven.
Wordt er gecontroleerd of deze bedrijven zich aan de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO-richtlijnen) houden, specifiek met betrekking tot het principe van non-discriminatie en corruptie?1 Hoe wordt dit gecontroleerd?
Zoals hierboven is aangegeven, verlangt de overheid van bedrijven dat zij Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO).Uitgangspunt hierbij is dat de voorwaarden niet gericht zijn op het uitsluiten van bedrijven, maar op verbetering en dat ze proportioneel worden toegepast (onder andere in relatie tot de omvang van de ondersteuning en de aard van IMVO-risico’s).
Wanneer een bedrijf zich aanmeldt voor een handelsmissie verklaart het bedrijf de OESO-richtlijnen te onderschrijven en hiernaar te handelen. Het IMVO-kader voor handelsmissies is ook gepubliceerd op de website van RVO. Als onderdeel van het aanmeldproces voor een handelsmissie onder leiding van een bewindspersoon, vult het bedrijf een zelfscan in. Deze bestaat uit zes vragen over het bedrijfsbeleid op het terrein van IMVO, gebaseerd op de zes due diligence-stappen van de OESO-richtlijnen. Met deze IMVO-zelfscan toetst de Nederlandse overheid of een bedrijf de OESO-richtlijnen kent en volgt. IMVO-zelfscans zijn zes maanden geldig. Steekproefsgewijs worden de ingevulde zelfscans gecontroleerd. De zelfscan invullen is één van de deelnemersvoorwaarden. RVO controleert de deelnemerslijst van missies onder leiding van een bewindspersoon verder aan de hand van de Transparantiebenchmark4, Wereldbanklijst5 en FMO-uitsluitingslijst6.
Indien een redelijk vermoeden bestaat dat een bedrijf dat zich heeft aangemeld voor een handelsmissie zich de facto niet aan de OESO-richtlijnen houdt, zal RVO en/of het Ministerie van Buitenlandse Zaken het gesprek aangaan met dit bedrijf. Een redelijk vermoeden moet in ieder geval gebaseerd zijn op objectief waarneembare feiten. In het geval van een melding bij het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen zal RVO eveneens het gesprek met het bedrijf in kwestie aangaan. Een dergelijk gesprek wordt gevoerd aan de hand van de antwoorden die het bedrijf heeft gegeven in de zelfscan. Op basis hiervan neemt het Ministerie van Buitenlandse Zaken een beslissing over deelname van een bedrijf aan de handelsmissie, al dan niet aan de hand van een verbetertraject. Het uitgangspunt van het IMVO-kader is verbeteren in plaats van uitsluiten. Op voorwaarde dat het bedrijf dit verbetertraject uitvoert, kan het bedrijf mee op handelsmissie. Wanneer een bedrijf weigert het verbetertraject uit te voeren, kan dit uitsluiting van deelname tot gevolg hebben. Er wordt bij handelsmissies niet specifiek gekeken naar de maatschappelijke impact die deelnemende bedrijven hebben op de maatschappelijke positie en rechten van LHBTIQ-personen.
Van Hongaarse bedrijven die betrokken zijn bij deze missie wordt in beginsel niet gevraagd de OESO-richtlijnen te onderschrijven en hiernaar te handelen. Indien evenwel signalen zouden zijn ontvangen over mogelijke misstanden bij deze bedrijven, dan kan RVO en/of het Ministerie van Buitenlandse Zaken het gesprek aangaan met dit bedrijf en kan deelname heroverwogen worden.
Wordt er in de selectie van de bedrijven gekeken naar de maatschappelijke impact die bedrijven hebben op de maatschappelijke positie en rechten van LHBTI-personen in Hongarije? Zo ja, hoe wordt dit meegenomen in het wel of niet deelnemen van een bedrijf aan de handelsmissie? Zo nee, waarom niet?
Er wordt bij handelsmissies niet specifiek gekeken naar de impact die deelnemende bedrijven hebben op de maatschappelijke positie en rechten van LHBTIQ-personen. Wel moeten bedrijven wanneer zij zich aanmelden voor een handelsmissie verklaren de OESO-richtlijnen te onderschrijven en hiernaar te handelen.
Deelt u de mening dat handel niet alleen van groot economisch belang is voor Nederland, maar ook een nuttig instrument is om positieve verandering in de wereld ter weg te brengen?
Ja. Voor het belang dat dit kabinet hecht aan mensenrechten en de centrale plaats van mensenrechten in BZ en BHOS-beleid, verwijs ik u naar de beleidsnota «Investeren in Perspectief» en de jaarlijkse mensenrechtenrapportages.
Deelt u ook de mening dat het daarom belangrijk is dat er tijdens deze handelsmissie stil gestaan wordt bij de situatie van LHBTI-personen in Hongarije? Vindt u het ook onwenselijk als er Hongaarse bedrijven deelnemen aan deze missie, die zich niet aan de OESO-richtlijnen houden en bijdragen aan het verslechteren van de mensenrechtensituatie in Hongarije?
Ja. Zoals aangegeven wordt ook tijdens deze handelsmissie aandacht gevraagd voor IMVO en de Hongaarse LHBTIQ-wetgeving. Indien signalen zouden zijn ontvangen over mogelijke misstanden bij Hongaarse bedrijven die betrokken zijn bij deze handelsmissie, dan kan RVO en/of het Ministerie van Buitenlandse Zaken het gesprek aangaan met deze bedrijven en kan deelname heroverwogen worden.
Hoe zullen de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en de ambassade bedrijven begeleiden in het omgaan met de mensenrechtensituatie in Hongarije en het principe van non-discriminatie?
Naast bovengenoemde maatregelen, zal Nederland in contacten met bedrijven en de Hongaarse overheid waar opportuun aandacht blijven vragen voor de mensenrechtensituatie in Hongarije en het non-discriminatie beginsel.
Hoe zal het ministerie er zorg voor dragen dat deze handelsmissie naast handelsbevordering ook de juiste boodschap op gebied van LHBTI-rechten in Hongarije afgeeft?
Zoals is aangegeven in antwoord op vraag 3, wordt zowel ter voorbereiding op als tijdens deze handelsmissie aandacht besteed aan IMVO en de Hongaarse anti-LHBTIQ-wetgeving in presentaties en speeches van RVO en de ambassade.
Kunt u toelichten welke instrumenten u tot uw beschikking heeft om ook het bedrijfsleven te activeren een bijdragen te leveren aan het verbeteren van de situatie in Hongarije, en welke instrumenten u daar reeds voor ingezet heeft?
Zoals aangegeven wordt met het bedrijfsleven op diverse manieren aandacht besteed aan IMVO en de Hongaarse anti-LHBTIQ-wetgeving en zal Nederland waar opportuun aandacht blijven vragen voor de mensenrechtensituatie in Hongarije en het non-discriminatie beginsel. IMVO maakt integraal onderdeel uit van de dienstverlening door RVO. Nederlandse bedrijven die gebruik maken van ondersteuning van het handelsinstrumentarium van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, inclusief deze handelsmissie, moeten de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen onderschrijven en worden daarbij ondersteund.
Kunt u deze vragen voor het begin van de handelsmissie beantwoorden?
Ja.
De schending van grondrechten door vaccinatiedwang door bedrijven. |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel in Trouw over het ontbreken van een juridische basis voor vaccinatieplicht die Leaseplan oplegt aan werknemers?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het coronabeleid van Leaseplan indruist tegen het recht op lichamelijke integriteit van werknemers?
In Nederland is geen sprake van een vaccinatieplicht. Het is een eigen keuze of je je laat vaccineren tegen Covid-19. In mijn brief aan de Kamer van 14 september 2021 heb ik de mogelijkheden toegelicht die werkgevers en werknemers hebben om binnen de huidige wettelijke kaders een veilige werkomgeving te creëren. Daarnaast is deze informatie recent ook toegevoegd op de website rijksoverheid.nl2. Of en hoe inbreuk gemaakt zou mogen worden op de door u genoemde grondrechten, is afhankelijk van de situatie. In geval van onenigheid zal de rechter uitspraak doen of de inbreuk bij wet is voorzien, of de werkgever een legitiem doel nastreefde en of de door de werkgever getroffen maatregelen het te bereiken doel rechtvaardigden en proportioneel en subsidiair waren. Over de inzet van Leaseplan kan ik op basis van hetgeen daarover in de pers is geschreven geen uitspraken doen.
Bent u het ermee eens dat het coronabeleid van Leaseplan ook onaanvaardbaar is als het bedrijf probeert het ontbreken van enige juridische basis voor een vaccinatieplicht te omzeilen door te beweren dat het bedrijf niet gaat toezien op de naleving ervan?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om direct keihard op te treden tegen deze flagrante schending van grondrechten van werknemers die in de arbeidsverhouding bescherming verdienen?
Op de verhouding tussen werkgevers en werknemers ben ik verder ingegaan in mijn brief aan de Kamer van 14 september. Zoals ook in deze brief vermeld ben ik in gesprek met vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers om knelpunten en onduidelijkheden op dit vlak te inventariseren. Informatie over de rechten en plichten van werkgevers en werknemers m.b.t. vaccinatie is ook toegevoegd op de website rijksoverheid.nl.3 Er is in Nederland geen sprake van een vaccinatieplicht. Als de werknemer vaccinatiedwang- of drang vanuit de werkgever ervaart, kan hij/zij dit het beste eerst met de werkgever bespreken. Zo nodig kan de werknemer binnen de eigen organisatie terecht bij de ondernemingsraad of de vertrouwenspersoon voor advies. Indien zij er samen niet uitkomen heeft de werkgever of de werknemer de mogelijkheid om een procedure te starten bij de rechter.
Wilt u de Kamer actief en snel informeren over de stappen die worden ondernomen om ervoor te zorgen dat Leaseplan en mogelijk andere bedrijven onmiddellijk ophouden met het schenden van grondrechten?
In mijn brief aan de Kamer van 14 september 2021 heb ik de mogelijkheden toegelicht die werkgevers en werknemers hebben binnen de huidige wettelijke kaders om een veilige werkomgeving te kunnen creëren en de gesprekken die het kabinet op dit moment daarover voert. Verder verwijs ik u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 2.
Het bericht dat de Nederlandse politie toch gebruik heeft gemaakt van gezichtsherkenningssoftware van het omstreden bedrijf Clearview AI |
|
Bouchallikh , Lisa van Ginneken (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht ««Clearview AI Offered Free Facial Recognition Trials To Police All Around The World»«?1
Ja.
Herinnert u zich dat u in maart 2020 in antwoorden op Kamervragen van het lid Verhoeven aangaf dat: «voor zover ik heb kunnen nagaan werken er geen Nederlandse opsporingsdiensten samen met Clearview»?2
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden van de Minister van Justitie en Veiligheid op Kamervragen van het lid Buitenweg (Groenlinks) waarin de Minister stelde dat: «ik heb mij reeds enkele weken geleden, toen op het internet de eerste melding werd gemaakt van Clearview in relatie tot de Nederlandse politie, laten informeren door de politie. Zij zijn niet centraal benaderd door Clearview, zijn niet op de hoogte van contacten met dat bedrijf, en hebben geen producten afgenomen.»3
Ja.
Hoe verklaart u dat volgens nieuw onderzoek op basis van interne data van Clearview AI blijkt dat de Nationale Politie tussen de 51 en 100 keer gebruik heeft gemaakt van Clearview AI?
De logbestanden waar BuzzFeed News naar verwijst dateren van vóór februari 2020. Dat geldt ook voor de uitgelekte klantenlijst waar BuzzFeed News eerder een artikel over schreef en waar u in maart 2020 schriftelijke vragen over heeft gesteld.
In de publicatie van BuzzFeed News wordt aangehaald dat in de gelekte data van Clearview bevragingen zijn geregistreerd met als aanvrager iemand die geassocieerd wordt met het «National Police Corps». Bij uitvraag binnen de politie is hiervan niet gebleken. BuzzFeed News heeft geen nadere informatie verstrekt die zeer gericht navragen mogelijk maakt.
In het artikel in BuzzFeed News wordt verwezen naar een bijeenkomst bij Europol eind 2019, waar testaccounts beschikbaar zijn gesteld. Op navraag is niet gebleken dat door medewerkers van de Nederlandse politie op of naar aanleiding hiervan gebruik is gemaakt van een testaccount.
In antwoord op de eerder gestelde schriftelijke vragen gaf de Minister van Justitie en Veiligheid aan dat de politie niet centraal is benaderd door Clearview, niet op de hoogte is van contacten met dat bedrijf, en met dat bedrijf geen relatie is aangegaan om daarvan producten af te nemen. De politie heeft in haar reactie aan de Volkskrant naar aanleiding van dit bericht van BuzzFeed News, maar ook naar aanleiding van deze set Kamervragen, wederom benadrukt dat de politie niet met Clearview werkt en dit ook niet van plan is.
De enige applicatie die de politie gebruikt waarin biometrische gezichtsherkenningstechnologie wordt toegepast is Catch. De politie heeft een interne beleidslijn die het inzetten van andere toepassingen van gezichtsherkenningstechnologie in de operationele processen van de politie verbiedt, tenzij er tevoren een positief advies is op basis van een juridisch ethische toets, dit ter beoordeling van de gezamenlijke portefeuillehouders Ethiek en Digitalisering. Dit heeft nog niet geleid tot goedkeuring van een ander gebruik van biometrische gezichtsherkenningstechnologie dan Catch.
Het is echter niet uit te sluiten dat een individuele politiemedewerker een keer de website van Clearview heeft bezocht en een aantal bevragingen heeft gedaan. Dat betekent niet dat dit systeem operationeel is ingezet. Het is daarnaast, door gebrek aan nadere informatie van zowel BuzzFeed News als Clearview AI, ook niet uit te sluiten dat iemand zich als politiemedewerker heeft voorgedaan.
Was u op de hoogte van het gebruik Clearview AI binnen de politie en overheid? Zo ja, waarom heeft u de Kamer hier niet over geïnformeerd? Zo nee, hoe is het mogelijk dat ondanks verschillende verzoeken vanuit de Kamer om het gebruik van Clearview AI te inventariseren, dit vervolgens niet naar boven is gekomen?
Zoals eerder aangegeven heeft de politie verklaard geen gebruik te maken van Clearview en dat ook niet van plan is. De informatie waar BuzzFeed News naar verwijst is door mij en door de politie niet te verifiëren. Uiteraard is de politie alert op signalen waaruit zou kunnen blijken dat er toch gebruik is gemaakt van dit systeem. De Functionaris Gegevensbescherming van de politie heeft hierover ook contact met de Autoriteit Persoonsgegevens. Noch in de financiële administratie van de politie, noch bij de afdelingen die betrokken zijn bij digitaal onderzoek is een aanwijzing gevonden dat er gebruik gemaakt zou zijn van Clearview.
In welke context werd gebruik gemaakt van Clearview AI door de nationale politie? Zijn er ook financiële betalingen verricht aan het bedrijf Clearview AI?
De politie heeft in maart 2020 en in juni jl. naar aanleiding van Wob-verzoeken openbaar gemaakt dat er geen documenten zijn die zien op afspraken over het gebruik van Clearview. In de beantwoording van de vragen van uw Kamer in maart 2020 heb ik mij laten informeren door de politie. Zij zijn niet op de hoogte van contacten met dat bedrijf en hebben geen producten afgenomen. De politie heeft dit ook toen nagezocht, ook in haar financiële administratie.
Hoe is de afweging gemaakt of de concrete toepassing van gezichtsherkenning en het verwerken van biometrische gegevens wel in lijn was met mensenrechten en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)? Is het gebruik van Clearview AI überhaupt verenigbaar met de AVG?
In de Kamerbrief van 20 november 2019 over waarborgen en kaders bij gebruik van gezichtsherkenningstechnologie schreef de Minister van Justitie en Veiligheid dat in onze democratische rechtsorde en omwille van onze nationale veiligheid het gebruik van technologieën als biometrische gezichtsherkenningstechnologie onderworpen dient te zijn aan duidelijke kaders.4 De bescherming van de persoonlijke levenssfeer is immers een grondrecht. Inbreuk op dat grondrecht – en het vastleggen van iemands gelaat is dat – is alleen toegestaan als aan een aantal wettelijke waarborgen wordt voldaan.
Voor de verwerking van persoonsgegevens die nodig zijn voor de uitoefening van de politietaak is er een speciale wet: de Wet politiegegevens (Wpg). De Wpg biedt de grondslag en nadere regulering voor het verwerken van deze gegevens. Bij de toepassing van gezichtsherkenningstechnologie ten behoeve van identificatie wordt gebruik gemaakt van biometrische gegevens. Biometrische gegevens zijn bijzondere persoonsgegevens waarvoor strengere regels gelden. De politie mag deze gegevens alleen verwerken als dit onvermijdelijk is voor het doel van de verwerking en in aanvulling op het verwerken van andere politiegegevens over de betreffende persoon. Voor een uitgebreidere toelichting op het wettelijke kader verwijs ik u naar de bovengenoemde Kamerbrief.
Het gebruik van Clearview is niet verenigbaar met de wettelijke bepalingen en is in strijd met onze grondrechten. Het verzamelen en verwerken van persoonsgegevens ten bate van strafvordering moet gericht zijn op een concreet doel, moet gebaseerd zijn op de wet, en moet voldoen aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. En hierop moet toezicht mogelijk zijn.
Nu een grondslag voor verkrijging van beelden of biometrische kenmerken met gebruikmaking van Clearview niet aanwezig wordt geacht, hoeft en kan een vraag naar de compatibiliteit van verwerking van dergelijke gegevens met de daarvoor geldende regels niet in detail te worden beantwoord.
Is er gebruik gemaakt van via Clearview AI gemaakte matches in strafzaken? Zo ja, welke impact heeft dit op de rechtmatigheid van deze zaken?
Nee.
Kunt u nogmaals beantwoorden welke publieke organisaties er verder gebruik gemaakt hebben van de omstreden gezichtsherkenningssoftware? Welke financiële afspraken zijn er gemaakt met Clearview AI?
Er is mij niets bekend over het gebruik van Clearview door Nederlandse publieke organisaties, dan wel over financiële afspraken met Clearview.
Welke stappen gaat u ondernemen om te zorgen dat er in de toekomst niet zomaar gebruik kan worden gemaakt van Clearview AI en soortgelijke bedrijven?
Op 20 december 2019 hebben de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister voor Rechtsbescherming het onderzoek «Toezicht op gebruik van algoritmen door de overheid» aan uw Kamer aangeboden.5 De onderzoekers constateerden op basis van een analyse van wet- en regelgeving geen juridische lacune in de toezichtstaken. Ik zie daarom geen aanleiding tot het zetten van extra stappen.
Heeft u kennisgenomen van het rapport «The Rise and Rise of Biometric Mass Surveillance in the EU», van de organisatie European Digital Rights (EDRi), waarin het gebruik van biometrische surveillance in drie lidstaten, waaronder Nederland, onder de loep wordt genomen?4 Wat is uw reactie op dit rapport?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit rapport. Ik beschouw het rapport als een overzichtsrapportage. De gepresenteerde informatie en de punten van kritiek zijn al eerder gepubliceerd in Nederlandse kranten, op nieuwswebsites en in publicaties. Verschillende leden van uw Kamer hebben hier al vragen over gesteld. Ik ben in de antwoorden op die vragen al ingegaan op de beschreven punten van kritiek. Ik zie geen aanleiding daar iets aan toe te voegen.
Deelt u de conclusie van het rapport dat de verzameling van biometrische gegevens sterk toeneemt en dat dit vaak niet in overeenstemming is met de AVG, omdat er in de meeste gevallen geen sprake is van zwaarwegend algemeen belang om biometrische surveillance te rechtvaardigen, en burgers ook niet om toestemming wordt gevraagd?
Deze conclusie is te algemeen geformuleerd. Met de snelle ontwikkeling van de technologie neemt de dataverzameling inderdaad sterk toe. Om te voorkomen dat er sprake is van ongebreidelde en ongerichte dataverzameling kent de AVG een aantal waarborgen. Een daarvan is het principe van doelbinding. De algemene regel is dat persoonsgegevens alleen mogen worden verwerkt als dat verenigbaar is met het doel waarvoor de gegevens zijn verzameld. Omgekeerd betekent dit ook dat data niet mag worden verzameld zonder (wettelijk toegestaan) doel. Of de dataverzameling in overeenstemming is met de AVG hangt af van de concrete omstandigheden. Dat kan dus per situatie verschillen.
Biometrische surveillance, in de zin van real time gezichtsherkenning, wordt op dit moment in Nederland niet gedaan.
Wat gaat u ondernemen om de onrechtmatige verzameling van biometrische gegevens een halt toe te roepen?
In de Kamerbrief van 20 november 2019 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid duidelijk gemaakt dat het verwerken van biometrische gegevens alleen kan indien daar een wettelijke basis voor is, en indien er vooraf een juridisch en ethische toetsing is uitgevoerd.7 Vanuit de Nederlandse overheid is er daarom geen steun voor het gebruik maken van toepassingen als Clearview die als onrechtmatig worden beoordeeld.
Voor betrokkenen die van mening zijn dat er toch op onrechtmatige basis biometrische gegevens worden verzameld staat binnen Nederland de weg naar de Autoriteit Persoonsgegevens open. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op de naleving van de wettelijke regels voor bescherming van persoonsgegevens. Bij overtredingen kan zij boetes opleggen.
In mijn antwoord op eerdere vragen over Clearview gaf ik aan dat Clearview vooral actief is in de Verenigde Staten. Het is primair aan de autoriteiten in dat land om te bezien of er in strijd met de wet is gehandeld. Inmiddels zien we dat de Amerikaanse politiek op het niveau van de Senaat hier aandacht voor heeft. Als iemand vermoedt dat zijn of haar foto door Clearview wordt gebruikt en zich daartegen wil verzetten, zal men zich tot dat bedrijf of de betrokken toezichthouder in de Verenigde Staten moeten wenden.
Kunt u elke vraag apart beantwoorden?
Ja.
De beantwoording van prejudiciële vragen van het Hof Arnhem-Leeuwarden door de Hoge Raad van 2 juli 2021 |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad van 2 juli 2021 met betrekking tot massaalbezwaarprocedures?1
Ja.
Is het u bekend dat de Hoge Raad in antwoord op de prejudiciële vragen van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft aangegeven dat in gevallen waarin een individuele vraag nauw verwant is met de aangewezen rechtsvraag en daaraan subsidiair is, dit een reden kan zijn voor de inspecteur het individuele deel van het bezwaar aan te houden, totdat op de massaalbezwaarprocedure is beslist?
Ja. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 2 juli 2021 geoordeeld dat de inspecteur de bezwaren die zien op een individuele kwestie, specifiek gericht op de situatie van de individuele belastingplichtige die bezwaar maakt, op de reguliere door de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorgeschreven wijze moet behandelen. Dit betekent dat op het individuele deel van het bezwaar in beginsel binnen zes weken na afloop van de bezwaartermijn uitspraak moet worden gedaan. In het arrest overweegt de Hoge Raad ook dat de beslissing op het individuele deel van het bezwaar kan worden aangehouden door de rechter en overigens ook door de inspecteur (totdat de rechtsvraag in de massaalbezwaarprocedure onherroepelijk is beantwoord). De aanhouding van de beslissing door de inspecteur vereist instemming van de belanghebbende.2
Hoeveel belastingplichtigen hebben inmiddels bezwaar aangetekend tegen de box 3-heffing bij de aanslag 2020?
Tot 27 augustus 2021 hebben 34.874 belastingplichtigen een bezwaarschrift ingediend tegen de box 3-heffing bij de aanslag 2020.
In welk deel van deze bezwaarschriften is een stelselvraag aan de orde, welk deel van de bezwaarschriften ziet alleen op een individuele en excessieve last en welk deel van de bezwaarschriften bevat beide? Hoe bereidt de Belastingdienst zich voor op al deze bezwaarprocedures?
Tot 27 augustus 2021 heeft de Belastingdienst 14.990 bezwaarschriften tegen de box 3-heffing op stelselniveau ontvangen. De overige 19.884 zijn hoofdzakelijk bezwaarschriften tegen de box 3-heffing op stelselniveau én individueel niveau. Er zijn nauwelijks bezwaarschriften die alleen zien op de individuele kwestie of de box 3-heffing een individuele en buitensporige last vormt voor de betreffende belastingplichtige. Als dit deel van het bezwaar dat specifiek ziet op de situatie van de individuele belastingplichtige die het bezwaar heeft ingediend niet is gemotiveerd, vraagt de Belastingdienst de belastingplichtige om dit deel van het bezwaar te motiveren. De belastingdienst behandelt het individuele deel van het bezwaar conform de wettelijke termijnen.
Bent u het met de Hoge Raad eens dat het formeelrechtelijk mogelijk is het bezwaar in het individuele deel aan te houden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat meerdere belastingplichtigen in hun bezwaar de inspecteur het verzoek hebben gedaan het individuele deel van hun bezwaar aan te houden totdat is besloten in het massale deel, maar dat de Belastingdienst deze verzoeken heeft afgewezen, waardoor deze belastingplichtigen nu op korte termijn ook hun individuele bezwaren moeten doorzetten?
Ja. Door middel van de massaalbezwaarprocedure kan een rechtsvraag aan de rechter worden voorgelegd waarvan het antwoord voor een groot aantal belastingplichtigen van belang is. De rechtsvraag waar het hier om gaat is of de box 3-heffing op stelselniveau strijdig is met het eigendomsrecht van het EVRM.3 Totdat het antwoord op de rechtsvraag is gegeven, worden de bezwaarschriften voor wat betreft de rechtsvraag op grond van de wettelijke massaalbezwaarregeling aangehouden. De gebruikelijke termijn om te beslissen wordt voor bezwaarschriften waarvoor de aanwijzing massaal bezwaar geldt, opgeschort tot en met de dag voorafgaand aan de dag waarop de collectieve uitspraak op de rechtsvraag onherroepelijk wordt gedaan.
Veel belastingplichtigen hebben in hun bezwaarschrift naast de rechtsvraag ook het standpunt ingenomen dat de box 3-heffing voor hen een individuele en buitensporige last vormt. Deze individuele, specifieke kwestie valt niet onder de aanwijzing massaal bezwaar, omdat de uitkomst van zaken waarin hierover wordt uitgeprocedeerd niet representatief kán zijn.
Voor de afwikkeling van dit individuele deel van het bezwaar blijft de gebruikelijke regeling van de AWR en de Awb van toepassing.4 Dit betekent dat de inspecteur hierop in beginsel binnen zes weken na afloop van de bezwaartermijn moet beslissen. De Hoge Raad heeft erop gewezen dat de Belastingdienst kan beslissen om, met instemming van de belastingplichtige, het individuele deel van het bezwaar aan te houden. De Belastingdienst heeft ervoor gekozen dit niet te doen. Tegenover het mogelijke persoonlijke belang van de belastingplichtige bij het aanhouden van het individuele bezwaar staat het belang van de Belastingdienst om bezwaren tijdig en correct te behandelen en daarop uitspraak te doen. De massaalbezwaarprocedure is onder andere bedoeld om een groot aantal bezwaarschriften op een zo efficiënt en effectief mogelijke wijze te kunnen behandelen. Dit is in het voordeel van zowel de belastingplichtige als de Belastingdienst. Als de Belastingdienst vanwege een lopende massaalbezwaarprocedure het individuele deel van alle bezwaren moet aanhouden, dan wordt de Belastingdienst zelf alsnog geconfronteerd met een grote uitvoeringslast. Bij niet aanhouden van de individuele bezwaren kan de Belastingdienst immers deze bezwaren, die niet alle tegelijk zijn ingediend, in de tijd verspreid beoordelen en afdoen. Die mogelijkheid is zeer beperkt wanneer de beoordeling en afdoening van alle individuele bezwaren zouden worden aangehouden tot het moment waarop de collectieve uitspraak op de aangewezen rechtsvraag onherroepelijk is gedaan.
Verder ligt afdoening van het individuele deel van het bezwaar binnen de gebruikelijke termijn in de Awb voor de hand omdat de rechtsvraag in de massaalbezwaarprocedure en de individuele, specifieke kwestie twee afzonderlijke kwesties zijn, die apart van elkaar moeten worden beoordeeld en dus apart van elkaar worden behandeld. De individuele kwestie of de box 3-heffing een individuele en buitensporige last vormt voor een belastingplichtige is gekoppeld aan de persoonlijke (financiële) omstandigheden van die belastingplichtige en staat dus los van de rechtsvraag of de box 3-heffing op regelniveau in strijd is met het eigendomsrecht van het EVRM. De feiten en omstandigheden die relevant zijn voor de afdoening van de individuele kwestie wijzigen niet tijdens de periode van aanhouden. Het individuele deel van het bezwaar kan derhalve zorgvuldig en correct afzonderlijk worden beantwoord, voordat de rechtsvraag in de massaalbezwaarprocedure definitief is beantwoord (zie verder het antwoord op vraag 7 en 9).
Is het u bekend dat dit als gevolg heeft dat veel mensen het individuele deel van het bezwaar hebben ingetrokken, met als gevolg dat deze belastingplichtigen hun individuele rechten al hebben verspeeld, voordat zij weten wat de uitkomst van de massaalbezwaarprocedure is?
Er zijn nog niet veel gevallen bekend waarin het individuele deel van het bezwaar is ingetrokken. Als een belastingplichtige het individuele deel van zijn bezwaar intrekt, dan blijft (ook) voor die belastingplichtige de uitkomst van de massaalbezwaarprocedure over de aangewezen rechtsvraag van belang. Overigens heeft een belastingplichtige die het individuele deel van zijn bezwaar intrekt en die vraag dus niet uitprocedeert, nog wel de mogelijkheid om de inspecteur (binnen de vijfjaarstermijn) te verzoeken de aanslag inkomstenbelasting ambtshalve te verminderen.5 Het intrekken van het bezwaar voor zover dat ziet op de individuele, specifieke kwestie van de belastingplichtige doet dus niets af aan de rechten van de belastingplichtige in de massaalbezwaarprocedure; de uitkomst in die procedure geldt onverkort. Als een belastingplichtige het individuele deel van zijn bezwaar niet intrekt en de inspecteur daarop uitspraak doet, wordt de belastingplichtige evenmin geschaad in zijn rechten in de massaalbezwaarprocedure; ook dan geldt de uitkomst in die procedure onverkort. De rechtsvraag in de massaalbezwaarprocedure en de individuele, specifieke kwestie zijn immers twee afzonderlijke kwesties, waarover ook volgens de Hoge Raad los van elkaar moet worden geprocedeerd.
Kunt u aangeven waarom deze mogelijkheid niet in praktijk door de Belastingdienst wordt toegepast?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre worden de rechten van belastingplichtigen geraakt, indien de wetgever een belastingplichtige dwingt om eerst het individuele deel van zijn bezwaar uit te procederen, terwijl er nog een collectieve massaalbezwaarprocedure loopt?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe beziet u in dit licht de conclusie van Advocaat-Generaal Wattel van 25 maart 2021 die een stelselingreep door de rechter op basis van het eigendomsrecht onwaarschijnlijk acht, welke bij de belastingplichtige onzekerheid kan oproepen over of de kans op rechtsherstel misschien groter is bij de individuele weg, terwijl een massaal bezwaar toch de meest geëigende weg lijkt?
Ik ga er in mijn antwoord van uit dat de vragenstelster op onzekerheid doelt op het punt van het al of niet intrekken van het individuele deel van het bezwaar. Als een belastingplichtige een bezwaarschrift heeft ingediend dat zowel de aangewezen rechtsvraag als een individuele kwestie bevat, dan geldt als uitgangspunt dat het bezwaar wordt gesplitst. Doordat het bezwaar wordt gesplitst, gaan er twee bezwaartrajecten naast elkaar lopen en, eventueel, in (hoger) beroep vervolgens twee afzonderlijke procedures. Voor zover het bezwaar ziet op de aangewezen rechtsvraag wordt het ingevolge de massaalbezwaarprocedure bij één collectieve uitspraak afgedaan. In die massaalbezwaarprocedure kan aan de orde komen of de rechter op stelselniveau rechtsherstel dient te bieden. De Advocaat-Generaal acht het in zijn conclusie van 25 maart 2021 onwaarschijnlijk dat de rechter op basis van het eigendomsrecht op stelselniveau ingrijpt en rechtsherstel biedt.
Voor zover het bezwaar ziet op een individuele kwestie wordt het door de inspecteur bij afzonderlijke, individuele uitspraak afgedaan. Hier heeft de belastingplichtige een actieve rol. Hij kan het standpunt innemen dat de box 3-heffing voor hem in zijn specifieke geval een individuele en buitensporige last vormt en dat de rechter hem rechtsherstel moet bieden. Bij de beoordeling of een belastingplichtige door de box 3-heffing wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last, moet de rechter die heffing bezien in samenhang met de gehele financiële situatie van de belastingplichtige. De rechter moet bij zijn onderzoek of de heffing een individuele en buitensporige last vormt alle relevante feiten en omstandigheden in zijn oordeel betrekken.6 Dit is dus een andere kwestie dan de rechtsvraag die in de massaalbezwaarprocedure voorligt. In de praktijk blijkt overigens dat een rechter niet snel tot het oordeel komt dat een belastingplichtige wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last waarvoor aan die belastingplichtige rechtsherstel moet worden geboden. Een voorbeeld is het SNS Reaal-arrest waarin de Hoge Raad besliste dat de forfaitaire rendementsheffing over vermogen dat één maand na de peildatum (nagenoeg) geheel verloren was gegaan door de onteigening van de aandelen SNS Reaal, waardoor de desbetreffende belastingplichtige met zijn inkomen onder het bestaansminimum uitkwam, tot een individuele en buitensporige last leidde.7
Bent u van mening dat de belastingbetaler geen goed geïnformeerde beslissing kan maken van wat nu de beste weg is, totdat hij zekerheid heeft over de waarschijnlijkheid van een stelselingreep door de rechter, omdat volgens A-G Wattel de rechter wel degelijk drie verschillende mogelijkheden heeft tot een stelselingreep?
Zoals uit het antwoord op vraag 10 volgt, wordt een bezwaarschrift dat zowel de aangewezen rechtsvraag als een individuele kwestie bevat, door de Belastingdienst op grond van de wet gesplitst waarna de rechtsvraag en het individuele deel van het bezwaar onafhankelijk van elkaar worden behandeld. Er lopen daardoor twee afzonderlijke bezwaartrajecten en vervolgens twee afzonderlijke (hoger) beroepsprocedures naast elkaar, die beide voor de belastingplichtige openstaan zoals in het antwoord op vraag 10 beschreven. Naar mijn mening kan een belastingplichtige prima zelf beslissen of hij naast het meelopen in de massaalbezwaarprocedure afzonderlijk wil procederen over de individuele kwestie, die ziet op de specifieke financiële situatie van de belastingplichtige en dus uitsluitend hem aangaat.
Bent u bereid om een externe partij, bijvoorbeeld de Nationale ombudsman, om een (spoed)advies te vragen over de mogelijkheden voor het aanhouden van het individuele deel van het bezwaar, waarin naast de formeel-juridische aspecten ook de (praktische) rechtsbescherming van belastingplichtigen wordt meegenomen?
De Hoge Raad heeft met zijn arrest van 2 juli 2021 het rechtskader omtrent de massaalbezwaarprocedure in combinatie met het aanhouden van het individuele deel van het bezwaar nader verduidelijkt. Het kunnen aanhouden van een bezwaar door de inspecteur vindt zijn grondslag in de wet8 en is voor bepaalde gevallen nader ingevuld via het Besluit Fiscaal Bestuursrecht. Omdat de formeel-juridische aspecten alsmede de (praktische) rechtsbescherming op dit onderdeel duidelijk zijn, is geen advies benodigd.
Zou u deze vragen binnen één week willen beantwoorden, aangezien voor veel belastingen de tijd dringt in de bezwaarprocedure?
Dat is helaas niet gelukt.
Het artikel ‘De complotdenker bankiert maar elders, zegt de bank’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «De complotdenker bankiert maar elders, zegt de bank» van 17 augustus jongstleden?1
Ja.
Kunt u aangeven binnen welk kader banken opereren wanneer zij rekeningen blokkeren van klanten die wettelijk gezien niet over de schreef gaan?
Banken opereren binnen verschillende kaders bij het beoordelen van hun klanten. Zij dienen de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft), regels voor een integere en beheerste bedrijfsvoering en de privaatrechtelijke aspecten in acht te nemen.
Banken hebben op grond van de Wwft een poortwachtersfunctie. Dat wil zeggen dat zij de verantwoordelijkheid hebben om te voorkomen dat het financiële systeem wordt misbruikt door criminelen. De Wwft verplicht banken daar cliëntenonderzoek naar te doen, om vast te stellen of een klant een risico op witwassen of terrorismefinanciering vormt. Banken (en andere Wwft-plichtige instellingen) stellen hun eigen risicobeleid vast. Daarop baseren banken hun beslissing een transactie wel of niet uit te voeren. En of zij een zakelijke relatie met een klant aangaan of voortzetten. Het afscheid nemen van een klant uit hoofde van de Wwft is een zwaar middel. Een verhoogd risico betekent namelijk niet dat een groep klanten categoraal geweigerd moet worden.2
In aanvulling op de Wwft houden DNB en AFM toezicht op de integere en beheerste bedrijfsvoering van financiële instellingen in het algemeen. Instellingen moeten een afweging maken wat een klant voor de integere en beheerste bedrijfsvoering betekent. Deze afweging verplicht een bank naar bredere risico’s dan witwassen of terrorismefinanciering te kijken, maar ook naar risico's die een gevaar zijn voor aantasting van de reputatie van een financiële instelling.3 Ter ondersteuning van de uitvoering van deze verplichting heeft DNB een Good Practice gepubliceerd.4
Naast deze regels voor banken is het hebben van een betaalrekening een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de klant en de bank. Daaraan kan de bank zelf voorwaarden stellen. Als een klant deze voorwaarden overtreedt kan een bank besluiten de overeenkomst op te zeggen en daarmee de betaalrekening te beëindigen.
Tot slot moeten instellingen die afscheid nemen van bestaande klanten de zorgplicht in acht nemen, die staat in artikel 2 van de Algemene Bankvoorwaarden. Dat betekent dat zij bij het opzeggen van de zakelijke relatie de belangen van de klant in overweging moeten nemen. Als een bank besluit de relatie te beëindigen, moet de bank op verzoek toelichten op grond waarvan dit gebeurt.
Kunt u aangeven of het verspreiden van berichten die via stichtingen worden verspreid en niet passen bij de bedrijfsvoering voldoende reden voor een bank kan zijn om een rekening te blokkeren?
Alleen het hebben van een controversieel gedachtegoed is uiteraard onvoldoende reden om een rekening te sluiten. De Nederlandse Vereniging van Banken geeft aan dat banken geen specifiek beleid hebben voor verspreiders van desinformatie, en ook geen rekeningen te hebben beëindigd alleen vanwege het gedachtengoed van personen of instellingen. Een bank kan wel besluiten tot een nader cliëntenonderzoek als uitingsvormen van klanten binnen de risicokaders van de Nationale Coördinator Terrorisme en Veiligheid vallen. Ook kunnen banken een relatie met een klant blokkeren of beëindigen als de rekening bijvoorbeeld wordt misbruikt voor fraude of als de bank niet kan voldoen aan de eisen van de Wwft. In dat soort gevallen staat de beëindiging van de klantrelatie los van de uitingen van de klant. Uiteindelijk is dit een individuele afweging, die van geval tot geval moet worden gemaakt. Daarbij kijken banken op grond van de eigen criteria van banken en de wet verplichtingen altijd naar meerdere aspecten. Die afweging moet zorgvuldig gebeuren en met inachtneming van de zorgplicht die banken voor hun klanten hebben.
Hoe wordt voorkomen dat banken met deze handelwijze de vrijheid van meningsuiting buitenwettelijk inperken en in hoeverre verzet de horizontale werking van dit grondwettelijk recht zich tegen deze handelwijze van banken en financiële instellingen?
Het kabinet staat pal voor de vrijheid van meningsuiting. De vrijheid van meningsuiting biedt een essentiële voorwaarde voor het voeren van een publiek debat over kwesties van algemeen belang. Zonder de vrijheid van meningsuiting is een democratische, pluriforme en open samenleving niet mogelijk.
Vrijheidsrechten zijn rechten van burgers tegenover de overheid. Zij hebben daarmee een «verticale werking». De vrijheid van meningsuiting speelt weliswaar ook een belangrijke rol in de relaties tussen burgers onderling. Maar het is niet zo dat grondrechten automatisch «horizontale werking» hebben, dus volledig van toepassing zijn in relaties tussen burgers onderling of tussen burgers en bedrijven. Het is aan de rechter dit, van geval tot geval, toe te kennen. De rechter kiest in het algemeen niet voor directe horizontale werking bij contractuele relaties. En kiest er dus niet voor de vrijheid van meningsuiting direct toe te passen in dat soort relaties, hoewel het grondrecht wel een rol kan spelen bij de uitleg van onderdelen van het contract.
In principe staat het banken als private onderneming vrij om in het kader van de contractvrijheid grenzen te stellen aan wat zij toelaatbaar gebruik van hun diensten vinden. Bijvoorbeeld in hun gebruiksvoorwaarden. En het staat banken vrij om actie te ondernemen wanneer deze voorwaarden worden overtreden. Gebruikers hebben de vrijheid en mogelijkheid om voor zichzelf te bepalen of zij die voorwaarden willen accepteren en afhankelijk daarvan al dan niet gebruik te maken van deze bank of te kiezen voor een andere bank.
De banken hebben samen een maatschappelijke rol bij de toegang tot het betalingsverkeer. Het zou onwenselijk zijn als bepaalde gebruikers bij een groot aantal banken geweerd worden alleen vanwege hun uitlatingen. Het kabinet vindt het daarom, met het oog op de vrijheid van meningsuiting, van belang dat banken transparant zijn als zij actie ondernemen op basis van een overtreding van hun voornemen. Banken moeten duidelijk zijn over de concrete redenen die aanleiding zijn om specifiek tegen een bepaalde klant op te treden. Klanten van de bank die daardoor worden getroffen kunnen tot slot altijd een klacht indienen bij het Kifid5 of hun geschil voorleggen aan de rechter.
Bent u voornemens banken op hun blokkeringsbeleid aan te spreken zodat de vrijheid van meningsuiting zo min mogelijk onder druk komt te staan en welke rechtsbescherming is er voor burgers of instellingen die ten onrechte ingeperkt worden in hun vrijheid van meningsuiting?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'Onzekerheid voor getroffen Limburgse ondernemers, 'meer omzetverlies dan waterschade'' |
|
Derk Boswijk (CDA), Inge van Dijk (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onzekerheid voor getroffen Limburgse ondernemers, «meer omzetverlies dan waterschade»»?1
Ja.
Kunt u een update geven over de situatie in zowel Limburg als Brabant? Is inmiddels meer bekend over de omvang van de schade naar aanleiding van de recente wateroverlast: de waterschade maar bijvoorbeeld ook de economische schade als gevolg van omzetderving door annuleringen en wegblijvende toeristen?
Over de omvang van de economische schade als gevolg van omzetderving is nog weinig bekend. Het kabinet is in gesprek met de regio en ondernemersvertegenwoordigers om een beter beeld van de economische schade te krijgen. De omvang van de economische schade is sterk afhankelijk van hoe snel de materiële schade hersteld wordt, hoe lang bedrijven gesloten moeten blijven, hoe snel het toerisme herstelt etc.
Hoe verloopt de schadeafhandeling tot dusver? Hoeveel schademeldingen zijn er tot dusver gedaan en afgehandeld?
Op vrijdag 13 augustus heeft het kabinet de hoofdlijnen van de ministeriële regeling voor de tegemoetkomingen van de schade in met name Limburg vastgesteld. Sindsdien is ingezet op het zo spoedig mogelijk in werking laten treden van de regeling. Hiertoe is onder andere de Europese Commissie in kennis gesteld van de regeling. De regeling is op 9 september 2021 formeel in werking getreden. Vanaf 9 augustus is het mogelijk om vóór de inwerkingtreding van de regeling de schade te melden bij RVO. Tot nu toe zijn 1.135 Wts meldingen ontvangen.
Hoeveel uitbetalingen zijn er reeds gedaan? Voor welke bedragen? Wanneer verwacht u dat elke gedupeerde gecompenseerd is?
Zie het antwoord op vraag 3. Doordat de ministeriële regeling nog niet in werking is getreden, zijn er nog geen taxaties uitgevoerd en zijn er nog geen uitbetalingen gedaan.
Herkent u dat er onzekerheid is bij inwoners en ondernemers over de te vergoeden schade, bijvoorbeeld over neerslagschade versus overstromingsschade en economische schade als gevolg van omzetderving? Wat is u hierover bekend? Welke acties onderneemt u om ervoor te zorgen dat alle gedupeerden worden gecompenseerd en alle schade wordt vergoed?
Het is bekend dat er veel vragen leven bij ondernemers. Ten aanzien van de materiële schade bij ondernemers door overstroming van beken en zijrivieren is het kabinet van mening dat ondernemers zich nog onvoldoende bewust waren van het risico en de huidige verzekeringsmogelijkheden. Daarom kwalificeert het kabinet nu eenmalig deze situatie, voor de bedrijven die hierdoor niet de mogelijkheid hebben gehad zich te verzekeren, als niet redelijkerwijs verzekerbaar en komt zij tegemoet in deze schade door middel van de Wts. Dit is geen volledige vergoeding van alle schade. Het kabinet wil het gesprek voeren met de regio en ondernemersvertegenwoordigers over omzetderving in het vierde kwartaal van 2021, waarbij nadrukkelijk aandacht is voor proportionaliteit (hoeveel ondernemers hebben nog omzetschade in het vierde kwartaal), uitvoerbaarheid en precedentwerking. In het derde kwartaal van 2021 kunnen ondernemers een beroep doen op de coronasteunmaatregelen NOW en TVL wanneer zij aan de voorwaarden voor deze regelingen voldoen.
Hoeveel ondernemers hebben tot op heden een beroep gedaan op het (corona)steunpakket, indien zij te maken met omzetverlies door de overstromingen? (H)erkent u dat hiermee alleen vaste lasten en loonkosten worden vergoed, maar geen omzetverlies? Wat wordt nog meer gedaan om getroffen ondernemers bij te staan?
Ondernemers kunnen vanaf 31 augustus aanvragen indienen voor de TVL Q3 wanneer zij aan de voorwaarden voldoen. De TVL heeft inderdaad betrekking op vaste lasten, waarbij de hoogte van de vergoeding wel afhankelijk is van de mate van omzetverlies. Voor omzetverlies in het vierde kwartaal van 2021 wil het kabinet het gesprek voeren met de regio en ondernemersvertegenwoordigers.
Werkgevers kunnen vanaf 26 juli een aanvraag indienen voor de 6e tranche van de NOW voor een tegemoetkoming in de loonkosten. Het tijdvak van deze tranche loopt van juli t/m september 2021. Als werkgevers voldoen aan de voorwaarden, waaronder een minimaal omzetverlies van 20%, dan kunnen zij NOW aanvragen. Bij de aanvraag wordt geen onderscheid gemaakt naar de aanleiding van het omzetverlies. Er kan dus ook niet worden aangegeven hoeveel werkgevers als gevolg van de overstromingen een NOW-aanvraag hebben gedaan. Wel kan in algemene zin worden opgemerkt dat de aanvragen in de regio’s die (deels) zijn getroffen door de overstromingen vooralsnog niet groter zijn dan de aanvragen in deze regio’s ten behoeve van de voorgaande NOW-tranche (5e tranche, april t/m juni 2021).
Is reeds een beroep gedaan op het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, in het leven geroepen ter ondersteuning van regio’s die worden getroffen door natuurrampen, naar aanleiding van de wateroverlast in Limburg en Brabant? Welke stappen zijn hiertoe reeds gezet? Wordt samengewerkt met andere getroffen landen, zoals België en Duitsland? Hebben deze landen of deelstaten een beroep op het EU Solidariteitsfonds gedaan?
Het kabinet is zich bewust van de mogelijkheid een beroep te doen op het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, en onderzoekt op dit moment wat de mogelijkheden hiertoe zijn. Er is contact hierover gaande met de Europese Commissie en de buurlanden België en Duitsland, die hetzelfde overwegen. Uiterlijk eind september zal het kabinet besluiten of ze een aanvraag bij het Solidariteitsfonds van de Europese Unie wil indienen. Ook België en Duitsland hebben nog geen aanvraag ingediend.
Indien (nog) geen aanvraag voor het EU Solidariteitsfonds is gedaan, bent u bereid dit alsnog met hoge spoed te doen?
Om een aanvraag op het fonds te kunnen doen, is het nodig dat de schade in beeld is. Op dit moment is contact met de Europese Commissie over een mogelijke aanvraag en of Nederland aan de voorwaarden voldoet. Het kabinet zal uiterlijk eind september, als alle door de Europese Commissie gevraagde informatie bekend is, beslissen over een mogelijke aanvraag. De indieningstermijn die de Europese Commissie hanteert voor dergelijke aanvragen is overigens ca. 12 weken na de ramp.
Hebben u vanuit Limburg en Brabant in de afgelopen weken nog hulpverzoeken bereikt en/of zaken/knelpunten waar men lokaal en regionaal tegenaan loopt? Zo ja, welke en wat kunt u betekenen?
Enkele gemeenten in Noord-Brabant en daarbuiten hebben mij brieven gestuurd, met name vanwege schade in de land- en tuinbouw in de uiterwaarden door hoge waterstanden als gevolg van de ramp in Limburg. Naar aanleiding van die schade vragen zij om een ruime definitie van het schadegebied. Compensatie voor die schade op basis van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) is echter niet mogelijk, omdat niet aan de in de Wts gestelde voorwaarden wordt voldaan.
Op dit moment verkent het kabinet de wenselijkheid en mogelijkheden voor tegemoetkoming in uiterwaarden langs de Maas. Bij deze verkenning zijn de aspecten consistentie van beleid, proportionaliteit, uitvoerbaarheid en precedentwerking betrokken. Dit traject kost evenwel tijd om te onderzoeken mede gezien de genoemde aandachtspunten. Om die reden kan het kabinet hierover op dit moment nog geen uitsluitsel geven.
Hoe zijn voor inwoners en ondernemers de hulp en informatievoorziening (nazorg) geregeld? Zijn er bijvoorbeeld provinciale «loketten» waar mensen terechtkunnen met vragen over schades, verzekeringen, voorschotten, milieu, gezondheid et cetera?
Voor de financiële afhandeling van de schade is de RVO het loket en zijn er geen lokale loketten. Ook zijn er geen specifieke regionale loketten inzake milieu of gezondheid naar aanleiding van de watersnoodramp ingericht. Er bestaat reeds een infrastructuur op deze thema’s (bijvoorbeeld het RIVM en de GGD, of de Veiligheidsregio’s als samenwerkingsverband). Op dit moment werken gemeenten aan de aanpak van de nafase.
Wie is de coördinerend bewindspersoon? Wie heeft welke regie en welk mandaat?
De Minister van JenV is de coördinerend bewindspersoon voor de Wts en de overige vakministers zijn verantwoordelijk voor onderwerpen die specifiek op hun terrein liggen.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk en ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De schadevergoeding na de wateroverlast in Limburg en Brabant. |
|
Derk Boswijk (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Op 13 augustus heeft de Kamer informatie ontvangen over de stand van zaken van de vergoeding van waterschade in Limburg en het onbedijkte gebied langs de Maas in Noord-Brabant. Wat opvalt is de afbakening van het schadegebied, dat niet overeenkomt met het schadegebied zoals in de praktijk aan de orde is. Welke criteria worden gehanteerd om gebieden en/of getroffenen te identificeren?
De criteria voor het bepalen van het schadegebied zijn opgenomen in de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts). In dat gebied dient sprake te zijn van een overstroming door zoet water, een aardbeving dan wel een ramp met vergelijkbare impact en er dient sprake te zijn van materiële schade of kosten zoals opgenomen in artikel 4 van de Wts (onder andere schade aan woning, woonwagen, inboedel, en openbare infrastructurele voorzieningen). Bij koninklijk besluit, gepubliceerd in het Staatsblad van 9 september 2021, is de Wts van toepassing verklaard op afstromend water in Limburg. In afstemming met betrokken partijen zoals de gemeenten, veiligheidsregio’s, waterschappen en provincies is de afgelopen periode gewerkt aan het vaststellen van het schadegebied op grond van de Wts.
Welk handelingskader hebben provincies en/of anderen om getroffen ondernemers in aanmerking te laten komen voor bepaalde tegemoetkoming in schade?
De extreme wateroverlast in Limburg is door het kabinet tot ramp verklaard. Daarom zet het kabinet de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) in. De Wts is een vangnet voor materiële schade die niet verzekerbaar, niet verhaalbaar en niet vermijdbaar is. Om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming moet iemand schade hebben geleden in het vastgestelde schadegebied. In de Regeling tegemoetkoming waterschade in Limburg en het onbedijkte gebied langs de Maas in Noord-Brabant in juli 2021, gepubliceerd in de Staatscourant van 9 september 2021, zijn de voorwaarden nader uitgewerkt. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voert de regeling uit. Vanaf 9 augustus is het voor getroffenen mogelijk om schade te melden bij RVO. Vanaf de week van 6 september start RVO met het laten uitvoeren van de eerste schade expertises. Als de schadeformulieren retour ontvangen zijn zal RVO namens de Minister van Justitie en Veiligheid op de aanvragen besluiten en uitbetalen.
In het derde kwartaal van 2021 kunnen ondernemers een beroep doen op de NOW en TVL wanneer zij aan de voorwaarden voor deze regelingen voldoen. Ten aanzien van de economische schade als gevolg van omzetderving wil het kabinet het gesprek voeren met de regio en ondernemersvertegenwoordigers, gericht op kosten in het vierde kwartaal van 2021, waarbij nadrukkelijk aandacht is voor proportionaliteit (hoeveel ondernemers hebben nog omzetschade in het vierde kwartaal), uitvoerbaarheid en precedentwerking.
Bent u op de hoogte dat ook meer stroomafwaarts, dus buiten de huidige afbakening van het schadegebied, ondernemers zwaar getroffen zijn?
Ik ben ervan op de hoogte dat op meerdere plekken langs de Maas medio en eind juli schade is ontstaan als gevolg van de hoge waterstanden.
Komt door dit besluit het rechtgelijksheidsprincipe niet in het geding?
De Wts is een instrument van de rijksoverheid om gedupeerden van een ramp die valt onder de werking van de wet, een tegemoetkoming in de geleden schade en gemaakte kosten te verstrekken. Voor toepassing van de Wts dient in ieder geval sprake te zijn van een ramp als bedoeld in artikel 1 van de Wet veiligheidsregio’s (Wvr). Het kabinet is van mening dat de gebeurtenissen in Limburg en een beperkt deel van Noord-Brabant in juli 2021 als ramp in vorenstaande zin moeten worden gezien. Deze ramp heeft plaatsgevonden in het vastgestelde schadegebied. Buiten dit gebied is er geen sprake van een ramp als hiervoor bedoeld. Het is binnen de huidige wetgeving dan ook niet mogelijk om gebieden buiten het schadegebied onder de ministeriële regeling voor de ramp medio juli te laten vallen.
Deelt u de mening dat ondernemers die buiten het afgebakende gebied vallen die aantoonbaar schade hebben geleden als gevolg van het hoge water ook voor compensatie in aanmerking moeten komen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe wilt u dit gaan formaliseren en organiseren?
Zie antwoord vraag 4.
In de praktijk worden gronden door ondernemers en grondeigenaren onderling tijdelijk geruild. Dit komt de bodemgezondheid ten goede. De huidige regelingen sluiten onvoldoende aan bij deze in de praktijk gebruikelijke werkwijze. Bent u bereid hier opnieuw naar te kijken?
Een gedupeerde, ongeacht of dit een gebruiker van de grond of een grondeigenaar is, kan, indien wordt voldaan aan de voorwaarden in de Regeling tegemoetkoming waterschade in Limburg en langs het onbedijkte deel van de Maas in Noord-Brabant in juli 2021, een aanvraag indienen voor een tegemoetkoming in schade. Op basis van de Wts kan per schade aan een perceel één aanvraag worden gedaan voor teeltplanschade. Wie de schade aanvraagt en, indien aan de voorwaarden voldaan wordt, een tegemoetkoming krijgt is afhankelijk van de civielrechtelijke relatie tussen de grondeigenaar en de grondgebruiker.
De verantwoordelijkheid voor het reinigen van de woning van een dierbare na een geweldsincident of zelfmoord |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Mariëtte moest huis vermoorde dochter zelf schoonmaken: overal zat bloed»?1
Wij hebben kennisgenomen van het artikel. Daarin staat dat nabestaanden na het overlijden van een dierbare zelf aan de slag moeten met de reiniging van de woning waar het delict heeft plaatsgevonden en dat de kosten daarvan voor eigen rekening komen.
Het is schrijnend als nabestaanden na een geweldsincident of een zelfdoding worden geconfronteerd met een ernstig vervuilde woning van een dierbare en zelf verantwoordelijk zijn voor het schoonmaken. Het is zeer voorstelbaar dat een dergelijke confrontatie voor nabestaanden traumatiserend kan zijn. Een dergelijke confrontatie verdraagt zich slecht met een belangrijke doelstelling van slachtofferbeleid, te weten het ondersteunen en helpen van slachtoffers en nabestaanden bij het te boven komen van de gevolgen van een delict. Het reinigen van de woning na een dergelijk incident kan in beginsel redelijkerwijs niet van nabestaanden verwacht worden.
Wat vindt u er van dat nabestaanden kennelijk zelf verantwoordelijk zijn voor het schoonmaken van een woning na een geweldsincident of een zelfdoding? Erkent u dat dit gruwelijk en traumatisch kan zijn en dat dit redelijkerwijs niet van nabestaanden verlangd en verwacht kan en mag worden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak komt het voor dat nabestaanden geconfronteerd worden met een dergelijk dubbel trauma?
De politie registreert niet hoe vaak sprake is van een dergelijke situatie. Slachtofferhulp Nederland (SHN) heeft mij gegevens verstrekt op basis van een interne inventarisatie, waarbij casemanagers – professionele krachten die slachtoffers en nabestaanden van ernstige delicten bijstaan – zijn bevraagd. SHN heeft een voorzichtige inschatting gemaakt dat het schoonmaken van een woning, wanneer deze een plaats delict betreft, landelijk ongeveer vijftig keer per jaar voorkomt. Onduidelijk is in hoeveel gevallen nabestaanden ook daadwerkelijk worden geconfronteerd met de reiniging van een woning. Onbekend is in hoeverre de omgeving van slachtoffers en nabestaanden hierin ondersteunt.
Bent u bereid hierover met Slachtofferhulp Nederland in gesprek te gaan, om de problematiek en oplossingen hiervoor te bespreken? Zo nee, waarom niet?
Ja. Er worden reeds gesprekken gevoerd met SHN en andere betrokken organisaties, zoals de politie en het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
Deelt u de mening dat landelijk beleid nodig is om te voorkomen dat nabestaanden geconfronteerd worden met de verantwoordelijkheid en de kosten om een woning van een dierbare die overleden is schoon te maken als er sprake is van veel bloed of andere omstandigheden die trauma kunnen veroorzaken?
In gesprekken met betrokken organisaties, waaronder de politie en het Openbaar Ministerie, is tot nu toe gebleken dat er geen eenduidige werkwijze bestaat. Het komt bijvoorbeeld voor dat de familierechercheur zelf een gespecialiseerd schoonmaakbedrijf inschakelt of nabestaanden daarnaar doorverwijst. Wij gaan hierover nader in gesprek met de politie, het Openbaar Ministerie, SHN en het Schadefonds Geweldsmisdrijven om een scherper beeld van deze problematiek te krijgen, hoe vaak nabestaanden hiermee geconfronteerd worden en welke werkwijzen er zijn om nabestaanden te ondersteunen in deze situaties. Op basis van deze inventarisatie bepalen wij vervolgens of, en zo ja, op welke wijze er een extra inspanning moet worden geleverd om nabestaanden hierin tegemoet te komen. Ik zal uw Kamer informeren in de komende voortgangsbrief over de Meerjarenagenda Slachtofferbeleid 2018–2021, te versturen voor het einde van dit jaar.
Bent u er voorstander van een potje of een fonds tot stand te brengen waardoor deze zorg voor de reiniging, de verantwoordelijkheid en de kosten in ieder geval niet bij de nabestaanden rusten, om hoge kosten en trauma te voorkomen? Zo nee, wat gaat u dan doen om dit doel te bereiken?
Zie antwoord vraag 5.
De benoeming van nieuwe bewindslieden |
|
Lilian Marijnissen , Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat een demissionair kabinet een andere staatsrechtelijke status heeft dan een niet-demissionair kabinet en waarin ligt volgens u het verschil?
Zoals bekend heb ik op 15 januari jl. aan de Koning het ontslag van de Minister-President en alle Ministers en Staatssecretarissen aangeboden. De Koning heeft dit ontslag in overweging genomen en heeft de Minister-President, Ministers en Staatssecretarissen verzocht al datgene te blijven verrichten, wat zij in het belang van het Koninkrijk noodzakelijk achten. Gelet op de demissionaire status van de bewindspersonen is het staatsrechtelijk gebruik dat het kabinet terughoudend is in het formuleren van nieuw beleid en het nemen van verstrekkende besluiten. Dat geldt echter niet voor besluiten die geen uitstel dulden. Deze uitgangspunten nemen de bewindspersonen van het kabinet niet willekeurig maar consequent in acht. Het oordeel hierover is uiteindelijk aan de Tweede Kamer.
Vindt u dat de demissionaire status voldoende blijkt uit de uitingen van de bewindslieden en welke afspraken zijn hierover gemaakt?1 2 3 4
Zie antwoord vraag 1.
Hoe past het bij de demissionaire status van het kabinet om bijvoorbeeld wel met spoed een nieuwe wet te maken over de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) maar een uitspraak van de Kamer, die uiteraard niet demissionair is, over de verhoging van de zorgsalarissen naast zich neer te leggen?
De Minister van Justitie en Veiligheid is in de Tweede Kamer ingegaan op de noodzaak in verband met de voortgang van de werkzaamheden van de NCTV in het kader van de nationale veiligheid om op zo kort mogelijke termijn dit wetsvoorstel in procedure te brengen. Het is zoals gebruikelijk aan de Tweede Kamer om te beoordelen of de demissionaire status van het kabinet in de weg staat aan behandeling ervan. Op de wens van de Tweede Kamer om de zorgsalarissen te verhogen is het kabinet herhaaldelijk uitgebreid ingegaan. Kortheidshalve verwijs ik daarnaar.
Bent u het ermee eens dat de demissionaire status niet willekeurig gebruikt kan worden al naar gelang het demissionaire bewindslieden uitkomt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het volgens u staatsrechtelijk gewenst en in de praktijk wenselijk dat Kamerleden een dubbelfunctie hebben als Minister of Staatssecretaris en welke afspraken zijn hierover gemaakt?5
In de Grondwet (artikel 57, tweede lid) staat onder meer dat een lid van de Staten-Generaal niet tevens Minister of Staatssecretaris kan zijn. Hierop bestaat de uitzondering dat een Minister of Staatssecretaris die zijn ambt ter beschikking heeft gesteld, dit ambt kan verenigen met het lidmaatschap van de Staten-Generaal, totdat omtrent die beschikbaarstelling is beslist (artikel 57, derde lid). Doel hiervan is onder meer om volwaardige bezetting van het kabinet in de demissionaire periode te waarborgen.
De uitzondering op de onverenigbaarheid van functies is, naar het oordeel van het kabinet, zodanig geformuleerd dat deze zowel op zittende bewindspersonen als op nieuw te benoemen bewindspersonen ziet. Het door de Minister-President namens alle Ministers en Staatssecretarissen ingediende ontslag ziet namelijk ook op mogelijk nog te benoemen bewindspersonen. Hieruit volgt dat de uitzondering uit artikel 57, derde lid, Grondwet ook op hen van toepassing is.
In het kabinet is de afspraak gemaakt dat bewindspersonen die tevens Kamerlid zijn niet het woord voeren in debatten waarbij medebewindspersonen het kabinetsbeleid verdedigen, dat zij geen stemverklaringen afleggen, dat zij niet optreden als plv. voorzitter van de Tweede Kamer en dat zij niet deelnemen aan parlementaire delegaties.
In deze context is de hoedanigheid van demissionaire bewindspersonen die tevens lid van de Tweede Kamer zijn, naar het oordeel van het kabinet, helder.
Bent u het ermee eens dat helder moet zijn in welke hoedanigheid een bewindspersoon of Kamerlid een functie uitoefent en dat dit op dit moment niet helder is?6
Zie antwoord vraag 5.
Waarom wordt de personele bezetting van het kabinet de dag nadat de Kamer met zomerreces is gegaan bekend gemaakt?
De besluiten hieromtrent zijn bekend gemaakt op het eerst mogelijke moment.
Is de datum van 10 augustus voor de beëdiging gekozen omdat op die dag de Koning even een dag terug was van zijn vakantie in Griekenland of is er een inhoudelijke reden om voor deze datum te kiezen?
Met het oog op de zomerperiode en de eerste ministerraad na het zomerreces op 13 augustus 2021, is de beëdiging gepland op 10 augustus 2021.
Hoe lang vindt u dat een dubbelfunctie als Kamerlid en demissionair bewindspersoon kan voortduren en vindt u niet dat de Kamer inhoudelijk wordt verzwakt als elf Kamerleden niet beschikbaar zijn voor hun inhoudelijke, controlerende en medewetgevende taak?
In gevolge artikel 57 derde lid van de Grondwet kan een Minister of Staatssecretaris die zijn ambt ter beschikking heeft gesteld, het ambt verenigen met het lidmaatschap van de Staten-Generaal totdat omtrent die beschikbaarstelling is beslist. Het is verder niet aan het kabinet om een oordeel te vellen over het functioneren van de Tweede Kamer.
Kunt u uiteenzetten welke rechten op wachtgeld er zijn voor de demissionaire bewindslieden die nu zijn aangesteld, waarbij tevens de rechten van de functie als Kamerlid worden meegenomen?
Bewindspersonen hebben na hun aftreden recht op een uitkering zolang zij op de dag van het ontslag nog niet de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. Dit geldt ook voor gewezen bewindspersonen die op dat moment Kamerlid zijn. De duur van de uitkering wordt op grond van het loopbaanprincipe (artikel 7, vierde lid van de Appa) bepaald op grond van alle eerdere Appa-functies. Wanneer de maximale duur van de uitkering gezien de ambtsduur als Kamerlid al is bereikt, welke drie jaar en twee maanden is, heeft de ambtsduur als bewindspersoon geen langere uitkeringsduur tot gevolg dan de als Kamerlid al bereikte drie jaar en twee maanden. De hoogte van een uitkering wordt afgeleid van de bezoldiging (inclusief eindejaars- en vakantie-uitkering) van bewindspersoon. Andere inkomsten worden daarop in mindering gebracht. De uitkering betreft 80% in het eerste jaar en 70% in de daaropvolgende jaren. Voorts geldt een sollicitatieplicht voor bewindspersonen vanaf drie maanden na aftreden.
De recent benoemde Staatssecretarissen van Economische Zaken en Klimaat (Klimaat en Energie), van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Infrastructuur en Waterstaat, die tevens Kamerlid zijn, hebben mij overigens gemeld dat zij, indien aan de orde, als Kamerlid te zullen afzien van de uitkering die voortvloeit uit hun functie als bewindspersoon.
Het openbaar maken van gegevens op 16 juli 2021 in het kader van de WOB (Wet Openbaarheid van Bestuur) met als onderwerp Lelystad Airport |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Hoe kunt u garanderen dat er sprake is van een evenwichtige belangenafweging terwijl de Nederlandse Staat ook aandeelhouder is van luchthaven Schiphol en KLM en dus een direct financieel belang heeft bij de opening van Lelystad Airport?1
Bij de besluitvorming over Lelystad Airport heeft de regering zich aan wettelijke procedures te houden die zijn vastgesteld om de belangen van burgers en ondernemers te beschermen. Aan de procedure met betrekking tot de legalisatie van meldingen heb ik mij bij de uitvoering van mijn taak als bevoegd gezag op grond van de Wet natuurbescherming te houden. Deze taak staat los van politieke afwegingen en overheidsdeelneming in de Naamloze Vennootschappen van luchthavens. In haar rol van aandeelhouder laat de Staat de bedrijfsvoering aan het bedrijf zelf; het bedrijf geeft uitvoering aan het strategisch plan van de onderneming.
Hoe verantwoordt u, gezien het feit dat de agrarische sector in Nederland volledig wordt uitgekleed vanwege de stikstofproblematiek, het openen van een vliegveld dat dus nog niet in werking is of was ten tijde van de PAS-uitspraak van de Raad van State op 29 mei 2019 terwijl dat vliegveld een aanzienlijke bijdrage gaat leveren aan stikstofdepositie in Nederland?2
Het is een politiek besluit om het vliegveld te openen. Om dat te kunnen besluiten, is voor luchthaven Lelystad een toekenning van stikstofruimte nodig. Het legaliseren van de melding is een van de manieren waarop dat mogelijk is.
Kunt u het feit dat de stikstofruimte uit de Warme Sanering Varkenshouderij volledig gebruikt lijkt te worden voor Lelystad Airport en zo het gevoel bevestigt dat leeft in de agrarische sector dat de sector moet wijken voor andere economische belangen en het stikstofbeleid dus helemaal niet gaat over natuurverbetering, ontzenuwen of toelichten?
Bij de toebedeling van ruimte uit de Warme Sanering Varkenshouderij wordt gekeken voor welke meldingen geldt dat de beschikbare ruimte de stikstofdepositie-effecten afdekt. Op basis daarvan wordt gekeken welke meldingen met deze ruimte gelegaliseerd kunnen worden. Vanwege de locatie van de effecten van deze maatregel is het technisch onmogelijk de melding van Lelystad met deze maatregel te legaliseren. Het is dus onjuist dat stikstofruimte uit de Warme Sanering Varkenshouderij gebruikt zal worden voor het legaliseren van Lelystad Airport.
Hoe denkt u nog draagvlak in de agrarische sector te krijgen voor stikstofmaatregelen?
Ik heb veelvuldig contact met verschillende landbouworganisaties en individuele boeren. Uit die gesprekken komt steeds naar voren dat de stikstofproblematiek complex is. Het vraagt zowel van het kabinet als van de sectororganisaties veel inspanning om gedragen oplossingen te vinden en tegelijkertijd perspectief voor de lange termijn te creëren.
Welke argumenten heeft u om op deze wijze invulling te geven aan legalisatie voor Lelystad Airport terwijl agrarische bedrijven nog minstens 2 jaar moeten wachten?
Bij het bepalen van welke melding gebruik mag maken van stikstofruimte, is een systematiek ingericht waar de opgave met objectieve criteria wordt ingevuld, zoals het al dan niet hebben van een handhavingsverzoek. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen verschillende sectoren. Deze systematiek is uitgebreid beschreven in de (ontwerp)Regeling tot wijziging van de Regeling natuurbescherming en de Omgevingsregeling (nieuwe versie Aerius Calculator en wijziging stikstofregistratiesysteem).
Hoe gaat u het gebrek aan vertrouwen in een rechtvaardig stikstofbeleid oplossen?
De overbelasting van natuur door stikstof is een feit. Ik heb veelvuldig contact met verschillende landbouworganisaties en individuele boeren. Uit die gesprekken komt steeds naar voren dat de stikstofproblematiek complex is. Het vraagt zowel van het kabinet als van de sectororganisaties veel inspanning om gedragen oplossingen te vinden en tegelijkertijd perspectief voor de lange termijn te creëren.
Hoe gaat u waarborgen dat er via de correcte wegen, op democratische wijze, afwegingen worden gemaakt, gezien het feit dat uit het WOB-besluit blijkt dat er voortdurend, via appjes en mailtjes, gezocht wordt naar manieren om buiten de wet om te opereren zoals via een ander rekenmodel voor Lelystad Airport en zelfs een beroep op de bevoegdheid van de Minister om af te wijken van de wet en de 30% afroming niet voor Lelystad Airport te laten gelden?
Bij de besluitvorming over Lelystad Airport heeft de regering zich aan wettelijke procedures te houden, die zijn vastgesteld om de belangen van burgers en ondernemers te beschermen. Aan de procedure met betrekking tot de legalisatie van meldingen heb ik mij bij de uitvoering van mijn taak als bevoegd gezag op grond van de Wet natuurbescherming te houden. De ambtelijke advisering verliep en verloopt binnen de kaders van de wet.
Hoe komt u bij de stellingname dat Lelystad Airport te goeder trouw de melding in het kader van de Programma Aanpak Stikstof (PAS) heeft gedaan terwijl verderop in de stukken valt te lezen dat andere PAS-melders die bij nader inzien boven de 1 mol depositie uitkwamen NIET te goeder trouw zullen hebben gehandeld, gezien het feit dat uit de gegevens blijkt dat «te goeder trouw» onderwerp van gesprek is?
De veronderstelling van het bevoegd gezag is dat in beginsel elke melding te goeder trouw is ingediend. Dat geldt ook voor de melding van Lelystad Airport. Verder is het voor het bevoegd gezag niet mogelijk om vast te stellen of dat al dan niet terecht is. Zodoende is dit geen onderdeel van het verificatieproces. In de passage over dit onderwerp (wob stuk 56a, pagina 116) wordt verwezen naar gemelde activiteiten waarvan de maximale bijdrage meer dan 1 mol/ha/jaar bedroeg.
Wat rechtvaardigt deze verdachtmaking naar andere melders en wat rechtvaardigt het idee dat Lelystad Airport wel te goeder trouw heeft gehandeld?
Zoals ik in de beantwoording van vraag 8 toelicht, de veronderstelling van het bevoegd gezag isdat in beginsel elke melding te goeder trouw is ingediend3.
Waarom ging het proces gewoon door terwijl bekend was dat de stikstofberekeningen niet klopten?
In de Kamerbrief van 24 april 2020 (Kamerstuk 35 334, nr. 82) heb ik aangegeven dat de legalisatie van de meldingen is gestart, waarbij alle meldingen hetzelfde stappenplan doorlopen. Stap één van de legalisatie bestaat uit het verifiëren of de toenmalig ingevoerde gegevens nog actueel zijn. De verificatie van de gegevens door het bevoegd gezag (LNV) vindt momenteel plaats.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één beantwoorden en wel vóór 1 september 2021?
Ik heb de vragen één voor één beantwoord. Het is niet gelukt de beantwoording voor 1 september te versturen.
Het spioneren van burgers door ambtenaren |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met de conclusies van het onderzoek van NHL Stenden Hogeschool in Leeuwarden en de Rijksuniversiteit Groningen waaruit in mei bleek dat Nederlandse gemeenten op grote schaal meekijken met burgers op sociale media?
Ja.
Bent u voorts bekend met de berichten «Ambtenaren spioneren op social media van Delftenaren» en «Delft stopt met online volgen van inwoners: wel risico voor openbare orde»?1 2
Ja.
Klopt het dat het spioneren met onder meer nepaccounts illegaal is en gemeenten flinke boetes -opgelegd door de Autoriteit Persoonsgegevens- kan opleveren? Graag een toelichting hierop.
Het onderzoek van NHL Stenden Hogeschool en de Rijksuniversiteit Groningen laat zien dat monitoring van social media in vrijwel alle gemeenten plaats vindt, maar dat de doelen, middelen en manieren van social media gebruik uiteenlopen. Als bij monitoring persoonsgegevens worden verwerkt, mag dat alleen binnen de kaders van de AVG. Handhaving vindt door de Autoriteit Persoonsgegevens plaats en kan tot boetes leiden.
Deelt u de mening dat het volgen van socialmedia-accounts die een gevaar kunnen vormen voor de openbare orde en veiligheid een taak is van de politie en niet van ambtenaren die voor Sherlock Holmes willen spelen? Graag een toelichting.
Zoals ik reeds beantwoordde bij soortgelijke vragen van uw lid mw. Leijten (ingezonden 25 mei 2021, met kenmerk 2021Z08830) valt te constateren dat de digitalisering van de samenleving eraan bijdraagt dat veiligheids- en leefbaarheidsvraagstukken zich ook naar de online wereld verplaatsen. We zien, zo gaf ik bij die beantwoording ter illustratie tevens aan, dat wijkagent, buurtwerk en jongerenwerker hun werkzaamheden hierdoor ook online gaan verrichten. Zowel de gemeente als de politie hebben derhalve wettelijke taken in het kader van de handhaving van openbare orde en veiligheid. Deze worden dus ook online uitgeoefend. Dit geschiedt binnen de kaders en grenzen van de Gemeentewet, Politiewet en aanverwante wetgeving, waaronder ook de privacywetgeving. Daar waar sprake is van opsporing van strafbaar gedrag berust deze taak bij de politie, die daarbij optreedt onder gezag van het OM.
Klopt het dat gemeenten wachten op een protocol van het Ministerie van Binnenlandse Zaken waarin staat hoe ambtenaren het beste om kunnen gaan met openbare informatie over inwoners? Zo ja, wanneer verwacht u dat gemeenten over dat protocol kunnen beschikken?
Om bewustwording te vergroten beoogt het kabinet versterking en professionalisering te bereiken van de expertise binnen overheidsorganisaties. We ontwikkelen daarom een handreiking Monitoring waarin we aangeven hoe de departementen, gemeenten en uitvoeringsinstanties binnen de kaders van de AVG kunnen monitoren. Ik verwacht deze handreiking aan het einde van het jaar aan te kunnen bieden.
Deelt u de mening dat informatie vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken voor gemeenten van groot belang is, daar uit onderzoek blijkt dat gemeenteambtenaren zich er vaak niet van bewust zijn dat ze de wet overtreden?
Het onderzoek van NHL Stenden Hogeschool en de Rijksuniversiteit Groningen laat zien dat men nog onvoldoende bewust is van de kaders van de AVG. Hoewel gemeenten een eigen verantwoordelijkheid hebben om wettelijke regels na te leven, ook bij de verwerking van persoonsgegevens, zie ik het als taak van de rijksoverheid om hen daarin te ondersteunen.
Bent u bekend met het feit dat privacywaakhond Autoriteit Persoonsgegevens de Delftse situatie zorgelijk noemt vanwege het gegeven dat gemeenten en overheden mensen absoluut niet zomaar mogen volgen? Zo ja, hoe gaat u een einde maken aan deze illegale spionagepraktijken bij gemeenten? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ja. De Autoriteit persoonsgegevens houdt toezicht op de naleving van de AVG en geeft met deze uitspraak een stevig signaal. Gemeenten hebben echter hun eigen verantwoordelijkheid om wettelijke regels na te leven. Het blijft dan ook aan de gemeenten zelf om waar nodig organisatorische en technische maatregelen te nemen en processen aan te passen. Wanneer naleving en intern toezicht tekort schieten, zal ik hier in mijn gesprekken met de VNG en gemeenten aandacht voor vragen. We ontwikkelen daarnaast een handreiking Monitoring waarin we aangeven hoe de departementen en uitvoeringsinstanties binnen de kaders van de AVG kunnen monitoren.
Het eisen van vaccinatiebewijzen door ondernemers en andere organisaties |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van berichten dat particuliere ondernemers bezoekers of klanten willen verplichten een vaccinatiebewijs te tonen, alvorens zij kunnen deelnemen aan activiteiten?1
Ja.
Bent u op de hoogte van berichten dat steeds meer landen om ons heen vaccinatiebewijzen gaan eisen, om toegang te krijgen tot activiteiten en/of werk?2 3
Ja.
Kunt u zich als minster van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uw uitspraak nog herinneren dat er geen vaccinatiedwang en ook geen vaccinatiedrang komt?
Ja.
Bent u van mening dat het eisen van vaccinatiebewijzen leidt tot een vorm van vaccinatiedwang of vaccinatiedrang?
Ik wil graag benadrukken dat vaccinatie tegen COVID-19 voor iedereen vrijwillig is. Iedereen is vrij om al dan niet te kiezen voor vaccinatie. Het kabinet kiest om deze reden voor beleidsinterventies die de keuze voor vaccinatie kunnen beïnvloeden (zoals het aanbieden van begrijpelijke en toegankelijke informatie voor verschillende doelgroepen), maar de keuzevrijheid niet beperken. Echter, een vrije keuze betekent niet een vrijblijvende keuze. Vrijheid komt nooit zonder verantwoordelijkheid. Niet alleen voor jezelf, maar juist ook voor elkaar. Dat brengt nieuwe discussies met zich mee, want hoe ga je om met vrijheden in een samenleving waarin het grootste deel is gevaccineerd, en een klein deel niet. Ik wil de komende weken gebruiken voor een zorgvuldige uitwerking hiervan. Eerdere adviezen en afwegingen rondom vaccinaties, bijvoorbeeld van de Gezondheidsraad, neem ik daarin natuurlijk mee. Een eerste gedachtewisseling met experts om de relevante vragen en onderwerpen te inventariseren heeft reeds plaatsgevonden. De Kamer wordt uiteraard geïnformeerd over de voortgang.
Wat vindt u van het eisen van een vaccinatiebewijs door particuliere ondernemers, zoals een dansschool en reisorganisaties?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven wil het kabinet géén directe of indirecte vaccinatieplicht, -drang of dwang opleggen. Wij vinden het daarom onwenselijk als private partijen gaan vragen naar een vaccinatiebewijs. Wel kunnen private partijen die vallen onder de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen een coronatoegangsbewijs gebruiken, maar hierdoor weten zij niet of iemand is gevaccineerd, getest of hersteld van corona. Zij kunnen dus niet vragen naar een vaccinatiebewijs.
De wet noemt de volgende sectoren: cultuur, evenementen, georganiseerde jeugdactiviteiten, horeca, sport en het beroeps- en hoger onderwijs. Door het amendement Van der Staaij is het voor overige sectoren die als publieke plaats zijn aan te merken, zoals de detailhandel, niet mogelijk om gebruik te maken van coronatoegangsbewijzen en dus daarmee ook niet mogelijk om een vaccinatiebewijs te vragen.
Besloten plaatsen, zoals een vereniging, zijn niet uitgesloten door de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen. Daar kan dus wel worden gevraagd naar een toegangsbewijs. Hierbij is het wel relevant dat deze ondernemers moeten voldoen aan bijvoorbeeld het recht op gelijke behandeling, het recht op bescherming van de privacy en de lichamelijke integriteit.
Gaat u hier een duidelijk standpunt over innemen en dit standpunt delen in de eerstvolgende persconferentie?
In de persconferentie van vrijdag 13 augustus jl. is dit dilemma uitgebreid benoemd. Daarin, en in de stand van zakenbrief van 13 augustus, is ook geschetst hoe ik invulling wil geven aan dit vraagstuk.
Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 6.
Is het voor particuliere ondernemers juridisch toegestaan om een vaccinatiebewijs te eisen?
Ik heb de juridische context geschetst in mijn antwoord op vraag 5
Kunt u bovenstaande vraag beantwoorden vanuit de juridische kennis die hierover is bij de overheid, in plaats van alleen te verwijzen naar de rechtspraak?
Dat heb ik gedaan.
Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 9.
Is het kabinet van mening dat grondrechten van burgers worden geschonden als ondernemers, scholen of andere organisaties vaccinatiebewijzen gaan eisen alvorens mensen toegang te geven?
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 heb aangegeven is in de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen bepaald welke sectoren gebruik mogen maken van coronatoegangsbewijzen. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat het daadwerkelijk gebruik van een coronatoegangsbewijs voor het beroeps- en hoger onderwijs door middel van een algemene maatregel van bestuur moet worden bepaald. De optie is voorzien in de wet maar moet bij een AMvB worden «aangezet». Deze zware juridische procedure heeft te maken met de gewenste vrije toegankelijkheid van het onderwijs en het recht op onderwijs. Het kan wenselijk zijn om in de toekomst een toegangsbewijs in het onderwijs te vragen, als de epidemiologische situatie zodanig zou zijn dat weer tot afstandsdonderwijs overgegaan zou moeten worden. Het inzetten van toegangsbewijzen kan dan een proportionele aanpak zijn. Dat sluit aan bij het advies van 4 februari van de Gezondheidsraad waarin gesteld wordt dat de minst ingrijpende inbreuk gerechtvaardigd kan zijn.
Voor de andere hiervoor genoemde sectoren gebeurt het voorschrijven van toegangsbewijzen door middel van een ministeriële regeling. Door het vragen naar een coronatoegangsbewijs worden grondrechten van burgers beperkt. Zowel in de toelichting van de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen (Kamerstuk 35 807, nr. 3) als de amvb of ministeriële regeling wordt gemotiveerd waarom deze beperking geoorloofd is.
Zo nee, waarom niet?
Nee, daar is geen sprake van. Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 5 en 11.
Kunt u aangeven hoe het eisen van een vaccinatiebewijs strookt met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM)?
De Universele verklaring van de Rechten van de Mens kent verschillende mensenrechten. In de toelichting van de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen zijn de verschillende grondrechten die door het wetsvoorstel worden geraakt benoemd. Het gaat om de lichamelijke integriteit van personen, het recht op bescherming van de privacy, het recht op bewegingsvrijheid en het recht op gelijke behandeling. Deze rechten zijn niet absoluut, dat betekent dat ze beperkt mogen worden, mits dit in verhouding staat tot de doelen waarvoor de rechten worden beperkt en noodzakelijk is in een democratische samenleving. Dit is toegelicht in de memorie van toelichting bij het betreffende wetsvoorstel (Kamerstuk 35 807, nr. 3). Ik verwijs u hiervoor ook naar mijn redenering en afweging in antwoord 11.
Zijn er plannen, of wordt er bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (of binnen het kabinet of Outbreak Management Team) gesproken over, zoals in andere landen het geval is, het verplicht stellen van vaccinatiebewijzen?
Vaccinatiebewijzen zijn onderdeel van de coronatoegangsbewijzen. Deze bewijzen zijn bedoeld om de samenleving weer te kunnen openen. Deze toegangsbewijzen zijn zo ingericht dat er ook alternatieven mogelijk zijn, namelijk een testbewijs.
Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op vraag 4 en 5.
Bent u van mening dat het vragen om een vaccinatiebewijs zal, of op zijn minst kan, leiden tot een samenleving waar mensen (ongevaccineerden) worden uitgesloten?
Het kabinet heeft er voor gekozen om te werken met coronatoegangsbewijzen zodat er ook een alternatief bewijs voor handen is, te weten een testbewijs met negatieve uitslag. Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op vraag 4 en 5 en 14.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat niemand, dus ook ongevaccineerden, wordt uitgesloten van grondrechtelijke vrijheden?
Zoals aangeven in het antwoord op vraag 8 is door de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen voor een aantal sectoren de juridische mogelijkheid gecreëerd om gebruik te maken van coronatoegangsbewijzen. Aangezien hieruit niet valt af te leiden of iemand is gevaccineerd, getest of hersteld van corona, zijn er alternatieven voor personen die niet zijn gevaccineerd. Voor ondernemers van besloten plaatsen ligt dit gecompliceerder, omdat zij een gerechtvaardigd bedrijfsbelang kunnen hebben om wel te vragen naar een vaccinatie voor bezoekers. Zij zullen dit echter altijd moeten onderbouwen. En uiteindelijk zal de rechter bepalen of die afweging de toets kan doorstaan. Op die manier wordt er jurisprudentie ontwikkeld waarmee verdere invulling wordt gegeven aan dit vraagstuk.
Neemt u verantwoordelijkheid voor de toenemende tweedeling in onze maatschappij, met betrekking tot het wel of niet vaccineren? Zo ja, kunt u aangeven wat uw verantwoordelijkheid hierin is geweest?
Ik heb ervoor gekozen om te werken met een coronatoegangsbewijs dat op drie manieren verkregen kan worden. Dat kan een vaccinatiebewijs zijn, een negatief testbewijs of een herstelbewijs. Hierbij wordt alleen aangegeven dat is voldaan aan één van deze manieren, zonder dat wordt getoond welke. Ik wil graag nogmaals benadrukken dat het kabinet géén (in)directe vaccinatieplicht of drang of dwang wil opleggen aan de samenleving. Het moet een vrije keuze zijn voor mensen om zich te laten vaccineren. Het kabinet pleit er voor, ook in internationaal verband, dat voor een vaccinatiebewijs altijd een alternatief moet zijn zoals een recent negatief testbewijs. Op deze manier is er altijd een keuzemogelijkheid en is niemand verplicht een vaccinatie te nemen.
Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 17.
Bent u van mening dat u genoeg heeft gedaan om een tweedeling, of dreigende uitsluiting van mensen (ongevaccineerden), te voorkomen?
Ja. We hebben een systeem ingericht waarin burgers deel kunnen nemen aan de samenleving en zich als alternatief kunnen laten testen om toegang te krijgen. Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 17.
Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 17. Daarin vindt u de afweging die het kabinet heeft gemaakt.
Is uw doel (bescherm de kwetsbaren en houd de druk op de zorg laag), nog steeds hetzelfde?
De kabinetsdoelen in de bestrijding van Covid-19 zijn nog steeds gericht op de druk op de zorg verlagen, kwetsbaren beschermen en zicht houden op het virus. Om de integraliteit van de besluitvorming te bevestigen en verder te ondersteunen heeft het kabinet dit voorjaar geconcludeerd dat het verstandig is om een sociaal-maatschappelijk doel toe te voegen. Dit sociaal-maatschappelijke doel betreft beperken van economische en maatschappelijke schade op korte termijn, aandacht voor structurele maatschappelijke en economische schade, en voorkomen dat de lasten onevenredig neerslaan bij bepaalde groepen. Hierover heb ik uw Kamer 11 mei jl. geïnformeerd.4
Zijn er plannen om deze doelen aan te passen?
Nee, die plannen zijn er niet
Zo ja, welke nieuwe doelen worden genoemd?
Het vierde doel is nieuw. In mei hebben we besloten de sociaal maatschappelijke en economische afweging toe te voegen. Ik wijs u verder op mijn antwoord op vraag 21 en 22.
Kunt u bovenstaande vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Kunt u bovenstaande vragen, gezien de actualiteit, voor 14 augustus beantwoorden?
Helaas is dit niet gelukt. Over een belangrijk deel van deze vragen hebben we een debat gevoerd op 18 augustus jl. Ik heb u toen ook toegezegd dat ik deze week antwoord zou geven op uw vragen.
Het bericht dat de politie zonder wettelijke basis automobilisten en bijrijders heeft gefotografeerd voor opsporing |
|
Joost Sneller (D66), Lisa van Ginneken (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat de politie de afgelopen vijf jaar zonder wettelijke basis het gezicht van automobilisten en bijrijders heeft gefotografeerd voor opsporingsdoeleinden en strafrechtelijke onderzoeken?1
Ja.
Voordat ik over ga tot de beantwoording van de vragen wil ik benadrukken dat de bewering in het NRC-artikel dat de politie zonder wettelijke basis het gezicht van automobilisten en bijrijders heeft gefotografeerd niet juist is. De door u gestelde vragen borduren voort op deze onjuiste voorstelling van zaken. Ik hecht er daarom aan eerst een korte toelichting te geven op de wijze waarop de politie kentekengegevens verkrijgt en verwerkt.
ANPR-camera’s zijn primair gericht op het maken van foto’s van kentekenplaten. Met een ANPR-camera worden overzichtsfoto’s gemaakt. Dit zijn foto’s waarop het voertuig te zien is plus een klein deel van de omgeving. Op een aantal van die overzichtsfoto’s is de bestuurder in beeld. Voor het maken en gebruiken van de ANPR-foto’s zijn verschillende wettelijke grondslagen, die ik hierna toe zal lichten. Kort gezegd bestond er tussen deze grondslagen een verschil ten aanzien van het gebruik van de foto’s, waardoor langs de ene grondslag ongeblurde foto’s wel en langs de andere grondslag ongeblurde foto’s niet gebruikt mochten worden. Om deze disbalans te beëindigen hebben OM en politie besloten alleen geblurde foto’s te gebruiken.
Ter toelichting schets ik hieronder de verschillende wettelijke grondslagen voor het maken en gebruiken van ANPR-foto’s.
Er zijn twee wettelijke grondslagen voor het maken van ANPR-foto’s door de politie:
Artikel 3 Politiewet 2012 (Pw). Met deze grondslag worden ANPR-foto’s gemaakt door gebruikmaking van referentielijsten. Referentielijsten bevatten kentekens van auto’s die worden gezocht door de politie, bijvoorbeeld omdat een auto is gestolen of omdat iemand een openstaande boete heeft. Er is sprake van een hit wanneer een voertuig met een kenteken dat op een referentielijst staat langs een ANPR-camera rijdt. Alleen dan – in het geval van een hit – wordt de foto opgeslagen. Een hit wordt «real-time» gegenereerd, waardoor de politie direct kan overgaan tot opvolging.
Artikel 126jj Wetboek van Strafvordering (Sv). Deze grondslag geeft de politie de bevoegdheid om ANPR-foto’s te maken van alle voertuigen die een ANPR-camera passeren en deze op te slaan voor een periode van maximaal 28 dagen. Deze gegevens kunnen gedurende deze periode worden opgevraagd ten behoeve van de opsporing van een misdrijf of van voortvluchtige personen. Het opvragen van deze gegevens vindt altijd achteraf plaats. Na 28 dagen worden deze ANPR-foto’s automatisch verwijderd.
Het NRC-artikel gaat over het gebruik van ANPR-foto’s waarop personen herkenbaar voorkomen. Daarin verschillen de twee grondslagen:
Op ANPR-foto’s die zijn gemaakt met artikel 126jj Sv als grondslag moeten personen die herkenbaar voorkomen onherkenbaar worden gemaakt (blurren).2
Op ANPR-foto’s die zijn gemaakt met artikel 3 Pw als grondslag rust geen verplichting om personen onherkenbaar te maken.
Het OM en de politie hebben geoordeeld dat een potentiële disbalans kan worden waargenomen tussen de beide grondslagen ten aanzien van het gebruik. Dit heeft ertoe geleid dat zij gezamenlijk de beslissing hebben genomen om – voor de zekerheid – de wettelijke lijn van artikel 126jj Sv voor het gebruik door te trekken naar de artikel-3-foto’s. Hiermee is het gebruik van ANPR-foto’s waarop personen herkenbaar voorkomen op dit moment in het geheel niet mogelijk: deels door wat de wet daarover zegt, deels door een eigen beleidsbeslissing van het openbaar ministerie. Politie en OM hebben deze beslissing op 12 augustus jl. gepubliceerd.3
Sinds wanneer bent u hiervan op de hoogte? Door wie bent u hierover geïnformeerd en hoe?
De bewering dat er zonder wettelijke basis gezichten van automobilisten en bijrijders zijn gefotografeerd is onjuist. Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 1.
In augustus 2020 ben ik er schriftelijk van op de hoogte gebracht dat er een ongeblurde ANPR-foto is verstrekt die op grond van artikel 126jj Sv is gemaakt. Dit gebeurde in het kader van het verschijnen van het eerste WODC-monitorrapport. In augustus 2021 ben ik geïnformeerd over twee andere verstrekkingen van dergelijke, op basis van art. 126jj Sv gemaakte, ongeblurde foto’s. Dit gebeurde in het kader van het verschijnen van het tweede WODC-monitorrapport. In mijn antwoord op vraag 3 ga ik hier verder op in.
Als u dit al voor publicatie wist, waarom heeft u de Kamer hier niet over geïnformeerd? Zo nee, waar is het dan misgegaan in de verantwoording aan u? In welke rapportages en overleggen moet de politie verslag doen van dergelijk gebruik van opsporingsmiddelen?
In mijn antwoord op vraag 2 heb ik reeds aangegeven dat ik in het kader van het eerste WODC-monitorrapport ben geïnformeerd over de verstrekking van een ongeblurde ANPR-foto, die was gemaakt op grond van artikel 126jj Sv. In dit eerste monitorrapport wordt één zaak beschreven waarin het OM vanwege de ernst van de zaak (een levensdelict) een ongeblurde ANPR-foto vorderde. Aan deze vordering ging een uitvoerige juridische discussie vooraf, waarbij de verschillende rechtsplichten tegen elkaar zijn afgewogen. Dit monitorrapport heb ik op 3 september 2020 aangeboden aan uw Kamer.4
De politie is verplicht om op verschillende manieren verslag te doen van de uitvoeringspraktijk:
De politie is verplicht om periodiek een interne privacy-audit uit te voeren op onderdelen van de Wpg.5 De politie heeft mij een afschrift van de controleresultaten van de privacy-audits gestuurd.
Daarnaast is de politie gehouden om een Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) uit te voeren ten aanzien van (voorgenomen) hoog-risico-verwerkingen.6 Door middel van een GEB worden de risico’s van de betreffende verwerking voor de rechten en vrijheden van betrokkenen in kaart gebracht en dienen maatregelen te worden geformuleerd om deze risico’s te mitigeren. Er is voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 126jj Sv een wetgevings-GEB uitgevoerd. De politie heeft geen aanvullende GEB uitgevoerd op de toepassing van de nieuwe bevoegdheid. De reden daarvoor is dat ANPR geen nieuwe toepassing of technologie is bij de politie.
Artikel 126jj Sv bevat een evaluatiebepaling. De politie en het OM hebben informatie aangeleverd ten behoeve van dit evaluatieonderzoek. Deze evaluatiebepaling houdt in dat de Minister van Justitie en Veiligheid binnen drie jaar na de inwerkingtreding van de wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de wet in de praktijk stuurt. Het evaluatieonderzoek omvat twee (eerdergenoemde) monitorrondes. Het eindrapport zal ik, samen met een beleidsreactie, dit najaar aanbieden aan uw Kamer. Het verslag van de tweede monitorronde over het jaar 2020 verschijnt gelijktijdig met het eindrapport.
Welke toezichthouders houden toezicht op het vervaardigen en gebruiken van beeldmateriaal voor opsporingsdoeleinden en strafrechtelijke onderzoeken?
Ik interpreteer «beeldmateriaal» in deze vraag als beeldmateriaal waarop personen herkenbaar zijn afgebeeld. Dergelijk beeldmateriaal is juridisch gezien een persoonsgegeven. De verwerking van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van de politietaak is geregeld in de Wet Politiegegevens (Wpg). Het uitvoeringsbesluit dat is gebaseerd op artikel 126jj Sv stelt aanvullende eisen aan de verwerking van de ANPR-afbeeldingen.7
De AP houdt toezicht op de Wpg. Bij een gegevensverwerking met een hoog privacy-risico stelt de Wpg een Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) verplicht.8 Als de dataverwerking een hoog risico betreft en het lukt niet om maatregelen te vinden om dit risico te beperken, dan is voorafgaande raadpleging van de AP verplicht. Tijdens periodieke evaluaties moet de aard en de omvang van alle risico's die in de GEB zijn benoemd worden doorgelicht.
Het vervaardigen en gebruiken van beeldmateriaal voor opsporingsdoeleinden en strafrechtelijk onderzoek vindt plaats onder gezag van de Officier van Justitie.9 Indien tijdens een strafrechtelijk onderzoek onregelmatigheden met betrekking tot het vervaardigen en gebruiken van beeldmateriaal aan het licht zouden komen, is het oordeel daarover in een concrete strafzaak uiteindelijk aan de strafrechter.10
Naast de AP en de rol van de Officier van Justitie is er een intern stelsel van toezicht. Elke politie-eenheid heeft een privacyfunctionaris die zich bezighoudt met advies en toezicht.11 Daarnaast is er een functionaris voor gegevensbescherming die de interne onafhankelijk toezichthouder is.12 De eerder genoemde interne auditfunctie is ondergebracht bij de afdeling Concernaudit van de politie. De Gegevensautoriteit bewaakt de strategische kaders en monitort het beleid.
Hadden de betreffende toezichthouders van deze onrechtmatige surveillance op de hoogte kunnen zijn? Zo nee, waarom niet? Welkechecks and balances hebben hier volgens u gefaald?
Ten aanzien van de vraagstelling wil ik benadrukken dat geenszins sprake is van onrechtmatige surveillance. Waar wel sprake van is, is dat er in drie zaken een op basis van artikel 126jj Sv vervaardigde ongeblurde ANPR-foto is verstrekt aan een onderzoeksteam, terwijl de wettelijke regeling dat niet toestaat.
Ten aanzien van uw vraag over de informatiepositie van de toezichthouders het volgende: uit een GEB kan voortvloeien dat voorafgaande raadpleging van de AP moet plaatsvinden. In mijn antwoord op vraag 3 gaf ik aan dat de politie afgezien van de wetgevings-GEB geen GEB heeft uitgevoerd. Er is daarom ook geen voorafgaande raadpleging van de AP geweest.
Verder voert het WODC het evaluatieonderzoek naar artikel 126jj Sv uit. Dat evaluatieonderzoek omvat twee tussentijdse monitors. De politie en het OM zijn verplicht alle informatie te verstrekken die nodig is voor dat onderzoek.
De Gegevensautoriteit of de Functionaris voor gegevensbescherming kijken niet dagelijks mee bij de werkzaamheden van de politie, dat past niet bij hun rol van toezichthouder. De toepassing van ANPR kan wel onderwerp van een toezichtactie zijn indien de privacyfunctionaris of de Functionaris voor gegevensbescherming daar aanleiding toe ziet.
Beschikt de Autoriteit Persoonsgegevens in uw optiek over voldoende middelen om goed toezicht te houden op dergelijke privacyschendingen door de overheid? Kunt u in uw antwoord ingaan op het feit dat alleen al dit jaar bleek dat de Nationaal Coordinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) onrechtmatig heimelijk burgers volgde, de politie onrechtmatig burgers hackte, defensie onrechtmatig burgers volgde en diverse gemeenten dit ook doen?2
De Autoriteit Persoonsgegevens is een zelfstandig bestuursorgaan en kan haar capaciteit naar eigen inzicht verdelen over haar verschillende taken. In een onderzoek dat door KPMG is uitgevoerd naar de capaciteit en de financiële middelen van de AP is geconcludeerd dat er nog te veel onzekerheden aanwezig zijn om voor de AP tot een eenduidige, meerjarige, vooruitkijkende capaciteitsraming te komen. De Minister voor Rechtsbescherming heeft uw Kamer daar in april 2021 over geïnformeerd.14
De verschillende AVG-gerelateerde gebeurtenissen bij overheidsinstanties in het afgelopen jaar onderstrepen het belang van voldoende capaciteit bij de AP.
Deelt u de mening dat de basis van onze rechtsstaat is, dat alles wat de overheid doet gebaseerd moet zijn op democratisch gelegitimeerde wet- en regelgeving? Hoe weegt u in dit licht de consequente overschrijding van de grenzen van de eigen bevoegdheden en de consequente schending van de privacyrechten van burgers door de overheid?
Ja. Ik hecht eraan hieraan toe te voegen dat in het onderhavige geval van een consequente overschrijding van de eigen bevoegdheden evenwel geen sprake is. Zie daarvoor mijn antwoord op vraag 5.
Aan de beschreven verstrekkingen met artikel 126jj Sv als grondslag ging een uitvoerige juridische discussie vooraf, waarbij de verschillende rechtsplichten tegen elkaar zijn afgewogen.
Deze uitvoerige juridische discussie leidde ook tot het eerdergenoemde besluit dat het gebruik van ANPR-foto’s waarop personen herkenbaar voorkomen in het geheel niet meer toestaat.
Welke grondslagen en bijbehorende vereisten zijn er voor het vervaardigen en gebruiken van beeldmateriaal voor opsporingsdoeleinden en strafrechtelijke onderzoeken? Aan welke vereisten is in dit geval, nog los van het ontbreken van een wettelijke grondslag, niet voldaan?
De algemene taakstelling van de politie is af te leiden uit artikel 3 Pw. Het artikel beschrijft wat de politietaak is. Dit betekent dat het artikel niet met zoveel woorden bevoegdheden toekent, maar algemeen wordt aangenomen dat opsporingsambtenaren aan artikel 3 Pw bevoegdheden kunnen ontlenen die nodig zijn om de gestelde taak uit te oefenen – inclusief in voorkomende gevallen het vervaardigen en gebruiken van beeldmateriaal – mits de uitoefening van zo’n bevoegdheid niet een meer dan geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen maakt.
Voor het maken van een meer dan geringe inbreuk is een specifieke wettelijke regeling nodig. Daarin is onder meer voorzien door de regeling van de bijzondere opsporingsbevoegdheden in het Wetboek van Strafvordering. In het algemeen geldt dat de Officier van Justitie beslist over de inzet van meer ingrijpende bijzondere opsporingsbevoegdheden. Voor de inzet van zeer ingrijpende opsporingsbevoegdheden is daarnaast een voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris vereist.
Voor het tweede deel van de vraag verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 1, 5 en 7.
Hoe en wanneer wordt de tijdelijke bevoegdheid voor 28 dagen foto’s van kentekens op te mogen slaan in een database, genaamd Argus, geëvalueerd? Kunt u garanderen dat deze foto’s en de onrechtmatige foto’s van de gezichten van automobilisten en bijrijders steeds na 28 dagen zijn en worden vernietigd? Welke controle vindt daarop plaats?
Art 126jj Sv is op 1 januari 2019 is in werking getreden. Deze wet bevat een evaluatie- en horizonbepaling (zie mijn antwoord op vraag 3) en is in beginsel voor drie jaar van kracht, tenzij bij koninklijk besluit anders wordt besloten. Het WODC heeft in 2021 de wet geëvalueerd. Het eindrapport is klaar. Mede op basis van die evaluatie wordt bepaald of de bevoegdheid wordt gehandhaafd. Het evaluatierapport heb ik samen met mijn reactie op 1 oktober jl. aan uw Kamer aangeboden.15
Na 28 dagen worden de gegevens in de Argusdatabase automatisch verwijderd. Deze automatische handeling is in de privacy-audit gecontroleerd en vastgesteld. In 2019 was er nog een back-up aanwezig van Argus, die een week bewaard bleef voor het geval gegevens ongewild verloren gaan, bijvoorbeeld door een storing. Vanaf 2020 is geen back-up meer gemaakt, om te voorkomen dat gegevens langer bewaard blijven dan wettelijk toegestaan. Hier wordt in het eerste WODC-monitorrapport melding van gemaakt.
Welke juridische implicatie kan het onrechtmatig en onwettelijk gebruik van de foto’s hebben voor strafzaken waarin deze zijn gebruikt voor opsporingsdoeleinden of ter bewijs?
Ten aanzien van deze vraagstelling verwijs ik u allereerst naar mijn antwoord op vraag 5. Wanneer een rechter in strafzaken oordeelt dat er sprake is van informatie die niet conform de heersende rechtsregels is vergaard of verwerkt staat de rechter het instrumentarium ter beschikking zoals beschreven in artikel 359a Sv. Het is aan de rechter om daaraan in het individuele geval de consequenties te verbinden die passend worden geacht.
Dat er 9 jaar na de aardbeving bij Huizinge een chronische ramp gaande is in Groningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u het eens met de stelling dat er meer stress en verdeeldheid ontstaat in het aardbevingsgebied wanneer er weer extra ongelijkheid ontstaat en de beloftes uit het bestuursakkoord niet worden waargemaakt?
Op 6 november 2020 zijn bestuurlijke afspraken gemaakt met de provincie Groningen en de vijf aardbevingsgemeenten1. De uitvoering van deze afspraken wordt wel degelijk waargemaakt. Met de uitvoering van deze afspraken worden concrete stappen gezet voor de bewoners en de veiligheid van hun woningen in het aardbevingsgebied in Groningen. Daarbij is er niet alleen aandacht voor de fysieke veiligheid, maar zijn er ook afspraken gemaakt en middelen beschikbaar gesteld voor agrariërs, MKB’ers, erfgoed en sociaal-emotionele ondersteuning. De bestuurlijke afspraken hebben ook tot doel nieuwe moeilijk uitlegbare verschillen in het gebied als gevolg van wisselende beoordelingsmethoden zo veel mogelijk te voorkomen en indien nodig maatwerk toe te passen. Daartoe is een set aan maatregelen afgesproken van in totaal ruim € 1,5 miljard bovenop wat noodzakelijk is voor de veiligheid.
Staat u nog steeds achter uw belofte van 21 april 2021 toen u stelde dat «de versterking nu echt op stoom komt»? Staat u voorts achter uw uitspraak van 3 juni 2021 toen u zei: «de verwachtingen voor een hoger tempo in de uitvoering in 2021 zijn positief»?1
Ja, ik sta achter deze uitspraken. Zoals in de brief over de voortgang van de versterking van 25 juni jl. al is aangegeven zijn circa 1.500 adressen daadwerkelijk in uitvoering3. Het streven van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) is om in 2021 in totaal voor 1.500 adressen het versterkingsproces af te ronden, een verdubbeling t.o.v. 2020. Dit is volgens de NCG nog steeds haalbaar. Daarnaast verwacht de NCG de in de eerste helft van dit jaar opgelopen vertraging bij het aantal opnames en beoordelingen in de tweede helft van dit jaar grotendeels in te halen en uit te komen op in ieder geval 2650 opnames en 4.000 beoordelingen. Bij het bereiken van deze aantallen speelt de invoering van de typologieaanpak een belangrijke rol. Met deze aanpak kan de NCG bepaalde typen woningen eenvoudiger en sneller opnemen en beoordelen. Tevens pakt de NCG naast de complexere projecten meer panden op waarbij lichtere versterkingsmaatregelen nodig zijn. Dit betekent dat meer panden sneller veilig zullen zijn.
Herkent u dat in het tweede kwartaal van 2021 er slechts 54 woningen zijn versterkt? Met een tempo van gemiddeld 18 versterkte woningen per maand kan toch niet gesproken worden van «op stoom komen» en «een hoger tempo»?2
Ik herken het cijfer van 54 woningen niet. In het tweede kwartaal is voor 17 adressen het versterkingstraject afgerond en is bij 61 adressen de bouw afgerond. Dat wil zeggen dat bij 61 gebouwen het versterkingstraject nog formeel c.q. administratief afgesloten moet worden met de bewoner. Dit is te vinden in het online dashboard dat de NCG maandelijks op zijn website publiceert5. Daarin is te zien dat dit jaar tot en met juli voor 287 adressen het versterkingstraject is afgerond. Zoals gemeld in het antwoord op vraag 2 zal in de tweede helft van het jaar een inhaalslag gemaakt worden.
Weet u dat er mensen zijn die al in 2017 een inspectie gehad hebben voor hun woning nog steeds geen versterkingsadvies hebben ontvangen? Bent u ervan op de hoogte dat deze mensen in het kader van het bestuursakkoord een brief hebben gehad met de belofte dat ze voor 1 juli 2021 zouden horen waar ze aan toe zouden zijn? Is u bekend dat ze nog steeds geen duidelijkheid hebben?
Het is mij bekend dat in 2017 inspecties zijn uitgevoerd, waarvan een groep eigenaren nog steeds geen versterkingsadvies heeft ontvangen. De eerder gecommuniceerde datum van 1 juli 2021 voor het versterkingsadvies aan deze bewoners is helaas niet gehaald. Er is enige tijd onduidelijkheid geweest over de rekenmethodiek voor het versterkingsadvies, waardoor de opdrachtverstrekking van de NCG aan ingenieursbureaus later heeft plaatsgevonden dan gepland. Eigenaren van woningen die in aanmerkingen komen voor een herbeoordeling hebben in juli een brief ontvangen waarin staat dat ze het versterkingsadvies voor januari 2022 ontvangen. In deze brief aan bewoners staat tevens aangegeven dat bewoners bij hun bewonersbegeleider of het bewonerscontactcenter van de NCG terecht kunnen voor nadere (tussentijdse) informatie.
De andere eigenaren die nog wachten op een versterkingsadvies hebben dit voorjaar een brief gehad naar aanleiding van de bestuurlijke afspraken waarin is aangegeven dat het de ambitie van het Rijk, regionale overheden en NCG is om alle opnames en beoordelingen eind 2023 af te ronden.
Wanneer is het meerjaren versterkingsprogramma gereed? Wordt dit programma openbaar en voor alle bewoners inzichtelijk? Van welke einddatum van de versterking wordt hierin uitgegaan?
Het Meerjaren Versterkingsplan (MJVP) wordt vastgesteld op basis van de lokale programma’s van aanpak van de vijf aardbevingsgemeenten, waarmee de gemeenten sturing geven aan de planning en de uitvoering van de versterkingsopgaven. Daarnaast worden de bestuurlijke afspraken van 6 november 2020 betrokken in het MJVP. Gemeenten zijn momenteel druk bezig met het opstellen van deze programma’s. Doordat de validatie van de typologie-aanpak langer op zich liet wachten, heeft het proces vertraging opgelopen.
De lokale programma’s van aanpak worden dit najaar door de gemeenteraden vastgesteld. Hierna wordt het MJVP met de planning van alle projecten van de versterking vastgesteld tussen Rijk en regio. Ik zal uw Kamer hier aansluitend over informeren, inclusief een overzicht van de gemeentelijke doelstellingen en de projecten die in 2022 starten.
De NCG streeft ernaar de versterkingsopgave in 2028 te kunnen afronden. Dit is ook in lijn met het belang dat het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) aan deze termijn hecht. Een belangrijke factor voor het behalen van deze ambitie is de beschikbare capaciteit in de bouwsector. Door de grote landelijke bouwopgaven kan de beschikbare capaciteit onder druk komen te staan. Daarom is het belangrijk dat het MJVP voor de bouwsector voorspelbare werkstromen in beeld brengt. Op basis hiervan voert de NCG overleg met bouwers en ook Bouwend Nederland. Het MJVP wordt frequent bijgewerkt op basis van actuele voortgang en inzichten, onder andere over de bouwcapaciteit, de werking van de typologieaanpak en aantallen woningen die daadwerkelijk versterkt moeten worden of juist niet. Ik zal uw Kamer hier jaarlijks over informeren.
Kent u het bericht «Boer Henk na aardbeving al zeven jaar van kastje naar muur, niemand wil voor kosten opdraaien»? Bent u van mening dat het rechtvaardig is dat iemand die door de gaswinning in onveiligheid is gekomen zijn bedrijf kwijt dreigt te raken omdat hij na de versterking geen vergunning meer krijgt in het kader van de stikstofuitstoot? Wat gaat u doen voor deze agrariër? Kunt u de Tweede Kamer een overzicht doen toekomen van de stand van zaken van agrariërs die te maken hebben met schade en versterken?3
Ik ben bekend met het bericht. De Provincie Groningen heeft laten weten dat deze casus is opgepakt binnen het Agroprogramma. Vanuit dit programma onder regie van de Provincie worden samen met de gemeente en de NCG de verschillende oplossingsmogelijkheden verkend. Ik zal u op korte termijn per brief informeren over onder andere de stand van zaken met betrekking tot schadeafhandeling en de versterkingsopgave voor agrariërs.
Kent u het bericht «Onrust in Overschild: Midden-Groningen betaalt crisisbezweerder voor complexe versterkingsgevallen»? Snapt u dat bewoners die 150.000 euro te kort komen niet zitten te wachten op een mediator, maar op een oplossing en stellen: «Die medewerker kan er niets aan doen, maar ik denk alleen maar: die vreet ons geld op»? Snapt u dat bewoners die al 9,5 jaar in ellende zitten over de overheid zeggen: «het is gewoon een roversbende»?4 5
Geeft u reeds uitvoering aan het aangenomen amendement van het lid Beckerman (Kamerstuk 35 603, nr. 39) waarmee wettelijk wordt vastgelegd dat alle eigenaren in Groningen recht hebben op een woning die na versterking ten minste een vergelijkbare gebruiksfunctie, gebruiksmogelijkheden en woonoppervlakte heeft? Hoe voorkomt u dat bewoners alsnog geld moeten bijleggen wanneer ze terug willen wat ze hadden? Wat gaat u doen om de ontwrichting in Overschild en andere dorpen die door de overheid is aangericht, door gedupeerden in te delen in verschillende groepen met andere regels, eindelijk te verhelpen?
Zoals ik in mijn brief van 3 maart 2021 heb aangegeven, is het staande praktijk woningen op een dusdanige manier te versterken dat deze naar aard, omvang en gebruik zoveel mogelijk vergelijkbaar blijven11. In de beantwoording van de Kamervragen van 3 mei 2021 heb ik verder aangegeven dat de intentie is dat de staande praktijk wordt voortgezet, maar ook dat het niet in alle gevallen mogelijk is om in absolute zin te garanderen dat een woning hetzelfde blijft12. Soms is er bijvoorbeeld geen alternatief voor een versterkingsmaatregel of veranderen wettelijke bouweisen, hetgeen ertoe kan leiden dat de gebruiksoppervlakte iets kleiner wordt. In die gevallen wordt in overleg met de eigenaar gekeken hoe deze maatregelen op een zo goed mogelijke manier kunnen worden ingepast of gecompenseerd worden waardoor het eindresultaat op de tevredenheid van de bewoner kan rekenen. Die werkwijze geldt voor de hele versterkingsoperatie. Op deze wijze wordt geen uitzondering gemaakt tussen verschillende batches. Voor een toelichting op de aanpak van de gemeente in Overschild verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7.
Weet u dat er gedupeerden in batch 1588 zijn die nog steeds niet voldoende geld krijgen om een vergelijkbare woning terug te bouwen? Weet u dat er gedupeerden in batch 1588 zijn die een kleiner huis terug krijgen na de versterking? Kunt u de Tweede Kamer een gespecificeerd overzicht doen toekomen hoe de extra uitgetrokken € 85 miljen wordt uitgegeven? Is dit voldoende om alle gedupeerden recht te doen?
Voor een toelichting op de uitvoering van batch 1588 verwijs ik naar het antwoord op vraag 7. Met deze afspraken is € 85 mln. gemoeid. Daarmee is er voldoende geld om een woning terug te bouwen met vergelijkbare gebruiksmogelijkheden en die tevens voldoet aan de huidige bouwregelgeving. Dat geldt tevens voor meerkosten in verband met stijgende bouwkosten die worden geïndexeerd op basis van de BDB-index, evenals de meerkosten in verband met BENG (Bijna Energie Neutrale Gebouwen) en in verband met tijdelijke huisvesting via de NCG in plaats dat eigenaren het zelf regelen. Daarnaast kan voor een aantal te slopen panden de korting Verhuurderheffing niet worden geëffectueerd, omdat de hiervoor wettelijke termijnen worden overschreden. Deze korting op de verhuurderheffing is bij de totstandkoming van het financieel arrangement van batch 1588 ingezet als dekkingsmiddel. Deze niet te effectueren korting wordt gedekt uit deze € 85 mln.
Wanneer hebben bewoners die nu nog niets weten over de versterking van hun huis uiterlijk duidelijkheid? Klopt het dat deze mensen nu niet in aanmerking komen voor de subsidies voor het verduurzamen en verbeteren van de woning? Hoeveel inwoners van het bevingsgebied kunnen nu al de genoemde subsidie aanvragen? Hoeveel inwoners niet en wanneer komen zij wel in aanmerking?
De ambitie van het Rijk, regionale overheden en NCG is om alle opnames en beoordelingen van woningen en gebouwen in het versterkingsprogramma van NCG eind 2023 af te ronden. Daarmee krijgen bewoners duidelijkheid over de vraag of hun woning versterkt moet worden om aan de veiligheidsnorm te voldoen. Het klopt niet dat deze eigenaren hierop moeten wachten om de subsidieaanvraag te kunnen doen. Eigenaren kunnen de subsidie voor verduurzamen en verbeteren van de woning nu al aanvragen. Mochten zij dat nog niet hebben gedaan wanneer NCG het versterkingsadvies met de eigenaar bespreekt, dan zal de NCG bij de gesprekken over de planvorming voor de versterking de eigenaar ook informeren hoe de regelingen kunnen worden ingezet bij de versterking. Bijvoorbeeld door de maatregelen voor verduurzaming en woningverbetering tegelijk met de versterking door dezelfde aannemer te laten uitvoeren. Dit voorkomt dat de eigenaar meerdere keren overlast ervaart door werkzaamheden en zo de versterking zo gestructureerd en compleet mogelijk uitgevoerd kan worden.
Is de beloofde inventarisatie van de hoeveelheid mensen die in een schrijnende situatie zitten inmiddels uitgevoerd? Zo ja, kan deze gedeeld worden met de Tweede Kamer? Zo nee, wanneer wordt deze verwacht? Kunnen gedupeerden in en schrijnende situatie reeds geholpen worden en aanspraak maken op een deel van de gereserveerde € 50 miljoen?
In de bestuurlijke afspraken is voor het oplossen van deze situaties 50 mln. euro gereserveerd13. Op 8 juli jl. hebben de gemeenten een brief ontvangen van het interventieteam met de vraag om vastgelopen dossiers aan te dragen. Het interventieteam zal op basis van deze inventarisatie de aangedragen zaken bekijken en bestuderen hoe de ontstane problemen opgelost kunnen worden, zodat bewoners weer perspectief geboden kan worden. Hiermee verwacht het interventieteam in september te beginnen. Eind 2021 wordt uw Kamer geïnformeerd over de voortgang.
Wat is de stand van zaken van de zogenaamde «integrale programma’s voor agrariërs, MKB’ers, erfgoed en sociaal-emotionele ondersteuning» uit het bestuursakkoord? Zijn de inhoudelijke programma’s inmiddels uitgewerkt? Hoe gaat de beschikbare € 50 miljoen worden verdeeld?
Op 16 maart jl. in het Versterkingsoverleg Groningen (VOG) met regionale bestuurders is afgesproken dat de € 50 mln. onder de «integrale programma’s» als volgt worden verdeeld:
Agro
Middelen agroprogramma t.b.v. algemene programmakosten en fondsvorming
19 miljoen
Erfgoed
Middelen erfgoedprogramma t.b.v. meerjarige regeling onderhoud karakteristieke panden
10 miljoen
Sociaal en gezondheid
Middelen sociale en emotionele ondersteuning t.b.v. continuering inzet aardbevingsgemeenten en GGD
10 miljoen
MKB
Middelen integraal programma MKB
11 miljoen
Vanuit de bestuurlijke afspraken wordt € 10 mln. voor sociaal-emotionele ondersteuning beschikbaar gesteld. Deze middelen worden de komende 5 jaar ingezet. Momenteel wordt de verdeling hiervan uitgewerkt door de bestuurlijke tafel sociaal en gezondheid. Deze tafel bestaat uit de directeur Publieke Gezondheid (GGD), de betrokken wethouders van de aardbevingsgemeenten en de Gedeputeerde Gezondheid van de Provincie Groningen.
Op 4 februari jl. is onder regie van de Provincie Groningen een programmatische aanpak vastgesteld voor agrariërs. De Minister van LNV heeft u hiervan per brief op de hoogte gesteld14. Er zijn na inventarisatie 175 complexe gevallen in beeld waar het programma hulp aan wil bieden. Inmiddels is er gestart met circa 25 gevallen om de aanpak uit te proberen. Dit aantal wordt gedurende het jaar uitgebreid. In totaal gaat er € 19 mln. naar dit programma.
Er is € 11 mln. vrijgemaakt voor de versterking van het MKB in het aardbevingsgebied. Het Rijk heeft de provincie gevraagd het voortouw te nemen om in samenwerking met maatschappelijke organisaties, uitvoeringsorganisaties en het Rijk te komen tot een overtuigend MKB-programma. Inmiddels is gestart met het uitwerken van een programma in samenwerking met de betrokken partijen. Hierbij wordt ook de synergie gezocht met het Nationaal Programma Groningen (NPG) en andere bestaande trajecten zoals Stut-en-Steun. Een eerste stap is het aanstellen van MKB-consulenten. Ook is er op 13 september een aftrap van de eerste MKB-tafel.
De € 10 mln. voor erfgoed wordt binnen het Erfgoedprogramma uitgewerkt en besteed. Daarvan gaat € 9 mln. naar de meerjarige financiële regeling voor onderhoud aan karakteristieke panden en gemeentelijke monumenten en € 1 mln. naar het Cultuurfonds voor Monumenten. Het Cultuurfonds voor Monumenten Groningen is een revolverend fonds. Vanuit dit fonds worden laagrentende leningen verstrekt aan eigenaren van gemeentelijke monumenten en karakteristieke panden voor groot onderhoud.
Bereiken u ook signalen dat mensen die de subsidie voor het verduurzamen en verbeteren van de woning aanvragen om onverklaarbare redenen een afwijzing krijgen en opnieuw een aanvraag moeten doen? Hoeveel aanvragen zijn er inmiddels gedaan? Hoeveel zijn er toegewezen? Is er voldoende budget om iedereen die in aanmerking komt ook subsidie toe te kennen?
De uitvoeringsorganisatie Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN) voert de regeling uit. Op het moment dat een eigenaar niet aan de voorwaarden voldoet, stuurt de SNN altijd eerst een voornemen tot afwijzen met een mogelijkheid om daarop te reageren. Wanneer de aanvraag daadwerkelijk wordt afgewezen, kan de aanvrager in bezwaar en beroep. De NCG is bekend met enkele gevallen waarbij de aanvraag niet geheel correct is afgehandeld. De NCG heeft contact met SNN om dergelijke gevallen in de toekomst te voorkomen. In de beantwoording van de Kamervragen van de leden Beckerman en Nijboer over de subsidie verduurzaming en verbetering (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3960) wordt uitgebreid ingegaan op wie in aanmerking komt voor de subsidie, het subsidieplafond en hoeveel aanvragen er inmiddels zijn gedaan.
Waarom zijn er gedupeerden met erkende bevingsschade die nu op basis van hun postcode niet in aanmerking komen voor de subsidie voor het verduurzamen en verbeteren van de woning? Is dit rechtvaardig? Klopt het dat inwoners van de dorpen Ulrum, Zoutkamp, Lauwersoog, Niekerk, Kommerzijl, Nieuwklap niet in aanmerking komen voor de subsidie Waardevermeerdering en de subsidie Verduurzamen en Verbeteren voor het verduurzamen en verbeteren van de woning? In welke (andere) dorpen en postcodes zijn er schades erkend maar kunnen bewoners geen aanspraak maken op de waardevermeerderingsregeling en de subsidies voor het verduurzamen en verbeteren?
De regeling voor de verduurzaming en woningverbetering is bedoeld voor mensen die in de verwachting waren dat zij in de versterkingsoperatie zaten en daardoor onderhoud aan hun huis hebben uitgesteld. Dit gebied komt sterk overeen met de Waardedalingsregeling van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG). Daarom hebben Rijk en de aardbevingsgemeenten en de provincie Groningen besloten dat bewoners uit dit herkenbare gebied een subsidie aanvraag kunnen indienen. Er zijn drie postcodes (9679, 9681 en 9682) in de gemeente Oldambt aan toegevoegd, omdat hier ook veel huizen worden versterkt.
Voor de waardevermeerderingsregeling geldt dat hiervan gebruik kan worden gemaakt door woningeigenaren met erkende bevingsschade van minimaal 1.000 euro voor schade door bodembeweging van het Groningenveld of Norg. Op de website van SNN staan de gedetailleerde voorwaarden.15
Komen gedupeerden die kiezen voor de vaste vergoeding van schade door Instituut Mijnbouwschade Groningen in aanmerking voor de subsidieregelingen van Samenwerkingsverband Noord-Nederland?
De uitvoeringsorganisatie SNN voert meerdere regelingen uit die samenhangen met de schadeafhandeling of versterkingsoperatie. Bewoners die kiezen voor een vaste vergoeding van fysieke schade door IMG komen in aanmerking voor de Waardevermeerderingsregeling van SNN. Voor de overige regelingen van SNN, zoals de subsidieregeling voor Verduurzaming, Onderhoud en Verbetering Gebouwen, geldt dat de vaste vergoeding van het IMG niets verandert aan de vraag of en wanneer mensen in aanmerkingen komen voor de subsidie.
Klopt het dat u op 3 juni 2021 uitsprak dat «de ambitie is om de regeling voor woningcorporaties en huurders ook op 1 juli aanstaande in werking te laten treden»? Klopt het dat deze regeling nog niet in werking is getreden? Per wanneer kunnen huurders de € 750 vergoeding ontvangen? Per wanneer krijgen huurders de vergoeding zelfaangebrachte voorziening?
De subsidieregeling woningcorporaties aardbevingsgebied Groningen (https://wetten.overheid.nl/BWBR0045384/2021-07-10) is op 10 juli 2021 in werking getreden. Met de woningcorporaties is afgesproken dat zij de tegemoetkoming van 750 euro aan hun huurders uitbetalen. Hiervoor vragen zij subsidie aan. Inmiddels hebben alle twaalf woningcorporaties een subsidieaanvraag ingediend. De subsidiebeschikkingen worden in september afgegeven waarna de woningcorporaties de 750 euro aan hun huurders kunnen overmaken.
Over de wijze waarop wordt omgegaan met zelf aangebrachte voorzieningen wordt uw Kamer nader geïnformeerd.
Kent u het bericht «Kredietbanken willen niet dat aardbevingsslachtoffers Groningen hun schadevergoeding meteen kwijt zijn aan schuldeisers»? Deelt u de mening van deze vier kredietbanken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?6
Ja, dat bericht ken ik. Voor de afhandeling van fysieke schade geldt dat het IMG de mogelijkheid biedt om de schade te laten repareren in plaats van een schadevergoeding te ontvangen.
Wanneer schade in het aardbevingsgebied wordt vergoed, wordt feitelijk «de schade in het vermogen» van de gedupeerde gerepareerd. Bijvoorbeeld het verschil tussen wat bewoners voor hun huis zouden krijgen als er geen aardbevingen zijn geweest en wat ze nu krijgen. Als deze vergoeding moet worden gebruikt voor het afbetalen van schulden is «deze schade in het vermogen» nog steeds gerepareerd.
De algemene regels voor de behandeling van vermogen en schuld zijn ook op de vergoedingen van het IMG van toepassing. Dit betekent dat het ontvangen van een vergoeding effect heeft op de verplichting om schulden af te lossen.
Bent u bekend met signalen dat sommige gedupeerden problemen ondervinden en/of lang moeten wachten op aanvraag voor de waardedalingsregeling? Hoe vaak stelt Instituut Mijnbouwschade Groningen gemiddeld een besluit op een aanvraag uit? Hoe lang is de gemiddelde doorlooptijd? Zijn er specifieke groepen die een langere doorlooptijd hebben? Waarom moeten alle erfgenamen van een overleden eigenaar een aparte aanvraag doen als de langstlevende ouder de woning waarover de waardedalingsregeling wordt aangevraagd nog steeds bezit?
Sinds 1 september 2020 heeft het IMG de waardedalingsregeling voor woningen. Sindsdien heeft het IMG ruim 96.000 aanvragen ontvangen. Daarvan zijn er ruim 93.000 afgehandeld en is in totaal 431 miljoen euro schadevergoeding toegekend. In het overgrote deel (87%) behaalt het IMG de nagestreefde termijn van acht weken voor de behandeling van een melding van schade door waardedaling. Er zijn verschillende oorzaken waardoor het IMG in de overige gevallen deze termijn niet behaalt. Zo ligt de doorlooptijd bij de panden met zogenaamde dubbelfuncties (panden waar wonen en werken gecombineerd worden) doorgaans hoger. Bij die gevallen wordt namelijk een taxateur ingezet hetgeen tot gevolg heeft dat automatische afhandeling niet mogelijk is. Als er sprake is van het overlijden van een eigenaar, laat het IMG weten dat er een vergoeding voor waardedaling kan worden aangevraagd door de erfgenaam. Als er meerdere personen rechthebbende zijn, dient inderdaad ieder een aanvraag te doen voor zijn/haar eigen deel. Bij de behandeling van de aanvraag om vergoeding van schade door waardedaling wordt namelijk onderzocht wie rechthebbenden van de woning zijn. Hiervoor worden de eigendomsgegevens uit het Kadaster gebruikt. Zo weet het IMG zeker dat de vergoeding aan diegenen wordt uitgekeerd die daar formeel recht op hebben.
Waarom zijn bewoners van woningen gebouwd na 1 januari 2016 uitgezonderd voor het aanvragen van de verschillende subsidieregelingen? Ook bewoners in een nieuwe woning kunnen toch te maken hebben met materiële en immateriële schade?
Deze uitsluitingsgrond geldt alleen voor de subsidieregeling verduurzaming, onderhoud en verbetering gebouwen aardbevingsgebied Groningen. Eigenaren van wie hun gebouw nieuw is gebouwd en opgeleverd na 1 januari 2016 hebben de eerste 5–10 jaar nagenoeg geen grootschalig onderhoud en als zodanig ook minder (achterstallig) onderhoud. Daarnaast kunnen eigenaren sinds april 2014 een bijdrage ontvangen voor de meerkosten van aardbevingsbestendige nieuwbouw via de nieuwbouwregeling. Voor deze eigenaren is er geen noodzaak om eventueel onderhoud uit te stellen aangezien hun gebouw op norm is.
Het voorgaande staat los van vergoeding van mijnbouwschade door het IMG. Daar geldt deze uitsluitingsgrond niet. Ook bijvoorbeeld een nieuwbouwwoning kan namelijk aardbevingsschade hebben die voor vergoeding in aanmerking komt. Immateriële schade ziet op de persoon en niet op de woning, dus ook daar geldt die uitsluitingsgrond niet.
Is er voldoende capaciteit bij bouwbedrijven voor de versterking en het verbeteren en verduurzamen van woningen? Hoe wordt gezorgd voor voldoende capaciteit? Is er voldoende capaciteit bij bouwbedrijven om offertes te maken voor gedupeerden die subsidies willen anvragen? Kent u de signalen dat aanvragen voor de waardevermeerderingsregeling lang kunnen duren? Herkent u dat de eisen streng zijn en gedupeerden niet altijd aan dubbel getekende offertes kunnen komen? Hoe wordt gezorgd dat gedupeerden geen problemen ondervinden door stijgende materiaal- en bouwkosten?
De bouwcapaciteit staat momenteel onder druk door grote landelijke bouwopgaven. De beschikbare capaciteit in de bouwsector is daarmee ook bepalend voor de voortgang bij het versterken een heeft dan ook volop aandacht in de aanpak van de versterkingsoperatie. Op 2 september 2020 heeft het Ministerie van BZK met Bouwend Nederland en NCG het Bouwakkoord ondertekend. Een van de kernafspraken is een pool van bouwbedrijven inrichten. Hieruit kan de eigenaar nu als opdrachtgever van de te versterken woning een aannemer/bouwbedrijf kiezen. De komende tijd zal NCG met het MJVP de bouwstromen in beeld brengen. Dit biedt aannemers de mogelijkheid voor langere termijn werk te plannen. Voor de subsidie voor verduurzaming en verbetering geldt dat de regeling voor eigenaren in de versterkingsoperatie 5 jaar openstaat en eigenaren vervolgens 3 jaar de tijd hebben de activiteiten uit te (laten) voeren. Voor de aanvraag van deze subsidie hebben aanvragers geen offerte nodig, enkel een prijsopgave wat ze met de subsidie van plan zijn.
Om in aanmerking te komen voor de waardevermeerderingsregeling geldt inderdaad dat bewoners als de werkzaamheden nog moeten worden uitgevoerd een getekende offerte of opdrachtbrief moeten leveren. Als de energiebesparende maatregelen al zijn uitgevoerd dan kan de eindfactuur met betalingsbewijs worden aangeleverd. Ook kan ervoor worden gekozen om de werkzaamheden zelf uit te voeren; dit is op basis van de facturen en betaalbewijzen van de aangeschafte materialen.
Ondanks de stijgende materiaal- en bouwkosten blijft deze subsidie toereikend om energiebesparende maatregelen in zijn geheel of deels uit te voeren afhankelijk van de keuze van de bewoners.
Kunt u de uitkomsten van de recent door Instituut Mijnbouwschade Groningen uitgevoerde pilot voor de vergoeding van immateriële schade met de Tweede Kamer delen? Hoe beoordeelt u de resultaten? Herkent u dat er nu gedupeerden zijn uit de pilot waarbij wordt erkend dat er sprake is van «Bijzonder ernstige persoonsaantasting» die toch maar € 1.500 (kinderen) of € 3.000 (volwassenen) vergoeding krijgen? Is dit geen zeer schraal bedrag voor jarenlang leed (mede) veroorzaakt door de overheid? Wanneer kunnen gedupeerden de vergoeding voor immateriële schade gaan aanvragen? Hoe wordt gezorgd dat de doorlooptijd kort zal zijn? Hoe wordt gezorgd dat er ook daadwerkelijk erkenning komt voor het aangedane leed?
Immateriële schade is een van de schadevormen die het IMG aan de hand van de Tijdelijke wet Groningen (TwG) afhandelt. Het IMG bepaalt binnen de wettelijke kaders zelf de werkwijze en bepaalt dus ook zelf op basis van jurisprudentie, ingewonnen advies en inzichten uit de praktijk de hoogte van de vergoedingen voor immateriële schade. Het IMG geeft aan dat zij in de uitwerking van de regeling voor immateriële schade een balans moet zien te vinden tussen een eenvoudige regeling die bewoners niet te veel belast, een regeling waarin ruimte en aandacht is voor persoonlijke omstandigheden en een regeling die voldoet aan het geldende aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht. De bedoeling is dat bewoners met de uiteindelijke regeling erkenning van het leed ervaren. Het IMG is 1 juni jl. gestart met een pilotgroep van honderd huishoudens. Het IMG start de uitvoering gefaseerd om zo de grote uitrol zo goed mogelijk voor te bereiden. De eerste evaluatie wijst uit dat de regeling, de organisatie en IT op hoofdlijnen naar behoren werken. Verbeterpunten zijn er ten aanzien van de vooraf verzamelde data en de inhoud van de vragenlijst waarmee het IMG de gevolgen van het persoonlijk leed inventariseert. Het IMG geeft aan dat dit najaar de regeling verder opengesteld wordt.
Hoe gaat u uw belofte uit het bestuursakkoord waarmaken en gedupeerden «veiligheid, duidelijkheid en een nieuw perspectief bieden»? Per wanneer zal iedereen veiligheid, duidelijkheid en perspectief hebben? Bent u van mening dat er sinds het bestuursakkoord meer «rust, duidelijkheid en voorspelbaarheid» is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De ambitie van het Rijk, regionale overheden en NCG is alle opnames en beoordelingen eind 2023 af te ronden. De streefdatum om de uitvoering van de versterking te voltooien is 2028. De realisatie van de ambitie met betrekking tot versterking is afhankelijk van een aantal randvoorwaarden, met name rondom de werking van de typologieaanpak, het aantal herbeoordelingen waarvoor bewoners kiezen en de beschikbare bouwcapaciteit. Voor een toelichting op de inzet gericht op het waarmaken van de bestuurlijke afspraken, verwijs ik naar antwoord 2, 3, 5, 6 en 20.
Erkent u dat door de verschillende situaties waarbij gedupeerden weer moeten wachten en/of niet in aanmerking komen voor regelingen er weer stress en ongelijkheid ontstaat? Erkent u dat door het uitblijven van «veiligheid, duidelijkheid en een nieuw perspectief» er weer nieuwe immateriële schade ontstaat?
De psychische en sociale gevolgen van de aardbevingen door gaswinning voor de inwoners van Groningen zijn groot. Dit is deels een gevolg van het feit dat mensen vaak lang moeten wachten op duidelijkheid over de veiligheid van hun woning en wat er eventueel moet gebeuren om die te verbeteren. Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 1 en 22 worden met de uitvoering van de bestuurlijke afspraken concrete stappen gezet om deze duidelijkheid zo snel mogelijk te bieden en wordt perspectief geboden dat verder gaat dan alleen de fysieke veiligheid.
Aandacht voor het buitenland bij Pride Amsterdam |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Aandacht voor het buitenland bij Pride Amsterdam: «Ik voelde me geen burger»»?1
Ja.
Klopt het bericht dat ongeveer een derde van de wereldbevolking (ruim 2 miljard mensen) leeft in de het artikel genoemde 71 landen (Zero Flags Project), waar homoseksualiteit verboden is? Wat vindt u daarvan?
Het klopt dat homoseksualiteit in 71 landen strafbaar is. Het kabinet staat pal voor het recht van LHBTI-personen om te zijn wie ze zijn. Nederland is een uitgesproken tegenstander van strafbaarstelling op basis van seksuele oriëntatie en genderidentiteit. Gelijke rechten voor iedereen zijn daarbij het uitgangspunt. Het non-discriminatiebeginsel, verankerd in diverse mensenrechtenverdragen, ligt aan de basis van dat uitgangspunt.
Strafbaarstelling van homoseksualiteit druist daar tegenin en is onaanvaardbaar.
Het kabinet zal zich daarom blijven inzetten voor het decriminaliseren van seksuele oriëntatie en genderidentiteit, het tegengaan van discriminatie en geweld en het bevorderen van sociale acceptatie van LHBTI-personen.
Deelt u de mening dat iedereen zichzelf mag zijn en dat we geen onderscheid maken tussen hetero’s, homo’s, lesbiennes, biseksuelen, transgenders en interseksuelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Ontvangen één of meerdere van deze 71 landen steun via ontwikkelingshulp of andere gelden van het Ministerie van Buitenlandse Zaken? Zo ja, waarom en hoeveel per land? En wat is de motivatie om landen waar homoseksualiteit verboden is, met Nederlands belastinggeld financieel te ondersteunen?
Het maatschappelijk middenveld in meerdere van deze 71 landen ontvangt gelden van het Ministerie van Buitenlandse Zaken via diverse fondsen. De mensenrechtensituatie in een land is geen reden om daar geen activiteiten te financieren. Juist in landen waar mensenrechten onder druk staan wil Nederland via lokale maatschappelijke organisaties en mensenrechtenverdedigers werken aan de verbetering hiervan. Mensenrechten inclusief gelijke rechten voor LHBTI-personen vormen immers de grondslag voor een democratische en inclusieve samenleving. Het mensenrechtenbeleid is één van de hoekstenen van het Nederlandse buitenland- en ontwikkelingssamenwerkingsbeleid.
Om verbod op homoseksualiteit en haat jegens LHBTI-personen tegen te gaan financiert Nederland diverse maatschappelijke organisaties die zich inzetten om mensenrechtensituaties, en de positie van LHBTI-personen, te verbeteren.
Deelt u de mening dat we niet met Nederlands belastinggeld onderdrukking moeten stimuleren en dat stopzetten van subsidies (ontwikkelingsgeld of andere gelden van het Ministerie van Buitenlandse Zaken) aan deze landen het beste middel is om verbod op homoseksualiteit en haat tegen LHBTI’ers tegen te gaan? Zo ja, wat gaat u eraan doen om de subsidies af te bouwen en in welk tempo? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat heeft u de afgelopen jaren gedaan via het beleid van Ontwikkelingssamenwerking om verbetering te geven aan de positie van LHBTI’ers?
Nederland spant zich via diverse diplomatieke kanalen, zowel op bilateraal als multilateraal niveau, in om de positie van LHBTI-personen te verbeteren.
Vanuit diverse OS-fondsen zijn middelen beschikbaar gesteld om de positie van LHBTI-personen wereldwijd te verbeteren (zie voor een overzicht van activiteiten: Home | NL Ontwikkelingssamenwerking). Zo is er vanuit het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld en voorheen Samenspraak en Tegenspraak aandacht voor de bevordering van de gelijke rechten voor LHBTI-personen. Binnen dit beleidskader zullen diverse strategische partnerschappen worden uitgevoerd waarbij lokale maatschappelijke organisaties werken aan het tegengaan van systematische exclusie, discriminatie, en onderdrukking van LHBTI-personen. Hierbij staat het steunen van lokale LHBTI organisaties en LHBTI personen centraal om verandering van binnenuit de samenleving te stimuleren.
Daarnaast worden projecten gefinancierd via het Mensenrechtenfonds (zie de Mensenrechtenrapportage 2020, Kamerstuk 32 735, nr. 320).2