Het nieuwsartikel ‘Raad van Europa: Nederlandse rechter normaliseert discriminatie door marechaussee’ |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kunt u aangeven of u bekend bent met de onderstaande artikelen?
Ja, ik ben bekend met de betreffende artikelen.
Klopt het dat u een brief heeft ontvangen van de Raad van Europa waarin de Raad van Europa aangeeft ernstig bezorgd te zijn over etnisch profileren door de Marechaussee? Kunt u een toelichting geven?
Het klopt dat Momodou Malcolm Jallow, de General Rapporteur on Combatting Racism and Intolerance van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa, op 5 oktober jl. een brief heeft gestuurd aan de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De rapporteur vraagt aandacht van het kabinet inzake de uitspraak van de rechtbank van 22 september 2021 over de wijze waarop de Koninklijke Marechaussee (KMar) Mobiel Toezicht Veiligheid-controles uitvoert. Op 8 november 2021 heeft de Minister van BZK uw Kamer geïnformeerd over het juridische toetsingskader dat het College voor de rechten van de mens opstelt ten aanzien van het gebruik van etniciteit in risicoprofielen. Zij zal u na het verschijnen daarvan begin december informeren over dit kader en dit vergezellen van een standpunt van het kabinet met betrekking tot etnisch profileren. Hierin worden ook de gedane toezegging van de Minister van JenV uit het 30-ledendebat over etnisch profileren van 9 september 20214, de brief van de rapporteur van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa inzake de bestrijding van racisme en intolerantie en nog openstaande moties5 op dit onderwerp meegenomen.
Kunt u aangeven op welke wijze bij de Koninklijke Marechaussee aandacht wordt besteed aan het voorkomen van (on)bewuste vooroordelen en etnisch profileren? Kunt u een toelichting geven?
De Koninklijke Marechaussee is een integere organisatie die op een professionele wijze selecteert, controleert, bejegent en reflecteert. Het is daarom belangrijk dat controles op zorgvuldige wijze worden uitgevoerd waarbij voorop staat dat de controle altijd uitgelegd kan worden aan de gecontroleerde persoon. De KMar zet in op het borgen en ontwikkelen van een professionele wijze van controleren en heeft hiervoor een handelingskader opgesteld dat in begin september van dit jaar nog is geactualiseerd.
Dit handelingskader heeft tot doel om elke controle te voorzien van een informatieopdracht die uitlegbaar is. Daarnaast wordt ingezet op bewustwording in de operatie, met name op het gebied van bejegening en predictive profiling (herkenning normafwijkend gedrag). Conform de in het handelingskader beschreven systematiek wordt etniciteit niet afzonderlijk gebruikt als enkele indicator bij de uitvoering van MTV-controles.
Kunt u aangeven of er bij de opleidingen en trainingen bij de Koninklijke Marechaussee aandacht wordt besteed aan het voorkomen van etnisch profileren, en aan de juiste wijze van professioneel controleren, bij het selecteren van reizigers voor extra controle? Kunt u een toelichting geven?
Non-discriminatoir handelen is het uitgangspunt bij alle uitvoeringshandelingen van de KMar. In opleidingen, trainingen en dagelijkse briefings wordt hieraan aandacht besteed. Daarnaast zijn informatie en e-learning modules beschikbaar via de (mobiele) digitale werkplek en worden marechaussees getraind om elkaar aan te spreken op onjuist gedrag. Het voorkomen van etnisch profileren is van belang voor het legitiem optreden van de KMar en het maatschappelijk vertrouwen in het effectief optreden van de KMar. De KMar beschikt tevens over een toegankelijke en transparante klachtenprocedure waarin de onafhankelijke beoordeling van een klacht is geborgd.
Kunt u zich voorstellen dat het feit dat de Marechaussee etnische kenmerken en huidskleur mag meewegen bij het selecteren van reizigers voor extra controle, als discriminatoir ervaren wordt door mensen van kleur? Kunt u een toelichting geven?
Het is zeer begrijpelijk dat reizigers het zeer onaangenaam vinden als zij uit de groep reizigers geselecteerd worden voor een controle en daarbij vermoeden dat hun huidskleur doorslaggevend is geweest. Het is daarom belangrijk dat controles zorgvuldig worden uitgevoerd waarbij altijd kan worden uitgelegd waarom een controle heeft plaatsgevonden. Desondanks kan het voorkomen dat een persoon zich onheus bejegend voelt door de KMar. Dan kan een klacht worden ingediend. Dit kan zowel mondeling als schriftelijk. Een klacht wordt binnen de KMar conform de Klachtenregeling Politietaken Koninklijke Marechaussee afgehandeld. Indien een persoon uiteindelijk ontevreden blijft over de afhandeling van de klacht, kan er contact opgenomen worden met de Nationale ombudsman.
Bent u bereid om de brief van de Raad van Europa te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Ja, de brief van de rapporteur doe ik u als bijlage bij deze beantwoording toekomen.
Bent u tevens bereid om op korte termijn een inhoudelijke reactie te sturen aan de Raad van Europa en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Er zal een reactie worden opgesteld naar aanleiding van de brief van de rapporteur. Ik zal uw Kamer een afschrift doen toekomen van deze reactie.
Kunt u reageren op het feit dat Momodou Malcolm Jallow, rapporteur van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa, in zijn brief aan u niet alleen schrijft dat de recente uitspraak aantoont dat etnisch profileren nog steeds gebeurt in Nederland, maar ook dat deze laat zien dat het rechtssysteem het ondersteunt en rechtvaardigt? Kunt u een toelichting geven?
In het kabinetsstandpunt over het gebruik van etniciteit in risicoprofielen zal op de brief van de heer Momodou Malcolm Jallow nader worden ingegaan. Daarbij moet wel worden aangetekend dat de rechtszaak die aanleiding gaf tot de kritiek van de rapporteur van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa expliciet ziet op het Mobiel Toezicht Veiligheidscontroles (MTV). Een ruimere reikwijdte heeft het vonnis van de rechtbank niet. Uit de uitspraak van de rechtbank blijkt dat er in het kader van het MTV geen sprake is van etnisch profileren. Tegen deze uitspraak is hoger beroep aangekondigd.
Bent u het met mij en de rapporteur van de Raad van Europa eens dat de recente uitspraak problematisch is, aangezien een duidelijke uiting van discriminatie op grond van etniciteit en/of huidskleur genormaliseerd wordt? Zo nee, waarom niet? Kunt u een toelichting geven?
Allereerst hecht ik eraan te benadrukken dat het kabinet pal achter het discriminatieverbod staat en actief uitdraagt dat alle mensen in alle gevallen gelijk worden behandeld. Een verschil in behandeling levert discriminatie op als daarvoor geen objectieve en redelijke rechtvaardiging aanwezig is. Die rechtvaardiging is er niet wanneer met het onderscheid geen legitiem doel is gediend, dan wel indien het een niet met dat doel evenredig middel is.
Zoals in de beantwoording van de voorgaande vraag is aangegeven, heeft de rechtbank aangegeven dat het vonnis expliciet ziet op het MTV. Het vonnis is dan ook alleen daartoe beperkt.
Het doel van het MTV is de bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding waarbij personen staande kunnen worden gehouden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. Hierbij is onderscheid naar nationaliteit (en verblijfsrecht) inherent aan het doel van het MTV. De rechtbank heeft geoordeeld dat etniciteit onder omstandigheden een rol mag spelen in profielen en selectiebeslissingen bij het uitvoeren van het MTV. Dat onder omstandigheden naast andere indicatoren, ook etniciteit een rol mag spelen in selectiebeslissingen, betekent volgens de rechtbank niet dat er sprake is van ongeoorloofd «onderscheid naar etniciteit» ofwel van discriminatie.
Kunt u aangeven wat uw zienswijze is op het feit dat dit de eerste keer sinds zijn aantreden twee jaar geleden is, dat rapporteur Malcolm Jallow zich direct wendt tot een regering van een lidstaat? Kunt u een toelichting geven?
Etnisch profileren heeft een grote impact op het leven van mensen. Het is een onderwerp dat terecht de aandacht heeft van velen, waaronder de Raad van Europa. Het kabinet acht het van belang helderheid te bieden over de juridische kaders die van toepassing zijn en in Nederland worden toegepast ten aanzien van het gebruik van etniciteit en nationaliteit in risicomodellen. Dit zal na het verschijnen van het toetsingskader van het College voor de rechten van de mens gebeuren, zoals toegezegd in de brief van de Minister van BZK van 8 november 2021.
Kunt aangeven hoe volgens u een Nederlander anno 2021 eruitziet? Bent u het ermee eens dat Nederland inmiddels een superdiverse maatschappij is? Kunt u een toelichting geven?
Ja. Daar ben ik het mee eens. Volgens de bevolkingsteller van het CBS telt Nederland 17.582150 inwoners. Op 1 oktober 2021 had 25,1 procent van de bevolking een migratieachtergrond.6
Bent u het eens met rapporteur Malcolm Jallow dat de Nederlandse regering verplicht is personen te beschermen tegen discriminatie? Zo nee, waarom niet? Kunt een toelichting geven?
Ja. Internationale mensenrechtenverdragen, Europese wet- en regelgeving en nationale wet- en regelgeving, waaronder artikel 1 van de Grondwet, bepalen dat discriminatie verboden is. Deze normen verplichten het kabinet tot bescherming daarvan.
Bent u het met de Raad van Europa eens dat etnisch profileren in al z’n vormen moet worden bestreden? Zo nee, waarom niet? Kunt een toelichting geven?
Ja.
Bent u het ermee eens dat huidskleur en etnische kenmerken niet thuis horen in risicoprofielen die de Marechaussee gebruikt? Zo nee, waarom niet? Kunt een toelichting geven?
Zie antwoord 8. Daarnaast zal de Minister van BZK voor het einde van het jaar in reactie op het toetsingskader van het College voor de rechten van de mens ingaan op de (on)rechtmatigheid van het gebruik van etniciteit (waaronder huidskleur) en nationaliteit in risicoprofielen.
Bent u bereid om een verbod in te stellen op het opstellen van, en het gebruik van huidskleur en etnische kenmerken in, risicoprofielen? Zo nee, waarom niet? Kunt een toelichting geven?
In het kabinetsstandpunt dat de Minister van BZK heeft aangekondigd en waarnaar verwezen wordt in het antwoord op vraag 2 en 14, zal worden ingegaan op de juridische kaders voor het gebruik van etniciteit (waaronder huidskleur) en nationaliteit.
Begrijpt u dat rapporteur Malcolm Jallow zijn pijlen naar eigen zeggen niet richt op de Nederlandse rechtsgang, maar op de regering? Bent u het met de rapporteur eens dat etnisch profileren bestaat in Europa, en Nederland geen uitzondering is? Zo nee, waarom niet? Kunt een toelichting geven?
De regering is gehouden aan de naleving van internationale mensenrechtenverdragen en Europese wet- en regelgeving, zoals het EVRM. Gelet hierop is het passend dat de rapporteur Malcolm Jallow zich richt tot het kabinet. Op de inhoudelijke kritiek van de heer Jallow zal ingegaan worden in het kabinetsstandpunt over het gebruik van etniciteit en nationaliteit in risicoprofielen, voor zover mogelijk vanwege de lopende rechtsgang, zoals genoemd onder vraag 2.
Bent u het eens met rapporteur Malcolm Jallow dat elk land de taak heeft ervoor te zorgen dat iedereen zich vrijelijk kan bewegen? Zo nee, waarom niet? Kunt een toelichting geven?
Een staat moet inderdaad het recht eerbiedigen van een ieder, die wettig op het grondgebied van die staat verblijft, zich vrijelijk te verplaatsen en vrijelijk verblijfplaats te kiezen. Daaraan kunnen onder voorwaarden beperkingen worden gesteld. Voorwaarde is onder meer dat beperkingen worden gerechtvaardigd door het algemeen belang in een democratische samenleving en dat beperkingen evenredig zijn. Personen die de nationaliteit hebben van een lidstaat (Unieburgers) hebben daarnaast het recht om zich vrijelijk te verplaatsen op het grondgebied van alle lidstaten en daar te verblijven. Nadere regulering van dit recht is met name opgenomen in Richtlijn 2004/38/EG.
Kunt u zich voorstellen wat het met een individu doet, als hij op basis van zijn kleur of etniciteit uit een rij wordt gepikt en onderworpen wordt aan een extra controle? Begrijpt u dat dit vernederend kan zijn? Begrijpt u dat het voor een Nederlandse staatsburger extra pijnlijk is als hij vanwege zijn huidskleur, dan wel etniciteit, ten onrechte wordt aangezien voor een «Nigeriaanse geldsmokkelaar»?4 Zo nee, waarom niet? Kunt een toelichting geven?
Het is zeer begrijpelijk dat reizigers het zeer onaangenaam vinden als zij uit de groep reizigers geselecteerd worden voor een controle en daarbij vermoeden dat hun huidskleur of etniciteit daarbij doorslaggevend is geweest.
Bent u, gelet op de kritiek van de Raad van Europa, Sinan Cankaya (assistent professor aan de VU) en Ashley Terlouw (hoogleraar rechtssociologie van de Radboud Universiteit) bereid om «predictive profiling» door de Marechaussee opnieuw tegen het licht te houden? Zo nee, waarom niet? Kunt een toelichting geven?
Predictive profiling is onderdeel van de basisopleiding van de KMar, waarmee medewerkers worden opgeleid om afwijkend gedrag te detecteren binnen de verschillende taken en werkprocessen. De methode wordt onder andere geoefend door middel van rollenspellen. Hierbij wordt voortdurend aandacht besteed dat non-discriminatoir handelen altijd het uitgangspunt is.
Kunt u uw zienswijze geven op het feit dat Sinan Cankaya, assistent professor aan de VU en voormalig onderzoeker van etnisch profileren bij de politie Amsterdam, stelt dat de rechter ten onrechte Nederlanderschap aan witheid koppelt? Kunt u een toelichting geven? Zo nee, waarom niet?
Discriminatie op grond van huidskleur valt onder discriminatie op grond van ras en is verboden en ontoelaatbaar. De toelaatbaarheid van het gebruik van etniciteit en nationaliteit bij risicoprofielen zal, in reactie op het juridische toetsingskader van het College voor de rechten van de mens, worden meegenomen in het eerder genoemde kabinetsstandpunt waarnaar verwezen wordt in het antwoord op vraag 2.l
Kunt u uw zienswijze en reactie geven op de volgende uitspraak van Sinan Cankaya: Zo nee, waarom niet? Kunt een toelichting geven?
Zie antwoord op vraag 8 en 9.
Begrijpt u dat Sinan Cankaya stelt dat de uitspraak van de rechter de facto een vrijbrief geeft aan nog troebelere vormen van etnisch profileren? Bent u het ermee eens dat we dit dienen te voorkomen? Kunt een toelichting geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 8 en 9.
Bent u het met mij en hoogleraar rechtssociologie Ashley Terlouw van de Radboud Universiteit eens dat Europese rechters niet snel van mening zijn dat er voor rassendiscriminatie een objectieve rechtvaardiging bestaat?
Ja. Hierop zal ik nader ingaan in het kabinetsstandpunt over het gebruik van etniciteit en nationaliteit bij risicoprofielen, in reactie op het juridische toetsingskader van het College voor de rechten van de mens.
Bent u het met mij en hoogleraar rechtssociologie Ashley Terlouw van de Radboud Universiteit eens dat het niet rechtvaardig is om structureel donkere mensen uit de rij te halen, mede gelet op het feit dat er heel veel EU-burgers zijn met een donkere huid? Kunt een toelichting geven? Zo nee, waarom niet?
In de MTV-controles worden niet structureel personen met een donkere huidskleur uit de rij gehaald. Zoals in vraag 9 is aangegeven levert een verschil in behandeling alleen discriminatie op als daarvoor geen objectieve en redelijke rechtvaardiging aanwezig is. Die rechtvaardiging is er niet wanneer met het onderscheid geen legitiem doel is gediend, dan wel indien het een niet met dat doel evenredig middel is. De rechter toetst dit in individuele gevallen, zoals momenteel het MTV wordt getoetst.
Zoals in de beantwoording van de voorgaande vraag 8 en 9 is aangegeven is het doel van het MTV de bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding waarbij personen staande kunnen worden gehouden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. Dit doel kan alleen worden bereikt op een wijze die geen discriminatoir effect heeft. Daar is nadrukkelijk aandacht voor.
Bent u het met hoogleraar rechtssociologie Ashley Terlouw van de Radboud Universiteit eens dat de werkwijze van de Marechaussee stigmatiserend werkt op mensen met een donkere huidskleur? Kunt een toelichting geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Begrijpt u de zorgen van hoogleraar rechtssociologie Ashley Terlouw van de Radboud Universiteit over de effectiviteit van de huidige werkwijze en begrijpt u de zorg dat mensen met een niet-donkere huidskleur die over onjuiste papieren beschikken, er nu mogelijk makkelijker doorheen glippen? Kunt een toelichting geven? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp het standpunt van hoogleraar Terlouw waarmee ze haar zorgen naar voren brengt. Het voorkomen van discriminatie waaronder etnisch profileren is prioriteit van het kabinet. Zoals aangegeven verschijnt hierover voor het einde van het jaar een kabinetsstandpunt. Het is van groot belang dat de rechtmatigheid van gemaakt onderscheid wordt gewaarborgd terwijl tegelijkertijd het doel en de taken van opsporingsdiensten gerealiseerd kunnen worden. Maar nooit op discriminatoire wijze. MTV heeft als doel illegaal verblijf, migratiecriminaliteit en grensoverschrijdende criminaliteit in een zo vroeg mogelijk stadium tegen te gaan. Bij de selectiebeslissingen in MTV-controles worden verschillende selectie indicatoren gebruikt zoals modus operandi en routes van personen met valse of vervalste documenten.
Kunt u een overzicht aan de Kamer sturen van alle overheidsdiensten die selectie-indicatoren etniciteit dan wel huidskleur hanteren als selectiecriterium? Zo nee, waarom niet?
In het debat van 19 januari 2021 (Handelingen II 2020/21, nr. 45, item 4) over het rapport «Ongekend Onrecht» van de Parlementaire Ondervragings-commissie Kinderopvangtoeslag is bij motie van het lid Marijnissen (SP) c.s. verzocht om «voor 1 maart een voorstel te doen hoe overal binnen overheidsinstellingen vervuilde data, risicomodellen en het gebruik van nationaliteit worden opgeruimd».9 Uitvoering van deze motie vindt plaats met inachtneming van het verzoek van lid Klaver (GroenLinks) c.s. om hierbij niet alleen te kijken naar nationaliteit, maar ook naar etniciteit en geboorteplaats.10 Alle bewindspersonen zijn voor hun beleidsterreinen gestart met het voorbereiden van onderzoeken naar het onrechtmatig of oneigenlijk gebruik van afkomst gerelateerde indicatoren in risicomodellen. Hierbij wordt nadrukkelijk breder gekeken dan alleen naar de drie in de moties genoemde indicatoren. In 2021 heeft de Minister van SZW zijn eindrapportage reeds aan uw Kamer gestuurd (Handelingen II 2020/21, Kamerstuk 26 448, nr. 653). Eind van dit jaar zal de Staatssecretaris van BZK uw Kamer informeren over de plannen van aanpak van de departementen en hun planningen.
Begrijpt u waarom eisende partijen in de rechtszaak aangeven dat het hanteren van etniciteit als selectiecriterium in strijd is met artikel 1 van de Grondwet en het discriminatieverbod? Kunt een toelichting geven? Zo nee, waarom niet?
Op deze juridische vraag zal de Minister van BZK nader ingaan in het kabinetsstandpunt over het gebruik van etniciteit en nationaliteit in risicoprofielen. Daarbij moet aangetekend worden dat in deze vraag wordt verzocht om een oordeel over een zaak die momenteel nog onder de rechter is. In een dergelijk geval is terughoudendheid bij een reactie vanuit het kabinet geboden.
Vindt u dat etniciteit, ondanks andere selectiecriteria, de doorslag mag geven bij het kiezen van iemand voor een controle? Kunt een toelichting geven? Zo nee, waarom niet?
Het is wenselijk om het juridische toetsingskader in z’n geheel te bezien. Dit zal het College voor de rechten van de mens begin december doen. Het kabinet zal hierop reageren.
Bent u het ermee eens dat etniciteit en huidskleur structureel meewegen, in strijd is met het VN-verdrag tegen rassendiscriminatie en alle daaruit voortvloeiende wetgeving en jurisprudentie? Kunt een toelichting geven? Zo nee, waarom niet?
Het College voor de rechten van de mens zal alle relevante internationale mensenrechtenverdragen meenemen in het juridisch toetsingskader over het gebruik van etniciteit en nationaliteit in risicoprofielen.
Bent u bereid om een verbod in te stellen op het gebruik van etniciteit dan wel huidskleur als indicator in risicoprofielen voor alle overheidsinstanties?
De Minister van BZK zal uw Kamer informeren over het juridische toetsingskader en dit doen vergezellen van een standpunt van het kabinet met betrekking tot etnisch profileren. Hierin zal ik ook de gedane toezegging van de Minister van JenV uit het 30-ledendebat over etnisch profileren van 9 september 202111, de brief van de rapporteur van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa inzake de bestrijding van racisme en intolerantie en nog openstaande moties op dit onderwerp meenemen, zoals de motie Belhaj12 die vraagt om een verbod op het gebruik van etniciteit bij de fraudebestrijding.
Bent u het ermee eens dat «wit» en «zwart» geen objectieve in het lichaam gegraveerde gegevens zijn? Hoe zwart moet iemands huidskleur zijn om zwart te zijn? Hoe wit moet iemands huidskleur zijn om wit te zijn?
Ja. Discriminatie op grond van huidskleur valt onder discriminatie op grond van ras en is verboden en ontoelaatbaar.
Kunt u uitsluiten dat burgers door de Marechaussee niet geselecteerd worden op basis van indicatoren, maar op basis van onderbuikgevoelens? Kunt u aangeven of hier toezicht op wordt gehouden en, zo ja, door wie?
Ja. Zie antwoord 5, 6, 8 en 9.
Kunt u toelichten waarom de Marechaussee stelt dat etniciteit geen rol speelt in algemene risicoprofielen?
Zie antwoord 8 en 9.
Begrijpt u dat de profielindicatoren die gebruikt worden vaak ook geracialiseerd zijn en geen neutrale begrippen zijn? Bent u het ermee eens dat de selectiecriteria los van elkaar ogenschijnlijk neutraal lijken, maar opgeteld bedoeld en onbedoeld kunnen verwijzen naar een ras of etniciteit?
De profielen die de KMar op dit moment gebruikt, zijn samengesteld op basis van cijfers, informatie, inlichtingen en indicatoren. Onder indicatoren wordt bijvoorbeeld verstaan de afgelegde reisroute en de samenstelling van het reisgezelschap maar ook etniciteit kan een selectie -indicator zijn. Op basis van de indicatoren wordt onder andere bepaald wie wordt gecontroleerd. De selectiebeslissing voor de MTV-controle is daarmee gebaseerd op objectiveerbare criteria zoals cijfers en trends, modus operandi, ervaringsgegevens en informatie van (inter)nationale partners. Ook wordt gekeken naar afwijkingen van het normaal beeld, risico-indicatoren en specifieke signaleringen van personen. Etniciteit kan hier onderdeel van uitmaken, maar altijd in combinatie met andere objectiveerbare indicatoren of informatie ten behoeve van de selectiebeslissingen zoals hierboven genoemd.
Bent u het ermee eens dat de huidige techniek van werken, met selectiecriteria, niet per se neutraal of kleurenblind is? Zo nee, waarom niet? Kunt u een toelichting geven?
Zie antwoord, 5,6 8 en 9.
Bent u het ermee eens dat het argument dat er nu sprake is van een effectief toezicht op vreemdelingen een onbewezen claim is? Zo nee, waarom niet? Kunt u een toelichting geven?
Het is onduidelijk wat precies met deze vraag wordt bedoeld. In het algemeen geldt dat -discriminatoir handelen verboden en ontoelaatbaar is, ook bij de uitvoering van het toezicht op vreemdelingen.
Bent u ermee eens dat het argument dat er nu sprake is van een effectief toezicht op vreemdelingen niet zwaarder mag wegen dan de principes van non-discriminatie? Zo nee, waarom niet? Kunt u een toelichting geven?
Discriminatoir handelen is altijd verboden en ontoelaatbaar, ook bij de uitvoering van het toezicht op vreemdelingen.
Kunt u aangeven welke lessen u heeft getrokken uit de toeslagenaffaire en het recente rapport van de Raad van Rechtspraak dat ook rechters fouten kunnen maken door te veel te kijken naar de letter van de wet?6
Voor de algemene lessen die het kabinet getrokken heeft uit de toeslagenaffaire verwijs ik naar de diverse aan uw Kamer gezonden brieven en de daarover sindsdien met uw Kamer gevoerde debatten.
Ik ben blij dat ook de verschillende geledingen binnen de bestuursrechtspraak, die toeslagen zaken behandeld hebben – rechtbanken en de afdeling bestuursrechtspraak bij de Raad van State – indringend zelf in de spiegel kijken en de eigen werkwijzen daarbij analyseren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft een programma van reflectie opgezet. Het doel van het programma is te leren van het verleden, daaruit lessen te trekken en aanbevelingen te doen voor de toekomst. Het programma is gestart in februari 2021. Het eindrapport met aanbevelingen van de Raad van State is op 19 november jl. gepubliceerd.
Bestuursrechters in de rechtbanken hebben met het rapport «Recht vinden bij de Rechtbank», al verslag gedaan van hun zelfreflectie. Voor de openheid en eerlijkheid, die uit het rapport spreekt heb ik veel respect en waardering. Ik sluit me aan bij de woorden van de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak die in zijn reactie op het rapport, stelde: «Een eerlijke kijk naar het eigen handelen maakt het onrecht niet ongedaan, maar kan het mogelijk wel in de toekomst voorkomen». Met de conclusies uit het rapport gaat in de eerste plaats de rechtspraak zelf aan de slag. De inhoud van het rechterlijk werk is immers de verantwoordelijkheid van de onafhankelijke rechter zelf. Ik ga daar niet over. Daarom is het zo belangrijk dat de Raad voor de rechtspraak de verbeterpunten ondersteunt door in de toekomst meer rechterlijke uitspraken online te publiceren en in gesprek te treden met andere staatsmachten als sprake is van onwenselijke of onrechtvaardige uitwerking van wetgeving of beleid.
Bent u het met de Raad voor de rechtspraak eens dat het belang van rechtsbescherming voor het individu zwaarder moet wegen dan de vaste lijn van jurisprudentie?7
Zie antwoord vraag 39.
Kunt u aangeven of huidskleur dan wel etniciteit een rol spelen in de algoritmische risicoanalyses die de Marachaussee gebruikt bij het toezicht houden op vreemdelingen bij grenscontroles?
Op basis van de Schengengrenscode wordt een ieder die de buitengrens van Nederland passeert onderworpen aan een grenscontrole. Bij deze grenscontrole, niet zijnde een MTV controle wordt gecheckt of een persoon geen gevaar is voor de openbare orde, nationale veiligheid of volksgezondheid.
Bent u bereid iedere vraag separaat te beantwoorden en te voorzien van een toelichting, en in geen enkel geval de beantwoording te bundelen?
De vragen zijn zoveel en waar mogelijk separaat beantwoord.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor de begrotingsdebatten Binnenlandse Zaken en Justitie & Veiligheid?
Slachtoffers van oplichting en het verhaal van de schade na civiele vonnissen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het verhaal van Chedwa Polak, van wie de erfenis van haar moeder is afgenomen door een oplichter, maar die zelfs nadat ze in het gelijk is gesteld door een civiele rechter feitelijk niets kan ondernemen richting haar oplichter?1
Ja
Erkent u dat het vaker voorkomt dat mensen die civiel in het gelijk zijn gesteld, door een werkwijze die moeilijk anders dan oplichting kan worden genoemd, zich machteloos voelen tegenover de oplichter die zich voordoet als «kale kip» waar niet van te plukken valt?
Naar de ervaringen van mensen die via een civiele procedure getracht hebben hun schade vergoed te krijgen is in het verleden vaker onderzoek gedaan. Zo heeft het WODC in opdracht van JenV verschillende onderzoeken naar schadeverhaal voor slachtoffers van strafbare feiten uitgevoerd, waarbij onder andere is gekeken naar ervaringen van slachtoffers met het verhalen van schade via een civiele procedure.2 Eén van de geconstateerde knelpunten voor slachtoffers om hun schade te verhalen via deze weg is het uitblijven van betaling van de schadevergoeding door de veroordeelde partij, omdat toewijzing van de vordering niet garandeert dat de dader ook kan betalen. Ook in het recente advies van de Commissie Donner «Op verhaal komen, naar een afgewogen, consistent en betaalbaar stelsel voor compensatie van slachtoffers van een strafbaar feit»3 staat dat het civiel proces niet altijd uitkomst biedt wanneer de dader geen of onvoldoende financiële middelen heeft. Op dit moment wordt met de ketenpartners in voorbereidende zin gesproken over de verschillende voorstellen in het advies.4
Snapt u het ongenoegen bij slachtoffers dat de overheid eigenlijk niets voor ze kan betekenen in dergelijke situaties en dat ze er alleen voor staan?
Ja, ik begrijp dat er ongenoegen is bij gedupeerden als een partij die tot het betalen van een bedrag is veroordeeld, niet betaalt.
Erkent u dat de overheid beter in staat zou zijn dan de slachtoffers zelf om inzage te krijgen in de werkelijke vermogenspositie en de verhaalsmogelijkheden bij de mensen die geld verschuldigd zijn en tevens het onderscheid kunnen maken tussen «niet kunnen» of «niet willen» betalen, zoals ook het CJIB bijvoorbeeld doet bij bedragen die verschuldigd zijn op strafrechtelijke titel?
Voor de executie van een civielrechtelijk vonnis kan de eisende partij – indien de veroordeelde partij niet vrijwillig betaalt – een gerechtsdeurwaarder inschakelen. Bij de executie van civiele vonnissen handelt de gerechtsdeurwaarder als openbaar ambtenaar. In die hoedanigheid heeft de gerechtsdeurwaarder bevoegdheden om ten behoeve van de eisende partij een vonnis gedwongen ten uitvoer te kunnen leggen. De gerechtsdeurwaarder kan beslag leggen op inkomsten en/of vermogen. Voordat een gerechtsdeurwaarder dat doet, zal hij in het kader van de uitoefening van de ambtshandeling inventariseren welke verhaalsmogelijkheden de veroordeelde partij biedt. Hierbij baseert hij zich op gegevens van bijvoorbeeld het UWV of van banken. Ook zal hij het Digitaal Beslagregister (DBR) raadplegen of er niet al andere beslagen zijn gelegd. Indien er beslag is gelegd, is de tot betaling veroordeelde partij verplicht om zijn bronnen van inkomsten op te geven. Daarnaast is de deurwaarder bevoegd aan iedereen van wie hij vermoedt dat deze aan de veroordeelde partij periodieke betalingen verricht, zoals loon of uitkering, te vragen of dat zo is. De bevraagden zijn verplicht hierop schriftelijk te antwoorden. De deurwaarder kan tenslotte aan een bank vragen of deze geldmiddelen van de veroordeelde partij onder zich heeft. De deurwaarder heeft naar mijn mening voldoende mogelijkheden om inzage te krijgen in de werkelijke vermogenspositie en om te beoordelen of er sprake is van niet kunnen of niet willen betalen.
In de televisiereportage waarop de vragensteller zich baseert komt naar voren dat de veroordeelde partij eigendommen zou hebben in Spanje. Een civielrechtelijk vonnis van een Nederlandse rechter is rechtstreeks uitvoerbaar in elke andere lidstaat van de EU op grond van de Verordening Brussel I Bis (1215/2012). Deze uitspraak kan in Spanje ten uitvoer worden gelegd, ook zonder medewerking van de partij die moet betalen, bijvoorbeeld door een beslag op bankrekeningen of op onroerende zaken van die partij. Het Europese E-Justice Portaal bevat informatie over hoe dit in Spanje in zijn werk gaat (Europees e-justitieportaal – Hoe kan ik de naleving van een uitspraak afdwingen? (europa.eu)).5
Bent u bereid te bezien of de overheid in dergelijke situaties slachtoffers kan helpen met het verhaal van de schade na civielrechtelijke vonnissen, of bijvoorbeeld een deel van het schadebedrag voor kan schieten aan slachtoffers en de vordering (deels) over kan nemen omdat de overheid beter in staat kan worden geacht te innen bij de betalingsplichtige dan het benadeelde individu? Zo niet, waarom niet?
Nee, ik zie op dit moment geen aanleiding voor de overheid om hierin een rol te vervullen.
Bij een civiele procedure, zoals in voornoemde casus, gaat het niet om publiekrechtelijke straffen of maatregelen en is er dan ook geen rol voor de overheid. Het ligt daarom niet in de rede dat de overheid helpt om schadevergoeding te innen die in een civiele procedure is toegewezen en evenmin om in dat kader voorschotten te verstrekken. Ik verwijs tevens naar het advies van de Commissie Donner, waarin de Commissie concludeert dat de inning door het CJIB in strafzaken geen ongerechtvaardigde bevoordeling is van deze groep slachtoffers ten opzichte van de slachtoffers die een schadevergoeding via het civiele proces trachten te verkrijgen en daar geen vergelijkbare voordelen genieten. Ook de Commissie Donner stelt in dat verband dat de schadevergoedingsmaatregel bij het strafproces hoort en dat deze als onderdeel van de gehele sanctie moet worden begrepen. In een civiele procedure worden civielrechtelijke vorderingen tussen partijen toegewezen.6
Dat de schadeveroorzaker niet of niet voldoende in staat is om de schade te vergoeden, rechtvaardigt evenmin dat de overheid een rol moet spelen in het verhalen van de schade op basis van een civiel vonnis. Bij de executie van civiele vonnissen handelt de gerechtsdeurwaarder als openbaar ambtenaar. In die hoedanigheid heeft de gerechtsdeurwaarder naar mijn oordeel voldoende bevoegdheden om ten behoeve van de eisende partij een vonnis gedwongen ten uitvoer te kunnen leggen. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Wat kunt u betekenen voor dergelijke slachtoffers? Bent u bereid hier onderzoek naar te laten doen?
Ik zie geen grondslag voor de overheid om een rol te vervullen in het verhaal van een vordering die is toegekend in een civiel vonnis.
Martelingen en seksueel misbruik in Russische gevangenissen |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat uit duizenden door een ngo gepubliceerde videobeelden blijkt dat Russische gevangenen door bewakers worden gemarteld en seksueel worden misbruikt, in verschillende gevangenissen verspreid over Rusland?1
Het kabinet heeft met afschuw kennisgenomen van de video’s die een klokkenluider naar buiten heeft gebracht over (seksueel) geweld tegen gevangenen in Rusland.
Zoals blijkt uit het Algemeen ambtsbericht over de Russische Federatie (april 2021) verschillen de leefomstandigheden in gevangenissen en detentiecentra sterk per regio en per soort detentiefaciliteit. Hoewel er volop aanwijzingen zijn dat gedetineerden in Rusland te maken hebben met mishandeling, geweld en vernedering, is de precieze omvang ervan door gebrek aan officiële cijfers niet bekend.
Het beeldmateriaal bevestigt op schokkende wijze dat het om tientallen gevallen gaat, in verschillende gevangenissen en detentiecentra, onder andere in de gevangenis van Saratov. Dit versterkt de conclusies dat het niet om geïsoleerde gevallen gaat, maar om een veelvoorkomend fenomeen, zoals organisaties als Amnesty International, Human Rights Watch en diverse Russische NGO’s naar voren hebben gebracht.
Hoe serieus neemt u de reactie van het Kremlin dat het beeldmateriaal tot «serieus onderzoek» zal leiden?
Gulagu.net, een NGO die strijdt voor de rechten van gevangenen in Rusland, heeft er in een open brief bij president Poetin op aangedrongen onderzoek te doen naar de toedracht en een einde te maken aan het geweld tegen gevangen.
Na het verschijnen van de beelden kondigde de Russische overheid een onderzoek aan naar deze mishandelingen in detentiecentra. Op 25 november werd het hoofd van de Federale Gevangenisdienst FSIN Aleksandr Kalasjnikov ontslagen. Achttien leidinggevenden van de gevangenis van Saratov zouden eerder zijn ontslagen. Ook zijn de regionale autoriteiten in Saratov strafzaken begonnen tegen verantwoordelijken.
Gezien de ernst van de mishandelingen en de omvang ervan verwacht het kabinet dat de Russische overheid (seksueel) geweld in detentiecentra grondig onderzoekt, de verantwoordelijken ter verantwoording roept en structurele maatregelen neemt om geweld, mishandeling en vernedering in gevangenissen en detentiecentra te voorkomen.
Het is zorgelijk dat Sergej Savaljev, de klokkenluider die met groot persoonlijk risico de videobeelden naar buiten wist te smokkelen en openbaar maakte, en Vladimir Osetsjkin, de oprichter van Gulagu.net, door de Russische autoriteiten gezocht lijken te worden. Het opsporingsbevel tegen Savaljev werd op 10 november ingetrokken, maar Osetjskin werd op 12 november juist op de lijst geplaatst. Osetjskin woont in Frankrijk. Saveljev heeft asiel aangevraagd in Frankrijk.
Positief is dat de Russische Federale Ombudsman, Tatjana Moskalkova, op de bres is gesprongen voor Saveljev. Zij prees de moed van Saveljev dit onrecht publiekelijk aan de kaak te stellen. Gezien het gezag van de Federale Ombudsman gaat hiervan een belangrijk signaal uit dat ook in Rusland zelf de roep om een eind te maken aan dit soort misstanden breed wordt gedeeld.
Bent u bereid bilateraal en via de Verenigde Naties, de Europese Unie, de Raad van Europa en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa de Russische regering om opheldering te vragen en te pleiten voor internationaal onderzoek?
Het kabinet spreekt Rusland zowel bilateraal als in multilateraal verband (bijvoorbeeld de OVSE, de RvE en de VN-mensenrechtenraad) regelmatig aan op de mensenrechtensituatie en zal er, samen met gelijkgezinde landen, bij gelegenheid op aandringen dat de het aangekondigde onderzoek naar geweld in detentiecentra grondig wordt verricht en opvolging krijgt.
Klopt het dat de ngo Gulagu.net materiaal naar het Europees comité voor de preventie van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing (CPT) heeft gestuurd?
Het is kabinet is hiervan niet op de hoogte.
Bent u bereid te pleiten voor onderzoek door het CPT?
Het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT)2 heeft in oktober een periodiek monitoringsbezoek gebracht aan Rusland. In het rapport zal het CPT aanbevelingen doen voor het verbeteren van de detentieomstandigheden. Het rapport van het CPT wordt naar verwachting voorjaar 2022 gedeeld met de Russische autoriteiten. Het rapport wordt pas openbaar na instemming van Rusland.
Hoe beoordeelt u de bewering dat de tot dusver vrijgegeven beelden het «topje van de ijsberg» vormen en dat martelingen in Russische gevangenissen «angstvallig onder de tafel gehouden» worden?2
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 1 verschillen de leefomstandigheden in de diverse gevangenissen en detentiecentra in Rusland. Er zijn volop aanwijzingen dat mishandeling, geweld en vernedering voorkomen, maar hoe wijdverbreid precies kan door het gebrek aan officiële statistieken moeilijk worden vastgesteld. Indicatief zijn de cijfers die in het Algemeen ambtsbericht Russische Federatie worden genoemd: tussen 2015 en 2018 werd tussen de 1.590 en 1.881 aanklachten van «machtsmisbruik» geregistreerd, waarvan slechts 1,7–3,2% door de Russische overheid werd onderzocht.
Herinnert u zich de actualisering van de beleidsbrief over Rusland, waarin de toegenomen repressie en de verslechterde mensenrechtensituatie worden genoemd, maar martelingen nog niet? Deelt u de vrees dat de mensenrechtensituatie in Rusland verder verslechterd is?3
Rusland heeft zich in de optiek van het kabinet de afgelopen jaren verder afgekeerd van de internationale rechtsorde, de bestaande veiligheidsordening in Europa en de universaliteit van mensenrechten. De ruimte voor onafhankelijke NGO’s om in Rusland te werken is de afgelopen jaren bijvoorbeeld gekrompen, o.a. door wetgeving tegen «extremisme» en «buitenlandse agenten.»
Ook is de vrijheid van meningsuiting verder aan banden gelegd, niet alleen door steeds meer beperkingen om te demonstreren, maar ook doordat de ruimte voor kritische berichtgeving over het overheidsbeleid steeds kleiner wordt. De meeste toonaangevende onafhankelijke nieuwsmedia zijn ofwel onder controle gebracht van de overheid, of hielden op te bestaan. Ook oefent de Russische overheid steeds meer controle uit op het internet in Rusland.
Gelet op de roep vanuit de Russische maatschappij een einde te maken aan misstanden in het gevangeniswezen zijn media, NGO’s en het maatschappelijk middenveld bij het publieke toezicht op de condities in plaatsen van detentie van groot belang. Het is daarom verontrustend dat bekende mensenrechtendeskundigen sinds enkele jaren worden uitgesloten uit de selectie van kandidaten voor de Commissies van Publiek Toezicht op omstandigheden in plaatsen van detentie (ONK).
Het kabinet deelt de vrees dat de mensenrechtensituatie in Rusland over de gehele linie verslechterd is. Dit is zeer zorgelijk en het kabinet blijft hier aandacht voor vragen, in zowel multilateraal als bilateraal verband, zoals ook genoemd in het antwoord op vraag 3.
Het gebrek aan openheid bij de overheid |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Het Ministerie van Volksgezondheid stelt zichzelf boven de wet»?1
Ja, ik heb dit bericht gelezen.
Deelt u de mening dat zeker in het geval van informatie over onderwerpen waarbij beslissingen worden genomen die het dagelijks leven van vrijwel iedereen treffen openheid meer dan nodig is? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het feit dat journalisten teveel moeite hebben om informatie rondom de covid-pandemie te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Het is belangrijk dat de overheid transparant te werk gaat, en inzicht verschaft in de wijze waarop beleid en beslissingen tot stand komen. Burgers hebben recht op deze informatie. Dat geldt zeker ook in een uitzonderlijke situatie als de covid-19-pandemie, waarin de informatiebehoefte hoog is. Mijn collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS) geeft daar onder andere als volgt uitvoering aan:
Tegelijkertijd is de afhandeling van de Wob-verzoeken over de covid-19-pandemie inderdaad flink vertraagd, mede als gevolg van een grote toename in het aantal verzoeken op dit terrein en de omvang ervan. Mijn ambtgenoot van VWS en ik zijn van mening dat dit een ongewenste situatie is.
Op 21 juli en 7 september heeft de Minister van VWS uw Kamer geïnformeerd over extra maatregelen bij de afhandeling van Wob-verzoeken over corona. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State geeft in zijn uitspraak van woensdag 20 oktober 2021 aan dat het begrijpelijk is dat mijn collega van VWS niet binnen de wettelijke termijn kon afhandelen en dat hij heeft gezocht naar een aangepaste werkwijze. De afdeling geeft ook aan dat de Minister van VWS eerder rekening had moeten houden met de maatschappelijk onrust en de grote informatiebehoefte als gevolg daarvan en daar sneller inzet op had moeten plegen. Die inzet is er nu, zo blijkt ook uit de eerdergenoemde brieven.4 Voor wat betreft de bredere aanpak; dit licht ik toe onder vraag 6.
Deelt u de mening dat de voorkeur moet worden gegeven aan openheid boven het trachten de mogelijkheden van de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB) op te rekken? Zo ja, waarom gebeurt dat dan toch steeds door in rechtszaken de randen van de WOB op te zoeken? Zo nee, waarom niet?
Een transparante overheid moet het uitgangspunt zijn, dat ben ik met u eens. En dat is ook ons uitgangspunt. Dat wil echter niet zeggen dat alle informatie altijd openbaar gemaakt kan worden; er zijn andere belangen die daaraan in de weg kunnen staan, zoals het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer van ook externe partijen. Bij de rechtszaak van mijn collega van VWS lag echter niet de vraag voor of er op goede gronden informatie niet openbaar is gemaakt, maar of de gehanteerde gefaseerde werkwijze in overeenstemming is met de Wob. Een aanpak die is opgesteld om de grote hoeveelheid zeer omvangrijke Wob-verzoeken die VWS ontvangen heeft, en die de Wob-praktijk danig op de proef stellen, binnen de wettelijke termijnen af te handelen. Dit heeft niets te maken met het opzoeken van de randen van de Wob. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State komt in haar uitspraak van 20 oktober 2021 tot het oordeel dat mijn collega van VWS in lijn handelt met de wet en geeft VWS meer tijd om de aanhangige Wob-verzoeken te behandelen. Zie ook mijn antwoord bij vraag 5.
Heeft u als stelselverantwoordelijke voor de WOB uw collega-bewindspersonen waaronder de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) er op aangesproken dat de WOB ervoor bedoeld is openheid te geven en niet om openheid te blokkeren? Zo ja, kunt u de Kamer dan berichten over de uitkomst van deze gesprekken? Zo nee, waarom niet en wanneer gaat u dit alsnog doen?2
In de beginfase van de pandemie is onder andere door VWS een beroep gedaan op overmacht op grond van de Awb.6 Daar is kort daarna bij het voortduren van de coronapandemie nadrukkelijk van afgestapt en het belang van openbaarheid is ook in die zin besproken in het kabinet. Dat belang heb ik ook benadrukt in mijn brief van 16 juni 2020 bij de aanbieding van het onderzoeksrapport Evaluatie afschaffing dwangsomregeling Wob.7
Alle departementen richten zich op de wettelijke taak om Wob-verzoeken tijdig af te doen. Die inzet neemt niet weg dat dit in veel gevallen, en met name met betrekking tot covid-19 verzoeken, niet lukt als gevolg van uiteenlopende hierna toegelichte omstandigheden. Afgelopen zomer is er, onder andere door mijn collega van VWS, aan de bel getrokken over de uitvoerbaarheid van de Wob. De tijdige en adequate uitvoering van informatieverzoeken staat al geruime tijd onder druk,8 maar deze problematiek is door de coronacrisis in een stroomversnelling geraakt en meer zichtbaar geworden. Het blijkt voor steeds meer departementen onmogelijk om nog binnen de termijnen te voldoen aan met name de in aantal toenemende omvangrijke Wob-verzoeken, hoe hard men ook werkt op Wob-afdelingen. De wet schiet door deze uitvoeringsproblematiek zijn doel (openbaarheid van bestuur) voorbij.
Dit signaal, dat we met de uitvoering van de Wob tegen de grenzen aanlopen van wat we aankunnen, wordt rijksbreed gedeeld. Ik heb daarom dit najaar het voortouw genomen om gezamenlijk tot maatregelen te komen om de situatie te verbeteren, juist omdat ik het als mijn verantwoordelijkheid zie om anderen op het belang van openheid aan te (blijven) spreken. Er is echter niet een snelle oplossing voor handen, het probleem is complex:
Deelt u de mening dat het geen gewenste situatie is als een bewindspersoon zelf kan beslissen welke documenten hij wanneer wil openbaren? Zo ja, waarom gebeurt dat in het geval van de Minister van VWS? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn uitspraak van 20 oktober 2021 inzake de aanpak van de Minister van VWS in de Wob-verzoeken over Corona, geoordeeld dat deze handelwijze wetsconform is.
Meer in het algemeen geldt dat een bestuursorgaan dient te beslissen op een Wob-verzoek binnen de daartoe gestelde wettelijke termijnen. Het is altijd het bestuursorgaan zelf, zoals de Minister van VWS, dat verantwoordelijk is voor het toepassen van de wettelijke kaders bij het nemen van een besluit op een Wob-verzoek. De verplichtingen op grond van de wet rusten immers op bestuursorganen. Andere bestuursorganen hebben geen rol bij het nemen van dat besluit. Uiteindelijk houdt de rechter toezicht op de naleving van de wet door bestuursorganen.
Gaat de onlangs aangenomen Wet Open Overheid (WOO) als die in werking is getreden zorgen voor meer openheid dan nu het geval is en kunnen dan niet langer documenten te laat of niet worden vrijgegeven? Zo ja, zijn alle departementen tegen die tijd wel in staat die openheid te betrachten? Zo nee, waarom niet?
Ja, de Woo is een belangrijke stap in het transparanter maken van de overheid. Het zal echter wel de nodige tijd kosten voordat de wet merkbaar effect zal sorteren.
Voor wat betreft de openbaarmaking van documenten op verzoek (de passieve openbaarmaking) volgt de Woo grotendeels de Wob, en dit proces zal dus – op een aantal onderdelen na, zoals het ruimer openbaar maken van persoonlijke beleidsopvattingen, op de korte termijn niet noemenswaardig veranderen. De bij het antwoord op vraag 4 genoemde factoren die een tijdige afdoening van informatieverzoeken bemoeilijken, zijn niet meteen verholpen bij de inwerkingtreding van de Woo.
Maar de Woo zet wel een aantal andere veranderingen in gang: de Woo zet in op het actief openbaar maken van informatie, en het op orde brengen van de informatiehuishouding als belangrijke randvoorwaarde. Dit is een meerjarig proces. De initiatiefnemers van de Woo zijn ervan uitgegaan dat er circa acht jaar voor nodig is om de informatiehuishouding op orde te brengen. Voor wat betreft de actieve openbaarmaking heeft de rijksoverheid de ambitie om in ieder geval binnen vijf jaar alle verplichte Woo-categorieën te publiceren op een centrale vindplaats, zodat deze duurzaam ontsloten worden, en makkelijk doorzoekbaar.
Daarnaast bevat de Woo een aantal andere bepalingen die kunnen bijdragen aan een cultuurverandering op dit punt: zo zal het Adviescollege Openbaarheid en Informatiehuishouding gevraagd en ongevraagd gaan adviseren over de uitvoering van de regels over openbaarmaking van publieke informatie en toezien op de noodzakelijke verbeteringen in de informatiehuishouding. Daarnaast krijgt het adviescollege een bemiddelingsfunctie bij geschillen tussen bestuursorganen en beroepsmatige verzoekers tot informatie, zoals journalisten. Ook dient elk bestuursorgaan een of meer contactpersonen aan te wijzen als aanspreekpunt en gezicht naar buiten voor de beantwoording van vragen over (de beschikbaarheid van) informatie.
Ik verwacht dat de Woo aldus een positieve invloed zal hebben op de afhandeling van informatieverzoeken, in die zin dat er a) minder verzoeken tot informatie nodig zijn wanneer er meer informatie actief openbaar gemaakt zal worden, en b) informatieverzoeken gerichter gesteld kunnen worden als er een behoorlijke informatiebasis ligt op basis waarvan men gerichter verder kan zoeken en doorvragen, specifiek op die elementen waar informatie dan ontbreekt.
Omdat bovengenoemde veranderingen echter een lange adem vragen, onderzoek ik daarnaast welke aanvullende maatregelen mogelijk zijn om de uitvoering van de passieve openbaarmaking te verbeteren, en verzoekers om informatie eerder te voorzien van de gevraagde informatie. Wat missen we nog aan slimme oplossingen in de ICT bijvoorbeeld, zijn er best practices waarvan we kunnen leren en op welke punten kunnen we als rijk intensiever samenwerken? Ook heb ik recent in de Eerste Kamer, tijdens de plenaire behandeling van de Woo, toegezegd internationaal rechtsvergelijkend onderzoek te laten uitvoeren naar wetgeving in andere landen, zodat we hiervan kunnen leren en mogelijk onze wetgeving op punten kunnen aanpassen, wanneer we onze informatiebasis op orde hebben. Is de intensieve belangenafweging die de openbaarheidswetgeving van ons vraagt bijvoorbeeld nog wel opportuun? Een onderzoek kan ons leren hoe andere landen hiermee omgaan. Tot slot wil ik in overleg treden met de belangrijkste gebruikers van de wet, waaronder journalisten en beroepsverenigingen. Dit om te bezien of er mogelijkheden tot verbetering zijn die beter aansluiten bij de wensen van verzoekers om informatie.
De Arnhemse villamoord |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de laatste ontwikkelingen in de zaak van de Arnhemse villamoord, die plaatsvond op 2 september 1998, maar waarover nu steeds meer informatie naar buiten komt?1
Ja, ik ben hiervan op de hoogte.
Kunt u deze 6 uitzendingen bekijken, en een uitgebreide reactie geven op de bevindingen van de programmamakers?
In recente uitzendingen van KRO-NCRV over de Arnhemse Villamoord zijn ernstige twijfels geuit over de juistheid van de veroordeling van negen mannen en de professionaliteit en integriteit van de destijds bij de zaak betrokken politiemedewerkers en de officier van justitie. In de documentaire is aangekondigd dat er een nieuw herzieningsverzoek zal worden ingediend bij de Hoge Raad. Zowel de politie als het openbaar ministerie heeft in een persbericht naar aanleiding van de uitzendingen aangegeven aan de uitvoering van dit herzieningsverzoek volledige medewerking te zullen geven. De Hoge Raad heeft op het moment van schrijven nog geen herzieningsverzoek ontvangen.
Gelet op het aangekondigde nieuwe herzieningsverzoek in deze zaak past mij als Minister terughoudendheid bij de beantwoording van de gestelde vragen die betrekking hebben op de inhoud van de Arnhemse Villamoord-zaak. Het is aan de Hoge Raad om aan de hand van het aangekondigde herzieningsverzoek te oordelen of herziening in deze zaak aangewezen is. Omdat ik als Minister niet op de uitkomst van deze nieuwe herzieningsprocedure kan vooruitlopen, kan ik mij ook niet uitlaten over de gevolgen die aan een eventueel gegrond verklaard herzieningsverzoek zouden moeten worden verbonden.
Waarom zijn er 9 onschuldige mensen veroordeeld tot zware gevangenisstraffen van 5 tot en met 12 jaar?
In februari en september 2002 zijn in de strafzaak die bekend staat als de Arnhemse Villamoord een eerste en een tweede herzieningsaanvraag ingediend bij de Hoge Raad. Deze beide herzieningsverzoeken zijn ongegrond verklaard. Een derde aanvraag is op 12 maart 2020 bij de Hoge Raad ingekomen. Ook dit herzieningsverzoek is ongegrond verklaard. Op het moment van schrijven is nog geen nieuw, dat wil zeggen vierde, herzieningsverzoek ingediend. Het is aan de Hoge Raad om naar aanleiding van het aangekondigde nieuwe herzieningsverzoek te oordelen of herziening in deze zaak aangewezen is.
Deelt u de mening dat dit «Waarschijnlijk de grootste gerechtelijke dwaling in Nederland» is, zoals de rechtspsycholoog Peter van Koppen het omschrijft? Zo nee, waarom niet?
In de documentaireserie de Villamoord, uitgezonden door de KRO NCRV, heeft de advocaat van enkele veroordeelden aangekondigd een (hernieuwd) herzieningsverzoek in te willen dienen. Dat betekent dat de Hoge Raad zich over dit verzoek zal buigen. Het past mij als Minister niet om op deze individuele zaak in te gaan.
Kunt u uitsluiten dat, gezien de migratieachtergrond van de meeste verdachten, racisme en discriminatie een rol hebben gespeeld, bij de manier waarop de Arnhemse politie te werk is gegaan? Zo ja, op grond waarvan kunt u dit uitsluiten?
Discriminatie is verboden. De politie dient onbevooroordeeld haar taken uit te voeren. Discriminatie is een venijnig probleem dat ook onbewust een rol kan spelen bij de afwegingen die politiemensen maken. De politie neemt daarom in het kader van de uitvoering van haar realisatieplan «Politie voor Iedereen» maatregelen om bewuste en onbewuste discriminatie te kunnen voorkomen.
Wat is uw oordeel over de extreme verhoormethode die werd toegepast, waarbij gebruik gemaakt werd van intimidatie, het zwaar onder druk zetten van mensen, voedsel- en slaapdeprivatie, uitputting, manipulatie, het valselijk aanreiken van zogenaamde alibi’s, het valselijk strafvermindering suggereren bij medewerking, liegen over wat andere verdachten gezegd zouden hebben en het tegen elkaar uitspelen van verdachten?2
Zoals in antwoord op vraag 2 aangegeven, is in de zaak van de Arnhemse Villamoord een nieuw herzieningsverzoek aangekondigd. In dat licht acht ik het niet gepast dat ik mij als Minister inhoudelijk over deze zaak, waaronder de toegepaste verhoormethode, uitlaat, nu dit een omstandigheid betreft die bij de beoordeling van het herzieningsverzoek mogelijk mede in ogenschouw wordt genomen. In algemene zin merk ik daarbij op dat de Hoge Raad zich in zijn arrest van 20 april 2021 eerder heeft uitgelaten over de stelling dat de bekennende verklaringen in de Arnhemse Villamoord-zaak niet voor het bewijs mochten worden gebruikt, omdat zij niet in vrijheid zijn afgelegd.3 In antwoord op eerdere schriftelijke vragen van het lid Van Nispen (SP) van juni 2021 is de Minister voor Rechtsbescherming ingegaan op de overwegingen van de Hoge Raad hieromtrent, kortheidshalve zij daarnaar verwezen.4
Komt deze verhoormethode, de «Alice in Wonderland-methode», nog steeds voor? Zo ja, kunt u deze per direct beëindigen? Zo nee, waarom kunt u deze verhoormethode niet beëindigen?
Voor zover bekend wordt die methode niet toegepast. Verder wil ik u graag verwijzen naar het antwoord dat de Minister voor Rechtsbescherming heeft gegeven in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Van Nispen (SP) in september 2018. Daarin wordt aangegeven welke ontwikkeling er heeft plaatsgevonden bij politie voor wat betreft de verbeteringen ten aanzien van de werkinstructies en het onderwijs op het gebied van het afnemen van verhoren door de politie.5
Waarom zit er niet standaard een juridisch raadsman bij dit soort politieverhoren? Op deze manier hebben verdachten toch geen schijn van kans, met het levensgrote risico dat onschuldigen ten onrechte worden veroordeeld? Kunt u hierop ingaan?
Ten tijde van de verhoren in deze zaak had de verdachte geen recht op bijstand van een advocaat tijdens het politieverhoor. Tegenwoordig is dat anders. Naar aanleiding van de zogenaamde «Salduz» jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EVRM) is per 1 maart 2017 een tweetal wetten (Stb. 2016, 475 en Stb. 2016, 476) en een uitvoeringsbesluit (Stb. 2017, 29) in werking getreden waarmee het recht op bijstand van een advocaat tijdens verhoor en het recht op consultatie van een raadsman voorafgaand aan het verhoor is geformaliseerd. Dit betekent dat een aangehouden verdachte recht heeft op bijstand van een raadsman bij een politieverhoor. Inmiddels is de werkwijze omtrent de uitoefening van dit recht een vast onderdeel van de politieopleiding.
Deelt u de mening dat in dit politieonderzoek sprake was van een verkeerde tunnelvisie? Was sprake van het «creëren van feiten», zoals advocaat Paul Acda stelt, in plaats van het rechercheren naar feiten? Zo nee, waarom niet?
In de documentaireserie de Villamoord uitgezonden door de KRO-NCRV heeft advocaat Acda aangekondigd een nieuw herzieningsverzoek in te dienen. Dat betekent dat de Hoge Raad zich over dit verzoek zal buigen. Het past mij dan niet als Minister om op deze individuele zaak in te gaan.
Welke stappen zijn er inmiddels genomen bij politie en justitie om tunnelvisie te vermijden?
In 2005 verscheen het rapport van de Commissie Posthumus. Deze commissie was verantwoordelijk voor het evaluatieonderzoek van de Schiedammer Parkmoord. In deze zaak werd een man ten onrechte veroordeeld voor doodslag. Eén van de oorzaken hiervan was tunnelvisie. Te snel werden in deze zaak bepaalde conclusies getrokken, en de teams van de politie en het openbaar ministerie sloten zich daarna af voor alternatieve scenario’s. Het rapport leidde er onder andere toe dat in 2005 het Programma Versterking Opsporing en Vervolging (PVOV) werd gelanceerd om de kwaliteit van het opsporingsonderzoek te vergroten en tunnelvisie te voorkomen. Bijvoorbeeld door ook alternatieve scenario’s in kaart te brengen, meer aandacht te besteden aan ontlastend bewijs en te werken met reflectie en tegenspraak. Dit programma is opgevolgd door het Verbeterprogramma Permanent Professioneel dat aanvullende en verdiepende maatregelen introduceerde. Deze genomen maatregelen zijn inmiddels gemeengoed binnen het openbaar ministerie en de politie.
Welke rol heeft volgens u de teamleider A.B. gespeeld in dit politieonderzoek?
Gelet op het aangekondigde, nieuwe herzieningsverzoek in de Arnhemse Villamoord-zaak past mij als Minister terughoudendheid en kan ik niet inhoudelijk ingaan op deze individuele zaak.
Klopt het dat deze teamleider processen-verbaal heeft vervalst, en dus valsheid in geschrifte heeft gepleegd, evenals meineed en het achterhouden van informatie voor de rechter? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, hoe is de rol van deze teamleider dan te zien?
In de documentaireserie de Villamoord uitgezonden door de KRO-NCRV heeft advocaat Acda aangekondigd een nieuw herzieningsverzoek in te dienen. Dat betekent dat de Hoge Raad zich over dit verzoek zal buigen. Gelet hierop past mij als Minister terughoudendheid en kan ik niet inhoudelijk ingaan op deze individuele zaak.
Kunt u zeker stellen dat de politie zal meewerken aan het opnemen van een aangifte tegen de teamleider?
In zijn algemeenheid geldt dat ingevolge artikel 163, negende lid, van het Wetboek van Strafvordering de politie verplicht is om een aangifte op te nemen. Tevens heeft de politie op haar website aangegeven volledig te zullen meewerken aan een herzieningsverzoek.
Kunt u zeker stellen dat het OM zal meewerken aan een strafrechtelijk onderzoek naar deze voormalige teamleider?
In het algemeen geldt het volgende. Het is niet aan mij, maar aan het openbaar ministerie om te beslissen of tot vervolging wordt overgegaan. Verder heeft het openbaar ministerie op haar website aangegeven volledig te zullen meewerken aan de uitvoering van een herzieningsverzoek.
Klopt het dat de zelfmoord van één van de 9 verdachten direct te relateren is aan het foutieve politieonderzoek? Is daarbij dus sprake van dood door schuld door de teamleider? Zo nee, waarom niet?
In de zaak van de Arnhemse Villamoord is een nieuw herzieningsverzoek aangekondigd. Gelet hierop past mij als Minister terughoudendheid en kan ik mij niet uitlaten over deze individuele zaak.
Is de «vrouw met de hond met de drie poten» samen met M. E. degene, die de zogenaamde «embargo-informatie» heeft aangeleverd, die de start vormde van het verkeerde spoor waarop de Politie is gaan zitten? Kunt u dit uitsluiten?
In de zaak van de Arnhemse Villamoord is een nieuw herzieningsverzoek aangekondigd. Gelet hierop past mij als Minister terughoudendheid en kan ik mij niet uitlaten over deze individuele zaak.
Deelt u de mening dat informanten die nadrukkelijk door de Politie zelf op pad zijn gestuurd in een bepaalde richting, niet per se betrouwbare informatie aanleveren?
Binnen de politie is het Team Criminele Inlichtingen (TCI) thans de enige afdeling die zich bezighoudt met het heimelijk inwinnen van informatie door gebruik te maken van zogenaamde informanten voor de opsporingstaak. De informatie die wordt ingewonnen via informanten wordt immer getoetst door het TCI. Daarbij wordt een oordeel gevormd over de betrouwbaarheid van de informant en de juistheid van de informatie. De bij het TCI bekende achtergrond van de informant, bezien in samenhang met de door de informant aangedragen gegevens wordt hierbij in combinatie beoordeeld. Dit oordeel wordt ook vermeld in de processen-verbaal die worden verstrekt door het TCI. Ook wordt vermeld dat de informatie die wordt verstrekt door het TCI niet bedoeld is om als bewijsmiddel te dienen in een strafzaak. Informanten komen alleen bij gebleken juistheid van de informatie in aanmerking voor tipgeld.
Het op deze wijze inwinnen van informatie via informanten is van groot belang voor de opsporing van ernstige strafbare feiten en de geoorloofdheid daarvan wordt in de jurisprudentie aanvaard.
Deelt u de mening dat dit in versterkte mate het geval is als deze informanten drugsverslaafden zijn, die door de politie betaald worden met bolletjes drugs of met geld?
In navolging van mijn antwoord op vraag 17 herhaal ik dat de betrouwbaarheid van de informant onderdeel is van de toetsing door het TCI.
Waarom werden dit soort betaalde verklaringen uiteindelijk opgevoerd als legitiem bewijs? Bestaat deze praktijk nog steeds? Kunt u dit per direct beëindigen? Zo nee, waarom niet?
In de zaak van de Arnhemse Villamoord is een nieuw herzieningsverzoek aangekondigd. Gelet hierop past mij als Minister terughoudendheid en kan ik mij niet uitlaten over deze individuele zaak.
Waarom is de gebrekkige «kwaliteit» van dit «bewijs» niet voldoende getoetst door het OM en de rechter?
In de zaak van de Arnhemse Villamoord is een nieuw herzieningsverzoek aangekondigd. Gelet hierop past mij als Minister terughoudendheid en kan ik mij niet uitlaten over deze individuele zaak.
Wat was de rol van de verantwoordelijke officier van justitie M.B. hierin?
In de zaak van de Arnhemse Villamoord is een nieuw herzieningsverzoek aangekondigd. Gelet hierop past mij als Minister terughoudendheid en kan ik mij niet uitlaten over deze individuele zaak.
Wie heeft er nog meer leiding en toestemming gegeven in dit strafrechtelijke onderzoek?
In de zaak van de Arnhemse Villamoord is een nieuw herzieningsverzoek aangekondigd. Gelet hierop, past mij als Minister terughoudendheid en kan ik mij niet uitlaten over deze individuele zaak.
Kunt u een oordeel geven over de grote rol die de «drugsagent» H.E. blijkbaar gespeeld heeft bij het aanleveren van het (foutieve) «bewijs»?
In de zaak van de Arnhemse Villamoord is een nieuw herzieningsverzoek aangekondigd. Gelet hierop, past mij als Minister terughoudendheid en kan ik mij niet uitlaten over deze individuele zaak.
Klopt het dat de teamleider A.B. de door H.E. aangeleverde (foutieve) informatie (de «junkenverklaringen»), heeft opgevoerd als getuigenverklaringen en dus als bewijs in de rechtszaak? Wat vindt u daarvan?
In de zaak van de Arnhemse Villamoord is een nieuw herzieningsverzoek aangekondigd. Gelet hierop past mij als Minister terughoudendheid en kan ik mij niet uitlaten over deze individuele zaak.
Klopt het dat H.E. beweert niet te weten, wat teamleider A.B. met de door hem aangeleverde informatie deed? Zo nee, hoe is het dan gegaan?
In de zaak van de Arnhemse Villamoord is een nieuw herzieningsverzoek aangekondigd. Gelet hierop past mij als Minister terughoudendheid en kan ik mij niet uitlaten over deze individuele zaak.
Kunt u ervoor zorg dragen dat er een nieuw onderzoek naar deze zaak gestart wordt, zoals zelfs door deze H.E., maar ook door anderen, bepleit wordt? Met name naar de rol van politie en justitie in de hele gang van zaken?
Nee, dat kan ik niet. Het is in de herzieningsprocedure niet aan mij als Minister, maar aan de Hoge Raad om te oordelen of dit verzoek aanleiding geeft de veroordeling(en) in deze zaak te herzien. Veroordeelden hebben de mogelijkheid om ter voorbereiding van een herzieningsaanvraag aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad te vragen een nader onderzoek in te stellen naar de aanwezigheid van een novum. De procureur-generaal kan vervolgens de Adviescommissie afgesloten strafzaken (ACAS) verzoeken hem te adviseren over de wenselijkheid van dit onderzoek. De ACAS beschikt daartoe over verschillende onderzoeksbevoegdheden, waaronder de mogelijkheid om medewerkers van politie en het openbaar ministerie te horen.
Indien de procureur-generaal het verzoek tot nader onderzoek honoreert, kan hij elk onderzoek laten verrichten dat hij noodzakelijk acht. Hij kan zich daarbij laten bijstaan door een onderzoeksteam en beschikt eveneens over verschillende onderzoeksbevoegdheden, waaronder de mogelijkheid om medewerkers van politie en het openbaar ministerie te horen. Op het moment dat het herzieningsverzoek is ingediend, kan ook de Hoge Raad zelf opdracht geven tot het verrichten van onderzoek of besluiten de ACAS in te schakelen. Aldus voorziet de herzieningsprocedure op verschillende wijzen in de mogelijkheid tot het verrichten van aanvullend onderzoek.
Ziet u de analogie met de kinderopvangtoeslagaffaire? Namelijk dat de staat verdrukt en vals speelt, en mensenlevens moedwillig kapot maakt, in een obsessieve poging een zaak op te lossen?
De bevindingen in het rapport «Ongekend Onrecht» van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) nopen tot het kritisch blijven kijken naar het functioneren van de hele overheid. In dit kader is en blijft de beste waarborg tegen onterechte veroordelingen een zorgvuldig opsporingsonderzoek en strafproces dat aan een definitieve rechterlijke uitspraak voorafgaat. Met het oog hierop is het van belang dat politie en openbaar ministerie voortdurend aandacht besteden aan de kwaliteit van het opsporingsonderzoek. Onterechte veroordelingen kunnen echter nooit helemaal worden uitgesloten; reden waarom een herzieningsprocedure onmisbaar is.
Bent u bereid om, ook buiten de herzieningscommissie om, adequate financiële compensatie te regelen voor de 8 direct gedupeerden en de nabestaanden van de 9e verdachte?
Indien een veroordeelde in herziening wordt vrijgesproken, kan diegene een verzoek tot schadevergoeding indienen (artikel 539 van het Wetboek van Strafvordering). Ik zie op dit moment geen aanleiding tot financiële compensatie in de zaak van de Arnhemse Villamoord, nu eerdere herzieningsverzoeken in deze zaak ongegrond zijn verklaard en de Hoge Raad zich nog niet heeft gebogen over het nieuw aangekondigde herzieningsverzoek.
Deelt u de mening dat deze gerechtelijke dwaling mogelijk maar het topje van de ijsberg is? Kunt u dit uitsluiten?
Het is niet aan mij als Minister, maar aan de Hoge Raad om in een herzieningsprocedure te oordelen of sprake is van een gegeven, waarmee de rechter niet bekend was en waardoor het ernstige vermoeden ontstaat dat, ware dit gegeven wel bekend geweest, een andere, specifiek omschreven einduitspraak zou zijn gevolgd. Op de uitkomst van deze mogelijk nieuwe procedure kan ik niet vooruitlopen.
Deelt u de mening dat de personele capaciteit van de herzieningscommissie opgevoerd dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Na een toename van het aantal zaken in de eerste periode na de invoering van de nieuwe wet herziening hervorming ten voordele is het aantal zaken gestabiliseerd. Uit de evaluatie van de wet is gebleken dat de werklast van de Adviescommissie afgesloten strafzaken (ACAS) geen grote problemen opleverde.6 Ook heeft de ACAS bij mijn departement aangegeven dat het mede gelet op het aantal herzieningsaanvragen op dit moment goed uit de voeten kan met de huidige bezetting.
Deelt u de mening dat dit soort onrecht in de vorm van gerechtelijke dwalingen een schandvlek is voor de rechtsstaat en niet in de rechtsstaat thuis hoort, en in het algemeen het rechtsgevoel van mensen schokt? Zo nee, hoe ziet u dit dan?
Het is in een democratische rechtsstaat van groot belang dat de opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten met de grootst mogelijke zorgvuldigheid plaatsvindt. Daartoe zijn in de wet verschillende waarborgen opgenomen. De inzet van alle in de strafrechtspleging betrokken actoren is er dan ook op gericht de kans op onterechte veroordelingen te minimaliseren. Onterechte veroordelingen hebben niet alleen zeer ingrijpende gevolgen voor de direct betrokken personen, maar zijn ook schadelijk voor het vertrouwen van burgers in de rechtsbescherming die een rechtstaat aan haar burgers wordt geacht bieden. Daarom is het in een democratische rechtsstaat van groot belang dat er een gedegen herzieningsprocedure bestaat waarmee onterechte veroordelingen ongedaan worden gemaakt.
Deelt u de mening dat waarheidsvinding altijd voorop moet staan in justitiële onderzoeken en niet de obsessieve wens om een zaak per se op te lossen, ten koste van alles? Zo nee, waarom niet?
Ja, daar ben ik het mee eens en daar wordt ook naar gehandeld.
Bent u bereid mee te werken aan een eventuele parlementaire enquete over deze en andere gerechtelijke dwalingen, mocht dit in de toekomst zover komen?
Op grond van artikel 14 van de Wet op de parlementaire enquête is elke Nederlander verplicht de enquêtecommissie binnen de door haar gestelde termijn alle medewerking te verlenen die deze vordert bij de uitoefening van de haar bij deze wet verleende bevoegdheden. Een Minister is daartoe ook gehouden. Een Minister kan zich wel in bepaalde gevallen beroepen op de in deze wet genoemde verschoningsgronden.
Kunt u deze vragen vraag voor vraag beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie hierboven.
Kunt er voor zorg dragen dat het informatierecht van de Kamer, zoals neergelegd in art. 68 van de Grondwet, in de beantwoording maximaal wordt gerespecteerd? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf het belang van artikel 68 Grondwet en ik streef er altijd naar Uw Kamer tijdig, juist en volledig te informeren. Verder is de beoordeling van strafzaken aan de (herzienings)rechter.
De uitzending van Argos 'Diagnose bij kindermishandeling komt moeizaam tot stand' |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Argos «Diagnose bij kindermishandeling komt moeizaam tot stand»?1
Ja.
Wat vindt u van de conclusie van de onderzoekers dat 10 jaar na een eerdere uitzending te weinig is gedaan om kindermishandeling effectief te bestrijden?
De conclusie van de onderzoekers van Argos dat de afgelopen 10 jaar te weinig is gedaan om kindermishandeling effectief te bestrijden, delen wij niet. Dat blijkt ook uit het onderzoek «Kwestie van lange adem» van het Verweij-Jonker Instituut. Het lukt steeds beter geweld in gezinnen te stoppen, door signalen van onveiligheid te zien en hierop te handelen. Uit dit onderzoek blijkt dat in 29% van de gevolgde gezinnen het structurele geweld anderhalf jaar na een melding bij Veilig Thuis gestopt is. Het geweld neemt sterker af of stopt in gezinnen die hulp of ondersteuning hebben ontvangen van instellingen die gespecialiseerd zijn in de aanpak van huiselijk geweld. Dit is een vooruitgang ten opzichte van onderzoek uit 2014, waaruit bleek dat in geen van de onderzochte gezinnen het geweld na anderhalf jaar was gestopt. Dit is een eerste stap, in nog teveel gezinnen duurt geweld nog voort en dit vraagt onze volle aandacht.
Wij hebben met de VNG en andere betrokken organisaties de afgelopen kabinetsperiode stevig ingezet op de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling met het programma Geweld hoort nergens thuis (GHNT). Eind van dit jaar worden in de laatste voortgangsrapportage de belangrijkste opbrengsten van het programma met uw Kamer gedeeld. Onderdeel van de aanpak kindermishandeling is het ondersteunen van artsen bij het signaleren en diagnosticeren van letsel bij kinderen via de verbeterde meldcode, het verbeteren van de forensisch medische expertise voor kinderen (FMEK), het financieren van de opleiding voor vertrouwensartsen en de beschikbaarheid van het Landelijk Expertise Centrum Kindermishandeling (LECK). Op deze en andere manieren is de afgelopen jaren geïnvesteerd om kindermishandeling beter tegen te gaan.
Wat is de laatste schatting van het aantal kinderen dat te maken krijgt met kindermishandeling?
De meest recente prevalentiestudie naar kindermishandeling is in 2018 verschenen. Volgens deze studie van de universiteit Leiden/TNO Child Health onder professionals hebben naar schatting tussen de 89000 en 127000 kinderen van 0 t/m 17 jaar in 2017 te maken gehad met kindermishandeling2. Dit komt neer op ongeveer 3 procent van alle minderjarigen. De meeste kinderen waarover wordt gerapporteerd door de bevraagde professionals, zijn slachtoffer van emotionele verwaarlozing (naar schatting ruim 60000 kinderen) en/of fysieke verwaarlozing (naar schatting ruim 30000 kinderen).
Wat vindt u ervan dat het gezin in de uitzending een jaar na dato nog in onzekerheid verkeert over wat er precies aan de hand is?
Het is voor alle betrokkenen zwaar lange tijd in onzekerheid te verkeren over wat er aan de hand is en welke stappen worden gezet. Wij betreuren het dat het zo loopt voor het gezin. Zonder op deze specifieke casus in te gaan, kan de onzekerheid langere tijd duren vanwege verschillende oorzaken. Het kan zijn dat er ook strafrechtelijk onderzoek plaatsvindt of dat er conflicterende analyses zijn in de zaak. Ook is het onderzoeken en duiden van letsel complex en moeten de juiste professionals op het juiste moment worden ingeschakeld om onveiligheid te kunnen signaleren. Samen met partijen als GGD GHOR, de politie, het Openbaar Ministerie, Veilig Thuis en (kinder)artsen investeren wij in goede afspraken ten behoeve van het inzetten van forensisch medische expertise voor kinderen. Om hieraan vorm te kunnen geven is van groot belang dat de instroom van goed opgeleide forensisch artsen groeit. Ook hieraan wordt momenteel gewerkt. Hierover is uw Kamer recent geïnformeerd in de beleidsreactie van de Ministers van JenV, VWS en BZK op het rapport «Gemeentelijke lijkschouw door forensisch artsen onder druk, veel zorgen op korte termijn» van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).3 De GGD’en en de politie werken momenteel aan een gezamenlijk kwaliteitsontwikkelplan forensische geneeskunde.
Kunt u beschrijven wat de gangbare procedure is na reële vermoedens van kindermishandeling en hoe het traject daarna verloopt? Wat is de tijdslijn en welke instanties zijn erbij betrokken?
Slachtoffers van huiselijk geweld en kindermishandeling, plegers, omstanders en professionals kunnen met hun verhaal of met hun vermoedens terecht bij Veilig Thuis (VT) (en in geval van nood uiteraard via 112). VT heeft tot doel een laagdrempelige toegang te zijn voor het vragen van advies of het doen van een melding. Een meerderheid van de meldingen die VT ontvangt is afkomstig van de politie: de politie komt geregeld bij gezinnen achter de voordeur en meldt alle vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling bij VT. Indien andere professionals in o.a. gezondheidszorg, hulpverlening en onderwijs een vermoeden hebben van kindermishandeling, biedt de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en het sectorspecifieke afwegingskader ondersteuning en houvast bij het handelen hierop.
De eerste stap van de meldcode is het in kaart brengen van signalen. In de tweede stap van de meldcode staat dat overlegd moet worden met een collega en dat eventueel VT geraadpleegd kan worden. VT kan dan adviseren hoe de professional zelf met de signalen kan omgaan of dat een formele melding bij VT in de betreffende casus nodig is. Voor artsen met vragen over de toedracht van letsel bij kinderen is daarnaast het Landelijk Expertisecentrum Kindermishandeling (LECK) beschikbaar. Bij het LECK zijn onder meer gespecialiseerde kinderartsen, forensisch artsen en radiologen werkzaam die 24/7 bereikbaar zijn voor vragen en advies over letsel bij kinderen. Wanneer een arts contact opneemt met het LECK, volgt er naast het telefoongesprek binnen 24 uur ook een schriftelijke rapportage. Op basis van deze bevindingen en het afwegingskader van de meldcode kan een arts ervoor kiezen om melding te doen bij VT. Melden bij VT is noodzakelijk als een professional zelf vindt dat sprake is van acute of structurele onveiligheid in die situatie en/of de professional zelf niet in staat is om hulp te organiseren die leidt tot duurzame veiligheid.
Wanneer iemand met een vermoeden van kindermishandeling een melding bij VT doet, al dan niet na het vragen van advies, wordt de melding altijd door VT in ontvangst genomen en vastgelegd. In het handelingsprotocol van VT is de werkwijze neergelegd.4
VT kan een verzoek tot (spoed)onderzoek indienen bij de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) als er ernstig risico lijkt te zijn voor het veilig opgroeien van een kind en wanneer de mogelijkheden van ouders om deze zorgen zelf en met hulpverlening weg te nemen onvoldoende lijken te zijn. De RvdK kan een beschermingsonderzoek uitvoeren. De RvdK streeft ernaar dit in zes weken afgerond te hebben. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek kan de RvdK de rechter verzoeken een (civielrechtelijke) beschermingsmaatregel op te leggen. Er is geen wettelijke termijn waarbinnen de rechter de zaak dient te behandelen. De rechter kan wel met spoed een voorlopige ondertoezichtstelling of voorlopige uithuisplaatsing opleggen (onmiddellijk, binnen 24 uur).
In de ontwikkelagenda «Veiligheid voorop!» is de afgelopen jaren ingezet op versterking van de samenwerking tussen VT, politie, het OM, de reclassering en/of de RvdK, vanuit de gedeelde visie «Gefaseerd samenwerken aan veiligheid.»5 Onderlinge afstemming vindt op verschillende momenten plaats, bijvoorbeeld bij acuut gevaar, naar aanleiding van de uitkomsten van het VT-veiligheidsonderzoek, op een ZSM6-overleg nadat een pleger door de politie is aangehouden of gedurende een strafrechtelijk onderzoek door het OM bij vermoedens van strafbare feiten. Vroegtijdige afstemming tussen VT, politie en justitieorganisaties is ook nodig in geval van (vermoedelijk) letsel waarbij twijfel bestaat of het letsel een medische oorzaak heeft, waarbij twijfel bestaat of het letsel (niet-verwijtbaar) accidenteel is, of waarbij het vermoeden bestaat van huiselijk geweld of kindermishandeling.7 Indien de politie of het OM opdracht geven tot een forensisch-medisch onderzoek, dan wordt dit in complexe casuïstiek (bijvoorbeeld hersenletsel) altijd uitgevoerd door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), in andere gevallen kunnen ook regionale forensische artsen worden ingezet.
Wat betreft de aanpak in het strafrechtelijk kader hebben de politie en het OM afgesproken dat een zaak uiterlijk 30 dagen na het verhoor van de verdachte wordt ingestuurd naar het OM. Uiterlijk zes maanden na de aangifte dient het dossier naar de officier van justitie te worden gestuurd. Indien een verdachte is aangehouden, kan in het ZSM-overleg snel worden besloten wat het vervolg wordt van de zaak. Het OM kan een zaak (on)voorwaardelijk seponeren, zelf afdoen of de verdachte dagvaarden, waarna de zaak voor de rechter komt. Uiterlijk 104 dagen na aanhouding vindt ofwel een pro forma zitting plaats waarin kan worden besloten tot verlenging van de hechtenis, ofwel een inhoudelijke zitting met een rechterlijke afdoening, met eventueel directe tenuitvoerlegging.
Is er iets te doen aan de terugkoppeling naar huisartsen door Veilig Thuis als ze een kind doorsturen, aangezien de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) aangeeft dat huisartsen deze terugkoppeling amper krijgen, waardoor het regelmatig voorkomt dat de mishandeling gewoon doorgaat, terwijl huisartsen denken dat er hulp is? Zo ja, wat is hier aan te doen?
Veilig Thuis koppelt terug aan de melder welke vervolgstap wordt ingezet. In de uitzending werd aangegeven dat er geen zicht is op hoe het gaat met de hulpverlening binnen een gezin. Die behoefte van huisartsen daaraan is voor te stellen. Op het moment dat VT een casus overdraagt aan bijvoorbeeld het wijkteam, dan wordt de huisarts, als deze melder is, hierover geïnformeerd. Hoe het verder gaat met de hulpverlening is niet altijd bekend bij VT, in die gevallen waarbij monitoring niet nodig is. VT monitort om zicht te houden op de veiligheid bij casussen waarbij intensieve inzet is gepleegd door VT. Deze interventie vindt met name plaats bij ernstig acuut geweld of structureel geweld. Zie ook het antwoord op vraag 11. Bij het afsluiten van bemoeienis koppelt VT ook terug aan de melder.
Verder investeren VT-organisaties in samenwerking met huisartsen door bijvoorbeeld nascholingen te organiseren of via het gezamenlijk bespreken van casuïstiek. VT heeft aangegeven bereid te zijn om in gesprek te gaan met de huisartsen om de samenwerking te verstevigen. VWS zal begin 2022 het initiatief nemen tot het organiseren van een gesprek tussen het Landelijk Netwerk VT en de LHV.
Daarnaast worden dit jaar door Augeo Foundation, mede met steun van VWS, de meldcode, kindcheck en mantelzorgcheck opnieuw onder de aandacht gebracht van professionals in de huisartsenzorg. Dit in samenwerking met beroepsgroepen8 van huisartsen, doktersassistenten, triagisten en praktijkondersteuners. Hierin is ook aandacht is voor de samenwerking met VT.
Welke hulp is er voor ouders die het vermoeden hebben dat hun kind slachtoffer is van mishandeling? Wie is verantwoordelijk voor het hulpaanbod?
Ouders kunnen ook bij VT terecht voor advies als ze zorgen hebben over hun kind. Ook richting bijvoorbeeld de huisarts kunnen zij hun zorgen uiten en samen bespreken wat de juiste stappen zijn om hulp te zoeken, voor zowel het betrokken kind als zichzelf, of kunnen zij worden doorverwezen.
Als sprake is van structurele en ernstige onveiligheid in een gezin is in veel gevallen sprake van multi-problematiek. Dan zal bezien moeten worden welke hulp nodig is voor het kind, maar ook voor de ouders of voor de plegers. Deze hulp kan vallen onder verantwoordelijkheid van de gemeente of het kan gaan om verzekerde zorg en dan loopt dit via de huisarts.
Deelt u de conclusie van de in de uitzending opgevoerde deskundigen die aangeven dat een diagnose bij vermoedens van kindermishandeling vaak moeizaam tot stand komt?
Diagnostiek (in medische zin) bij vermoedens van fysieke kindermishandeling is complex en vergt een multidisciplinaire aanpak, zeker wanneer het jonge kinderen betreft. Daarom ondersteunt VWS artsen bij het diagnosticeren van letsel via het LECK. Het LECK organiseert ook deskundigheidsbevordering voor betrokken professionals door jaarlijks een congres voor een breed publiek en tevens jaarlijks een nascholing specifiek voor vertrouwensartsen te organiseren. Het komende congres op 10 februari 2022 gaat specifiek over kindermishandeling van de groep zeer jonge kinderen.
Kinderartsen volgen een verplichte tweedaagse scholing op het gebied van kindermishandeling. Spoedeisende hulp artsen krijgen diezelfde scholing aangeboden (de zogenaamde WOKK9) maar deze is niet verplicht in hun opleiding. Bij jeugdartsen is kennis t.a.v. kindermishandeling en het opdoen van gespreksvaardigheden een verplicht onderdeel van hun opleiding.
Daarnaast investeert VWS in deskundigheidsbevordering bij professionals via de opleiding van vertrouwensartsen en nascholing van forensisch artsen, faciliteert het Rijk samenwerkingsafspraken tussen de partijen in het forensisch-medisch veld en investeren we in de kwaliteit van forensisch medische expertise voor kinderen (FMEK) via een programma10 bij de GGD GHOR en financiert VWS de beschikbaarheid van experts die laagdrempelig te consulteren zijn bij vermoedens van kindermishandeling, zoals het LECK en de regionaal forensisch artsen.
Wat kunt u doen om meer kennis van kindermishandeling te bevorderen bij professionals, aangezien bij twee op de vijf kinderen van 0–2 jaar het vaststellen van kindermishandeling wordt gemist of had het eerder ontdekt kunnen worden, zo blijkt uit de medische dossiers?
Zie antwoord vraag 8.
Een uitgebreid fysiek onderzoek, een zogeheten topteenonderzoek, bij vermoedens van kindermishandeling wordt vaak niet gedaan, waarom is dit het geval? Wat kunt u doen om dit soort onderzoeken te bevorderen?
Er zijn drie verschillende vormen van top-teen onderzoek bij vermoedens van kindermishandeling. Het klinisch top-teen onderzoek vindt plaats als een vermoeden is ontstaan op de spoedeisende hulp of de huisartsenpost. Het screeningsonderzoek vindt plaats bij kinderen na een melding bij Veilig Thuis waarbij nog geen klinisch onderzoek heeft plaatsgevonden. En het forensisch-medisch top-teen onderzoek vindt plaats bij vermoedens van strafbare kindermishandeling, in opdracht van de politie of het OM. Het screenings- en het forensisch-medisch top-teen onderzoek kan worden gecombineerd, na vroegtijdige afstemming tussen VT en politie/OM, om dubbele belasting van het kind te voorkomen.
De beslissing om een top-teen onderzoek al dan niet uit te voeren vergt deskundigheid. Enerzijds moet voorkómen worden dat kinderen onnodig een klinisch, screenings of forensisch-medisch top-teen onderzoek ondergaan. Anderzijds is het van belang dat door middel van dergelijk onderzoek lichamelijke mishandeling en/of verwaarlozing aan het licht komt of dat dit juist uitgesloten kan worden. Dit is nodig om ervoor te zorgen dat de juiste stappen ondernomen kunnen worden om de veiligheid en de gezondheid van het kind te kunnen bewerkstelligen.
Om het doel van het top-teen onderzoek zo goed mogelijk te dienen is de bevordering van de deskundigheid van de betrokken artsen essentieel. Dit is primair een verantwoordelijkheid van de artsen zelf, van hun beroepsorganisaties en van hun werkgevers. Zij nemen deze verantwoordelijkheid ook. Zo heeft de uitvoering van screeningsonderzoek een plaats gekregen in de onlangs gestarte tweejarige opleiding tot vertrouwensarts en zijn er regelmatige landelijke scholingsdagen van de beroepsvereniging van vertrouwensartsen (VVAK). Waar nodig en mogelijk ondersteunt VWS de artsen en hun organisaties in de bevordering van hun deskundigheid, bijvoorbeeld door de financiering van de nieuwe opleiding tot vertrouwensarts.
Is er zicht op de voortgang van de 62470 meldingen van kindermishandeling (bron: CBS) die in 2020 zijn gedaan bij Veilig Thuis en welke opvolging eraan wordt gegeven? Hoe wordt dit bijgehouden?
Ja. Het CBS krijgt twee keer per jaar cijfers van Veilig Thuis waaruit blijkt wat VT zelf met de melding heeft gedaan en aan welke organisatie de casus uiteindelijk wordt overgedragen. Op basis van de veiligheidstaxatie besluit VT of het de vervolgstappen bij VT zelf belegt, of dat het de melding overdraagt naar een lokaal team of lokale hulpverlenende instantie, die dan in gesprek gaat met de betrokkenen. Het grootste deel van de meldingen, ongeveer 77%, wordt na de veiligheidstaxatie doorgestuurd naar een lokaal team. Bij een deel van de meldingen worden de vervolgstappen belegd bij VT zelf. Van de 62.470 meldingen zijn er 3.665 meldingen waarbij een onderzoek is gestart door VT. Bij 5.040 meldingen organiseerde VT directe veiligheid voor de betrokkenen en werd vervolghulp ingezet gericht op stabiele veiligheid (de dienst «Voorwaarden en vervolg»). De cijfers van VT zijn weergegeven in een dashboard van het CBS, waarbij ook op regionaal niveau kan worden gekeken.11
Hoe verklaart u de stijging van maar liefst 7000 meldingen ten opzichte van het jaar ervoor?
Het klopt dat het aantal meldingen van kindermishandeling is gestegen: 62.470 in 2020 in vergelijking met 54.030 in 2019. Sinds eind oktober zijn ook cijfers van het eerste halfjaar van 2021 bekend. In deze periode zijn 30.975 meldingen over kindermishandeling gedaan. Dit aantal toont geen significant verschil ten opzichte van het aantal meldingen in het eerste halfjaar van 2020. Bij de volgende publicatie, eind april 2022, kunnen de cijfers van 2021 vergeleken worden met het aantal ontvangen adviezen en meldingen 2020.
Het is niet eenvoudig om op basis van de beschikbare data de stijging van meldingen van kindermishandeling in 2020 ten opzichte van 2019 te verklaren. Het totale aantal meldingen van huiselijk geweld en kindermishandeling bij VT was 131.800 in 2019, en 127.410 in 2020, dus het aantal meldingen over de verschillende vormen van geweld is in dit jaar licht gedaald.
Een van de mogelijke verklaringen voor de stijging van het aantal meldingen van kindermishandeling is van administratieve aard. Het grootste verschil in het aantal meldingen van 2020 ten opzichte van 2019 zit namelijk in de categorie «onbekend». In 2020 waren er 3.500 meldingen die qua aard van geweld op «onbekend» zijn geregistreerd, in 2019 waren dat er nog 12.540. Mogelijk zijn er hierdoor in 2020 ten opzichte van 2019 meer meldingen kindermishandeling geregistreerd.
Een mogelijke andere invloed op de cijfers is de coronaperiode. Het zou zo kunnen zijn dat de lockdowns een drukkend effect hebben op het aantal adviezen en meldingen. In deze periode heeft VT ook een chatfunctie ingezet om mensen te bereiken, die regionale aandacht heeft gecreëerd. In hoeverre de maatregelen tijdens de coronacrisis daadwerkelijk van invloed zijn geweest op het aantal meldingen bij VT, wordt momenteel onderzocht door het Nederlands Studiecentrum voor Rechtshandhaving en Criminaliteitsbestrijding (NSCR).
Wordt er extra inspanning verricht ter voorkoming van lange wachttijden bij het stellen van de diagnose en opvolging via jeugdhulp of justitie? Zo ja hoe?
De afgelopen jaren was er soms in regio’s sprake van lange wachttijden bij VT. Wel werden en worden zaken waarbij acute onveiligheid speelt altijd snel opgepakt. Na onderzoek12 bleek dat het aantal meldingen in de jaren gestegen was en dat hier verschillende oorzaken voor aan te wijzen waren. Vanuit het Rijk, gemeenten en VT’s hebben wij hier flink op ingezet. Er is met de Voorjaarsnota van 2020 ook aanvullende structurele financiële steun voor gemeenten gekomen ten behoeve van de VT’s en het oplossen van knelpunten in de keten. Alles is er nu op gericht om zo snel mogelijk te werken bij vermoedens van onveiligheid in gezinnen.
Specifiek voor de wachttijden in de (gespecialiseerde) jeugdzorg hebben we in 2021 € 255 miljoen vrijgemaakt. In de Voortgangsbrief Jeugd13 is uw Kamer uitgebreid geïnformeerd over de besteding van deze middelen. Daarnaast zetten gemeenten, aanbieders en gecertificeerde instellingen (GI’s) sinds het najaar van 2020 in op de doorbraakaanpak, zodat kinderen met een gerechtelijke maatregel tijdige jeugdbescherming of jeugdreclassering krijgen en waar nodig passende jeugdhulp.
Tegelijkertijd kampt de sector met een tekort aan onder meer forensisch artsen en vertrouwensartsen. In de beantwoording van vraag 4 noemden wij het voorgenomen kwaliteit ontwikkelplan forensische geneeskunde. Dit richt zich onder meer op verhoging van de kwaliteit van het forensisch-medisch onderzoek door regionale forensisch artsen, in navolging van het FMEK-programma zoals genoemd in het antwoord van vraag 9, en op verhoging van de instroom van forensisch artsen. Er zal, onder voorbehoud van financiering, verder worden gewerkt aan een adequate opleiding voor forensisch artsen. Samen met de relevante partijen uit de sector wordt breed ingezet om bovengenoemd tekort tegen te gaan, maar dit is een zaak van lange adem. Daarnaast investeren we momenteel in verschillende opleidingen en deskundigheidsbevordering via nascholing en zijn er gesprekken gaande over de spreiding en roosterverdeling van de verschillende artsengroepen. Een voorbeeld is de verkenning welke werkzaamheden forensisch verpleegkundigen van de forensisch artsen kunnen overnemen, zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit van het forensisch-medisch onderzoek. Ook financiert VWS de nieuwe opleiding van vertrouwensartsen, onder meer om de instroom te bevorderen.
Bij vermoedens van strafbare feiten beslist het OM of er strafrechtelijke vervolging moet plaatsvinden. In zaken van huiselijk geweld, kindermishandeling en zeden is het van belang om de doorlooptijd van het strafproces zo beperkt mogelijk te houden. Naar aanleiding van de toegenomen totaalvoorraad strafzaken als gevolg van de maatregelen tegen Covid-19, hebben het OM en de rechtspraak afspraken gemaakt over de prioritering van onder meer de zaken die zien op huiselijk geweld, kindermishandeling en zeden. Daarnaast wordt in de strafrechtketen gewerkt aan het inkorten van de doorlooptijden op zeven specifieke thema’s, waaronder zeden.
Wat zijn de redenen dat het Multidisciplinair Centrum Kindermishandeling (MDCK) is verdwenen? Is de Kamer daarover geïnformeerd buiten de opmerking in de vierde voortgangsrapportage van het actieprogramma Geweld hoort nergens thuis?2
Multidisciplinair samenwerken is belangrijk voor goede diagnostiek en om kinderen en gezinnen niet dubbel te belasten en om te komen tot afspraken om de veiligheid voor de korte en voor de lange termijn te realiseren. Het MDCK in Hoofddorp is al lange tijd geleden gestart door een aantal bevlogen professionals. Het was een voorbeeld van een multidisciplinair centrum waar artsen, gedragsdeskundigen en politie samenwerkten op een fysieke locatie. Het werken onder één fysiek dak is geen randvoorwaarde voor multidisciplinair samenwerken. Multidisciplinair samenwerken is ook mogelijk door goede afspraken te maken vanuit eigen locaties. Vanuit het programma GHNT is daarom ingezet op het realiseren van de MDA++ aanpak, multidisciplinaire aanpak voor gezinnen waarbij de veiligheid ernstig en structureel in het geding is. Ook in Kennemerland worden de gezinnen/huishoudens waar sprake is van structureel geweld door middel van deze MDA++ aanpak geholpen. De locatie in Hoofddorp behoudt haar faciliteiten voor de regio Noord-Holland. Zo beschikt het over een kindvriendelijke verhoorkamer en over een Forensisch Medische Onderzoeksruimte.
Vorig jaar bleek regionaal te weinig bestuurlijk commitment bij de aangesloten partners van het MDCK om het voort te zetten. Het MDCK was een van de pilots «onder 1 dak» dat vanuit het programma GHNT ondersteund werd. In 2 andere regio’s (Rotterdam en Tilburg) ondersteunen we ook de pilot «onder 1 dak» en deze loopt nog. In de voortgangsrapportage van 18 juni 2020 van het programma GHNT aan de Tweede Kamer is gemeld dat «Op basis van de voorlopige resultaten van de pilot en de ervaringen in het MDCK de verantwoordelijk wethouders van de regio Kennemerland hebben besloten de pilot centrum onder één dak te beëindigen.» Er is niet op een andere manier richting de Tweede Kamer gecommuniceerd over het stoppen van deze pilot.
Wat vindt u van de conclusie in het item dat het huidige zorgsysteem niet is gericht op samenwerken? Bent u het met de deskundigen en met ons eens dat het systeem is versnipperd? Wat vindt u in het licht van deze bevindingen van het beëindigen van het MDCK?
Diagnostiek bij vermoedens van kindermishandeling is ingewikkeld en vergt een multidisciplinaire aanpak. Hier hebben we de afgelopen kabinetsperiode stevig op ingezet, zie ook het antwoord onder vraag 2. Er wordt in toenemende mate gewerkt volgens de visie Gefaseerd samenwerken aan veiligheid en er worden stevige stappen gemaakt in de samenwerking tussen zorg- en strafrechtketen, zie ook het antwoord op vraag 5. Er is de afgelopen jaren hard gewerkt om de multidisciplinaire expertise op landelijk én regionaal niveau te versterken en er is een groeiend besef onder zorgorganisaties, politie en justitieorganisaties dat het verkrijgen van structurele veiligheid in gezinnen en huishoudens vraagt om multidisciplinaire samenwerking. Ook in wetenschappelijk onderzoek wordt dit bevestigd.15 Onzes inziens moeten we deze investeringen verstevigen en bestendigen. Daarom investeren wij in deskundigheidsbevordering bij professionals, faciliteren samenwerkingsafspraken en financieren de beschikbaarheid van experts die laagdrempelig te consulteren zijn bij vermoedens van kindermishandeling. Ook zal in 2022 verder gewerkt worden aan de ondersteuning van de regio’s vanuit het programma GHNT om te komen tot multidisciplinaire samenwerking.
Wat is na het beëindigen van het actieprogramma Geweld hoort nergens thuis (2018–2021) het plan om kindermishandeling effectief tegen te gaan?
Het eerder en beter in beeld krijgen van huiselijk geweld en kindermishandeling en het stoppen hiervan en duurzaam oplossen vraagt onverminderd de gezamenlijke inzet van gemeenten, zorg- en hulpverlening, VT, politie en andere ketenpartners. Zoals hierboven al aangehaald: de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling is een kwestie van lange adem. Vaak vinden slachtoffers of plegers of omstanders pas na lange tijd de moed om de drempel te overwinnen en hulp te zoeken. De activiteiten van het programma GHNT zijn erop gericht om deze aanpak te versterken met de inzet van regionale projectleiders en landelijke ondersteuning. Voor 2022 zijn extra middelen beschikbaar gesteld voor de voortzetting van onderdelen van het programma GHNT, zodat de infrastructuur behouden kan worden, de aanpak versterkt en bestendigd kan worden. Zowel het toekomstscenario kind – en gezinsbescherming als het programma GHNT richten zich grotendeels op dezelfde gezinnen en dezelfde organisaties en professionals. Daarnaast is met het programma GHNT een goede basis in de regio’s gelegd waarop de ontwikkeling van het toekomstscenario kind- en gezinsbescherming kan voortbouwen. Daarom zullen beide programma’s in de loop van 2022 met elkaar vervlochten worden.
Hoe kan het dat nog niet in alle opleidingen voor onderwijs of zorgberoepen het herkennen van kindermishandeling aan bod komt, ondanks de aangenomen motie Westerveld/Wörsdörfer3 en de toezegging dit met opleidingsinstituten te bespreken?
De motie van de leden Westerveld en Wörsdörfer vraagt om structurele aandacht voor thema’s huiselijk geweld en kindermishandeling in curricula van het hoger onderwijs opnieuw te agenderen. Bij de appreciatie van deze motie is door de ondergetekenden, mede namens de Minister van OCW, toegezegd dat dit zal worden geagendeerd bij de betrokken partijen.
Gesprek hierover heeft geleid tot het beeld dat hier al aandacht voor is in de hbo-opleidingssectoren onderwijs, zorg en welzijn. Zo is er in de lerarenopleiding voor het basisonderwijs aandacht voor deze thema’s in het beroepsbeeld van de leraar en de kennisbasis van de opleidingen. Er is binnen het deel van de lerarenopleiding waar het gaat over pedagogisch handelen bovendien meer aandacht gerealiseerd voor sociale onveiligheid, het herkennen van signalen en omgaan met de meldcode. Verder worden leraren(-in-opleiding) vanuit de pabo’s actief gewezen op het werken met inzichten en handvatten van de stichting Augeo Foundation, zoals het gelanceerde online magazine voor de beroepsopleidingen17.
In de sectoren zorg en welzijn is er specifieke aandacht voor deze thema’s in de opleidingsprogramma’s. Zo is het standaard onderdeel van het curriculum in de opleidingen Verloskunde en Verpleegkunde en zijn de thema’s daar tevens ingebed in minors en keuzevakken. Ook bij opleidingen als Logopedie of Radiotherapeutische Technieken is het terug te vinden in de curricula en is er aandacht voor de signalerende functie. Voor alle studenten in de opleidingen Social Work en Pedagogiek is dit onderdeel van de algemene kennisbasis. In het uitstroomprofiel Jeugd is de veiligheid van kinderen en gezinnen genoemd als nadrukkelijk aandachtspunt in het onderwijs. Een aantal hogescholen heeft ook een verdiepende minor voor dit thema.
Het signaleren en bespreken van huiselijk geweld en kindermishandeling vergt veel kennis en kunde bij professionals. Om vervolgens het geweld aan te pakken in samenwerking met andere partners en ervoor te zorgen dat het daadwerkelijk stopt, is in veel gevallen gespecialiseerde kennis nodig. Kennis die momenteel nog niet altijd gevonden en benut wordt of op een juiste manier wordt aangeboden. Daarom heeft de Onderzoekadviescommissie van het programma GHNT een advies uitgebracht wat ziet op het vakmanschap van aankomende professionals en de wijze waarop verspreiding en borging van kennis die nodig is voor de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling het beste plaats kan vinden. De implementatie van het advies wordt de komende tijd verder opgepakt met betrokkenheid van de opleidingen, de beroepsverenigingen van professionals, werkgevers en in overleg met het Ministerie van OCW.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Onderdeel Jeugd en aanverwante zaken van de begrotingen VWS en J&V 2022 van 29 november 2021?
Ja.
Wederom een bericht over matchfixing |
|
Inge van Dijk (CDA), Jeanet van der Laan (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de nieuwe berichtgeving «Mogelijke matchfixing in het beloftenvoetbal, KNVB wil politieonderzoek»?1, 2
Ja.
Wat vindt u van de oproep van de KNVB, die vindt dat de autoriteiten verder onderzoek zouden moeten doen naar deze casus?
Onder leiding van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie komen de Politie, de Belastingdienst doelgroep Sport, FIOD, Kansspelautoriteit, KNVB, KNLTB, NOC*NSF en ISR periodiek samen in het Signalenoverleg Sportfraude. Bij dit overleg wordt besproken welke concrete signalen er zijn, welke actie daarop kan worden ondernomen en door wie. De signalen zoals die uit de rapportage van de NOS naar voren komen, zullen daar ook worden besproken.
Wordt er vanaf 1 oktober door kansspelaanbieders ook extra gemonitord op beloftecompetities, gezien hier volgens gokdatabedrijf Sportradar gemiddeld voor zo'n 4,5 miljoen euro per wedstrijd op wordt gegokt?
De Beloftecompetitie is in 2020 vervangen door de Onder 21 Competitie, die (met een andere opzet) is ontwikkeld om voetbalclubs te helpen met talentontwikkeling van spelers. Zoals bekend is er een zogeheten zwarte lijst van wedstrijden en competities waarop geen weddenschap mag worden georganiseerd, om kansspelgerelateerde matchfixing tegen te gaan.3 Op die lijst staan onder meer: «wedstrijden voor deelnemers onder de 21 jaar en alle andere wedstrijden in iedere lagere leeftijdscategorie.» Ook de Onder 21 Competitie valt daaronder. Vergunninghoudende kansspelaanbieders mogen weddenschappen op wedstrijden in deze competitie dus niet aanbieden. Van monitoring door vergunde kansspelaanbieders zal daardoor geen sprake kunnen zijn.
In het seizoen 2021/2022 is naast de Onder 21 Competitie de Beloftecompetitie teruggekeerd als reservecompetitie, met een mix aan spelers als het gaat om leeftijd en inkomen. Een vergunninghouder mag in Nederland geen weddenschappen organiseren op wedstrijden waaraan voornamelijk minderjarigen deelnemen en op wedstrijden waaraan uitsluitend sporters om niet deelnemen (artikel 4.9, tweede lid, Besluit kansspelen op afstand en de toelichting (p. 125)). Vergunde aanbieders hebben ook de verplichting om maatregelen te treffen om matchfixing binnen hun wedaanbod tegen te gaan. Zie artikel 4.8 Besluit kansspelen op afstand. De Kansspelautoriteit houdt er toezicht op dat vergunninghouders zich houden aan deze regelgeving. Vergunninghouders moeten daarnaast verdachte gokpatronen (op event-niveau) melden aan de Kansspelautoriteit en sportorganisaties en transacties in de zin van de Wwft (persoonsinformatie) melden aan FIU-NL. In het voorjaar van 2022 worden de eerste trendanalyses opgesteld.
Bent u het eens met de stelling dat spelers in de beloftecompetitie in het voetbal extra gevaar lopen om te worden verleid een wedstrijd te fixen, omdat ze daarmee flink geld kunnen verdienen?
Het Ministerie van VWS is zich daarvan bewust. Om de weerbaarheid van sporters te verhogen bieden NOC*NSF en de KNVB voorlichting aan sporters. De preventie van matchfixing is daarom één van de onderdelen van de subsidie Sport en Integriteit voor NOC*NSF.
Bent u in gesprek met de KNVB over gerichte acties op het voorkomen van matchfixing binnen de beloftecompetitie?
Zie het antwoord bij vraag 2.
Klopt het dat er eind 2017 al onderzoek is gedaan door het Openbaar Ministerie (OM) naar de meerwaarde van strafbaarstelling bij matchfixing en naar de meldplicht van spelers?3
Het Openbaar Ministerie heeft op verzoek van het Strategisch Beraad Matchfixing een onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van een strafbaarstelling van matchfixing. De uitkomsten van dit onderzoek worden momenteel door het Strategisch Beraad Matchfixing van een advies voorzien. Uw Kamer wordt daarna geïnformeerd over het advies. Het onderzoek is te vinden op de website van het Openbaar Ministerie en tevens als bijlage5 gevoegd bij deze brief.6
Klopt de conclusie van de KNVB in zijn position paper4 ten behoeve van het rondetafelgesprek in de Tweede Kamer van 27 september jongstleden waarin staat: «dit vraagt om toegesneden wetgeving, waarmee direct, snel en effectief ten aanzien van iedere variant in matchfixing kan worden opgetreden. Die wetgeving ontbreekt momenteel in Nederland, zo laat ook recent onderzoek zien naar het huidige juridische kader»? Betreft dit hetzelfde onderzoek als het onderzoek door het OM?
Zie het antwoord bij vraag 6.
Heeft u zelf inzage gehad in de uitkomsten van dit onderzoek van het OM?
Zie het antwoord bij vraag 6.
Bent u bereid het onderzoek van het OM, al dan niet in vertrouwelijkheid, met de Kamer te delen? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot artikel 68 van de Grondwet?
Zie het antwoord bij vraag 6.
Kunt u deze vragen gelijktijdig beantwoorden met de eerdere schriftelijke vragen van 30 september jongstleden5 aangaande dit onderwerp?
Ja.
De toediening van injecties met een experimentele gentherapie aan (gezonde) Nederlanders en de communicatie daarover |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Herinnert u zich de tekst die u op 30 september jl. op Instagram heeft geplaatst?1
Met welk doel heeft u de tekst geplaatst?
Tot welke doelgroep richt u zich met de tekst?
Welke (wetenschappelijke) bronnen heeft u geraadpleegd bij de totstandkoming van de tekst? Hoe heeft u de betrouwbaarheid van deze bronnen beoordeeld?
Vindt u het «gewoon» dat Nederlanders zonder symptomen van enige ziekte, moeten bewijzen dat zij niet besmettelijk zouden zijn, voordat zij toegang krijgen tot het sociaal-maatschappelijk leven? Zo nee, wat bedoelt u dan met «Sinds afgelopen weekend kunnen we weer gewoon op stap»?
Wat bedoelt u met «Sinds afgelopen weekend kunnen we weer gewoon op stap», in het licht van het feit dat restaurants, kroegen, bioscopen en theaters vóór 25 september jl. ook voor iedereen zonder QR-bewijs toegankelijk waren?
Wat betekent het naar uw oordeel voor de onderlinge verhoudingen in een samenleving, als mensen het signaal krijgen dat iedereen een potentieel gevaar voor de volksgezondheid is? Erkent u dat dit spanningen kan veroorzaken en tot onderling wantrouwen kan leiden? Beschouwt u dit als een probleem?
Wat bedoelt u met «we blijven met hen [de ongevaccineerden] in gesprek» en met «nog niet heeft laten prikken»? Blijft u druk op deze groep uitvoeren totdat 100% van de Nederlanders is geïnjecteerd of accepteert u op een bepaald moment dat sommige mensen een andere keuze maken? Aan welk criterium moet zijn voldaan voordat u stopt met mensen onder druk zetten om zich te laten injecteren?
Bent u bekend met de definitie van gentherapie die het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) hanteert?2 Bent u bekend met de definitie van gentherapie die de Commissie genetische modificatie (COGEM) hanteert?3 Bent u bekend met de definitie van gentherapie die wordt gehanteerd door de EU?4 Bent u bekend met de definitie van gentherapie die wordt gehanteerd binnen de wetenschap?5 Hoe beoordeelt u deze definities?
Ik ben met deze definities bekend. De coronavaccins van BioNTech/Pfizer en Moderna zijn mRNA-vaccins. Deze vaccins bevatten een stukje genetische informatie van het coronavirus in de vorm van messenger RNA (mRNA). Dit mRNA zorgt voor het aanmaken van een kenmerkend eiwit van het coronavirus, het spike-eiwit. Stukjes van dit eiwit worden herkend door de afweercellen in het lichaam. Als reactie hierop maakt het lichaam antistoffen aan. Het lichaam breekt het vaccin daarna vanzelf af. Het mRNA kan niet doordringen tot de celkern en dus ook niet bij het DNA komen. De mRNA-vaccins kunnen dus nooit iets veranderen aan de genen. Om die reden is het onjuist en misleidend om deze vaccins aan te duiden als een vorm van gentherapie.
De vaccins van Janssen en AstraZeneca zijn vector-vaccins. Aan een bestaand, onschuldig verkoudheidsvirus (een adenovirus) wordt een klein stukje van de genetische code van het coronavirus toegevoegd. Op die manier gaat het afweersysteem aan de slag om antistoffen aan te maken tegen het spike-eiwit van het coronavirus. Ook deze vaccins komen niet bij het DNA, en zullen dus ook niets veranderen aan de genen. Ook bij deze vaccins is dus géén sprake van gentherapie.
Kunnen de injecties die in Nederland worden toegediend worden aangemerkt als een vorm van gentherapie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u ervan op de hoogte dat de injecties van Pfizer/BioNTech, Moderna, AstraZeneca en Janssen allen slechts voorwaardelijk zijn goedgekeurd door het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) via een Conditional Marketing Authorisation?6
Bent u ervan op de hoogte dat een voorwaardelijke goedkeuring geldt voor één jaar en verplicht tot nader onderzoek?7 Bent u ervan op de hoogte dat deze onderzoeken voor de vaccins van Pfizer/BioNTech, Moderna, AstraZeneca en Janssen aflopen respectievelijk in december 20238, in december 20229, op 31 maart 202410 en op 31 december 202311?
Erkent u dat vaccins die alle tests en trials goed hebben doorstaan, onvoorwaardelijk kunnen worden goedgekeurd door het EMA? Erkent u dat een onvoorwaardelijke goedkeuring de norm is en voorwaardelijke goedkeuring een uitzondering?
Hoe kunt u, gelet op het voorgaande, beweren dat de injecties alle tests en trials hebben doorstaan die gelden voor ieder vaccin? Erkent u dat dit feitelijk onjuist is? Zo nee, waarom niet?
Kunt u een overzicht geven van de bijwerkingen door de injecties die zijn gemeld, uitgesplitst per producent? Hoe beoordeelt u de aard en omvang van het aantal bijwerkingen, vergeleken met bijwerkingen door klassieke vaccins en de griepprik?
Hoe wordt beoordeeld of klachten na injectie ook zijn veroorzaakt door de injectie?
Hoe wordt beoordeeld of overlijdens na injectie ook zijn veroorzaakt door de injectie? Hoe verhoudt zich dit tot de wijze waarop wordt beoordeeld of overlijdens na een positieve coronatest zijn veroorzaakt door corona?
Bent u bekend met de suggesties dat het injecteren van zwangere vrouwen kan leiden tot (ernstige) aandoeningen bij baby’s, zoals weergegeven in bijgaande link?12
Hoeveel meldingen van miskramen, doodgeboren kinderen of geboren baby’s met ernstige afwijkingen zijn er gedaan sinds u bent begonnen met het injecteren van zwangere vrouwen? Is hier een stijging waarneembaar in vergelijking met de periode daarvoor?
Waarom erkent u dat het argument «ook met het vaccin kan ik het virus krijgen» klopt, maar haalt u het tegelijkertijd aan als een voorbeeld van misinformatie? Op welke (wetenschappelijke) bronnen is uw bewering «maar veel minder vaak en veel minder ernstig» gebaseerd?
Waarom erkent u dat het argument «ook als je gevaccineerd bent, kun je het virus nog doorgeven» klopt, maar haalt u het tegelijkertijd aan als een voorbeeld van «misinformatie»? Op welke (wetenschappelijke) bronnen is uw bewering «maar veel korter en veel minder vaak» gebaseerd?
Erkent u dat de langetermijneffecten van de vaccins niet zijn onderzocht en ook niet kunnen zijn onderzocht? Onderschrijft u de bewering van de directeur van het Lareb dat bijwerkingen op de lange termijn niet zijn uitgesloten?13 Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom beschrijft u het argument «ik weet niet wat de langetermijneffecten zijn van een vaccin» dan als «misinformatie»?
Op welke (wetenschappelijke) bronnen baseert u de bewering dat het vaccin «je lang [beschermt] tegen een ernstig verloop van corona»? Hoe lang duurt deze bescherming naar uw oordeel?
Hoe beoordeelt u het feit dat mensen in Israël na zes maanden opnieuw geïnjecteerd worden vanwege afnemende effectiviteit?14 Waarom overweegt u om iedereen in 2022 van twee (!) prikken te voorzien?15
Herinnert u zich dat u in mei in de Eerste Kamer heeft gezegd dat «de bijwerkingen [toenemen], naarmate je meer prikken hebt gehad?» Op welke (wetenschappelijke) bronnen heeft u deze uitspraak gebaseerd? Hoe verhoudt zich dit met uw voornemen om alle Nederlanders volgend jaar opnieuw twee keer te laten injecteren?
Op welke (wetenschappelijke) bronnen baseert u de bewering «Zij [de ongevaccineerden] hebben de grootste kans om besmet te raken. En om andere ongevaccineerde mensen te besmetten»?
Wordt van alle personen die met corona in het ziekenhuis liggen geregistreerd of zij (volledig) geïnjecteerd zijn en, zo ja, met welk «vaccin»? Zo ja, hoeveel procent van deze personen is (volledig) geïnjecteerd en met welk «vaccin»? Wilt u hierbij onderscheid maken tussen de Intensive Care (IC)-afdelingen en andere afdelingen? Zo nee, waarom niet? Erkent u dat een rondvraag naar deze cijfers, geen getrouw beeld oplevert?16
Vanaf hoe lang na de injectie wordt een coronapatiënt die in het ziekenhuis ligt als (gedeeltelijk) «gevaccineerd» geregistreerd? Is dit direct na de prik of net als bij de registratie van de QR-code pas na twee weken? Wilt u hierbij onderscheid maken tussen IC-afdelingen en andere afdelingen? Indien een patiënt met corona niet direct na injectie als (gedeeltelijk) «gevaccineerd» geregistreerd staat, hoe groot is dan het percentage «ongevaccineerden» dat in het ziekenhuis ligt en wel al een injectie heeft gehad? Wilt u hierbij wederom onderscheid maken tussen IC-afdelingen en andere afdelingen?
Op welke (wetenschappelijke) bronnen is uw uitspraak «De echte viruswaarheid is deze: had iedereen zich laten prikken, dan had het overgrote deel van de honderden coronapatiënten in de ziekenhuizen er niet gelegen» gebaseerd? Erkent u dat er vaccinatiedrang uitgaat van deze uitspraak?
Op welke (wetenschappelijke) bronnen is uw uitspraak «Nog een harde viruswaarheid: had iedereen zich laten vaccineren, dan hadden we nu alles weer kunnen doen. Zonder coronatoegangsbewijs. Zonder nachtsluiting. Zonder verhitte discussies ook» gebaseerd? Erkent u dat er vaccinatiedrang uitgaat van deze uitspraak?
Erkent u dat redelijkerwijs niet van personen gevergd kan worden om zich iedere 24 uur te laten testen? Realiseert u zich dat het met de invoering van het QR-bewijs voor ongeïnjecteerden onmogelijk is geworden om spontaan een restaurant, kroeg, bioscoop of theater te bezoeken?
Waarom behouden geïnjecteerden, die positief zijn getest, nog steeds een groen vinkje in de QR-app? Begrijpt u dat hierdoor totaal ongeloofwaardig is dat de invoering van de QR-app bedoeld is om de volksgezondheid te beschermen?
Waarom is het niet mogelijk om met het officiële gele boekje, een negatief testbewijs of een herstelbewijs toegang te krijgen, zonder dat deze documenten eerst worden omgezet in een QR-code? Erkent u dat door de keuze voor de QR-code, onnodig persoonsgegevens verwerkt worden? Begrijpt u dat hierdoor totaal ongeloofwaardig is dat de invoering van de QR-app bedoeld is om de volksgezondheid te beschermen?
Waarom is het niet mogelijk om via een serologische test op corona-antistoffen een herstelbewijs te krijgen? Begrijpt u dat hierdoor totaal ongeloofwaardig is dat de invoering van de QR-app bedoeld is om de volksgezondheid te beschermen?
Erkent u dat personen die niet geïnjecteerd zijn ernstig worden benadeeld ten opzichte van personen die wél geïnjecteerd zijn? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat personen die zijn geïnjecteerd een grotere kans hebben om het virus over te dragen, dan personen die negatief zijn getest? Zo ja, hoe verhoudt zich dat met artikel 58ra, tweede lid, van de Wet publieke gezondheid?
Is toegang tot restaurants, kroegen, bioscopen en theaters met een QR-bewijs naar uw mening veiliger dan het handhaven van de 1,5-meterregel op die locaties? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom hebben de uitbaters van die locaties niet de optie om de 1,5-meterregel te handhaven in plaats van het QR-bewijs in te voeren?
Erkent u dat de 1,5-meterregel geen inbreuk maakt op de lichamelijke integriteit, terwijl een verplicht QR-bewijs daar wel inbreuk op maakt? Zo ja, hoe beoordeelt u in het licht daarvan de proportionaliteit en subsidiariteit omtrent de invoering van het QR-bewijs?
Hoe beoordeelt u dat in tal van Europese landen, alsmede in tal van staten in de Verenigde Staten, alle coronamaatregelen zijn afgeschaft, zonder dat dit leidt tot een noemenswaardige verslechtering van de epidemiologische situatie? Erkent u dat hieruit blijkt dat de invoering van onder andere een QR-bewijs, niet noodzakelijk is ter bescherming van de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat met de invoering van het QR-bewijs onderscheid wordt gemaakt op basis van medische persoonskenmerken, die in redelijkheid niet relevant zijn? Zo nee, waarom niet?
In welke mate vindt u dat uw vergelijking van het QR-bewijs met een rijbewijs opgaat? In welke opzichten vindt u dat de vergelijking mank gaat? Heeft u er begrip voor dat mensen dit een walgelijke vergelijking vinden, omdat mensen zonder rijbewijs niet worden uitgesloten van het sociaal-maatschappelijk leven en mensen zonder QR-bewijs wel?
Afhankelijk van de epidemiologische omstandigheden kunnen met het gebruik van het ctb delen van de samenleving open blijven of eerder open gaan dan zonder dit instrument het geval zou zijn. Het instrument wordt alleen toegepast als het nodig is. Ik ga niet in op vergelijkingen met eerdere gebeurtenissen.
Ik verwerp expliciet elke suggestie die gedaan wordt in deze vragen en wijs de indiener op het onnodig grievende karakter van dergelijke suggesties. Ik roep de indiener dan ook nadrukkelijk op om hiervan weg te blijven.
Is het in de afgelopen eeuw in Nederland vaker voorgekomen dat groepen werden uitgesloten van het sociaal-maatschappelijk leven? Zo ja, wanneer was dit? Heeft dit uiteindelijk goed uitgepakt? Zijn er lessen die u hieruit kunt trekken?
Zie antwoord vraag 41.
Hoeveel procent van de bevolking zou naar uw oordeel immuniteit moeten hebben opgebouwd, om te kunnen spreken van groepsimmuniteit?
Maakt het voor het bereiken van groepsimmuniteit uit of personen immuniteit hebben opgebouwd door een injectie, of doordat zij de ziekte hebben doorgemaakt?
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van de studie naar corona-antistoffen, die Sanquin in opdracht van u heeft gedaan, waaruit blijkt dat ruim 95% van de bloeddonoren corona-antistoffen heeft door injectie dan wel doorgemaakte infectie?17 Hoe beoordeelt u deze uitkomsten in het licht van groepsimmuniteit?
Is het mogelijk om aan het bloed van personen te herkennen of zij al dan niet zijn geïnjecteerd i.p.v. een infectie hebben doorgemaakt? Zo ja, in welke opzichten verschilt het bloed van personen die zijn geïnjecteerd van personen die een infectie hebben doorgemaakt?
Heeft u er begrip voor dat personen die zich niet hebben laten injecteren, maar een bloedtransfusie nodig hebben, geen bloed wensen te ontvangen van personen die geïnjecteerd zijn? Kunnen zij ervoor kiezen om geen bloed van een geïnjecteerd persoon te ontvangen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit te bewerkstelligen?
Kunt u aangeven wanneer u de groep mensen die «nog niet is beschermd door ofwel het vaccin, ofwel doordat zij eerder corona hebben gehad» niet meer «te groot» vindt?
Waarom werd in een video van uw ministerie op 8 maart jl. nog beweerd dat een vaccinatiegraad van 70% voldoende was voor groepsimmuniteit en beweert u nu dat 86% onvoldoende is?18
Hoe beoordeelt u de vermelding «Met de huidige, hoge, vaccinatiegraad vervalt de noodzaak om de aanwezigheid van antistoffen wekelijks te meten. Sanquin Research en het Ministerie van VWS zijn daarom overeengekomen voor nu de VAP-studie te beëindigen.» op de website van Sanquin?19 Hoe rijmt u dit met uw eigen bewering dat de vaccinatiegraad nog niet hoog genoeg is?
Op welke (wetenschappelijke) bron baseert u uw opmerking «En met de zeer besmettelijke deltavariant is het niet de vraag of ze corona gaan krijgen, maar wanneer»? Bent u ervan op de hoogte dat nieuw onderzoek van de Universiteit van Oxford suggereert dat gevaccineerden en ongevaccineerden de deltavariant in gelijke mate bij zich kunnen dragen?20 Hoe beoordeelt u in dat licht uw bewering «Je kunt dan [als ongevaccineerde] immers niet aantonen dat de kans klein is dat je een ander besmet»? Erkent u dat een «gevaccineerde» dat ook niet kan aantonen?
Op welke (wetenschappelijke) bron baseert u uw vervolgopmerking «Is dat met teveel mensen tegelijk, dan leidt dat tot duizenden ziekenhuisopnames»? Hoeveel mensen zouden tegelijk ziek moeten worden, om de ziekenhuizen te overbelasten? Hoe reëel acht u die kans?
Op welke (wetenschappelijke) bron baseert u uw bewering dat geïnjecteerden «voor 95% beschermd» zijn tegen ziekenhuisopname?
Gezien uw zorgen om grote aantallen ziekenhuisopnames, kunt u aangeven wat er momenteel wordt gedaan om de (IC-)zorgcapaciteit structureel uit te breiden?
Het optimaliseren van de zorgcapaciteit wordt nader onderzocht door het expertteam gericht op de organisatie van COVID-ziekenhuiszorg in relatie tot de gehele zorgketen en door de Taskforce Ondersteuning Optimale Inzet Zorgpersoneel_. Daarnaast werkt het kabinet aan een plan voor het versterken van de pandemische paraatheid. Hierover volgt in het voorjaar nadere informatie. Het is niet mogelijk om in te gaan op alle uitlatingen die de afgelopen twee jaar zijn gedaan. Het gevoerde beleid wordt uitvoerig geëvalueerd om daar lessen voor de toekomst uit te leren. Ik wil echter nogmaals benadrukken dat het uitbreiden van de ziekenhuiscapaciteit niet betekent dat maatregelen niet alsnog nodig kunnen zijn. Als een virus exponentieel groeit in het tempo zoals de afgelopen twee jaar het geval is geweest, zijn extra ziekenhuis- en IC-bedden onvoldoende om maatregelen te voorkomen.
Hoe beoordeelt u de uitlatingen van Diederik Gommers d.d. 2 oktober 2020, dat de IC-capaciteit niet vergroot hoeft te worden omdat «niets zo erg» is als dat er straks meer IC-personeel is opgeleid en men niets te doen heeft en zich verveelt? Vindt u dat scenario erger of minder erg, dan dat Nederland tot in lengte der dagen met vrijheidsbeperkende coronamaatregelen te kampen heeft?
Zie antwoord vraag 54.
Kunt u aangeven op welke termijn u doelt met het «voorlopig» inzetten van het QR-bewijs?
Bent u het ermee eens dat personen voordat zij een (ingrijpende) medische behandeling ondergaan een weloverwogen keuze moeten kunnen maken voor die behandeling? Erkent u dat zij hiervoor volledig en juist geïnformeerd moeten worden over de voor- en nadelen van die behandeling? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u de desinformatie uit uw eigen tekst van 30 september jl. in het licht van uw opmerking «Want zorgen en twijfels zijn vaak gebaseerd op misinformatie. En op argumenten die gewoon geen hout snijden»?
Erkent u dat het verspreiden van desinformatie over corona ertoe kan leiden dat Nederlanders een verkeerd beeld krijgen over hoe gevaarlijk corona is? Hoe beoordeelt u de uitkomsten van een onderzoek, waaruit blijkt dat Nederlanders denken dat corona vele malen gevaarlijker is voor ongeïnjecteerden, dan daadwerkelijk het geval is?21 Houdt u er rekening mee dat Nederlanders dit verkeerde beeld hebben – en onnodig bang zijn geworden – mede als gevolg van informatie die door of namens u is verspreid? Hoe zou u het vinden als personen besluiten zich te laten injecteren, omdat zij verkeerd geïnformeerd zijn?
Wilt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden, vóór aanvang van het eerstvolgende debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Waar mogelijk zijn de vragen separaat beantwoord. Ten behoeve van de leesbaarheid zijn er vragen gebundeld beantwoord.
De uitzending van Omroep Gelderland ‘In het vizier van de Jager’ en het artikel ‘Dit is moderne slavernij’: politiek wil vrouwen van brandmerk afhelpen' |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Omroep Gelderland «In het vizier van de Jager» en het artikel «Dit is moderne slavernij»: politiek wil vrouwen van brandmerk afhelpen?1
Ja.
Vindt u het ook zeer onwenselijk dat jonge vrouwen die slachtoffer zijn van loverboys zelf moeten betalen voor de verwijdering van hun verplichte aangebrachte tatoeages of andere aangebrachte brandmerken?
Het is vreselijk als een jonge vrouw wordt uitgebuit en onder druk een tatoeage of brandmerk aangebracht krijgt. Mensenhandel is een ernstig misdrijf waarbij iemand gedwongen wordt handelingen te verrichten. Dit kan grote gevolgen hebben voor het slachtoffer.
In die gevallen waar een tatoeage of brandmerk onderdeel is geweest van de uitbuiting, ben ik van mening dat camouflage of verwijdering uiteraard niet ten laste van het slachtoffer zou moeten komen.
Heeft u in beeld hoeveel slachtoffers van brandmerking er in Nederland zijn? Zo ja, wilt u deze cijfers delen? Zo nee, zou dat gezien de terugkerende verhalen niet wenselijk zijn? Kunt u in dit antwoord het advies van de lector Veiligheid in Afhankelijkheidsstudies, mw. J. Jansen, betrekken?
Er is niet bekend hoeveel slachtoffers van seksuele uitbuiting dit soort verplichte tatoeages of brandmerken hebben. Uitvraag bij de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen, de politie, Jeugdzorg Nederland en Valente, levert geen concrete aantallen op. Wel geven zij aan dat het niet heel frequent voor komt dat zorgorganisaties in de (vrouwen)opvang te maken hebben met deze problematiek.
In 2014 heeft de toenmalig Staatssecretaris van VWS gesproken met de jeugdhulpinstellingen en besproken dat het verwijderen of herstellen van tatoeages als onderdeel van de behandeling van het slachtoffer gezien moet worden. De inschatting vanuit de hulpverlening was destijds dat het gaat om kleine aantallen slachtoffers waarbij onder dwang tatoeages zijn aangebracht. Destijds heeft de Staatssecretaris aangegeven dat als er signalen van instellingen zijn, hij deze graag hoort zodat bekeken kan worden wat het probleem precies is en hoe een oplossing gevonden kan worden.
Net als prof. dr. Janssen, lector Veiligheid in Afhankelijkheidsrelaties, ben ik van oordeel dat dit een zeer ernstige praktijk is en dat de brandmerking of tatoeage een slachtoffer keer op keer herinnert aan het verleden. En dat er daar waar het spaak loopt iets gedaan moet worden voor de slachtoffers. Mijns inziens wordt de oplossing juist ook gevonden in het bieden van de juiste zorg en ondersteuning aan deze slachtoffers.
Ten aanzien van een vergoeding staat voorop dat de dader de schade dient te vergoeden. Het slachtoffer kan zich in het strafproces voegen als benadeelde partij om de schade die het slachtoffer door het strafbare feit heeft geleden te vorderen bij de dader. Slachtoffers van loverboys hebben als slachtoffers van mensenhandel in de regel recht op gratis rechtsbijstand door een advocaat. De overheid kan een door de rechter toegewezen vergoeding van schade aan het slachtoffer innen bij de dader en slachtoffers kunnen 8 maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis een voorschot krijgen op het nog te innen bedrag. Slachtoffers van opzettelijke geweldsmisdrijven die hun schade niet of nog niet op de dader hebben kunnen verhalen, kunnen daarnaast een beroep doen op het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Slachtoffers van loverboys kunnen als slachtoffer van mensenhandel in beginsel in aanmerking komen voor een uitkering van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Een slachtoffer kan een aanvraag indienen bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Afhankelijk van het letsel komen slachtoffers in aanmerking voor verschillende letselcategorieën. Slachtoffers van mensenhandel maken een gerede kans om een uitkering te krijgen van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Met de uitkering kunnen slachtoffers de kosten voor het verwijderen van tatoeages/littekens betalen. De hoogte van de tegemoetkoming varieert van € 1.000 tot € 35.000, afhankelijk van de ernst van het letsel. De tegemoetkoming die het Schadefonds Geweldsmisdrijven uitkeert is een ongedifferentieerd bedrag waar ook bv. de kosten voor het weghalen van een gedwongen tatoeage uit gefinancierd kunnen worden.
Indien jeugdhulpinstellingen of vrouwenopvang organisaties hulp en opvang bieden aan een slachtoffer van seksuele uitbuiting waarbij een tatoeage of brandmerk is aangebracht, wordt per individu gekeken wat er aan zorg en ondersteuning nodig en mogelijk is om de tatoeage te camoufleren of te laten verwijderen. De hulp en ondersteuning is gericht op alle gevolgen (de zichtbare en de onzichtbare) van wat zij hebben meegemaakt en in bijna alle gevallen is er sprake van trauma, maar ook kunnen er schulden zijn. Als de vrouw/het meisje de tatoeage of het brandmerk wil laten camoufleren of verwijderen is dat onderdeel van de bredere aanpak naar herstel en regie over het eigen leven. In de praktijk wordt bijvoorbeeld in sommige gevallen door tatoeëerders aangeboden de tatoeage gratis te laten camoufleren. Ook kan er gebruik gemaakt worden van mogelijkheden bij de jeugdhulpinstellingen of vrouwenopvang organisaties die hiervoor een noodpotjeof een steunfonds inzetten. Zeer incidenteel wordt een aanvraag bij Fonds Slachtofferhulp overwogen.
Op welke wijze heeft de Staatssecretaris van VWS na toezeggingen in 2014 om te spreken met zorginstellingen over het verwijderen van tatoeages van slachtoffers van loverboys, gevolg gegeven aan dit voornemen?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer heeft u, nadat eerder is gesteld dat het vergoeden van verwijderen van tatoeages geen probleem zou zijn, vernomen dat het ontbreken van een medische noodzaak door het Zorginstituut Nederland wordt genoemd als reden om toch geen vergoeding toe te kennen? Hoe beoordeelt u deze argumentatie?
Dit ziet waarschijnlijk op de vraag of het verwijderen van tatoeages voor vergoeding uit de basisverzekering in aanmerking kan komen. De redenering dat dit niet het geval kan zijn is het gevolg van de regelgeving die we op dit gebied hebben. Om het verwijderen van tatoeages voor vergoeding vanuit het basispakket in aanmerking te laten komen, is het vaststellen van de medische noodzaak van belang.
In beginsel valt het verwijderen van een tatoeage daarom alleen onder het verzekerde basispakket op het moment dat er sprake is van een medische noodzaak. Dat houdt in dat er somatische klachten van een bepaalde omvang optreden die toe te wijzen zijn aan het hebben van de tatoeage.
Ik begrijp vanuit het nieuwsartikel dat het bij deze vrouwen niet gaat om somatische klachten ten gevolge van het brandmerk, maar om de psychische klachten die zij ervaren. Psychische klachten gelden niet als indicatiecriterium bij plastisch chirurgische ingrepen, zoals het verwijderen van een tatoeage. Wel kan uiteraard psychische begeleiding aan de orde zijn vanuit de geestelijke gezondheidszorg of jeugdhulp.
Heeft u contact gehad met Zorgverzekeraars Nederland over schrijnende situaties die hierdoor kunnen ontstaan? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Ja, ik heb contact gehad met ZN over het verwijderen van tatoeages. Zoals ik in het antwoord op vraag 5 heb aangeven, betreft het verwijderen van tatoeages en brandmerken alleen de verzekerde zorg als er sprake is van een medische indicatie. In deze gevallen zullen zorgverzekeraars de verwijdering vergoeden. Wanneer er geen medische indicatie is om de tatoeage of het brandmerk te verwijderen biedt de Zorgverzekeringswet geen mogelijkheid tot vergoeding. Als het wenselijk is om het verwijderen van tatoeages en brandmerken in dit soort situaties te vergoeden, zal een alternatieve bekostiging moeten worden gevonden. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 7.
Welke mogelijkheden heeft u om zo spoedig mogelijk daadwerkelijk hulp en een vergoeding voor deze vrouwen mogelijk te maken en hoe gaat u hier werk van maken?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen voor de behandeling van de begroting Volksgezondheid, Welzijn en Sport beantwoorden?
Ja.
De voorschotregeling voor slachtoffers van misdrijven |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunnen slachtoffers van geweldsmisdrijven, die recht hebben op een schadevergoeding van de dader, een voorschot uit het Schadefonds geweldsmisdrijven krijgen als die dader vanwege een moratorium tijdelijk zijn schulden niet hoeft te betalen? Zo nee, waarom niet?
Bij gedupeerden van de kinderopvangtoeslag die een schadevergoedingsmaatregel opgelegd hebben gekregen wordt ook de inning van die schadevergoedingsmaatregel tijdelijk opgeschort. Slachtoffers moeten hierdoor soms langer op hun schadevergoeding wachten.
Aangezien ik dit een ongewenste situatie vind, heb ik op 14 juni jl. besloten om gedurende het moratorium een voorschot aan de slachtoffers van gewelds- en andere misdrijven uit te keren zodat zij niet worden benadeeld door de tijdelijke opschorting. Dit voorschot is niet gelimiteerd tot 5.000 euro. Het uitgangspunt hierbij is dat het bedrag dat normaliter bij de dader/gedupeerde zou worden geïnd als er geen sprake was geweest van een moratorium als voorschot aan het slachtoffer zal worden uitgekeerd. Daarnaast kan er daar waar nodig maatwerk worden toegepast. Na afloop van het moratorium wordt de inning van de schadevergoedingsmaatregel bij de dader/gedupeerde hervat.
Kunnen slachtoffers van andere misdrijven dan geweldsmisdrijven een voorschot van de overheid krijgen als die dader vanwege een moratorium tijdelijk zijn schulden niet hoeft te betalen? Zo, ja is het bedrag dat via het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) voorgeschoten kan worden ook dan gelimiteerd tot 5.000 euro? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat slachtoffers van misdrijven die een schadevergoeding van de dader te goed hebben niet gedupeerd mogen worden door een al dan niet tijdelijk onvermogen van de dader om te betalen? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat deze slachtoffers niet gedupeerd worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik. Voor slachtoffers die hun schade niet vergoed krijgen, geldt de voorschotregeling. Deze regeling houdt in dat als de dader acht maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis of arrest waarbij de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd nog niet (volledig) heeft betaald, het nog openstaande bedrag als voorschot aan het slachtoffer wordt uitgekeerd. Op deze wijze worden slachtoffers niet gedupeerd door de in betalingsonmacht verkerende dader. Normaliter geldt hierbij een niet gemaximeerd bedrag voor gewelds- en zedenmisdrijven en een gemaximeerd bedrag van € 5.000,– voor andere misdrijven.
De antwoorden op de vragen over aandacht voor het buitenland bij Pride Amsterdam |
|
Jan Klink (VVD) |
|
de Th. Bruijn |
|
In welke 71 landen waar homoseksualiteit bij wet verboden is ontvangen organisaties of projecten Official Development Assistance (ODA) gelden van het Ministerie van Buitenlandse Zaken?1
De volgende landen van de 71 genoemde landen in het Zero Flags Project ontvangen ODA gelden:
Afghanistan, Algerije, Bangladesh, Burundi, Comoren, Egypte, Eritrea, Eswatini, Ethiopië, Gambia, Ghana, Guinee, Guyana, Indonesië, Irak, Iran, Jamaica, Jemen, Kameroen, Kenia, Libanon, Liberia, Libië, Malawi, Malediven, Maleisië, Marokko, Mauritanië, Mauritius, Myanmar, Namibië, Nigeria, Oeganda, Pakistan, Palestijnse Gebieden, Papua Nieuw Guinea, Senegal, Sierra Leone, Soedan, Solomonseilanden, Somalië, Sri Lanka, Syrië, Tanzania, Togo, Tsjaad, Tunesië, Zambia, Zimbabwe en Zuid-Soedan.
Hoeveel geld betreft dit per land? Kunt u een overzicht geven van de omvang van deze gelden per betreffend land?
Hoewel een groot deel van de 71 genoemde Zero Flags Project landen ODA-gelden ontvangt, zijn alleen de uitgaven op gedelegeerde budgetten voor 2020 weer te geven. Dit betreft de budgetten die door ambassades worden uitgegeven. Hiernaast zijn er nog projecten op wereldwijd of regionaal niveau die wellicht ook uitgaven in hierboven genoemde ODA-ontvangende landen kennen. Deze uitgaven zijn echter niet specifiek op landniveau weer te geven en daarom niet meegenomen in het overzicht.
Welk deel van deze gelden zijn bedoeld voor de ondersteuning van het maatschappelijk middenveld? Kunt u een overzicht geven van het geld dat naar de ondersteuning van het maatschappelijk middenveld gaat per land waar homoseksualiteit wettelijk is verboden?
Zie antwoord vraag 2.
Welk deel van de gelden voor de ondersteuning van het maatschappelijk middenveld zijn bedoeld voor homoacceptatie/LHBTI-beleid? Kunt u een overzicht geven van deze gelden per betreffend land?
Vanuit diverse OS-fondsen zijn middelen beschikbaar gesteld om de positie van LHBTI’s wereldwijd te verbeteren (zie voor een overzicht van activiteiten: Home | NL Ontwikkelingssamenwerking). Zie tevens het antwoord op vraag 1 en 2.
Het bevorderen van gelijke rechten voor LHBTI’s is één van de thematische prioriteiten binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Om uitvoering te geven aan deze prioriteit worden via het Mensenrechtenfonds diverse projecten gefinancierd. In de Mensenrechtenrapportage 2020 (Kamerstuk 32 735, nr. 320) staat gespecificeerd hoeveel vanuit het Mensenrechtenfonds per mensenrechtenprioriteit en per land werd uitgegeven.
Daarnaast zijn er diverse andere programma’s die zich richten op het bevorderen van gender gelijkheid, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) en Hiv/Aids, waarin belangen van LHBTI’s worden meegenomen. Gelden worden echter niet geoormerkt op specifieke gemarginaliseerde doelgroepen.
Hoeveel jaren ondersteunt Nederland het maatschappelijk middenveld al in deze landen als het gaat om homoacceptatie/LHBTI-beleid? Kunt een overzicht geven van het aantal jaren per betreffend land?
Het bevorderen van gelijke rechten voor LHBTI’s is sinds het begin van deze eeuw één van de prioriteiten binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Sindsdien hebben opeenvolgende kabinetten het maatschappelijk middenveld in landen wereldwijd ondersteund, zowel met financiële instrumenten zoals het Mensenrechtenfonds als met niet-financiële instrumenten. Voorbeelden van het laatste zijn de inzet van de Mensenrechtenambassadeur, publieke steunverklaringen aan lokale LHBTI-organisaties, het bieden van een veilige ruimte voor LHBT-organisaties op Nederlandse posten, deelname aan/organiseren van Pride-bijeenkomsten, of (sociale) mediacampagnes.
Het aantal landen waar homoseksualiteit strafbaar is, is met 71 nog veel te groot. Nederland zal zich daarom blijven inzetten voor LHBTI-gemeenschappen in deze landen, en voor volledige en wereldwijde decriminalisering van seksuele oriëntatie en gender identiteit. De inzet van de Nederlandse beleidsinstrumenten voor gelijke rechten voor LHBTI’s zal – conform staand beleid – bepaald worden op basis van de plaatsen waar gemeenschappen onder grote druk staan. Dit zijn vaak landen waar homoseksualiteit strafbaar is, maar dit is niet de enige graadmeter. Wereldwijd is een toename te zien in het aantal geweldsincidenten tegen en discriminatie van LHBTI’s. Ook in landen waar seksuele oriëntatie of gender identiteit niet strafbaar is, kunnen gemeenschappen onder druk staan.
Het aantal landen waar seksuele oriëntatie of gender identiteit strafbaar is, is de afgelopen decennia wel afgenomen. Landen die de afgelopen 10 jaar gedecriminaliseerd hebben, zijn: Bhutan (2021), Gabon (2020); Angola (2019), Botswana (2019), Trinidad & Tobago (2018), India (2018), de Seychellen (2017), Nauru (2017), Belize (2017), Mozambique (2016), Noord-Cyprus (2014), Palau (2014), Lesotho (2012), São Tomé en Príncipe (2012). In deze lijst bevinden zich ook landen waar Nederland zich actief heeft ingezet voor decriminalisering. Meer informatie hierover is terug te vinden in opeenvolgende Mensenrechtenrapportages aan uw Kamer.
Antwoorden op de schriftelijke vragen ‘coronatoegangsbewijzen voor mensen met een meervoudige beperking’ |
|
Caroline van der Plas (BBB), Lisa Westerveld (GL), Mirjam Bikker (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Op welke termijn is de route voor mensen die zich niet kunnen laten vaccineren en niet kunnen laten testen wel beschikbaar, aangezien u aangeeft dat op «dit moment er nog geen route is voor mensen die zich niet kunnen laten vaccineren en niet kunnen laten testen»?1
Op 6 oktober is een 3-weekse pilot gestart bij de GGD regio Utrecht voor mensen die vanwege een beperking of een ziekte geen test kunnen ondergaan.
Het doel van deze pilot is meerzijdig:
Er is voor de duur van de pilot een beperkt aantal afspraken per dag beschikbaar, vanwege de intensieve betrokkenheid die deze aanpak vergt. Voor de pilot worden mensen die zich hierover eerder al hebben gemeld bij de rijksoverheid of de betreffende koepelorganisaties – onder andere van mensen met een verstandelijke beperking –, benaderd en gevraagd deel te nemen.
Het verdere proces is als volgt:
De mensen die een uitnodiging hebben ontvangen (ofwel via mail of wel mondeling via de koepels), bellen naar het call-centrum GGD Utrecht om een afspraak voor een fysiek consult bij de GGD Utrecht te maken. De voorwaarde is als zij aangeven niet getest te kunnen worden en niet gevaccineerd te zijn maar wel het gesprek over vaccinatie te willen aangaan.
Voor de afspraak komt de burger voor een fysiek consult naar GGD Utrecht. De beoordeling voor welke optie wordt gekozen is een stapsgewijs proces.
Hier zal ondervonden worden of een gewone test alsnog lukt, of dat een minder belastende (maar minder gevoelige) testafname mogelijk is. Als geen enkele test lukt volgt een uitzonderingsbewijs, dat net zo lang geldig is als een herstelbewijs.
Tevens geeft de GGD voorlichting over de wettelijke verplichting om de noodzakelijke maatregelen in acht te nemen met betrekking tot het besmettingsgevaar van anderen.
Na afloop van de pilot wordt deze geëvalueerd op de vraag of met de pilot een structurele oplossing is gevonden.
Wat is de oorzaak dat het opstellen van een route zo lang op zich laat duren?
Iedereen heeft nu de kans gehad zich te laten vaccineren. Mensen met een allergie kunnen via hun huisarts een vaccinatie afspraak maken bij een allergoloog. De groep die zich niet kan laten vaccineren en niet kan laten testen is daarom naar verwachting erg klein. Te denken valt aan mensen met complexe ziektebeelden of psychische aandoeningen. Het beschrijven van deze groep mensen blijkt echter moeilijk. Daarom is hierboven genoemde pilot ontworpen in samenwerking de GGD regio Utrecht. Het ongericht geven van uitzonderings-QR-codes, bijvoorbeeld via een zelfverklaring of het «blauwe ogen principe» – geeft te grote restrisico’s. Mensen die niet getest kunnen worden en niet gevaccineerd willen of kunnen worden, kunnen zichzelf en anderen immers besmetten met het coronavirus.
Bent u ervan op de hoogte dat het ontbreken van een route voor mensen die zich niet kunnen laten vaccineren en testen lijnrecht ingaat tegen het aangenomen amendement Bikker en dit ook in de wet is opgenomen?2
Ja. Artikel 58ra 9e lid, Wet publieke gezondheid stelt dat bij ministeriele regeling regels worden gesteld over onderhavige groep. Daarvoor is het wel noodzakelijk deze groep te kunnen definiëren. Zoals in antwoord op vraag 2 is gesteld, is dat eerder nog niet mogelijk gebleken en is dat de reden waarom nu een pilot start.
Hoe kan het dat u de coronatoegangsbewijzen per 25 september jl. voor een groot aantal sectoren hebt laten ingaan, zonder dat voor mensen met een meervoudige beperking een alternatief is gevonden?
Om vanaf 25 september voor zo veel mogelijk mensen zo veilig als kan, meer mogelijk te maken, heb ik coronatoegangsbewijzen laten ingaan. Op dat moment was het nog niet mogelijk om de groep die hiervoor uitgezonderd kan worden, ook inderdaad een uitzonderingsbewijs te geven. Het gaat hier immers om een naar verwachting zeer kleine groep die niet gevaccineerd én niet getest kan worden. Voor de onderbouwing, verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Waar kunnen mensen zich ondertussen melden die geen coronatoegangsbewijs kunnen verkrijgen omdat zij zich niet kunnen laten vaccineren en testen? Wat bent u van plan met deze meldingen te gaan doen?
Juist voor mensen met een medische aandoening is vaccineren extra belangrijk, omdat zij vaak een grotere kans hebben op een ernstig verloop van corona. Maar sommige mensen maken zich, juist door hun medische status, zorgen om vaccinatie of testen.
Mensen die mogelijk allergisch zijn voor vaccinatie kunnen zich melden bij de huisarts. Als het nodig is kan de huisarts doorverwijzen naar een allergoloog die op zijn beurt adviseert of een vaccinatie alsnog veilig gegeven kan worden in het ziekenhuizen. In de meeste gevallen is dit mogelijk.
Er is een zeer kleine groep mensen die zich om medische redenen niet kan laten testen en niet laten vaccineren. Mensen die zich melden, zullen we telefonisch of per mail contact met ze opnemen om – indien ze daadwerkelijke tot de doelgroep behoren – ze uit te nodigen om deel te nemen aan de pilot. Bij het maken van de afspraak wordt getoetst of mensen ook echt tot deze groep behoren. Zoals gezegd is de omvang van de pilot noodzakelijkerwijs beperkt. Met de groep die zich al eerder gemeld heeft, verwachten we dat de beschikbare plekken snel worden vergeven. Mocht dat niet zo zijn dan zullen we via de koepelorganisaties andere gegadigden actief benaderen en de pilotgroep zo groot mogelijk te laten zijn.
Deelt u de mening dat bovenstaand probleem een absolute topprioriteit is en het uitblijven van een oplossing strijdig is met het aangenomen amendement Bikker?3 Deelt u tevens de mening dat de overheid zich aan de wet moet houden en zich dienstbaar dient op te stellen ten opzichte van burgers?
Ik deel de mening dat het belangrijk is om voor zo veel mogelijk mensen zo veilig als kan, meer mogelijk te maken.
Bent u bereid om bovenstaande vragen vóór 4 oktober aanstaande te beantwoorden, aangezien de gedupeerden nu al weken in onzekerheid verkeren en het uitblijven van een oplossing strijdig is met de wens van de Kamer en de huidige wetgeving?
Om nu juist er voor te zorgen dat de mensen bereikt worden voor wie deze uitzonderingsroute de enige mogelijkheid op een toegangsbewijs is, hebben wij na zorgvuldige afwegingen er voor gekozen om eerst een pilot te doen. In het antwoord van vraag 2 heb ik uitgelegd waarom de totstandkoming van de route voor deze mensen vertraagd is. De eerste uitnodigingen zijn op 6 oktober verzonden, zodat vanaf die dag begonnen kon worden met het inplannen van de afspraken voor de pilot.
Vanwege het lastige vraagstuk, zoals beschreven in het antwoord van vraag 2, zijn deze vragen later dan de beoogde termijn van 4 oktober beantwoord.
De besteding van door de ACM opgelegde boetes. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het oordeel van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) dat producent Samsung zich tussen januari 2013 en december 2018 op ongeoorloofde wijze schuldig heeft gemaakt aan opdrijving van online verkoopprijzen van televisies1?
Het afstemmen van verkoopprijzen van leveranciers met detailhandelaren is ingevolge artikel 6 van de Mededingingswet verboden (verticale prijsbinding). De ACM houdt toezicht op de naleving van de mededingingswet. Het opleggen van een boete van een overtreding van de mededingingsregels kan daar een gevolg van zijn.
Deelt u de opvatting dat consumenten hiermee jarenlang financieel zijn benadeeld? Zo nee, waarom niet?
Ja, voor zover dit consumenten betreft die een televisie hebben aangeschaft bij een partij die door Samsung beïnvloed is de verkoopprijs aan te passen.
Kunt u concretiseren waar door de ACM opgelegde boetes -die de schatkist van het Rijk invloeien- de afgelopen jaren aan zijn besteed, of belanden deze per definitie op de grote hoop?
De EZK-begroting kent een taakstellende raming voor de boete-ontvangsten van ACM van € 30,2 mln. per jaar. Deze ontvangsten vormen daarmee een regulier onderdeel van de EZK-begroting; daarom is er geen specifieke besteding aan te wijzen. Afwijkingen ten opzichte van de raming worden daarom opgevangen binnen de gehele EZK-begroting.
Indien dat laatste het geval is, bent u het dan eens dat er in de praktijk feitelijk geen relatie is tussen de bestrafte overtreding en de besteding van de daarvoor opgelegde boete? Zo nee, waarom niet?
Om perverse prikkels te voorkomen worden boete-ontvangsten niet gebruikt om gericht beleid in hetzelfde domein te financieren. Daarnaast kent de Rijksbegroting een scheiding tussen reguliere uitgaven en ontvangsten van ministeries en belastinginkomsten. Een boeteopbrengst kan daarom niet worden gebruikt voor een verlaging van belastingen.
Als een bedrijf de wet overtreedt, kan dit leiden tot schade bij consumenten. Deze consumenten kunnen zowel individueel als collectief een privaatrechtelijke vordering tot schadevergoeding indienen bij de burgerlijke rechter. Sinds 1 januari 2020 bestaat in Nederland de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA).2 De WAMCA stelt belangengroepen in staat om voor een groep gedupeerden een collectieve vordering tot schadevergoeding in te dienen. Met de WAMCA hebben consumenten(organisaties) een effectief en efficiënt instrument in handen om schadeveroorzakende bedrijven in rechte aan te spreken.
Toezichthouders als de ACM hebben daarnaast de mogelijkheid om bij overtredingen bestuursrechtelijke sancties op te leggen, waaronder een boete. Een bestuursrechtelijke sanctie heeft een punitief karakter en is gericht op het voorkomen van dergelijke gedragingen in de toekomst.
De hierboven geschetste mechanismen vervullen beide een eigen functie en vullen elkaar aan. Ik ben van mening dat consumenten in Nederland over goede mogelijkheden beschikken om schadevergoeding te vorderen en op deze manier genoegdoening te krijgen. Het ligt dan ook niet voor de hand om bestuursrechtelijke boetes (ook) voor dit doel in te zetten.
Deelt u de mening dat een directer verband tussen overtreding en besteding van de boete meer recht zou doen aan het principe van compensatie van de benadeelde consumenten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens dat boetes die door de ACM worden opgelegd in dat kader zoveel mogelijk zouden moeten terugvloeien naar de benadeelde consumentengroep, bijvoorbeeld in de vorm van gerichte btw- of accijnsverlagingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven?
Zie antwoord vraag 4.
Mogelijk onterecht in rekening gebrachte kosten door de deurwaarder. |
|
Bart van Kent , Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de praktijk dat deurwaarders de mogelijkheid om aan de bank te vragen of zij geldmiddelen van de debiteur onder zich hebben gebruiken voor eigen financieel gewin? Bent u het ermee eens dat deze bevoegdheid hier niet voor in het leven is geroepen?1
Nee, ik heb geen aanwijzingen dat de nieuwe bevoegdheid van gerechtsdeurwaarders om op grond van artikel 475aa Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (hierna: Rv) aan de bank te vragen of zij geldmiddelen van de debiteur onder zich hebben, in de praktijk wordt gebruikt voor eigen financieel gewin in plaats van waarvoor deze bevoegdheid is gecreëerd, namelijk om nodeloze bankbeslagen en daarbij komende kosten te helpen voorkomen.
Kunt u verduidelijken waarom ervoor is gekozen om de deurwaarder 84,64 euro in rekening te laten brengen bij de schuldenaar voor een informatieverzoek bij een bank teneinde te achterhalen of de bank geldmiddelen van die schuldenaar onder zich heeft? Waarom is dit bedrag van bijna 85 euro volgens u gerechtvaardigd?
Zoals in het bericht wordt aangegeven, is voor de keuze om de gerechtsdeurwaarder 85,36 euro in rekening te laten brengen, aangeknoopt bij de regeling van de Verordening voor een Europees bevel tot conservatoir beslag (hierna: EAPO).
Bij zowel het opvragen van rekeninginformatie op grond van artikel 475aa Rv als op grond van de EAPO moet er een titel zijn en wordt er op verzoek van de schuldeiser rekeninginformatie opgevraagd. Dat zijn vergelijkbare werkzaamheden.
Het proces van bevragingen op grond van artikel 475aa Rv is bewerkelijk omdat de banken in de praktijk een gevarieerd scala aan methoden van informatie-uitwisseling met gerechtsdeurwaarders hanteren. Er bestaat geen geüniformeerde werkwijze. Per bank verschilt de wijze waarop de gerechtsdeurwaarders de bevragingen dienen aan te leveren én de banken leveren de informatie ook op uiteenlopende wijzen terug aan de gerechtsdeurwaarder, al dan niet volgens vooraf gemaakte afspraken. Dat levert gerechtsdeurwaarderskantoren een flinke administratieve belasting op bij de uitvoering van de bankbevraging, omdat die informatie ook weer door de gerechtsdeurwaarders handmatig overgenomen moeten worden in de eigen systemen. Dit rechtvaardigt het tarief van € 85,36.
Klopt het dat een deurwaarder de bovengenoemde kosten al in rekening mag brengen wanneer bij één bank om informatie is verzocht? Zo ja, acht u dit wenselijk? Bent u bereid regels op te stellen over hoe grondig de informatie-inwinning moet hebben plaatsgevonden voordat de kosten in rekening gebracht mogen worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, voor het in rekening brengen van de bovengenoemde kosten maakt het niet uit of de informatie op grond van artikel 475aa Rv is verzocht bij één of bij meerdere banken. Het betreft een totaal tarief voor alle informatieverzoeken die de gerechtsdeurwaarder namens een unieke debiteur nodig acht. Hieruit volgt ook dat als reeds bij de eerste bevraging een bankrelatie wordt gevonden, er voor eventuele additionele bevragingen geen extra kosten in rekening mogen worden gebracht.
Klopt het dat niet eens bankbeslag hoeft te worden gelegd om de kosten voor het informatieverzoek in rekening te kunnen brengen? Zo ja, erkent u dat dit het risico met zich meebrengt dat informatieverzoeken worden gedaan zonder enige intentie om bankbeslag te leggen bij de bewuste bank waar het verzoek is gedaan?
Ja, het informatieverzoek is bedoeld om onnodige dure bankbeslagen te voorkomen. Een gerechtsdeurwaarder is bij gebreke van de rekeninginformatie niet in de gelegenheid om het vermoeden dat een debiteur bij een bepaalde bank bankiert, te valideren. Als uit de rekeninformatie volgt dat een bank geen geldmiddelen van de debiteur onder zich heeft, dan worden hiermee aanzienlijke kosten voor de schuldenaar en de schuldeiser bespaard. Zo zal de gerechtsdeurwaarder geen beslagexploot hoeven te betekenen bij de bank. Ook een beslag dat geen doel treft, is immers een ambtshandeling waarvoor kosten in rekening worden gebracht. Ook de kosten voor de administratieve verwerking van deze onnodige beslagen hoeven niet langer in rekening te worden gebracht.
Uitsluitend een gerechtsdeurwaarder die gerechtigd is tot het leggen van beslag op basis van een executoriale titel, zoals een vonnis, is bevoegd om op grond van artikel 475aa Rv banken te bevragen. Uiteraard schiet de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het opvragen van rekeninginformatie zijn doel voorbij als de informatie wordt opgevraagd terwijl er geen intentie is om daadwerkelijk bankbeslag te leggen. De wet schrijft daarom in artikel 475aa, onder b, Rv voor dat deze bevoegdheid slechts bestaat «ten behoeve van het leggen van een beslag». Als hier geen sprake van is, kan dit aan de tuchtrechter worden voorgelegd.
Erkent u dat het op dit moment voor de debiteur niet duidelijk is wanneer een informatieverzoek heeft plaatsgevonden en wanneer er kosten in rekening zijn gebracht, omdat deze kosten niet aan een ambtshandeling verbonden zijn en de kosten daardoor geboekt kunnen worden op een niet overzichtelijke verzamelpost «overige executiekosten»? Acht u dit wenselijk? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Ik kan mij voorstellen dat het voor een debiteur niet duidelijk is of er een informatieverzoek heeft plaatsgevonden als deze worden geboekt op een niet overzichtelijke kostenpost. Dat is een aandachtspunt dat ik betrek ik in mijn reguliere gesprekken met de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG).
De KBvG laat weten dat een gerechtsdeurwaarder altijd een gespecificeerd overzicht kan geven van de kosten in een dossier, onafhankelijk van het gegeven of die kosten aan een exploot gekoppeld zijn of niet. Teneinde de transparantie van deze kosten verder te bevorderen, heeft de KBvG, nu dit kosten betreft die zijn genoemd in artikel 2 Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Btag), aan de leden geadviseerd om van de bevraging een proces-verbaal op te maken, zodat de gemaakte kosten transparant zijn.
Klopt het dat deurwaarders op basis van art. 475g Rv via Stichting Netwerk Gerechtsdeurwaarders dagelijks in groten getale informatie opvragen bij de Sociale Verzekeringsbank, de G4, de rijksoverheid, waaronder de Belastingdienst, en een aantal grote uitzendbureaus en dat informatieverzoeken slechts enkele euro’s kosten? Zo ja, waarom is een vergelijkbare werkwijze niet mogelijk bij het informatieverzoek onder banken? Bent u bereid deze werkwijze ook van toepassing te verklaren op het hierboven genoemde informatieverzoek aan banken?
Het klopt dat via de Stichting Netwerk Gerechtsdeurwaarders (SNG) informatie kan worden opgevraagd. Dit gebeurt via de zogenaamde «Service e-VOI». Met dit systeem kunnen verzoeken om informatie efficiënt en volledig geautomatiseerd afgehandeld worden (zie voor meer informatie https://www.sng.nl/e-voi/). Een gerechtsdeurwaarder die is aangesloten op de Service e-VOI kan dan inkomsteninformatie geautomatiseerd bevragen bij de aangesloten inkomstenverstrekkers. Een van de aangesloten inkomstenverstrekkers is de Belastingdienst, waarbij het gaat om informatie over voorlopige teruggaven en toeslagen. Het verschil met het informatieverzoek op grond van artikel 475aa Rv is dat dat verzoek niet volledig geautomatiseerd plaatsvindt. Het verzoek kan (beperkt) per e-mail, maar hoofdzakelijk schriftelijk, worden gedaan en de bank moet hier handmatig op reageren. Er is niet aangesloten bij een digitaal systeem, omdat een dergelijk systeem op dit moment nog niet bestaat. Op dit moment wordt gewerkt aan het Verwijzingsportaal Bankgegevens (hierna VB), dat tot doel heeft het witwassen en financiering van criminaliteit die ondermijnend is voor de samenleving te bestrijden. Het VB wordt uitgebreid met de mogelijkheid om geautomatiseerd saldo- en transactiegegevens op te vragen bij de vier systeembanken (ABN AMRO, ING, Rabobank en de Volksbank). De instanties die op dit moment zijn aangesloten bij het VB, waaronder politie, bijzondere opsporingsdiensten en de Belastingdienst, zijn geselecteerd vanwege hun betrokkenheid bij criminaliteitsbestrijding en belastinginning.
In lijn met mijn toezegging tijdens het wetgevingsoverleg inzake de behandeling van het wetsvoorstel modernisering beslag- en executierecht (35 225)2, zal de verkenning en beoordeling of uitbreiding van instanties die het VB kunnen bevragen proportioneel en wenselijk is, worden betrokken bij de doorontwikkeling van het VB in 2023. Indien de gerechtsdeurwaarders en de overige banken in de toekomst ook worden aangesloten op het portaal, zullen de verzoeken, net zoals bij de Service e-VOI, via een centraal loket lopen.
Indien een dergelijke bevraging via het Verwijzingsportaal in de toekomst tot stand komt, zullen de kosten voor de 475aa Rv-bevragingen naar verwachting kunnen worden verlaagd, zoals ook is gebeurd met de kosten voor bevraging van de Basisregistratie personen (BRP).
Bent u bereid het aparte tarief voor het verzoek om informatie bij de bank in zijn geheel te schrappen, aangezien de kosten voor het leggen van bankbeslag (€ 209,–) reeds de voorbereidende werkzaamheden omvatten, waaronder dus ook het verzoek om informatie over waar iemand bankiert? Zo nee, waarom niet en bent u dan in ieder geval wel bereid om met de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) in gesprek te gaan over de zevenpuntensuggestie die in het aangehaalde artikel gedaan wordt?
Nee, in lijn met de beantwoording van de vorige vragen, houd ik vast aan dit aparte tarief. De bevoegdheid tot het vragen van rekeninginformatie bij een bank bestond niet bij het vaststellen van het tarief voor het leggen van bankbeslag. Om die reden maken de kosten voor die voorbereidende werkzaamheden ook geen onderdeel uit van het tarief voor het leggen van bankbeslag. Zolang de huidige werkwijze van de bevragingen voortduurt, is dit tarief redelijk ten opzichte van de te verrichten werkzaamheden. Voorts zijn deze werkzaamheden noodzakelijk om te voorkomen dat kosten nog verder oplopen. Uit de cijfers van de KBvG, door het CBS verzameld, blijkt dat na de inwerkingtreding van de informatiebevoegdheid om bankbevragingen te doen, het aantal bankbeslagen is gedaald van 64.400 in de eerste helft 2020 naar 49.900 in de eerste helft 2021.
Ik zal in mijn reguliere gesprekken met de KBvG aandacht blijven vragen voor de praktijkwerking van onderhavige regeling omtrent bankbevragingen. Daarbij zal ik de zevenpuntensuggestie uit het artikel betrekken.
Ik zet continu in op het verbeteren van de informatievoorziening bij de gerechtsdeurwaarder. Inzicht in de aflossingscapaciteit van een schuldenaar is een vereiste voor de goede en effectieve ambtsuitoefening door de gerechtsdeurwaarder. Aan deze informatievoorziening zijn kosten verbonden die lager zijn dan de ambtshandeling die anders het gevolg zou zijn geweest.
De rechtsbijstand |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Waarom trekt het kabinet nu pas 154 miljoen euro uit voor de sociaal advocatuur, terwijl al jaren duidelijk was dat dit moest gebeuren? Waarom niet eerder?1
Ik vind dat de rechtshulp beter moet en mensen met problemen sneller geholpen moeten worden. In het regeerakkoord – dat kon rekenen op een meerderheid in de Tweede Kamer – is de afspraak gemaakt dat binnen het bestaande budgettaire kader de rechtshulp beter moet en mensen met problemen sneller moeten worden geholpen. Daarmee ben ik aan de slag gegaan, onder meer met de stelselvernieuwing rechtsbijstand.2 De noodzaak tot het verhogen van de vergoedingen was er daarnaast ook. Dat is de reden waarom ik de puntentarieven eerder al heb verhoogd voor 2020 en 2021.3 Mede naar aanleiding van het debat over de kinderopvangtoeslagaffaire, tekende zich afgelopen jaar bovendien een nieuwe meerderheid af die de vergoedingen in lijn wilde brengen met scenario 1 van de commissie-Van der Meer.4 Reden om de vergoedingen van sociaal advocaten, mediators en bijzondere curatoren werkzaam in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand structureel te verhogen per 1 januari 2022.
Waarom had het kabinet het toeslagenschandaal nodig om het belang van goede rechtsbijstand in te zien?
Het belang van goede rechtsbijstand is niet nieuw, dat volgt ook uit de reeds in 2018 door mij ingezette stelselvernieuwing rechtsbijstand. Zoals bij vraag 1 opgemerkt zijn de puntentarieven voor 2020 en 2021 al eerder verhoogd.
Hoeveel sociaal advocaten die per jaar meer dan 50 keer op basis van toevoegingen werken zijn ermee gestopt tijdens het kabinet-Rutte III, omdat het kabinet zo lang getreuzeld heeft met het regelen van betere vergoedingen voor deze cruciale beroepsgroep? Hoeveel rechtszoekenden konden daardoor geen sociaal advocaat vinden? Bent u bereid dit te onderzoeken?
Blijkens de cijfers en trends van de raad voor rechtsbijstand waren er eind 2020 6.529 advocaten ingeschreven bij de raad voor rechtsbijstand. Het aantal actieve advocaten (advocaten met jaarlijks één of meer toevoegingen) is de laatste jaren relatief minder snel gedaald dan het aantal toevoegingen. In 2014 – het jaar met de meeste actieve advocaten – waren er circa 7.600 actieve advocaten in het stelsel, in 2020 waren dit er nog ruim 6.500, een afname met ongeveer 14%. De reden waarom advocaten stoppen is niet bekend. Het aantal toevoegingen nam in dezelfde periode af met ruim 16%. Tegen de 30% van de actieve advocaten behandelt per jaar maximaal 10 toevoegingen. Nog eens ongeveer 30% behandelt 11 tot en met 50 toevoegingen, rond de 20% 51 tot en met 100 toevoegingen en voor de overige circa 20% actieve advocaten gaat het om meer dan 100 toevoegingen per jaar (waarvan het bij 3 à 4% om meer dan 200 toevoegingen gaat).
Om het aanbod diepgaander te kunnen monitoren, heb ik het Kenniscentrum van de Raad gevraagd om een programma te ontwikkelen waarmee in de toekomst het aanbod en de factoren die daarop van invloed zijn, nauwgezet kunnen worden gemonitord. Daarbij kunnen ook andere instrumenten dan cijfermatige analyses door de Raad worden ingezet, zoals het systematisch enquêteren van advocaten die uitstromen. De Raad betrekt bij de ontwikkeling van zijn programma de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) en de dekens. Daarnaast laat ik me voeden door signalen van het Juridisch Loket, en de Nederlandse Orde van advocaten.
De Raad voor Rechtsbijstand, het Juridisch Loket, Sociaal Werk Nederland en de NOvA werken aan een verbeterende signalering.
Klopt het dat sociaal advocaten die op basis van bepaalde toevoegingen werken, er juist op achteruit zullen gaan ondanks het uitvoeren van scenario 1 van commissie-Van der Meer, bijvoorbeeld bij uithuisplaatsingszaken en vreemdelingenzaken? En hoe gaat de regering om met rechtsgebieden waarin het stelsel nauwelijks voorziet, zoals het onderwijsrecht?
Het uitvoeren van scenario 1 van de commissie Van der Meer is een totaalpakket. Maar ik denk ook dat het een eerlijk pakket is, omdat het beter aansluit bij de reëel gemaakte uren. Op de meeste rechtsgebieden gaan de puntenvergoedingen omhoog, maar op enkele onderdelen van rechtsgebieden gaan conform het advies van de commissie-Van der Meer de puntenvergoedingen ook omlaag. In mijn brief van d.d. 1 november 2021 heb ik uw Kamer hier uitgebreid over geïnformeerd.
Ik zie op dit moment geen aanleiding om de scope van de gesubsidieerde rechtsbijstand te verruimen.
Op welk prijspeil gaat u het punttarief vaststellen per 1 januari 2022? Bent u bereid tot indexatie over te gaan, of in ieder geval ervoor te zorgen dat de punttarieven op het niveau van de jaren 2020 en 2021 blijven, de jaren waarin de tijdelijke overbruggingsregeling gold? Zo nee, waarom niet?
Het punttarief wordt op 1 januari 2022 conform artikel 3, tweede lid, Bvr geïndexeerd. Uitgangspunt hiervoor is het punttarief van 2021 van € 113,85, dus zonder de tijdelijke toelage. Nu door invoering van scenario 1 van de commissie-Van der Meer per 1 januari 2022 hogere vergoedingen gerealiseerd worden, komt de noodzaak voor voortzetting van de tijdelijke toelage per die datum te vervallen.
De basis van het indexeringspercentage is het prijsindexcijfer 2020, het loonindexcijfer 2020 en de arbeidsproductiviteit in arbeidsjaren naar bedrijfstakken 2020. De bron van deze cijfers is het CBS.
Waarom kiest het kabinet ervoor om dit bedrag van 154 miljoen euro, dat noodzakelijk is en waar zo lang voor gestreden is, niet structureel aan de begroting toe te voegen?
Met de stelselvernieuwing van de rechtsbijstand wordt ingezet op snellere en meer laagdrempelige oplossingen voor mensen met problemen. De verwachting is dat het beroep op de rechtsbijstand hierdoor in de toekomst afneemt. Daarnaast zet het kabinet in op een (financiële) bijdrage van commerciële advocatenkantoren.
Deelt u de mening dat al die jaren na de commissie-Van der Meer een herijking van de punten per zaakscode noodzakelijk is en ziet u iets in een structurele monitoring van de punten per zaakscode, bijvoorbeeld om de drie jaar? Bent u bereid dit op korte termijn te regelen?
Met het overnemen van de aanbevelingen van de commissie worden de puntenaantallen weer in lijn gebracht met de gemiddelde tijdsbesteding in zaken op verschillende rechtsgebieden.
De aanbeveling van de commissie om een systeem te creëren voor een periodieke evaluatie van het vergoedingenstelsel wordt meegenomen in de stelselvernieuwing rechtsbijstand, waarbij gestreefd wordt naar een continu herijkingsproces.5
Waaruit zou blijken dat de stelselherziening tot minder toevoegingen gaat leiden in de toekomst? Kunt u cijfermatig onderbouwen dat de begroting voor de rechtsbijstand naar beneden kan worden bijgesteld, omdat u minder toevoegingen verwacht af te geven en vanwege de vrijwillige heffing van grote advocatenkantoren? De doorrekening van de stelselherziening berust toch slechts op aannames? En de gerapporteerde afname van het aantal bestuurszaken is toch niet direct terug te herleiden tot uw inzet op het terugdringen van het aantal toevoegingen?
Als alle maatregelen van de stelselvernieuwing ten volle renderen, zal dit ertoe leiden dat met ingang van 2025 nog een structureel bedrag van 64 miljoen euro per jaar benodigd is voor vergoedingen die liggen op het niveau van scenario 1 van de commissie-Van der Meer. Voor een deel gaat het om maatregelen die leiden tot een afname van het beroep op rechtsbijstand, zoals de versterking van de eerste lijn en een meer burgergerichte overheid. Voor een deel gaat het om maatregelen die zien op lagere kosten, zoals e rechtshulppakketten, doelmatigheidswinst en een andere eigenbijdragesystematiek.
De daling van het beroep op rechtsbijstand door de stelselvernieuwing wordt bereikt door het eerder oplossen van zaken als gevolg van de versterking van de eerste lijn en door in te zetten op meer burgergerichte dienstverlening en wet- en regelgeving binnen het bestuursrecht. Daarbij wordt het probleem van de burger centraal gesteld. Door onderzoeksbureau Significant Public is in 2020 bij experts van verschillende organisaties getoetst in welke mate deze effecten naar verwachting optreden. De resultaten zijn op 2 april 2020 met uw Kamer gedeeld.6
In de begroting is ervan uitgegaan dat als alle maatregelen van de stelselvernieuwing ten volle renderen, dit ertoe zal leiden dat met ingang van 2025 nog een structureel bedrag van 64 miljoen euro per jaar benodigd is voor vergoedingen die liggen op het niveau van scenario 1 van de commissie-Van der Meer. Hierbij is geen rekening gehouden met een opbrengst van een financiële bijdrage van de commerciële advocatuur. De doorrekeningen worden momenteel geactualiseerd om de laatste inzichten en uitgangspunten ten aanzien van de stelselvernieuwing daarin te verwerken. Een dergelijke actualisatie is vast onderdeel van het programma en vindt periodiek plaats.
Voor een meer burgergerichte overheid is samen met de uitvoeringsorganisaties en gemeenten, de Raad en de betrokken departementen gewerkt aan de ambitie ten aanzien van het terugdringen van het aantal onnodige procedures en daarmee het aantal toevoegingen in het bestuursrecht. Uit cijfers van de raad voor rechtsbijstand blijkt dat het aantal toevoegingen is afgenomen. Bij dit resultaat past de kanttekening dat de oorzaak achter de afname in toevoegingen in het bestuursrecht niet eenduidig kan worden achterhaald.
Hoe gaat u voorkomen dat er tekorten ontstaan voor de rechtsbijstand wanneer een afname van toevoegingen niet gerealiseerd wordt?
De tarieven gaan we per 1 januari herijken tot het niveau van Van der Meer. Dat gaan we in de jaren daarna ook niet weer afbouwen. De gefinancierde rechtsbijstand is een open-einderegeling. Dit betekent dat er nu, maar ook in de toekomst, geen sprake zal zijn van burgers waarvan de toegang tot het recht niet mogelijk zal zijn.
Door de initiatieven in de eerste lijn en maatregelen die zien op het terugdringen van onnodige procedures van de overheid, verwacht ik de komende tijd een verdere (lichte) daling van het aantal toevoegingen.
Kunt u toelichten op grond waarvan u in uw interview met het NRC zei dat gedupeerden van het toeslagenschandaal wel degelijk toegang tot het recht hebben, omdat zij uiteindelijk bij de Raad van State kwamen?2
Wat ik in het interview heb willen aangeven is dat er niet één eenvoudige oorzaak is aan te wijzen voor de kinderopvangtoeslagaffaire. Het is een complexe kwestie. Gedupeerden van het toeslagenschandaal hadden bijvoorbeeld wel de mogelijkheid hun zaak voor te leggen aan de rechter, echter werden zij daar in het ongelijk gesteld. Dit leidt in retrospectief tot de vraag of de wetgeving voldoende ruimte bood om in te spelen op specifieke gevallen en of deze wetgeving goed werd toegepast. Formeel gezien was er dus toegang tot het rechter maar is het de vraag of daarmee uiteindelijk ook recht is gedaan. Dat vraagt dat de wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende machten kritisch naar zichzelf kijken. En dat doen we ook.
Deelt u de mening dat toegang tot het recht veel meer behelst dan de mogelijkheid om voor een rechter te verschijnen, zoals goede rechtsbijstand, gehoord worden en een oplossing uit een onrechtvaardige situatie? Waarom zei u dat dan niet in het interview?
Ja. Het interview is een optekening van een lang gesprek waarin verschillende zaken aan de orde zijn gekomen.
Kunt u toelichten waarom u in uw interview met de Volkskrant zei dat «het procesmonopolie en het verschoningsrecht privileges zijn voor de advocatuur»? Deelt u de mening dat deze rechten zowel advocaten als rechtszoekenden beschermen en dus ten goede komen aan de rechtsstaat?3
Advocaten hebben een gedeeltelijk procesmonopolie en een geheimhoudingsplicht, met daarvan afgeleid een verschoningsrecht. Andere juridische dienstverleners kennen deze privileges niet. Deze rechten komen ten goede aan de rechtsstaat, maar hebben ook tot gevolg dat advocaten ten opzichte van andere juridische dienstverleners een sterke concurrentiepositie hebben.
Klopt het dat u het extra geld ter uitvoering van scenario 1 van commissie-Van der Meer deels wil dekken met een vrijwillige heffing op de commerciële advocatuur, maar dat daar nog geen afspraken over zijn gemaakt?
Nu het kabinet een substantiële financiële bijdrage levert aan de versterking van de sociale advocatuur, wordt ook nadrukkelijk naar de commerciële advocatuur gekeken om een bijdrage te leveren. Ik verwijs naar mijn brief d.d. 1 november 2021 die ik u gelijktijdig met deze antwoorden heb gestuurd waarin ik u heb geïnformeerd over de plannen.
Wat was de rol van de flitspeiling die over dit thema is gehouden? Heeft de keuze om tot een vrijwillige heffing te komen hiervan afgehangen? Kunt u dit toelichten?4
De flitspeiling is uitgevoerd om via stellingen te peilen hoe een representatief deel van Nederland aankijkt tegen het standpunt of de commerciële advocatuur financieel moet bijdragen aan het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. De keuze heeft hiervan niet afgehangen, want in de contourennota 2018 heb ik al aangegeven dat, net zoals van sociale advocaten mag worden gevraagd dat zij zich niet volledig afhankelijk maken van overheidssubsidies, van commerciële advocatenkantoren een maatschappelijke prestatie mag worden verwacht.10Het uitgangspunt daarbij is een grotere solidariteit binnen de beroepsgroep en het in gezamenlijkheid invulling geven aan de toegang tot het recht van minder draagkrachtige burgers.
Hoe ziet u die vrijwillige heffing precies voor u? Wat is de consequentie als deze bijdrage niet kan worden gerealiseerd? Met wie is er daar tot nu toe overleg over gevoerd en wat zijn daarvan de uitkomsten of de scenario’s?
Zie het antwoord 13.
Bent u van plan om tot bindende overeenkomsten met de commerciële advocatuur te komen over een heffing? Zo ja, op welke manier dan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord
Waarom heeft u die vrijwillige heffing al in de begroting verwerkt, terwijl u nog met de beroepsgroep over dit idee in gesprek bent?
Zie het antwoord op vragen 8 en 13.
Waarom kiest het kabinet er niet voor om het aftoppen van de inkomsten van de grote advocatenkantoren via de belastingen te laten verlopen in plaats van via een vrijwillige heffing?
Zie het antwoord op vraag 13.
Wat bedoelde u in uw interview toen u zei dat de overheid toewerkt naar het verwezenlijken van artikel 18 van de Grondwet? Waarom is dat op dit moment blijkbaar onvoldoende? Kunt u dat nader toelichten?
Het tweede lid van artikel 18 van de Grondwet geeft de wetgever – met de mogelijkheid van delegatie – de opdracht regels te stellen over rechtsbijstand aan minvermogenden, zodat deze niet wegens hun geringe financiële draagkracht van het fundamentele recht op bijstand in rechte verstoken blijven.11 Dat heeft de wetgever ook gedaan, namelijk met de Wet op de rechtsbijstand («Wrb») en onderliggende regelgeving. Aan die regelgeving wordt momenteel met de stelselvernieuwing gesleuteld. Dat betekent echter niet dat de overheid geen bijdrage zou mogen vragen ter dekking van (een deel van) de kosten van het stelsel. Artikel 18 Grondwet staat er in ieder geval niet aan in de weg om een bijdrage te vragen met het oog op de bekostiging van het stelsel.
Deelt u de mening dat de overheid zich daarmee eigenlijk onttrekt van haar grondwettelijke taak om de minder draagkrachtigen in rechtsbijstand te voorzien?
Zie het antwoord op vraag 18.
De opstelling van de staat in zaken rondom afstandsmoeders en verjaring bij adoptie |
|
Michiel van Nispen , Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht waaruit blijkt dat de staat nu voor het eerst aansprakelijk wordt gesteld voor niet-vrijwillige adopties die in de jaren ’50, ’60 en ’70 hebben plaatsgevonden?1
Ja.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek van de Commissie van onafhankelijk deskundigen voor het onderzoek naar afstand en adoptie?
De Commissie van onafhankelijke deskundigen inzake het onderzoek naar binnenlandse afstand en adoptie heeft haar rapport op 8 juli 2021 aan mij overhandigd. Dezelfde dag heb ik het rapport aan uw Kamer gestuurd. Daarbij heb ik heb aangetekend dat ik heb afgesproken het rapport eerst met belangenorganisaties te bespreken voordat ik uw Kamer na de zomer mijn inhoudelijke reactie zal geven. Het laatste van deze gesprekken heeft op 27 september 2021 plaatsgevonden. Ik beraad mij nu op mijn inhoudelijke reactie en zal uw Kamer spoedig informeren.
Wat vindt u ervan dat 2,5 jaar na de instelling van de Commissie van onafhankelijk deskundigen voor het onderzoek naar afstand en adoptie, slachtoffers zich nu genoodzaakt voelen alsnog een rechtszaak te starten? Trekt u zich dit aan en was deze rechtszaak te voorkomen geweest als de staat zich anders had opgesteld?
Ik kan niet treden in de precieze overwegingen van eiseressen om de procedure te starten en daarom ook niet in de vraag of dat te voorkomen was geweest. Indien het starten van de procedure gelegen is in de problemen met het aanmeldpunt en de vertraging die het onderzoek daarbij heeft opgelopen trek ik mij dat natuurlijk zeer aan. Zoals aangegeven bij vraag 2 beraad ik mij nu op mijn inhoudelijke reactie op het rapport van de Commissie van onafhankelijk deskundigen. Mijn inzet was en is nog steeds om in gesprek met belanghebbenden te bezien hoe ik kan bijdragen aan erkenning van het leed dat zij hebben ervaren.
Herinnert u zich de motie Van Nispen/Van der Staaij, die er uiteindelijk voor heeft gezorgd dat in rechtszaken over interlandelijke adoptie de staat geen beroep meer zal doen op eventuele verjaringstermijnen?2
Ja.
Deelt u de mening dat ook in deze zaak (of zaken) over binnenlandse adoptie, net als in de hele discussie over interlandelijke adoptie, het gaat over de vraag welke verantwoordelijkheid precies op de staat rust, en dat het dan niet passend is een beroep te doen op het juridische argument dat een zaak verjaard zou zijn?
In zaken waarin de Staat aansprakelijk wordt gesteld speelt altijd de vraag welke rol de Staat heeft gespeeld bij een bepaalde gebeurtenis en welke verantwoordelijkheid daarbij op de Staat heeft gerust. De Staat beoordeelt in beginsel per geval of zij een beroep op verjaring alles afwegende gerechtvaardigd acht. Daarbij wordt gekeken naar de specifieke omstandigheden van het geval in het licht van de verjaringsregels, zoals neergelegd in het Burgerlijk Wetboek en wordt expliciet getoetst of het beroep op verjaring naar de door de Hoge Raad geformuleerde maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. Dit heeft de Staat ook gedaan in de zaak van eiseressen. In de procedure is dat ook uitgebreid toegelicht. Het is nu aan de rechtbank om over dit verweer te oordelen.
Bent u bereid, in lijn met de hiervoor aangehaalde beslissing als staat geen beroep meer te doen op verjaringstermijnen bij interlandelijke adoptie, ook als staat geen beroep te doen op verjaringstermijnen in rechtszaken waar het gaat om binnenlandse adopties die in de jaren ’50, ’60 en ’70 van de vorige eeuw hebben plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
Ik heb mede naar aanleiding van het rapport Joustra en de motie uit uw Kamer besloten om ten aanzien van zaken van interlandelijke geadopteerden bij wijze van hoge uitzondering het beroep op verjaring los te laten. In de beleidsreactie van 8 februari jl. bij het rapport van de Commissie Joustra heb ik deze keuze toegelicht. Ik begrijp dat de vergelijking met binnenlandse adoptie opkomt. In beide situaties kan sprake zijn van schrijnende gevallen, maar er zijn ook verschillen. Ik vind het evenwel niet passend nu dieper op de vergelijking van deze situaties in te gaan, omdat ik daarmee in zou gaan op de inhoud van de individuele zaak die nu ter toetsing aan de rechter voorligt. De verweren die de Staat in de lopende procedure voert, zijn uitvoerig aan de rechter toegelicht. Het is nu aan de rechtbank daarover te oordelen.
Bent u bekend met het bericht van de NRC «NCTV opereerde volgens eigen juristen in strijd met de wet, wist ook Minister» waaruit volgt dat juristen van de NCTV oordeelden dat de eigen dienst onrechtmatig handelde bij het verzamelen van privacygevoelige gegevens over burgers?1
Ja.
Hoe verklaart u uw uitspraken tijdens het debat van 15 juni jl., waarin u onder meer aangeeft dat er naar uw oordeel niet jarenlang in strijd met wet- en regelgeving is gehandeld, met het gegeven dat u al in februari van dit jaar signalen kreeg van uw eigen juristen en beleidsadviseurs dat de NCTV jarenlang onrechtmatig handelde bij het verzamelen, opslaan en analyseren van privacygevoelige informatie over burgers?
In de kamerbrief van 12 april 20212 is toegelicht, en dat heb ik tijdens het debat met uw Kamer op 15 juni 2021 herhaald, dat binnen de NCTV vaker discussie is geweest over de juridische grondslag van internetmonitoring, maar dat de heersende opvatting steeds is geweest dat er een algemene rechtsgrondslag voor deze activiteit was, ook al was die niet vastgelegd in een formele wet. Internetmonitoring door de NCTV is een werkwijze waarover uw Kamer door de jaren heen meermaals is geïnformeerd3, waarover in het verleden transparantie is betracht door het aan te melden voor het openbare verwerkingenregister onder het destijds geldende regiem van de Wet bescherming persoonsgegevens en waarover niet door een rechter of toezichthouder was geoordeeld dat de juridische grondslag ontbrak. Door het project Taken en Grondslagen kwam de NCTV echter zelf tot het inzicht dat die algemene rechtsgrondslag gezien de rechtsontwikkeling naar huidige maatstaven als juridisch kwetsbaar moet worden bestempeld en dat de tot dan toe gehanteerde juridische grondslag, verstevigd zou moeten worden door de introductie van een grondslag in een formele wet.
Welke juridische adviezen over het al dan niet ontbreken van een wettelijke grondslag voor het verwerken van persoonsgegevens en het monitoren van burgers door de NCTV hebben u en de ambtelijke top van uw ministerie sinds 2013 van uw eigen- en eventueel externe juristen ontvangen?
Daar is geen lijst van bijgehouden. In het algemeen geldt dat juristen actief bij beleidsdossiers worden betrokken vanwege de centrale adviesfunctie die zij vervullen binnen de NCTV, zodat zij mij op die manier kunnen wijzen op eventuele juridische risico’s indien zich juridische dilemma’s voordoen. Deze worden vervolgens betrokken in de weging van alle invalshoeken die plaatsvindt bij beleidsbeslissingen.
Wat was de inhoud van deze adviezen?
Zie antwoord op vragen 2 en 3.
In zoverre u de inhoud niet integraal kunt delen, wat was de strekking van deze adviezen?
Zie antwoord vraag 4.
Hebt u deze adviezen opgevolgd?
Zie antwoord vraag 4.
Zo niet, welke motivering heeft u daarvoor?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u het standpunt dat u onvoldoende opvolging hebt gegeven aan de signalen van uw eigen juristen en beleidsmedewerkers over het, al dan niet, hebben van wettelijke grondslagen voor het verwerken van (bijzondere) persoonsgegevens en de (monitorings)activiteiten van de NCTV?
Zoals ik bij vraag 2 heb toegelicht is binnen de NCTV vaker discussie is geweest over de juridische grondslag van internetmonitoring, maar is de heersende opvatting steeds geweest dat er een algemene rechtsgrondslag voor deze activiteit was, ook al was die niet vastgelegd in een formele wet. Door het project Taken en Grondslagen kwam de NCTV echter zelf tot het inzicht dat die algemene rechtsgrondslag gezien de rechtsontwikkeling naar huidige maatstaven als «juridisch kwetsbaar» moet worden bestempeld en dat de tot dan toe gehanteerde juridische grondslag verstevigd zou moeten worden door de introductie van een grondslag in een formele wet. Op grond van deze conclusies heb ik besloten bepaalde specifieke werkzaamheden per 31 maart 2021 op te schorten, in te zetten op versteviging van de grondslag met het oog op de toekomst en in de tussentijd zeer terughoudend te zijn met de verwerking van persoonsgegevens.
Hierover heb ik u in mijn brief van 12 april 2021 geïnformeerd. Vervolgens heb ik, daarin gesterkt door de aangenomen motie van het lid Michon-Derkzen tijdens het debat van 15 juni 2021 om met spoed met een bijzondere wettelijke grondslag te komen voor de NCTV om persoonsgegevens te verwerken voor de uitvoering van zijn bestaande analyse- en coördinatietaken, de hoogste prioriteit gegeven aan het aangekondigde voorstel voor een Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid.
Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bekend met de oplossingsrichtingen uit de Nota Taken en grondslagen NCTV van 9 januari 2020, waarbij een van de genoemde oplossingsrichtingen is om zonder wettelijke grondslag door te gaan met de taken die de NCTV belangrijk vindt, maar waartoe de NCTV niet bevoegd is, en om daarbij de risico’s te accepteren, zoals reputatieschade, onderzoek of boete van de Autoriteit Persoonsgegevens («AP»)?
De nota van 9 januari 2020 waaraan u refereert, betreft het plan van aanpak voorafgaand aan de start van het project Taken en Grondslagen waarin voor de gehele beeldvorming alle vooraf denkbare opties werden geschetst, inclusief mogelijke gevolgen, zonder daarbij op voorhand een waardeoordeel te geven aan iedere afzonderlijke optie. Bij de oplevering van de uitkomsten van het project Taken en Grondslagen is een aantal concrete oplossingsrichtingen voorgesteld waaronder het creëren van een wettelijke grondslag alsmede het terughoudend zijn in het verwerken van persoonsgegevens indien daar het Organisatiebesluit JenV aan ten grondslag ligt. Ik heb direct opvolging gegeven aan deze oplossingsrichtingen door een voorstel voor een Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid voor te bereiden en bepaalde werkzaamheden op te schorten.
Hoe beoordeelt u deze oplossingsrichting en waarom?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u het standpunt dat bij de oplossingsrichtingen ook de mogelijke inbreuken op de AVG en grondrechten van burgers als risico’s zouden moeten worden afgewogen en welke motivering heeft u daarvoor?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u het standpunt dat het nadeel «politiek afbreukrisico» ondergeschikt is aan het nadeel (bewust) niet naleven van de AVG en de daaraan de basis liggende grondrechten en welke motivering heeft u daarvoor?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe beoordeelt u het verwerken van persoonsgegevens zonder wettelijke grondslag en uitzonderingsgrond in het geval van bijzondere persoonsgegevens zoals de NCTV op dit moment doet volgens de eigen juristen en hoe komt u tot deze beoordeling?
In verband met het belang dat ik hecht aan naleving van de AVG en rechtsstatelijke normen heb ik diverse werkzaamheden van de NCTV opgeschort in afwachting van een steviger wettelijke grondslag, ook met het oog op de beperking van juridische risico’s. De NCTV is met het project Taken en Grondslagen een weg ingeslagen die ik nog steeds onderschrijf: de organisatie toekomstbestendig maken en de taken en grondslagen juridisch beter verankeren en versterken.
Deelt u het standpunt dat aan de wens van de NCTV om «tijdelijk in gaten te kunnen springen» ook kan worden voldaan met afgebakende, wettelijke taken?
Ja.
Zo ja, hoe zouden dergelijke afgebakende, wettelijke taken er volgens u uit moeten zien?
Daarvoor verwijs ik naar het voorstel voor een Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid dat ik op zeer korte termijn naar uw Kamer verwacht te sturen. De taken opgenomen in dit wetsvoorstel en de daarmee gepaard gaande verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens zien enerzijds op het coördineren van de (uitvoering van) het beleid en de daarbij te nemen maatregelen op het terrein van terrorismebestrijding en nationale veiligheid en anderzijds op de taak om zogeheten fenomeenanalyses te maken en te delen met de daartoe geautoriseerde partijen. Beide taken vinden plaats in het kader van het verhogen van de weerbaarheid ten aanzien van terrorismebestrijding en de bescherming van de nationale veiligheid. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State heb ik onlangs ontvangen en ik verwacht het wetsvoorstel op zeer korte termijn naar uw Kamer te kunnen sturen. De behandeling van het wetsvoorstel betekent ook dat ik met uw Kamer daarover in alle openheid het debat kan voeren.
Het bericht ‘Geen Friese tolken meer beschikbaar vanwege ‘magere vergoeding’ |
|
Romke de Jong (D66), Mirjam Bikker (CU) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Geen Friese tolken meer beschikbaar vanwege «magere vergoeding»»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het belangrijk is dat het Fries tijdens zittingen gebruikt mag worden zoals geregeld in de «Wet gebruik Friese taal»?
Ja, het is belangrijk dat de Friese taal in de rechtspleging wordt gebruikt en daar wordt ook in voorzien.
Wat betekent dit voor de uitvoering van artikel 11 van de Wet gebruik Friese taal en erkent u dat in voorkomende gevallen de beschikbaarheid van een tolk noodzakelijk is voor de uitvoerbaarheid van dit artikel?
Bij de rechtbank Noord-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden zijn rechters en raadsheren werkzaam die de Friese taal spreken. Bij het arrondissementparket Noord-Nederland en de vestiging van het ressortsparket in Arnhem-Leeuwarden zijn officieren van justitie en advocaten-generaal werkzaam die Fries spreken. Dit maakt het mogelijk dat de persoon, bedoeld in artikel 11 van de Wet gebruik Friese taal, zich ter terechtzitting van de Friese taal kan bedienen. In voorkomende gevallen kan ook een tolk Fries worden ingezet, waarmee het eveneens mogelijk wordt dat bedoelde persoon zich van de Friese taal kan bedienen. In beginsel is dit een tolk die staat ingeschreven in het Register beëdigde tolken en vertalers. De Wet beëdigde tolken en vertalers voorziet er in algemene zin ook in dat er, indien er geen in het register ingeschreven tolk beschikbaar is, onder voorwaarden een tolk in de betreffende talencombinatie kan worden ingezet van buiten het register.
Hoe denkt u via een fatsoenlijke vergoeding voor gekwalificeerde C1-tolken het recht op het gebruik van de tweede Rijkstaal te waarborgen nu dit onder druk staat?
Met de wijziging van het Besluit tarieven in strafzaken (Btis) per 1 juli 2020 is een vernieuwde systematiek geïntroduceerd waarmee alle in het Register beëdigde tolken en vertalers ingeschreven tolken (en vertalers) zelf kunnen onderhandelen over hun tarieven. De in het Btis genoemde bedragen, die voor de wijziging golden als vaste tarieven, zijn daarbij omgezet in gegarandeerde minimumtarieven. De tolken kunnen op individuele basis over hun tarieven onderhandelen met intermediairs, die via aanbestedingsprocedures zijn of nog worden geselecteerd. De eerste aanbestedingen zijn in september 2020 uitgezet. Doordat de diverse aanbestedingen gefaseerd zijn uiteengezet zijn er nog niet voor alle onderdelen nieuwe contracten gesloten. De publicatie voor de aanbesteding van de nieuwe contracten voor het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak wordt op dit moment voorzien in het vierde kwartaal van 2021. Tot de datum van inwerkingtreding van deze contracten blijven nog de vaste tarieven van kracht zoals die golden voor bovengenoemde wijziging van het Btis. Daarna kunnen alle tolken, dus ook de tolken Fries, zelf over hun tarieven onderhandelen.
Ziet u kansen om het recht op het gebruik van de tweede Rijkstaal in het rechtsverkeer ook op andere wijze te bevorderen, bijvoorbeeld door met de rechterlijke macht afspraken te maken over actieve en passieve beheersing van de taal?
Zoals bij vraag 3 toegelicht zijn er bij de rechtbank Noord-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden rechters en raadsheren werkzaam die de Friese taal actief beheersen. Daarnaast vragen de rechtbank Noord-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van de overige medewerkers een passieve beheersing van de Friese taal, dan wel de bereidheid om dat te leren. Om de kennis van de Friese taal onder medewerkers te bevorderen bieden de rechtbank Noord-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden periodiek cursussen Fries aan hun medewerkers aan.
Daarnaast worden belanghebbenden zowel in de correspondentie als ook in de gebouwen van de rechtbank Noord-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden geïnformeerd over de mogelijkheid om ter zitting Fries te spreken. In het gerechtsgebouw en het paleis van justitie in Leeuwarden hangen bordjes waarop die informatie is vermeld. Ook op de website van de rechtbank Noord-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is informatie beschikbaar gesteld over het Fries in het rechtsverkeer. In het verlengde van de afspraken tussen Rijk en provincie aangaande de zichtbaarheid van het Fries, hebben de Rechtbank Noord-Nederland en het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden zelf besloten hernieuwde aandacht te besteden aan optimalisatie van de informatie opdat belanghebbenden zich nog meer uitgenodigd zullen weten om tijdens zittingen in de rechtbank en/of in het gerechtshof naast het Nederlands desgewenst ook Fries te spreken.
De rechtbank Noord-Nederland en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werken verder mee aan een onderzoek van de provincie Fryslân om meer inzicht te krijgen in de mate waarin inwoners van Fryslân in de praktijk gebruikmaken van het recht om Fries te spreken in de rechtbank en/of het gerechtshof. Hiertoe zal een nulmeting worden uitgevoerd. De nulmeting richt zich ook op de zichtbaarheid en de taalbeheersing Fries bij medewerkers van beide gerechten. Aan de hand van de uitkomsten van de nulmeting kan door de rechtbank en het gerechtshof worden bepaald of en welke verdere maatregelen genomen worden om de zichtbaarheid en de passieve beheersing van het Fries onder medewerkers verder te vergroten.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de afzonderlijk vast te leggen afspraken over de Friese taal in het rechtsverkeer, zoals omschreven in de Bestuursafspraak Friese Taal en Cultuur 2019–2023, Artikel 9, tussen het Rijk en de provincie Fryslân?
De provincie Fryslân is actiehouder van de Bestuursafspraak Friese Taal en Cultuur 2019–2023. Tijdens een bestuurlijk overleg op 19 april 2021 in aanwezigheid van de commissaris van de Koning en de president van de Rechtbank Noord-Nederland is er wederzijds kennisgemaakt en is er een aantal afspraken gemaakt t.a.v. het Fries in het rechtsverkeer. Een van de afspraken is dat er een 0-meting wordt gedaan om uit te zoeken hoe het ervoor staat met (het gebruik van) het Fries in de rechtszaal. Ook het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werkt mee aan deze 0-meting.
Bent u bereid in de nieuw op te stellen bestuursafspraak concrete afspraken over de tolken vast te leggen?
Voor de periode vanaf 2024 worden nieuwe bestuursafspraken Friese taal en cultuur gesloten. In dat kader zal ook gesproken worden over het gebruik van het Fries in de rechtspraak. Het is aan mijn ambtsopvolger deze afspraken concreet vorm te geven en vast te leggen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden en bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat Rechtspraak van donderdag 30 september 2021?
Ja.
Het bericht ‘Litouwen adviseert consument geen Xiaomi-telefoons meer te kopen’. |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Litouwen adviseert consument geen Xiaomi-telefoons meer te kopen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het zorgelijke feit dat overheidsinstanties in Litouwen consumenten adviseren om geen smartphones van het Chinese merk Xiaomi meer te kopen of te gebruiken in verband met de mogelijke aanwezigheid van censuursoftware?
Het Litouwse Ministerie van Defensie concludeert op basis van eigen onderzoek dat onderzochte smartphones van diverse Chinese fabrikanten kwetsbaarheden en risico’s in zich houden, waaronder de in het nieuwsartikel aangehaalde bevinding van «censuursoftware». Het gaat daarbij specifiek om een lijst van termen die in China gevoelig liggen. De Litouwse overheid concludeert dat deze lijst op Europese smartphones aanwezig is en periodiek geactualiseerd wordt, maar dat er op de in de EU verkochte smartphones geen censuur wordt toegepast.
De overheid van Litouwen verbindt aan het rapport het advies om geen telefoons van Chinese fabrikanten meer te kopen en in gebruik zijnde telefoons te vervangen. Ieder land maakt hierin een eigen afweging. Voor Nederland is er op dit moment geen aanleiding om een dergelijk zwaarwegend advies af te geven. Wel ziet het kabinet dat het daadwerkelijk toepassen van dergelijke software inbreuk kan maken op de grondrechten van gebruikers, zie hiervoor het antwoord op vraag 6.
Zijn deze signalen bekend bij het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC)? Zo ja, welke actie is hierop tot heden genomen?
Ja, de signalen zijn bekend bij het NCSC. Het NCSC informeert en adviseert zijn doelgroep waar relevant over cybersecurityrisico’s.
Hoeveel Xiaomi telefoons zijn in Nederland in gebruik? Maken Nederlandse overheidsinstanties gebruik van Xiaomi telefoons? Zo ja, welke?
Voor het gebruik van Xiaomi-telefoons in Nederland zijn mij geen exacte cijfers bekend. Wel is er een indicatie te geven op basis van openbare marktgegevens. Uit een analyse van Europese markt voor smartphones door het bedrijf Strategy Analytics valt af te leiden dat de verkoop van Xiaomi-telefoons in Europa al enige tijd een stijgende lijn vertoont.2
Deze stijgende lijn is ook terug te zien in cijfers over het internetgebruik door gebruikers van mobiele telefoons. Zo komt het bedrijf Statcounter tot een schatting van het marktaandeel van Xiaomi in Nederland van 4,64% in september 2021.3
Alle overheidsorganisaties zijn zelf verantwoordelijk voor hun bedrijfsvoering en de beveiliging van informatie en informatiesystemen. Ze bepalen zelf welke apparatuur ze in gebruik hebben. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beschikt daarom niet over een totaaloverzicht van welke overheidsorganisaties welke telefoons in gebruik hebben.
Binnen de rijksoverheid wordt ten aanzien van de inkoop van telefoons via het Rijksbrede categoriemanagement samengewerkt. Wat betreft de rijksoverheid en aanpalende organisaties zijn voor zover bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bekend sinds 2018 60 Xiaomi-telefoons aangeschaft. De telefoons worden niet gebruikt voor de eigen bedrijfsvoering maar zijn aangeschaft om te worden gebruikt als onderwerp van technisch, forensisch of opsporingsonderzoek. Organisaties maken bij het aanschaffen van apparatuur, zoals telefoons, een eigen afweging bij het afsluiten van nadere overeenkomsten, binnen de ruimte die rijksbreed afgesloten overeenkomsten hen daarvoor bieden. (Zie verder het antwoord op vraag 5).
Wordt er een risicoanalyse uitgevoerd naar hardware en software die in gebruik wordt genomen door overheidsinstanties? Zo ja, is een dergelijke analyse uitgevoerd voor Xiaomi telefoons? Zo ja, wat waren de uitkomsten hiervan? Zo nee, waarom niet?
Voor de aanschaf van hard- en software, waaronder telefoons, door de overheid is de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) van kracht. De uitgangspunten van de BIO zijn onder andere risicomanagement en de eigen verantwoordelijkheid van overheidsorganisaties. Dat betekent dat organisaties zelf risicoafwegingen uitvoeren voordat hard- en software in gebruik wordt genomen, en op grond daarvan de toepassing binnen hun eigen bedrijfsprocessen bepalen. Relevant zijn in dit verband specifiek biomaatregelen 14.1.1.1 en 15.1.1.1.4
Tevens geldt dat bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten binnen de rijksoverheid, zoals telefoons, (eventuele) risico’s voor de nationale veiligheid worden meegewogen. Hierbij wordt in het bijzonder gelet op mogelijke risico’s ten aanzien van de continuïteit van vitale processen, de integriteit en exclusiviteit van kennis en informatie en de ongewenste opbouw van strategische afhankelijkheden. In het kader hiervan zal in geval van gevoelige apparatuur zal bij aanschaf en implementatie daarvan rekening gehouden worden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met risico’s in verband met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om de toegang tot systemen door derden. Eind 2018 is dit ten aanzien van nationale veiligheidsrisico’s verscherpt inkoop en aanbestedingsbeleid geïmplementeerd voor de rijksoverheid.
Ter ondersteuning van dit beleid is instrumentarium ontwikkeld dat organisaties handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. Behoeftestellende partijen zijn zelf verantwoordelijk voor de toepassing van dit instrumentarium en het meewegen van nationale veiligheidsrisico’s. Het instrumentarium is ter beschikking gesteld binnen de rijksoverheid en medeoverheden, alsmede aan organisaties die vitale aanbieder zijn.
Deelt u de mening dat dergelijke censuursoftware een gevaar vormt voor de vrijheid van meningsuiting en de privacy van Nederlandse gebruikers van Xiaomi telefoons? Zo ja, bent u bereid om op korte termijn onderzoek te laten uitvoeren naar de mogelijke aanwezigheid van censuursoftware op Xiaomi toestellen door het Nationaal Cyber Security Centrum en het Agentschap Telecom? Zo nee, waarom niet?
Uit het Litouwse onderzoek blijkt dat de betreffende functionaliteit in de Europese Unie is uitgeschakeld. Wel stellen de onderzoekers dat de fabrikant deze functie op afstand zou kunnen activeren.
In algemene zin zou het toepassen van dergelijke software een risico kunnen vormen voor grondrechten zoals de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van nieuwsgaring en de privacy van Nederlandse gebruikers. Hierbij is het belangrijk om op te merken dat op de software die zich op Nederlandse smartphones bevindt, de huidige wet- en regelgeving van kracht is, zoals de Algemene Verordening Gegevensbescherming en de Algemene wet gelijke behandeling.
De betreffende toezichthouders en instanties, de Autoriteit Persoonsgegevens en het College voor de Rechten van de Mens, kunnen besluiten aanvullend onderzoek te doen wanneer zij hier aanleiding toe zien.
Klopt het dat Xiaomi geen officiële winkel of webshop heeft in Nederland, maar wel online via verschillende Nederlandse websites/webwinkels te kopen is? Deelt u de mening dat als blijkt dat Nederlanders met een Xiaomi telefoon dergelijke censuursoftware hebben, het onwenselijk is dat deze telefoons in Nederland verkrijgbaar zijn? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Dit is niet juist. Xiaomi heeft in Nederland een officieel verkoopkanaal via haar eigen website. Ook zijn Xiaomi-telefoons in Nederland verkrijgbaar via de mobiele operators en via zowel Nederlandse als Europese webwinkels.
Op dit moment heb ik geen aanwijzingen dat deze software in Nederland is geactiveerd. Mocht op enig moment blijken dat dit toch het geval is, dan is het aan de betreffende toezichthouders om zo nodig te handhaven.
Het bericht dat er geen gerechtstolk Fries meer beschikbaar is om financiële redenen |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat er geen gerechtstolken Fries meer beschikbaar zijn omdat zij de beloning te laag vinden? Wat vindt u daar van?1 2
Ik ben bekend met dit bericht. Ik betreur het dat de in het Register beëdigde tolken en vertalers ingeschreven tolken Fries op dit moment hebben besloten geen tolkdiensten meer te verrichten ten behoeve van de rechtspleging. Te meer omdat ik met de invoering van het nieuwe stelsel voor de aanbesteding van tolkdiensten wil bewerkstelligen dat beëdigde tolken (en vertalers) met door de overheid gecontracteerde intermediairs afspraken kunnen maken over de voorwaarden waaronder zij voor de overheid willen werken. En met in achtneming van het minimumtarief kunnen onderhandelen over de tarieven.
Waarom heeft u het zo ver laten komen dat er geen Friese gerechtstolk meer beschikbaar is? U was toch ook op de hoogte van de grote onvrede onder gerechtstolken en -vertalers?
Mij is bekend dat er onder de tolken onvrede bestaat over de vergoedingen en onduidelijkheid bestaat over het moment waarop zij met door de overheid gecontracteerde opdrachtnemers afspraken kunnen maken over de hoogte ervan. Zoals dat ook voor alle andere op grond van het Besluit tarieven in strafzaken plichtige dienstverlening geldt, zullen ook het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak de eerdere vaste tarieven (nu minimumtarieven) blijven hanteren totdat via de gecontracteerde marktpartijen de tariefontwikkeling tot stand kan komen. Na invoering van de nieuwe contracten is het mogelijk voor de tolk en vertaler om met de intermediair te onderhandelen over de tarieven. De publicatie voor de aanbesteding van de nieuwe contracten voor het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak wordt op dit moment voorzien in het vierde kwartaal van 2021.
Om de onduidelijkheid weg te nemen zal ik een website laten ontwikkelen waarmee de tolken en vertalers worden geïnformeerd over het stelsel en de daarover veelgestelde vragen.
Deelt u de mening dat de toegang tot het recht van Nederlanders die Fries spreken hiermee een dode letter is geworden?
Ik deel deze mening niet. Zoals toegelicht bij vraag 2 wordt er momenteel een nieuwe systematiek ingevoerd. Ik heb er alle vertrouwen in dat onder dit nieuwe stelsel de beschikbaarheid van tolken Fries voor de rechtspleging ook voor de toekomst is gewaarborgd. Overigens wordt de toegang tot het recht van Nederlanders die Fries spreken ook op andere wijzen gefaciliteerd. Zo werkt bij de rechtbank Noord-Nederland een aanzienlijk aantal rechters en griffiers met een actieve beheersing van het Fries. Daarnaast stelt de rechtbank bij alle vacatures voor rechters en griffiers als eis dat minimaal sprake is van passieve beheersing van de Friese taal of de bereidheid tot het volgen van een cursus Fries verstaan en lezen. Ieder jaar worden er cursussen Fries aangeboden aan niet-Friestalige rechters en griffiers van de rechtbank. Bij het arrondissementsparket Noord-Nederland zijn Friestalige officieren van justitie werkzaam en wordt geïnvesteerd in het aanbieden van cursussen Fries voor de niet-Friestalige officieren. Ook bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en de vestiging van het ressortparket in Arnhem-Leeuwarden zijn raadsheren en advocaten-generaal werkzaam die de Friese taal spreken.
Waarom steekt de regering nog altijd geld in de Netherlands Commercial Court zodat ondernemingen in het Engels kunnen produceren, terwijl Nederlanders die Fries spreken nu in de kou komen te staan omdat u op de tolken en vertalers wil beknibbelen?
Zoals onder vraag 2 toegelicht wordt er momenteel een stelselwijziging doorgevoerd waarbij er niet langer vaste (niet onderhandelbare) tarieven voor tolk- en vertaaldiensten gelden maar waarbij de tolken en vertalers met de intermediairs kunnen onderhandelen over hun tarieven. Daarbij zijn de genoemde vaste tarieven in het Besluit tarieven in strafzaken (Btis) gewijzigd in gegarandeerde minimumtarieven. In dit nieuwe stelsel zijn derhalve hogere tarieven dan voorheen wel mogelijk maar lagere tarieven niet.
Overigens is het uitgangspunt bij het Netherlands Commercial Court (NCC) dat op termijn de uitgaven worden bekostigd door de inkomsten uit de griffierechten van het NCC.
Welke acties gaat u ondernemen om de toegang tot het recht voor Nederlands die Fries spreken te herstellen?
Er is geen sprake van het vervallen (zijn) van de toegang tot het recht voor Nederlanders die Fries spreken. Ik verwijs daarvoor naar mijn antwoord op vraag 3. Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie mij verzekerd dat indien een justitiabele Fries wenst te spreken dit zal worden geregeld.
Welke acties gaat u ondernemen om te voorkomen dat ook andere gerechtstolken en -vertalers in andere talen ermee gaan stoppen?
In algemene zin zal het nieuwe stelsel, zoals dat is uiteengezet in het antwoord op vraag 2, ervoor moeten gaan zorgen dat de tolken met de intermediairs afspraken kunnen maken over de voorwaarden waaronder zij voor de overheid willen werken. Daarnaast ben ik in nauw contact met de beroepsgroep van tolken en vertalers om de invoering van het nieuwe stelsel te begeleiden. Voorts is er een systematiek ontwikkeld waarmee wordt gemonitord of de doelstellingen van het nieuwe stelsel worden bereikt en waarmee ook eventuele knelpunten kunnen worden gesignaleerd.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Commissiedebat rechtspraak van 30 september?
Ja.