Het bericht ‘Juntaleider Myanmar reageert na uitsluiting voor deelname aan regionale top’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Juntaleider Myanmar reageert na uitsluiting voor deelname aan regionale top»?1
Ja.
Wat is uw appreciatie ten aanzien van de inschatting van de mensenrechtenorganisatie Assistance Association for Political Prisoners (AAPP) dat er nog altijd duizenden mensen die waren opgepakt tijdens de protesten, opgesloten zitten?2 Kloppen de berichten dat de gevangenen zijn mishandeld en gemarteld?
De berichten van organisaties zoals de Assistance Association for Political Prisoners (AAPP) dat er nog altijd duizenden mensen die waren opgepakt tijdens de protesten tegen de staatsgreep gevangen zitten, zijn uiterst zorgwekkend. Veel politici, journalisten, vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en andere mensen die rondom de staatsgreep of in verband met de navolgende burgerprotesten zijn gearresteerd, hebben geen eerlijk proces gehad en zitten nog altijd vast. Het kabinet blijft oproepen tot onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van al deze gevangenen, het meest recent via de op 8 november jl. gepubliceerde verklaring van alle EU-lidstaten.3 De omstandigheden waaronder de gevangenen vastzitten zijn over het algemeen slecht, zoals ook bevestigd door de United Nations Office of the High Commissioner for Human Rights. Het kabinet blijft oproepen om de toegang tot gevangenissen voor internationale organisaties, zoals het Internationale Rode Kruiscomité, te verbeteren.
Hoe beoordeelt u de verklaring van de Speciale Rapporteur van de VN voor de mensenrechten in Myanmar, Tom Andrews, waarin hij stelt dat het militaire regime deze politieke gevangenen niet heeft vrijgelaten omdat ze van standpunt zijn veranderd, maar vanwege de diplomatieke druk door de landen van de Association of Southeast Asian Nationa (ASEAN)?3
De Tatmadaw, het Myanmarese leger, kondigde op 18 oktober jl. en op 30 juni jl. aan dat het een aantal gevangenen zou vrijlaten. Dit laat onverlet dat er nog enkele duizenden mensen vastzitten en dat de Tatmadaw sinds de recente vrijlatingen honderden nieuwe arrestaties heeft verricht. Bovendien geven de berichten over wreedheden van het Myanmarese leger tegen de eigen burgerbevolking aan dat mensenrechtenschendingen onverminderd aanhouden in Myanmar. Er lijkt dan ook geen sprake te zijn van een verandering van standpunt of een koerswijziging bij het militaire regime, zoals ook de VN Speciale Rapporteur voor de mensenrechten in Myanmar Tom Andrews heeft benadrukt.
Kunt u toelichten of u bereid bent de diplomatieke druk op te voeren door middel van aanvullende gerichte sancties op strategische sectoren zoals olie en gas, conform een aangenomen motie van het Europees Parlement op 7 oktober over de mensenrechtensituatie in Myanmar?4
Het kabinet deelt uw zorgen over de mensenrechtensituatie in Myanmar en zet zich al sinds de staatsgreep consequent in om het geweld van het leger tegen vreedzame demonstranten te stoppen. Het kabinet heeft onder meer in EU-verband gepleit voor persoonsgerichte sancties en voor uitbreiding van het EU-sanctieregime, om betrokkenen bij de staatsgreep en economische entiteiten die in handen zijn van het Myanmarese leger op de sanctielijst te kunnen plaatsen en zo de druk op de Tatmadaw te vergroten. Sinds de staatsgreep zijn 29 individuen en zes entiteiten op de EU-sanctielijst geplaatst. Het kabinet verkent binnen de EU en in overleg met gelijkgezinde landen de mogelijkheden om nieuwe sancties aan te nemen, waaronder tegen de olie- en gassector en andere voor de junta lucratieve entiteiten. Binnen de EU bestaat nog geen consensus over aanvullende sancties tegen het Myanmarese leger.
De EU zet ook andere middelen in om de diplomatieke druk op de Tatmadaw te vergroten. Zo heeft de EU op 13 oktober jl. in een verklaring haar steun voor het werk van de ASEAN Special Envoy benadrukt en het leger opgeroepen om ASEAN toegang te verschaffen tot Myanmar.6 De EU Hoge Vertegenwoordiger heeft zich bij een verklaring van gelijkgezinde landen met een vergelijkbare boodschap aangesloten.7 Op 8 november jl., een jaar na de laatste democratische verkiezingen in Myanmar, heeft de EU het aanhoudende geweld door het leger nogmaals veroordeeld in een verklaring.8
Ter ondersteuning van het besluit van ASEAN om de Myanmarese juntaleider Min Aung Hlaing niet uit te nodigen voor de recente ASEAN-top pleit Nederland er in EU-verband voor om de junta evenmin uit te nodigen voor de tweejaarlijkse top van de Asia Europe Meeting (ASEM) op 25 en 26 november 2021.
Tot slot blijft de EU de druk opvoeren door de mensenrechtensituatie in Myanmar en de situatie van de Rohingya hoog op de internationale agenda te houden. Zo co-sponsorde de EU een goed bezocht high level side event over de situatie van de Rohingya tijdens de High-Level Week van de Algemene Vergadering van de VN (AVVN) in september en leidt de EU de resolutie over de mensenrechtensituatie in Myanmar in de Derde Commissie, welke momenteel gaande is in New York.
Kunt u toelichten wat er sinds de Raad Buitenlandse Zaken van 12 juli is gedaan op EU-niveau om de diplomatieke druk op het militaire regime in Myanmar op te voeren? Bent u erin geslaagd om het draagvlak binnen de EU voor gerichte sancties te vergroten? Zo nee, welke landen liggen nog dwars?
Zie antwoord vraag 4.
Trekt u ook met landen buiten de EU op om de diplomatieke druk op het militaire regime in Myanmar te verhogen, waaronder het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten? Is er sinds de militaire coup in februari van dit jaar een «emergency summit» georganiseerd, zoals is voorgesteld door de Speciale Rapporteur van de VN? Zo ja, wat is daar uit gekomen? Zo nee, zou u daar het initiatief toe kunnen nemen?5
Nederland trekt zowel bilateraal als in EU-verband gezamenlijk op met het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en andere regionale en internationale partners in het beleid ten aanzien van Myanmar. Er is regelmatig diplomatiek contact met gelijkgezinde landen en landen in de regio over de situatie in Myanmar. Ook onderhoudt Nederland onder meer via ambassades in de regio regelmatig contact met ASEAN-landen over de situatie. Er is sinds de staatsgreep geen noodcoalitie opgericht in de vorm die VN Speciaal Rapporteur voor de mensenrechten in Myanmar Tom Andrews voorstelt, maar Nederland zet zich internationaal in voor het verhogen van druk op de junta via sancties en andere diplomatieke middelen, waarbij de Nederlandse en EU-inzet is om geen legitimiteit aan het militaire regime te verschaffen. Reeds voor de staatsgreep zette het kabinet zich in voor de strijd tegen straffeloosheid in Myanmar, bijvoorbeeld met steun aan het Independent Investigative Mechanism for Myanmar (IIMM). Dit gaat onverminderd door. Tot slot ondersteunt Nederland de humanitaire respons in Myanmar, zie daarvoor ook het antwoord op vraag 7. Deze inspanningen zijn allemaal in lijn met de voorstellen van VN Speciaal Rapporteur Andrews.
Klopt het bericht dat zowel het geweld in Myanmar escaleert als de humanitaire situatie steeds verder verslechtert? Ziet u mogelijkheden om de bevolking van Myanmar verder te ondersteunen?6
De humanitaire situatie in Myanmar is zorgwekkend, en is sinds de staatsgreep ernstig verslechterd. Nederland ondersteunt de humanitaire respons in Myanmar in 2021: via een bijdrage van EUR 200.000 aan het noodappeal van de Internationale Federatie van Rode Kruis- en Rode Halve Maanverenigingen (IFRC) via het Nederlandse Rode Kruis (NRK), alsook via onze ongeoormerkte bijdragen aan humanitaire organisaties die actief zijn in Myanmar, zoals de humanitaire VN-organisaties en het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC). Naast financiële uitdagingen hebben humanitaire partnerorganisaties in Myanmar eveneens te kampen met veiligheidsrisico’s en met toegangsrestricties, waarbij het uiterst moeilijk is om delen van het land te bereiken. Ook bestaat het risico van politisering van humanitaire hulpmiddelen, waardoor de kans bestaat dat humanitaire hulp niet alle mensen in nood bereikt. Uitblijven van medewerking van de junta belemmert hulp voor de bevolking van Myanmar aanzienlijk. Nederland blijft in internationaal verband pleiten voor het verbeteren en veiligstellen van humanitaire ruimte en blijft het belang van de humanitaire principes benadrukken, zodat organisaties op veilige en verantwoorde wijze hulp kunnen leveren aan hulpbehoevenden in heel Myanmar.
Kunt u reageren op het bericht dat Rohingya-vluchtelingen door de overheid van Bangladesh worden overgeplaatst naar een eiland voor de kust, ondanks de grote zorgen van hulp- en mensenrechtenorganisaties over de veiligheid op het eiland en de zorgen dat vluchtelingen tegen hun wil hierheen worden verplaatst en ook niet meer mogen vertrekken?7
Het klopt dat er Rohingya-vluchtelingen door de overheid van Bangladesh zijn overgeplaatst naar het eiland Bhasan Char. Vanwege de overvolle vluchtelingenkampen in Cox’s Bazaar, waar ruim een miljoen vluchtelingen worden opgevangen, ziet de overheid van Bangladesh zich genoodzaakt om elders onderdak te bieden aan Rohingya-vluchtelingen totdat zij kunnen terugkeren naar Myanmar. Het kabinet onderschrijft het belang van vrijwilligheid van verplaatsing naar een verblijf op Bhasan Char en spreekt dit regelmatig uit in de dialoog met de overheid van Bangladesh, evenals in gesprekken met de VN.
Het uitgangspunt voor alle partijen blijft dat terugkeer van de Rohingya naar Myanmar waardig, veilig, duurzaam en vrijwillig moet kunnen plaatsvinden. Deze voorwaarden zijn momenteel niet aanwezig in Myanmar en de huidige ontwikkelingen wijzen er niet op dat dit op korte termijn zal veranderen.
Het is daarom belangrijk dat de omstandigheden voor opvang in vluchtelingenkampen worden verbeterd en om te blijven werken aan een structurele oplossing voor de Rohingya-vluchtelingen. Het kabinet heeft hier op 22 september jl. nog voor gepleit tijdens een high level side event over de situatie van de Rohingya tijdens de AVVN.
De kritiek van SodM op de afhandeling van mijnbouwschade in Limburg. |
|
Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Gaat u de nazorg en schadeafhandeling in Limburg nu ook goed regelen, zoals u in uw reactie op het rapport «De staat van de Sector Voormalige Steenkoolwinning» van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), waarin wordt gesteld dat de organisatie rondom de nazorg niet goed geregeld is, aangeeft voor toekomstige mijnbouwactiviteiten (Kamerstuk 29 023, nr. 273)? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Sinds 2014 werkt mijn ministerie samen met de regio aan nazorg voor de na-ijlende gevolgen van de voormalige steenkoolwinning in Limburg. De brief2 van 30 september 2020 beschrijft twee sporen die daarbij van belang zijn, namelijk: opbouw van kennis en een structurele schaderegeling.
Voor het eerste spoor is een basis gelegd door het rapport van Ingenieurbüro Heitfeld-Schetelig (IHS) en het beleidsadvies van de Coal Authority (CA). Dit heeft geleid tot een pakket van maatregelen3 dat nog steeds van toepassing is, met als doel de na-ijlende gevolgen beter begrijpen en indien nodig beheersmaatregelen te nemen. Behalve het bovengenoemde pakket van maatregelen is er ook doorlopend onderzoek door TNO om kennis te ontwikkelen over de mechanismen van de na-ijlende effecten.
Hieronder vindt u een overzicht van de maatregelen:
Voor het tweede spoor ben ik met de provincie Limburg en de twee nog resterende rechtsopvolgers (DSM, Umicore) in gesprek over de wijze waarop we de afhandeling van schade als gevolg van de voormalige steenkoolwinning kunnen oplossen. Mijn uitgangspunt daarbij is, zoals ook beschreven in de brief4 van 10 juli 2019, in de eerste plaats dat burgers niet met mijnbouwschade mogen blijven zitten. Daarnaast vind ik het van belang dat de vergoeding van schade als gevolg van de steenkoolwinning niet ten laste komt van het Waarborgfonds Mijnbouwschade, omdat dit fonds wordt gevuld door actieve mijnbouwondernemingen die nooit betrokken zijn geweest bij de steenkoolwinning. Voor schade die is verjaard of waarvoor geen rechtsopvolger meer aanspreekbaar is, ben ik voornemens een regeling te maken waarbij deze schadegevallen ten laste van publieke middelen worden vergoed.5 In de derde plaats streef ik ernaar dat schadegevallen in de regio op eenzelfde wijze worden afgehandeld, ongeacht of er een aansprakelijke rechtsopvolger is.
Samengevat, sinds 2014 is er met de regio een samenwerking en organisatie opgebouwd om te werken aan de nazorg voor de steenkoolwinning. Daarmee zeg ik niet dat alles nu helemaal goed is geregeld. Zo werken we nog aan de schadeafhandeling. Daarnaast vind ik het belangrijk dat we oog hebben voor nieuwe ontwikkelingen en blijven bezien hoe de nazorg voor steenkoolwinning verder kan worden verbeterd. SodM heeft mij hiervoor in de Staat van de sector voormalige steenkoolwinning een aantal bruikbare adviezen gegeven.
Hoe staat de tekst uit uw brief waarin u aangeeft dat het uw voorkeur heeft om aan de zorgplicht die rust op de vergunninghouder een eindige termijn te koppelen, omdat dit iedereen duidelijkheid geeft en dat u van mening bent dat de rijksoverheid na deze termijn moet zorgen voor een goede oplossing en in feite daarbij verantwoordelijk wordt voor het uitvoeren van de zorgplicht (Kamerstuk 29 023, nr. 273) in verhouding tot de langdurige schadeafhandeling in Limburg? Betekent dit dat de rijksoverheid nu de regie neemt en mensen met schade ruimhartig compenseert?
De zorgplicht die in de huidige Mijnbouwwet is opgenomen ziet met name op de fase van actieve mijnbouw, de beëindiging daarvan en de afsluiting van het mijnbouwwerk. Bij het opstellen van de Mijnbouwwet werd er vanuit gegaan dat er 30 jaar na beëindiging van de mijnbouwactiviteit zich niet of nauwelijks meer effecten zouden voordoen als gevolg van deze mijnbouwactiviteit.
Inmiddels is er sprake van voortschrijdend inzicht, mede door de ervaringen met de na-ijleffecten van de voormalige steenkoolwinning. Door rapporten van IHS (2016) en de CA (2016) is het besef gegroeid dat er ook 30 jaar na beëindiging van de activiteit zich nog gevolgen kunnen voordoen als gevolg van een mijnbouwactiviteit, en dat het niet redelijk is dat de decentrale overheden en omwonenden deze gevolgen moeten dragen. Daarnaast wordt voorzien, zoals aangegeven in mijn brief6 van 15 oktober 2021, dat het gebruik van de diepe ondergrond essentieel is voor het realiseren van een duurzaam energiesysteem. Dit is alleen mogelijk als er op een veilige en verantwoorde manier gebruik wordt gemaakt van de diepe ondergrond.7
Dit alles vormt aanleiding om de wijze waarop de zorgplicht thans is vormgegeven en wordt ingevuld tegen het licht te houden en te bezien of de belangen, rollen en verantwoordelijkheden van de verschillende betrokken partijen in alle fasen van de mijnbouwactiviteit (vooraf, tijdens en daarna) goed zijn geregeld. Vanuit dat perspectief lees ik ook het advies van de Mijnraad en SodM.
De opmerking over de duur van de zorgplicht zou ik graag nader toelichten. SodM signaleert dat de Mijnbouwwet niet duidelijk is over de duur van de zorgplicht en leidt daaruit af dat deze eeuwigdurend is. Ik vind het belangrijk dat omwonenden niet met de (na-ijlende) gevolgen van voormalig mijnbouwactiviteiten blijven zitten, tegelijkertijd wil ik daarbij ook het belang dat mijnbouwondernemingen hebben bij rechtszekerheid niet miskennen.8 Zo is bijvoorbeeld, in het belang van rechtszekerheid, ook de aansprakelijkheid van een mijnbouwonderneming op grond van het Burgerlijk Wetboek niet eeuwigdurend. Het heeft om die reden mijn voorkeur om aan de zorgplicht, die rust op de vergunninghouder, een eindige termijn te koppelen. Dat betekent, zoals ik eerder heb aangegeven, niet dat er daarna geen verantwoordelijkheid voor nazorg bestaat en wil ik ook niet dat omwonenden na die termijn met mijnbouwschade blijven zitten.9
Voor de schade als gevolg van de voormalige steenkolenwinning neem ik, zoals in eerdere brieven10 aangegeven, regie in de zin dat ik werk aan een onafhankelijke, laagdrempelige en buitengerechtelijke afhandeling door deze, in lijn met de landelijke aanpak voor afhandeling van mijnbouwschade, onder te brengen bij de Commissie Mijnbouwschade. Hierdoor worden gedupeerden ontzorgd. Daartoe voer ik overleg met de nog verantwoordelijke mijnbouwondernemingen. In het geval van verjaarde mijnbouwschade en schade door steenkoolwinning waarvoor geen rechtsopvolger meer is, neem ik regie in de zin dat ik werk aan een regeling ten laste waarvan schade kan worden vergoed. Daarvoor ben ik op dit moment bezig met het regelen van dekking voor de uitgaven van deze regeling binnen mijn begroting.
Bent u bereid in dit gebied het bewijsvermoeden toe te passen?
Nee, het wettelijk bewijsvermoeden is een uitzondering op de regels van het bewijsrecht. Een dergelijke uitzondering behoeft een voldoende rechtvaardiging. Voor Groningen vormt de aard, ernst en omvang van de schadegevallen waarvan het grootste deel is te herleiden tot bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld een rechtvaardiging voor deze afwijking. Omdat voor de rest van Nederland een voldoende rechtvaardiging ontbreekt, kan ik het toepassingsbereid van het wettelijk bewijsvermoeden niet uitbreiden naar de rest van Nederland. Dit geldt ook voor de voormalige steenkoolwinning. Voor een meer uitgebreide toelichting kunt u de brief11 van 20 december 2019 raadplegen.
Vindt u dat in uw afwegingen die u als Minister moet maken, waarvan u in uw brief benoemt dat die vaak complex zijn, de belangen van bedrijven of die van omwonenden voorop dienen te staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het belang dat omwonenden hebben bij een veilige leefomgeving12 en een goede afhandeling van schade staat wat mij betreft voorop bij de vormgeving en invulling van de zorgplicht. Tegelijkertijd moeten de belangen van andere betrokken partijen en de rollen plus verantwoordelijkheden van de verschillende partijen een goede plek krijgen. Deze belangen, rollen en verantwoordelijkheden kunnen daarnaast ook veranderen, afhankelijk van de fase van de mijnbouwactiviteit. Dit maakt de afwegingen complex.
Waarom is de afhandeling van schade door voormalig steenkoolwinning nog steeds niet ondergebracht bij de Commissie Mijnbouwschade, zoals u in uw beantwoording van mijn Kamervragen beweerde, dat in 2020 probeerde voor elkaar te krijgen (Aanhangsel Handelingen, 3116)? Wanneer zal de Commissie deze taken wel kunnen vervullen?
Om een sector onder te brengen bij de werkwijze van de Commissie Mijnbouwschade, moet duidelijk zijn wie er aansprakelijk is. Dit is belangrijk omdat er met de aansprakelijke partijen afspraken moeten worden gemaakt over onder andere het onderbrengen van de buitengerechtelijke afhandeling van schade bij de Commissie (1), de procedure voor schadeafhandeling (2) en de uitvoering van het advies van de Commissie (3).
In het geval van steenkolenwinning is dit een complex vraagstuk, omdat de winning van steenkool meer dan 45 jaar geleden is beëindigd. Tot de uitspraak13 van de Raad van State op 15 april 2020 was mijn standpunt dat er sprake was van verjaring bij schadegevallen als gevolg van de voormalige steenkoolwinning. Daardoor zou ik ten laste van publieke middelen mijnschade kunnen afhandelen in alle concessies, ongeacht het wel of niet bestaan van een rechtsopvolger.
Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State is duidelijk geworden dat deze situatie anders ligt. Uit de uitspraak blijkt dat rechtsopvolgers zich 30 jaar na beëindiging van hun mijnbouwactiviteiten niet per definitie kunnen beroepen op verjaring. Wanneer de overheid schade vergoedt waarvoor een onderneming aansprakelijk is, vormt dit een voordeel voor die onderneming en dat kan worden aangemerkt als staatssteun. Dit betekent dat ik in overleg moet treden met de betrokken rechtsopvolgers om tot overeenstemming te komen over de afhandeling van schade. Daarbij wil ik voorkomen dat er verschillende regimes van afhandeling ontstaan tussen de concessies.
In onderstaande tabel is weergegeven welke partijen op dit moment aansprakelijk kunnen worden gesteld voor schade door steenkolenwinning op basis van de voormalige concessiegebieden.
Voormalig concessiehouder
Bestaande rechtsopvolger
Aansprakelijk
De Staatsmijnen
(vier mijnen)
DSM
DSM
Oranje-Nassau
(vier mijnen)
–
Waarborgfonds Mijnbouwschade (Minister van EZK)
Laura & Vereeniging en de mijn Julia
Umicore
Umicore
Willem-Sophia
–
Waarborgfonds Mijnbouwschade (Minister van EZK)
Domaniale mijnmaatschappij
–
Waarborgfonds Mijnbouwschade (Minister van EZK)
Kortom, de uitspraak van de Raad van State heeft weerslag op het inrichten van de regeling en ook de wijze waarop de afhandeling van schade door steenkoolwinning kan worden ondergebracht bij de Commissie Mijnbouwschade. Dit kost meer tijd dan ik vooraf had verwacht, maar laat onverlet dat ik mijn best doe om de afhandeling van schade door steenkoolwinning zo snel als mogelijk onderdeel te maken van de taken van de Commissie Mijnbouwschade.
Hoeveel schademeldingen zijn er de afgelopen tien jaar binnengekomen? Hoeveel schademeldingen zijn er afgewezen? Hoeveel zijn er toegewezen? Hoeveel schademeldingen staan er open in het voormalig steenkoolwinninggebied?
Het exacte aantal woningen of panden met schade ten gevolge van de voormalige steenkoolwinning in Limburg is niet bekend. Huiseigenaren met schade kunnen zich richten tot de stichting Calamiteitenfonds Mijn(water)schade Limburg (het Calamiteitenfonds) en de Technische commissie bodembeweging (Tcbb).
De Tcbb kan huiseigenaren, bij wie zaakschade is opgetreden door bodembeweging die redelijkerwijs het gevolg kan zijn van steenkoolwinning, op hun verzoek advies geven over het verband tussen die schade en de mijnbouwactiviteiten en de hoogte van het schadebedrag.14 Dit advies kan hen helpen bij hun aanvraag of vordering van schadevergoeding. De Tcbb heeft in de periode 2011 tot november 2021 65 schademeldingen met betrekking tot voormalig steenkoolwinning in behandeling genomen. De Tcbb heeft bij 42 schademeldingen geconcludeerd dat deze schade niet is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van voormalige steenkoolwinning. Bij 22 schademeldingen heeft de Tcbb geconcludeerd dat de schade is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van de voormalige steenkoolwinning. Op dit moment is er 1 schademelding nog in behandeling.
Het Calamiteitenfonds beheert en beoordeelt verzoeken van huiseigenaren. Volgens de schaderegeling komen verzoeken in aanmerking indien er sprake is van ernstige mijnbouwschade aan de woning waarbij de leefbaarheid nu of op korte termijn in het geding is.15 Sinds eind 2015 heeft de stichting 45 formele aanvragen afgehandeld. Hiervan zijn 23 aanvragen gehonoreerd. Er zijn 22 aanvragen afgewezen omdat deze niet aan het criterium van de schaderegeling voldoen en 2 aanvragen zijn nu in behandeling.
Hoeveel rechtszaken lopen er momenteel van gedupeerde Limburgers? Hoeveel zijn er de afgelopen tien jaar gevoerd? Hoeveel rechtszaken hebben gedupeerden daarvan gewonnen?
Naar mijn weten zijn er in het afgelopen decennium twee rechtszaken gevoerd over de voormalige steenkoolwinning. De eerste zaak betreft een verzoek om uitkering uit het Waarborgfonds Mijnbouwschade. Op 21 mei 2015 heeft de rechtbank Limburg geoordeeld16 dat dit verzoek terecht is afgewezen. De tweede zaak betreft de recente uitspraak van de Raad van State op 15 april 2020. In deze zaak zijn de gedupeerden in het gelijk gesteld en is vanuit het Waarborgfonds de schade vergoed. Ik ben niet op de hoogte van eventuele vorderingen die tegen de rechtsopvolgers van voormalig mijnbouwbedrijven zijn ingesteld.
Wordt de verjaringstermijn nog gebruikt in de afwijzing van schademeldingen, ondanks de uitspraak van de Raad van State hierover in april 2020, dat de mijnbouwschade in Limburg niet verjaard is?
Deze uitspraak van de Raad van State ziet op een specifieke casus. In de concrete omstandigheden van dat geval is er geen sprake van verjaring, omdat de schadeveroorzakende gebeurtenis niet was beëindigd. Deze uitspraak betekent niet dat schadegevallen helemaal niet meer kunnen verjaren. De uitspraak betekent slechts dat op een andere manier dan we voorheen dachten, moet worden gekeken naar het moment waarop een schadeveroorzakende gebeurtenis is beëindigd en de verjaringstermijn begint te lopen. Mij is niet bekend dat er sinds deze uitspraak schademeldingen zijn afgewezen op grond van verjaring. In het geval van het Waarborgfonds Mijnbouwschade weet ik dat zeker, omdat ik daar de beheerder van ben. Ik ben niet op de hoogte van de wijze waarop rechtsopvolgers (DSM en Umicore) omgaan met vorderingen die mogelijk tegen hen zijn of worden ingesteld.
Welke gevolgen heeft deze uitspraak van de Raad van State van april 2020 (gehad) voor de toekenning van schades het afgelopen jaar?
De uitspraak heeft geen gevolgen gehad voor de toekenning of afwijzing van aanvragen om schadevergoeding ten laste van het Waarborgfonds Mijnbouwschade in het afgelopen jaar, zie ook het vorige antwoord. Wel heb ik, zoals aangegeven in de brief van 30 september 2020, uitvoering gegeven aan de uitspraak van de Raad van State.
Wat is de status van het publiek voorgefinancierd fonds waaruit schades worden hersteld die mogelijk «verjaard» zijn, zoals u noemde in uw brief van juli 2019 (Kamerstuk 32 849, nr. 189)? Hoeveel schademeldingen komen voor dat fonds in aanmerking? Hoeveel schades zijn er hersteld met geld uit dat fonds?
De antwoorden op vraag 1, 2, 5 en 8 geven goeddeels antwoord op deze vraag. Zoals eerder aangegeven, op dit moment werk ik aan de inrichting van een nieuwe regeling waarbij verjaarde schade door steenkoolwinning en schade door steenkoolwinning waarvoor geen rechtsopvolger meer aansprakelijk is, vergoed kunnen worden ten laste van publieke middelen zonder dat dit ten laste komt van het Waarborgfonds Mijnbouwschade.
Daarbij kan ik geen inschatting geven van de hoeveelheid schadegevallen die in aanmerking komen voor de regeling. Dit is omgeven door onzekerheden, denk aan onzekerheid over de representativiteit van het huidige aantal meldingen of de invloed van de factor tijd. Zoals in 2016 aangegeven, zullen de na-ijlende gevolgen nog vele decennia voortduren.17
Is u bekend wanneer dit fonds in de Mijnbouwwet opgenomen gaat worden, zoals u in genoemde brief voorstelde? Ziet u zich gesteund door de aanbeveling van SodM «Borg een langere financiering van nazorg en zorg voor transparante verantwoording?» Zo nee, waarom niet?
Mijn inzet is er op gericht om de schaderegeling zo snel mogelijk tot stand te brengen. Ik verken daarbij ook de mogelijkheid om deze regeling, vooruitlopend op een regeling in de Mijnbouwwet, tot stand te brengen. Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 1 en 5, ben ik echter nog in gesprek over de afhandeling van schade door steenkoolwinning.
Voor het tweede deel van de vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 13. Daarbij wil ik benadrukken dat nazorg over meer gaat dan de afhandeling van schade door mijnbouw.
Wat is uw reactie op de aanbeveling een adequaat uitgewerkt en transparant risicomanagementsysteem te hanteren waarin: heldere doelen zijn gesteld, concreet beschreven is wat veiligheid in de nazorgsituatie van steenkoolwinning is en waarin maatregelen uitgewerkt zijn die de doelen en beoogde veiligheid realiseren? Gaat u daarbij de genoemde technische verbeterpunten voor de regie gebruiken?
Dit is een goede aanbeveling. Tevens kan ik vermelden dat de ontwikkeling van een dergelijk systeem al gebeurt, zie ook het antwoord op vraag 1. Het Informatiecentrum Nazorg Steenkoolwinning heeft samen met de provincie Limburg gewerkt aan een risicosignaleringssysteem. Ik heb begrepen van de provincie dat er binnenkort een update zal verschijnen.
Daarnaast gaat een projectgroep aan de slag met de adviezen van SodM en de Mijnraad. Ook SodM zal deelnemen in deze projectgroep. Aan de hand van een aantal casussen wordt de problematiek en mogelijke oplossingen verder in kaart gebracht. De aanbeveling over regie is daar een onderdeel van. In april 2022 komt de projectgroep met een voorstel.18 Een nieuw kabinet zal vervolgens moeten bezien of en hoe dit wordt uitgewerkt in het huidige nazorgbeleid voor steenkoolwinning.
Wat vindt u van de aanbeveling van SodM om een paragraaf over nazorg in de Mijnbouwwet op te nemen? Wilt u uw antwoord toelichten? Bent u bereid systeemverantwoordelijk te worden, of bent u dat in uw ogen al? Hoe ziet u de adviezen die binnen deze aanbeveling beschreven worden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, zie ik aanleiding om de wijze waarop de zorgplicht thans is vormgegeven en wordt ingevuld tegen het licht te houden en te bezien of de belangen, rollen en verantwoordelijkheden van de verschillende betrokken partijen in alle fasen van mijnbouwactiviteiten (vooraf, tijdens en daarna) goed zijn geregeld. Tevens heb ik in mijn brief van 15 oktober 2021 aangegeven dat ik van mening ben dat alle betrokken partijen hierin een rol en verantwoordelijkheid hebben, zo ook de rijksoverheid. Tegelijkertijd is het noodzakelijk dat eerst de problematiek verder wordt onderzocht, voordat ik zinnige uitspraken kan doen over het opnemen van een paragraaf over nazorg in de Mijnbouwwet of zoiets als systeemverantwoordelijkheid. Een projectgroep gaat ook met de zorgplicht aan de slag en zal in april 2022 met een voorstel komen, zie ook het antwoord op vraag 12. Een nieuw kabinet zal hier vervolgens een besluit over moeten nemen.
Wat is uw reactie op de opmerking van SodM dat huiseigenaren nog altijd niet weten waar ze hun recht kunnen halen? Wat gaat u er aan doen om te zorgen dat mensen wel weten waar ze terecht kunnen?
Ik begrijp de opmerking van SodM en vind het vervelend dat deze vraag leeft bij huiseigenaren. Zoals hierboven aangegeven, ben ik samen met de provincie Limburg bezig om een onafhankelijk en een laagdrempelige schadeafhandeling te organiseren. Ik zet daarbij in op een duidelijke rol voor de onafhankelijke Commissie Mijnbouwschade. Ik hoop dit in het komende jaar operationeel te hebben.
Gaat u de aanbeveling om «advisering aan omwonenden en het beschikbaar stellen van informatie over de voormalige mijnbouw en gevolgen voor woningen» opvolgen? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn?
Voor informatie over de voormalige steenkolenwinning en het zogenoemde pakket van maatregelen kunnen burgers op dit moment terecht bij hun gemeente. De gemeente geeft hun vraag voor beantwoording door aan het Informatiecentrum Nazorg Steenkoolwinning. De projectgroep voor nazorg zal in meer detail kijken naar deze aanbeveling.
De veiligheid van registertolken- en vertalers en anonimiteit |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Als ervoor wordt gekozen bij beruchte strafzaken de namen van de personen die betrokken zijn bij strafzaken (OM, rechters, etc.) te anonimiseren, waarom wordt dan wel altijd bij de beëdigde vertaling van documenten de NAW-gegevens en het inschrijvingsnummer van de registervertaler benoemd?
De veronderstelling dat de namen van officieren van justitie en rechters worden geanonimiseerd is onjuist. Ook van andere procesdeelnemers als getuigen en deskundigen worden persoonsgegevens in principe (behalve bijvoorbeeld bij beschermde getuigen) niet geanonimiseerd.
Indien registertolken en of vertalers betrokken bij rechtszaken bedreigd worden, welke regeling gaat u dan treffen om hen te beschermen?
Het OM zal alsdan in overleg met de politie bezien welke maatregelen opportuun zijn. Het Stelsel bewaken en beveiligen vormt hiertoe het kader.
Hoe worden interceptietolken beschermd tegen openbaring van hun persoonsgegevens?
In het openbaar deel van het Register beëdigde tolken en vertalers wordt niet zichtbaar of iemand de specialisatie interceptietolk (en/of overigens ook verhoortolk) heeft. In het intermediairsportaal van het register, waarin afgeschermde gegevens zijn opgenomen, is wel zichtbaar of iemand interceptietolk is. Toegang tot dit portaal hebben de opdrachtgevers en de intermediairs die werken voor afnameplichtige instanties. Deze zichtbaarheid is nodig om de matching tussen de opdrachtgever en de interceptietolk mogelijk te maken.
In samenspraak met het OM heeft de politie besloten om alle interceptietolken die voor de politie werken te voorzien van een anoniem tapaccount. Het accountnummer dient tevens als anoniem (persoons)nummer. Deze zijn niet te herleiden naar het Register beëdigde tolken en vertalers of de administratie van een bemiddelaar. Het beheer en inzage van deze accounts en nummers, met andere woorden de koppeling daarvan met de identiteit van de interceptietolken, ligt uitsluitend bij het landelijk tolken coördinatiepunt (LTCP). Alle interceptietolken hebben inmiddels hun afgeschermde account ontvangen.
Welke afspraken worden gemaakt met de bedrijven die deelnemen aan de aanbestedingen van tolk- en vertaaldiensten over het beschermen van tolken en -vertalers? Zijn dergelijke gevoelige gegevens überhaupt wel veilig bij commerciële partijen?
Alle medewerkers van de intermediairs die voor de tolkdienstverlening van de politie worden ingezet moeten een geheimhoudingsverklaring tekenen die aan de eisen van de politie voldoet. De geheimhoudingsplicht blijft onverminderd bestaan na beëindiging van de overeenkomst van de intermediair met de politie, de inzet voor de tolkdienstverlening of het dienstverband van de betreffende medewerker. De politie behoudt het recht om een medewerker van de intermediair alsnog te screenen als de politie daartoe aanleiding ziet.
Het OM zal bij de aanbesteding van tolk- en vertaaldiensten het veiligheidsaspect meenemen. Bij vertaaldiensten voor het OM geldt overigens dat de intermediairs noch de te vertalen documenten noch de vertalingen zien. Die worden uitsluitend uitgewisseld tussen het OM, de Rechtspraak en de vertaler.
Hoe zorgt u ervoor dat de GEH-nummers niet buiten de rechtbank geraken, zodat niemand buiten de rechtbank deze aan de TLK-nummers of NAW-gegevens kan koppelen?
Kan de openbaarheid van het register van registertolken en -vertalers een potentieel gevaar vormen?
Openbaarheid van gegevens over beëdigde tolken en vertalers is om diverse redenen van belang. In de eerste plaats biedt een openbaar register opdrachtgevers de mogelijkheid een gekwalificeerde tolk/vertaler in te schakelen. Dit is niet alleen van belang voor afnameplichtige organisaties maar bijvoorbeeld ook voor notarissen en deurwaarders die behoefte kunnen hebben aan de dienstverlening van een beëdigde vertaler of tolk. Daarnaast geeft het openbaar deel van de gegevens de nodige transparantie aan de werking van de wet. Belanghebbenden kunnen zo immers vaststellen dat opdrachtgevers binnen het domein van justitie en politie hun afnameplicht zijn nagekomen, en als zou blijken dat dit niet het geval is, daarop actie ondernemen. Tegelijkertijd moet recht worden gedaan aan de zorg van een aantal tolken en vertalers die in gevoelige justitiële onderzoeken actief zijn en derhalve veiligheidsrisico’s lopen. De contactgegevens van deze tolken en vertalers mogen niet te gemakkelijk via deze weg hun weg vinden naar het criminele milieu. Tolken en vertalers hebben daarom de mogelijkheid zelf te kiezen of hun contactgegevens via het openbare deel van het register te vinden zijn of niet.
Opdrachtgevers en intermediairs met een afnameplicht dienen in overeenstemming met de doelstelling van de wet alle mogelijkheden te hebben om de meest geschikte tolk of vertaler te selecteren. Dit uitgangspunt verhoudt zich niet met het afschermen van een deel van de gegevens voor deze categorie. Van instellingen uit het domein van justitie en politie mag bovendien worden verwacht dat zij in het kader van hun reguliere werkzaamheden zijn ingericht op vertrouwelijke behandeling van gevoelige informatie en inspelen op de kwetsbaarheid van functionarissen die bij juridische procedures betrokken zijn. Opdrachtgevers met een afnameplicht hebben daarom toegang tot alle informatie die over ingeschreven tolken en vertalers is geregistreerd. De bewerker van het register heeft de taak om alleen toegang tot deze gegevens te verschaffen als vaststaat dat een verzoek daartoe is ingediend door een in de wet genoemde of door de Minister van Justitie op basis van artikel 28, tweede lid, van de wet aangewezen opdrachtgever of intermediair binnen het domein van justitie en politie.
Deelt u de mening dat, wanneer dit nodig is, ook de namen van gerechtstolken en -vertalers geanonimiseerd moeten kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Indien het antwoord op de vorige vraag ja is, wat gaat u doen om de veiligheidsrisico’s te verminderen?
Wanneer dit nodig lijkt is het mogelijk om tolken en -vertalers die een rol hebben in het gerechtelijke proces te anonimiseren. Wel dient voor de partijen in een proces vast te staan dat de tolk of vertaler gekwalificeerd is. Het OM zal in voorkomende gevallen in overleg met de opsporingsinstanties en de Rechtspraak bezien hoe gegevens van de tolk of vertaler, op overeenkomstige wijze als van andere procespartijen, geanonimiseerd kunnen worden.
Zie voorts de antwoorden op de vragen 2 tot en met 6.
Het gebruik van gezichtsherkenning bij toegang tot evenementen |
|
Renske Leijten |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Is er een overzicht van het aantal evenementen dat gebruik heeft gemaakt van gezichtsherkenning om gasten of personeel toegang te verlenen? Zo ja, kunt u dit aan de Kamer doen toekomen?1
Een dergelijk overzicht is er niet.
Bent u het met mij eens dat gezichtsherkenning grote risico’s kent, zoals een groot verlies aan privacy, het ongeoorloofd gebruik van persoonlijke data en buitensluiting? Zo nee, waarom niet?
Dat ben ik met u eens.
Vindt u het wenselijk dat evenementen gebruik maken van gezichtsherkenningstechnologie van private aanbieders, terwijl er ook minder ingrijpende alternatieven voorhanden zijn? Zo ja, waarom?
Aan het toepassen van gezichtsherkenning kleven risico’s. Dat is ook onderkend door de wetgever. Zowel in EU als nationaal verband zijn er strikte regels, die ertoe moeten leiden dat er terughoudend wordt omgegaan met de inzet van deze technologie. Ik vind het belangrijk dat de inzet van gezichtsherkenning rechtmatig is en voldoet aan dit strikte juridisch kader dat daarvoor geldt. Er geldt in deze gevallen een «nee, tenzij» regime en op grond daarvan is er weinig ruimte voor gezichtsherkenning. Bij deze evenementen zal de inzet hooguit denkbaar kunnen zijn op basis van uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene zelf, die vrijelijk moet kunnen worden gegeven. De verwerkingsverantwoordelijke, in deze casus de organisator van een evenement, moet burgers dus echt de keuze bieden of zij toestemming willen geven voor gezichtsherkenning, ook door minder ingrijpende alternatieven aan te bieden. Op basis van de informatie uit het NRC-artikel heb ik geen reden om aan te nemen dat bij genoemde evenementen niet aan de wettelijke vereisten is voldaan.
Ik verwijs verder naar de antwoorden op de vragen 2 en 3 van het lid Kerseboom (FVD) aan de Minister voor Rechtsbescherming over de inzet van gezichtsherkenningstechnologie die ik tegelijkertijd aan uw Kamer heb aangeboden. Hierin is onder meer tot uiting gebracht dat, ook al is er vrijelijk uitdrukkelijke toestemming door betrokkenen verstrekt, gezichtsherkenning alleen mag worden toegepast als aan alle voorwaarden uit de AVG is gedaan. Hierbij wordt onder meer gewezen op het beginsel van data minimalisatie.
Zijn er richtlijnen voor veiligheidsregio’s als zij een verzoek krijgen voor een evenement met gezichtsherkenning? Zo ja, wat behelzen deze en is er overeenstemming tussen veiligheidsregio’s over de inzet van gezichtsherkenning?
Uit navraag onder de veiligheidsregio’s is gebleken dat er geen specifieke richtlijnen bekend zijn voor evenementen met gezichtsherkenning in de veiligheidsregio’s.
In hoeverre vindt u dat er wordt voldaan aan de eis dat gebruik van gezichtsherkenningssoftware vrijwillig moet zijn, als er bijvoorbeeld evenementen georganiseerd zouden worden waarbij negen toegangspoorten werken met gezichtsherkenning en één reguliere toegangspoort voor bezoekers is? Bent u het met mij eens dat de grens tussen vrijwillig en drang of zelfs praktische dwang niet altijd eenduidig is? Bent u het met mij eens dat deze beslissingen binnen een wettelijk kader horen?
Ik ben het met u eens dat dergelijke beslissingen binnen een wettelijk kader horen. Dit is ook het geval. Hoe de wet in de praktijk uitpakt is altijd afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval. Toestemming door de betrokkene, zoals beschreven in artikel 7 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), moet vrijelijk en uitdrukkelijk zijn gegeven. Het onthouden van toestemming mag er niet toe leiden dat betrokkene als gevolg daarvan nadelige gevolgen ondervindt.2 In het hypothetische geval dat de door de organisator van het evenement voorziene indeling van het aantal toegangspoortjes tussen «identificatie door gezichtsherkenning» versus «analoge identificatie» ertoe leidt dat betrokkenen die geen toestemming verlenen voor het verwerken van hun biometrische gegevens bijvoorbeeld substantieel langer moeten wachten en een deel van het evenement missen waarvoor zij hebben betaald, kan worden aangenomen dat dit als nadelig gevolg kwalificeert. Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), of in voorkomend geval aan de rechter, om in het specifieke geval te beoordelen of deze toestemming daadwerkelijk vrijelijk is gegeven. Op basis van de informatie in het aangedragen NRC-artikel heb ik geen reden om aan te nemen dat bezoekers hun toestemming niet vrijelijk hebben kunnen verlenen.
Evenementen moeten er vanuit hun rol als verwerkingsverantwoordelijke van deze bijzondere persoonsgegevens zorg voor dragen dat aan de wet wordt voldaan en dat zij rechtmatig gegeven toestemming van betrokkenen verkrijgen voor de verwerking van biometrische gegevens. Eén van die vereisten is dat het evenement – gelet op de risico’s die dergelijke grootschalige monitoring van biometrische gegevens meebrengt – een Data Protection Impact Assessment (DPIA) uit moet voeren.3 In zo’n beoordeling zal de vraag over het rechtmatig geven van toestemming en de consequenties daarvan voor de manier waarop de toegang tot het evenement wordt ingericht een centrale rol moeten vervullen. Vervolgens is het aan de organisatie om maatregelen te nemen zodat toestemming wél vrijelijk kan worden gegeven, bijvoorbeeld door de indeling van de toegangspoortjes aan te passen, en er zorg voor te dragen dat aan alle bepalingen en beginselen van de AVG wordt voldaan.
Welke instanties houden toezicht bij evenementen of deelname niet alleen in theorie vrijwillig is maar er ook daadwerkelijk een afdoende alternatief geboden wordt? Heeft onder andere de Autoriteit Persoonsgegevens, die nu al kampt met tekorten en grote uitdagingen, hier wel voldoende capaciteit voor volgens u?
De AVG kent een getrapte en risico-gebaseerde toezichtstructuur. De AP is de toezichthouder op de verwerking van persoonsgegevens en daarmee de centrale figuur in het toezichtstelsel. Daarnaast moeten organisaties in bij wet bepaalde gevallen waar de risico’s van gegevensverwerkingen voor betrokkenen groter worden een Functionaris Gegevensbescherming (FG) aanstellen.4 Deze FG fungeert als interne controleur en als verlengstuk van de AP binnen organisaties. De positie en taken van de FG zijn ook in de wet vastgelegd.5 Daarnaast moeten organisaties zoals eerder genoemd een DPIA uitvoeren als de verwerking een hoog risico inhoudt voor de rechten en vrijheden van betrokkenen, om vervolgens maatregelen te nemen om die risico’s te mitigeren. De FG toetst deze DPIA in diens onafhankelijke rol.
Wat betreft de capaciteit van de AP verwijs ik naar de brief van 19 november 2020 waarin uw Kamer is geïnformeerd over de taken en middelen van de AP.6 Vanaf 2022 ontvangt de AP structureel 6 miljoen extra.
Wordt er volgens u bij het inzetten of op grotere schaal gebruiken van nieuwe technologieën in voldoende mate tijdig onderkend welke maatschappelijke gevolgen uit het gebruik (kunnen) voortvloeien? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te laten doen?
Ik vind het van groot belang dat hier voldoende aandacht is voor. Het kabinet heeft dan ook meerdere onderzoeken laten verrichten naar de ethische en juridische consequenties van technologie. Naar aanleiding daarvan heeft het kabinet maatregelen genomen om te borgen dat die risico’s worden beperkt.7 Ook in de Nederlandse Digitaliseringsstrategie (NDS) wordt aandacht gegeven aan de risico’s van digitalisering, bijvoorbeeld als het gaat om de bescherming van persoonsgegevens.8 Ik vind het belangrijk dat komende overheidsstrategieën alle gevolgen van technologische ontwikkelingen, dus zowel positief als negatief, voldoende in ogenschouw nemen.
Mijn indruk is daarnaast dat erin de wetenschap, maar ook in het politieke debat en het openbaar bestuur volop aandacht wordt besteed aan de gevolgen van technologische ontwikkeling. Dit baseer ik op de veelheid aan artikelen, rapporten en aanbevelingen over de maatschappelijke, economische en juridische consequenties van nieuwe technologie.9 Ik ga er vanuit dat de aandacht voor dit belangrijke onderwerp de komende jaren alleen nog maar verder toe zal nemen.
Vindt u dat er voldoende geborgd is dat werknemers in bijvoorbeeld voetbalstadions niet verplicht mogen worden, of anderzijds onder druk mogen worden gezet, om gebruik te maken van toegang tot hun werk door dit soort software? Zo ja, hoe? Zo nee, kunt u met voorstellen komen zodat dit wel voldoende geborgd zal zijn?
Ja. De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) biedt zoals in antwoord op vraag 2, 3 en 5 weergeven, als mede in de hiervoor genoemde kabinetsbrieven uitgebreider beschreven, een uitgebreid kader dat de verwerking van biometrische gegevens reguleert. Verplichte biometrische identificatie om toegang tot de werkomgeving te verkrijgen zal doorgaans niet rechtmatig zijn, omdat toestemming in relaties tussen werkgevers en werknemers niet vrijelijk kan worden gegeven.10 Dit behoudens uitzonderingssituaties waar het gebruik van biometrische gegevens noodzakelijk is om redenen van zwaarwegende algemeen belang voor beveiligings- of authenticatiedoeleinden; zoals het identificeren van werknemers bij een energiecentrale. Deze laatste eis bevat dus een dubbele en cumulatief werkende noodzakelijkheidstoets: noodzakelijk voor een zwaarwegend algemeen belang én noodzakelijk voor beveiligings- of authenticatiedoeleinden. Deze dubbele noodzakelijkheidstoets zal in de aanstaande wijziging van de UAVG worden vastgelegd.
Het bericht ‘Undercover naar de moskee: geheim onderzoek naar islamitische organisaties’. |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Undercover naar de moskee: geheim onderzoek naar islamitische organisaties» van de NRC1?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat in zeker tien gemeenten aan een privaat onderzoeksbureau de opdracht is gegeven moskeeën en andere islamitische organisaties in de stad heimelijk door te lichten?
Ik ben bekend met de onderzoeken, zogenoemde krachtenveldanalyses, die gedaan zijn door het onderzoeksbureau (Nuance door Training en Advies, NTA). Omdat de precieze afspraken over de uitvoering en oplevering van de krachtenveldanalyses gemaakt zijn tussen gemeenten en NTA, kan ik geen uitspraken doen over de vraag of er onrechtmatige onderzoeksmethodieken hebben plaatsgevonden. Ik verwijs u daarbij ook naar mijn brief van 26 oktober jl2.
Wat vindt u van het feit dat onderzoekers in verschillende gemeenten zich voordeden als bezoekers en de overheid rapporteerden tot in detail over de gang van zaken binnen gebedshuizen en andere islamitische organisaties? Kunt u dit toelichten?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat de onderzoekers van Nuance door Training & Advies (NTA), in opdracht van de gemeenten, naar islamitische organisaties zijn gegaan om daar gevoelige informatie te verzamelen zonder zichzelf kenbaar te maken? Kunt u dit toelichten?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2.
Erkent u, net als de privacy-toezichthouder Autoriteit Persoonsgegevens (AP), dat alleen in uitzonderlijke gevallen en onder strikte voorwaarden gemeenten iemand mogen volgen of een profiel mogen opstellen over een inwoner, net als dat gemeenten gegevens als godsdienst en afkomst niet zomaar mogen verwerken in een rapport? Zo nee, waarom niet?
Ja, het kabinet hecht sterk aan een zorgvuldige en doeltreffende bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer. Een inbreuk op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer is op grond van artikel 8 EVRM en jurisprudentie van het EHRM alleen onder strenge voorwaarden geoorloofd waaronder invulling van het criterium dat een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer «noodzakelijk moet zijn in een democratische samenleving».
Erkent u dat de Nationaal Coordinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) de gemeenten in contact bracht met NTA, het bedrijf dat undercover onderzoek uitvoerde? Zo nee, wie heeft de gemeenten in contact gebracht met de NTA?
NTA is één van de partijen die door de NCTV is aangedragen om de inhoudelijke kennis van lokale partners te verbeteren. NTA beschikt over specialistische kennis die binnen (maar ook buiten) de Nederlandse overheid schaars is, maar wel noodzakelijk in het kader van de preventie radicalisering.
Deelt u de mening dat het niet ethisch correct is als overheidsinstantie een particulier bureau in te schakelen voor het uitbesteden van overheidstaken, die onrechtmatig gegevens verwerkt en burgerrechten schendt? Zo nee, waarom niet?
Over de rechtmatigheid van de uitgevoerde onderzoeken kan ik geen uitspraken doen omdat precieze afspraken over de uitvoering van krachtenveldanalyses door NTA zijn gemaakt tussen gemeenten en NTA.
Ik constateer in algemene zin dat er situaties zijn waarin overheidstaken uitbesteed worden aan private partijen en dat uitvoering van die taken altijd conform wet- en regelgeving hoort plaats te vinden.
Erkent u dat deze gemeenten onrechtmatige gegevens hebben verwerkt en daarmee burgerrechten hebben geschonden? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Persoonsgegevens is aangewezen als toezichthouder op de AVG en de uitvoeringswet AVG (UAVG). De beoordeling van de rechtmatigheid van verwerking van persoonsgegevens door gemeenten is aan deze toezichtshouder.
Ik verwijs hierbij ook naar het antwoord op vraag 2.
Hoe heeft de NTA privégegevens van islamitische inwoners van een gemeente verzameld? Heeft de NTA gebruik gemaakt van burgerinfiltranten om onderzoek uit te voeren? Zo ja, bent u bekend met het feit dat bij gebruik van burgerinfiltranten voldaan moet zijn aan de vereisten in artikel 126w van het wetboek van Strafvordering? Zo ja, erkent u dat hieraan niet voldaan is?
Ik ben bekend met artikel 126w van het wetboek van Sv en de daarin genoemde vereisten. De toetsing van de werkwijze van NTA is aan de opdrachtgever en aan de Autoriteit Persoonsgegevens als toezichthouder op de AVG en de uitvoeringswet AVG (UAVG). Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 2.
Heeft u afgelopen jaren signalen opgevangen of doorgekregen die doen vermoeden dat sprake is van een heimelijk onderzoek door gemeenten naar moskeeën? Zo ja, waarom heeft u niet aan de bel getrokken?
Uit naslag is niet gebleken van signalen over heimelijke onderzoeken door gemeenten. De NCTV heeft mij na het verschijnen van het artikel over twee nota’s geïnformeerd die openbaar zijn gemaakt bij het versturen van een brief over het NRC-artikel aan uw Kamer4. Deze nota’s uit 2017 gaan over de inhuur van externe expertise ten behoeve van de aanpak van radicalisering en extremisme. Hierbij zijn mogelijke risico’s geïnventariseerd op het gebied van aanbestedingsregels, privacywetgeving en gehanteerde methodieken en zijn voorstellen gedaan voor mitigerende maatregelen. Deze nota’s zijn binnen de NCTV besproken. Ik heb geconstateerd dat de gemeenten nadrukkelijker gewezen hadden kunnen worden op de vragen die binnen de NCTV leefden over gehanteerde werkwijze door externe partijen, evenals op de beperkingen volgend uit de privacywetgeving voor lokale opdrachten voor analyses. Daar doet niet aan af dat de gemeenten zelf verantwoordelijk zijn voor de besteding van de gelden, en dat er duidelijke bepalingen werden opgenomen over het werken conform wet- en regelgeving.
Bent u bekend met het feit dat de NCTV al sinds 2017 weet, dat gemeenten particuliere onderzoekers de moskee insturen om daar heimelijk informatie in te winnen en dat hier grote risico’s aan kleven?2
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bekend met het feit dat de NCTV vreesde voor «radicalisering of anti-overheidssentimenten» als de onderzoeksmethode bekend zou worden? Zo ja, wat vind u hier van?
U refereert hiermee aan een interne nota van de NCTV waaruit blijkt dat in 2017 vragen bestonden over de rechtmatigheid van de gebruikte onderzoeksmethoden, mogelijke overtreding van de privacywetgeving maar ook over eventuele negatieve gevolgen van het gebruik van deze methoden. Er zijn voorstellen gedaan voor mitigerende maatregelen. In die periode was de inhuur van externe expertise voor dit beleidsdomein voor de NCTV en gemeenten relatief nieuw hetgeen nadere reflectie vergde. Ook de voorbereidingen op de juridische wijzigingen door de komst van de AVG in 2018 maakte dat er behoefte was aan reflectie. De NCTV heeft mij na het verschijnen van het NRC artikel over de inhoud van de interne nota’s geïnformeerd zoals ik nader heb toegelicht in mijn brief van 26 oktober jl.
Ik begrijp de onrust die is ontstaan binnen de islamitische gemeenschap na het verschijnen van de NRC-berichtgeving. Het heeft voor mij prioriteit om te blijven investeren in de opgebouwde relatie met de islamitische gemeenschappen en de vertrouwensband te herstellen. Hiertoe heb ik samen met SZW een goed gesprek gehad met het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO). Ik zal midden december een vervolggesprek hebben waarbij ook meer islamitische organisaties aansluiten. Daarnaast ben ik voornemens om een bijeenkomst met jongeren te organiseren. Deze bijeenkomsten zal ik samen met de Minister van SZW bijwonen.
Kunt u uitleggen wat de algemene aanleiding is geweest dat alle gemeenten massaal zijn overgegaan tot het onwettelijk en heimelijk uitvoeren van onderzoeken in moskeeën?
De precieze afspraken over de uitvoering en oplevering van de krachtenveldanalyses zijn gemaakt tussen gemeenten en NTA. Het was en is voor die gemeenten waar de problematiek het meest prangend is, belangrijk om de bredere context van radicalisering in beeld te hebben teneinde beter te kunnen onderscheiden welke personen radicaliseren en wie vatbaar zijn. Daarnaast is het wenselijk om de omgeving in beeld te hebben om die te kunnen betrekken bij interventies gericht tegen radicalisering of het stimuleren van de weerbaarheid daartegen. Samenwerking met de islamitische gemeenschappen is dan ook van groot belang. Daarbij is het nodig dat overheden samenwerken met betrouwbare partners uit de gemeenschappen. Ik heb begrepen dat de analyses van NTA waar in de berichtgeving naar wordt verwezen, dienen als vertrekpunt voor het opbouwen van netwerken en duurzame samenwerkingsrelaties met de islamitische gemeenschap, het identificeren van betrouwbare samenwerkingspartners en het herkennen van risico’s en signalen van radicalisering in die gemeenten waar de problematiek speelt. De krachtenveldanalyses hebben nadrukkelijk nooit het doel gehad om gemeenschappen te controleren en zijn ook niet opgesteld vanuit wantrouwen jegens de moslimgemeenschap als geheel.
Kunt u aangeven wie de centrale opdrachtgever is geweest om heimelijk onderzoek uit te voeren in islamitische organisaties? Welke gemeente heeft hier het voortouw in genomen? Waar kwam dit initiatief oorspronkelijk vandaan?
Er is geen sprake van een centrale opdrachtgever. Elke gemeente heeft onafhankelijk van elkaar bepaald of zij een krachtenveldanalyse uit wilde voeren. De concrete aanleiding voor en doel van de analyses kunnen verschillen per gemeente. Op de vraag of er sprake is geweest van heimelijke onderzoeken verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Hoeveel en welke gemeenten hebben in de afgelopen jaren de NTA ingehuurd om islamitische organisaties te onderzoeken, onder uw verantwoordelijkheid?
De krachtenveldanalyses zijn gemaakt onder verantwoordelijkheid van de gemeenten die daartoe opdracht hebben gegeven. Wel is er sprake van financiering van deze krachtenveldanalyses middels de Versterkingsgelden. Sinds 2016 stelt het kabinet jaarlijks ongeveer 7,5 miljoen Versterkingsgelden beschikbaar voor gemeenten ten behoeve van de lokale aanpak. Deze gelden maken deel uit van een brede versterking van de contraterrorisme partners zoals aangekondigd in 2015.5 Deze Versterkingsgelden hebben als doel de gemeenten te ondersteunen in het bestrijden en verzwakken van extremistische bewegingen in Nederland, het voorkomen van nieuwe aanwas en het tegengaan van radicalisering. Binnen de lokale integrale aanpak hebben gemeenten een regierol en leggen daarvoor verantwoording af aan hun eigen gemeenteraden.
Uit een nadere zoekslag is gebleken dat tussen 2016 en 2021 vanuit de Versterkingsgelden 12 aanvragen door gemeenten voor het uitvoeren van krachtenveldanalyses zijn toegekend voor tenminste 421.085 euro. Ik verwijs u hierbij ook naar mijn brief aan uw Kamer van vandaag.
Omdat de precieze afspraken over de uitvoering en oplevering van de krachtenveldanalyses gemaakt zijn tussen gemeenten en NTA, kan ik geen uitspraken doen over de gebruikte onderzoeksmethodieken of een uitsplitsing geven per gemeente. Burgemeesters in de verschillende gemeenten hebben hierover hun raden geïnformeerd.
Over een periode van hoeveel jaar is per gemeente gespioneerd in de moskeeën?
Zie antwoord vraag 15.
Kunt u een overzicht geven welke moskeeën zijn bespioneerd?
Zoals opgemerkt in het antwoord op vraag 2 ben ik niet op de hoogte van de afspraken die zijn gemaakt tussen gemeenten en NTA. Over wat mij daarover is verteld verwijs ik naar mijn brief van 26 oktober jl.6 Voor het aantal aanvragen dat door gemeenten is gedaan voor de versterking van inhoudelijke expertise waar de krachtenveldanalyse een onderdeel van uitmaken, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 15.
Kunt u een overzicht geven welke andere islamitische organisaties zijn bespioneerd?
Zie antwoord vraag 17.
Kunt u uitleggen op basis van welke gronden, bij elke moskee of islamitische organisatie, is besloten tot een heimelijk onderzoek over te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13 en 14.
Kunt u uitleggen waarom onderzoek werd gedaan naar de privélevens en achtergronden van de leden van islamitische instellingen?
Mij is verteld dat in algemene zin de analyses van NTA waar in de berichtgeving naar wordt verwezen dienen als vertrekpunt voor het opbouwen van netwerken en duurzame samenwerkingsrelaties met de islamitische gemeenschap, het identificeren van betrouwbare samenwerkingspartners en het herkennen van risico’s en signalen van radicalisering in die gemeenten waar de problematiek speelt. De krachtenveldanalyses hebben nadrukkelijk nooit het doel gehad om gemeenschappen te controleren en zijn ook niet opgesteld vanuit wantrouwen jegens de moslimgemeenschap als geheel.
Kunt u uitleggen waarom het relevant is te rapporteren wat de betrokken bestuurders, imams en docenten studeerden, wie van wie familie is en met wie ze ruzie hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 20.
Kunt u uitleggen waarom sommige gemeenten onderzoek hebben laten uitvoeren naar islamitische inwoners in die gemeente? In hoeveel gemeenten is dit gebeurd?
Zie antwoord vraag 7, 13 en 15
Is de grootschalige verzameling van data van islamitische organisaties door de NTA een manier om toezicht op het gebruik van gegevens, zoals vastgelegd in de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten, te omzeilen door gemeenten?
Ten eerste is het niet aan mij om te oordelen over het toepassingsbereik van de Wiv. Daarnaast kan ik ook geen uitspraken doen over de vraag of er onrechtmatige onderzoeksmethodieken hebben plaatsgevonden. Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 2.
Hoeveel rapporten zijn toegestuurd naar de NCTV, naar aanleiding van het onderzoek naar islamitische organisaties?
De NCTV heeft de afgelopen jaren niet standaard krachtenveldanalyses ontvangen die in opdracht van gemeenten zijn uitgevoerd. Uit naslag naar aanleiding van de recente berichtgeving blijkt dat medewerkers van de NCTV de afgelopen jaren in ieder geval acht krachtenveldanalyses en enkele vergelijkbare analyses hebben ontvangen, zoals ook toegelicht in mijn brief van 26 oktober jl.7
Deelt u de mening dat de NCTV een zorgwekkend verleden heeft van inbreuken op grondrechten? Is de NCTV toe aan een herijking van taken, betere controle en betere juridische fundering? Zo nee, waarom niet?
De NCTV verwerkt op basis van specifieke wetgeving persoonsgegevens voor een aantal taken, zoals taken inzake bewaken en beveiligen in de Politiewet en het opleggen van maatregelen op grond van de Tijdelijke Wet Bestuurlijke Maatregelen Terrorismebestrijding. Andere taken zijn onder meer terug te vinden in de Luchtvaartwet of Paspoortwet. Daarbij is de NCTV namens de Minister van JenV belast met de uitvoering van deze wettelijke bevoegdheden.
Wel is het zo dat de NCTV in 2020 is gaan kijken of de tot dan toe gehanteerde juridische grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens verstevigd zou moeten worden door de introductie van een grondslag in een formele wet. De NCTV is met de start van het project Taken en Grondslagen in februari 2020 een weg ingeslagen die ik nog steeds onderschrijf: de organisatie toekomstbestendig maken en de taken en grondslagen juridisch beter verankeren en versterken. Mede gelet op de aangenomen motie van het lid Michon-Derkzen tijdens het debat van 15 juni 2021 om met spoed met een bijzondere wettelijke grondslag te komen voor de NCTV om persoonsgegevens te verwerken voor de uitvoering van zijn bestaande analyse- en coördinatietaken, heb ik de hoogste prioriteit gegeven aan het aangekondigde voorstel voor een Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid. Dit wetsvoorstel is inmiddels naar uw Kamer gestuurd. De taken opgenomen in dit wetsvoorstel en de daarmee gepaard gaande verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens zien enerzijds op het coördineren van de (uitvoering van) het beleid en de daarbij te nemen maatregelen op het terrein van terrorismebestrijding en nationale veiligheid en anderzijds op de taak om zogeheten fenomeenanalyses te maken en te delen met de daartoe geautoriseerde partijen. Beide taken vinden plaats in het kader van het verhogen van de weerbaarheid ten aanzien van terrorismebestrijding en de bescherming van de nationale veiligheid. De behandeling van het wetsvoorstel betekent dat ik met uw Kamer daarover in alle openheid het debat kan voeren. Inmiddels heeft uw Kamer het wetsvoorstel controversieel verklaard.
Zijn ook andere religieuze organisaties, buiten de moskeeën om, onderworpen aan spionage door de gemeenten? Zo ja, welke?
Deze vragen kan ik niet beantwoorden omdat gemeenten opdrachtgever zijn van de krachtenveldanalyses en afspraken over focus en onderzoeksmethoden tussen opdrachtgever en opdrachtnemer worden gemaakt.
Waarom is gekozen voor de NTA, voor het uitvoeren van deze heimelijke onderzoeken naar islamitische organisaties?
De precieze afspraken over de uitvoering en oplevering van de krachtenveldanalyses zijn gemaakt zijn tussen gemeenten en NTA.
NTA is een particulier advies- en onderzoekbureau dat opdrachten uitvoert voor verschillende partners in het sociale en veiligheidsdomein. Het is één van de partijen die door de NCTV is aangedragen om de inhoudelijke kennis van lokale partners te verbeteren. NTA beschikt over specialistische kennis die nodig en schaars is binnen (maar ook buiten) de Nederlandse overheid.
Welke andere organisaties zijn benaderd voor het uitvoeren van onderzoeken naar islamitische organisaties?
Gemeenten zijn opdrachtgever van de krachtenveldanalyses en deze vraag kan ik daarom niet beantwoorden.
Zijn ook andere islamitische organisaties, bijvoorbeeld islamitische scholen of verenigingen, onderworpen aan spionageactiviteiten door de gemeenten? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 28.
Kunt u toelichten hoeveel belastinggeld in totaal is gemoeid met de inzet van spionageactiviteiten binnen de moskeeën? Uit welk budget uit de begroting is dit gehaald? Kunt u de kosten ook uitsplitsen naar gemeente?
Ervan uitgaande dat de AVG van toepassing is op zowel NTA als gemeenten en niet een andere wettelijke regeling voor de bescherming van persoonsgegevens geldend is, is de AP de onafhankelijke toezichthouder in Nederland die toezicht houdt op de naleving van de AVG. De binnen een gemeente aangestelde functionaris gegevensbescherming (FG) ziet intern bij de gemeente toe op het beheer van de persoonsgegevens en heeft in voorkomende gevallen contact met het AP.
Wie is verantwoordelijk voor het toezicht op de verzamelde data door de NTA? Wie is verantwoordelijk voor het toezicht houden op de gemeenten, in het kader van het uitvoeren van onderzoek in islamitische organisaties?
Zie antwoord vraag 30.
Zijn andere partijen betrokken bij dit spionage schandaal buiten NTA, NCTV en de gemeenten? Zo ja, welke?
Omdat gemeenten opdrachtgever zijn van de krachtenveldanalyses heb ik geen informatie over de eventuele betrokkenheid van andere partijen.
Met wie is de onwettig opgehaalde informatie, over de betreffende moskeeën en moskeebestuurders, gedeeld?
Gemeenten zijn de opdrachtgever en NTA is opdrachtnemer van de krachtenveldanalyses en zij bepalen met wie zij informatie delen. Zie ook antwoord vraag 17, 18 en 24.
Hoeveel ambtenaren hebben toegang gekregen tot de gegevens, verkregen uit het onderzoek naar islamitische organisaties?
Gemeenten zijn de opdrachtgever en NTA de opdrachtnemer van de krachtenveldanalyses en zij bepalen met wie zij informatie delen. Uit naslag naar aanleiding van de recente berichtgeving blijkt dat medewerkers van de NCTV de afgelopen jaren in ieder geval acht krachtenveldanalyses en enkele vergelijkbare analyses hebben ontvangen.8
Hoe is gewaarborgd dat de heimelijk opgehaalde informatie niet voor oneigenlijke doeleinden is of wordt ingezet?
Gemeenten dragen er zelf zorg voor dat opdrachtverstrekking en de besteding van de Versterkingsgelden conform wet- en regelgeving plaatsvindt. Dit wordt ook uitdrukkelijk als voorwaarde gesteld bij de toekenning van Versterkingsgelden. Gemeenten zullen hier bij de toekenning van Versterkingsgelden voor 2022 extra op worden geattendeerd.
Ik beschik niet over informatie wat gemeenten specifiek met de informatie uit de krachtenveldanalyses hebben gedaan. In algemene zin hebben gemeenten de analyses van NTA waar in de berichtgeving naar wordt verwezen gebruikt als vertrekpunt voor het opbouwen van netwerken en duurzame samenwerkingsrelaties met de islamitische gemeenschap, het identificeren van betrouwbare samenwerkingspartners en het herkennen van risico’s en signalen van radicalisering in die gemeenten waar de problematiek speelt. De krachtenveldanalyses hebben nadrukkelijk nooit het doel gehad om gemeenschappen te controleren en zijn ook niet opgesteld vanuit wantrouwen jegens de moslimgemeenschap als geheel.
Waar het gaat om de acht krachtenveldanalyses en enkele vergelijkbare analyses die een beperkt aantal medewerkers van de NCTV de afgelopen jaren heeft ontvangen geldt dat deze analyses enkel gebruikt zijn voor beleidsmatige ondersteuning bij de verdere lokale aanpak in de betreffende gemeente. De krachtenveldanalyses zijn, voor zover thans uit grondig onderzoek naar voren komt, niet gebruikt ten behoeve van het opstellen van analyseproducten van de NTCV.
Kunt u garanderen dat de informatie niet met derden, zoals de politie of de belastingdienst, is gedeeld? Zo nee, waarom niet?
De informatie die door de NCTV is ontvangen is voor zover bekend niet gedeeld met derden. De NCTV is daarbij geen eigenaar van deze informatie en beschikt niet over een grondslag op basis waarvan deze informatie gedeeld mag worden.
Voor zover het gaat om het delen van informatie door gemeenten en NTA heb ik hier geen zicht op. Gemeenten zijn de opdrachtgever van de krachtenveldanalyses en NTA is de opsteller van de analyse. Gemeenten en NTA bepalen of en zo ja, met welke partijen zij de informatie die voortkomt uit de krachtenveldanalyses delen.
Is nog steeds sprake van het verzamelen van data van islamitische organisaties door de NTA of door andere onderdelen van Justitie en Veiligheid? Is het programma nu definitief stopgezet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit aantonen?
NTA is geen onderdeel van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Er zijn geen onderdelen van het ministerie die structureel en heimelijk data verzamelen over islamitische organisaties. Als u met uw vraag doelt op de werkzaamheden van de NCTV, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 25.
Er is geen sprake van een programma, maar van gemeenten die een aanvraag doen binnen de Versterkingsgelden voor het uitvoeren van een krachtenveldanalyse. Hiervoor verwijs ik u naar mijn brief van 26 oktober jl. In de toekenningsbrief van de Versterkingsgelden aan gemeenten staat opgenomen dat bij het inhuren van en samenwerken met externe partijen deze partijen hun werkzaamheden conform geldende wet- en regelgeving dienen uit te voeren.
Deelt u de mening dat alle data die inmiddels verzameld is ogenblikkelijk vernietigd moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Indien er sprake is van onrechtmatige verzamelde data, of methodes die in strijd zijn met wet- en regelgeving dient deze data inderdaad zo snel mogelijk vernietigd te worden. De krachtenveldanalyses die door de NCTV zijn ontvangen zijn verwijderd uit het primaire proces, mede in het licht van het lopende traject van de grondslagen van de verwerking van persoonsgegevens door de NCTV.
De binnen een gemeente aangestelde functionaris gegevensbescherming (FG) ziet intern bij de gemeente toe op het beheer van de persoonsgegevens en de naleving van de AVG en heeft in voorkomende gevallen contact met het AP. Het is niet aan mij om hier een oordeel over te geven, de AP is de onafhankelijke toezichthouder in Nederland die toezicht houdt op de naleving van de AVG.
Deelt u de mening dat de overheid en de gemeenten door de kwestie een vertrouwensschuld hebben in te lossen naar de imams en moskeebesturen en dat dus alles in het werk gesteld moet worden de vertrouwensbreuk te herstellen? Zo nee, waarom niet?
Sinds 2014 is door verschillende ministeries en maatschappelijke partners zoals moskeebesturen en koepelorganisaties nauw samengewerkt met gemeenten bij het opzetten van een stevige en brede aanpak in het tegengaan van radicalisering, extremisme en terrorisme. Ik begrijp dat de berichtgeving heeft gezorgd voor onrust binnen de islamitische gemeenschappen.
Er is de afgelopen jaren sprake geweest van goede betrokkenheid vanuit de islamitische gemeenschappen. Ik vind het belangrijk dat die samenwerking wordt gecontinueerd. Het is zaak de komende jaren voort te bouwen op deze fundamenten. De basis moet op orde blijven en een consistente aanpak geborgd. Waakzaamheid blijft geboden en onze onverminderde inzet blijft van essentieel belang. Ik heb een goed gesprek gehad met het CMO en zal midden december een vervolggesprek hebben waarbij ook meer islamitische organisaties aansluiten. Daarnaast ben ik voornemens om een bijeenkomst met jongeren te organiseren.
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal tevens bezien welke lessen getrokken kunnen worden uit de gehanteerde werkwijze en suggesties doen in samenwerking met maatschappelijke partners. Hierover is SZW met vertegenwoordigers van islamitische organisaties in gesprek.
Betrokkenheid van de islamitische gemeenschap blijft onmisbaar in dit kader. Ik hoop de komende tijd het vertrouwen van deze gemeenschap te herstellen zodat de nauwe samenwerking met hen, die zo cruciaal is in de uitvoering van de aanpak, kan worden voortgezet. De Nederlandse overheid en de moslimgemeenschap hebben immers een gedeeld belang: het tegenaan van radicalisme, extremisme en terrorisme, ongeacht de ideologische of religieuze achtergrond van deze verschijnselen.
Bent u bereid onmiddellijk excuses aan te bieden aan de desbetreffende organisaties die onrechtmatige onderzocht zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp de onrust die is ontstaan naar aanleiding van de berichtgeving. In bijna alle betrokken gemeenten heeft de burgemeester een debat gevoerd met de Gemeenteraad over deze kwestie. Daarnaast hebben er in de gemeenten indringende gesprekken plaatsgevonden met de islamitische gemeenschappen. Ook ik zal mij inzetten om het vertrouwen te herstellen. Zoals aangegeven in vraag 39 heb ik hierover een goed gesprek gehad met het CMO en zal ik midden december een vervolggesprek hebben waarbij ook meer islamitische organisaties aansluiten. Daarnaast ben ik voornemens om een bijeenkomst met jongeren te organiseren.
Bent u bereid de islamitische organisaties, die hierdoor zijn geraakt en waarvan de burgerrechten zijn geschonden, te compenseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 40.
Bent u bereid met onmiddellijke ingang straffend op te treden in het geval gemeenten doorgaan met deze onrechtmatige gang van zaken? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om straffend op te treden, de AP is de onafhankelijke toezichthouder in Nederland die toezicht houdt op de naleving van de AVG.
Welke beleidsmatige inspanningen wilt u doen om spionageactiviteiten van gemeenten in de toekomst te voorkomen?
Ofschoon de verantwoordelijkheid voor de besteding van de Versterkingsgelden bij de gemeenten ligt, heb ik in mijn brief van 26 oktober jl. geconstateerd dat de gemeenten nadrukkelijker gewezen hadden kunnen worden op de vragen die binnen de NCTV leefden over gehanteerde werkwijze door externe partijen, evenals op de beperkingen volgend uit de privacywetgeving voor lokale opdrachten voor analyses. De NCTV zal in de advisering naar gemeenten de wettelijke kaders nadrukkelijker onderwerp maken van gesprek. Het proces van de toekenning van de Versterkingsgelden voor 2022 is hierop aangescherpt.
Bent u bereid alle rapporten, die zijn voortgevloeid uit de onderzoeken naar islamitische organisaties, te openbaren? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn de opdrachtgever van de krachtenveldanalyses en NTA is de opsteller van de analyses. Het is niet aan mij om de rapporten te openbaren. Er is bij een aantal gemeenten en de NCTV een WOB-verzoek ingediend. Ik kan niet vooruitlopen op de beschikking hierop.
Bent u bekend met het feit dat de werkgroep van de NCTV in 2017 advies heeft gegeven aan gemeenten over de risico’s van het inzetten van externe adviesbureaus (NTA) door gemeenten? Kunt u toelichten welk advies de NCTV heeft gegeven met betrekking tot het inzetten van de externe adviesbureaus (NTA)?
Zoals u kunt lezen in de nota’s die openbaar zijn gemaakt bij het versturen van de brief aan de Kamer over de berichtgeving in de NRC, is besloten om NCTV medewerkers te instrueren niet langer bepaalde experts (waaronder NTA) aan te raden aan gemeenten, omdat het onwenselijk werd geacht dat er een exclusieve partner van de overheid zou bestaan (geen zogenaamde «preferred partner»). Voorts werd besloten om bij de toekenning van de Versterkingsgelden de navolgende uitdrukkelijke voorwaarde te stellen: «Bij het inhuren van en samenwerken met externe partijen dienen deze partijen hun werkzaamheden conform geldende wet- en regelgeving uit te voeren».
Bent u bekend met het feit dat gemeenten ontkenden dat de NTA voor hen undercover onderzoek heeft gedaan in de islamitische gemeenschappen in hun stad? Zo nee, wat vindt u hiervan?
Ja, hier ben ik bekend mee. Omdat de precieze afspraken over de uitvoering en oplevering van de krachtenveldanalyses gemaakt zijn tussen gemeenten en NTA, kan ik geen uitspraken doen over de vraag of er onrechtmatige onderzoeksmethodieken hebben plaatsgevonden.
Kunt u een overzicht geven hoeveel medewerkers van de NTA in welke gemeenten actief onderzoek aan het uitvoeren waren in de islamitische gemeenschap?
Omdat de precieze afspraken over de uitvoering en oplevering van de krachtenveldanalyses gemaakt zijn tussen gemeenten en NTA, kan ik geen uitspraken doen over de vraag hoeveel medewerkers er zijn ingezet.
Voor welke andere doeleinden wordt het onderzoeksbureau NTA ingezet bij gemeenten? Kunt u hiervan een overzicht geven?
Gemeenten hebben NTA ingehuurd voor bijvoorbeeld trainingen, advies of analyses. NTA is een particulier advies- en onderzoekbureau dat opdrachten uitvoert voor verschillende partners in het sociale en veiligheidsdomein. NTA beschikt over specialistische kennis die nodig en schaars is.
Bij hoeveel en welke andere gemeenten is de NTA momenteel in opdracht voor undercover onderzoek?
De precieze afspraken over de uitvoering en oplevering van de krachtenveldanalyses zijn gemaakt zijn tussen gemeenten en NTA.
In het kader van de versterkingsgelden die in 2020 door gemeenten zijn aangevraagd voor het jaar 2021 kan ik mededelen dat er vier aanvragen gehonoreerd zijn voor de uitvoering van krachtenveldanalyses. In de toekenningsbrief van deze gelden aan gemeenten die eind 2020 verstuurd zijn, staat opgenomen dat bij het inhuren van en samenwerken met externe partijen deze partijen hun werkzaamheden conform geldende wet- en regelgeving dienen uit te voeren.
Bent u bekend of andere gemeenten, naast Utrecht, bewust hebben aangegeven niet met het onderzoek van de NTA mee te werken omdat het boven de bevoegdheid van de burgermeester staat?
Nee, daar ben ik niet bekend mee.
Waarom zijn de rapporten naar aanleiding van de onderzoeken naar de islamitische gemeenschap in opdracht van de gemeente bij de NTA, doorgestuurd naar de NCTV?
De NCTV heeft de afgelopen jaren niet standaard krachtenveldanalyses ontvangen die in opdracht van gemeenten zijn uitgevoerd. Zoals toegelicht in mijn brief van 26 oktober jl. blijkt uit naslag naar aanleiding van de recente berichtgeving dat medewerkers van de NCTV de afgelopen jaren in ieder geval acht krachtenveldanalyses en enkele vergelijkbare analyses hebben ontvangen.9 De naslag levert op dat deze analyses enkel gebruikt zijn voor beleidsmatige ondersteuning bij de verdere lokale aanpak in de betreffende gemeente. De krachtenveldanalyses zijn, voor zover thans uit grondig onderzoek naar voren komt, niet gebruikt ten behoeve van het opstellen van analyseproducten van de NTCV. Deze krachtenveldanalyses zijn verwijderd uit het primaire proces, mede in het licht van het lopende traject van de grondslagen van de verwerking van persoonsgegevens door de NCTV.
Het rapport 'Transcript from the margins' over de behandeling van trans personen uit Latijns-Amerika en de Cariben in Nederlandse asielprocedures |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Marieke Koekkoek (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het onderzoek «Transcript from the margins: Looking into the way circumstances and experiences of trangender persons coming from the Latin American Caribbean region are represented and considered in Dutch asylum procedures» van Willemijn van Kempen en Alejandra Ortiz?
Ja.
Bent u bekend met het NRC-artikel «Trans vluchtelingen vragen eigen benadering in de asielprocedure»?
Ja.
Herkent u zich in de bevindingen c.q. conclusies van het onderzoek? In welke bevindingen kunt u zich niet herkennen? Waarom niet?
Ik kan mij deels zeker vinden in de conclusies van het onderzoek. Zo schrijven de onderzoekers dat de IND consistent de juiste voornaamwoorden moet gebruiken bij het aanspreken van de trans persoon. De LHBTI-coördinatoren van de IND geven aan dat de asielzoeker in het asielgehoor aangesproken wordt naar wens van de asielzoeker. Bij het registreren van de persoonsgegevens in de BRP is de IND echter gebonden aan de informatie die in het paspoort van de asielzoeker staat. De insteek van de IND is om de asielzoeker altijd naar wens van de asielzoeker aan te spreken, ongeacht de informatie in het paspoort.
Daarnaast kan ik mij vinden in de conclusie dat de omstandigheden waarin transgender asielzoekers verkeren in het land van herkomst nog beter gewogen kunnen worden tijdens de asielprocedure. Dit heeft te maken met deskundigheidsbevordering. De LHBTI-coördinatoren van de IND spelen hierin een rol door workshops en trainingen te (blijven) geven op locaties zodat medewerkers de omstandigheden van transgender asielzoekers beter kunnen wegen en interpreteren.
Hoe beoordeelt u de bewering dat onder transgender-asielzoekers in Nederland veel wantrouwen bestaat richting de overheid en de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND)? Wat doet u eraan dit te verbeteren?
Allereerst stemt het mij droevig om te horen dat uit dit onderzoek blijkt dat er transgender asielzoekers zijn die de Nederlandse overheid en de IND wantrouwen. Daarbij wil ik wel opmerken dat ik het moeilijk vind om deze bewering uit het onderzoek goed te wegen. Het geringe aantal respondenten van het onderzoek maakt het moeilijk om algemene conclusies te trekken. Desalniettemin zet de IND zich door middel van de gehanteerde open benadering en de deskundigheidsbevordering van de hoor- en beslismedewerkers in om het wantrouwen bij transgender asielzoekers weg te nemen.
Erkent u het feit dat genderidentiteit en genderexpressie belangrijke factoren zijn in de vormgeving en uitvoering van de asielprocedure, waaronder het bepalen van de meest optimale vorm van opvang?
Ja.
Zo ja, ziet u dat Lesbiennes, Homoseksuelen, Biseksuelen, Transgenders en Intersekse personen (LHBTI)-asielzoekers in veel gevallen een andere beoordeling van de asielaanvraag en vaak een naar risico-indicatie aangepaste vorm van opvang behoeven dan niet-LHBTI-asielzoekers?
De plaatsing van asielzoekers in de opvang is een proces waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met eenieders achtergrond. In plaats van aparte opvang te bieden voor LHBTI-asielzoekers biedt het COA daarom maatwerk om de veiligheid van deze doelgroep en andere kwetsbare groepen te waarborgen. Indien vereist en gewenst kan het COA bijvoorbeeld zorgdragen voor een verplaatsing binnen een opvanglocatie. Daarnaast wordt in de begeleiding rekening gehouden met eventuele benodigde aanpassingen en eventuele aanvullende begeleiding of verzorging vanuit andere organisaties. Waar mogelijk kijkt het COA, indien asielzoekers daar behoefte aan hebben, of asielzoekers bij elkaar geplaatst kunnen worden. Zo kan het, als dat gewenst en ook mogelijk is op de locatie, dat LHBTI-asielzoekers binnen bepaalde opvanglocaties in een vleugel samenwonen. Dit zijn echter geen aparte units die specifiek bedoeld zijn voor LHBTI-asielzoekers.
Asielaanvragen worden individueel in behandeling genomen, onder meer omdat de ervaringen van asielzoekers en de omstandigheden waarin zij leefden in het land van herkomst uiteenlopen. Ik herken ook dat de ervaringen van lesbische-, homoseksuele- biseksuele-, transgender en intersekse asielzoekers kunnen verschillen. Belangrijk om te noemen is dat er ook verschillen onderling bestaan. De ervaringen en behoeften van de ene trans persoon hoeven niet identiek te zijn aan de ervaringen en behoeften van de andere trans persoon. Daarom wordt tijdens de asielprocedure de asielaanvraag individueel behandeld. Deze individuele behandeling werkt idealiter ook door in de opvang en begeleiding, waar zoveel mogelijk maatwerk wordt geleverd.
Ziet u in dat de ervaringen van LHB-asielzoekers in het land van herkomst en de behoeften rondom de asielaanvraag in Nederland in veel gevallen afwijken van de ervaringen en behoeften van transgender asielzoekers?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u de bevinding dat het onderzoek nauwelijks tot geen aanwezigheid van bewuste en geïnformeerde inclusie van transgender gerelateerde thema’s in de asielprocedure heeft kunnen ontdekken?
In het huidige asielbeleid is er ruimte om specifiek beleid te maken voor LHBTI’s als groep of voor trans personen afzonderlijk. In het landgebonden asielbeleid kunnen trans personen worden aangemerkt als risicogroep of als kwetsbare personen die geen bescherming van de autoriteiten en/of internationale organisatie kunnen krijgen. Indien uit het algemeen ambtsbericht blijkt dat specifiek transgender personen worden gediscrimineerd door de autoriteiten en door medeburgers, waardoor de bestaansmogelijkheden dusdanig worden beperkt dat zij niet op maatschappelijk en sociaal gebied kunnen functioneren, zal in het landgebonden asielbeleid worden opgenomen dat transgenders uit het desbetreffende land een specifieke benadering horen te krijgen. Zo zijn transgenders na het laatste algemeen ambtsbericht over Venezuela aangemerkt als risicogroep. Echter, ook indien transgenders niet zijn opgenomen in het landgebonden asielbeleid of er geen landgebonden asielbeleid is, dient de IND bij de behandeling van de aanvraag zich te vergewissen van beschikbare landeninformatie over deze specifieke groep. Dit houdt in dat de IND-medewerker landeninformatie kan opvragen over de specifieke positie van trans personen in het land van herkomst van de vreemdeling, bij de eigen landenexperts van de afdeling TOELT. Deze informatie wordt betrokken bij de beoordeling van de asielaanvraag. Ik herken dan ook niet dat er geen aandacht bestaat voor de ervaringen van transgender asielzoekers in de asielprocedure.
Zo ja, hoe verklaart u het verschil tussen uw eigen oordeel en de bevindingen uit het onderzoek die wijzen op het tegenovergestelde, namelijk dat hier nauwelijks tot geen aandacht voor bestaat in de huidige vormgeving van de asielprocedure?
Zie antwoord vraag 8.
Zo nee, bent u zich bereid zich hier alsnog hard voor te maken richting de IND? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw oordeel van de eerste aanbeveling uit het rapport, waarin nationale en internationale stakeholders opgeroepen worden om transgender specifieke aanpakken te formuleren in het nagaan van de omstandigheden waaronder de betreffende transgender asielzoekers in het land van herkomst geleefd hebben? Bent u bereid zich hiervoor in te zetten? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Ik erken dat het goed is om meer bewustwording over transgender-gerelateerde zaken te creëren en de deskundigheid over de ervaringen en behoeften van transgender asielzoekers verder te bevorderen. Bij de IND is met het aanstellen van LHBTI-coördinatoren al meer aandacht voor het verspreiden van kennis en kunde over LHBTI-zaken, waaronder ook transgender gerelateerde zaken. De coördinatoren gaan specifieke uitleg geven over deze doelgroep en zullen dat ook blijven doen. Naar aanleiding van dit rapport heeft de IND ook een uitnodiging verstrekt aan het Transgender Netwerk Nederland om in gesprek te treden met de LHBTI-coördinatoren over de specificiteit van de situatie van transgenderasielzoekers te belichten.
Hoe beoordeelt u de tweede en zesde aanbeveling uit het onderzoek, waarin respectievelijk de IND wordt opgeroepen een transgender specifieke aanpak te formuleren voor de asielprocedure van trans asielzoekers en waarin u wordt opgeroepen tot het inspannen voor fundamentele verbeteringen van de asielprocedure voor trans personen? Bent u bereid zich hiervoor in te zetten? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u het belang van intersectionaliteit van contextuele factoren voor de beoordeling van de asielaanvraag van transgender asielzoekers, zoals sociaaleconomische of geografische achtergrond, etnische achtergrond, medische status (specifiek hiv-positiviteit) of professionele achtergrond (specifiek werk in de prostitutie)?
Ja. Iedere asielaanvraag wordt individueel behandeld, bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van LHBTI-asielzoekers wordt er gekeken naar het authentieke verhaal van de asielzoeker. De asielaanvraag wordt beoordeeld aan de hand van het algehele referentiekader van de asielzoeker. Tijdens de individuele behandeling van een asielaanvraag wordt er nooit uitsluitend gekeken naar bijvoorbeeld etnische achtergrond alleen. Er zal altijd een analyse van verschillende samenhangende contextuele factoren worden gemaakt. Dit geldt overigens ook voor asielzoekers met een niet-LHBTI-asielmotief.
Bent u bereid met Transgender Netwerk Nederland, LGBT Asylum Support en/of de onderzoekers van dit rapport in gesprek te gaan om een dergelijke aanpak te formuleren? Zo ja, op welke termijn en met welk doel? Zo nee, waarom niet?
Ja. Op ambtelijk niveau is er recent contact geweest met Transgender Netwerk Nederland. Dit is een constructief overleg geweest waarbij de bevindingen van Transgender Netwerk Nederland zijn gedeeld met beleidsmedewerkers van IND en de Directie Migratie Beleid van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Bovendien heeft de IND, zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 11, Transgender Netwerk Nederland uitgenodigd om op korte termijn in gesprek te treden met de LHBTI-coördinatoren.
Bent u bereid zich in Europees verband, waaronder richting de European Asylum Support Office, in te zetten tot een betere transgender specifieke aanpak te komen voor de inrichting en uitvoer van asielprocedures? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? Bent u van mening dat aan dit aspect van intersectionaliteit voldoende aandacht wordt besteed in de asielprocedure rondom transgender asielzoekers?
EASO ontwikkelt onder andere trainingen voor asielmedewerkers. De IND maakt gebruik van deze trainingen. De EASO trainingsmodule Gender en SOGI1 wordt bijvoorbeeld aangeboden aan medewerkers ter bevordering van de deskundigheid van de hoor- en beslismedewerker en er bestaat geen aanleiding deze EASO training onvoldoende te achten. Ik erken wel, en dat blijkt ook uit een recent WODC-rapport2, dat de IND nog stappen kan zetten in het bevorderen van de deskundigheid onder medewerkers. Echter, in de beleidsreactie3 op het WODC-onderzoek heb ik ook gewezen op de uitzonderlijke drukke periode voor de IND. In de afgelopen jaren zijn veel nieuwe medewerkers opgeleid. Er hebben ook in deze periode in verschillende teams lezingen plaatsgevonden over LHBTI zaken. Verder hebben de LHBTI-coördinatoren elke dag een belangrijke rol in het verspreiden van kennis en kunde over LHBTI-zaken. Daarnaast volgen nieuwe medewerkers van de IND nu de Basisopleiding Asiel waarin het beoordelen van asielaanvragen met een LHBTI-motief ook wordt behandeld.
Herkent u zich in de onderzoeksbevinding dat transgender asielzoekers nog te vaak zogenaamd gemisgendered worden in officiële documentatie en door de IND? Zo nee, hoe verklaart u deze onderzoeksbevinding dan? Zo ja, bent u bereid zich in te zetten dit niet meer voor te laten komen en hoe?
Ik herken de onderzoeksbevinding dat transgender asielzoekers worden gemisgendered in de asielprocedure niet. De LHBTI-coördinatoren van de IND geven aan dat de asielzoeker in het asielgehoor aangesproken wordt naar wens van de asielzoeker. Het is mogelijk dat een enkele keer een asielzoeker is gemisgendered tijdens het asielgehoor maar dit is niet het beeld wanneer wordt gekeken naar het grotere geheel. De insteek van de IND is om de asielzoeker altijd naar wens van de asielzoeker aan te spreken, ongeacht de informatie in het paspoort.
Bij het registreren van de persoonsgegevens in de BRP is de IND echter gebonden aan de informatie die in het paspoort van de asielzoeker staat. Het kan daarom voorkomen dat in de aanhef en adressering van officiële brieven, die veelal geautomatiseerd worden opgesteld, niet de preferente naam of het preferente geslacht wordt gebruikt.
Erkent u dat het ontbreken van anti-transgender wetgeving in landen in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied trans personen niet voldoende zekerheid biedt om te ontkomen aan discriminatie, uitsluiting en geweld? Erkent u dat trans personen gevaar lopen wanneer beschermende transgender specifieke wetgeving ontbreekt?
Het ontbreken van specifieke anti-transgender wetgeving in landen in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied is tot nu toe geen aanleiding geweest om thematische ambtsberichten over deze landen op te vragen. Dit neemt niet weg dat de landenexperts van de IND samen met de ambtenaar die het asielverzoek behandelt gericht informatie kunnen zoeken in openbare bronnen over trans personen en hun positie in een bepaald land. Hierbij zal vooral de vraag relevant zijn of een transgender persoon in geval van dreigende vervolging in het land van herkomst voldoende beschermd kan worden tegen deze vervolging. De aanwezigheid dan wel het ontbreken van (anti-) transgenderwetgeving kan onderdeel uitmaken bij het beantwoorden van deze vraag. Deze informatie wordt betrokken bij de beoordeling van de asielaanvraag. Ik ben echter niet van mening dat het ontbreken van transgenderwetgeving in Latijns-Amerikaanse landen er per definitie voor zorgt dat trans personen een risico lopen op vervolging.
Zo ja, herkent u zich in de onderzoeksbevinding dat bovenstaande niet tot nauwelijks herkend en erkend wordt in de asielprocedure? Zo nee, hoe verklaart u de discrepantie tussen uw oordeel en deze bevinding?
Zie antwoord vraag 17.
Kunt u zich vinden in de onderzoeksbevinding dat veelvoorkomende ervaringen van discriminatie, uitsluiting en geweld onder trans asielzoekers uit Latijns-Amerika en de Cariben niet voldoende als veelvoorkomend of structureel behandelt?
Zoals uw Kamer uit mijn antwoord op uw vragen 8, 9 en 10 kan opmaken worden asielaanvragen individueel in behandeling genomen. Dit betekent dat de individuele ervaringen van transgender asielzoekers, zoals discriminatie, uitsluiting en geweld worden meegenomen in de asielprocedure.
Erkent u dat verplichte sterilisatie of verplichte medische transitie voor transgender personen ernstige mensenrechtenvergrijpen zijn?
Ja, dit erken ik.
Zo ja, waarom is in de specifieke asielprocedures van trans personen uit Latijns-Amerika en de Cariben nauwelijks tot geen aandacht voor deze ervaringen als zijnde ernstige mensenrechtenschendingen? Bent u bereid de ernst hiervan te benadrukken richting de IND?
Indien een trans persoon vreest voor verplichte sterilisatie of verplichte medische transitie, en deze vrees wordt aannemelijk geacht of gevolgd door de IND dan komt deze transgender asielzoeker in beginsel in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel in Nederland.
Erkent u dat het vóórkomen van politiegeweld jegens trans personen in Latijns-Amerika en de Cariben niet incidenteel is, maar juist een structureel probleem? Zo nee, op welke informatie baseert u zich?
De situatie van politiegeweld jegens trans personen verschilt per land en per situatie. Ik kan daarom niet zonder meer meegaan met de bewering dat politiegeweld jegens trans personen in heel Latijns-Amerika en de Cariben structureel van aard is.
Omdat de situatie van politiegeweld jegens trans personen verschilt per land en per situatie wordt er met de behandeling van een asielaanvraag van een trans persoon gekeken of in een individuele zaak het politiegeweld tegen trans personen aannemelijk wordt gemaakt. Indien nodig wordt daarbij informatie op gevraagd bij de landenexperts van de afdeling TOELT van de IND. Ik herken dan ook niet dat de ervaringen van transgender asielzoekers met politiegeweld niet worden meegenomen in de behandeling door de IND.
Hoe beoordeelt u de bewering uit het onderzoek dat het ontbreken van officiële informatie over het politiegeweld jegens trans personen in Latijns-Amerikaanse landen en de Cariben kan duiden op de genderidentiteit van trans personen als voornaamste reden voor het plegen van geweld door de politie?
Zie antwoord vraag 22.
Herkent u zich in de onderzoeksbevinding dat bovenstaand aspect volledig ontbreekt in de behandelwijze vanuit de IND richting transgender asielzoekers uit Latijns-Amerika en de Cariben?
Zie antwoord vraag 22.
Klopt het dat voor Venezuela sinds kort transgender personen als specifieke risicogroep aangemerkt worden in het ambtsbericht? Bent u bereid de passage over lhbti’s als risicogroep in het ambtsbericht voor meer landen in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied te laten aanpassen en te specificeren voor trans personen, zoals voor Chili, Peru, Colombia of Cuba? Zo nee, waarom niet?
Dit klopt inderdaad, uit het meest recent gepubliceerde algemeen ambtsbericht over Venezuela blijkt dat trans personen als risicogroep moeten worden aangemerkt. Ik heb uw Kamer per brief4 geïnformeerd over deze wijziging in het landgebonden asielbeleid van Venezuela. Het landgebonden asielbeleid wordt regelmatig herzien aan de hand van de beschikbare informatie uit het Algemeen Ambtsbericht. Echter, voor veel door u genoemde landen zijn geen recente ambtsberichten beschikbaar omdat de situatie in deze landen niet vraagt om specifiek landgebonden asielbeleid. Dit betekent echter niet dat in de behandeling van de asielaanvragen van transgenders afkomstig uit deze landen geen aandacht bestaat voor hun unieke situatie en de algemene situatie voor transgenders in hun land van herkomst.
Het bericht dat vergelijkbare bevingsschades ongelijk beoordeeld worden. |
|
Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het onderzoek van het IMG waaruit blijkt dat vergelijkbare schades ongelijk beoordeeld worden?1
Ja.
Bent u het met de heer Kortmann eens dat deze verschillen onaanvaardbaar groot zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
De beoordeling van schade is mensenwerk en wordt uitgevoerd door vier verschillende onafhankelijke, deskundige bureaus. Enige mate van verschil in de beoordeling is daarbij onvermijdelijk. Ik heb geen reden om te twijfelen aan de deskundigheid van de gecontracteerde bureaus. Wel ben ik het met de heer Kortmann, voorzitter van het Instituut Mijnbouwschade Groningen, eens dat deze verschillen niet onverklaarbaar groot moeten zijn.
Ook de bureaus zelf erkennen het belang van een meer eenduidige beoordeling en overleggen daarom wekelijks met het IMG om de beoordeling van schade zo uniform mogelijk te laten zijn Adviesrapporten waar sprake is van sterke afwijkingen worden uitgebreid besproken. Ook heeft het vernieuwde beoordelingskader voor het beoordelen van fysieke schade mede als doel de eenduidigheid van de adviezen van de expertisebureaus te vergroten. Zo zijn er op aangeven van de bureaus en met inbreng van juridische expertise meer verfijnde handvatten toegevoegd aan het beoordelingskader. In combinatie met nauwgezette monitoring door het IMG moet dit leiden tot meer eenduidige adviezen.
Wat is uw reactie op het feit dat er niet alleen verschil zit tussen verschillende bureaus, maar dat er zelfs verschil zit tussen de beoordelingen van één schade binnen één rapport? Wat zegt dit volgens u over de deskundigheid?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2. Verschillen zijn helaas niet uit te sluiten. Deze verschillen mogen echter niet onverklaarbaar groot zijn. Het IMG en de betrokken bureaus zijn zich bewust van het belang van eenduidige oordeelsvorming en werken er hard aan om onverklaarbare verschillen tegen te gaan.
Welke aanleiding was er in 2017 om de Wet Bewijsvermoeden Groningen in te voeren?
De aardbevingen in Groningen veroorzaken schade die vaak gelijksoortig is. In de periode van augustus 2012 tot eind 2015 (vóór de inwerkingtreding van de Wet bewijsvermoeden gaswinning Groningen) zijn er circa 59.000 schademeldingen gedaan, waarvan in ongeveer 92% van de gevallen door de exploitant een voorstel voor schadeherstel werd gedaan. Aangezien de fysieke schade in Groningen in het merendeel van de gevallen ook daadwerkelijk het gevolg bleek te zijn van bodembeweging door gaswinning, werd vermoed dat ook de overige gevallen, die naar hun aard schade als gevolg van bodembeweging zouden kunnen zijn, aan bodembeweging door gaswinning konden worden toegeschreven. Gelet hierop, en op de wens van de Tweede Kamer om voor het aardbevingsgebied in Groningen benadeelden te hulp te komen bij hun bewijsvoering, is in artikel 6 177a BW een wettelijk bewijsvermoeden opgenomen voor schade die naar haar aard redelijkerwijs door het winnen van gas uit het Groningenveld of de gasopslag bij Norg veroorzaakt zou kunnen zijn2.
Klopt het dat deze wet is gebaseerd op het idee dat het (wetenschappelijk) onmogelijk is om vast te stellen of schade mijnbouwgerelateerd is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. In de context van het grote aantal schademeldingen in Groningen en in de gevallen waarin niet eenduidig is aan te tonen dat bodembeweging door gaswinning de schadeoorzaak is, maar dat ook niet is uit te sluiten, biedt het wettelijk bewijsvermoeden uitkomst. De bewoner wordt ontlast in de bewijsvoering ten aanzien van het causaal verband tussen de schade en de mijnbouwactiviteit. In de praktijk van de schadeafhandeling wordt bij twijfel daarover in het voordeel van de gedupeerde besloten. Dat neemt niet weg dat er ook situaties bestaan waarin er geen twijfel bestaat dat schade niet is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten.
Klopt het dat redenen als de groei van de stapel claims, onvrede bij Groningers, verlies van vertrouwen in de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en de falende overheid, de rol van de NAM, maar ook de gang naar de burgerlijke rechter, die als onevenredig bezwarend werden ervaren in verband met aspecten als de advocaat, de kosten, de risico’s en de tegenpartij, ten grondslag liggen aan het ontstaan van de Wet Bewijsvermoeden Groningen, zoals Peter van Buuren presenteerde op het derde gaswinningscongres in 2019?2
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Wat is er sindsdien veranderd?
Na de introductie van het bewijsvermoeden is de schadeafhandeling in Groningen volledig op afstand geplaatst van de NAM. Daarmee is de schadeafhandeling in publieke handen gekomen om de burger te ontlasten bij de procesvoering tegen de NAM en om op onafhankelijke wijze sneller en ruimhartiger de schades af te wikkelen. In Groningen zijn er sinds begin 2018 inmiddels circa 100.000 schademeldingen voor fysieke schade door het IMG en diens voorloper (de TCMG) afgehandeld. Het IMG heeft inmiddels ruim € 734 miljoen uitgekeerd aan vergoedingen voor fysieke schade.
Kunt u aangeven waaruit blijkt dat de stapel claims kleiner is geworden en alle Groningers tevreden zijn?
Het IMG publiceert wekelijks gegevens over het aantal afgehandelde dossiers, en de tevredenheid van bewoners, op een online dashboard op zijn website. Sinds de oprichting van het IMG heeft het in twee jaar tijd circa 100.000 meldingen van fysieke schade afgehandeld en circa 100.000 aanvragen voor waardedaling beoordeeld. In de zeven jaar daarvoor keerde de NAM circa 80.000 keer een vergoeding voor fysieke schade uit en circa 6.000 keer een vergoeding voor waardedaling. Het aantal afgehandelde meldingen is dus fors gegroeid sinds het in publieke handen nemen van de schadeafhandeling en het gemiddelde schadebedrag is gestegen. Ook is het aantal schademeldingen fors gestegen en wordt door het IMG steeds vaker besloten over complexe dossiers waar de schadebedragen gemiddeld hoger liggen. Het IMG streeft ernaar fysieke schademeldingen binnen een half jaar af te handelen. Op dit moment lukt dit nog niet voor alle meldingen. De gemiddelde doorlooptijd voor nieuwe dossiers is nu 210 dagen. De verwachting is dat de gemiddelde doorlooptijd met de introductie van de keuze voor een vaste vergoeding weer wordt verkort.
De tevredenheid over de schadeafhandeling door het IMG is over het algemeen hoog. In 2020 werd de afhandeling van meldingen voor fysieke schade en waardedaling door bewoners gemiddeld met een 7,9 beoordeeld. In de afgelopen maanden heeft het IMG in afwachting van de nieuwe werkwijze een groot aantal meldingen van fysieke schade on hold gezet, om mensen de kans te geven een beroep te doen op de vaste vergoeding. Een gevolg hiervan is dat de gemiddelde doorlooptijd van schademeldingen is gestegen. Daarnaast is het maandelijks gemiddelde tevredenheidscijfer gedaald naar een 6,5 in oktober 2021. Ik hoop dat na de start van de nieuwe werkwijze op 1 november 2021 voor nieuwe schademeldingen, en op 8 december voor eerder ontvangen meldingen, de gemiddelde doorlooptijd afneemt en de tevredenheid weer toeneemt. Ik zal dit blijven monitoren.
Waaruit blijkt dat het vertrouwen is hersteld?
Het herstel van vertrouwen is een zaak van de lange adem. Het vertrouwen in de overheid heeft, zoals de Nationale ombudsman stelt in zijn recente rapport «Verscheurd Vertrouwen», een flinke deuk opgelopen. Bewoners hebben te lang het gevoel gehad niet gehoord te worden, en vervolgens te lang in onzekerheid verkeerd. Met het afbouwen van de gaswinning en het in publieke handen brengen van zowel de schadeafhandeling als de versterking zijn belangrijke stappen gezet die op termijn kunnen bijdragen aan herstel van vertrouwen. Het kabinet is zich bewust van de opgave die hier nog resteert en zal zich blijven inzetten om alles te doen wat nodig is voor Groningen.
Is het uw prioriteit om gedupeerden schadeloos stellen of om per schade vast te stellen of deze mijnbouwgerelateerd is?
Mijn prioriteit is om ervoor te zorgen dat alle schade veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag Norg vergoed wordt. Het IMG past daarbij het bewijsvermoeden toe en beoordeelt of schade redelijkerwijs kan zijn veroorzaakt door gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag Norg. Indien dit het geval is, wordt aangenomen dat de schadeoorzaak inderdaad gelegen is in de gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag Norg. Er wordt dus niet voor elke schademelding apart een causaal verband aangetoond. Het IMG vergoedt schade op grond van de Tijdelijke wet Groningen. Met deze wet beoogt het kabinet een rechtvaardige, ruimhartige en onafhankelijke schadeafhandeling te garanderen binnen de kaders van het aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht, waarbij er oog is voor de menselijke maat. Het IMG is als zelfstandig bestuursorgaan bevoegd om alle vormen van schade, waaronder fysieke schade, schade door waardedaling en immateriële schade, af te handelen.
Heeft het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) dezelfde prioriteit als genoemd in vraag tien? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ja. Het IMG streeft ernaar om aanvragers zo veel mogelijk te ontzorgen, door middel van het bieden van laagdrempelige procedures met voldoende waarborgen voor zorgvuldigheid en ruimhartigheid.
Bent u van mening dat de deskundigen van IMG het bewijsvermoeden juist toepassen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het IMG is onafhankelijk en bepaalt zelf binnen het wettelijk kader de werkwijze voor de afhandeling van schade. Het wettelijk bewijsvermoeden is onderdeel van dit wettelijk kader. Aan een aantal onderdelen van het bewijsvermoeden moet in de praktijk invulling gegeven worden. De invulling hiervan is aan het IMG. Dit is wettelijk zo geregeld. Het is daarom niet aan mij om hier een oordeel over te vellen. Ik heb ook geen reden om aan te nemen dat het IMG hier niet zorgvuldig mee omgaat. Het is uiteindelijk aan de rechter om te oordelen of het IMG het bewijsvermoeden op de juiste manier toepast.
Zou het op juiste manier toepassen van het bewijsvermoeden, zeker binnen het aangewezen gebied, deskundigen overbodig kunnen maken?
Nee. Het IMG past het bewijsvermoeden toe en is onafhankelijk in het bepalen van haar werkwijze in dezen. De inzet van deskundigen is onderdeel van deze werkwijze, onder andere om de omvang van de schade vast te stellen. Sinds 1 november hanteert het IMG een nieuwe werkwijze waarbij voor kleinere schades gedupeerden kunnen kiezen voor een vaste vergoeding van € 5.000 in plaats van een opname-op-maat door een deskundige.
Herkent u zich in het beeld dat gedupeerden, met het toepassen van het nieuwe beoordelingsschema mijnbouwschade, weer moeten bewijzen dat hun schade door de mijnbouwactiviteiten komt en dat we dus terug bij af zijn?3
Nee. Het nieuwe beoordelingskader doet geen afbreuk van het wettelijk bewijsvermoeden en is juist bedoeld om het bewijsvermoeden op een meer eenduidige wijze toe te passen. Het doel van het nieuwe beoordelingskader is namelijk om onverklaarbare verschillen in beoordelingen – met name aan de randen van het effectgebied – tegen te gaan.
Deelt u de mening dat de criteria binnen dit beoordelingsschema mijnbouwschade, die het IMG sinds 1 juli 2021 hanteert en gebaseerd zijn op gegevens van de NAM, zoals bijvoorbeeld de trillingssterktes, geen bijdrage levert aan een ruimhartige schadevergoeding?
Nee. De trillingssterktes van aardbevingen worden door het KNMI gemeten. Andere gegevens die het IMG gebruikt in zijn beoordelingsschema zijn evenmin van NAM afkomstig.
Bent u tevens van mening dat de invloed die de NAM hier dus nog steeds heeft zeer slecht is voor het herstel van vertrouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NAM heeft geen invloed op de werkwijze van het IMG. Het IMG gaat over zijn eigen werkwijze.
Kunt u inzichtelijk maken hoe dit nieuwe beoordelingsschema bijdraagt aan beter, ruimhartig schadeherstel en minder uitvoeringskosten?
Het IMG hanteert sinds in mei 2021 een vernieuwd beoordelingskader voor het beoordelen van fysieke schade. De reden hiervoor was dat het IMG vaststelde dat er soms grote verschillen voorkwamen in de beoordelingen van de verschillende expertisebureaus. Deze verschillen lieten zich niet verklaren doordat een bureau gemiddeld veel grotere of kleinere panden beoordeelde of bijvoorbeeld vaker in de kern of de rand van het effectgebied van bevingen actief was. Hoewel individuele beoordelingen mensenwerk zijn en verschillen onvermijdelijk, was het IMG van mening dat de verschillen onwenselijk groot waren. Omdat de bureaus pas kort werken met het nieuwe kader, is het nog te vroeg om vast te stellen in hoeverre het nieuwe beoordelingskader bijdraagt aan kleinere verschillen tussen beoordelingen. Het nieuwe beoordelingskader had niet tot doel de uitvoeringskosten te verlagen, maar was gericht op het vergroten van de kwaliteit en vergelijkbaarheid van de expertbeoordelingen.
De nieuwe werkwijze waarbij gedupeerden sinds 1 november kunnen kiezen voor een vaste vergoeding van € 5.000 in plaats van een opname-op-maat door een deskundige, kan wél leiden tot een snellere schade-afhandeling en minder uitvoeringskosten. Dit staat echter los van het nieuwe beoordelingskader.
Klopt het dat de informatie op de website van IMG, bijvoorbeeld over de mate van onafhankelijkheid van deskundigen, de afgelopen jaren regelmatig aangepast is? Zo ja, is de oude informatie nog beschikbaar zodat er goed gekeken kan worden wat er is aangepast? Zo nee, hoe verhoudt dit tussentijds oncontroleerbaar wijzigen van de inhoud van webpagina’s door IMG zich tot de uitgangspunten van het Rijksbrede programma Informatie Open op Orde, in het bijzonder tot de Rijksbreed gestelde prioriteit van toegankelijkheid van informatie door middel van archivering van websites?
Het IMG communiceert open en transparant en houdt daardoor zijn website zo goed mogelijk actueel. Op een centrale plek op haar website houdt het IMG een lijst bij van alle documentatie die ziet op het werkveld van het IMG. Deze documentatie is te vinden onder het kopje «documenten» en beslaat alle relevante documenten en adviezen sinds de oprichting van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade, de voorloper van het IMG.5 Oude documentatie en nieuwsberichten zijn dus nog beschikbaar via de huidige website. Dit geldt ook voor de eisen die zijn gesteld aan de onafhankelijkheid van deskundigen tijdens de aanbestedingsprocedure in 2018. Ook de documenten behorend bij de recent gestarte aanbesteding voor deskundigenbureaus per 2022 zijn hier te vinden. Het IMG werkt daarnaast ook aan verbetering van de toegankelijkheid van informatie door middel van archivering van de website.
Wilt u uw reactie geven op de voorbeelden uit het bericht «Gedupeerden zien twijfels bevestigd: «Van de acht identieke woningen kreeg ik als enige niets»»?4
Ik begrijp goed dat de situaties die in de publicatie van RTV Noord worden beschreven voor de betreffende bewoners moeilijk te begrijpen en te accepteren zijn. Het IMG erkent de onwenselijkheid van deze situatie en werkt met de betrokken bureaus aan het tegengaan van onverklaarbare verschillen. Bewoners hebben het recht op een contra-expertise wanneer zij het niet eens zijn met het oordeel van de schade-expert en kunnen bezwaar aantekenen tegen een besluit van het IMG.
Gaat u gedupeerden die onvoldoende of niet gecompenseerd worden voor hun schade alsnog compenseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Het beoordelen van schade en toekennen van schadevergoedingen als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag Norg is als wettelijke taak belegd bij het IMG. Het IMG heeft als opdracht om in onafhankelijkheid rechtvaardig, ruimhartig en voortvarend alle mijnbouwschade als gevolg van de gaswinning uit het Gronigenveld of de gasopslag Norg af te handelen. Het IMG is van mening dat het met de huidige werkwijzen alle schade vergoedt waar gedupeerden volgens het geldende aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht recht op hebben. Ik heb geen reden om hieraan te twijfelen.
Hoeveel van de 6199 schades die voor 31 maart 2017 zijn gemeld, de zogenaamde «oude NAM-schades», zijn nog steeds niet volledig afgerond? Bij hoeveel van deze «oude NAM-schades» is het aanbod van de NAM door de schademelder geaccepteerd en volledig en zonder voorwaarden door de NAM uitgevoerd?
Uw Kamer is in september 2020 geïnformeerd (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, kenmerk 2020Z15483) over de stand van zaken van de afhandeling van de zogenaamde oude schadegevallen. Op 28 augustus 2020 meldde NAM dat de reguliere schadeafhandeling is afgerond. Voor enkele afgehandelde schades kunnen bewoners zich nog melden bij NAM voor de betaling van een factuur, bijvoorbeeld voor het verzilveren van een voucher of gemaakte bijkomende kosten conform daarover gemaakte afspraken of een uitspraak van de arbiter. In twee zaken wordt op wens van de bewoner het schadeherstel gekoppeld aan bouwkundig versterken. Er is nog één complexe situatie waar NAM met bewoners tracht om tot een totaaloplossing te komen. Voor schademelders bij wie er geen overeenstemming is bereikt, of die het niet eens zijn met de uitspraak van de arbiter bestaat de mogelijkheid de schades ter beoordeling voor te leggen aan de civiele rechter.
Herkent u de zinsnede «Gezinnen moesten vechten tegen een veel machtiger overheid. Een oneerlijke strijd, waar rechtspraak niet altijd de bescherming bood die deze ouders wel verdienden», op rechtspraak.nl, bij de presentatie van het rapport «Recht vinden bij de rechtbank» in het Groningendossier?5
Het rapport «Recht vinden bij de rechtbank» en de conclusies zijn mij bekend. Ook de Nationale ombudsman onderstreept in zijn rapport «Verscheurd Vertrouwen» dat de rechtspositie van bewoners aandacht verdient. U ontvangt op korte termijn van de Minister van BZK en mij een schriftelijke reactie op het rapport van de Ombudsman, waarin wij ook op het aspect van rechtsbescherming in zullen gaan.
Bent u het met de conclusie eens dat onrecht in de toekomst voorkomen moet worden in vergelijkbare zaken en dat de rechtsbescherming van het individu belangrijker is dan het waarborgen van rechtseenheid en rechtszekerheid? Wilt u uw antwoord toelichten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 22. Vooruitlopend daarop wil ik wel al vast opmerken dat ook rechtseenheid en rechtszekerheid waarborgen zijn in een rechtsstaat en bij kunnen dragen aan rechtsbescherming. Daaraan is wederkerig dat de individuele burger beschermd moet worden indien een rigide uitleg van rechtseenheid en rechtszekerheid een inbreuk op zijn of haar bestaanszekerheid met zich brengt.
Wat gaat u doen met deze aanbeveling «om gefinancierde rechtsbijstand in de bezwaar- en beroepsfase over toeslagenzaken en andere kwesties die bestaanszekerheid betreffen, goed toegankelijk en betaalbaar te maken en te houden» uit dit rapport?6
In het wetsvoorstel Versterking Groningen, dat momenteel bij de Eerste Kamer ligt, is een artikel opgenomen betreffende juridische, bouwkundige en financiële bijstand voor eigenaren in alle fasen van het schade- en versterkingstraject. Dit artikel is bij amendement in het wetsvoorstel opgenomen (Kamerstuk 35 603, nr. 38). Bij brief van 29 juni jl. (Kamerstuk 35 603, nr. 81) is door de Minister van BZK en mij aangekondigd dat een novelle in procedure wordt gebracht om onder meer dit onderdeel te wijzigen. Bij de wijziging is het uitgangspunt om de intentie van het amendement in stand te laten en het amendement uitvoerbaar te maken en aan te laten sluiten bij hetgeen al in de praktijk gebeurt. Uw Kamer ontvangt binnenkort deze novelle waarmee bewoners die te maken hebben met schade of versterking kosteloos gebruik kunnen maken van bouwkundige, financiële en juridische bijstand. Hiermee wordt de aanbeveling uit het aangehaalde rapport uitgevoerd.
Klopt het dat gedupeerden van de gaswinning in Groningen pas bijkomende kosten krijgen vergoed nadat er is vastgesteld dat er recht op schadevergoeding voor mijnbouwschade bestaat?
Ja. Bijkomende kosten worden vergoed wanneer het IMG een vergoeding heeft toegekend voor mijnbouwschade. Zo kent het IMG de aanvrager bij de afhandeling van fysieke schade ambtshalve (automatisch) een vergoeding toe voor het thuisblijven bij de schadeopname en de overlast van de procedure.
Voor overige bijkomende kosten, zoals schoonmaakkosten bij herstelwerkzaamheden en onder voorwaarden ook advieskosten, moeten bewoners zelf een aanvraag doen. Dit kan zowel tijdens de procedure als nadat een besluit tot schadevergoeding is ontvangen.
Bestaat de kans dat de gemaakte kosten achteraf ten laste komen van de schademelder?
Ja. Het schadetraject is echter zodanig ingericht dat de bewoners dit in principe zonder kosten kunnen doorlopen. Zo wijst het IMG aan iedere eigenaar een zaakbegeleider toe. Daarnaast kunnen eigenaren hulp krijgen, zowel in de lokale steunpunten als online en telefonisch, bijvoorbeeld bij het invullen van het schadeformulier of het opstellen van een zienswijze. Ook is kosteloos hulp beschikbaar via het Steunpunt Mijnbouwschade Stut en Steun.
Wanneer een aanvrager ervoor kiest om, naast de beschikbare deskundigen in het proces zelf (aanvullend) advies in te schakelen, komen deze kosten in beginsel voor rekening van de aanvrager. Het IMG kan niet op voorhand zeggen of deze advieskosten worden vergoed. Daarvoor is een beoordeling van het advies en de gemaakte kosten noodzakelijk. Het IMG geeft op de website aan dat mochten bewoners dit overwegen zijn contact op moeten nemen met IMG omdat de kans bestaat dat deze kosten niet vergoed worden.
Worden alle gemaakte kosten, zoals advieskosten, juridische kosten en kosten van contra-expertise, pas achteraf ten laste gelegd aan schademelder, dus pas nadat recht op schadevergoeding is vastgesteld?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 25 en 26.
Begrijpt u dat het gebrek aan overzicht van mogelijke secundaire kosten voor veel gedupeerden een reden is om af te zien de procedure en dus geen rechtvaardige compensatie van de schade krijgen? Wilt u hier uw visie op geven?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat de werkwijze van het IMG en de onafhankelijke beoordelingen van schade-experts een rechtvaardige compensatie van gedupeerden in de weg staan. Wanneer gedupeerden zich toch niet kunnen vinden in het oordeel van de schade-expert, hebben zij het recht om gehoord te worden en om bezwaar aan te tekenen. Het IMG wijst ambtshalve of op verzoek van de bewoner bovendien een deskundige aan, die de aanvrager kan bijstaan in een eventuele bezwaarprocedure. Bewoners die er zelf niet uitkomen, of vragen hebben, kunnen verder voor gratis advies en ondersteuning terecht bij het Steunpunt Mijnbouwschade Stut en Steun.
Tevens verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 24 inzake gefinancierde rechtsbijstand.
Bent u, op basis van bovenstaande vragen over rechtszekerheid, alsnog bereid om het door de Kamer aangenomen amendement-Beckerman onverminderd op te nemen in de wet?7
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 24.
Welke gevolgen heeft het niet meer gebruiken of het ontmantelen van de meetnetwerken die het causale verband tussen bevingen en schade hadden kunnen vaststellen, volgens u voor de schadeafhandeling?8
Het IMG heeft zijn werkwijze vastgesteld binnen de wettelijke kaders en op basis van wetenschappelijk onderzoek naar de relatie tussen bodembeweging door mijnbouw en schade aan gebouwen. Inherent aan wetenschappelijk onderzoek is dat kritisch gekeken wordt welke onderzoeksmethoden het meest passend zijn om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden. Op het moment dat bleek dat het sensorennetwerk van NAM geen nieuwe inzichten meer opleverde en experts aangaven dat een dergelijk netwerk geen technische meerwaarde biedt, is dat netwerk niet voortgezet. Voor verder onderzoek worden nu andere metingen en methoden ingezet. De Kamer is over het sensorennetwerk op 16 maart 2020 geïnformeerd (Kamerstukken II 2019/20, 33 529, nr. 737). Het in die brief aangekondigde overleg met het KNMI heeft vorig jaar plaatsgevonden, maar heeft voor mij geen aanknopingspunten opgeleverd voor nieuwe initiatieven met burgerparticipatie bij schademonitoring.
Kent u de publicatie «Verscheurd Vertrouwen» van de Nationale ombudsman van 25 oktober 2021?9
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Ombudsman dat er een speciaal bewindspersoon zou moeten komen voor Groningen, «die zegt: nu is het afgelopen en hakken we de knopen door. Geen nieuwe onderzoeken meer, geen nieuwe procedures of weer nieuwe spelregels. Een crisisorganisatie met doorzettingsmacht.»?
Ik stuur u vóór het wetgevingsoverleg over Groningen/Mijnbouw op 29 november a.s. samen met de Minister van BZK een aparte brief met een inhoudelijke reactie op het rapport van de Ombudsman.
Wat is uw reactie op de opmerking van de Ombudsman dat hij dezelfde aanbevelingen doet als vier jaar geleden, omdat die helaas nog steeds gelden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 32.
Bent u bereid, nu de situatie in Groningen wederom een «nationale crisis» wordt genoemd door de Ombudsman, nogmaals te kijken naar hoe eventueel een crisisaanpak ingericht kan worden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 32.
Het bericht ‘Enquête: klant moet sekswerker vragen naar de leeftijd’. |
|
Anne Kuik (CDA), Mirjam Bikker (CU) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Enquête: klant moet sekswerker vragen naar de leeftijd»?1 Heeft u tevens kennisgenomen van de enquête zelf?
Ja. Ook van de uitkomsten van de enquête heb ik kennisgenomen.
Herinnert u zich de motie Kuik c.s. over de noodzaak van een pakket van maatregelen om de klant die seks koopt van minderjarigen te ontmoedigen? Kunt u aangeven of u binnen de uitvoering van deze motie ook werkt aan een vereiste dat «klanten» altijd om een legitimatiebewijs moeten vragen om te voorkomen dat zij te maken hebben met een minderjarig slachtoffer, zoals ook 90% van de ondervraagden in de enquête aangeven? Hoe duidt u het resultaat dat maar liefst 94% aangeeft dat indien er geen legitimatiebewijs wordt getoond er afgezien moet worden van betaalde seks?
Over het definitieve pakket van maatregelen om de klant die seks koopt van minderjarigen te ontmoedigen wordt u met de voortgangsbrief van Samen tegen mensenhandel, op korte termijn geïnformeerd. Onderdeel van het pakket is een campagne gericht op verantwoord klantengedrag. Het vragen naar een legitimatiebewijs is één van de vormen van verantwoord klantengedrag. Bij twijfels over- of wetenschap van misstanden wordt van de klant verwacht af te zien van de seks tegen betaling. Ik constateer dat de ondervraagden in de enquête een zelfde opvatting zijn toegedaan.
Herinnert u zich de motie Kuik/Van der Graaf over wettelijk regelen dat betaalde seks met 16-minners strafverzwarend is? Bent u met ons van mening dat de «klant» een van de kernoorzaken vormt van mensenhandel, zoals ook is neergelegd in artikel 6b van het mensenhandelverdrag van de Raad van Europa? Kunt u aangeven hoe u uitvoering geeft aan alle elementen van dit artikel? Kunt u tevens toezeggen dat u in de uitvoering van de genoemde motie ook duidelijk zal maken dat de klant «een van de kernoorzaken» vormt van mensenhandel?
Ik geef op verschillende manieren invulling aan artikel 6b2, waarin gesteld wordt dat de «vraag als een van de kernoorzaken van mensenhandel» moet worden gezien. In de Kamerbrief van 18 november 2020 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 728) heb ik uw Kamer toegezegd dit onderdeel bij de wet Seksuele Misdrijven te betrekken. Om een krachtig signaal af te geven dat betaalde seks met jonge kinderen extra strafwaardig is, bevat het wetsvoorstel seksuele misdrijven, waarover dit voorjaar consultatie heeft plaatsgevonden, een bepaling waarin het verrichten van seksuele handelingen met een kind tegen betaling als strafverzwarend wordt aangemerkt. In dezelfde Kamerbrief stel ik dat klanten die producten of diensten kopen waarbij er sprake is van mensenhandel, ook een rol hebben bij het in stand houden van mensenhandel. In de meest recente voortgangsbrief, waarover u op korte termijn wordt geïnformeerd, herhaal ik deze boodschap en formuleer ik een heldere norm voor klanten die gebruik maken van betaalde seks.
Ik vind het belangrijk dat onder andere het CKM zich hard maakt voor meer bewustzijn over de rol van de klant als een van de kernoorzaken van mensenhandel en hier aandacht voor vraagt in de media. Daarom werk ik ook samen met deze NGO in de uitvoering van de Motie Kuik c.s.3
Hoe reageert u op de uitkomst dat driekwart van de ondervraagden aangeeft dat er te weinig aandacht is geweest voor de aanpak van deze «klant»? Bent u van mening dat er in de laatste jaren sprake is van een inhaalslag op dit punt? Zo ja, waarom? Zo nee, wat er voor nodig om hier alsnog een trendbreuk te bewerkstelligen?
Ik kan mij voorstellen dat bij het brede publiek dit beeld bestaat. Juist om meer aandacht te vragen voor de rol van klanten bij het in standhouden van seksuele uitbuiting zal eind dit jaar een communicatie campagne van start gaan die gaat over verantwoord klantgedrag.
Tegelijkertijd wil ik het geschetste beeld wel nuanceren. Politie en OM zetten zich al geruime tijd in om klanten die betaalde seks afnemen bij minderjarigen aan te pakken. De cijfers tussen 2000 en 2020 laten gemiddeld genomen een lichte stijging zien van het aantal verdachten dat bij OM aangeboden wordt op grond van artikel 248b Wetboek van Strafrecht.
Bovendien is het afgelopen najaar de initiatiefwet misbruik prostitué(e)s die slachtoffer zijn van mensenhandel in de Eerste Kamer aangenomen. Deze wet zal per 1 januari 2022 in werking treden. Kortom, er is de afgelopen jaren zeker oog geweest voor de rol van klanten bij het in stand houden van seksuele uitbuiting.
Tegelijkertijd is er nog een aantal stappen te zetten. Aangemoedigd door de motie Kuik c.s. wordt door het kabinet gewerkt aan de uitvoering van het pakket aan maatregelen dat zich specifiek richt op de klant.4 Ik zou daarom ook niet willen spreken van een inhaalslag of trendbreuk. Wel ben ik van mening dat de rol van klanten onze blijvende aandacht verdient.
Herinnert u zich de motie Kuik/Van der Graaf welke vraagt om een actieplan om de grootste en meest onzichtbare groep slachtoffers mensenhandel in beeld te krijgen en te helpen? Bent u met ons van mening dat zonder een effectieve aanpak van de «klant» het onmogelijk is om deze groep van 1300 minderjarige slachtoffers van seksuele uitbuiting zichtbaar te maken en te helpen? Deelt u wat dat betreft de overtuiging van 90% van de ondervraagden dat de «klant» hard moet worden aangepakt? Zo ja, hoe geeft u hier uitvoering aan?
Inderdaad kan de klant een belangrijke rol spelen bij het zichtbaar maken van onzichtbare slachtoffers. De klant kan bijvoorbeeld melding maken van (mogelijke) misstanden. De eerder genoemde communicatiecampagne bevat daarom ook informatie over waar klanten signalen van misstanden kunnen doorgeven. Daarnaast zal de campagne vooral ook duidelijk maken wanneer een klant strafbaar is.
Parallel aan het pakket maatregelen gericht op klanten, werkt het kabinet aan een plan van aanpak gericht op jongeren. Over de stand van zaken van dit plan wordt uw Kamer door middel van de voortgangsbrief over het programma Samen tegen mensenhandel geïnformeerd.
Wat is uw reactie op het feit dat 84% aangeeft dat de opgelegde straffen in de Valkenburgse Zedenzaak die neerkwam op 1 dag cel in combinatie met een taakstraf, lager is dan verwacht? Bent u van mening dat het wetsvoorstel seksuele misdrijven hier een verandering in teweeg zal brengen? Bent u met mij van mening dat het expliciet opnemen dat de «klant» een van de kernoorzaken vormt van mensenhandel hier aan bijdrage aan zal leveren? Bent u bereid hierover in gesprek te treden met de Raad voor de Rechtspraak en hierbij de bovengenoemde enquête en het reeds aangekondigde onderzoek van het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (CKM) naar de strafdossiers van deze klanten hierbij te betrekken?
Ik hecht sterk aan de scheiding der machten en acht het vanuit mijn functie als de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet passend over individuele uitspraken van de rechter een oordeel te geven. Ik zal daarom ook niet in gesprek treden met de Raad voor de Rechtspraak. Er geldt een ruime straftoemetingsvrijheid voor de rechter, zodat er steeds per individueel geval maatwerk geleverd kan worden en er een passende straf opgelegd kan worden.
Het is moeilijk te voorspellen wat het precieze effect gaat zijn van het wetsvoorstel seksuele misdrijven. Uiteraard is het de inzet van het kabinet dat daarmee klant-daders beter aangepakt kunnen worden.
Het bericht over mogelijke push back van een groep van 27 vluchtelingen op het Griekse eiland Lesbos |
|
Jasper van Dijk , Christine Teunissen (PvdD), Sylvana Simons (BIJ1), Kati Piri (PvdA), Don Ceder (CU), Corinne Ellemeet (GL), Marieke Koekkoek (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het het bericht van Aegean Boat Report ABR van dinsdag 12 oktober 2021 over een groep van 27 vluchtelingen, waaronder een groot aantal minderjarigen en een hoogzwangere vrouw, die zich, opgesplitst in drie groepjes, schuilhield in de bossen en bergen op Lesbos uit angst om teruggestuurd te worden (pushback) door de Griekse autoriteiten?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de Nederlandse kunstenaar Katinka Simonse (Tinkebell) in de radiouitzending van De Nieuws BV van 19 oktober jl. waarin zij zegt bewijs in handen te hebben waaruit blijkt dat tenminste één minderjarige jongen uit de hierboven genoemde groep die aantoonbaar reeds op Lesbos was aangekomen, alsnog door de Griekse autoriteiten terug op zee is gezet en nu weer in Turkije is? Bent u van plan hier opheldering over te vragen aan uw Griekse collega?
Van deze uitspraken heb ik kennisgenomen. Het standpunt van het kabinet ten aanzien van pushbacks is uw Kamer bekend. De Griekse regering is van mening dat, naast de openbaar aanklager, ook nationale instanties als de Ombudsman, de Nationale Transparantie-autoriteit en de interne opsporings- en vervolgingsautoriteit van de Griekse politie en kustwacht (SIASC) een rol kunnen vervullen bij het onderzoeken van vermeende pushbacks. Bij het ontbreken van eigenstandige informatie wacht ik de resultaten van dergelijke onderzoeken af. Daarnaast zet het kabinet zich actief in voor een onafhankelijk EU monitoringsmechanisme. Ik verwijs verder naar antwoord 8.
Kunt u nagaan bij de Griekse autoriteiten of de 13 leden van de groep van 27 vluchtelingen die niet in het vluchtelingenkamp zijn aangekomen de gelegenheid hebben gekregen asiel aan te vragen en opvang hebben gekregen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dan wel ontkrachten dat hier sprake was van een pushback op zee door de Griekse autoriteiten van tenminste één persoon die al op Grieks grondgebied was? En bent u het er mee eens dat als dit inderdaad heeft plaatsgevonden, dit mensen in levensgevaar heeft gebracht?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u navragen bij de Griekse autoriteiten waarom de Nederlandse kunstenaar Katinka Simonse samen met enkele anderen korte tijd is vastgehouden door de Griekse autoriteiten? Zo nee, waarom niet?2 Bent u van plan opheldering te vragen bij de Griekse autoriteiten over de verklaringen van Simonse dat haar en een andere vrouwelijke metgezel werd opgedragen zich naakt uit te kleden en een optische genitale inspectie te ondergaan, terwijl hun mannelijke metgezel daartoe niet gedwongen werd, en dat dit bovendien onrechtmatig gebeurde omdat er géén sprake was van een formele arrestatie noch van een officiële tenlastelegging van een strafbaar feit? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse ambassade is op de hoogte gesteld van het incident, maar er is geen formele hulpvraag ontvangen van Katinka Simonse. Het staat betrokkenen vrij om naar aanleiding van het incident via hun advocaat een klacht in te dienen.
Klopt het dat recente Griekse wetgeving het helpen – onderdak verlenen, vervoer, het geven van kleren, eten en drinken – van nieuw aangekomen vluchtelingen die nog niet geregistreerd zijn, strafbaar stelt? Klopt het ook dat door de meest recente wetgeving van september vluchtelingen het recht is ontnomen een vertaler te krijgen? Bent u het met ons eens dat het geven van hulp zoals eten en drinken aan vluchtelingen nergens in de Europese Unie strafbaar zou mogen zijn? Zo nee, waarom niet?
De Griekse wet verbiedt het faciliteren van de irreguliere aankomst van onderdanen van derde landen op het Griekse territorium en het faciliteren van hun illegale verblijf. Verder verbiedt de wet het verhuren van eigendom aan onderdanen van derde landen die geen reisdocument hebben met een geldig visum of een geldige verblijfsvergunning. Het is mij niet bekend dat er restricties zijn opgenomen ten aanzien van het recht op een vertaler. Wat het kabinet betreft is het van belang dat asielzoekers toegang hebben tot basisvoorzieningen zoals ook is vastgelegd in het Unierecht. Het is aan de Europese Commissie, als hoedster van de verdragen, om erop toe te zien dat de Griekse wetgeving verenigbaar is met het Unierecht.
Klopt het dat Griekse lokale advocaten en buitenlandse advocaten die op de eilanden voor juridische niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) met vluchtelingen werken, nu strafbaar zijn wanneer ze contact hebben met nieuw aangekomen vluchtelingen, al is het telefonisch, en daardoor hun licentie kunnen verliezen? Bent u het met ons eens dat dit het werk van advocaten met nieuw aangekomen vluchtelingen onmogelijk maakt en de rechtspositie van vluchtelingen in gevaar brengt, net zoals het feit dat ze nu niet meer door een vertaler mogen worden bijgestaan? Gaat u dit bij uw Europese collega’s aankaarten en met welke reactie zult u pas tevreden zijn?
De recent aangenomen wetswijziging vereist van leden of werknemers van Griekse of internationale vrijwilligersorganisaties, maatschappelijke organisaties en non-gouvernementele organisaties (ngo’s) dat zij zich registeren in de «Registry of Greek and Foreign Non-Governmental Organizations» van het Ministerie van Migratie. Zonder registratie mogen zij niet actief zijn op het terrein van migratie en asiel. Een recente wetswijziging voegt daar aan toe dat dit ook geldt voor ngo’s die opereren ten aanzien van thematiek vallend onder «de bevoegdheid van de kustwacht». Advocaten actief voor dergelijke ngo’s vallen hier volgens de letter van deze wet ook onder. Tegelijkertijd echter genieten Griekse advocaten ook bescherming onder de algemene Griekse advocatenwetgeving. De ambassade is niet bekend met gevallen van vervolging van advocaten op basis van de bovengenoemde ngo-wetgeving.
Ik heb vernomen dat bij de Griekse Raad van State een rechtszaak loopt tegen deze wetgeving. Als het vermoeden bestaat dat Griekenland in strijd met het Unierecht handelt is het in de eerste plaats aan de Europese Commissie om eventuele verdere stappen te zetten.
Waarom heeft u tijdens het commisiedebat over de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken op 6 oktober jl. de Kamer gezegd dat de Griekse regering het onafhankelijke EU-monitoring mechanism dat moet toezien op het respecteren van mensenrechten aan de EU-grenzen zal accepteren en opzetten, en dat allang geleden heeft toegezegd, terwijl de Griekse Minister van Asiel en Migratie precies een week daarvoor, op 29 september, zelf heeft ontkend dat Griekenland dat ooit heeft toegezegd en het, aangezien er volgens Griekenland geen pushbacks plaatshebben, niet zal accepteren?3 Hoe gaat u uw Griekse collega daar op aanspreken en wat gaat u doen als hij dat blijft weigeren?
Mijn uitspraken zijn gebaseerd op die van de Europese Commissie. In het voortgangsrapport op het gebied van asiel en migratie dat de Commissie op 29 september jl. publiceerde en waarover uw Kamer via het verslag van de JBZ-raad van 8 en 9 oktober jl. is geïnformeerd4, stelt de Commissie dat het met verschillende lidstaten waaronder Griekenland in gesprek is over de ontwikkeling en implementatie van een onafhankelijk en geloofwaardig monitoringsmechanisme.
Ik heb vernomen dat de Europese Commissie nog steeds in gesprek is met de Griekse regering over het opzetten van een onafhankelijk EU monitoringsmechanisme. In mijn contacten met mijn Griekse collega benadruk ik het belang van een dergelijk mechanisme. Hierbij merk ik overigens wel op dat het primair aan de Europese Commissie is om eventueel verdere stappen te zetten in het geval dat er sprake is van een eventuele schending van het Europese acquis.
Bent u bekend met het feit dat de Griekse ombudsman, die volgens u de pushbacks allang onderzoekt, zelf klaagt over het feit dat hij niet in staat is de pushbacks grondig te kunnen en mogen onderzoeken omdat de huidige regering hem niet voldoende mandaat daarvoor geeft waardoor hij eigenlijk niets mag en kan onderzoeken?4 Bent u het met ons eens dat dit onderzoek, waarbij de Griekse Ombudsman alleen «klachten over pushbacks die de politie en kustwacht heeft aangenomen», mag onderzoeken en die bovendien dateren van voor 2019, geen accuraat beeld van de huidige situatie op gaat leveren?
Op verschillende momenten heb ik uw Kamer geïnformeerd over de onderzoeken die zowel in Griekenland als in Europa hebben plaatsgevonden of nog lopen naar aanleiding van de berichtgeving over pushbacks. Daarbij heb ik gewezen op een onderzoek van de Europese ombudsman in relatie tot de vermeende betrokkenheid van Frontex. Ik hecht eraan dat dergelijk onafhankelijk onderzoek plaatsvindt. In het geval van lopende Griekse onderzoeken, heb ik uw Kamer o.a. geïnformeerd over het onderzoek naar 177 vermeende incidenten waartoe de aanklager van het Griekse Hoger Gerechtshof de openbare aanklagers in verschillende regio’s heeft opgedragen.6 Ook aan het uitvoeren van de onderzoeken van de Griekse ombudsman hecht ik waarde. Bij het ontbreken van eigenstandige informatie wacht ik de resultaten van deze onderzoeken af.
Bent u het eens met Europees Commissaris Johansson die zegt niet te zullen accepteren dat de Grieken depush backs niet gaan onderzoeken?5 Hoe lang bent u nog bereid te wachten op onderzoek dat hierover uitsluitsel geeft? Staat u, in het licht hiervan en van de hierboven genoemde ontkenning van uw Griekse Minister, nog steeds achter uw uitspraak tijdens het commissiedebat van 6 oktober over de JBZ-raad waarin u zei dat de Grieken de hier serieus naar kijken? Zo ja, waarom?
Ik steun de oproep van Commissaris Johansson. De uitvoering van het onderzoek naar de meest recente meldingen van pushbacks staat voorop. Lidstaten zijn primair verantwoordelijk voor de uitvoering van grenstoezicht. Hoewel voor lidstaten met een buitengrens dit niet altijd eenvoudig is, staat voorop dat optreden aan de grens altijd in lijn moet zijn met Europees en internationaal recht. Het is uw Kamer bekend dat ik, samen met andere leden van het kabinet, actief en mede op verzoek van leden van uw Kamer in Europese overleggen en bilaterale contacten het belang van het respecteren van fundamentele rechten aan de buitengrenzen onderstreep.
Net als uw Kamer, neem ik ook kennis van de aanhoudende berichtgeving over vermeende pushbacks. De stelling dat door de aanhoudende berichtgeving sprake is van een gebruikelijke, gangbare praktijk deel ik echter niet. Zowel de Europese Commissie, als andere lidstaten waaronder Nederland, blijven benadrukken dat dit niet in lijn is met de Europese standaarden. Het zetten van eventuele vervolgstappen is primair aan de Europese Commissie, als hoedster van de verdragen.
Kent u de berichten van de Noorse NGO Aegean Boat Report (ABR) over de door de Griekse kustwacht uitgevoerde pushbacks op de Middellandse Zee die inmiddels gebruikelijke praktijk zouden zijn?6 Wat is uw reactie hierop? Deelt u de conclusie die op basis van de verschillende onderzoeken die inmiddels in de media zijn gepubliceerd7, dat pushbacks inmiddels geen incidenten maar gangbare praktijk zijn? Zo nee, hoe komt u tot een andere conclusie? Hoe gaat u bijdragen aan het beëindigen van deze praktijk?
Zie antwoord vraag 10.
De grondwet, het coronatoegangsbewijs – en de wetenschappelijke onderbouwing daarvan - en lessen die Nederland kan trekken uit van de aanpak in Corona in Noorwegen, Zweden en Denemarken |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u de motie om meer inzichten te bieden in de kosten van het Koninklijk Huis (de B-component) naast u neergelegd heeft, omdat de Grondwet in artikel 40 het persoonlijk leven van de Koning beschermt, en dat u dus kortom bepaalde maatregelen (openheid van de B-component van de uitgaven van het Koninklijk Huis) getoetst heeft aan de Grondwet?
Ja, ik herinner mij de motie. Bij het uitvoeren van deze motie is gebleken dat ondanks mijn voornemen om deze motie zo ruimhartig mogelijk uit te voeren, ook de grenzen van de Grondwet nadrukkelijk in zicht zijn gekomen. Vervolgens heb ik gezocht om, teneinde zo veel mogelijk recht te doen aan de motie, binnen de grenzen van artikel 41 van de Grondwet, meer inzichtelijk weer te geven op welke wijze de B-component wordt bestemd en de controle op de uitgaven binnen de Dienst koninklijk huis (Dkh) wordt gewaarborgd. In de brief van 5 oktober 2021 aan de Kamer heb ik dit toegelicht.
De Minister van BZK heeft in de begrotingsbehandeling ook enkele opmerkingen gemaakt over de interpretatie van de Grondwet. De Grondwet is een fundament in ons staatsrecht en tegelijkertijd is niet altijd op voorhand duidelijk hoe de Grondwet moet worden uitgelegd. Het kabinet geeft in dat geval naar beste weten en kunnen een interpretatie, in dit geval ook op basis van voorlichtingen van de Raad van State, en het is gebruikelijk dat hierover ook debat plaatsvindt met de Kamer, en het kabinet verantwoording aflegt over de gegeven interpretatie.
Kunt u aangeven hoe u tot die grondwettelijke toetsing gekomen bent?
Zie antwoord vraag 1.
Welke grondwettelijke toetsing heeft u ooit toegepast op wetten, algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen in de coronasfeer die duidelijk raken aan de grondrechten die zijn vastgelegd in de Grondwet (u kunt hierbij denken aan de avondklok, de lockdown, de toepassing van het coronatoegangsbewijs)?
Bij de invoering van nieuwe wetten ter bestrijding van de epidemie wordt een grondwettelijke toetsing toegepast. Hierbij wordt aangegeven welke in de Grondwet beschermde grondrechten en Europese of internationale verdragen neergelegde mensenrechten worden beperkt door het wetsvoorstel en wordt getoetst op de noodzakelijkheid en de proportionaliteit van de wettelijke bepalingen. In de memorie van toelichting bij de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 is uitgebreid stilgestaan bij de verschillende grond- en mensenrechten die door deze wet beperkt worden en is daarvoor een rechtvaardiging gegeven. Dit geldt ook voor de andere wetten zoals de Tijdelijke wet testbewijzen covid-19 en de Tijdelijke wet beperking vertoeven in de openlucht covid-19. Daarnaast wordt ook in de toelichting van het Tijdelijk besluit veilige afstand en van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19, en wijzigingen daarvan als moet worden opgeschaald of kan worden afgeschaald, toegelicht welke grond- en mensenrechten worden beperkt door de maatregelen en wat de rechtvaardiging van de inperking is.
Klopt het dat, zoals de media berichten, u eventueel overweegt in november het coronatoegangsbewijs te verlengen en uit te breiden, zeker nu het aantal positieve coronatesten en het aantal ziekenhuisopnames weer stijgt?
Op 2 november heeft het kabinet besloten dat de inzet van een coronatoegangsbewijs wordt verlengd voor de huidige sectoren en wordt uitgebreid naar andere sectoren. Voor de specifieke maatregelen die op 2 november zijn aangekondigd, verwijs ik u graag naar https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2021/11/02/besmettingen-moeten-omlaag-passende-maatregelen-nodig. Op 12 november zijn hier nog maatregelen aan toegevoegd. Deze vindt u op https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/coronavirus-covid-19/nieuws/2021/11/12/besmettingen-moeten-omlaag-strengere-regels-om-contacten-te-beperken.
Kunt u, op basis van het aantal besmettingen en ziekenhuisopnames, aangeven vanaf welk moment niet meer wordt voldaan aan de verwachting die u in uw Kamerbrief van 14 september 2021 schetst dat scenario 3, het huidige maatregelenpakket, kan leiden tot een aanzienlijke opleving van het coronavirus en dat alleen door een brede inzet van het coronatoegangsbewijs dit risico naar verwachting kan worden beperkt? Vanuit welke weging is er gekeken naar de ziektelast door corona, in de breedste zin van het woord, die de huidige stijging met zich meebrengt en hoe verhoudt deze weging zich tot de volksgezondheid? Kunt u in het kader van de huidige en verwachte stijging reflecteren op de effectiviteit van het coronatoegangsbewijs?
In de Kamerbrief van 14 september 2021 heeft het kabinet aangegeven dat 200 IC-bedden zijn gereserveerd voor Covid-19 patiënten zonder dat gevolgen zou hebben voor non-Covid zorg. Op 27 oktober 2021 lagen er precies 200 patiënten op de IC en sindsdien is dit aantal alleen maar gestegen. Dit betekent dat dit gevolgen heeft voor de non-Covid zorg en dat deze als gevolg daarvan moet worden afgeschaald of dreigt te worden afgeschaald. Om er voor te zorgen dat de zorg niet overbelast raakt met coronapatiënten, heeft het kabinet op 2 november besloten dat extra maatregelen noodzakelijk zijn. Op 12 november zijn hier nog aanvullende maatregelen aan toegevoegd. Het dagelijks aantal nieuwe ziekenhuis- en IC-opnames, gecombineerd met contextfactoren als dagelijks aantal nieuwe besmettingen, vaccinatiegraad en vrije IC bedden wordt meegenomen in de weging. Zoals in de brief van 2 november aangegeven stijgen de besmettingen en ziekenhuis- en IC-opnames sneller dan verwacht en is vanaf 2 november Nederland ingeschaald in het hoogste risiconiveau «ernstig». We wisten dat de cijfers in het najaar weer zouden stijgen, maar de huidige waarden zitten aan de bovenkant van de bandbreedte van de eerdere prognoses van het RIVM.
Het OMT geeft in haar 128e-advies aan dat het (breder) inzetten van coronatoegangsbewijzen een gerichte maatregel is die transmissie van het virus en de te verwachten ziekenhuisopnames kan beperken.
Het coronatoegangsbewijs sluit de kans op besmetting niet uit, want ook mensen die volledig gevaccineerd of getest zijn kunnen het virus overdragen. Een coronatoegangsbewijs verkleint de kans op virusverspreiding en besmetting wel. Het OMT geeft in het 126e-advies aan dat het risico op besmetting tijdens een evenement kleiner wordt middels de inzet van CTBs: «Het CTB levert een belangrijke bijdrage aan het reduceren van het risico op besmetting tijdens evenementen. Het CTB kan de kans dat een besmette persoon aanwezig is op een evenement echter niet helemaal wegnemen. Uit berekeningen blijkt dat de kans dat iemand besmettelijk virus bij zich draagt en daarmee potentieel besmettelijk is voor anderen, ook na een negatieve antigeensneltest nog altijd circa tweemaal zo groot is als de kans dat een volledig gevaccineerd persoon het virus draagt.» (OMT 126).
Een CTB is op 3 manieren te verkrijgen: via een vaccinatie-, herstel- of testbewijs. De effectiviteit van een CTB valt en staat dus bij de effectiviteit van deze onderliggende aspecten. Vaccinatie draagt het meeste bij aan de effectiviteit van het CTB. Het OMT geeft aan dat de vaccineffectiviteit tegen infectie ongeveer 75% is. Daarbovenop komt dat vaccinatie voor 50–63% beschermt tegen overdracht van het virus wanneer een persoon eenmaal besmet bent. Voor alle helderheid, dit is dus een keersom. Als een gevaccineerde nauw contact heeft met een besmet persoon, is de kans dat deze een infectie thuis doorgeeft dus 87.5–89% kleiner dan dat een niet-gevaccineerde thuis zijn familie besmet. Vaccins hebben een nog hogere effectiviteit tegen zowel ziekenhuisopname (94%) als IC-opname (97%). Dhr. Van Dissel gaf in de technische briefing van woensdag 3 november aan dat over de afgelopen 8 weken de vaccineffectiviteit respectievelijk 93% en 96% is. Het OMT geeft dus aan dat de kans dat een deelnemer op een evenement toch besmettelijk is, veel kleiner is bij volledig gevaccineerde personen dan bij ongevaccineerde maar vooraf geteste personen. Die bescherming geldt voor zowel andere gevaccineerden als niet gevaccineerden. De hoge mate van bescherming tegen transmissie door vaccinatie heeft ook positieve gevolgen voor ongevaccineerden: de kans dat zij besmet worden is significant kleiner. Dus de beste manier om jezelf en anderen te beschermen is vaccinatie en dit laat dus zien dat de inzet van CTBs effectief is.
Rondom testen blijkt dat het percentage positieve testen van Testen voor Toegang (TvT) varieert, maar tussen 0,5% en 1% ligt. Het grootste deel van de ongevaccineerden die aan een activiteit wil gaan deelnemen lijken dus niet besmet te zijn. Het moeten testen lijkt dus een preventieve werking te hebben. Dat is goed, want bij klachten is nog steeds het advies dat personen thuis moeten blijven.
CTBs hebben een positief effect op de transmissie van het virus, aangezien de transmissie wordt afgeremd. Dit sluit goed aan bij de strategie van het kabinet om de druk op de zorg niet te hoog te laten oplopen, kwetsbaren te beschermen en zicht te houden op het virus. Om een zo groot mogelijk effect van CTBs te krijgen is het van belang dat de naleving, controle en handhaving goed is. Door alleen mensen toe te laten die hersteld, gevaccineerd of getest zijn, wordt het besmettingsrisico aanzienlijk verminderd voor alle bezoekers.
Deelt u de mening dat het coronatoegangsbewijs een inbreuk is in een aantal grondrechten en dat die dus altijd proportioneel moet zijn en zo kort mogelijk en passend gezien de volksgezondheid in de Wet publieke gezondheid (waarin dwingende maatregelen opgelegd kunnen worden om de bevolking te beschermen) moet worden toegepast?
Ja, die mening deel ik. Ik vind het wel belangrijk om hierbij op te merken dat het gaat om een gerechtvaardigde inbreuk op een aantal grondrechten voorzien bij wet, om het legitieme doel van de volksgezondheid te beschermen. Het treffen van een ander type maatregelen, zoals de sluiting van sectoren, maakt namelijk ook een inbreuk op grondrechten.
Kunt u aangeven of u ook een aantal maatregelen wilt overwegen, die een beperktere of geen impact hebben op grondrechten, zoals betere ventilatie, toepassing van CO2-meters (zoals in België) of meer gebruik van mondkapjes op plekken waar veel kwetsbare mensen zijn zoals ziekenhuizen, en betere communicatie – vooral bij groepen die tot nu toe slecht bereikt zijn?
Bij elk besluitvormingsmoment weegt het kabinet alle betrokken belangen op een weloverwogen wijze tegen elkaar af. Zo worden naast het OMT-advies bijvoorbeeld ook de sociaalmaatschappelijke reflectie, het maatschappelijk beeld, de uitvoeringstoets, juridische aspecten en het advies van de RIVM-gedragsunit meegenomen. Het kabinet beseft zich dat het inperken van grondrechten om een goed onderbouwde rechtvaardiging vraagt en door het afwegen van verschillende aspecten beoogt het kabinet een zo goed mogelijke afweging te maken. Bij iedere maatregel vindt een subsidiariteitstoets plaats. Hierbij wordt voor iedere maatregel onderzocht of er geschikte maatregelen zijn die een minder vergaande inbreuk maken op grond- en mensenrechten, waarmee hetzelfde doel kan worden bereikt. Daarom kijkt het kabinet ook naar andere maatregelen.
Ventilatie is belangrijk voor een gezond binnenklimaat en dus altijd van belang, maar zeker ook nu. Daarom is «frisse lucht» sinds de zomer opgenomen als vierde basismaatregel en ook onderdeel geworden van de «Alleen samen»-campagne. Daarmee wijzen we mensen op het belang van goede ventilatie en geven we hun handvatten mee om dit thuis te realiseren. Ook zijn in artikel 4.5 van de Tijdelijke regeling maatregelen COVID-19 ventilatienormen opgenomen waaraan een horecalokaliteit dient te voldoen. Daarnaast is begin oktober 2021 een handreiking verschenen om gebouwbeheerders en gebouweigenaren te helpen om hun ventilatievoorzieningen op de juiste wijze in te regelen, te onderhouden en te gebruiken. Bij de handreiking ter verbetering van de ventilatie zijn we uitgegaan van beschikbare ventilatievoorzieningen: hoe kun je die het best gebruiken. Er wordt ook aandacht besteed aan CO2-meters, maar daarbij wordt uitgelegd hoe deze te gebruiken zijn als ze reeds aanwezig zijn. Wij denken dat op dat punt meer winst te behalen is dan in het verplicht voorschrijven van CO2-meters. De komende tijd houden we nauwlettend in de gaten welke resultaten er worden geboekt. Mocht de situatie daarom vragen, dan kan de mogelijkheid onderzocht worden om CO2-meters verplicht voor te schrijven.
Een van de speerpunten van het kabinetsbeleid in de bestrijding van het coronavirus is het beschermen van kwetsbaren. Daarom is de mondkapjesplicht in het openbaar vervoer (OV) van kracht gebleven, omdat men in het OV langere tijd in een onafgesloten ruimte verblijft en anderhalve meter afstand houden daar (vaak) niet mogelijk is. Zo kunnen ook kwetsbaren op een veilige manier gebruik blijven maken van het OV. Ook is met de maatregelen van 6 november 2021 de mondkapjesplicht in publiek toegankelijke binnenruimtes geherintroduceerd. Dit was naar aanleiding van de verslechterde epidemiologische situatie.
Tenslotte zet het kabinet in op goede communicatie. Dit is van cruciaal belang om alle iedereen in de samenleving te bereiken. Na elk besluitvormingsmoment worden de dan geldende maatregelen op de website van de rijksoverheid geplaatst. Daarnaast wordt veel gebruik gemaakt van publiekscampagnes, zoals radio en tv-commercials. Ook worden de geldende maatregelen omgevormd in handige infographics, zodat op een laagdrempelige manier duidelijk is wat de maatregelen zijn. Het is van belang dat iedereen zich goed aan de basisregels en maatregelen houdt, omdat dit zeer efficiënte maatregelen zijn. Op deze manier wordt voorkomen dat aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
Kunt u ervoor zorgen dat u ook een pakket maatregelen voorbereidt dat grondrechten minder hard of niet raakt, wanneer u en/of het Outbreak Management Team (OMT) aanvullende maatregelen noodzakelijk achten?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid een afwegingskader van maatregelen te ontwikkelen over mensenrechten en coronabeleid en – nu u toch al conceptmaatregelen heeft klaarliggen en nu u toch weet dat u zelf aan de Grondwet kan en moet toetsen – die voor te leggen voor een gezaghebbend advies, dat u tegelijk aan de Kamer stuurt en waarin ingegaan wordt op proportionaliteit en subsidiariteit van de voorgestelde maatregelen?
Zoals hiervoor aangegeven wordt bij de invoering van maatregelen steeds getoetst aan de grond- en mensenrechten. Dit komt ook terug in de memorie van toelichting bij ieder wetsvoorstel, waarbij in een aparte paragraaf de te nemen maatregelen worden getoetst aan het relevante grond- en mensenrechtelijk kader. Bij de totstandkoming van wetten adviseert bovendien de Afdeling advisering van de Raad van State over het wetsvoorstel. Tevens worden verschillende partijen geconsulteerd bij wetsvoorstellen die impact hebben op grondrechten. Zo wordt het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens gevraagd op het gebied van gegevensbeschermingsrecht. Ook is het College voor de Rechten van de Mens geconsulteerd bij de totstandkoming van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19. Hiermee wordt naar het oordeel van het kabinet voldoende door gezaghebbende instanties geadviseerd over de beperking van grond- en mensenrechten bij de totstandkoming van wetten. Bij de maatregelen die bij ministeriële regeling worden getroffen wordt via de nahangprocedure aan zowel de Tweede als Eerste Kamer de mogelijkheid gegeven om zich uit te spreken over de beperking van de grond- en mensenrechten, die in de regeling zijn toegelicht. Hierbij wordt beoordeeld of de maatregelen noodzakelijk en proportioneel zijn ten aanzien van het te beschermen doel. Dat doel is het beschermen van de volksgezondheid. Ook bij toekomstige maatregelen zal getoetst worden aan de elementen van noodzakelijkheid en proportionaliteit.
Kunt u aangeven met welke wetenschappelijke studies u het beleid rondom de uitbreiding van het coronatoegangsbewijs onderbouwd heeft?
Rondom de inzet van coronatoegangsbewijzen is het lastig om vergelijkend praktijkonderzoek te doen, daar dit aanloopt tegen ethische grenzen. Tot dusver is er, los van de wetenschappelijke adviezen van het OMT, is er nog beperkte inzicht via wetenschappelijke studie. Op grond van de Fieldlabs is er natuurlijk wel waardevolle informatie vergaard die benut wordt. De komende tijd zal er, naarmate het CTB langer ingezet wordt, steeds meer data beschikbaar komen dat we kunnen gebruiken voor de effectiviteit van het coronatoegangsbewijs op de virusverspreiding.
In het debat rondom de ontwikkelingen van het coronavirus van woensdag 3 november, is een motie1 van het Lid Westerveld (GL) aangenomen dat de regering verzoekt «grootschalig onderzoek te laten verrichten naar de effectiviteit om verspreiding tegen te gaan afgezet tegen iedereen testen, en de opzet van het onderzoek de Kamer te doen toekomen». In ditzelfde debat heb ik toegezegd om met het RIVM en/of andere onderzoeksinstituten in gesprek te gaan over een mogelijk design waarin we meer te weten zouden kunnen komen over de effectiviteit van coronatoegangsbewijzen. Ook heb ik in mijn stand van zaken brief van 12 november aangegeven hoe ik hier mee om zal gaan. Ik zal het OMT vragen om een reflectie. En ik heb een onderzoeksvraag uitgezet om meer zicht te krijgen op de effectiviteit van het CTB.
Indien de wetenschappelijke basis onder het coronatoegangsbewijs en het gebruik daarvan nogal zwak zou zijn, heeft u dan al opdracht gegeven voor een goed opgezette wetenschappelijke studie naar de effecten hiervan op de verspreiding van het virus? Zo ja, welke en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Wilt u voor de volgende coronapersconferentie ook informatie inwinnen over landen als Noorwegen, Zweden en Denemarken en aan het OMT vragen hoe wij in een vergelijkbare situatie terecht zouden kunnen komen als die landen?
De ontwikkelingen in de ons omringende landen zijn heel interessant. De situatie van een flink aantal landen wordt dan ook middels een wekelijkse uitvraag goed bekeken en regelmatig wissel ik met collega’s goede ervaringen uit. De vaccinatiegraad in Zweden is iets lager dan in Nederland, in Denemarken iets hoger en in Noorwegen nagenoeg gelijk (maar de verschillen met Nederland zijn klein). Zweden kent al sinds het begin van de pandemie een beleid gericht op eigen verantwoordelijkheid van de burger, dat is nog steeds onveranderd. Nationaal wordt er dan ook geen gebruik gemaakt van een vaccinatiecertificaat of coronatoegangsbewijs. Wel wordt er gekeken of dit in de toekomst noodzakelijk is voor, in ieder geval, evenementen. Daarnaast zijn regio’s in Zweden gestart met het overplaatsen van niet gevaccineerde zorgmedewerkers, zodat deze niet meer werken met kwetsbaren. Daarnaast worden er alleen nog volledig gevaccineerde nieuwe zorgmedewerkers aangetrokken. Denemarken is al vroeg begonnen met een streng testbeleid wat na aanvang van de vaccinatiecampagne is omgezet in een streng test- en vaccinatiebeleid. Zo was het in de beginperiode heel gebruikelijk dat iedereen zich minstens drie keer per week preventief liet testen. Na invoering van het Digitaal Covid Certificaat (DCC) in april van dit jaar was deze vereist voor veel belangrijke onderdelen van het openbare leven (bijv. horeca, sport, cultuur etc.). Omdat in Denemarken de vaccinatiegraad hoog is heeft de overheid onlangs besloten het COVID-certificaat voor nationaal gebruik af te schaffen, maar voor reizen is deze wel nog noodzakelijk. Ditzelfde geldt ook voor Noorwegen.
Een belangrijk verschil tussen Nederland en deze Scandinavische landen is dat zij geen grote clusters van niet gevaccineerden kennen, zoals wij dat in Nederland wel kennen. Daarnaast zijn er ook culturele verschillen. In Denemarken is men bijvoorbeeld gewend aan een digitale samenleving en was er geen noemenswaardig bezwaar het coronacertificaat in te voeren en daarmee zal ook het eventueel noodzakelijke herinvoeren geen problemen opleveren.
Heeft de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) al een tussenrapportage aan de regering gezonden over het onderzoek naar de aanpak van de coronacrisis? Zo nee, wilt u dan de OVV benaderen om dat wel te doen, aangezien ook het leren tijdens deze crisis heel belangrijk is en het onderzoek al meer dan een jaar geleden is begonnen?
De OVV heeft geen tussenrapportage aan de regering gezonden. Het is niet de taak van het kabinet om een tussenrapportage bij de OVV op te vragen. Het gaat om onafhankelijk onderzoek.
Kunt u deze vragen voor het volgende coronadebat beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Uithuisplaatsingen onder gedupeerden toeslagenaffaire’. |
|
Inge van Dijk (CDA), Peter Kwint , Khadija Arib (PvdA), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Don Ceder (CU), Farid Azarkan (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat meer dan 1100 kinderen uit huis zijn geplaatst bij gezinnen die de dupe zijn geworden van het toeslagenschandaal?1
Ik vind het verschrikkelijk wanneer de problemen met de kinderopvangtoeslag op welke manier dan ook een rol gespeeld hebben bij het uit huis plaatsen van kinderen van gedupeerde ouders. Uithuisplaatsingen zijn voor kinderen en ouders per definitie bijzonder heftig. Als problemen rond de kinderopvangtoeslag de problematiek in gezinnen hebben veroorzaakt of verergerd, is dat extra pijnlijk om te moeten constateren.
De inzet van het kabinet bij het herstel van de problemen met de kinderopvangtoeslag is gericht op het bieden van brede hulp en ondersteuning aan alle gedupeerde ouders en kinderen. Door het kabinet zijn reeds diverse maatregelen getroffen. Deze regelingen gelden ook voor de ouders en kinderen waarbij een uithuisplaatsing aan de orde is of is geweest. Specifiek voor ouders en kinderen die nu nog te maken hebben met een uithuisplaatsing is echter meer nodig, zoals een plek waar zij met vragen terecht kunnen. Wij zijn met de VNG, gemeenten, jeugdzorginstellingen en -aanbieders bezig om een precieze route te bepalen hoe deze gedupeerde ouders en hun kinderen het beste geholpen kunnen worden. Daarbij wordt bekeken waar ondersteuning en hulp nodig is en in hoeverre een lopende uithuisplaatsing heroverwogen kan worden. Dit vereist per situatie een individuele afweging waarbij het belang van het kind voorop dient te staan.
Daarnaast zullen we in de komende periode onderzoeken hoe de jeugdbeschermingsketen heeft gefunctioneerd in situaties waarin problemen met de kinderopvangtoeslag een rol hebben gespeeld bij het besluit rond een uithuisplaatsing en welke lessen hieruit zijn te trekken.
Waarom moeten wij vragen om deze reactie in plaats van dat we deze krijgen? Had u niet kunnen vermoeden dat de Kamer – gezien de meerdere sets gestelde Kamervragen – bovengemiddelde interesse had in deze gegevens? Op welk moment heeft u opdracht tot dit onderzoek gegeven en wanneer heeft u kennis genomen van de resultaten?
Mede gelet op de door uw Kamer gestelde schriftelijke vragen is het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) verzocht om met spoed een analyse te maken van het aantal kinderen dat uithuisgeplaatst is van ouders die behoren tot de gedupeerden van de problemen met de kinderopvangtoeslag. Wij hebben de cijfers 15 oktober jl. ontvangen en het CBS is op 18 oktober jl. overgegaan tot publicatie op de eigen website, conform het embargobeleid van het CBS. Het was de bedoeling de cijfers in samenhang met een uitgewerkt plan van aanpak naar uw Kamer te sturen. Bij nader inzien hadden de cijfers direct naar uw Kamer gestuurd moeten worden. Dit is uiteindelijk op 21 oktober jl. gebeurd.
Waarom omvat het onderzoek van CBS alleen de jaren 2015–2020? Bent u bereid dit uit te breiden naar alle jaren waarvan we nu al weten dat het toeslagenschandaal een grote rol speelde? En bent u bereid ook diepgaander onderzoek te doen naar de correlatie tussen het toeslagenschandaal en de uithuisplaatsingen? Kunt u hierin ook een uitsplitsing maken naar leeftijd van de kinderen?
Met ingang van de decentralisatie van de jeugdzorg naar gemeenten op 1 januari 2015 is het CBS gestart met het structureel verzamelen van gegevens over jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering. Over de jaren daarvoor was hierover geen centrale registratie.
Een causaal verband tussen problemen met de kinderopvangtoeslag en uithuisplaatsing is heel ingewikkeld te onderzoeken en mogelijk daardoor ook niet vast te stellen. Toch vinden we het belangrijk om te weten of de problemen met de kinderopvangtoeslag een rol hebben gespeeld bij het besluit rond een uithuisplaatsing – en of procedures ook goed en zorgvuldig zijn gevolgd.
Om meer over de achtergronden te weten te komen, zetten we in op twee sporen. In de eerste plaats hebben betrokken organisaties zoals de gecertificeerde instellingen en de Raad voor de Kinderbescherming zelf aangegeven te zullen reflecteren op hun eigen handelen. De Rechtspraak heeft dat ook aangekondigd. Zij zullen bekijken of ze zaken over het hoofd hebben gezien, met als doel een beter inzicht te krijgen en daar eventueel lessen uit te trekken.
In de tweede plaats zijn we met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en Inspectie JenV in gesprek over het doen van een nader onderzoek. Het gaat dan om de vraag of er in het geval van de gedupeerde gezinnen (als gevolg van de problemen rond de kinderopvangtoeslag) anders is gehandeld dan bij gezinnen die niet zijn geraakt door de problemen rond de kinderopvangtoeslag. Daar moet helderheid over komen. We overwegen daarbij ook de mogelijkheid om een beperkt vooronderzoek te doen om al sneller een eerste indruk te kunnen krijgen.
Aan het CBS zal worden gevraagd een uitsplitsing naar leeftijd te verstrekken, evenals een overzicht per gemeente en jeugdregio en een verfijning naar de soorten jeugdbeschermingsmaatregelen.
Kunt u de cijfers aantonen van gedupeerde ouders die vanaf 2008 dakloos zijn geraakt als gevolg van hun financiële situatie? Kunt u aantonen hoe vaak dit de aanleiding was voor uithuisplaatsing van kinderen? Zo nee, waarom niet?
Het CBS publiceert sinds 1 januari 2009 het onderzoek «Dakloos in Nederland» waarin de omvang van de populatie dakloze mensen in Nederland jaarlijks op een specifieke peildatum wordt geschat. Het CBS maakt gebruikt van specifieke registers en verzamelt de cijfers voor geen ander doel dan het verschaffen van inzicht in de omvang en achtergrondkenmerken (zoals geslacht en leeftijd) van de populatie dakloze mensen in Nederland. Om na te gaan hoeveel gedupeerde ouders vanaf 2008 dakloos zijn geraakt als gevolg van hun financiële situatie, zouden er andere gegevens op persoonsniveau betrokken moeten worden. Omdat het een benadering betreft en er andere factoren van invloed kunnen zijn geweest die nu niet worden meegenomen in het jaarlijkse onderzoek kan er op basis van de huidige gegevens geen causaal verband gelegd worden tussen de populatie dakloze mensen en de gedupeerde ouders.
De inzet van het kabinet bij het herstel van de problemen met de kinderopvangtoeslag is gericht op het bieden van brede hulp en ondersteuning aan alle gedupeerde ouders en kinderen. Minstens zo belangrijk, naast de financiële ondersteuning, is de overige ondersteuning en hulp die beschikbaar is voor gedupeerde ouders. Zo kunnen zij via de gemeente hulp krijgen op vijf leefgebieden: wonen, hulp bij schulden, gezondheid, werk of dagbesteding en gezin. Ook als een ouder in het verleden al hulp heeft gezocht of heeft gehad van de gemeente, kijkt de gemeente met de ouder opnieuw wat er nodig is voor het gezin.
Kun u meer informatie verstrekken over de gronden waarop deze 1115 kinderen uit huis zijn geplaatst? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze specifieke informatie is niet beschikbaar. Er is geen centrale registratie van de gronden op basis waarvan een uithuisplaatsing wordt ingezet.
Alleen het hebben van financiële problemen vormt geen grond voor een uithuisplaatsing. Op het moment dat een besluit tot uithuisplaatsing wordt genomen moet er sprake zijn van een onveilige situatie of ernstige ontwikkelingsbedreiging van het kind die op dat moment in het gezin niet kan worden opgelost. Vaak door een opeenstapeling van problemen, waarbij te denken valt aan (huiselijk) geweld, verslavingsproblematiek, ernstige gedragsproblematiek, verwaarlozing of structureel schoolverzuim.
Deelt u de mening van de indieners dat de overheid een ereschuld heeft in te lossen naar gezinnen en dat dus alles in het werk gesteld moet worden om waar mogelijk kinderen zo snel als veilig kan weer terug te laten keren naar hun gezin?
Wij delen de mening dat uit huis geplaatste kinderen terug naar huis moeten keren, mits het daar veilig is en in het belang van de ontwikkeling van het kind. Dat is altijd het streven en geldt ook voor uit huis geplaatste kinderen van gedupeerde ouders. Samen met de VNG, gemeenten, jeugdzorginstellingen en -aanbieders zijn wij bezig om een precieze route te bepalen hoe deze gedupeerde ouders en hun kinderen het beste geholpen kunnen worden. Daarbij wordt bekeken waar ondersteuning en hulp nodig is en in hoeverre een lopende uithuisplaatsing heroverwogen kan worden. Dit vereist per situatie een individuele afweging waarbij het belang van het kind voorop dient te staan. Het toewerken naar terugplaatsing en het feitelijk beëindigen van een uithuisplaatsing is een mogelijke uitkomst maar dit staat niet vast en zal niet in alle gevallen mogelijk zijn. Ook als er wel mogelijkheden gezien worden, kan tijd nodig zijn om de gezinssituatie voldoende te verbeteren. Dit heeft te maken met de soms langdurige en complexe problematiek in het gezin.
Bent u bereid om contact op te nemen met alle te traceren gezinnen waarvan kinderen nu nog uit huis geplaatst zijn om in nauw overleg te kijken wat de overheid kan doen om kinderen zo snel als veilig mogelijk weer thuis te laten komen? Bent u bereid om hiernaast ook een speciaal telefoonnummer te openen voor ouders die denken dat ze hier de dupe van zijn geworden?
In lijn met de opzet van de brede hersteloperatie kunnen gedupeerde ouders zich melden bij de gemeenten. Wij vinden het belangrijk dat het initiatief bij ouders zelf ligt, omdat mogelijk niet alle ouders bemoeienis vanuit de overheid op prijs stellen.
Voor ouders en kinderen die op dit moment nog te maken hebben met een uithuisplaatsing werkt het Rijk samen met de VNG en vertegenwoordigers van de RvdK, jeugdbescherming en jeugdhulpaanbieders aan een voorstel voor een aanpak. Deze aanpak moet zorgvuldig worden uitgewerkt en getoetst op haalbaarheid. Uw Kamer ontvangt dit voorstel zo snel mogelijk.
Wat vindt u van de reactie van Janet Ramesar, die stelt dat behalve vanwege de beperkte duur, er nog meerdere redenen kunnen zijn waarom het aantal gedupeerde gezinnen nog weleens veel groter kan zijn? Klopt het dat het CBS alleen gekeken heeft naar gevallen waar een formele maatregel is opgelegd? Bent u bereid om na te gaan hoeveel kinderen onder druk, maar formeel vrijwillig uit huis geplaatst zijn?
De cijfers van het CBS geven bij benadering een antwoord op de door uw Kamer gestelde vraag hoeveel kinderen van gedupeerde ouders gedwongen uit huis zijn geplaatst. Het CBS heeft deze gegevens geanalyseerd op samenloop met jeugdbescherming3 en jeugdhulp met verblijf4 in de periode 2015–2020. Aangezien nog niet alle ouders die zich gemeld hebben bij UHT een eerste toets hebben gehad, kan het aantal kinderen hoger liggen. Daarnaast melden zich nog steeds ouders aan als gedupeerde. De periode waarop de analyse ziet (2015–2020) heeft te maken met de ingang van de Jeugdwet per 2015 en hoe vanaf dat moment de registratie bij het CBS is vormgegeven. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
De cijfers van het CBS hebben geen betrekking op het aantal uithuisplaatsingen zonder een formele machtiging uithuisplaatsing. Dit kan allerlei vormen van uithuisplaatsing omvatten, zoals verblijf in een gezinshuis of in een (netwerk) pleeggezin in de weekenden of een aantal dagen doordeweeks, opname in een kliniek voor eetstoornissen of andere specialistische GGZ-zorg of verblijf in een logeerhuis.
Er bestaat daarbij geen zicht op de reden of de intensiteit van het verblijf. Het CBS publiceert elk halfjaar cijfers over het totale aantal kinderen met jeugdhulp met verblijf en zonder verblijf, waarbij er dus een formeel jeugdhulptraject door de gemeente wordt gefinancierd. Het CBS heeft geen zicht op kinderen die op informele basis elders wonen dan bij hun ouders.
In de berichtgeving wordt een uithuisplaatsing op vrijwillige basis vaak negatief uitgelegd. Wij begrijpen dat ouders zich soms onder druk gezet voelen. Wij willen daar tegenover zetten dat het helpend kan zijn ouders te motiveren om hulp te accepteren, waarbij de ouders de regie in de opvoeding en het contact met het kind goed behouden. Een uithuisplaatsing op vrijwillige basis is tijdelijk en kan in die zin ook een adempauze betekenen.
Bent u bereid om in een vervolgonderzoek ook soortgelijke gevallen mee te nemen zodat er een compleet beeld ontstaat?2
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven hoeveel kinderen er zitten in het bronbestand «kinderen van gedupeerden kinderopvangtoeslagaffaire», dat de belastingdienst aan het CBS heeft verschaft?3
Het CBS heeft ten behoeve van deze analyse van de Uitvoeringsinstantie Herstel Toeslagen (UHT) gegevens ontvangen van circa 50.000 kinderen die in beeld zijn als kind van gedupeerde ouders.6
Op welke termijn kunnen we uw plannen tegemoet zien om deze gezinnen ook op dit – extreem pijnlijke – gebied recht te doen? Hoe gaat u de Kamer structureel informeren over de voortgang in de afhandeling?
Uw Kamer ontvangt zo snel mogelijk het voorstel voor een aanpak voor gedupeerde ouders en kinderen die te maken hebben met een uithuisplaatsing. In de voortgangsrapportages Hersteloperatie zal ik Uw Kamer over de voortgang van de uitvoering van het plan van aanpak informeren.
Gerechtsdeurwaarders die discutabele incasso’s proberen te incasseren. |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Radar waarin een gerechtsdeurwaarder geld terugeist van een bedrijf met een dubieuze reputatie?1
Ja
Klopt het dat gerechtsdeurwaarders in verhouding meer geld verdienen met incassopraktijken dan met het uitvoeren van wettelijke ambtshandelingen? Zo ja, ziet u hierin ook een perverse prikkel in het systeem, en acht u dit wenselijk?
Uit het jaarverslag van het Bureau Financieel Toezicht (hierna: BFT), de toezichthouder op de gerechtsdeurwaarders, uit 2020 blijkt dat het bruto honorarium van gerechtsdeurwaarders uit de ambtelijke praktijk hoger lag dan die uit de niet-ambtelijke praktijk. Hieruit blijkt ook dat het honorarium uit de ambtelijke praktijk verschuift naar de niet-ambtelijke praktijk.2 De incassoactiviteiten van de gerechtsdeurwaarder zijn een wettelijk toegestane nevenactiviteit en passen ook bij wat maatschappelijk van schuldeisers en incassodienstverleners (inclusief gerechtsdeurwaarders) wordt verwacht, namelijk om namens de schuldeiser juist eerst pogingen te ondernemen om zaken minnelijk te regelen. Een voorbeeld hiervan is het treffen van een betalingsregeling of een laatste aanschrijving voordat een dagvaarding wordt uitgebracht. Daarbij is de hoogte van de kosten in de minnelijke fase wettelijk vastgesteld, namelijk door de Wet Incassokosten (WIK). Daarmee zorgt de gerechtsdeurwaarder er ook waar mogelijk voor dat de kosten voor een schuldenaar niet te sterk oplopen. Wat mij betreft is dat het uitgangspunt; bij het incasseren van vorderingen dient een minnelijke oplossing tussen partijen centraal te staan. Waar een minnelijke oplossing niet mogelijk blijkt te zijn, kan de schuldeiser ervoor kiezen om de gerechtsdeurwaarder in te schakelen voor de wettelijke taak.
Erkent u dat het voor een consument die een brief krijgt van een gerechtsdeurwaarder verwarrend kan zijn of dat vanuit de staatstaak, het executeren van rechterlijke vonnissen, of vanuit het ondernemerschap, het incasseren namens bedrijven, gebeurt en dat mensen van een brief van de deurwaarder kunnen schrikken, wat tot oneigenlijke druk om te betalen kan leiden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer niet duidelijk zou zijn in welke hoedanigheid een gerechtsdeurwaarder zijn taken in een specifiek geval uitoefent, kan ik me voorstellen dat dit tot verwarring kan leiden bij een consument. Gerechtsdeurwaarders dienen vanuit de geldende beroeps- en gedragsregels zeer zorgvuldig te communiceren naar schuldenaren. Zij mogen geen maatregelen aankondigen aan iemand, die zij gezien de fase van de vordering en de rol die zij dan vervullen, niet mogen treffen. Wanneer een gerechtsdeurwaarder dat wel doet en daarmee oneigenlijke druk uitoefent, is de betreffende gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk aansprakelijk.
In aanvulling op hetgeen reeds bij of krachtens de Gerechtsdeurwaarderswet geldt voor de beroepsgroep, gelden straks voor de gerechtsdeurwaarders die incassowerkzaamheden verrichten ook de kwaliteitseisen die aan de incassodienstverlening worden gesteld. Het wetsontwerp Wet kwaliteit incassodienstverlening (Wki) waarin deze kwaliteitseisen zijn opgenomen, ligt ter behandeling in uw Kamer. Zo is onder meer als eis opgenomen dat een incassodienstverlener alle relevante informatie aan zowel schuldenaren als schuldeiser verstrekt en in de communicatie en omgang met deze betrokken partijen transparant, ondubbelzinnig, herkenbaar en correct is. Bij algemene maatregel van bestuur worden nog nadere regels hieromtrent vastgesteld.
Op 3 november jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de gesprekken die hebben plaatsgevonden in het kader van de uitwerking van de motie Van Beukering-Huijbregts c.s.3 Die motie verzocht het kabinet om te kijken naar het huidige stelsel van maatschappelijk verantwoorde incasso- en deurwaardersactiviteiten en partijen hierbij te consulteren. De partijen zelf hebben een paper met tien punten meegegeven. In mijn brief heb ik een aantal acties genoemd die dit jaar al in gang worden gezet en aangekondigd dat schulden een thema is dat, zeker gelet op de post-corona gevolgen, de komende jaren aandacht blijft vragen. De verschillende rollen van de gerechtsdeurwaarder en de perceptie bij schuldenaren worden meegenomen in deze verdere uitwerking.4
Wat mag van een gerechtsdeurwaarder, die beëdigd is en aan beroepsregels is gebonden, zoals zorgvuldig handelen, integer en onafhankelijk, volgens u worden verwacht bij het werken voor een bedrijf waarover veel klachten binnen zijn gekomen? In hoeverre is het aan gerechtsdeurwaarders onderzoek te doen naar de reputatie of achtergrond van het bedrijf of de gegrondheid van een openstaande factuur? Met andere woorden, hoe wordt voorkomen dat een gerechtsdeurwaarder zich voor het karretje laat spannen van bedrijven met een dubieuze reputatie?
Vanwege de bijzondere positie en taken van de gerechtsdeurwaarder, als openbaar ambtenaar met bijzondere bevoegdheden, zijn op hem/haar specifiek toegesneden regels van toepassing. Op de naleving van die regels wordt onafhankelijk toezicht uitgeoefend door het BFT. Die borging is belangrijk, juist omdat de gerechtsdeurwaarder een bijzondere en belangrijke rol heeft in ons rechtsbestel.
In deze casus trad de gerechtsdeurwaarder op als incasso-gemachtigde van het bedrijf. Het uitgangspunt van de KBvG is dat als de gerechtsdeurwaarder signalen ontvangt dat zijn opdrachtgever niet integer handelt, de gerechtsdeurwaarder zich dient te distantiëren van die opdrachtgever, zodat geen schade wordt berokkend aan eer en aanzien van het ambt. Indien aan een gerechtsdeurwaarder een vordering ter incasso wordt voorgelegd en een debiteur daartegen bezwaar maakt, moet de gerechtsdeurwaarder die bezwaren bespreken met zijn opdrachtgever. Het is vaste rechtspraak van de tuchtrechter voor gerechtsdeurwaarders dat indien de opdrachtgever zich vervolgens op het standpunt stelt dat de vordering juist is, de deurwaarder daar in beginsel van uit dient te gaan en de behandeling mag voortzetten.5 Wanneer de schuldenaar en de schuldeiser van mening verschillen over de vordering, kan dit worden voorgelegd aan de rechter. Consumentenkoop- en consumentenkredietzaken kunnen voorgelegd worden aan de kantonrechter waardoor de schuldenaar niet verplicht is zich te laten bijstaan door een procesvertegenwoordiger. Pas als de schuldeiser een titel heeft, kan de gerechtsdeurwaarder overgaan tot executie.
Ik vind het belangrijk dat een invordering door schuldeisers of door hem ingeschakelde organisaties op een zorgvuldige en maatschappelijk verantwoorde wijze gebeurt. Het maakt daarbij niet uit of dat gebeurt door de schuldeiser zelf, door een incassodienstverlener of door een gerechtsdeurwaarder. Met de Wki zorg ik ervoor dat de incassodienstverlening op een begrijpelijke wijze de opbouw van de vordering en de specificatie inzichtelijk maken voor de schuldenaar.
Mag van een gerechtsdeurwaarder net zoveel, of méér worden verwacht ten aanzien van de achtergrond van de opdrachtgever of de gegrondheid van de factuur als van een willekeurig commercieel incassobureau?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat het slecht is voor het vertrouwen in de gerechtsdeurwaarders, die een bijzondere rol hebben in onze rechtsstaat, als zij als verlengstuk fungeren, of zo worden gezien, van bedrijven met een dubieuze reputatie?
Het is zeker niet goed als de gerechtsdeurwaarder als verlengstuk wordt gezien van bedrijven met een dubieuze reputatie. Daarom wordt onafhankelijk toezicht uitgeoefend door het BFT en wordt er strikt op toegezien dat gerechtsdeurwaarders zich aan de wet houden.
Hoe zou volgens u, beter dan nu, de rol van een gerechtsdeurwaarder enerzijds en een incassobureau anderzijds verduidelijkt kunnen worden? Wat vindt u van het idee de incassopraktijken los te koppelen van de praktijk van gerechtsdeurwaarders, om meer duidelijkheid te scheppen voor consumenten? Bent u bereid op dit punt met voorstellen te komen en hierover in gesprek te gaan met onder andere de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG)?
Zoals bij vraag 2 genoemd, is het belangrijk dat een gerechtsdeurwaarder duidelijk aangeeft in welke hoedanigheid hij/zij optreedt. Ik ben er voorstander van dat een schuldeiser eerst tracht om een (onbetwiste) vordering in een minnelijk traject door de debiteur betaald te krijgen voordat een gerechtsdeurwaarder wordt ingeschakeld en deze ambtshandelingen inzet. Over de verschillende rollen van de gerechtsdeurwaarder ben ik in gesprek met partijen zoals onder antwoord vraag 3 aangegeven en wordt u in dat kader verder geïnformeerd.
Wat vindt u ervan dat een gerechtsdeurwaarder zich klaarblijkelijk op het standpunt stelt dat een consument maar aan moet tonen dat een factuur ongegrond is? Bent u het ermee eens dat het juist aan de schuldeiser is duidelijk te maken waarom de factuur gegrond is? Zo ja, bent u bereid dit standpunt nog eens extra onder de aandacht te brengen onder de gerechtsdeurwaarders?
Zowel een schuldeiser als een schuldenaar heeft rechten en plichten. Zo mag van de schuldenaar worden verwacht dat hij reageert op brieven van de schuldeiser, incassodienstverlener of gerechtsdeurwaarder. Vice versa verwachten wij van een schuldeiser, incassodienstverlener of gerechtsdeurwaarder dat zij de schuldenaar adequaat informeren over de vordering. Bij het uitblijven van een betaling zal een schuldeiser, incassodienstverlener of gerechtsdeurwaarder contact zoeken met de schuldenaar en zich netjes opstellen als deze aangeeft dat hij nu niet kan betalen.
Wanneer iemand door een schuldeiser, direct of indirect – via een incassodienstverlener of een gerechtsdeurwaarder – wordt benaderd om een vordering te betalen en het daar niet mee eens is, kan hij/zij zich daar altijd tegen verweren. Een dergelijk verweer dient door de schuldeiser, incassodienstverlener of gerechtsdeurwaarder in behandeling te worden genomen. De schuldenaar dient vervolgens een reactie te ontvangen op zijn verweer. Indien dit niet leidt tot een gezamenlijke oplossing en de schuldeiser van mening blijft dat de vordering terecht is, dan is het vervolgens aan de schuldeiser, als eisende partij, om bij de rechter te bewijzen dat er sprake is van een toewijsbare vordering. De schuldenaar wordt dan gedagvaard. Ik zie in de praktijk dat het relatief vaak voorkomt dat vorderingen aan de rechter worden voorgelegd, zonder dat de schuldenaar verweer voert waardoor er vervolgens een verstekvonnis volgt. Zeker in het geval er sprake is van een dubieuze vordering kan verweer voeren bij de rechter lonen.
Zoals hiervoor aangegeven zet ik me ervoor in dat schuldeisers en schuldenaren in een zo vroeg mogelijk stadium contact met elkaar hebben over de herkomst en hoogte van de vordering en de betalingsmogelijkheden hierbij. Juist door de focus op een minnelijke oplossing voorkomen we dat schulden gejuridiseerd worden en zowel schuldeisers als schuldenaren de gang naar de rechter moeten maken met alle daartoe bijkomende kosten. Er zijn verschillende mogelijkheden waarmee schuldenaren, zowel personen als bedrijven, gratis informatie kunnen vinden over het traject van minnelijke incasso of een vordering die zij niet (h)erkennen. Denk bijvoorbeeld aan voorbeeldbrieven, toegang tot verschillende gemeentelijke initiatieven voor snelle hulp bij een schuld en natuurlijk hulp van het Juridisch Loket. Niet alles hoeft via een advocaat of rechtsbijstandverzekering te lopen.
Overigens geldt ook nog dat wanneer een schuldenaar van mening is dat hij geen of onvoldoende informatie heeft gekregen of bijvoorbeeld niet netjes te woord is gestaan, hij daarover een klacht kan. Deurwaarders en straks ook incassobureau op grond van de Wki zijn verplicht een klachten- en geschillenregeling te hebben.
Vindt u het eerlijk dat mensen die in verweer komen tegen een factuur, met hulp van een advocaat of het aanspreken van de rechtsbijstandsverzekering, vaak de factuur niet hoeven te betalen, maar dat dit voor veel mensen niet is weggelegd omdat zij niet voldoende geld hebben om bijstand te regelen of niet weten hoe dit zit? Erkent u dan dat hier mogelijk een vorm van rechtsongelijkheid ontstaat, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 8.
Het artikel ‘Onrust in Amersfoort over spirituele rituelen op begraafplaats’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Onrust in Amersfoort over spirituele rituelen op begraafplaats»1?
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat onderzoek naar energieën, séances of het opwekken van geesten zonder toestemming van nabestaanden niet onder de strafbaarstelling van grafschennis valt?
Ik kan mij voorstellen dat de nabestaanden van de overledenen die op de desbetreffende begraafplaats begraven liggen, ontdaan zijn door hetgeen is voorgevallen. Van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) heb ik begrepen dat er door meerdere personen aangifte is gedaan. Op dit moment worden de aangiften verzameld en beoordeeld. Het is aan het OM om te oordelen of zonder meer kan worden geconcludeerd dat de gedragingen die worden beschreven in het nieuwsartikel waarnaar u verwijst, niet onder de strafbaarstelling van grafschennis zouden vallen. Daarom ga ik nu niet in op de vraag of het wenselijk is om de strafbaarstelling van grafschennis te verruimen. Wel kan ik u laten weten dat het WODC op dit moment onderzoek doet naar een eventuele verruiming van de strafbaarstelling van lijkschennis, waarbij ook de strafbaarstelling van grafschennis aan de orde komt.2
Bent u bekend met de zeer nauwe interpretatie van grafschennis in Nederland2 in tegenstelling tot de ruimere interpretatie in bijvoorbeeld België3, waar «iedere opzettelijk gepleegde materiële daad, gepleegd niet alleen tegen het graf maar ook tegen de rustplaats van een overledene, waardoor zijn nagedachtenis wordt beledigd of gekwetst»4 onder grafschennis valt?
Inderdaad heeft het Belgische Hof van Cassatie geoordeeld dat grafschennis, zoals strafbaar gesteld in artikel 453 van het Belgische Strafwetboek, «de opzettelijk gepleegde materiële daad is, gepleegd niet alleen tegen het graf maar ook tegen de rustplaats van een overledene, waardoor zijn nagedachtenis wordt beledigd of gekwetst.»6 Grafschennis betreft het schenden van de nagedachtenis van de overledene, en niet het schenden van gevoelens van de nabestaanden.7 Naar Nederlands recht is sprake van het schenden van een graf indien «sprake is van opzettelijke krenking van de nagedachtenis van de overledene en/of van het piëteitsgevoel zijner betrekkingen».8 Naar zowel Belgische als Nederlandse wetgeving moet voor grafschennis dus sprake zijn van krenking of schending van de nagedachtenis van de overledene zelf.
In de Belgische rechtspraak heeft het begrip «graf» wel een ruimere uitleg dan in de Nederlandse rechtspraak. Zo oordeelde het Belgische Hof van Beroep te Antwerpen «dat onder het begrip «graf» moet worden begrepen elke plaats waar een overledene te ruste wordt gelegd en dit vanaf de opbaring in afwachting van de kisting of de begrafenis»,9 welke opvatting is bevestigd in het cassatiearrest waarnaar u verwijst. Onder «opbaring» dient naar Belgisch recht overigens te worden begrepen het neerleggen op een rustbed of op een rusttafel van een lijk, dat is klaargemaakt voor zijn kisting of voor zijn begrafenis.10 In de Nederlandse jurisprudentie wordt onder het begrip «graf» in de zin van artikel 149 Wetboek van Strafrecht echter verstaan «een plaats waar een lijk begraven ligt».11
Zoals ik in mijn antwoorden op de vragen 2, 4 en 6 heb aangegeven, wil ik niet vooruitlopen op het oordeel van het OM of in dit concrete geval naar Nederlands recht sprake is van grafschennis.
Onderkent u dat in het bovengenoemde artikel sprake is van grafschennis en dat hier een leemte in het Wetboek van Strafrecht bestaat?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het niet verruimen van de strafbaarstelling van grafschennis in het Wetboek van Strafrecht een verkeerd signaal aan de samenleving geeft, namelijk dat dit getolereerd wordt in Nederland zolang geen graven vernield worden?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 2, 4 en 6 heb geantwoord, wil ik niet vooruitlopen op het oordeel van het OM of in dit geval sprake is van grafschennis. Overigens geldt in zijn algemeenheid dat er onderscheid bestaat tussen gedragingen die naar maatstaven van fatsoen en moraal als onbehoorlijk worden beschouwd, en gedragingen die daarnaast ook vallen onder een strafrechtelijke verbodsbepaling. De redenering dat uit het feit dat een bepaalde gedraging niet strafrechtelijk verboden is, zonder meer moet worden afgeleid dat deze maatschappelijk aanvaardbaar is, kan ik daarom niet volgen.
Bent u bereid te bevorderen dat een wetsvoorstel naar de Kamer gezonden wordt waarin de strafbaarstelling van grafschennis verruimd wordt?
Zie antwoord vraag 2.
De dreigende uitzetting van een Armeens gezin |
|
Maarten Hijink , Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de dreigende uitzetting van Ljowa en zijn familie?1
Zoals uw Kamer bekend kan ik niet ingaan op individuele zaken. In het algemeen geldt dat aanvragen die worden ingediend op basis van de Afsluitingsregeling Langdurig Verblijvende Kinderen (Afsluitingsregeling) worden getoetst aan de voorwaarden zoals die zijn neergelegd in paragraaf B9/6 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Het al dan niet in Nederland geboren zijn is hierbij geen afzonderlijke voorwaarde. Indien er aan de voorwaarden wordt voldaan en er geen contra-indicaties voor verblijfsaanvaarding bestaan, wordt er een verblijfsvergunning op grond van de Afsluitingsregeling verleend aan de hoofdpersoon en aan zijn of haar gezinsleden. Indien er geen verblijfsrecht kan worden verleend op grond van de Afsluitingsregeling wordt aanvullend getoetst of de verblijfsweigering in strijd is met artikel 8 EVRM. Als dit niet zo is wordt er geen verblijfsvergunning verleend en dient het gezin uit Nederland te vertrekken.
Waarom vindt u, via de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND), dat dit gezin moet worden uitgezet terwijl de kinderen hier zijn geboren en opgegroeid en de familie feitelijk onder het zogenaamde kinderpardon valt?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom kan de IND de procedurele fout niet herstellen en het gezin tegemoetkomen, aangezien zij aantoonbaar onder het kinderpardon vallen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van Defence for Children die constateert dat sprake is van willekeur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik deel deze mening niet. Ik kan en ga zoals u weet niet in op de individuele zaak. Meer algemeen geldt dat indien een beroep wordt gedaan op een zaak waarin sprake zou zijn van eenzelfde situatie en gelijke omstandigheden en waarin wél een verblijfsvergunning is verleend, dit aanleiding kan zijn om op grond van het gelijkheidsbeginsel eenzelfde beslissing te nemen. Om te beoordelen of er sprake is van een gelijke situatie beoordeelt de IND het volledige dossier. Uit die zorgvuldige beoordeling kan blijken dat er geen sprake is van eenzelfde situatie en gelijke relevante omstandigheden. Een uitzondering hierop geldt in het geval van een ambtelijke misslag, het gelijkheidsbeginsel strekt niet zo ver dat een ambtelijke misslag moet worden herhaald. Overigens kan de rechter ook toetsen of er gehandeld wordt in strijd met het gelijkheidsbeginsel indien dit wordt aangevoerd.
Bent u het eens dat u juist voor dit soort gevallen een discretionaire bevoegdheid zou moeten hebben?
Nee, ik ben het daar niet mee eens. In de Afsluitingsregeling zijn voorwaarden gesteld, een groot deel hiervan was ook al van toepassing in de regelingen die vóór de Afsluitingsregeling van toepassing waren, namelijk de Overgangsregeling en de Definitieve Regeling. Het niet hebben voldaan aan de voorwaarden voor een verblijfsregeling betekent niet direct dat een discretionaire bevoegdheid uitkomst zou bieden. Het is immers inherent aan het stellen van voorwaarden voor verblijf dat er ook aanvragen zullen zijn die niet voldoen.
Het doel van het omvormen van de discretionaire bevoegdheid was het ontmoedigen van (langdurig) verblijf na afwijzing van een verblijfsaanvraag. Hierbij is het van belang om prikkels die verblijf in Nederland verlengen te verminderen. Het destijds ingerichte stelsel leidde ertoe dat een vreemdeling tot het allerlaatste moment nog kon hopen op een verblijfsvergunning. Dit acht ik nog steeds ongewenst.
Bent u bereid de IND opnieuw naar deze zaak te laten kijken? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd kan ik niet ingaan op individuele zaken. In het algemeen geldt dat er in principe niet opnieuw naar zaken wordt gekeken zodra de verblijfsprocedure, inclusief een eventuele bezwaar- en (hoger) beroepsprocedure, is afgerond.
De tv-uitzending Radar ‘De rol van de gerechtsdeurwaarder’ |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de tv-uitzending van Radar van 18 oktober jl. over «De rol van de gerechtsdeurwaarder» met als aanleiding de Lekdetectiecentrale en Rijken Gerechtsdeurwaarder in Den Bosch?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit soort praktijken absoluut niet mogen voorkomen?
Ja, voor zover het daadwerkelijk gaat om een gerechtsdeurwaarder die willens en wetens een dubieuze vordering probeert te incasseren vind ik dat dit absoluut niet kan en mag.
Wat vindt u ervan dat deze gerechtsdeurwaarders werken in opdracht van een bedrijf dat achteraf annuleringskosten vraagt, gezien het feit dat het om een beëdigd ambtenaar gaat met speciale gerechtelijke taken?
De gerechtsdeurwaarder speelt geen rol in een overeenkomst die tussen partijen wordt gesloten. Partijen zijn daarin immers vrij. Wanneer een van beide partijen vervolgens van mening is dat de ander de overeenkomst niet nakomt, kan deze hierop actie ondernemen door bijvoorbeeld het opstarten van een incassoprocedure – daarvoor kan een gerechtsdeurwaarder worden ingeschakeld. Als de vordering wordt betwist, is het aan de schuldeiser om deze voor te leggen aan de rechter om te oordelen of een partij terecht claimt een vordering te hebben op de andere partij.
Wat zijn de mogelijkheden voor de mensen die hierdoor worden getroffen? Zou u hen adviseren om het bedrag in eerste instantie te betalen?
Laat ik vooropstellen dat ik geen algemeen geldend advies kan geven over wat mensen in een individueel geval zouden moeten doen. Zoals ik in antwoord op vragen van het lid Van Nispen (SP), Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1075, aangeef, moet eenieder die zich geconfronteerd ziet met een vordering die hij/zij niet herkent, zich kunnen verweren daartegen. Dat kan door eerst contact te zoeken met het bedrijf, de incassodienstverlener of gerechtsdeurwaarder. Een dergelijk verweer dient door de schuldeiser, incassodienstverlener en deurwaarder in behandeling te worden genomen. De schuldenaar dient vervolgens een reactie te ontvangen op zijn verweer. Als dit niet tot een gezamenlijke oplossing leidt en de schuldeiser blijft van mening dat het een vordering heeft op de schuldenaar, dan is het vervolgens aan de schuldeiser, als eisende partij, om bij de rechter te bewijzen dat er sprake is van een toewijsbare vordering. De schuldenaar wordt dan gedagvaard en kan zich bij de kantonrechter verweren.
Ik zet me ervoor in dat schuldeisers en schuldenaren in een zo vroeg mogelijk stadium contact met elkaar hebben over de herkomst en hoogte van de vordering en de betalingsmogelijkheden hierbij. Juist door de focus op een minnelijke oplossing van schulden voorkomen we dat schulden gejuridiseerd worden en zowel schuldeisers als schuldenaren de gang naar de rechter moeten maken met alle daartoe bijkomende kosten. Er zijn verschillende mogelijkheden waarmee schuldenaren, zowel personen als bedrijven, gratis informatie kunnen vinden over het traject van minnelijke incasso of een vordering die zij niet (h)erkennen. Denk bijvoorbeeld aan voorbeeldbrieven, toegang tot verschillende gemeentelijke initiatieven voor snelle hulp bij het betwisten van een schuld en natuurlijk hulp van het Juridisch Loket. Niet alles hoeft via een advocaat of rechtsbijstandverzekering te lopen.
Specifiek bij deurwaarders gaat het vaak om mensen met minder doenvermogen en minder middelen die te maken krijgen met deze praktijken, wat kunt u samen met de branche doen om deze mensen te helpen, het melden makkelijker te maken en tot een oplossing te komen? En specifiek voor deze mensen in de tv-uitzending van Radar?
Zoals ik aangaf in mijn antwoord op vraag 4 treed ik niet in een specifieke individuele casus, zoals aan de orde in de tv-uitzending van Radar.
Wat betreft het doenvermogen van schuldenaren heeft het kabinet met de Brede Schuldenaanpak een pakket aan maatregelen getroffen, die schuldenaren weerbaarder moeten maken. Zo worden mensen op een laagdrempelige manier gestimuleerd om snel hulp te zoeken bij financiële problemen (o.a. door de campagne ‘De eerste stap helpt je verder? en de Nederlandse Schuldhulproute), is er aandacht voor laaggeletterdheid (programma Tel mee met Taal) en zijn er aanvullende maatregelen die rekeninghouden met het doenvermogen van mensen. De gerechtsdeurwaarders leveren op dit terrein ook een belangrijke bijdrage door te verwijzen naar schuldhulpverlening of andere hulpverleners. Voorbeeld is ook de verwijsindex schuldhulpverlening (VISH), een initiatief van de gerechtsdeurwaarders en de NVVK, waarbij de gerechtsdeurwaarders het mogelijk hebben gemaakt dat in een vroeg stadium bij hen bekend wordt of iemand in de schuldhulpverlening zit.2
Wat kunnen mensen doen om onder deze omgekeerde bewijslast uit te komen?
Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Hoe dient een dergelijk proces rondom betwiste vorderingen te verlopen en hoe vindt u dat de desbetreffende gerechtsdeurwaarder in de tv-uitzending van Radar heeft gehandeld?
Ik kan geen uitspraken doen over een individuele zaak. Voor het proces van een betwiste vordering verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat dit gaat over ongeoorloofde druk of het verkondigen van onwaarheden zoals beschreven onder artikel 8 en artikel 12 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders?
Van ongeoorloofde druk zoals bedoeld onder artikel 8 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders is sprake wanneer er druk wordt uitgeoefend door het aankondigen van maatregelen, welke de gerechtsdeurwaarder niet uit hoofde van zijn opdracht, de wet en de hem verstrekte titel daadwerkelijk kan nemen. Conform mijn antwoord op vraag 4 onthoud ik mij van een oordeel of in deze individuele casus sprake is geweest van ongeoorloofde druk.
Op welke manier wordt er precies toezicht gehouden op gerechtsdeurwaarders en wat zou dat toezicht in deze gevallen kunnen betekenen?
Het Bureau Financieel Toezicht (hierna: BFT) houdt integraal onafhankelijk toezicht op de gerechtsdeurwaarders.
Dit toezicht bestaat uit zowel financieel toezicht als toezicht op de kwaliteit en integriteit. Het toezicht bij gerechtsdeurwaarders wordt uitgevoerd door de beoordeling van periodiek (per kwartaal) ingediende financiële gegevens en door onderzoeken ter plaatse. Deze toetsingen leidden tot risico-indicaties en risico-classificaties. De onderzoeken zijn gericht op o.a. financieel kwetsbare kantoren en toezicht op de derdengeldenrekeningen. Maar ook is er toezicht op speciale thema’s, zoals het in rekening brengen van onterechte kosten dan wel het maken van onnodige kosten. Een gerechtsdeurwaarder dient namelijk nauwgezet en zorgvuldig te handelen in financiële aangelegenheden. Hij maakt geen onnodige kosten. Uiteindelijk kunnen vanuit het toezicht geconstateerde normschendingen leiden tot een tuchtklacht bij de Kamer voor gerechtsdeurwaarders. Daarnaast kan een belanghebbende zich op laagdrempelige wijze richten tot de tuchtrechter wanneer deze van mening is dat er bijvoorbeeld sprake is van ongeoorloofde druk.
Hoe kijkt u in het licht van de tv-uitzending van Radar naar de genomen stappen om het verdienmodel van deurwaarders te beperken bij het onnodig verrichten van extra handelingen? Draagt dit voorbeeld bij aan een maatschappelijk verantwoord (buiten) gerechtelijk incassostelsel?
Het verdienmodel van gerechtsdeurwaarders is -voor zover dat mogelijk is in verband met de mededingingsregels- aan regelgeving onderworpen. Zie bijvoorbeeld de Verordening die de grenzen reguleert aan tariefmodellen van gerechtsdeurwaarders.3
Wat betreft het maatschappelijk verantwoord incasseren heb ik uw Kamer, mede namens de Staatssecretaris van SZW, bij brief van 3 november jl. geïnformeerd over de gesprekken die hebben plaatsgevonden in het kader van de uitwerking van de motie Van Beukering-Huijbregts c.s.4 Die motie verzocht het kabinet om te kijken naar het huidige stelsel van maatschappelijk verantwoorde incasso- en deurwaardersactiviteiten en partijen hierbij te consulteren. De partijen zelf hebben een paper met tien punten meegegeven. In mijn brief zijn acties genoemd die dit jaar al in gang worden gezet en aangekondigd dat schulden een thema is dat, zeker gelet op de post-corona gevolgen, de komende jaren aandacht blijft vragen. De verschillende rollen van de gerechtsdeurwaarder en de perceptie bij schuldenaren worden meegenomen in deze verdere uitwerking.5
Deelt u de analyse dat uit dit voorbeeld ook blijkt dat een incasso voorafgaand aan een gerechtelijk traject, maar uitgevoerd door de gerechtsdeurwaarder mensen grote schrik aan kan jagen? Vindt u dat het voor mensen altijd duidelijk genoeg is welke instrumenten een (gerechts)deurwaarder wanneer mag inzetten?
Nee, deze mening deel ik niet. Zoals ik ook bij de beantwoording van de vragen van het lid van Nispen (SP), Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1075 heb aangegeven, kan ik mij voorstellen dat wanneer niet duidelijk zou zijn in welke hoedanigheid een gerechtsdeurwaarder zijn taken in een specifiek geval uitoefent, dit tot verwarring kan leiden bij een consument. Gerechtsdeurwaarders dienen vanuit de geldende beroeps- en gedragsregels zeer zorgvuldig te communiceren naar schuldenaren. Zij mogen geen maatregelen aankondigen aan iemand, die zij gezien de fase van de vordering en de rol die zij dan vervullen, niet mogen treffen. Wanneer een gerechtsdeurwaarder dat wel doet en daarmee oneigenlijke druk uitoefent, is de betreffende gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk aansprakelijk.
In aanvulling op hetgeen reeds bij of krachtens de Gerechtsdeurwaarderswet geldt voor de beroepsgroep, gelden straks ook voor de gerechtsdeurwaarders die incassowerkzaamheden verrichten de kwaliteitseisen die aan de incassodienstverlening worden gesteld. Het wetsontwerp Wet kwaliteit incassodienstverlening (Wki) waarin deze kwaliteitseisen zijn opgenomen, ligt ter behandeling in uw Kamer. Zo is onder meer als eis opgenomen dat een incassodienstverlener alle relevante informatie aan zowel schuldenaren als schuldeiser verstrekt en in de communicatie en omgang met deze betrokken partijen transparant, ondubbelzinnig, herkenbaar en correct is. Bij algemene maatregel van bestuur worden nog nadere regels hieromtrent vastgesteld.
Pogingen van een schuldeiser om via een incassodienstverlener of gerechtsdeurwaarder zaken eerst minnelijk te regelen, past juist bij wat maatschappelijk mag worden verwacht. Een voorbeeld hiervan is het treffen van een betalingsregeling of een laatste aanschrijving voordat een dagvaarding wordt uitgebracht. Wanneer een gerechtsdeurwaarder dreigt met maatregelen waarvoor geen (wettelijke) grondslag is of geen toestemming is verkregen van de opdrachtgever kan hierover een klacht ingediend worden bij de tuchtrechter.
Deelt u de mening dat het uitvoeren van incassotaken voor commerciële partijen door gerechtsdeurwaarders een bepaald spanningsveld oplevert?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u aangeven hoe het staat met het onafhankelijke tuchtrecht van deze beroepsgroep, wat de cijfers zijn met betrekking tot gegronde klachten, betwiste vorderingen en onzorgvuldig handelen?
Gerechtsdeurwaarders hebben in 2020 1.770.400 ambtshandelingen verricht.6 Dat is een deel van het totaal aan werkzaamheden dat de gerechtsdeurwaarder verricht en waarover potentieel een klacht kan worden ingediend. Hierbij dient opgemerkt te worden dat tuchtklachten ook ingediend kunnen worden voor de nevenactiviteiten die naast de ambtshandelingen verricht worden. Uit de cijfers van de Kamer voor gerechtsdeurwaarders blijkt dat in 2020 623 nieuwe klachten zijn geregistreerd, waaronder negen door het BFT.7 605 zaken werden dat jaar afgehandeld door de Kamer. In die zaken waar sprake was van een gegrondverklaring zijn de volgende maatregelen opgelegd: 12 waarschuwingen, 16 berispingen, 6 geldboetes, 5 schorsingen, 4 ontzettingen uit het ambt en 5 gegrondverklaringen zonder oplegging van een maatregel.
Is er wat u betreft sprake van voldoende rechtsbescherming voor mensen die te maken hebben met incasso en gerechtsdeurwaarders?
Ja. Ik verwijs u naar mijn antwoord op de vragen 8 en 9 op vragen van het lid Van Nispen (SP), Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1075.
Hoe staat het met de aanpak van frauderende gerechtsdeurwaarders?
In de gevallen dat daar sprake van zou zijn, ligt dat toezicht bij het BFT en voor het tuchtrechtelijk oordeel bij de Kamer voor gerechtsdeurwaarders.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat Armoede- en Schulden van 11 november 2021?
Het commissiedebat Armoede en Schulden is verzet naar 15 december 2021. Deze vragen worden daarvoor beantwoord.
De complexe schadevergoeding van benadeelden in strafzaken |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de rechter op 18 december 2020?1
Ja.
Wat is uw reactie op de constatering van de rechter dat artikel 335 Strafvordering (Sv) geen ruimte biedt in een tussenvonnis de schuldvraag te beantwoorden en daarna pas te kijken naar de vorderingen van de benadeelde partijen?
Ik stel vast dat de rechter met zijn constatering aansluit bij de wetsgeschiedenis.
Artikel 335 Sv bepaalt: «Behoudens toepassing van artikel 333, doet de rechtbank over de vordering van de benadeelde partij uitspraak gelijktijdig met de einduitspraak in de strafzaak.» Dit artikel is in zijn huidige vorm vastgesteld bij wet van 23 december 1992 tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven en andere wetten met voorzieningen ten behoeve van slachtoffers van strafbare feiten (Stb. 1993, 29). De memorie van toelichting merkt ten aanzien van het artikel op:
«Volgens dit artikel is de rechtbank, behoudens toepassing van artikel 333, verplicht gelijktijdig met de einduitspraak in de strafzaak zich uit te spreken over de civiele vordering. De rechter dient derhalve twee zelfstandige beslissingen te nemen die vervolgens in één strafvonnis worden neergelegd.»
Denkt u ook dat het in sommige strafzaken kan helpen eerst de schuldvraag te beantwoorden en daarna pas naar de vorderingen van de benadeelde partijen te kijken? Bijvoorbeeld vanwege spijtoptanten die na het vaststellen van de schuldvraag wel bereid zijn om mee te werken aan de schadevergoeding, kunt u uw antwoord toelichten?
De rechter kan bepalen dat de vordering van een benadeelde partij niet ontvankelijk is als de behandeling van de vordering naar zijn oordeel een onevenredige belasting oplevert voor het strafgeding (artikel 361, derde lid, Sv). Het is in het belang van de benadeelde partij dat niet-ontvankelijkverklaringen zo veel mogelijk worden voorkomen. Ook de rechtbank Rotterdam onderkent dit belang; zo blijkt uit de uitspraak. Ik leid uit het vonnis af dat de door de rechtbank gesuggereerde innovatieve aanpak tot doel heeft niet-ontvankelijkverklaring te voorkomen en tevens de verdachte voldoende gelegenheid te bieden de vorderingen te betwisten.
Om in deze behoefte te voorzien is in het wetsvoorstel tot vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering (in een voorlopige vorm) de mogelijkheid opgenomen om vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partij af te splitsen van de hoofdzaak en in een afzonderlijke procedure in het strafrecht te behandelen. De behandeling van de vordering vindt in dat geval plaats na de uitspraak van het eindvonnis in de strafzaak. Afzonderlijke behandeling in een aparte schadevergoedingskamer moet behandeling in het strafproces mogelijk maken in gevallen waarin volgens de huidige regeling de vordering van een benadeelde partij niet ontvankelijk zou worden verklaard.
Ten aanzien van de afzonderlijke behandeling werd van verschillende zijden aangevoerd dat de introductie van een afgesplitste procedure alleen zinvol zou zijn als ook de voorschotregeling van toepassing zou worden verklaard. De regering heeft aan het WODC een onderzoeksopdracht gegeven om na te gaan wat de publieke kosten zouden zijn van toepassing van de voorschotregeling op de voorgestelde afgesplitste schadevergoedingsprocedure. Als het resultaat van dit onderzoek bekend is, of in een later stadium, kan een beslissing worden genomen over de mogelijkheid om de voorschotregeling toe te passen bij de afgesplitste procedure. De consequenties van deze beslissing zullen worden verwerkt in het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Het wetsvoorstel tot vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering ligt momenteel voor advies bij de Afdeling advisering van de Raad van State.
Gezien de geschetste stand van zaken ten aanzien van het genoemde wetsvoorstel vind ik het niet opportuun om nu voor te stellen in de wet de mogelijkheid op te nemen om door middel van een tussenvonnis eerst de schuldvraag te beantwoorden en daarna pas naar de vorderingen van de benadeelde partijen te kijken. Ik verwacht dat het voorstel voor de afgesplitste procedure tegemoetkomt aan het gesignaleerde probleem.
Denkt u ook dat het wijzen van een tussenvonnis een brug kan slaan tussen eenvoudige schadevergoedingen die tegelijk met het eindvonnis kunnen worden toegewezen en complexe schadevergoedingen die door de schadevergoedingskamer dienen te worden beoordeeld, zoals het adviesrapport van de commissie Donner adviseert?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
De in het wetsvoorstel voor het nieuwe Wetboek van Strafvordering voorgestelde afgesplitste procedure, waarbij een schadevergoedingskamer complexe vorderingen beoordeelt, kan een goede voorziening bieden voor gevallen waarin de strafrechter nu geen uitkomst kan bieden aan de benadeelde partij.
Ik heb geen redenen om te concluderen dat er – in aanvulling op deze voorziening voor een afgesplitste procedure – behoefte is aan een brug tussen eenvoudige vorderingen tot schadevergoeding die tegelijk met het eindvonnis in de strafzaak kunnen worden toegewezen en complexe vorderingen tot schadevergoeding die door de schadevergoedingskamer dienen te worden beoordeeld.
In het rapport van de Commissie onderzoek stelsel schadevergoeding voor slachtoffers van strafbare feiten («Commissie Donner») wordt een voortgezette behandeling van complexe vorderingen binnen het strafproces bepleit. Het rapport (blz. 99) wijst daarbij onder meer op het voorstel in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering. Ook de suggestie van de rechtbank Rotterdam komt aan de orde en het rapport zegt daarover dat deze slechts een oplossing zou bieden indien het enkel om een kwestie van tijd gaat. «Ontkoppeling of koppeling op afstand biedt echter geen oplossing indien nadere bewijsvoering of getuigen-deskundigen nodig zijn».
Het is belangrijk om goed af te wegen of een afgesplitste procedure en de instelling van een schadevergoedingskamer kunnen worden gerealiseerd. Dit vergt niet alleen zorgvuldige wetgeving, maar vraagt ook voorbereidingen met het oog op invoering in de praktijk van het strafrecht. De modernisering van het Wetboek van Strafvordering biedt daarvoor het passende kader. Ik vind het nu niet aan de orde om daarop vooruit te lopen met een voorstel voor een mogelijkheid om door middel van een tussenvonnis de vordering van de benadeelde partij pas na een schuldigverklaring te behandelen.
Deelt u de mening dat aanvullend daarop de mogelijkheid van een tussenvonnis wel degelijk een toegevoegde waarde kan hebben, naast het bestaan van een schadevergoedingskamer voor de echt complexe zaken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de mogelijkheid van een tussenvonnis op te nemen in de wet, omdat er situaties denkbaar zijn waar dit zowel voor de effectieve rechtspleging als voor het slachtoffer meerwaarde kan hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘OM sluit geheime deal met voormalige topaanklagers’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met dit bericht?1
Ja.
Bent u door het openbaar ministerie (OM) op de hoogte gesteld over het feit dat het OM met de leugenachtige ontslagen van voormalig procureur-generaal Marc van Nimwegen en hoofdofficier van justitie Marianne Bloos tot een geheime overeenkomst is gekomen alle procedures die tegen hen liepen te staken? Zo ja, op welk moment was u van deze deal op de hoogte?
Na het vonnis van de rechtbank Den Haag van 3 februari 2021 zijn het OM en de heer van Nimwegen en mevrouw Bloos in gesprek gegaan om te verkennen of tot een afspraak gekomen kon worden over het beëindigen van alle lopende procedures. Deze waren onder meer gericht tegen de leden van de commissie Fokkens respectievelijk tegen het OM. Mijn departement is door het OM geïnformeerd over het verloop van die gesprekken. Ik was al doende op de hoogte.
Wat is de reden dat deze kwestie middels een geheime overeenkomst is afgehandeld?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, hebben het OM en de heer Van Nimwegen en mevrouw Bloos in het vonnis de rechtbank Den Haag van 3 februari 2021 aanleiding gezien om met elkaar in gesprek te gaan. Dit heeft geleid tot de bedoelde overeenkomst. De afspraken die de heer van Nimwegen en mevrouw Bloos met het OM gemaakt hebben, betreffen de relatie tussen werknemer en werkgever. De daarin gemaakte afspraken hebben een personeelsvertrouwelijk karakter en derhalve kunnen door mij geen uitspraken worden gedaan over de inhoud van de afspraken.
Klopt het dat deze geheime deal is onttrokken uit het budget voor misdaadbestrijding? Zo nee, waarom niet? Uit welk budget is deze deal dan bekostigd?
Zonder mij uit te spreken over de precieze afspraken, kan ik u melden dat er geen afspraken zijn gemaakt die binnen het OM ten laste komen van budget dat is begroot voor de misdaadbestrijding. Het OM heeft mij laten weten dat de gemaakte afspraken geen effect hebben op het aantal zaken dat het OM kan doen en evenmin op het aantal officieren van justitie dat daarvoor kan worden ingezet.
Wat was het bedrag van deze geheime deal?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 3.
Bent u het eens dat deze geheime deal een klap in het gezicht is van al die OM-medewerkers die wél integer hun werkzaamheden verrichten en jarenlang hebben geleden onder het leugenachtige, intimiderende en seksistische gedrag van deze hoofdpersonen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is aan het College van Procureurs-Generaal als werkgever om afspraken te maken met (ex) werknemers. Partijen hebben besloten alle procedures te staken en zich op de toekomst te richten. Ik zie het belang van het afronden van de kwestie, zodat alle betrokkenen vooruit kunnen kijken. Daar komt bij dat sprake is van een bindende overeenkomst. Ik verwijs u ook naar mijn antwoord op de vragen 3, 4 en 5.
Bent u bereid deze geheime deal betaald met belastinggeld terug te draaien en eventueel uitbetaalde bedragen terug te vorderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen gaat u nemen om de cultuur van intrinsieke onbetrouwbaarheid, corruptie en handjeklap bij het OM te veranderen?
Naar aanleiding van het rapport van de Onderzoekscommissie Openbaar Ministerie (de commissie Fokkens) heeft het OM een plan van aanpak opgesteld waarin is aangegeven hoe invulling wordt gegeven aan de diverse aanbevelingen van de commissie Fokkens. Dit plan van aanpak heb ik uw Kamer op 6 juni 2019 doen toekomen (Kamerstuk 28 844, nr. 182). Met betrekking tot het verbeteren van de integriteit ging het om het aansluiten bij en handelen naar de gedragscode Integriteit Rijk, het versterken van het Bureau Integriteit OM en het gelijk behandelen van integriteitsschendingen.
Sindsdien heb ik uw Kamer aan de hand van de voortgangsrapportages van het College van procureurs-generaal periodiek geïnformeerd over de uitvoering van het plan van aanpak (brieven van 17 oktober 2019, 7 mei 2020, 25 september 2020 en 30 april 2021 / Kamerstuk 28 844, nrs. 191, 213, 219 en 228). Ook in de Jaarberichten van het OM over 2019 en 2020 besteedde het College uitvoerig aandacht aan het werk aan het plan van aanpak (Kamerstuk 28 844, nr. 214 en 229). De naar aanleiding van de genoemde aanpak door het OM ingestelde Visitatiecommissie heeft geen structurele problematiek met betrekking tot integer gedrag aangetroffen.
De interpretatie van de grondwettelijke bepalingen inzake het erfelijk koningschap, met name de artikelen 24 en 25. |
|
Roelof Bisschop (SGP), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op schriftelijke vragen van kamerleden van de VVD (2021Z16178) en de PvdA (2021Z16100) waarin u stelt «dat de erfopvolger ook kan trouwen met een persoon van hetzelfde geslacht en geen beletsel ziet voor een toestemmingswet voor een huwelijk van een erfopvolger met een persoon van hetzelfde geslacht.»? Onderkent de regering dat juist de indiending van een toestemmingwet zélf die fundamentele spanning oproept met het gesloten systeem van erfopvolging en op die manier «de staatkundig gewenste zekerheid omtrent de erfopvolging» frustreert?
Het doel van de artikelen 24 en verder van de Grondwet is om op objectieve en eenduidige gronden vast te stellen op wie het koningschap van rechtswege overgaat en hierdoor de staatkundig gewenste zekerheid te bereiken omtrent de erfopvolging. Een belangrijk onderdeel van deze grondwettelijke regeling is artikel 28 van de Grondwet. Op grond van dat artikel doet de Koning die een huwelijk aangaat buiten bij de wet verleende toestemming, daardoor afstand van het koningschap en is iemand die het koningschap van de Koning kan beërven en een zodanig huwelijk aangaat – met de uit dit huwelijk geboren kinderen en hun nakomelingen – van de erfopvolging uitgesloten. Of er wel of niet een toestemmingswet tot stand gekomen is, is uiteindelijk een objectief waarneembaar gegeven. De totstandkoming zelf kent uiteraard een subjectief element.
De Grondwet laat het immers aan de wetgever om in een voorkomend geval de afweging te maken of toestemming wordt verleend en laat het aan de wetgevende organen om te bepalen welke overwegingen daarbij worden betrokken. In antwoord op de eerder gestelde vragen heeft het kabinet aangegeven dat het kabinet vindt dat de erfopvolger ook kan trouwen met een persoon van hetzelfde geslacht en geen beletsel ziet voor een toestemmingswet voor een huwelijk van een erfopvolger met een persoon van hetzelfde geslacht. Het kabinet ziet dus niet dat een troonopvolger of de Koning afstand zou moeten doen van de troon wanneer hij/zij zou willen trouwen met een partner van hetzelfde geslacht. Als gezegd is het in een concreet geval aan zowel de regering als de beide Kamers, als wetgever, om een besluit te nemen over de toestemming.
Hoe geeft de regering zich rekenschap van het feit dat bij de behandeling van de «Wet openstelling huwelijk» Staatssecretaris van Justitie Job Cohen namens het kabinet nadrukkelijk stelde «...dat bij een koninklijk huwelijk, gelet op het erfelijk koningschap, het kunnen krijgen van kinderen een essentieel element is van het huwelijk»? Waarom zou dit standpunt over essentiële elementen van huwelijk en erfopvolging nadien wezenlijk anders zijn?
De toenmalige Staatssecretaris van Justitie heeft bij de parlementaire behandeling van de wetsvoorstellen Wet openstelling huwelijk voor paren van gelijk geslacht en Wet adoptie door personen van hetzelfde geslacht naar aanleiding van vragen uit die Kamer gesteld dat het begrip huwelijk in de Grondwet wordt gebezigd in de betekenis van een huwelijk tussen personen van verschillend geslacht, vanwege de band tussen huwelijk en geboorte en het erfelijk karakter van het koningschap. De slotconclusie van de Staatssecretaris bij de mondelinge behandeling van de wetsvoorstellen in de Eerste Kamer was uiteindelijk evenwel minder stellig. De Staatssecretaris concludeerde hier dat de precieze gevolgen van het aangaan van een huwelijk met iemand van gelijk geslacht door een erfopvolger niet precies te overzien zijn (Handelingen I 2000/2001, nr. 15, p. 671).
Sinds de behandeling van de hiervoor genoemde wetsvoorstellen is het familierecht gewijzigd. Zoals in de antwoorden op de eerder gestelde vragen reeds is opgemerkt, biedt het moderne familierecht veel ruimte aan het maatschappelijk leven voor het (doen) vestigen van familierechtelijke betrekkingen. Het is onvermijdelijk dat er fundamenteel een spanning is met het gesloten systeem van erfopvolging in de Grondwet, dat juist beoogt om op objectieve en eenduidige gronden vast te stellen op wie het koningschap overgaat. Het is duidelijk wie Koning is en wie hem opvolgt. In het kader van de behandeling van een toekomstige toestemmingswet kan door de regering en beide Kamers zo nodig nader stil worden gestaan bij de afstammingsrechtelijke positie van kinderen geboren uit het desbetreffende huwelijk in relatie tot het dan geldende afstammingsrecht.
Kan de regering bevestigen dat de opvatting van het toenmalige kabinet ook werd onderschreven door erkende deskundigen op het gebied van het constitutioneel recht en de Raad van State?
Het kabinet kan dit niet bevestigen. Zoals in het antwoord op vraag 2 is opgemerkt, speelde de discussie zich af tijdens de parlementaire behandeling van de hiervoor genoemde wetsvoorstellen. De Raad van State is hierover destijds niet opnieuw gehoord. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt evenmin dat hierover advies is ingewonnen van anderen.
Waarom meent u nu dat met een verwijzing naar een eventueel debat over een toestemmingswet volstaan kan worden, terwijl de grondwetgever nog niet uitging van het bestaan van het huwelijk voor paren van gelijk geslacht en het kabinet bij invoering van de mogelijkheid van dit huwelijk duidelijk de beperkingen aangaf als het gaat om het erfelijk koningschap? Is het de koninklijke weg om inbreuken op een eeuwenoude constitutionele traditie op deze manier af te doen?
Zoals in het antwoord op vraag 1 reeds is opgemerkt, laat de Grondwet het aan de wetgever om de afweging te maken of toestemming wordt verleend voor een huwelijk van de Koning of een mogelijke troonopvolger. Met de antwoorden op de eerder gestelde vragen wordt niet vooruitgelopen op de inhoudelijke afweging die de wetgever in een voorkomend geval zal maken, maar wordt het standpunt van dit kabinet verwoord met betrekking tot de vraag of een troonopvolger of de Koning afstand zou moeten doen van de troon wanneer hij/zij zou willen trouwen met een partner van hetzelfde geslacht.
Onderschrijft de regering dat een geheel andere uitleg van de Grondwet dan die van de Grondwetgever op een cruciaal punt als de erfopvolging van het staatshoofd, meer en nadere onderbouwing behoeft dan slechts in de beantwoording van schriftelijke vragen vanuit de Tweede Kamer? Welke adviezen liggen eraan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 4.
Is het mogelijk om deze vragen te beantwoorden voor aanvang van de mondelinge behandeling in de Tweede Kamer van de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?
Ja.
De bescherming van de privacy en het gebruik van een front-facing camera op de zelfscanner van de Albert Heijn |
|
Lammert van Raan (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat er zelfscanners van de Albert Heijn zijn uitgerust met een front-facing camera?
Ja, Albert Heijn heeft laten weten dat het sinds 2019 een model handscanner gebruikt met aan de voorkant een cameralens. Deze camera staat uit. Naast dit model handscanner staan klanten als alternatief ter beschikking de eigen telefoon, de zelfscankassa’s of het reguliere afrekenen bij een kassamedewerker.
Kunt u bevestigen dat het bedrijf dat deze scanners verkoopt deze scanners aanbeveelt omdat ze gezichtsherkenning mogelijk maken waarmee klanten geïdentificeerd kunnen worden?1
Uit informatie op de website van de fabrikant blijkt dat bij de productspecificaties de technische mogelijkheden worden beschreven. Gezichtsherkenning wordt vermeld als een van de toepassingen waarvoor de camera aan de voorkant van deze handscanner kan worden gebruikt.2
Is u bekend of er op enige wijze gebruik gemaakt wordt van gezichtsherkenning binnen de winkels van Albert Heijn of enige andere supermarkt (structureel dan wel experimenteel)? Bent u bereid na te gaan of dit gebeurd? Indien het gebeurd kun u aangeven waar en waarom?
Bij brief van 5 juni 2020 heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) de supermarkten gewezen op de regels voor gezichtsherkenning in de winkels.3 Er zijn mij geen signalen bekend dat supermarkten sindsdien, in weerwil van deze regels, gebruik maken van gezichtsherkenningstechnologie.
Op welke rechtsgrond kan Albert Heijn of enige andere supermarkt zich baseren als zij besluiten gezichtsherkenning in te zetten?
Het is juist dat de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) de verwerking van biometrische gegevens alleen toestaat in gevallen waarin onomwonden vrijelijke expliciete toestemming wordt verleend òf wanneer er redenen van zwaarwegend algemeen belang zijn om gezichtsherkenning toe te passen voor authenticatie of beveiligingsdoeleinden. Bij dat laatste kan inderdaad worden gedacht aan het beveiligen van een kerncentrale. In reactie op het rapport «Op het eerste gezicht» van 5 februari jl.4 heb ik uw Kamer aangekondigd dat deze voorwaarden ook in de Uitvoeringswet AVG (UAVG) duidelijker zullen worden verwoord. Dit gebeurt in het wetsvoorstel tot wijziging van de UAVG, dat voorziet in een wijziging van artikel 29 van de UAVG. In de wettekst wordt expliciet opgenomen dat de uitzonderingsgrond van artikel 29 alleen kan worden toegepast wanneer dat nodig is voor een zwaarwegend algemeen belang. Met deze dubbele noodzakelijkheidstoets (noodzakelijk voor de authenticatie of beveiligingsdoeleinden én noodzakelijk omwille van een zwaarwegend algemeen belang), geeft de UAVG beter invulling aan artikel 9, tweede lid, onderdeel g, van de AVG. Het is de planning om het wetsvoorstel dit jaar nog aan te bieden aan de Raad van State.
Kunt u bevestigen dat gezichtsherkenning alleen mag worden ingezet voor authenticatie bij zwaarwegende belangen (bijvoorbeeld de beveiliging van een kerncentrale) of wanneer daar «uitdrukkelijke toestemming» voor gegeven wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het onwenselijk zou zijn wanneer er gezichtsherkenning wordt gebruikt voor het doen van boodschappen? Deelt u de mening dat dit zonder de uitdrukkelijke toestemming van de gebruiker verboden is?
Het wettelijk kader staat niet toe dat zonder uitdrukkelijke toestemming gezichtsherkenning op deze manier wordt gebruikt.
Hoe waarschijnlijk acht u het dat een externe (kwaadwillende) partij toegang zou kunnen krijgen tot de zelfscanners met gezichtsherkenning?
Het is niet aan mij als bewindspersoon om, bij de inzet door bedrijven van apparaten die over technische mogelijkheden beschikken tot het verwerken van biometrische gegevens, inschattingen te maken over de mogelijkheden van toegang door derden. Het is aan de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker de veiligheid te waarborgen, waartoe onder meer artikel 32 van de AVG verplicht.
Deelt u de mening dat het beter zou zijn wanneer er, voor het doen van boodschappen, apparaten gekozen worden die niet in staat zijn tot dit soort analyses van biometrische persoonsgegevens?
Er kunnen verschillende redenen zijn geweest waarom Albert Heijn, maar ook andere supermarktketens, zoals Jumbo, zijn overgegaan tot de aanschaf van dit type handscanner voor het doen van boodschappen.5 Het simpele feit dat apparatuur, zoals in dit geval apparaten voor het doen van boodschappen, over technische mogelijkheden beschikt tot het verwerken van biometrische gegevens maakt het gebruik van deze apparatuur nog niet per definitie ongewenst. In ieder geval zoals beschreven in antwoord op vraag 4 en 5 is de verwerking van biometrische gegevens alleen toegestaan in die gevallen waarin onomwonden expliciete toestemming wordt verleend of wanneer er redenen van zwaarwegend algemeen belang zijn om gezichtsherkenning toe te passen voor authenticatie of beveiligingsdoeleinden. Ook voor de verwerking van andere persoonsgegevens is de AVG onverkort van toepassing.
Wat kunt u doen om te voorkomen dat supermarkten nu of in de toekomst gebruik maken van gezichtsherkenning?
Met de in antwoord 3 genoemde voorlichting door de AP meen ik dat de supermarkten voldoende duidelijk is welke kaders gelden voor de toepassing van gezichtsherkenning. De in antwoord 5 vermelde voorgenomen verduidelijking van de UAVG zal naar mijn verwachting zo nodig bijdragen aan verdere bewustwording.
Opgepakte journalisten bij demonstraties |
|
Peter Kwint , Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Klopt het dat er drie journalisten zijn opgepakt in de afgelopen week bij demonstraties voor een beter klimaatbeleid?1, 2
Ja.
Wat is de toegevoegde waarde van een perskaart als journalisten alsnog opgepakt worden als ze verslag doen van een demonstratie?
Het beschikken over een (politie-)perskaart kent een journalist extra rechten en vrijheden toe. De journalist is echter ook aan (gedrags-)regels gebonden.
Kunt u aangeven welke regels en protocollen er zijn als journalisten kenbaar maken tijdens een aanhouding dat zij journalist zijn? Zijn die in deze gevallen voldoende in acht genomen?
De politie hanteert interne aanwijzingen om de vrijheden en rechten van journalisten te borgen. In gevallen dat de openbare orde verstoord wordt of dreigt te worden verstoord kan de politie overgaan tot aanhouding van de aanwezigen op een bepaalde plaats. Bij grootschalige verstoringen van de openbare orde, of dreigingen hiertoe, kan het zijn dat de journalistieke status van een aanwezige pas later kan worden uitgezocht dan op het moment van aanhouding, waarbij er naderhand een beoordeling plaatsvindt van de aanhouding. In de voornoemde zaken is gebleken dat de aanhouding rechtmatig was. Bij de beoordeling tot vervolging zal de journalistieke status altijd worden meegewogen. In voornoemde zaken is besloten géén verdere vervolging in te stellen.
Bent u het ermee eens dat het belangrijk is in een vrije democratie dat journalisten niet belemmerd worden in een goede uitvoering van hun werk? Hoe beoordeelt u in dat licht deze incidenten?
De journalistieke vrijheid is een groot goed, hier zetten wij ons met volle toewijding voor in. Dit laat onverlet dat er ook grenzen zitten aan de vrijheid van een journalist bij de uitoefening van zijn vak.
Bent u het ermee eens dat het op z’n minst ongelukkig is dat, zeker in een tijd waarin de bedreiging tegen journalisten toeneemt, er in korte tijd journalisten worden opgepakt door de overheid bij de uitvoering van hun werk?
Zie de antwoorden op vraag 2, 3 en 4.
Bent u bereid deze incidenten met onder andere de politie te bespreken in het kader van PersVeilig? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u ons hierover informeren?
De Nederlandse Vereniging van Journalisten, het Genootschap van Hoofdredacteuren, de politie en het openbaar ministerie werken samen in de stuurgroep PersVeilig. In die stuurgroep wordt onder andere gesproken over veiligheidsvraagstukken met betrekking tot journalisten. Ik ga ervan uit dat dit onderwerp daar ook geagendeerd wordt, en dat betrokken daar met elkaar van gedachten wisselen hoe dergelijke situaties op een goede manier aangepakt kunnen worden.