Het bericht 'U en ik werken mee aan de mishandeling van migranten' |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u het NRC-opiniestuk gelezen «U en ik werken mee aan de mishandeling van migranten»?1
Ja.
Bent u het eens dat de Europese Unie (EU) actief bijdraagt aan de marteling en gevangenneming van migranten in Libië? Zo ja, welke acties onderneemt u om de huidige EU-Libië verstandhouding een halt toe te roepen en mensenrechtenschendingen tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Het staat buiten kijf dat de behandeling van migranten en vluchtelingen in Libië, met name in de detentiecentra maar ook daarbuiten, nog altijd zeer verontrustend is. De EU spreekt de verantwoordelijke Libische autoriteiten hier dan ook op aan en Nederland adresseert deze zorgen ook in bilateraal en multilateraal verband, op alle niveaus. Uitgangspunt daarbij is dat de Libische autoriteiten mensenrechten en internationale standaarden dienen te respecteren. De EU en een groot aantal lidstaten, waaronder Nederland, roepen in dit licht op tot het verbeteren van de behandeling van migranten en vluchtelingen na ontscheping en van hun situatie in detentiecentra alsook het beëindigen van arbitraire detentie. Speciale aandacht gaat daarbij uit naar de onmiddellijke vrijlating van vrouwen en kinderen en het verzekeren van toegang tot de detentiecentra voor humanitaire organisaties. Het uiteindelijk doel is sluiting van de detentiecentra.
Daarnaast wordt ingezet op het creëren van alternatieve vormen van opvang, de aanpak van mensensmokkelaars en de criminele netwerken die daarvoor verantwoordelijk zijn en betere samenwerking van Libische autoriteiten met UNHCR en IOM onder andere voor humanitaire evacuaties, hervestiging van vluchtelingen en vrijwillige terugkeer van migranten naar hun land van herkomst.
Wat is uw reactie op het feit dat de EU nog extra vaartuigen aan de Libische kustwacht wil geven voor de zomer, terwijl de investeringen van de EU in de Libische kustwacht al bewezen hebben bij te dragen aan foltering en gevangenschap van migranten?
De EU draagt bij en heeft in het verleden op verschillende manieren bijgedragen aan het trainen en ondersteunen van de Libische kustwacht. Dit omvat onder andere het leveren van vaartuigen aan de Libische kustwacht. Het kabinet vindt het belangrijk dat de EU de Libische kustwacht ondersteunt om de capaciteit op het gebied van grensbeheer, zoek- en reddingscapaciteit en de aanpak van mensensmokkel en -handel te versterken. Dit dient echter verbonden te zijn met inzet op de verbetering van de mensenrechtensituatie van migranten en vluchtelingen in Libië. De EU heeft hierbij, mede op aandringen van Nederland en andere lidstaten, monitoring door een derde partij opgezet om de waarborging van mensenrechten onder projecten gefinancierd door de EU in Libië te beoordelen. Nederland blijft ook bij toekomstige ondersteuning van de Libische kustwacht door de EU aandacht vragen voor monitoring en het respecteren van mensenrechten.
In hoeverre en op welke wijze verbindt u acties aan de conclusies en aanbevelingen van het rapport «No Way Out» van de Internationale Federatie voor de Mensenrechten (FIDH) en anderen, dat in het artikel wordt genoemd en dat het Ministerie van Buitenlandse zaken zelf heeft gesponsord?
Nederland financiert organisaties als FIDH om onderzoek te doen naar mensenrechtenschendingen en hierover te rapporteren. Het kabinet heeft dan ook aandachtig kennisgenomen van het rapport en de aanbevelingen daarin. De conclusie van de FIDH dat misdaden tegen migranten en vluchtelingen niet onbestraft mogen blijven onderschrijft het kabinet van harte. Nederland onderneemt ook acties om hieraan bij te dragen. Zo heeft Nederland in de VN-Veiligheidsraad het initiatief genomen om sancties in te stellen tegen mensenhandelaren actief in Libië. In het najaar van 2021 werd nog een nieuwe persoon aan deze sanctielijst toegevoegd. Tevens doet het Openbaar Ministerie strafrechterlijkonderzoek naar mensenhandelaren in Libië. De beruchte mensenhandelaar Kidane Zekarias Habtemariam, actief in Libië, werd afgelopen jaar op de Nationale Opsporingslijst geplaatst.
Nederland heeft zich tijdens de Mensenrechtenraad van oktober vorig jaar ingezet voor een verlenging van het mandaat van de in het rapport genoemde Fact-Finding Missionen zal die waar mogelijk ondersteunen. Ook vraagt Nederland vanuit zijn rol als co-voorzitter van een van de vier werkgroepen van het Berlijn-vredesproces aandacht voor de mensenrechtensituatie en het belang van accountability.
Nederland draagt daarnaast via de EU en bilateraal bij aan de bescherming van, en assistentie aan migranten, vluchtelingen en ontheemden. Dit betreft o.a. hulp en assistentie na ontscheping, opvang in detentiecentra en stedelijke gebieden, het faciliteren van vrijwillige terugkeer en re-integratie, en evacuatie naar de Emergency Transit Mechanisms (ETMs) in Niger en Rwanda. Voor 2022 heeft Nederland daarnaast hervestiging vanuit detentie in Libië geëvacueerde kwetsbare vluchtelingen via het ETM te Niger en Rwanda gepland. Zie voorts het antwoord op vraag 2.
Een Wob- verzoek met een intimiderend karakter dat als antisemitisch wordt ervaren. |
|
Ulysse Ellian (VVD), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het Wob-verzoek dat The Rights Forum heeft gericht aan Nederlandse universiteiten?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat via een Wob-verzoek aan (semi)overheidsinstellingen gevraagd wordt om alle contacten te openbaren die ook maar enigszins te maken hebben met de Joodse gemeenschap of Israël?
Daar waar ik er normaal gesproken naar streef om alle vragen separaat te beantwoorden, beantwoord ik deze vragen nu gebundeld. Dit is omdat deze terechte vragen zeer in elkaars verlengde liggen.
Het kabinet hecht eraan te benadrukken dat er in de Nederlandse samenleving nooit enige ruimte mag zijn voor verwerpelijke zaken zoals antisemitisme. De vrijheid van meningsuiting en academische vrijheid beschouwt het kabinet als essentiële onderdelen van de democratische rechtsstaat, daarom is het belangrijk dat universiteiten en academici hun ideeën en inzichten ongehinderd kunnen uitwisselen. In algemene zin begrijpt het kabinet de zorgen die Israëlische en Joodse organisaties alsook academici en de Nederlandse universiteiten hebben bij een dergelijk informatieverzoek.
De stichting The Rights Forum heeft net als ieder ander het recht om bij een bestuursorgaan een verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (sinds 1 mei Wet open overheid – Woo) in te dienen. Transparantie bij de uitvoering van publieke taken wordt ook gezien als een essentieel onderdeel van de democratische rechtsstaat. Het is aan het instellingsbestuur van de universiteit dit verzoek langs de lijnen van de wet verder te behandelen. De veertien universiteiten die – in tegenstelling tot de bijzondere universiteiten – als openbaar bestuursorgaan op grond van de wet openbaarheid van bestuur verplicht zijn om het verzoek in behandeling te nemen, hebben aangegeven op delen van het verzoek niet in te zullen gaan.
Wat vindt u van het feit dat middels dit Wob-verzoek zelfs verzocht wordt om alle contacten met de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding, International Holocaust Remembrance Alliance en Simon Wiesenthal Center te openbaren?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat dit Wob-verzoek feitelijk neerkomt op het bekendmaken of (semi)overheidstellingen contacten hebben met Joden en organisaties van en voor Joden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zich te laten informeren door vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap over de mate waarin dit Wob-verzoek als antisemitisch en intimiderend is ervaren?
Ik heb zelf reeds vele reacties uit Joodse gemeenschap over deze zaak ontvangen. De Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding staat doorlopend in contact met (vertegenwoordigers van) de Joodse gemeenschap. Mij is daarom bekend dat het betreffende verzoek door velen in de gemeenschap als zodanig wordt ervaren.
Vindt u dit soort Wob-verzoeken met dit intimiderende karakter en deze antisemitische connotatie toelaatbaar?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid – eventueel samen met uw collega, de Minister van OCW – Nederlandse universiteiten te laten weten dat zij de vragen van dit Wob-verzoek niet hoeven en moeten beantwoorden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid The Rights Forum te laten weten dat zij zich moeten onthouden van het stellen van dit soort irrelevante en tegelijk intimiderende vragen over contacten met Joden?
Zie antwoord vraag 2.
AirTags |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Apple’s AirTag blijkt surveillance-netwerk»?1
Ja.
Deelt u de zorg dat vrouwen en kwetsbare groepen het gevaar lopen om ongewenst gevolgd te worden door AirTags? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid deel ik de zorg dat technologie kan wordt misbruikt om een inbreuk te maken op de levenssfeer van iemand anders. Voor zover valt na te gaan, heeft de politie nog niet te maken gehad met incidenten waarbij een AirTag betrokken was.2 Bovendien heeft Apple op zijn website maatregelen aangekondigd tegen mogelijk misbruik van de AirTag. Uit die reactie blijkt dat Apple inmiddels aanvullende waarborgen tegen misbruik van de AirTag heeft ingebouwd.3 Enkele van die waarborgen zijn dat gebruikers tijdens de configuratie van hun AirTag een bericht zien waarin duidelijk staat dat AirTag is bedoeld voor het volgen van eigen bezittingen, dat het volgen van personen in veel landen een misdrijf is, dat AirTag zo is ontworpen dat slachtoffers hem kunnen detecteren, en dat wetshandhavingsdiensten gegevens kunnen opvragen waarmee de eigenaar van de AirTag kan worden geïdentificeerd.4
Welke andere risico’s zit u nog meer bij de huidige implementatie van de AirTag voor de Nederlandse samenleving?
Zoals hiervoor uiteengezet in het antwoord op vragen 4 en 5, acht ik het juridisch kader toereikend om aan het risico op onverhoopt onrechtmatig gebruik van de AirTag en daarmee vergelijkbare toepassingen op te treden. Uiteraard houdt het kabinet de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten.
Bent u, gezien het potentieel misbruik van AirTags voor stalking, van mening dat de huidige Wet Belaging voldoet, vooral gezien het feit dat het hier gaat om een klachtdelict waardoor vervolging enkel plaats kan vinden als een slachtoffer aangifte heeft gedaan? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, welke acties overweegt u te ondernemen om burgers beter te beschermen tegen stalking door middel van technologie zoals AirTags?
Volgens art. 285b Wetboek van Strafrecht (Sr.) maakt iemand zich schuldig aan belaging wanneer hij of zij wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van een ander, met het oogmerk diegene te dwingen iets (niet) te doen of toe te staan, dan wel angst aan te jagen. Er kan op verschillende manieren zijn voldaan aan de bestanddelen van deze strafbepaling; ook locatietracking kan hierbij meespelen. Een en ander hangt af van de feiten en omstandigheden van het geval. Ik deel de mening dan ook niet dat deze strafbepaling niet langer voldoet.
Dat belaging een klachtdelict is, maakt dit niet anders. De keuze hiervoor is gemaakt om te voorkomen dat bij vervolging wegens belaging, de privacy van het slachtoffer in het gedrang komt. Door de eis van een klacht, kan worden voorkomen dat vervolging en een rechtszaak ertoe bijdragen dat bepaalde privacygevoelige informatie over het slachtoffer ongewild in de openbaarheid worden gebracht. Ook kan zo worden voorkomen dat het slachtoffer, bijvoorbeeld tijdens een getuigenverhoor of een openbare rechtszitting, ongewild wordt geconfronteerd met de dader.5 Het klachtvereiste is gesteld omdat bij belaging het persoonlijk belang van het slachtoffer niet te worden geconfronteerd met eventuele negatieve gevolgen van een strafvervolging voorrang heeft boven het algemeen belang van strafvervolging.
Het feit dat vervolging afhankelijk wordt gesteld van een klacht van het slachtoffer, betekent overigens niet dat er geen opsporingsonderzoek mag plaatsvinden. Dat opsporingsonderzoek dient dan gericht te zijn op het informeren van potentiële aangevers en hen in staat te stellen om een klacht in te dienen.6
Bent u van mening dat het bestaan van het «Zoek mijn»-netwerk in strijd is met de Algemene Verordening Gegevensbescherming? Zo ja, welke acties verbindt u aan deze conclusie? Zo nee, waarom niet?
De Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) kent een uitzondering voor het verwerken van persoonsgegevens door natuurlijke personen voor louter persoonlijke en huishoudelijke doeleinden.7 Het door een natuurlijk persoon kunnen volgen van een locatie in bijvoorbeeld gezinsverband valt dan ook buiten het werkingsgebied van de AVG. Voor andere gevallen, of voor gevallen waarin de privésfeer wordt geraakt van anderen dan degene die door middel van dit systeem gegevens verwerkt, geldt dat hiervoor een welbepaald, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doel moet zijn alsook dat er een legitieme verwerkingsgrondslag voor kan worden gevonden in de AVG, bijvoorbeeld toestemming van de betrokkene. Verder geldt in dit geval de AVG wel voor Apple die de middelen verschaft voor de verwerking van persoonsgegevens voor dergelijke persoonlijke of huishoudelijke activiteiten. Ik heb dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat de genoemde functie per definitie strijdig is met de AVG. Of in voorkomende gevallen de AVG is geschonden, is aan de Autoriteit Persoonsgegevens als toezichthouder ter beoordeling.
Bent u bereid om in EU-verband te bespreken hoe het gebruik van de AirTag en soortgelijke technologieën gereguleerd kunnen worden? Zo ja, kunt u hier de termijn van aangeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke andere wijzen beoogt u te investeren in het voorkomen van stalking door middel van technologieën als de AirTag in de Nederlandse maatschappij?
De afgelopen jaren zetten de meest betrokken organisaties, politie, Openbaar Ministerie, Reclassering, Veilig Thuis en Slachtofferhulp Nederland steeds meer in op het zo vroegtijdig mogelijk en zo lang als nodig samenwerken om stalking te voorkomen. Het gaat hierbij om het zeker stellen van de veiligheid van slachtoffers, het inzetten van de noodzakelijke interventies om de stalking duurzaam te stoppen, het opsporen en vervolgen van plegers en het voorkomen van recidive.
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft in de kamerbrief van 28 juni 2021 de voortgang op de aanpak stalking toegelicht.8 Met deze aanpak is afgelopen jaren, en wordt nog steeds, ingezet op vier sporen:9 betere herkenning en inschatten van risico’s;10 versterken regie;11 verscherpte strafrechtelijke aanpak, en;12 versterken slachtofferveiligheid.
Nieuwe digitale en technische toepassingen bieden stalkers steeds meer mogelijkheden. Slachtoffers van stalking moeten over die ontwikkeling goed worden geïnformeerd. Daarom is de emotionele, praktische en juridische ondersteuning die Slachtofferhulp Nederland biedt, ook specifiek voor slachtoffers van stalking belangrijk. Slachtofferhulp Nederland houdt nauwlettend maatschappelijke ontwikkelingen (zoals de zorgen over de Apple AirTag bij stalking) bij en past, indien nodig, het staande beleid aan en informeert daar alle medewerkers over. Slachtoffers kunnen via de website van Slachtofferhulp Nederland informatie vinden over stalking. Daar staan ook tips over veiligheid en bescherming.
Op welke wijze beoogt u te investeren in de ondersteuning van slachtoffers van stalking door middel van technologieën als de AirTag?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘The Rights Forum legt absurde eis op tafel’. |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «The Rights Forum legt absurde eis op tafel»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het onacceptabel is dat Nederlandse organisaties en hun medewerkers die zich richten op de bestrijding van antisemitisme onderdeel zijn van een verzoek met het oog op de aan Israël toegeschreven «stelselmatige onderdrukking, discriminatie, onteigening en uitsluiting van Palestijnen»? Onderkent u dat deze handelwijze kan kwalificeren als antisemitisme volgens de internationaal aanvaarde werkdefinitie van antisemitisme?2
Het kabinet hecht eraan te benadrukken dat er in de Nederlandse samenleving nooit enige ruimte mag zijn voor verwerpelijke zaken zoals antisemitisme. De vrijheid van meningsuiting en academische vrijheid beschouwt het kabinet als essentiële onderdelen van de democratische rechtsstaat; daarom is het belangrijk dat universiteiten en academici hun ideeën en inzichten ongehinderd kunnen uitwisselen. In algemene zin begrijpt het kabinet de zorgen die Israëlische en Joodse organisaties alsook academici en de Nederlandse universiteiten hebben bij een dergelijk informatieverzoek.
Uiteraard heeft de stichting The Rights Forum het recht om bij een bestuursorgaan een verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid (Woo) in te dienen. Transparantie bij de uitvoering van publieke taken wordt ook gezien als een essentieel onderdeel van de democratische rechtsstaat. Het is aan het instellingsbestuur van de universiteit dit verzoek langs de lijnen van de wet verder te behandelen. Hiervoor verwijs ik u naar de reeds afgegeven verklaring van 21 februari jl. vanuit de vereniging Universiteiten van Nederland. De werkdefinitie van de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA) en bijbehorende indicatoren kunnen helpen om alert te zijn op feiten en omstandigheden die een indicatie kunnen vormen van antisemitisme.
Kunt u zich voorstellen dat medewerkers van de instellingen en de organisaties die in het verzoek genoemd worden zich onveilig voelen door de aard en inhoud van dergelijke Wob-verzoeken? Welke mogelijkheden hebben instellingen om de veiligheid en privacy van medewerkers en derden te beschermen in hun reactie op Wob-verzoeken?
Ik kan mij voorstellen dat de behandeling en verspreiding van het informatieverzoek binnen de universiteiten heeft geleid tot gevoelens van onrust en onveiligheid. Een zorgvuldige beoordeling van het verzoek door de universiteiten is dan ook nodig. De Woo kent verschillende gronden om informatie niet te openbaren. Een voorbeeld hiervan is de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (artikel 5.1, tweede lid, onderdeel e, Woo) om de privacy van betrokkenen te waarborgen. Het is aan het betreffende bestuursorgaan om te beoordelen of in deze concrete casus sprake is van deze en/of andere uitzonderingsgronden.
Welke verantwoordelijkheid ziet u zelf om instellingen te ondersteunen in het zoveel mogelijk tegengaan van antisemitisme en onveiligheid als gevolg van Wob-verzoeken? Ben u bereid hierover in gesprek te gaan met de koepelorganisaties van de instellingen?
Er is contact tussen het Ministerie van OCW en de Universiteiten van Nederland over het informatieverzoek. De universiteiten zijn bekend met de gronden die de Woo kent om informatie niet openbaar te maken.
Kunt u aangeven welke mogelijkheden een instelling heeft om informatie te weigeren voor zover daarmee uitwerking gegeven zou worden aan laakbare of zelfs strafbare gedragingen, zoals antisemitisme? Bent u bereid de instellingen hiervan op de hoogte te stellen?
Een Woo-verzoeker hoeft geen belang te stellen voor het verzoek om informatie en de Woo stelt ook geen grenzen aan de onderwerpen waarover informatie mag worden gevraagd, anders dan dat het moet gaan om publieke informatie neergelegd in documenten. Wel moet de informatie, zoals ook aangegeven bij de beantwoording op de vragen 3 en 4, beoordeeld worden aan de hand van de verschillende uitzonderingsgronden die in de Woo zijn opgenomen ter bescherming van andere belangen. De universiteiten zijn hiervan op de hoogte.
Vindt u het ook wenselijk om instellingen zoveel mogelijk te beschermen tegen de administratieve lasten van Wob-verzoeken die niet primair te maken hebben met de taak van de instelling, in dit geval informatie die valt buiten de banden met Israëlische universiteiten, instituties en bedrijven? In hoeverre biedt artikel 3, vierde lid, van de Wet openbaarheid van bestuur grond om algemene verzoeken van lobbyorganisaties die buiten de taak van de instelling vallen nader af te bakenen en in hoeverre is in zulke situaties sprake van een bestuurlijke aangelegenheid in de zin van de Wob?
Het behandelen van een verzoek om informatie op basis van de Woo valt binnen de reguliere, publieke taak van een universiteit. Op basis van een ontvangen verzoek verzamelt een universiteit de bij haar berustende informatie voor zover die betrekking heeft op publieke informatie neergelegd in documenten. Het gaat dan om documenten over het beleid van de universiteit als bestuursorgaan en de voorbereiding en uitvoering daarvan. Documenten die louter met een wetenschappelijk oogmerk tot stand zijn gekomen en geen betrekking hebben op de bestuursvoering van de universiteit, vallen hier niet onder3. Artikel 4.1, vijfde lid, van de Woo bepaalt echter wel dat wanneer een Woo-verzoek te algemeen is geformuleerd, dat de verzoeker dan kan worden gevraagd het verzoek nader te specificeren. Of een dergelijke situatie zich voordoet is ter beoordeling van het bestuursorgaan dat het Woo-verzoek ontvangt.
De racistische intimidatie van een gezin in Giethoorn en de gebrekkige reactie daarop van lokale instanties |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Zembla van donderdag 3 februari 2022?1
Ja.
Wat is uw reactie op de gang van zaken in de door Zembla onderzochte casus?
Alle vormen van discriminatie en racisme zijn volstrekt ontoelaatbaar in onze samenleving. Uit berichtgeving van Zembla blijkt dat een gezin van Turkse afkomst zich gediscrimineerd en niet veilig heeft gevoeld in hun eigen woonomgeving door racistische pesterijen, intimidatie en vernielingen sinds de herfst van 2020. Het gezin heeft inmiddels besloten om te verhuizen. Dit is een schrijnend voorbeeld van de grote impact die racistische bejegening kan hebben op de levens van mensen. Iedereen in Nederland moet gelijk worden behandeld, zichzelf kunnen zijn en zich veilig voelen. Zoals ook aangegeven tijdens het commissiedebat Politie van 17 februari jl., heeft de Minister van Justitie en Veiligheid zich reeds voorgenomen om contact op te nemen met het gezin uit Giethoorn, wanneer het strafrechtelijk onderzoek is afgerond.
Hoe verklaart u dat het in deze casus zo moeilijk was om aangifte te doen van discriminatie, terwijl de Aanwijzing discriminatie voorschrijft aangiften van discriminatie in beginsel altijd op te nemen en in behandeling te nemen?
In de Aanwijzing Discriminatie2 staat als uitgangspunt beschreven dat de politie aangiften betreffende discriminatie in beginsel opneemt en in behandeling neemt en dat opsporingsonderzoek wordt verricht. De politie neemt een aangifte op wanneer sprake is van een vermoeden van een strafbaar feit. Daarnaast is het politiebeleid dat een aangifte altijd wordt opgenomen als er twijfel ontstaat over het strafbare karakter of wanneer dit de wens van het slachtoffer is. In de casus in Giethoorn is dit in eerste instantie niet gebeurd. De politie heeft aangegeven dat dit beleid nadrukkelijker onder de aandacht gebracht zal worden in de politieorganisatie.
Klopt het dat de politie op basis van artikel 2.3 van de aanwijzing zelf alert zou moeten zijn op eventuele discriminatieaspecten, ook in het geval dat de aangever bijvoorbeeld slechts melding zou doen van vernieling?
Dat klopt. In de Aanwijzing Discriminatie3 staat dat de politie bij een aangifte of melding van een commuun delict alert dient te zijn op eventuele discriminatie-aspecten, ook indien deze door de aangever zelf niet direct als discriminerend worden aangemerkt.
Bent u bereid het Expertise Centrum Aanpak Discriminatie van de politie – eventueel in samenwerking met het Landelijke Expertise Centrum Discriminatie (LECD) van het Openbaar Ministerie – deze casus te laten onderzoeken, met het doel de geleerde lessen landelijk in de organisatie te implementeren?
Het Expertise Centrum Aanpak Discriminatie van de politie zal deze casus met de betrokken eenheden en de discriminatie-contactpersonen van de politie-eenheden bespreken om te leren waar verbeteringen mogelijk zijn. Het is van groot belang dat alle beschikbare informatie tussen alle betrokken partijen goed wordt gedeeld en dat er op een juiste wijze opvolging wordt gegeven aan een melding of aangifte van discriminatie. Zoals ook in antwoord op vraag 13 wordt uitgelegd, speelt het Regionaal Discriminatie Overleg tussen politie, OM en ADV’s hierin een sleutelrol. De expertisecentra van de politie en het OM dragen hier ook aan bij. De politie neemt de aangifte van discriminatie op en onderzoekt de zaak. De zaak wordt daarna overgedragen aan het OM. Het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD) van het OM is er vervolgens om binnen parket Amsterdam aangiften inhoudelijk te behandelen en officieren en andere medewerkers van het OM, belast met discriminatie in andere parketten te adviseren en informeren over de strafbaarheid van feiten die raken aan discriminatie.
Deelt u de mening dat deze casus de potentiele meerwaarde van gespecialiseerde discriminatierechercheurs nogmaals onderstreept?
Het is op dit moment te vroeg om de exacte meerwaarde van de discriminatierechercheurs te kunnen vaststellen, maar de intentie en de inzet is er. In een pilot met het Expertise Centrum Aanpak Discriminatie van de politie zullen de nog aan te stellen discriminatierechercheurs via de landelijke kennis- en informatiefunctie de politie-eenheden en hun ketenpartners beter in staat stellen om discriminatievraagstukken te herkennen en op te pakken. Gedurende de komende vier jaren wordt de landelijke expertise verder ontwikkeld en toegankelijker gemaakt om alle eenheden te ondersteunen in de aanpak van discriminatie.
Herinnert u zich uw antwoord op de vraag naar de laatste stand van zaken van de pilot discriminatierechercheurs naar aanleiding van de motie Paternotte c.s.?2 3 Hoe ver bent u met het streven om de functies van de discriminatierechercheurs dit voorjaar ingevuld te hebben?
Ja. Als onderdeel van het realisatieprogramma Politie voor Iedereen voert de politie in opvolging van de motie-Paternotte6 gedurende de komende vier jaar een pilot uit waarin landelijke expertise wordt ontwikkeld op het gebied van de aanpak van discriminatie. De materiedeskundigen en discriminatierechercheurs van het Expertise Centrum Aanpak Discriminatie – Politie zullen expertise ontwikkelen en delen over de opvolging van meldingen en aangiftes op discriminatiegebied in den brede. De materiedeskundigen zijn reeds aangesteld en het streven is nog steeds om de discriminatierechercheurs dit voorjaar aan te stellen.
Hoe duidt u het gegeven dat de gemeente in dit geval niet heeft gereageerd op de melding van discriminatie en van de klacht met betrekking tot de afhandeling door de politie? Ziet u hier voor gemeenten een actievere rol weggelegd? Welke verantwoordelijkheid heeft de burgermeester in dit soort situaties?
Het College van burgemeester en Wethouders van de gemeente Steenwijkerland heeft in reactie op vragen van de gemeenteraad aangegeven om zijn rol in deze casus te laten onderzoeken. Het College van burgemeester en Wethouders beraadt zich momenteel hoe dit onderzoek wordt vormgegeven. Naar aanleiding van de toezegging die ik gedaan heb tijdens commissiedebat Discriminatie, Racisme en Mensenrechten van 24 februari jl. is er een telefonisch overleg gepland met de burgemeester van Steenwijkerland over deze casus.
Als een inwoner bij de gemeente discriminatie meldt, dient deze inwoner voor het doen van een melding of aangifte te worden doorverwezen naar de politie, of voor ondersteuning, waaronder emotionele en juridische ondersteuning naar een lokale antidiscriminatievoorziening. Het College van burgemeester en Wethouders is op grond van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (Wga) verantwoordelijk voor de instelling van een onafhankelijke antidiscriminatievoorzieningen in de gemeente. In het eerder genoemde commissiedebat heb ik uw Kamer laten weten dat ik met gemeenten en burgemeesters het gesprek wil voeren waar de verantwoordelijkheid voor het antidiscriminatiebeleid thuishoort, waarbij ik ook heb aangegeven dat ik het goed vind als een onderwerp als dit binnen de gemeente breed gedragen wordt.
Heeft de gemeente, voor zover bij u bekend, inmiddels wel actief hulp geboden aan dit gezin?
Uit ambtelijke contacten heb ik begrepen dat het gezin de afgelopen jaren hulp heeft gekregen van verschillende organisaties, waaronder de gemeente. Het gezin woont momenteel niet meer in de gemeente Steenwijkerland.
Ziet u voor uzelf een rol weggelegd in het faciliteren van kennisdeling onder gemeenten over de vraag hoe om te gaan met dit soort casussen? In hoeverre biedt de in de uitzending aangehaalde soortgelijke casus uit Waspik daar aanknopingspunten voor?
Zoals ik in mijn brief van 23 februari jl.7 over de versterking van de ketenbrede aanpak van discriminatie en racisme aan uw Kamer heb geschreven, ben ik momenteel in gesprek met de VNG over hoe we gezamenlijk tot een versterking van de lokale aanpak van discriminatie kunnen komen. Wij zullen de komende periode gezamenlijk de behoeften en knelpunten van gemeenten op dit gebied in kaart brengen door middel van het organiseren van bijeenkomsten voor gemeenten.
Om gemeenten te ondersteunen en te helpen bij de aanpak van discriminatie, is door het kennisinstituut Movisie, in opdracht van het Ministerie van BZK, in 2018 de handreiking «Antidiscriminatiebeleid voor gemeenten» ontwikkeld. In de handreiking worden onder andere verschillende onderzoeken naar effectieve methodieken en lokale «best practices» samengevoegd. Aangezien er sinds 2018 veel nieuwe voorbeelden zijn van lokaal beleid en interventies heb ik Movisie gevraagd om de handreiking te actualiseren. Deze geactualiseerde handreiking kan de gemeenten concrete handvatten bieden om de lokale aanpak van discriminatie te verstevigen.
Tot slot werkt Movisie in opdracht van het Ministerie van JenV, SZW en OCW aan een handreiking voor gemeenteambtenaren waarin handvatten worden gegeven voor gemeentelijk antidiscriminatiebeleid voor de specifieke discriminatiegronden antisemitisme, moslimdiscriminatie, anti-Zwart racisme, antiziganisme en LHBTI-discriminatie.
Klopt het dat op basis van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen, gemeenten verantwoordelijk zijn voor het bieden van toegang tot een antidiscriminatievoorziening? Is er voor elke gemeente een antidiscriminatievoorziening zoals Vizier Oost, die in deze casus essentiële hulp lijkt te hebben geboden in het serieus nemen van de discriminatiemeldingen?
Dat klopt. De verplichting tot het bieden van toegang tot een antidiscriminatievoorziening is opgenomen in artikel 1 van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen. Alle gemeenten bieden, al dan niet in samenwerking met andere gemeenten, aan slachtoffers van discriminatie toegang tot een antidiscriminatievoorziening.
Deelt u de zorgen over de constatering van Vizier Oost dat zich het afgelopen jaar al een aantal vergelijkbare zaken hebben voorgedaan, waarbij de officier van justitie niet tijdig werd geïnformeerd of mensen geen aangifte konden doen?
Het is niet aan het kabinet om in individuele zaken te treden en om die reden kan op deze vraag geen inhoudelijk antwoord worden gegeven.
In hoeverre worden de ervaringen van de antidiscriminatievoorziening met andere instanties – zoals politie, Openbaar Ministerie en gemeenten – gemonitord en geëvalueerd? Deelt u de mening dat deze ervaringen essentiële inzichten kunnen bieden in de integrale aanpak van racisme en discriminatie?
Ik deel de mening dat de ervaringen van de antidiscriminatievoorzieningen essentiële inzichten kunnen bieden in de integrale aanpak van racisme en discriminatie.
De afspraken over de samenwerking tussen politie, antidiscriminatievoorzieningen (ADV's) en Openbaar Ministerie (OM) zijn vastgelegd in een convenant. Het doel van deze samenwerking is om discriminatie-incidenten tijdig en op effectieve wijze op te pakken, de voortgang van discriminatiezaken te monitoren en te bewaken, en slachtoffers van discriminatie zo goed mogelijk te ondersteunen bij de uitoefening van hun rechten. Als onderdeel van de geïntensiveerde samenwerking worden de politiesystemen continu landelijk gescreend om zicht te krijgen op de aard en omvang van discriminatie-incidenten. Eenheden ontvangen tweewekelijks een overzicht hiervan, zogenoemde zaakslijsten, en de politie neemt deze informatie mee naar het regionaal discriminatieoverleg (RDO) met het OM en de ADV's. Deze overzichten zijn bedoeld om de discriminatie-incidenten te monitoren en om gezamenlijk afspraken te maken over een betekenisvolle afdoening. Jaarlijks wordt met de partners gekeken of de afspraken nog aansluiten bij de wensen en behoeften van de partners om goed samen te werken binnen het RDO. De eerste evaluatie van de afspraken in het convenant van 2020 heeft in 2021 plaatsgevonden.
Daarnaast ben ik, zoals bij de beantwoording van vraag 9 aangegeven, momenteel in gesprek met de VNG over hoe gezamenlijk tot een versterking van de lokale aanpak van discriminatie gekomen kan worden. De komende periode zullen de behoeften en knelpunten van gemeenten op het gebied van de aanpak van discriminatie in kaart worden gebracht door middel van het organiseren van bijeenkomsten voor gemeenten.
Het rapport 'Israel’s apartheid against Palestinians: Cruel system of domination and crime against humanity' van Amnesty International |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport«Israel’s apartheid against Palestinians: Cruel system of domination and crime against humanity»1 van Amnesty International, dat in navolging van van andere organisaties als Human Rights Watch heeft geconcludeerd dat Israël zich schuldig maakt aan apartheid, een misdaad tegen de menselijkheid? Wat is uw reactie op het rapport?
Zie de Kamerbrief met de kabinetsappreciatie van het rapport van Amnesty International van 29 april 2022 (met kenmerk 2022Z01929/2022D04225).
Bent u op basis van de door Amnesty International in het rapport gegeven definitie van apartheid van mening dat de Israëlische overheid zich daar schuldig aan maakt? Zo nee, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat het kabinet doen in het licht van de gerezen consensus omtrent apartheid in Israël en Palestina, en de internationaalrechtelijke verplichting van staten om een dergelijke situatie te (doen) beëindigen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt het kabinet de conclusie van het rapport dat door het gebrek aan doeltreffende maatregelen de internationale gemeenschap heeft bijgedragen aan het ondermijnen van de internationale rechtsorde en Israël heeft aangemoedigd om straffeloos door te gaan met zijn misdaden? Zo ja, is het kabinet bereid over te gaan tot het nemen van wél doeltreffende maatregelen? En wat voor maatregelen heeft het kabinet dan in gedachten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt het kabinetsbeleid van het «intensiveren van de relaties» met het Israëlische apartheidsbewind zich met de bewering van Nederland – als land van «vrede en recht» – dat het internationaal opkomt voor mensenrechten en het tegengaan van straffeloosheid?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt het kabinet van de beschuldiging van Israël dat het Amnesty International-rapport «antisemitisch» zou zijn?2 Vindt u deze beschuldigingen gepast? Zo ja, waarom? En wat voor invloed hebben deze beschuldigingen, volgens u, op het bestrijden van daadwerkelijk antisemitisme en een serieuze discussie over mensenrechtenschendingen in Palestina en Israël?
Daar waar het kabinet eerder stelde terughoudend te willen zijn met het gebruik van de term «apartheid», omdat een dergelijke kwalificatie tot op heden niet door een (internationale) rechter is vastgesteld3 , hoe zou een dergelijke uitspraak bij een Nederlandse rechter verkregen kunnen worden, nu er in Nederland zeer terughoudend wordt omgegaan met de universele rechtsmacht voor internationale misdrijven?
Het is niet aan het kabinet om bij de Nederlandse rechter een uitspraak te verkrijgen over dergelijke kwalificaties, of uitspraken te doen hoe een uitspraak verkregen kan worden. Het primaat voor strafrechtelijke vervolging ligt bij het Openbaar Ministerie, en het zou staatsrechtelijk onzuiver zijn als het kabinet hier een actieve rol in zou gaan spelen.
Bent u voornemens om de overige aanbevelingen van Amnesty International over te nemen? Kunt u dit per aanbeveling aangeven en daarbij aangeven waarom wel of waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid een advies te vragen aan de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken (CAVV), danwel de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV), over de vraag hoe Nederland zich dient te verhouden tot de gerezen consensus omtrent apartheid als internationaal misdrijf zoals begaan door Israël, nu Nederland op verschillende niveaus intensieve relaties onderhoudt met het apartheidsbewind? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de antwoorden op bovenstaande vragen meenemen in de kabinetsappreciatie van het rapport van Amnesty International? Zo nee, waarom niet?
Ja, met dien verstande dat een aantal vragen buiten de reikwijdte van de brief zijn gebleven, en daarom separaat zijn beantwoord.
De toename van het stikstofoverschot en nieuwe gerechtelijke uitspraken die het huidige stikstofbeleid afkeuren |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Tjeerd de Groot (D66) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Kunt u bevestigen dat het stikstofoverschot in de landbouw, ondanks de uitspraak van de Raad van State in 2019 over de PAS, in 2020 niet afgenomen, maar zelfs toegenomen is?1
Het depositieoverschot is in 2020 gestegen t.o.v. 2019. Het is het beeld van een trend die we al sinds 2010 zien. Het stikstofoverschot naar de bodem (o.a. nitraat) is toegenomen onder meer door de toename in het gebruik van (stikstof) kunstmest. In 2020 was deze toename ongeveer 4,5 procent ten opzicht van 2019. Deze toename kan leiden tot meer uit- en afspoeling van stikstof naar het grond- en oppervlaktewater waardoor onze waterkwaliteit verslechtert. Dit is ook precies de reden waarom voor een integrale stikstofaanpak is gekozen en staat los van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (hierna: de Raad van State) over de PAS (ABRvS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603).
De toename van het gebruik van stikstofkunstmest past niet bij de wens van LNV om kringlopen meer te sluiten. De Minister van LNV zet zich in om het gebruik van kunstmestvervangers uit dierlijke mest meer mogelijk te maken. Dan kan de toepassing van stikstofkunstmest afnemen.
Daarnaast neemt het kabinet maatregelen in het kader van het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn om te gaan voldoen aan de eisen van de Europese Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water.
Tussen 2010 en 2020 is de stikstof uitstoot naar de lucht (ammoniak) uit stallen afgenomen met name door het gebruik van emissiearmere technieken zoals luchtwassers.
Kunt u bevestigen dat wanneer alle natuurvergunninghouders hun ongebruikte (latente) ruimte volledig zouden opvullen, dit nog tot jaarlijks 30 miljoen kilo extra stikstofuitstoot zou leiden (op een jaarlijkse totale uitstoot van 177 miljoen kilo)?2 3
Er wordt verwezen naar berekeningen door het Platform voor onderzoeksjournalistiek Investico. Deze hebben betrekking op het verschil tussen de vergunde uitstoot en de daadwerkelijke uitstoot, oftewel het extrapoleren van de gerapporteerde uitstoot van vergunde veestallen met de 25% latente ruimte uit de inventarisatie onbenutte emissieruimte in vergunningen van veehouderijen rondom de Peelvenen.
Bij extern salderen kan, op basis van beleidsregels en bestuurlijke afspraken (Kamerstuk 32 670, nr. 167) alleen gesaldeerd worden met de feitelijk gerealiseerde capaciteit. Dat betekent dat de niet-gerealiseerde capaciteit, die onderdeel uitmaakt van de latente ruimte, bij het intrekken van de vergunning van de saldogever komt te vervallen. Bovendien wordt 30% van de depositie van de saldogever afgeroomd.
Het is de vraag of veehouderijen onbenutte latente ruimte ook daadwerkelijk kunnen gebruiken. In het door Investico gebruikte onderzoek wordt onderkend dat de latente ruimte in milieuvergunningen en -meldingen van veehouderijen een stabiel gegeven is. Door andere regelgeving, bijvoorbeeld t.a.v. dierrechten, fosfaatrechten, mestverwerking, milieuregelgeving en financiële en economische belemmeringen, wordt ingebruikname van latente ruimte al beperkt. Samen met de provincies onderzoek ik momenteel hoe ongewenste ingebruikname van latente ruimte in vergunningen verder kan worden beperkt. Ik zal uw Kamer voor de zomer hierover informeren.
Erkent u dat er ernstige twijfels bestaan onder juristen over de wettelijke basis voor de overdraagbaarheid van natuurvergunningen, oftewel extern salderen, omdat natuurvergunningen worden afgegeven en geldig zijn voor specifieke activiteiten op specifieke locaties?4 Hoe beoordeelt u dit?
Nee, dat erken ik niet. Extern salderen is het op verzoek van de saldogever inperken of intrekken van een toestemmingsbesluit voor het ene project, waardoor de veroorzaakte stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden van soorten in een Natura 2000-gebied afneemt, ten gunste van toestemmingverlening aan een project op een andere locatie dat stikstofdepositie veroorzaakt op dezelfde stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden van soorten in het gebied.
Dit is een in de jurisprudentie toegestane vorm van mitigatie. Verwezen wordt naar punt 39.7 van de PAS-uitspraak waarin de Raad van State oordeelt dat extern salderen kan als wordt voldaan aan de voorwaarden voor extern salderen die eerder in de rechtspraak zijn gesteld (de Raad van State verwijst daarbij naar de uitspraak ABRvS 13 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1931) én als uitgesloten is dat de saldoafnames waarmee extern gesaldeerd wordt, betrokken kunnen zijn in de stoppersruimte die in het kader van het PAS beschikbaar wordt of is gesteld.
Ten opzichte van de door de Raad van State geformuleerde voorwaarden hebben Rijk en provincies aanvullende eisen gesteld die onder meer zijn opgenomen in de beleidsregels van de provincies. Er kan op grond van die beleidsregels alleen worden gesaldeerd met ruimte binnen de feitelijk gerealiseerde capaciteit, waarvan vervolgens eerst nog 30% wordt afgeroomd waarmee niet gesaldeerd kan worden. Daaraan is in meer recente jurisprudentie van de Raad van State toegevoegd dat als extern salderen door de overheid als mitigerende maatregel wordt ingezet, de eis geldt dat de daaraan gekoppelde intrekking of beperking van de vergunning voor het saldogevende bedrijf geen maatregel is die al nodig was om behoud van de relevante natuurwaarden in het Natura 2000-gebied te borgen en de Natura 2000-instandhoudingsdoelstellingen te halen (zie bijv. ABRvS 30 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2318). Overigens zijn stikstofrechten geen eigendom (zie uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 juli 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:6375).
Kunt u bevestigen dat er in Wormer (Noord-Holland) stikstofruimte voor een appartementencomplex werd gevonden door te salderen met een natuurvergunning van een veevoerfabriek die al twintig jaar dicht was?5 Kunt u bevestigen dat Rijkswaterstaat voor de stikstofuitstoot van de verlenging van de A15 bij Nijmegen stikstofruimte gebruikt van een veehouder die een jaar eerder al naar Canada was geëmigreerd?6
De provincie Noord-Holland heeft hier als bevoegd gezag toestemming voor verleend. Ik vertrouw erop dat de provincie zich aan de eigen beleidsregels houdt.
Rijkswaterstaat sluit voor extern salderen alleen overeenkomsten met bedrijven die daadwerkelijk in bedrijf waren of konden zijn op basis van hun vergunning. Het uitgangspunt dat daarbij gehanteerd wordt is de vergunde «feitelijk gerealiseerde capaciteit». Dit is afgesproken tussen Rijk en provincies (en gemeenten) en door de voormalige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan de Kamer gecommuniceerd (Kamerstuk 32 670, nr. 167). Bij een veehouderij betekent dit dat de stallen nog aanwezig zijn op het moment van het sluiten van de overeenkomst. Dat is ook van toepassing op de ViA15. In dit geval is gehandeld binnen de geldende juridische kaders en beleidsafspraken.
Erkent u dat door deze oude vergunningen niet in te nemen, maar opnieuw in te zetten voor nieuwe stikstofuitstoot, dit bijdraagt aan de nog steeds toenemende stikstofuitstoot en verslechtering van natuurgebieden?
Salderen met slapende vergunningen is op basis van de geldende beleidsregels niet mogelijk. Met slapende vergunningen worden vergunningen bedoeld die al een tijd niet meer worden gebruikt en ook niet meer in gebruik genomen kunnen worden, bijvoorbeeld omdat gebouwen er niet meer staan of er een bouwvergunning nodig is om een activiteit weer op te kunnen starten.
Staat u achter uw uitspraak: «Als we hele oude vergunningen gaan afstoffen en die ruimte inzetten, dan doen we niks voor de natuur. Dat noem ik de randjes opzoeken. Die tijd is voorbij.»?7
Ja, ik sta achter die uitspraak.
Kunt u bevestigen dat de rechtbank Oost-Brabant in de zaak over de Amercentrale in Geertruidenberg heeft geoordeeld dat niet tot in het einde der dagen intern gesaldeerd moet kunnen worden met de latente ruimte uit een oude vergunning, waarbij het stelde: «zolang ongelimiteerd gebruik kan worden gemaakt van bestaande rechten uit het verleden is het dweilen met de kraan open»?8
De rechtbank Oost-Brabant oordeelde in de uitspraak over de Amercentrale dat met emissieruimte die niet kan worden gebruikt zonder nieuwe toestemming, en die niet passend is beoordeeld, alleen mag worden gesaldeerd als er genoeg daling van stikstofdepositie wordt gerealiseerd. Met deze uitspraak brengt de rechtbank een nuancering aan op de geldende jurisprudentie van de Raad van State dat gesaldeerd mag worden met toegestane emissieruimte, ongeacht of die feitelijk wordt gebruikt.
Kunt u bevestigen dat ook het Interprovinciaal Overleg (IPO) in een evaluatie heeft geconcludeerd dat de huidige beleidsregels voor intern en extern salderen niet uit kunnen sluiten dat de stikstofuitstoot toeneemt?9
Over het algemeen volstaat het afroompercentage van 30% om feitelijke depositiestijging te voorkomen, omdat de latente ruimte in vergunningen gemiddeld 30% bedraagt. In de evaluatie van de beleidsregels concludeert het IPO dat in individuele gevallen (lokale) depositiestijging niet is uitgesloten, bijvoorbeeld wanneer een specifieke saldogever meer latente ruimte in de vergunning heeft dan 30%. Samen met de provincies onderzoek ik momenteel hoe ongewenste ingebruikname van latente ruimte in vergunningen kan worden beperkt. Ik zal uw Kamer voor de zomer hierover informeren.
Kunt u bevestigen dat zowel de rechtbank Noord-Nederland als de rechtbank Midden-Nederland besluiten voor de uitbreidingen van veehouderijen hebben vernietigd, omdat zij oordelen dat de effectiviteit van staltechnieken zoals luchtwassers en emissiearme stalvloeren onvoldoende bewezen is om de stikstoftoename door uitbreidingen te compenseren (middels intern salderen)?10 11 Kunt u bevestigen dat de rechtbank Midden-Nederland hierbij heeft aangegeven: «Het is aan het kabinet en aan de wetgever om in actie te komen voor een oplossing die verder gaat dan een individuele rechtszaak»?12
Dat klopt. Emissiefactoren in de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) geven de te verwachten gemiddelde emissie per dierplaats van een staltechniek weer en komen tot stand op basis van beoordeling in praktijkstallen bij goed gebruik van die techniek. In deze uitspraken heeft de rechter geoordeeld dat er twijfel is of de emissiefactoren in individuele gevallen voldoende zekerheid geven over de werkelijke emissie van het veehouderijbedrijf in het kader van de Wet natuurbescherming. Door de toepassing van de Rav-emissiefactoren bij intern salderen (d.w.z. verminderen emissie per dier en toename van aantal dieren) stond volgens deze rechtbanken niet zonder meer vast dat geen sprake was van een toename van de ammoniakdepositie op een Natura 2000-gebied. Daardoor stond eveneens niet vast dat verlening van een vergunning niet zou kunnen leiden tot significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied.
Ik begrijp dat de rechtbanken snel meer duidelijkheid willen hebben over het stikstofbeleid. Daar wordt hard aan gewerkt. Er worden verschillende stappen gezet om ervoor te zorgen dat de benodigde stikstofreductie wordt behaald. Een voorbeeld is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering. Daarnaast wordt er op moment bezien hoe invulling gegeven kan worden aan de afspraken uit het Coalitieakkoord. Ik informeer de Kamer daarover in de hoofdlijnenbrief. Daarbij kijk ik uiteraard ook naar de uitspraken van de rechtbanken.
Kunt u bevestigen dat het Ministerie van LNV de provincies Friesland en Utrecht ondersteunt in hun hoger beroep tegen deze rechterlijke uitspraken?13 14 Zo ja, hoe vindt u deze houding te rijmen met uw eigen uitspraak dat «de tijd van de randjes opzoeken voorbij is»?
De provincie Friesland heeft het hoger beroep ingetrokken. Zoals aangegeven in antwoorden op Kamervragen van het lid Van Campen (VVD)(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1022) ondersteun ik de provincie Utrecht in het hoger beroep dat bij de Raad van State is ingesteld. Daarmee geef ik uitvoering aan de motie van de leden Van Campen en Boswijk over provincies maximaal steunen in hoger beroep die uw Kamer heeft aangenomen. Het hoger beroep kan de duidelijkheid ten goede komen ten aanzien van de vraag of en zo ja onder welke voorwaarden de toepassing van de betreffende Rav-emissiefactoren in het kader van de Wnb mogelijk blijft. Met die duidelijkheid is eenieder gediend.
Deelt u het inzicht dat we hoe dan ook moeten voorkomen dat de stikstofuitstoot verder blijft toenemen? Zo ja, bent u bereid het intern en extern salderen tijdelijkon hold te zetten totdat er een lange termijnaanpak is vastgesteld waarmee de stikstofdoelen uit het coalitieakkoord met zekerheid zullen worden gehaald? Zo nee, waarom niet?
Ik deel dat voorkomen moet worden dat de stikstofuitstoot verder toeneemt. Provincies kunnen als bevoegd gezag besluiten om intern en extern salderen tijdelijk on hold te zetten. De provincie Overijssel zag bijvoorbeeld aanleiding om daartoe over te gaan. Ik vind het niet opportuun om alle mogelijkheden voor salderen nu tijdelijk stop te zetten. Ik verken samen met provincies welke stappen we moeten zetten ten aanzien van toestemmingverlening inclusief intern en extern salderen. Voor de zomer informeer ik de Kamer over de uitkomsten hiervan.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de vastgestelde termijn beantwoorden?
De vragen zijn één voor één beantwoord. Een zorgvuldige beantwoording kostte helaas meer tijd dan de reguliere termijn voor beantwoording.
Een probleem bij beslag op minimumuitkeringen. |
|
Bart van Kent , Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat wijst op een structureel probleem bij het innen van schulden bij mensen die een minimumuitkering krijgen?1
Ja.
Klopt het dat de beslagvrije voet in beginsel één keer per twaalf maanden wordt vastgesteld, maar het sociaal minimum doorgaans per 1 januari en 1 juli wijzigt, waardoor het kan gebeuren dat op een bepaald moment de minimumuitkering van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekering (UWV) net iets hoger kan zijn dan de beslagvrije voet die eerder is vastgesteld, en het verschil tussen die twee bedragen (vaak slechts enkele euro’s) moet worden geïnd door de deurwaarder?
Het klopt dat deurwaarders en andere beslagleggende partijen verplicht zijn de beslagvrije voet van lopende beslagen elke twaalf maanden opnieuw vast te stellen. Bij het bepalen van deze termijn is een afweging gemaakt tussen een zo actueel mogelijke beslagvrije voet en het beperken van de administratieve lasten voor de uitvoering.2
Door de halfjaarlijkse indexering van de bijstandsnorm en andere aan het minimumloon gekoppelde uitkeringen kan het voorkomen dat een deurwaarder of andere beslagleggende partij een hoger bedrag kan innen dan vóór de indexering. In bepaalde situaties kan het gaan om enkele euro’s.
Naast de jaarlijkse herberekeningsplicht van de beslagleggende partij, verplicht de wet de beslagleggende partij ook om de beslagvrije voet opnieuw te berekenen als hij met redenen omkleed wordt geïnformeerd over een structurele wijziging van omstandigheden.3 Dit vergt een actieve handeling van de burger voordat de beslagleggende partij tot herberekening is gehouden. Indexatie leidt tot een structurele wijziging van het inkomen. Dit betekent dat als de beslagleggende partij door (of namens) de burger wordt geïnformeerd over de indexatie, hij verplicht is de beslagvrije voet opnieuw te berekenen. Op deze manier kan de situatie, zoals in de vraag beschreven, ongedaan worden gemaakt.
Zoals bij de totstandkoming van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet reeds is aangekondigd zal de herberekening bijzondere aandacht krijgen bij de evaluatie van de wet. De eerste evaluatie is voorzien voor 2022/2023. Daarbij zal ook de mogelijkheid worden betrokken die is opgenomen in artikel 475d, tweede lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering om bij algemene maatregel van bestuur een kortere herberekeningstermijn te bepalen bij beslag op bepaalde categorieën periodieke betalingen.
Zijn deurwaarders verplicht om het positieve verschil tussen de minimumuitkering en de beslagvrije voet te allen tijde te innen of hebben zij hier enige discretionaire ruimte in? Indien dit laatste het geval is, in hoeveel procent van de gevallen maken deurwaarders hier dan ook gebruik van?
De wetgever heeft deurwaarders aangewezen als uitvoerder van gerechtelijke uitspraken en zij hebben de wettelijke taak om beslag te leggen in opdracht van schuldeisers. Deurwaarders adviseren hun opdrachtgevers vooraf over de opportuniteit van een beslag. Daarbij maken zij een afweging of de kosten van het beslag opwegen tegen de baten ervan. De discretionaire ruimte voor deurwaarders is beperkt. Een deurwaarder is gehouden de opdracht van een schuldeiser uit te voeren. Het is mij niet bekend in hoeveel procent van de gevallen deurwaarders afzien van inning van zeer geringe bedragen.
Klopt het dat de maandelijkse kosten van inning en verdeling voor de deurwaarde bij beslag op een minimumuitkering van het UWV of Sociale Verzekeringsbank (SVB) vaak hoger zijn dan het bedrag dat daadwerkelijk maandelijks geïnd kan worden bij de schuldenaar en dat daardoor de kosten voor de deurwaarder hoger zijn dan de opbrengst?
De Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) geeft op basis van cijfers van de Stichting Netwerk Gerechtsdeurwaarders aan dat in circa 7% (3.893 van de 55.550) van de actieve beslagen die door deurwaarders bij het UWV zijn gelegd en in 1,7% (150 van de 8.820) van de actieve beslagen bij de SVB minder dan € 13,34 is ontvangen. Het UWV en de SVB baseren hun cijfers niet op het aantal beslagen, maar gaan uit van het aantal betalingen in het kader van een beslag. Uit cijfers van het UWV over 2021 blijkt dat bij 5,9% van de betalingen (14.823 gevallen) die zij vanwege een beslag aan deurwaarders heeft verricht minder dan € 13,34 is afgedragen. Het UWV tekent daarbij aan dat het zowel maandelijkse als wekelijkse betalingen betreft. De SVB geeft op basis van cijfers over januari 2022 aan dat het in 10,7% van de gevallen minder dan € 13,34 is afgedragen aan de deurwaarder (780 gevallen).
Hierbij merk ik op dat de KBvG aangeeft dat voor zover de kosten van de deurwaarder de maandelijkse opbrengst overstijgen, deze niet ten laste van de schuldenaar mogen worden gebracht. De KBvG wijst hierbij op haar bestuursregel «Beslag op vorderingen», waarin is bepaald dat er geen sprake kan zijn van een negatieve executie-opbrengst. Alle deurwaarders zijn aan deze bestuursregel gebonden.
Ziet u ook in dat als een deurwaarder een eventueel positief verschil tussen de geïndexeerde minimumuitkering en de ongewijzigde beslagvrije voet int, dit er in de praktijk op neerkomt dat de schuldenaar, met het geld wat hij overhoudt, onder het bestaansminimum zakt, maar er feitelijk geen schulden worden afgelost? Is dit niet dubbel onwenselijk? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet hecht grote waarde aan het borgen van een bestaansminimum voor iedere burger. De wet biedt een betrekkelijk eenvoudige manier om de situatie uit de vraag ongedaan te maken. Een burger, maar ook diens schuldhulpverlener of beschermingsbewindvoerder, kan bij een structurele wijziging van zijn omstandigheden de beslagleggende partijen vragen om de beslagvrije voet opnieuw vast te stellen (zie het antwoord op vraag 2). De burger komt daardoor niet onder het bestaansminimum. Daardoor worden ook geen bedragen meer geïnd die niet opwegen tegen de kosten van de deurwaarder.
Bij hoeveel beslagen onder het UWV en de SVB wordt er minder afgedragen dan € 13,34 per maand (de minimale maandelijkse kosten van een deurwaarder voor inning van een enkelvoudig beslag)?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u reageren op de drie suggesties die gedaan worden door schrijver van aangehaald artikel om de hierboven genoemde problemen op te lossen? Kunt u daarbij ook aangeven welke suggestie daarbij uw voorkeur heeft?
Ik hecht grote waarde aan signalen uit de maatschappij en ben de schrijver van het artikel erkentelijk voor het actief meedenken aan mogelijke oplossingsrichtingen. De suggesties bieden alleen geen afdoende oplossing voor het geschetste probleem. De voorgestelde vereiste wijziging van wetgeving, hoge uitvoeringslasten en onwenselijke overheveling van verantwoordelijkheden van beslagleggende partijen naar werkgevers en uitkeringsinstanties vormen hiervoor de obstakels.
Ik zie de oplossing in de eerste plaats binnen de mogelijkheden die de huidige wetgeving biedt: de burger kan de beslagleggende partij vragen de beslagvrije voet opnieuw te berekenen (zie het antwoord op vraag 2). Die mogelijkheid breng ik onder de aandacht bij stakeholders die te maken hebben met mensen die geconfronteerd worden met beslag op hun inkomen, door de beantwoording van deze Kamervragen onder hun aandacht te brengen. Daarnaast kijk ik ook in breder verband naar het vraagstuk en alternatieve oplossingen. De wet biedt bijvoorbeeld de bevoegdheid een kortere herberekeningstermijn te bepalen bij beslag op bepaalde categorieën periodieke betalingen. Dat perspectief neem ik tezamen met alle overige aspecten rondom herberekening van de beslagvrije voet nadrukkelijk mee bij de eerste evaluatie van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet in 2022/2023.
De verplichte MY2022 app bij de Olympische Spelen |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Queeny Rajkowski (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Kuipers , Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Kunt u verzekeren dat de verzamelde data van gebruikers van de MY2022 app niet worden gebruikt voor sociale en politieke surveillance? Zo niet, waarom niet?
De risico’s van het gebruik van deze app passen in een breder beeld. De AIVD geeft in het jaarverslag 2020 aan dat China op grote schaal persoonsgegevens vergaart, zoals reis-, visa-, paspoort-, vlucht-, telefoon- en medische informatie.
Daarnaast waarschuwen de diensten er in algemene zin voor dat in China de wettelijke verplichting bestaat dat Chinese bedrijven medewerking verlenen aan de Chinese Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten.
Tegen deze achtergrond is in aanloop naar de Olympische Spelen door de AIVD, het Ministerie van Buitenlandse Zaken, en de NCTV een briefing verzorgd voor NOC*NSF. Daar is het dreigingsbeeld aan de orde gekomen en is besproken welke maatregelen genomen kunnen worden om veiligheids- en privacyrisico’s te beperken.
Bent u zich ervan bewust dat de webadressen van de MY2022 app niet SSL-gecertificeerd zijn, waardoor de data van gebruikers mogelijk bereikbaar zijn voor hackers of andere malafide gebruikers?
CitizenLab1, een gerenommeerde onderzoeksinstelling, heeft de app doorgelicht en stelt dat de communicatie SSL-versleuteld is, maar dat er niet op authenticiteit wordt gecontroleerd. Dat betekent dat een eventuele aanvaller zich eenvoudig kan voordoen als het betreffende domein en dus inzicht krijgt in de communicatie tussen app-gebruiker en server. Een deel van de communicatie wordt überhaupt niet versleuteld.
Kunt u garanderen dat de gebruikersinformatie over de MY22 app niet wordt gedeeld met derde partijen? Zo nee, kunt u aangeven met wie de data gedeeld wordt?
CitizenLab heeft een lijst gepubliceerd met Chinese bedrijven waarmee data wordt gedeeld. Dit zijn onder andere een aantal Chinese telecombedrijven, sociale media platformen, een navigatieservice en iFlytek.
Kunt u verzekeren dat de veiligheid van Nederlandse gebruikers is gegarandeerd, indien zij zich uitlaten over de informatie die binnen de app als «politiek gevoelig» bestempeld is?
De app beschikt over een chatfunctie om contact te maken met andere My2022-gebruikers. De app bevat daarbij een lijst van politiek gevoelige termen in een bestand genaamd «illegalwords.txt». De onderzoekers van CitizenLab kunnen niet bevestigen of de lijst actief gebruikt wordt om te censureren. Hoe dan ook is de indruk dat sporters slechts weinig gebruik maken van deze chatfunctie.
Kunt u erop aandringen bij het Internationaal Olympisch Comité (IOC) en Chinese autoriteiten dat de app voor de start van de Olympische Spelen voldoet aan de veiligheid- en privacy standaarden zoals omschreven in de AVG? Indien dit niet mogelijk blijkt, kunt u er dan op aandringen bij het IOC en de Chinese autoriteiten dat de app niet verplicht wordt gesteld en er alternatieven worden geboden om de noodzakelijke informatie aan te leveren? Zo nee, waarom niet?
De MY2022 app wordt gebruikt binnen China en is daarmee niet gehouden aan de veiligheid- en privacystandaarden zoals omschreven in de AVG. In het zogenaamde Playbook, waarin de regels zijn beschreven die bij de Olympische Spelen in Beijing gelden voor onder meer de atleten, officials en journalisten, staat vermeld dat Nederlandse Olympiërs niet verplicht zijn deze app te gebruiken. Wat in elk geval wel verplicht is, is het gebruik van de Health Monitoring System (HMS)-functionaliteit. Dit systeem is onderdeel van de MY2022-app, maar is ook te gebruiken zonder de app te installeren via https://hms.beijing2022.cn. Er is technisch gezien dan ook een mogelijkheid om via de online omgeving aan deze verplichting te voldoen zonder gebruik van de app.
Wat is uw oordeel over het feit dat onze topsporters en hun begeleiding door de keuze voor Beijing als organisator van de Olympische Spelen een extreem hoog risico lopen om persoonlijke informatie zoals trainingsschema’s, informatie over fysiek gestel en mentale aspecten kwijt te raken aan de gastheer? Op welke wijze gaat u dit op internationaal niveau aankaarten bij het IOC?
De informatie die gedeeld moet worden, betreft de gezondheidsstatus (temperatuur en een aantal vragen over algehele gezondheid, bijvoorbeeld hoesten, hoofdpijn etc.), vaccinatiestatus, de PCR-test van twee dagen voor vertrek en het reisschema. Dit betreft dus niet persoonlijke informatie als trainingsschema’s, informatie over fysiek gestel of mentale aspecten.
Het IOC en NOC*NSF zijn op de hoogte van de zorgen rond de app en hebben hierin ook een eigenstandige rol te spelen.
Kunt u bij het IOC erop aandringen om de beperkte veiligheid- en privacy problemen van de MY2022 app te communiceren aan de gebruikers hiervan?
Het IOC heeft vooraf aan alle gebruikers van de app via de eigen mediakanalen duidelijk gemaakt waar en hoe de app wordt gebruikt. Na het ontstaan van zorgen over de My2022 app heeft het IOC een onafhankelijke externe beoordeling van de applicatie uit laten voeren door twee organisaties op het gebied van cyberbeveiliging. Deze rapporten concludeerden dat de oorspronkelijke kwetsbaarheid is opgelost.
Het NOC*NSF heeft daarnaast alle Nederlandse deelnemers bewust gemaakt van de digitale risico’s die met het reizen naar Beijing 2022 gepaard gaan en hoe de risico’s beperkt kunnen worden.
Kunt u aangeven welke maatregelen Nederland gaat nemen om te zorgen dat dit soort onveilige verplichte apps in de toekomst niet meer gebruikt worden bij (sport-)evenementen in China en elders?
Het gaat hierbij eerst en vooral om een verantwoordelijkheid van de betreffende organisatie in de contacten met het land waar het evenement wordt gehouden.
De Nederlandse overheid heeft daarbij een rol in het informeren van de Nederlanders die hiervoor afreizen. Zo is in aanloop naar de Olympische Spelen door de AIVD, het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de NCTV een briefing verzorgd voor NOC*NSF. Daar is het dreigingsbeeld aan de orde gekomen en is besproken welke maatregelen genomen kunnen worden om veiligheids- en privacyrisico’s tegen te gaan. Dergelijke briefings zullen herhaald worden in aanloop naar (sport-)evenementen waar relevant en nuttig.
Bent u het ermee eens dat de veiligheid, en dus ook de privacy, van onze topsporters, waaronder ook de data van hun eventuele familie, vrienden en andere contacten, gegarandeerd moeten worden, zodat de topsporters zich kunnen concentreren op hun sportprestaties? Zo ja, hoe gaat u dit garanderen? Welke andere risico’s lopen de topsporters op dit gebied?
Schending van de privacy van Nederlandse sporters is uiteraard onwenselijk. Onze zorgen over deze app zijn dan ook voorafgaand aan de Spelen overgebracht aan de Chinese ambassadeur in Den Haag. Dat neemt niet weg dat sporters tijdens hun verblijf rekening hebben te houden met Chinese wet- en regelgeving. De sporters en staf zijn over deze aspecten geïnformeerd in de aanloop naar de Spelen om hier op verstandige wijze mee om te kunnen gaan.
Zoals genoemd, hebben het IOC en NOC*NSF hierin echter ook een eigenstandige rol te spelen, zowel in de voorbereiding als in de keuze voor in welke landen de Olympische Spelen worden gehouden.
De ontwikkeling van een digitale identiteit |
|
Frederik Jansen (FVD) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht van Follow the Money, waarin het volgende wordt gemeld: «Het ontwerp van de Europese corona-app was slechts een «eerste versie van wat zich kan ontwikkelen tot een volmaakte digital wallet,» zo laat de Europese Commissie aan Follow the Money weten. Die ontwikkeling gaat snel, meldt de woordvoerder. «De komende maanden werken we met lidstaten hieraan verder»»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat is de rol van Nederland in de genoemde samenwerking met de Europese Commissie inzake de ontwikkeling van de Europese digital identity?
De Europese Commissie heeft op 3 juni 2021 een wetsvoorstel ingediend voor een «raamwerk voor een Europese Digitale Identiteit», dat de huidige eIDAS-verordening herziet.2 Dat voorstel wordt momenteel besproken met de lidstaten. Parallel aan de onderhandelingen over de verordening heeft de Commissie een aanbeveling gedaan voor een te ontwikkelen «Toolbox» om de implementatie van het raamwerk te ondersteunen.3 Daarin worden de technische architectuur, het referentieraamwerk, gemeenschappelijke standaarden, technische specificaties, gemeenschappelijke richtlijnen en «best practices» opgenomen. Deze Toolbox wordt ontwikkelt door de lidstaten in diverse informele technische werkgroepen. Deze werkgroepen zijn noodzakelijk en nuttig voor met name de bevordering van de grensoverschrijdende werking en de interoperabiliteit van «wallets» binnen het raamwerk voor een Europese Digitale Identiteit. Ze zijn nadrukkelijk in technische zin ondersteunend aan en aanvullend op de onderhandelingen over de verordening.
Onder regie van de Staatssecretaris van BZK nemen diverse experts van departementen en uitvoeringsorganisaties in nauwe samenwerking met experts van andere lidstaten, actief deel in deze technische werkgroepen voor de inrichting van de Toolbox. De ene week besteden één of meer experts hieraan enkele uren, de andere week zijn er meer experts meer uren bij betrokken. De inzet hangt af van het aantal door de Commissie te organiseren werkgroepen. Gemiddeld gaat het de afgelopen periode om 1 à 2 werkgroepen per week van ongeveer 3 uur waaraan, afhankelijk van het onderwerp, 2 tot 5 experts deelnemen.
Wat is de mate van betrokkenheid van de Nederland regering bij de ontwikkeling van de Europese digital identity?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel fulltime-equivalent (fte) is er vanuit de Nederlandse regering betrokken bij dit project (gelieve uit te splitsen per ministerie)?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier wil het kabinet het voortouw nemen in de ontwikkeling van de digital identity – zoals te lezen op pagina 30 van het regeerakkoord?
Zoals uiteen gezet in het antwoord op vragen 2–4, neemt het kabinet om de nodige invloed uit te kunnen oefenen vanzelfsprekend actief deel in de onderhandelingen over het voorstel en in de technische werkgroepen voor de in te richten Toolbox. De Minister van Buitenlandse Zaken informeerde Uw Kamer op 9 juli 2021 over de positie en inzet van het kabinet op het voorstel van de Commissie in het BNC-fiche.4 Voor mijn visie op digitale identiteit verwijs ik u naar de visiebrief digitale identiteit die in februari 2021 naar uw Kamer is verstuurd.5 Voor nadere toelichting op de voortgang op het gebied van het raamwerk voor de Europese Digitale Identiteit verwijs ik u verder naar de Kamerbrief voortgangsrapportage domein toegang van oktober jl.6
Wanneer is de Nederlandse regering voor het eerst benaderd over de ontwikkeling van de Europese digital identity?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer is Nederland voor het eerst medewerking gaan verlenen aan de ontwikkeling van de Europese digital identity?
Zie antwoord vraag 5.
Welke stappen zijn er door Nederland al gezet in de ontwikkeling van de Europese digital identity?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven wat de concrete doelstellingen zijn van de ontwikkeling van de Europese digital identity?
Het voorstel vermeldt dat de Commissie wil komen tot herziening van de eIDAS-verordening om een raamwerk te ontwikkelen voor één in lidstaten te ontwikkelen Europese Digitale Identiteit. Met het oog op grensoverschrijdend gebruik wil de Commissie daarmee de toegang bieden tot sterk beveiligde en betrouwbare elektronische identiteitsoplossingen die verbonden zijn met een reeks attributen. Daarmee kunnen identiteits- en andere gegevens gericht worden gedeeld, binnen de grenzen van hetgeen voor de gevraagde specifieke dienst nodig is, die openbare en particuliere diensten kunnen gebruiken. Dit zal op nationaal niveau ontwikkeld en gecertificeerd kunnen worden. Het zal altijd aan de burger zelf zijn in hoeverre ze aan de Europese Digitale Identiteit willen deelnemen. Zoals ik in de Kamerbrief hoofdlijnen beleid voor digitalisering7 heb benoemd zal er altijd een analoog alternatief aangeboden worden.
Waarom werkt de Nederlandse regering mee aan de ontwikkeling van de Europese digital identity?
Zie mijn antwoord op vragen 2–4 en 5–8.
Welke lidstaten zijn nog meer betrokken bij de ontwikkeling van de Europese digital identity?
Alle lidstaten van de Europese Unie zijn betrokken bij de ontwikkeling van het Europese Digitale Identiteit raamwerk.
Welke sociaal-maatschappelijke partners en non-gouvernementele organisaties zijn betrokken bij de ontwikkeling van de Europese digital identity? En op welke manier?
Voor een goede ontwikkeling van de Europese digitale identiteit is betrokkenheid van sociaal-maatschappelijke partners en non-gouvernementele organisaties en van marktpartijen op het gebied van digitale identiteit noodzakelijk. Zoals gebruikelijk bij nieuwe voorstellen, heeft de Commissie voorzieningen voor een open consultatie ter beschikking gesteld waar alle partijen hun positie ten opzichte van dit voorstel en de uitwerking in de Toolbox, kunnen uiten.
Welke bedrijven zijn betrokken bij de ontwikkeling van de Europese digital identity? En op welke manier?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe zal de Europese digital identity functioneren?
Het voorstel voor herziening van de eIDAS-verordening van de Commissie dat in juni 2021 is gepubliceerd, regelt het gebruik van Europees erkende, nationale wallets binnen de interne markt. Het voorstel beoogt dat alle lidstaten één of meer wallets uitgeven, waarin digitale bronidentiteiten en diverse attributen opgenomen kunnen worden en onder regie van burgers en bedrijven gedeeld kunnen worden op een hoog betrouwbaarheidsniveau op mobiele apparaten. Voor een verdere toelichting verwijs ik u graag naar het eerder genoemde BNC-fiche dat een uitgebreide beschrijving bevat van het voorstel.
Wordt er gewerkt aan een app ten behoeve van de Europese digital identity? Zo ja, zal die app een vorm van autorisatie mogelijk naar voorbeeld van de CoronaCheck app? Wordt er dan ook gewerkt aan een scanapplicatie zoals de Scanner voor CoronaCheck app?
Op het moment verken ik de mogelijkheden en werk ik niet aan een app, centrale website of API voor de Europese Digitale Identiteit. Dit zal pas in een later stadium aan de orde komen.
Wordt er gewerkt aan een centrale website ten behoeve van de Europese digital identity?
Zie antwoord vraag 15.
Wordt er gewerkt aan een application programming interface (API) ten behoeve van de Europese digital identity? Zo ja, voor wie wordt die toegankelijk?
Zie antwoord vraag 15.
Welke persoonsgegevens zullen worden bijgehouden in de Europese digital identity?
Centraal in de Europese Digitale Identiteit staat de Digitale Bron Identiteit (DBI), of zoals in de verordening genoemd de Person Identification Data.8 Dit is een door de overheid uitgegeven, erkende en in de wet en regelgeving verankerde, digitale identiteit voor gebruik in de publieke en private sector. Deze Digitale Bron Identiteit bevat een minimale set van identiteitsgegevens die nodig zijn in het maatschappelijk verkeer.9
Wat is de voortgang van de ontwikkeling van de Europese digital identity? In welk stadium bevindt het project zich?
Zoals hiervoor genoemd wordt op het moment met andere lidstaten gewerkt aan een Toolbox. Er is op het moment geen prototype van de Europese Digitale Identiteit. De Europese Commissie heeft een aanvraag uitgezet voor een viertal pilots met Digitale Identiteit Wallets; deze zullen belangrijke lessen opleveren voor wanneer de verordening in werking treedt.
Is er al een prototype van de Europese digital identity? Zo ja, is die ergens inzichtelijk?
Zie antwoord vraag 19.
Wat zijn de komende maanden de vervolgstappen in de ontwikkeling van de Europese digital identity?
Zoals hiervoor vermeld, zal de komende maanden in Europees verband gewerkt worden aan een Toolbox voor de ontwikkeling van de Europese Digitale Identiteit. Deze zal naar verwachting eind 2022 gepubliceerd worden.
Wanneer is de verwachte ingebruikname van de Europese digital identity?
Het voorstel van de Commissie tot herziening van de eIDAS-verordening wordt momenteel besproken met de lidstaten. Er is nog geen zicht op posities van de Raad en het Europese Parlement. Daarmee is er nu onvoldoende zicht op de uiteindelijke inhoud van de verordening en de daarin op te nemen termijn voor inwerkingtreding en kan nu geen realistische planning voor de implementatie afgegeven worden. Zodra daar beter zicht op is, bijvoorbeeld als de trilogie is aangevangen, zal een planning afgegeven kunnen worden.
Kunt u uitleggen waarom de gegevens van Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en Sociale Verzekeringsbank (SVB) geïntegreerd worden in de Europese digital identity, zoals wordt vermeld in het artikel van Follow the Money? Hoe zijn deze instellingen gekozen? Welke criteria worden hiervoor gehanteerd? Zijn er nog meer Nederlandse instellingen waarvan gegevens worden geïntegreerd in de Europese digital identity?
In het voorstel heeft de Commissie in Bijlage VI opgenomen een minimale lijst van attributen die lidstaten uit authentieke bronnen ter beschikking zouden moeten stellen voor gebruik in wallets. Dit betreffen adres, leeftijd, geslacht, burgerlijke staat, gezinssamenstelling, nationaliteit, onderwijskwalificaties, -titels en -diploma’s, beroepskwalificaties, -titels en -licenties, openbare vergunningen en licenties en financiële en bedrijfsgegevens. Het kabinet zal zich dienen te beraden welke van deze attributen in welke volgorde in de Nederlandse wallet(s) dienen te worden opgenomen en op welke wijze. Voor het overige kan ik beoordelen, hoe en op basis van welke criteria «instellingen zouden zijn gekozen» en of er nog meer «Nederlandse instellingen zijn waarvan gegevens worden geïntegreerd».
Het bericht 'Polish coalition dynamics complicate rule-of-law talks, says EU’s justice chief' |
|
Jasper van Dijk , Tunahan Kuzu (DENK), Kati Piri (PvdA), Corinne Ellemeet (GL), Christine Teunissen (PvdD), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Laurens Dassen (Volt), Agnes Mulder (CDA), Jan de Graaf (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Polish coalition dynamics complicate rule-of-law talks, says EU’s justice chief?»1
Ja.
Klopt het dat het rechtsstaatmechanisme hoogstwaarschijnlijk niet ingezet gaat worden voorafgaand aan de Hongaarse parlementsverkiezingen op 3 april 2022?
De MFK-rechtsstaatverordening is van toepassing sinds 1 januari 2021. Tijdens de Europese Raad van 10-11 december 2020 heeft de Commissie verklaard te zullen wachten met het voorstellen van maatregelen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening totdat de Commissie richtsnoeren heeft vastgesteld, en totdat het EU Hof van Justitie over de geldigheid van de MFK-rechtsstaatverordening uitspraak heeft gedaan. Op 16 februari 2022 wees het EU Hof van Justitie zijn arrest en werden de bezwaren van Polen en Hongarije tegen de MFK-rechtsstaatverordening verworpen. Over dit arrest ontvangt uw Kamer een toelichtende brief met kabinetsappreciatie. De Commissie heeft verklaard de uitspraak van het EU Hof van Justitie in de richtsnoeren mee te zullen nemen.
De Commissie is haar onderzoekende werk evenwel gestart per 1 januari 2021. De Commissie heeft verzekerd dat alle geconstateerde schendingen van de beginselen van de rechtsstaat zullen worden betrokken bij de eventuele maatregelen die de Commissie, na vaststelling van de richtsnoeren en de uitspraak van het EU Hof van Justitie, zal voorstellen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening. De Commissie heeft verzekerd dat geen enkele schending van de beginselen van de rechtsstaat door de Commissie terzijde zal worden geschoven. Ook stuurde de Commissie op 18 november 2021 informatieverzoeken aan Polen en Hongarije op grond van artikel 6(4) van de MFK-rechtsstaatverordening.
Na de vaststelling van de richtsnoeren, staat de Commissie niets in de weg om de procedure beschreven in artikel 6 van de MFK-rechtsstaatverordening te starten. Hiervoor moet de Commissie wel vaststellen gegronde redenen te hebben om te oordelen dat aan de voorwaarden van artikel 4 van de MFK-rechtsstaatverordening is voldaan, dat wil zeggen dat sprake moet zijn van schendingen van de beginselen van de rechtsstaat die voldoende rechtstreekse gevolgen (dreigen te) hebben voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie. Er is geen indicatie dat de Commissie hiermee zal wachten tot na de Hongaarse parlementsverkiezingen op 3 april 2022.
De procedure om tot maatregelen te komen is, zoals Eurocommissaris Reynders in zijn interview in Politico aangeeft, met diverse waarborgen omkleed. De procedure zal naar verwachting in het meest gunstige geval minimaal drie maanden duren, en in uitzonderlijke situaties meer dan negen maanden in beslag kunnen nemen. Ook wanneer de Commissie daags na de uitspraak van het EU Hof van Justitie de eerste stap in deze procedure zet, en de betrokken lidstaat op grond van artikel 6(1) van de MFK-rechtsstaatverordening een schriftelijke kennisgeving toestuurt met de redenen waarop zij haar vaststelling baseert, is het daarom niet mogelijk om de procedure af te ronden en eventuele maatregelen vast te stellen voorafgaand aan de Hongaarse parlementsverkiezingen van 3 april 2022.
Deelt u de zorg dat dit betekent dat de Hongaarse premier Viktor Orban met Europees cohesiegeld allerlei verkiezingsbeloftes kan gaan doen?
De projecten die in Hongarije met EU-cohesiemiddelen worden gefinancierd, worden geselecteerd aan de hand van vooraf vastgestelde programma’s met investeringsprioriteiten. Deze programma’s worden goed- of afgekeurd door de Commissie en dienen te voldoen aan de vereisten uit de fondsspecifieke verordeningen en aan de vereisten uit de «Algemene Bepalingen Verordening» (Common Provision Regulation (CPR)). Het is daarnaast aan de Commissie om de implementatie van het Cohesiebeleid te monitoren en controleren op rechtmatige en doelmatige besteding, in samenwerking met de Europese Rekenkamer en, in het geval van fraude, het Europees bureau voor fraudebestrijding OLAF.
Deelt u de mening dat de Europese Raad deze onwenselijke vertraging had kunnen voorkomen, door het rechtsstaatmechanisme niet voor het in gebruik te nemen door het Europese Hof te laten toetsen?
Polen en Hongarije hebben op grond van artikel 263 VWEU bij het EU Hof van Justitie een beroep tot nietigverklaring ingediend tegen de MFK-rechtsstaatverordening.
Tijdens de Europese Raad d.d. 10-11 december 2020 nam de Europese Raad onder meer conclusies aan over het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027 en het Herstelinstrument (Next Generation EU). De Commissie heeft tijdens deze Europese Raad aangegeven te zullen wachten met het voorstellen van maatregelen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening totdat de Commissie richtsnoeren heeft vastgesteld, en totdat het EU Hof van Justitie over de geldigheid van de MFK-rechtsstaatverordening uitspraak heeft gedaan. Op 16 februari 2022 wees het EU Hof van Justitie zijn arrest en werden de bezwaren van Polen en Hongarije tegen de MFK-rechtsstaatverordening verworpen. De Commissie heeft verklaard de uitspraak van het EU Hof van Justitie in de richtsnoeren mee te zullen nemen.
Deze ER-conclusies waren nodig voor Hongarije en Polen om te kunnen instemmen met het Meerjarig Financieel Kader (MFK) en het Eigenmiddelenbesluit (EMB). Zie hiervoor ook de toelichtende brief over deze ER-conclusies.2
Wat betekent dit voor de Poolse verkiezingen die in 2023 op de planning staan? Gaat de Europese Commissie ook wachten tot die geweest zijn voor ze dit mechanisme gaan activeren?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2, is Commissie is haar onderzoekende werk gestart per 1 januari 2021.
Na de vaststelling van richtsnoeren, staat de Commissie niets in de weg om de procedure beschreven in artikel 6 van de MFK-rechtsstaatverordening te starten. Hiervoor moet de Commissie vaststellen gegronde redenen te hebben om te oordelen dat aan de voorwaarden van artikel 4 van de MFK-rechtsstaatverordening is voldaan, dat wil zeggen dat sprake moet zijn van schendingen van de beginselen van de rechtsstaat die voldoende rechtstreekse gevolgen (dreigen te) hebben voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie.
Het kabinet deelt het gevoel van urgentie. Dit laat onverlet dat de Europese Raad in december 2020 conclusies heeft vastgesteld, die mede door Nederland zijn onderschreven. Het kabinet blijft er bij de Commissie op aandringen om de MFK-rechtsstaatverordening volledig te benutten, door nu zo snel mogelijk richtsnoeren vast te stellen, en de procedure om tot de opschorting of stopzetting van uitkering van EU-middelen te komen, te starten. Tijdens de recente gesprekken tussen de Minister-President en Commissievoorzitter Von der Leyen en tussen de Minister-President en Eurocommissaris Reynders heeft de Minister-President deze boodschap van urgentie opnieuw overgebracht.
Deelt u de mening dat het rechtstaatmechanisme moet worden ingezet ongeacht of het een verkiezingsjaar is in een desbetreffende lidstaat waar de rechtsstaat wordt aangetast?
Ja.
Kunt u reflecteren op waarom het rechtsstaatmechanisme nog niet is ingezet? Kunt u daarbij specifiek reflecteren op de houding van de Europese Raad ten opzichte van dit mechanisme en de eigen rol daarin?
Tijdens de Europese Raad van 10-11 december 2020 heeft de Commissie aangegeven te zullen wachten met het voorstellen van maatregelen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening totdat de Commissie richtsnoeren heeft vastgesteld, en totdat het EU Hof van Justitie over de geldigheid van de MFK-rechtsstaatverordening uitspraak heeft gedaan. Op 16 februari 2022 wees het EU Hof van Justitie zijn arrest en werden de bezwaren van Polen en Hongarije tegen de MFK-rechtsstaatverordening verworpen. Over dit arrest ontvangt uw Kamer een toelichtende brief met kabinetsappreciatie. De Commissie heeft verklaard de uitspraak van het EU Hof van Justitie in de richtsnoeren mee te zullen nemen.
Deze ER-conclusies waren voldoende voor Hongarije en Polen om te kunnen instemmen met het MFK en het EMB. Zie hiervoor ook de toelichtende brieven over deze ER-conclusies.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, is de Commissie haar onderzoekende werk gestart per 1 januari 2021. De Commissie heeft verzekerd dat alle geconstateerde schendingen van de beginselen van de rechtsstaat zullen worden betrokken bij de eventuele maatregelen die de Commissie, na vaststelling van de richtsnoeren en de uitspraak van het EU Hof van Justitie, zal voorstellen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening.
Het kabinet deelt het gevoel van urgentie. Dit laat onverlet dat de Europese Raad op 11 december 2020 conclusies heeft vastgesteld, die mede door Nederland zijn onderschreven. Het kabinet blijft er bij de Commissie op aandringen om de MFK-rechtsstaatverordening volledig te benutten, door nu zo snel mogelijk richtsnoeren vast te stellen, en de procedure om tot de opschorting of stopzetting van uitkering van EU-middelen te komen, te starten.
Kunt u ook aangeven hoe het staat met de uitvoering van motie Sjoerdsma c.s.2 over het activeren van het rechtsstaatmechanisme en het stopzetten van Europees geld richting Polen? Heeft Nederland de Europese Commissie verzocht mogelijkheden te onderzoeken hoe fondsen in afwachting van de uitspraak van het Hof aangehouden kunnen worden? Zo ja, wat is daar de voortgang van? Zo nee, waarom niet?
In lijn met de motie-Sjoerdsma4 benoemde Nederland tijdens de Europese Raad van 21-22 oktober 2021 de maatregelen die gepast zouden zijn, zoals het starten van een inbreukprocedure tegen Polen. Ook benoemde Nederland dat voorbereidingen voor het opleggen van maatregelen onder de MFK-rechtsstaatverordening zo snel mogelijk getroffen moeten worden, zodat zodra het Europese Hof van Justitie uitspraak heeft gedaan over de rechtmatigheid van deze verordening deze geactiveerd kan worden. Daarnaast riep Nederland de Commissie op om de publicatie van het concept-uitvoeringsbesluit (Council Implementing Decision(CID)) over het Poolse herstelplan onder de huidige omstandigheden nog niet voor te leggen aan de Raad, en te onderzoeken of de andere financiële instrumenten die de Europese Commissie reeds tot haar beschikking heeft, kunnen worden ingezet. Ook noemde Nederland het belangrijk dat de lidstaten zelf eveneens handelen, waarbij verwezen werd naar het voortzetten van de artikel-7 VEU procedure. Ten slotte benadrukte Nederland het belang van het blijven voeren van de dialoog met Polen.5
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 5, heeft de Minister-President tijdens de recente gesprekken met Commissievoorzitter Von der Leyen en met Eurocommissaris Reynders deze boodschappen opnieuw overgebracht.
De concept-uitvoeringsbesluiten met de beoordeling van de Poolse en Hongaarse herstelplannen zijn nog altijd niet aan de Raad voorgelegd. Aangezien de Commissie alleen maximaal 13% voorfinanciering financiert bij herstelplannen die uiterlijk op 31 december 2021 zijn goedgekeurd door de Raad, is deze inmiddels komen te vervallen, en worden EU-middelen uit het Herstelfonds (Recovery and Resilience Facility (RRF)) pas verstrekt aan Polen en Hongarije bij «bevredigende verwezenlijking» van de noodzakelijke hervormingen en investeringen zoals geformuleerd in de doelen en mijlpalen. Het is op dit moment onduidelijk wanneer de Commissie de concept-uitvoeringsbesluiten met de beoordeling van deze herstelplannen zal publiceren. Op dit moment is Commissie in onderhandeling met Polen en Hongarije om tot wijzigingen van de herstelplannen te komen.
Verder is de Commissie op 22 december 2021 een inbreukprocedure gestart tegen Polen wegens ernstige zorgen met betrekking tot het Poolse Grondwettelijk Tribunaal (PCT). Ook is de Commissie gestart met het verrekenen van dwangsommen opgelegd aan Polen.
De Commissie wacht met het voorstellen van maatregelen uit hoofde van de MFK-rechtsstaatverordening totdat de Commissie richtsnoeren heeft vastgesteld, en totdat het EU Hof van Justitie over de geldigheid van de MFK-rechtsstaatverordening uitspraak heeft gedaan. Op 16 februari 2022 wees het EU Hof van Justitie zijn arrest en werden de bezwaren van Polen en Hongarije tegen de MFK-rechtsstaatverordening verworpen. De Commissie heeft verklaard de uitspraak van het EU Hof van Justitie in de richtsnoeren mee te zullen nemen. De Commissie heeft verklaard die uitspraak in de richtsnoeren mee te zullen nemen.
Welke stappen gaat u zetten om zo snel mogelijk het rechtsstaatmechanisme alsnog te activeren? Het liefst voor de verkiezingen in Hongarije op 3 april? Bent u bereid om nogmaals in de Europese Raad te pleiten voor het activeren van het rechtsstaatmechanisme? Gaat Nederland zo snel mogelijk contact opnemen met de Europese Commissie om te laten weten dat dit wat Nederland betreft onacceptabel is?
Na de vaststelling van de richtsnoeren, staat de Commissie niets in de weg om de procedure beschreven in artikel 6 van de MFK-rechtsstaatverordening te starten. Hiervoor moet de Commissie wel vaststellen gegronde redenen te hebben om te oordelen dat aan de voorwaarden van artikel 4 van de MFK-rechtsstaatverordening is voldaan, dat wil zeggen dat sprake moet zijn van schendingen van de beginselen van de rechtsstaat die voldoende rechtstreekse gevolgen (dreigen te) hebben voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie.
De procedure om tot maatregelen te komen is met diverse waarborgen omkleed. De procedure zal naar verwachting in het meest gunstige geval minimaal drie maanden duren, en in uitzonderlijke situaties meer dan negen maanden in beslag kunnen nemen. Ook wanneer de Commissie daags na de uitspraak van het EU Hof van Justitie de eerste stap in deze procedure zet, en de betrokken lidstaat op grond van artikel 6(1) een schriftelijke kennisgeving toestuurt met de redenen waarop zij haar vaststelling baseert, is het daarom niet mogelijk om de procedure af te ronden en eventuele maatregelen vast te stellen voorafgaand aan de Hongaarse parlementsverkiezingen van 3 april 2022.
Het kabinet blijft er bij de Commissie op aandringen om de MFK-rechtsstaatverordening volledig te benutten, door nu zo snel mogelijk richtsnoeren vast te stellen, en de procedure om tot de opschorting of stopzetting van uitkering van EU-middelen te komen, te starten. Tijdens de recente gesprekken tussen de Minister-President en Commissievoorzitter Von der Leyen en tussen de Minister-President en Eurocommissaris Reynders heeft de Minister-President deze boodschap van urgentie opnieuw overgebracht.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht dat de Chinese app MY2022 voor de Olympische Spelen 2022 gevoelige data van o.a. de Nederlandse Olympiërs verzamelt en politiek sensitieve content over Oost-Turkestan en Tibet opslaat. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Jeanet van der Laan (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de Chinese app MY2022 gevoelige data van onder andere de Nederlandse Olympiërs verzamelt en politiek sensitieve content over Oost-Turkestan en Tibet opslaat?1
Ja.
Hoe oordeelt u over dit bericht?
Het bericht is zorgelijk en past in het bredere beeld dat de Chinese overheid in eigen land een hoge mate van controle uitoefent over het verzamelen en verwerken van gegevens. Daarbij is eveneens sprake van censuur op o.a. berichten en informatie die via elektronische communicatiemiddelen worden gedeeld.
Tegen deze achtergrond is in aanloop naar de Olympische Spelen door de AIVD, het Ministerie van Buitenlandse Zaken, en de NCTV een briefing verzorgd voor NOC*NSF. Daar is het dreigingsbeeld aan de orde gekomen en is besproken welke maatregelen genomen kunnen worden om veiligheids- en privacyrisico’s te beperken.
Bent u bekend met het bericht dat de Chinese app MY2022 ongevraagd audio van haar gebruikers aftapt en opslaat op Chinese overheidsservers door middel van technologie van het bedrijf IFlytek?2
Ja.
Bent u bekend met het feit dat IFlytek verbannen is van de Amerikaanse markt, omdat het technologie (zoals technologie voor stemherkenning) verkocht aan de Chinese overheid voor het onderdrukken van de Oeigoeren in Oost-Turkestan?3
Het kabinet is bekend met het feit dat in 2019 IFlytek door de VS op de Entity List is geplaatst, waardoor Amerikaanse toeleveranciers, of producenten die Amerikaanse technologie verwerken in hun producten, aan de Amerikaanse autoriteiten toestemming moeten vragen voordat ze naar IFlytek kunnen exporteren.
Hoe oordeelt u over deze nieuwsfeiten?
De risico’s van het gebruik van deze app passen bij een breder beeld. De AIVD geeft in het jaarverslag 2020 aan dat China op grote schaal persoonsgegevens vergaart, zoals reis-, visa, paspoort-, vlucht-, telefoon- en medische informatie.
Daarnaast waarschuwen de diensten er in algemene zin voor dat in China de wettelijke verplichting bestaat dat Chinese bedrijven medewerking verlenen aan de Chinese Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten.
Zijn er in Nederland universiteiten of onderzoeksinstellingen die banden hebben met dit bedrijf of één van de andere zes kunstmatige intelligentie bedrijven die zijn verbannen uit de Verenigde Staten?4
Het ministerie houdt geen overzichten bij van de overeenkomsten die kennisinstellingen aangaan met (buitenlandse) partners. De keuze van samenwerkingspartners, zowel nationaal als internationaal, valt binnen de institutionele autonomie en daarmee de verantwoordelijkheid van de kennisinstellingen. In lijn met de in Nederland bij wet geborgde academische vrijheid maken zij zelf de afweging met wie zij samenwerkingen aangaan.
Zoals toegezegd tijdens het commissiedebat over kennisveiligheid en internationalisering d.d. 9 februari jl. zal mijn collega van OCW de kennisinstellingen bij brief verzoeken op instellingsniveau een risicoanalyse m.b.t. kennisveiligheid te maken en daarbij ook hun contracten met buitenlandse partners tegen het licht te houden en hierover te rapporteren aan hun Raden van Toezicht. De instellingen kunnen hierbij gebruikmaken van de recent gepubliceerde Nationale Leidraad Kennisveiligheid, die het Nederlandse kennisveld en de rijksoverheid gezamenlijk hebben uitgewerkt, en het onlangs geopende Rijksbrede Loket Kennisveiligheid. In de brief zal mijn collega van OCW instellingen tevens verzoeken om op bestuursniveau (bij instellingen voor hoger onderwijs: College van Bestuur) een portefeuillehouder kennisveiligheid aan te stellen. Mijn collega van OCW zal uw Kamer afschrift geven van deze brief aan de kennisinstellingen.
Kunt u de MY2022 app zo snel mogelijk laten doorlichten door de bevoegde instanties?
CitizenLab, een gerenommeerde onderzoeksinstelling, heeft de app doorgelicht en geconcludeerd dat er twee problemen zijn: enerzijds wordt de data die van en naar de servers gaat slecht beveiligd en is de beveiliging relatief eenvoudig te omzeilen. Anderzijds wordt een deel van het verkeer tussen de app en de server überhaupt niet versleuteld. Dit betekent dat onbevoegden relatief eenvoudig kunnen meekijken met de gegevens die de sporters in de app (moeten) invoeren, hetgeen een privacy- en veiligheidsrisico betekent.
Kunt u bevestigen dat Nederlandse Olympiërs verplicht zijn om deze app te gebruiken en dus per definitie te maken krijgen met schendingen van hun privacy bij deelname aan de Olympische Winterspelen in China?
In het zogenaamde Playbook, waarin de regels zijn beschreven die bij de Olympische Spelen in Beijing gelden voor onder meer de atleten, officials en journalisten, staat vermeld dat Nederlandse Olympiërs niet verplicht zijn deze app te gebruiken. Wat in elk geval wel verplicht is, is het gebruik van de Health Monitoring System (HMS)-functionaliteit. Dit systeem is onderdeel van de MY2022-app, maar is ook te gebruiken zonder de app te installeren via https://hms.beijing2022.cn. Er is technisch gezien dan ook een mogelijkheid om via de online omgeving aan deze verplichting te voldoen zonder gebruik van de app.
Sporters zijn verplicht diverse persoonsgegevens aan de organisatie te overhandigen, zoals gezondheidsstatus (temperatuur en een aantal vragen over algehele gezondheid, bijvoorbeeld hoesten, hoofdpijn etc.), vaccinatiestatus, de PCR-test van twee dagen voor vertrek en het reisschema. Dit is volgens de organisatie noodzakelijk om de Spelen zo veilig mogelijk te kunnen organiseren. Deze persoonsgegevens moeten hoe dan ook aan de Chinese organisatie worden overhandigd, ongeacht de wijze waarop.
Wat doet u om de privacy en de veiligheid van gevoelige persoonsgegevens (zoals paspoortgegevens, medische details en douane-informatie) van de Nederlandse Olympiërs te beschermen en te waarborgen?
De mate van privacy en veiligheid van gevoelige gegevens van atleten en journalisten tijdens de Olympische Spelen in Peking in 2022 is reden tot zorg. In bilaterale gesprekken hebben wij dit onderwerp reeds opgebracht.
Verder vinden er al sinds de Olympische Spelen in Turijn coördinerende overleggen plaats tussen belanghebbende organisaties in aanloop naar grote sportevenementen in het buitenland zoals de Olympische Spelen, de Paralympische Spelen, en Wereldkampioenschappen en Europese Kampioenschappen Voetbal. Deze overleggen richten zich ook op de veiligheid van Nederlandse sporters, staf, werknemers, VIP’s en andere Nederlandse personen die een rol spelen bij het evenement. Over specifieke onderwerpen die de aandacht hebben, zoals cyberveiligheid, worden briefings georganiseerd. Zoals genoemd onder vraag 2, is in de aanloop naar de Winterspelen in China een dergelijke briefing verzorgd voor het NOC*NSF.
Kunt u bevestigen dat China met deze app censuur probeert af te dwingen over de bezoekers en internationale deelnemers aan de Olympische Winterspelen? Zo nee, waarom niet?
De app beschikt over een chatfunctie (een soort WhatsApp) om contact te maken met andere My2022-gebruikers. De app bevat daarbij een lijst van politiek gevoelige termen in een bestand genaamd «illegalwords.txt». De onderzoekers van Citizen Lab kunnen niet bevestigen of de lijst actief gebruikt wordt om te censureren. Hoe dan ook is de indruk dat sporters slechts weinig gebruik maken van deze chatfunctie.
Kunt u verzekeren dat de vrijheid van meningsuiting, veiligheid en lichamelijke integriteit van Nederlandse sporters te allen tijde gewaarborgd is tijdens de Spelen? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u hiermee om?
De vrijheid van meningsuiting wordt beperkt in China. China staat op plaats 177 van 180 in de World Press Freedom Index. Beperkingen van vrijheid van meningsuiting gelden ook voor de atleten en journalisten tijdens de Olympische Spelen in Peking in 2022. Het kabinet is van mening dat atleten en journalisten zich binnen de kaders opgesteld door het IOC vrij moeten kunnen uiten en heeft deze boodschap ook aan de Chinese autoriteiten overgebracht. Dat neemt niet weg dat sporters tijdens hun verblijf rekening hebben te houden met Chinese wet- en regelgeving. De sporters en staf zijn over deze aspecten geïnformeerd in de aanloop naar de Spelen om hier op verstandige wijze mee om te kunnen gaan.
Kunt u er zo snel mogelijk bij het IOC op aandringen dat China wordt aangesproken op de MY2022 app, de verplichte aard ervan, de dataverzameling en poging tot censuur die geïntegreerd is in de app? Zo nee, waarom niet?
Onze zorgen over deze app zijn voorafgaand aan de Spelen overgebracht aan de Chinese ambassadeur in Den Haag. Daarnaast hebben het IOC en NOC*NSF hierin ook een eigenstandige rol te spelen.
Kunt u China hier ook in Europees verband op aanspreken? Zo nee, waarom niet?
De My2022-app is niet ter sprake gekomen in EU-verband. Zoals toegelicht, betreft het hier in principe slechts één specifiek element in een breder beeld. De zorgwekkende mensenrechtensituatie in China, en de beperkingen op het gebied van vrijheid van meningsuiting in het bijzonder, worden door Nederland regelmatig aan de orde gesteld in EU-kader.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor de aanvang van de Olympische Spelen beantwoorden?
Gezien de technische aspecten van de gestelde vragen en de interdepartementale afstemming die deze vergden, is het helaas niet mogelijk gebleken om deze vragen voor de aanvang van de Olympische Spelen te beantwoorden.
Het gebrek aan maatwerk bij het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport van de Nationale ombudsman, waarin wordt geconcludeerd dat Openbaar Ministerie (OM) en CJIB onvoldoende maatwerk leveren bij de uitvoering van een schadevergoedingsmaatregel?1
Ja.
Kunt u reflecteren op de conclusie van de Nationale ombudsman dat het OM en het CJIB de verzoekster geen maatwerk hebben geboden bij de uitvoering van de schadevergoedingsmaatregel, terwijl daar wel aanleiding én ruimte voor was? Bent u van mening dat OM en CJIB dit maatwerk alsnog, en met terugwerkende kracht, zouden moeten leveren? Zo nee, waarom niet?
Het rapport ziet op de inning van een schadevergoedingsmaatregel uit 2013. Als zich een uitzonderlijke situatie voordeed was volgens het toen geldende beleid maatwerk mogelijk en werd dit ook geboden. Deze uitzonderlijke situatie deed uiteindelijk in 2014 voor. Toen is met verzoekster alsnog een betalingsregeling getroffen.
De schadevergoeding die in deze zaak door de strafrechter was opgelegd diende – nadat deze onherroepelijk was geworden – in zijn geheel te worden uitgevoerd door het CJIB. Nadat de schadevergoedingsmaatregel niet tijdig was betaald en aanvankelijk geen passende betalingsregeling kon worden getroffen, zijn van rechtswege verhogingen opgelegd. De hoogte hiervan is wettelijk bepaald.
De wet bood geen ruimte om de verhogingen ongedaan te maken. Deze kunnen daarom niet alsnog ongedaan worden gemaakt. Dit zou ook niet uitlegbaar zijn aan burgers in vergelijkbare situaties in die tijd.
Kunt u aangeven wat het OM en CJIB met de aanbevelingen uit deze casus hebben gedaan? Wat vindt u daarvan? Deelt u de mening dat in ieder geval ook de aanbeveling gevolgd moet worden dat de verhogingen van € 6.000 geschrapt moet worden, omdat er onredelijk en onbehoorlijk is gehandeld door de overheid? Bent u bereid daarvoor te zorgen, omdat maatwerk belangrijk is en rechtsbescherming moet worden geboden?
De Nationale ombudsman doet in zijn rapportage een aantal aanbevelingen. Het OM en CJIB is verzocht om opnieuw te kijken naar de verzoeken van betrokkene om verlaging van het door haar te betalen bedrag. De Nationale ombudsman beveelt aan om a) de opgelegde verhogingen in mindering te brengen, b) het nog openstaande bedrag opnieuw te berekenen, en c) te bezien wat dit betekent voor de berekening van de wettelijke rente.
De conclusie en aanbevelingen in het rapport van de Nationale ombudsman zijn door het OM en het CJIB zorgvuldig overwogen. Daarbij is niet alleen naar deze individuele zaak maar ook breder naar het gevoerde beleid gekeken.
Enkel de aanbeveling om de wettelijke opgelegde verhogingen in mindering te brengen op het openstaande bedrag is niet opgevolgd. Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 was hiertoe destijds – en ook nu – geen wettelijke grondslag. Alleen als de verhogingen onterecht zijn opgelegd – bijvoorbeeld als betrokkene door gebruik van een verkeerd adres de post niet heeft kunnen ontvangen – is er aanleiding om de verhogingen ongedaan te maken. Daarvan is hier geen sprake.
Wordt nu wel in alle gevallen bij de uitvoering van een schadevergoedingsmaatregel maatwerk geleverd door het OM en CJIB? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom kan dit maatwerk niet ook geleverd worden voor zaken waarover in het verleden al besloten is, maar nog steeds lopen?
Het CJIB heeft op mijn verzoek de afgelopen jaren ingezet op meer persoonsgericht innen en incasseren. Dit houdt in dat het CJIB waar nodig en mogelijk maatwerk toepast om tot inning te komen. Concreet:
Zaken waarin de tenuitvoerlegging onder het oude beleid is begonnen en nog loopt kunnen ook van dit nieuwe, ruimere beleid profiteren. Betrokkenen kunnen altijd contact opnemen als zich bijvoorbeeld relevante wijzigingen in de financiële omstandigheden voordoen. In dat geval kan bijvoorbeeld een lager termijnbedrag worden overeengekomen.
Klopt het dat bij het opleggen van vervangende hechtenis én bij de exorbitante verhogingen draagkracht geen rol speelt? Is dat nog steeds zo? Bent u bereid te bezien of dit gegeven toch meer mee kan worden gewogen bij het al dan niet opleggen van vervangende hechtenis en verhogingen, zodat een beter onderscheid gemaakt kan worden tussen de veroordeelde die niet kan en de veroordeelde die niet wil betalen?
Bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding houdt de strafrechter geen rekening met de draagkracht van de dader. Het slachtoffer heeft er immers recht op dat de dader de door hem aangerichte schade volledig vergoedt.
Bij de tenuitvoerlegging wordt sinds 2020 wel rekening gehouden met de draagkracht van de dader. Hierdoor wordt gijzeling niet toegepast als de veroordeelde wel wil, maar aantoonbaar niet (in termijnen) kan betalen.
Sinds 1 januari 2020 wordt overigens geen vervangende hechtenis meer opgelegd, maar bepaalt de rechter het aantal dagen dat de veroordeelde kan worden gegijzeld, voor het geval de veroordeelde de schadevergoedingsmaatregel niet zou betalen. Gijzeling is een dwangmiddel en beoogt mensen die wel kunnen, maar niet willen tot betaling te bewegen. De duur van gijzeling is gekoppeld aan de hoogte van de schadevergoedingsmaatregel en is gemaximeerd op 1 jaar. De rechter kan in zijn vonnis wel bepalen dat betaling door de veroordeelde in termijnen kan plaatsvinden.
Verhogingen vinden enkel plaats indien de veroordeelde niet of niet op tijd betaalt. Hierbij wordt niet gekeken naar de draagkracht van betrokkene. De verhogingen zijn in de wet vastgelegd. De eerste verhoging bedraagt 20 euro en de tweede 20% van het (nog openstaande) opgelegde bedrag van de schadevergoedingsmaatregel (met een minimum van 40 euro). Ik acht dit niet onredelijk, te meer nu het CJIB de veroordeelde voldoende mogelijkheden biedt om op een voor hem haalbare manier het bedrag te voldoen. Daarmee kan deze zelf verhogingen voorkomen.
Het artikel 'Zijn mensenrechten nou universeel of niet?' |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Zijn mensenrechten nou universeel of niet?»1
Ja.
Bent u van mening dat mensenrechten universeel zijn en zoals de hoogleraar Afshin Ellian stelt, weliswaar in Europa zijn uitgedacht, voor alle mensen zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, mensenrechten zijn universeel, ondeelbaar en onderling afhankelijk. Het beginsel van de universaliteit van mensenrechten vloeit voort uit de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens zoals aangenomen door de VN in 1948. Nederland heeft de wereldwijd gesteunde verklaring ondertekend en draagt in volle overtuiging en actief, samen met een groot aantal gelijkgezinde landen, de universaliteit en ondeelbaarheid van mensenrechten uit, zowel in de VN als daarbuiten. Daarnaast treedt Nederland actief op tegen initiatieven die erop zijn gericht om het beginsel van de verklaring af te zwakken.
Onderschrijft u het standpunt van Amnesty International dat er voldoende ruimte is in mensenrechtenverdragen voor nationale verschillen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het kabinet onderschrijft dat het internationale recht ruimte laat voor nationale verschillen in de naleving en uitvoering van het mensenrechtenacquis. Tegelijkertijd moet ervoor worden gewaakt dat lokale tradities en gewoonten worden aangehaald om individuen hun fundamentele rechten te ontzeggen of om elementen van het acquis tijdelijk of permanent terzijde te schuiven. Mensenrechten hebben een supranationaal karakter. Nationale implementatie zou gestoeld moeten zijn op beginselen en opvattingen die internationaal zijn ontwikkeld en de individuele rechten waarborgen.
Onderschrijft u eveneens de stelling dat de receptorbenadering een ondermijning is van de traditionele mensenrechten en dat mensenrechten niet multi-interpretabel zijn? Zo nee, waarom niet?
Hoewel de receptorbenadering traditionele mensenrechten en de universaliteit daarvan niet per definitie ter discussie stelt, wijst de evaluatie van de pilot «toepassing van de receptorbenadering op gebied van mensenrechten» uit dat de benadering lijkt bij te dragen aan een discours dat onder steeds meer landen weerklant vindt2. Deze pilot werd in 2011 op verzoek van de Kamer door Buitenlandse Zaken gefinancierd. De receptorbenadering gaat over de wijze van implementatie van het mensenrechtenacquis en benadrukt dat mensenrechten ondanks de universaliteit een nationale aangelegenheid zijn qua implementatie. Het discours waaraan deze benadering lijkt bij te dragen ondermijnt de universaliteit en ondeelbaarheid van mensenrechten, en verkiest het collectieve belang boven de rechten van individuen. Dit acht het kabinet onwenselijk.
Zoals hierboven aangegeven onderschrijft het Kabinet dat mensenrechten niet multi-interpretabel zijn.
Is er wat u betreft ruimte in het buitenlandbeleid voor de zogeheten receptorbenadering? Zo ja, waarom?
Gezien de overwegingen gegeven onder vraag 4 ziet het Kabinet deze ruimte niet.
Witwaspraktijken bij de landsadvocaat. |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de roep van een expert om Pels Rijcken te vervolgen voor witwassen? Wat vindt u van de bevindingen dat met gestolen geld rekeningen van Pels Rijcken zijn betaald?1
Ja, ik heb hiervan kennisgenomen. Aangezien het strafrechtelijk onderzoek nog lopende is, kan ik in het belang van het onderzoek geen inhoudelijke uitspraken hierover doen.
Kunt u een laatste stand van zaken geven omtrent de onderzoeken die nu nog lopen naar het handelen van notaris Oranje en het kantoor van de landsadvocaat?
Het strafrechtelijk onderzoek naar het handelen van de voormalig notaris is nog in volle gang. Daarbij geldt – net als bij ieder ander onderzoek – dat het OM ook kijkt naar de mogelijke betrokkenheid van andere (rechts-)personen. Verdere informatie over het strafrechtelijk onderzoek kan op dit moment in het belang van het lopende onderzoek niet gegeven worden. Ik wijs er bovendien op – zoals door mijn ambtsvoorganger gemeld aan uw Kamer op 13 augustus 20212 en 19 november 20213 – dat zowel door de Deken van de Haagse Orde van Advocaten als door Bureau Financieel Toezicht onderzoek is gedaan en dat deze toezichthouders de maatregelen hebben getroffen die zij noodzakelijk achtten.
Hoe staat het met het voornemen, zoals uitgesproken door uw voorganger tijdens het tweeminutendebat Juridische beroepen op 16 december 2022, om te komen met een commissie van experts die zou gaan kijken hoe de juridische advisering bij geschillen aan de Staat, en ook andere overheden, in de toekomst vorm moet krijgen? Is deze commissie al aangesteld? Wanneer worden de conclusies en de beleidsreactie verwacht?
De opdracht van deze commissie heeft mijn ambtsvoorganger bij brief van 19 november 2021 aan uw Kamer gestuurd.4 Het kabinet verwacht uw Kamer binnen afzienbare termijn over het instellingsbesluit en de samenstelling van de commissie te kunnen informeren.
Zou Pels Rijcken door een Bibob-toets komen als zij daar nu aan onderworpen zou worden, gezien de betrokkenheid van het kantoor bij de witwaspraktijken van notaris Oranje? Zo nee, waarom gaat de Staat dan vooralsnog nog steeds door het met afnemen van diensten van dit kantoor?
Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer bij brief van 19 november 2021 bericht een onderzoekscommissie in te stellen om advies uit te brengen over zowel de mogelijke positionering en vormgeving als de inhoudelijke reikwijdte van de advocatuurlijke dienstverlening aan de rijksoverheid. U verwijst in vraag 3 naar deze toezegging. Deze commissie wordt ook gevraagd zich uit te laten over de vraag welke eisen de Staat zou moeten stellen aan een advocatuurlijke dienstverlener vanwege diens bijzondere positie. Of het aangewezen is voor een eventuele opdrachtverlening een Bibob-toets uit te voeren, kan door de commissie worden betrokken in haar onderzoek. Ik zie nu geen aanleiding hierop vooruit te lopen. Daarbij is van belang dat er geen aanwijzingen zijn dat er sprake was van betrokkenheid bij de fraude van de andere notarissen of van advocaten van het kantoor van de Landsadvocaat.
Snapt u dat het gek is dat een bedrijf als ING in 2018 voor 775 miljoen euro strafvervolging afkocht wegens nalatigheden bij voorkomen van witwassen, maar dat Pels Rijcken tot nog toe geen enkele sanctie is opgelegd, terwijl in het geval van Pels Rijcken toch ook beargumenteerd kan worden dat tekort is geschoten in de controle? Zo nee, waarom niet?
In het strafrechtelijk onderzoek naar ING Bank heeft het OM onderzoek gedaan naar jarenlange en structurele overtreding van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Na afronding van het onderzoek heeft het OM toen besloten dat het afdoen van de strafzaak met een transactie ex art. 74 Wetboek van Strafrecht ter grootte van 775 miljoen euro – gelet op alle omstandigheden van het geval5 – een passende afdoening was. Die transactie is door ING Bank betaald en daarmee is het betreffende strafrechtelijk onderzoek naar ING Bank geëindigd.
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is het strafrechtelijk onderzoek naar het handelen van de voormalig notaris en mogelijke andere verdachten nog in volle gang. Pas op het moment dat het onderzoek is afgerond en alle feiten en omstandigheden van het geval bekend zijn geworden, zal ten aanzien van eventuele verdachten een vervolgbeslissing worden genomen.
Het bericht dat Dexia nog altijd onder adequate schadevergoedingen voor de woekerpolisaffaire probeert uit te komen. |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Radar van 24 januari 2022?1
Ja
Hoeveel gedupeerden van de woekerpolisaffaire hebben geen gebruik gemaakt van de Duisenbergregeling en wachten nog op schadevergoeding? Hoeveel van deze gedupeerden zitten bij Dexia?
De Duisenbergregeling heeft betrekking op aandelenleaseproducten die in de jaren negentig door verschillende partijen werden aangeboden2. Het betreft producten waarbij de aankoop van aandelen werd gefinancierd met een geldlening. De Duisenbergregeling is een compensatieakkoord, gesloten in 2005 tussen Dexia en verschillende consumentenbelangenorganisaties en consumentenclaimstichtingen. Consumenten konden zich aanmelden voor vergoeding en de meerderheid heeft dit ook gedaan.
In 2007 is de Duisenbergregeling vervolgens door het Gerechtshof Amsterdam algemeen verbindend verklaard. Consumenten konden zich via een zogenaamde opt-out afmelden voor de regeling. In totaal is ongeveer 10% van de Dexia-klanten niet akkoord gegaan met de regeling. Dit waren circa 30.000 klanten. Er wachten nu ongeveer 10.000 klanten op de afwikkeling van hun dossier. Dexia is een afwikkelonderneming, wat inhoudt dat het zich uitsluitend richt op het afronden van deze openstaande dossiers.3
Ik vind het vervelend dat deze zaken nog steeds niet afgehandeld zijn en dat de afhandeling zo lang duurt. Deze lange duur heeft meerdere oorzaken. Benadeelden hadden het recht om niet akkoord te gaan met de voorwaarden gesteld in de Duisenbergregeling. Dit betekent echter wel dat zij op eigen initiatief of middels een claimstichting om compensatie moesten verzoeken. Dit kan leiden tot schikkingsonderhandelingen, een procedure bij het Kifid of een procedure bij de civiele rechter. De afgelopen jaren zijn verschillende procedures gevoerd die tot nieuwe inzichten hebben geleid over compensatie. Op dit moment lopen nog steeds meerdere procedures. De ontwikkelingen in de rechtspraak hebben ook gevolgen voor de rechtspositie van partijen in schikkingsonderhandelingen, nu deze ontwikkelingen ertoe kunnen leiden dat een van de partijen eerst een belangrijke uitspraak wil afwachten voordat een schikkingsaanbod wordt gedaan dan wel geaccepteerd.
Wat vindt u ervan dat Dexia deze groep buiten advocaten en rechtsbijstand om benadert, middels een deurwaardersexploot en onder dreiging van gerechtelijke stappen?
Ik heb geen zicht op de communicatie bij deze individuele dossiers, maar heb bij Dexia navraag gedaan naar deze werkwijze. Dexia heeft mij bericht dat zij zich intensief inspant om de klant telefonisch en schriftelijk te benaderen, maar dat het in sommige gevallen niet lukt om contact te krijgen met een klant. Dexia zegt in dat geval een exploot te laten betekenen door een deurwaarder, waarbij de klant wordt uitgenodigd voor een gesprek. Een deurwaarder heeft toegang tot de Basisregistratie Personen zodat de persoon met meer zekerheid kan worden bereikt. Als ook daarna geen contact te krijgen is, of als een minnelijke regeling niet mogelijk blijkt te zijn, wordt het dossier volgens Dexia overgedragen aan de juridische afdeling, waarna het dossier waar mogelijk bij de rechter wordt afgewikkeld. Ook in deze fase zegt Dexia dat klanten te maken kunnen krijgen met een deurwaarder, omdat deze de dagvaarding betekent.
Ik mij kan voorstellen dat consumenten het als overweldigend ervaren als er een deurwaarder aan de deur komt. Wel vind ik het belangrijk dat Dexia actief klanten benadert om openstaande dossiers te kunnen sluiten. Dexia moet dit uiteraard op een correcte wijze doen, dus zonder onnodige druk te zetten. Als Dexia klanten op een andere manier kan bereiken, ofwel direct ofwel via gemachtigden wanneer deze bij Dexia bekend zijn, heeft dit uiteraard de voorkeur. Het kan niet zo zijn dat, door middel van een deurwaardersexploot, juridische bijstand wordt omzeild. Dat zou ik kwalijk vinden.
Welke rechten hebben gedupeerden als zij een dergelijk exploot ontvangen? Zijn gedupeerden inderdaad gehouden om «binnen twee weken» te reageren? Kan Dexia dit eisen, of is het aan de gedupeerde om het moment van contact te kiezen? Vind u deze termijn in het licht van deze al twee decennia durende affaire niet ook totaal buitenproportioneel?
Zoals ik hierboven heb beschreven, kan volgens Dexia in twee situaties sprake zijn van een deurwaardersexploot. Ik wil daar duidelijk onderscheid in maken, omdat dit van belang is voor de vraag of de klant gehouden is om daarop te reageren.
De eerste situatie betreft een exploot waarbij de klant wordt uitgenodigd voor een gesprek. Daarvoor wordt een termijn van twee weken gegeven. Dexia zegt hiervan gebruik te maken wanneer het, na verscheidene pogingen tot telefonisch en schriftelijk contact over een langere periode, niet lukt om in contact te komen met de klant en ziet het als een laatste poging om in contact te komen met de klant. Het staat klanten in beginsel vrij om zich wel of niet aan de gestelde termijn te houden. De gesprekken tussen de klanten en Dexia zijn volgens Dexia vrijblijvend van aard en klanten zijn vrij om in te gaan op een aanbod of niet. Wanneer er geen contact tot stand komt kan dat wel betekenen dat de afwikkeling nog langer op zich laat wachten of dat een gerechtelijke uitspraak uiteindelijk nodig blijkt. Dit kan dan leiden tot situatie twee.
De tweede situatie is wanneer het dossier aan de juridische afdeling van Dexia is overgedragen voor afwikkeling in een gerechtelijke procedure. De klant kan dan middels een dagvaarding worden opgeroepen om in de procedure bij de rechter te verschijnen. De dagvaarding wordt ook door een deurwaarder per exploot uitgebracht.4 Het is voor de juridische positie van de klant van belang om zelf, of met inschakeling van zijn of haar belangenbehartiger, binnen de daarin gestelde termijn te reageren of te verschijnen in de procedure. De rechter kan bij afwezigheid immers een verstekvonnis wijzen, dat in het nadeel kan zijn van de klant.
Ik begrijp dat Dexia dossiers waarbij het niet mogelijk blijkt contact te krijgen met de klant op deze manier wenst af te wikkelen. Tegelijkertijd vind ik ook dat een termijn van twee weken kort lijkt indien een dossier al langere tijd stil zou liggen. Ten slotte wil ik benadrukken dat deze wijze van afwikkeling mij op het eerste gezicht niet wenselijk lijkt in dossiers waarin al contact is met de klant of eventuele juridische bijstand van de klant. Ik heb Dexia daarop gewezen.
Wat vindt u ervan dat Dexia afspraken afzegt als blijkt dat juridische bijstand aanwezig zal zijn bij afspraken? Hebben gedupeerden er recht op dat, als zij dat willen, bijstand aanwezig is bij dergelijke gesprekken? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat in geschillen tussen een financiële dienstverlener en consument dikwijls een ongelijk speelveld. Ik vind het daarom belangrijk dat, indien een consument gebruik wenst te maken van juridische bijstand, daar ook de ruimte voor wordt geboden. Dexia heeft mij laten weten dit te doen en dat de vertegenwoordiger van klanten in het merendeel van de dossiers ook bij gesprekken aanwezig is geweest.
Mocht het zo zijn dat Dexia de aanwezigheid van juridische bijstand ontmoedigt, dan vind ik dat zeer kwalijk en staat dat in schril contract met de verantwoordelijkheid die Dexia heeft bij een zorgvuldige afwikkeling van de dossiers. Gedupeerden kunnen van een dergelijke situatie melding maken bij DNB of AFM. Het toezicht richt zich niet op behandeling van individuele klachten. Als echter bij toezichthouders op basis van (meerdere) klachten het beeld ontstaat dat de bedrijfsvoering van Dexia niet op orde is, kan Dexia hierop worden aangesproken.
Wat vindt u ervan dat Dexia, nadat al jaren duidelijk is dat er niets deugde van bepaalde financiële producten die zij (of de rechtsvoorganger) verkochten, nog altijd onder adequate schadevergoeding probeert uit te komen? Vindt u het ook compleet immoreel dat dit bedrijf klanten probeert te bedotten die in het verleden al door hen belazerd zijn?
Ik verwacht dat Dexia haar verantwoordelijkheid neemt om dossiers op een goede manier, in lijn met de rechtspraak, af te sluiten. Het is aan de klanten of zij wel of niet akkoord gaan met een aanbod. Wanneer sprake is van een adequate schadevergoeding is niet aan mij om te beoordelen, maar volgt uit de rechtspraak en de omstandigheden van het geval. Als klanten twijfelen over de hoogte van de schadevergoeding, of deze te laag vinden, kunnen zij hierover advies inwinnen.
Deelt u de mening dat het voorkomen van rechtsgang een legitiem doel kan zijn, maar dat een geboden schikking dan in ieder geval aan dezelfde standaarden dient te voldoen als het zogeheten «Hofmodel»?
Ik verwacht dat Dexia bij het doen van een schikkingsaanbod de in de rechtspraak uitgezette lijnen volgt, waaronder het Hofmodel.
Wat vindt u ervan dat Dexia juridisch niet onderlegde mensen onder druk zet om een lagere vergoeding te accepteren? Wat vindt u ervan dat Dexia daarbij zelfs niet schuwt haar eigen documenten in twijfel te trekken, om zo gedupeerden onzeker te maken?
Het staat klanten vrij om het door Dexia gedane voorstel naast zich neer te leggen. Het is belangrijk dat zij zich daarvan bewust zijn. Als klanten onder druk gezet zouden worden, vind ik dat uiterst onwenselijk. Ik kan niet oordelen over de casuïstiek, maar ik vind wel dat Dexia hier een verantwoordelijkheid heeft en, zeker gezien de voorgeschiedenis, bij de afwikkeling het klantbelang voorop moet stellen. Ik heb dat aan Dexia laten weten.
Deelt u de mening dat het volstrekt onacceptabel is dat dit nog altijd de houding is van Dexia? Wat zegt dit over de bestuurders van dit bedrijf? Acht u deze bestuurders in staat om verantwoord een financiële instelling te leiden, als zij nog altijd proberen hun klanten een poot uit te draaien? Vindt u dat Dexia met dit gedrag haar zorgplicht nakomt?
Ik heb deze signalen gedeeld met de AFM en DNB. Ik kan mij niet mengen in het toezicht op individuele financiële ondernemingen. Betrouwbaarheid en geschiktheid van een bestuurder zijn doorlopende eisen waaraan voldaan moet worden. Bij onder andere banken en verzekeraars toetst DNB hierop bij aanvang van de functie. Alleen bij een redelijke aanleiding, bijvoorbeeld in het geval van gewijzigde feiten of omstandigheden ten aanzien van de betrouwbaarheid en/of geschiktheid, kan worden overgegaan tot hertoetsing. Het is aan DNB om te beoordelen wanneer daarvan sprake is.
Bent u bereid De Nederlandsche Bank (DNB) te vragen om onderzoek te doen naar de geschiktheid van de bestuurders van Dexia om een financiële instelling te besturen?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid de Autoriteit Financiële Markten (AFM) te vragen om onderzoek te doen naar de afhandeling van de woekerpolisaffaire door Dexia en andere financiële instellingen met woekerpolissen in de portefeuille?
Dexia had geen beleggingsverzekeringen (ook wel woekerpolissen genoemd) in haar portefeuille, maar aandelenleaseproducten. Er wachten nu ongeveer 10.000 klanten op de afwikkeling van hun dossier. Ik mag de AFM en DNB geen instructies geven in een specifiek geval. Het is aan de toezichthouders zelf om te beoordelen of situaties bij een onder toezicht staande instelling aanleiding geven tot onderzoek of andere acties. Ik heb de signalen over Dexia gedeeld met de AFM en DNB.
Volledigheidshalve verwijs ik u voor de afhandeling van de beleggingsverzekeringenproblematiek en de eindcontrole op de activering door de AFM daarop naar de brief die mijn voorganger u op 28 juni 2019 daarover heeft gestuurd.5
Bent u bereid aan financiële instellingen die actief zijn in Nederland nog eens duidelijk te maken dat u niet gediend bent van dit soort gedrag, waarbij maximale winst wordt nagestreefd ten koste van klanten?
Sinds de kredietcrisis zijn meerdere maatregelen getroffen om ervoor te zorgen dat het klantbelang centraal staat, zoals de invoering van het productontwikkelingsproces en de algemene zorgplichtbepaling. Daarnaast is er veel aandacht geweest voor de governance en cultuur van financiële dienstverleners. Dit betekent dat de sector niet alleen naar de letter van de wet handelt, maar ook naar de geest van de wet en zich daarbij rekenschap geeft van haar maatschappelijke functie. Een gezonde cultuur en goede corporate governance moet uit de sector zelf komen. Daarnaast is ook de uitbreiding en versterking van het toezicht van belang. De overheid stelt hierbij de wettelijke kaders met toezicht door de toezichthouder, zoals geschiktheids- en betrouwbaarheidseisen.
Ik wil nog eens benadrukken dat financiële dienstverleners een verantwoordelijkheid dragen voor het vertrouwen in de financiële sector als geheel. Ik verwacht dat zij zich rekenschap geven van hun maatschappelijke functie in de manier waarop zij met hun klanten omgaan. Zij moeten het klantbelang centraal stellen in hun handelen en hebben een zorgplicht naar de consument.
Wat gaat u voorts doen om te zorgen dat financiële instellingen eindelijk eens voor hun klanten gaan zorgen, deze woekerpolissenaffaire eindelijk eens fatsoenblijk afronden in plaats van alleen te denken om hun eigen portemonnee?
Zie antwoord vraag 12.
De uitwerking van de plannen inzake het toevoegen van ‘hate speech’ onder Artikel 83 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) |
|
Kees van der Staaij (SGP), Chris Stoffer (SGP) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het voornemen van de Europese Commissie om «hate speech» (en «hate crime») toe te voegen aan de lijst met «EU-misdrijven»?1
Ja, ik heb kennis genomen van het voorstel om haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven toe te voegen aan de in artikel 83, lid 1 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) genoemde vormen van criminaliteit. Artikel 83 lid 1 bevat een lijst van vormen van bijzonder zware criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie, waarvoor een bijzondere noodzaak bestaat om deze op gemeenschappelijke basis te bestrijden. De opname van een criminaliteitsvorm in dit artikel creëert een bevoegdheid voor de Europese Commissie om richtlijnen voor te stellen, waarmee aan de gemeenschappelijke aanpak van de betreffende criminaliteitsvorm inhoud wordt gegeven. Dat kan door bijvoorbeeld gemeenschappelijke definities vast te stellen of strafmaten tussen lidstaten voor die criminaliteitsvormen nader tot elkaar te brengen.
Hoe beoordeelt u het plan van de Europese Commissie vanuit het oogpunt van noodzaak, rechtsgrondslag, proportionaliteit en subsidiariteit?
Het kabinet deelt de wens van de Commissie om meer te doen tegen haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven en beoordeelt het voorstel op alle in de vraag aangehaalde punten positief en voldoende onderbouwd. Het betreft immers in potentie ernstige criminaliteitsvormen, die in Nederland onder andere in de artikelen 137c en 137d van het Wetboek van Strafrecht strafbaar zijn gesteld, met een – in toenemende mate – grensoverschrijdende dimensie, zeker wat de online problematiek aangaat. Ik verwijs in dit kader ook naar mijn antwoord op de vragen 9 en 10.
Bij de uitwerking in vervolgwetgeving zal echter ook goed gekeken moeten worden naar onder meer de effecten op de vrijheid van meningsuiting. Het kabinet zal waken voor de balans tussen enerzijds het belang van de criminaliteitsbestrijding en een mogelijke inbreuk op grondrechten anderzijds.
Hoe verhoudt dit voornemen zich tot de vrijheid van meningsuiting zoals vastgelegd in artikel 7 van de Nederlandse Grondwet, artikel 11 van het Handvest van Grondrechten van de EU, en artikel 10 van het EVRM?
Daar is pas echt iets over te zeggen wanneer er een voorstel (waarschijnlijk een richtlijn) van de Commissie voor vervolgwetgeving ligt. De betreffende richtlijn moet in het nationale recht en/of beleid van de lidstaten worden omgezet. Gedurende dit gehele proces – vanaf het moment dat de Commissie een voorstel doet, tot de nationale implementatie – moet worden getoetst of een (eventuele) inperking van de vrijheid van meningsuiting (en mogelijke andere grondrechten) proportioneel en gerechtvaardigd is.
Hoe verhoudt dit voornemen zich tot Artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht, waarin het aanzetten tot haat reeds strafbaar is gesteld in Nederland?
Artikel 137d Wetboek van Strafrecht stelt- kort gezegd – het in het openbaar aanzetten tot discriminatie van dan wel haat of geweld tegen mensen op basis van bijvoorbeeld hun godsdienst of levensovertuiging strafbaar. Hiermee wordt mede uitvoering gegeven aan de op grond van artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van het Kaderbesluit racisme2 bestaande verplichting voor lidstaten om bepaalde discriminerende gedragingen strafbaar te stellen. Het voornemen tot uitbreiding van artikel 83 lid 1 VWEU brengt op zichzelf geen (aanvullende) verplichting tot strafbaarstelling met zich mee noch een verplichting tot wijziging van enige bestaande wettelijke bepaling.
Deelt u de mening dat het Nederlandse recht toereikend is om aanzetten tot haat aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik in zoverre dat het Nederlandse recht in de regel toereikend is om deze criminaliteitsvorm aan te pakken, in elk geval voor zover de strafbare gedragingen op Nederlands grondgebied begaan zijn. Echter, haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven hebben, zeker online, in toenemende mate grensoverschrijdende effecten. Daarom is een aanpak op EU-niveau wenselijk. Een gezamenlijke aanpak van de problematiek – waaronder gelijksoortige delictsomschrijvingen en het nader tot elkaar brengen van de strafmaxima binnen EU lidstaten van haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven – zorgt voor een consistente EU-brede bescherming van de slachtoffers. Ook wordt hiermee de toegang tot beschermingsmaatregelen vergroot en de justitiële samenwerking tussen de EU lidstaten versterkt.
Kunt u voorbeelden van jurisprudentie noemen waarin de huidige strafbaarstelling van hate speech ontoereikend was om een verdachte te veroordelen? Is het verbeteren van de aanpak van hate speech afhankelijk van een uitgebreidere juridische grondslag of is eerst en vooral betere uitvoering van bestaande regelgeving, waaronder een goede samenwerking tussen EU-lidstaten en overige landen, van belang?
De Nederlandse wetgever heeft bepaald welke algemeen omschreven gedragingen onder het bereik van de discriminatiedelicten – waaronder begrepen groepsbelediging, haatzaaien en de verspreiding van dergelijke uitlatingen als bedoeld in de artikelen 137c tot en met 137e Wetboek van Strafrecht – vallen. In concrete gevallen toetst de rechter aan de hand van het aanwezige bewijsmateriaal of het tenlastegelegde discriminatiedelict wettig en overtuigend bewezen is. De reikwijdte van de genoemde discriminatiedelicten is naar mijn oordeel tot nu toe toereikend gebleken om in Nederland effectief op te kunnen treden tegen haatzaaiende uitlatingen. Echter, een verdergaande uniformering op Europees niveau kan verdere verbeteringen opleveren. Ik verwijs in dit verband ook naar mijn antwoord op vraag 5.
In de verbetering van de aanpak van haatzaaiende uitlatingen zit geen vastgelegde volgordelijkheid. Het is dus niet nodig om eerst de uitvoering binnen bestaande kaders te verbeteren voordat de juridische grondslag wordt uitgebreid. Verbeteringen zijn te realiseren door een uitgebreidere juridische grondslag, betere uitvoering van bestaande regelgeving (waaronder een goede samenwerking tussen EU-lidstaten en overige landen) of welk eventueel ander initiatief ook gericht op die totstandkoming van een verbetering.
Kunt u aangeven of het op grond van huidige jurisprudentie het wenselijk is om de huidige strafbaarstelling van hate speech aan te passen of uit te breiden? Herkent u het beeld uit het externe onderzoek van de Europese Commissie alle lidstaten een passende juridische grondslag kennen voor het bestrijden van hate speech?2
De huidige wet stelt discriminatoire belediging en het aanzetten tot haat of geweld al strafbaar. De huidige jurisprudentie dwingt niet tot aanpassing of uitbreiding van de huidige strafbaarstellingen. Teneinde beter aan het Kaderbesluit racisme te voldoen, ben ik voornemens nader te preciseren dat – kort gezegd – het publiekelijk vergoelijken, ontkennen of verregaand bagatelliseren van genocide, misdaden tegen de menselijkheid en bepaalde oorlogsmisdaden strafbaar is. Daarmee worden de in artikel 1, eerste lid, onder c en d, van het Kaderbesluit racisme genoemde gedragingen expliciet in de Nederlandse strafwetgeving opgenomen.4 Daarnaast wijs ik op een initiatiefvoorstel van de (voormalige) leden Buitenweg (GL) en Segers (CU) dat ertoe strekt om een verhoogd strafmaximum voor elk strafbaar feit dat met een discriminatoir oogmerk is begaan te introduceren. Dit voorstel is voor advies voorgelegd aan de Raad van State.
Ik heb kennis genomen van het onderzoek dat, vooruitlopend op het voorstel, in opdracht van de Europese Commissie is verricht en in die zin herken ik het geschetste beeld.
Hoe beoordeelt u de definitie van hate speech die door de Europese Commissie gebruikt wordt in termen van inhoud, eenduidigheid, helderheid en uitvoerbaarheid?
Mijn oordeel daarover is dat die eenduidig, helder en uitvoerbaar is gebleken maar minder ruim is dan de definitie die wij momenteel in onze eigen wetgeving hanteren en dus zijn beperkingen kent. De huidige juridische definitie op EU-niveau, die in artikel 1 van het eerder aangehaalde Kaderbesluit racisme staat, beperkt zich tot de gronden ras, huidskleur, godsdienst, afstamming, dan wel nationale of etnische afkomst. De Nederlandse strafbaarstelling van haatzaaien (artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht) omvat meer discriminatiegronden. Daaronder vallen bijvoorbeeld ook de gronden geslacht en hetero- of homoseksuele gerichtheid.
Valt hate speech volgens u onder dezelfde categorie, ook qua ernst en impact, als de andere vormen van criminaliteit die onder Artikel 83 VWEU vallen?
Strafbare haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven zijn naar het oordeel van het kabinet ernstig te noemen omdat zij onverenigbaar zijn met de waarden van de EU en in die zin een bedreiging vormen voor democratische waarden, sociale stabiliteit, de menselijke waardigheid en de vrijheid van meningsuiting. Deze criminaliteitsvormen zijn bovendien ondersteunend aan haatdragende ideologieën en gewelddadig extremisme en dragen bij aan polarisatie- en radicaliseringstendensen binnen lidstaten. Bij dergelijke ernstige dreigingen past een meer gemeenschappelijke aanpak.
Beaamt u dat hate speech uit de toon valt, gelet op de in artikel 83 VWEU genoemde voorbeelden waarin duidelijk sprake is van een grensoverschrijdend karakter en georganiseerde misdaad?
Nee, dit beaam ik niet. De grensoverschrijdende dimensie van haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven blijkt onder meer uit de maatschappelijke gevolgen die zij online hebben, de impact van offline geuite haatboodschappen, de internationale dimensie van haatdragende ideologieën, het ontstaan van gewelddadige extremistische groeperingen en de publiciteit rond specifieke haatmisdrijven. Voorbeelden zijn de haatreacties op de komst van Syrische of andere vluchtelingen (met een overwegend Islamitische achtergrond) in 2015 of de reactie uit extreemrechtse hoek op de Black Lives Matter demonstraties in 2020.
Is dit de eerste keer dat de lijst van criminaliteit vallend onder artikel 83 VWEU wordt uitgebreid? Waarom wordt dit op dit moment noodzakelijk geacht, terwijl de problematiek al veel langer speelt en de nationale autoriteiten in beginsel voldoende instrumenten hebben om hate speech te bestrijden?
Ja, indien haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven als criminaliteitsvormen aan artikel 83, lid 1 VWEU worden toegevoegd zou dat voor het eerst zijn dat dit artikel wordt uitgebreid.
In het onderzoeksrapport waarop het eerder genoemde voorstel van de Europese Commissie is gebaseerd, is opgemerkt dat haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven bij de totstandkoming van artikel 83 VWEU om onduidelijke redenen niet zijn toegevoegd aan de lijst van de tien vormen van criminaliteit die daarin worden genoemd.5 Het voorstel moet ook tegen die achtergrond worden bezien. Daarbij heeft de Europese Commissie aangegeven dat dit voorstel er mede toe strekt bij te dragen aan de bescherming van de waarden van de Unie (artikel 2 Verdrag betreffende de Europese Unie) en de eerbiediging van de grondrechten van het Handvest van de grondrechten van de EU. Het Kaderbesluit racisme beperkt zich wat betreft de bestrijding van haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven – kort gezegd – tot de discriminatiegronden ras en godsdienst. Die reikwijdte voldoet niet om de doelstellingen van de Europese Unie – bijvoorbeeld ten aanzien van de aanpak van discriminatie op grond van geslacht, seksuele oriëntatie en handicap – volledig te realiseren. Een gezamenlijke aanpak van de problematiek – waaronder gelijksoortige delictsomschrijvingen en gedeelde minimale maximumstraffen ten aanzien van haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven – zorgt voor een consistente en gelijkwaardige EU-brede bescherming van de slachtoffers.
Bent u ook van mening dat bij eventuele uitbreiding van de gronden op basis van artikel 83 VWEU zwaar gewicht moet worden toegekend aan de grensoverschrijdende aard van het misdrijf, aangezien bij alle genoemde voorbeelden in de lijst van artikel 83 VWEU wel aan dat criterium voldaan wordt?
Ja, die mening deel ik. Het kabinet meent bovendien dat de Europese Commissie afdoende aantoont dat met dit voorstel aan dat criterium voldaan wordt.
Onderkent u het risico dat artikel 83 VWEU te lichtvaardig kan worden opgerekt als alle digitale uitingen en gedragingen als grensoverschrijdend wordt aangemerkt? Krijgt de Europese Unie daarmee dan in beginsel bevoegdheid over vrijwel het gehele maatschappelijke leven? En hoe verhoudt dit plan van de Europese Commissie zich tot de bevoegdheidsverdeling zoals vastgelegd in de artikelen 3 t/m 5 VWEU?
De toevoeging van haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven aan het betreffende verdragsartikel zou een bevoegdheid voor de Europese Commissie scheppen om voorstellen voor richtlijnen op het gebied van haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven te doen. Hoe een dergelijke richtlijn of richtlijnen er vervolgens precies uit komen te zien, komt pas bij de tweede stap in het wetgevingsproces aan de orde. De vraag of en, zo ja in hoeverre, de aanpak van online hate speech bij EU-richtlijn nader zou moeten worden genormeerd, is in dit stadium niet aan de orde.
Mocht het zo ver komen, dan zal het kabinet een dergelijk voorstel voor richtlijn op zijn eigen merites beoordelen. Het kabinet zal ervoor waken dat vervolgwetgeving voor Nederland geen nadelige gevolgen heeft voor het alhier geldende recht op vrijheid van meningsuiting en voor andere grondrechten. Het kabinet stelt zich verder voor dat eventuele toekomstige verplichtingen tot strafbaarstelling zoveel mogelijk aansluiten op de gedragingen die reeds zijn omschreven in het Kaderbesluit racisme. Er is namelijk een risico dat in een toekomstig voorstel naar discriminatiegronden verwezen wordt die momenteel geen grondslag hebben in de Nederlandse strafwetgeving (bijvoorbeeld taal of leeftijd). Daarom zal het kabinet erop toezien dat vervolgvoorstellen getoetst worden aan de wetssystematiek en strafbaarstellingen zoals deze momenteel in de Nederlandse strafwetgeving zijn vastgelegd.
Welke extra (minimum)voorschriften kunt u voor Nederland voorzien wanneer de lidstaten het voorstel daadwerkelijk zouden moeten implementeren? Kunt u hierbij ingaan op de reeds bestaande strafbaarstelling van artikel 137d Wetboek van Strafrecht?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 4 en 11.
Hoe beoordeelt u de uitgebreidere lijst met beschermde kenmerken tegen haatzaaien van de EU, ten opzichte van de bestaande beschermde kenmerken in Artikel 137d Wetboek van Strafrecht?
Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 11 beperkt het Kaderbesluit racisme zich wat betreft de bestrijding van haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven – kort gezegd – tot de discriminatiegronden ras en godsdienst. De discriminatiedelicten in het Wetboek van Strafrecht hebben een aanmerkelijk breder beschermingsbereik, want deze omvatten bijvoorbeeld ook hetero- of homoseksuele gerichtheid of lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap. Indien haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven als vorm van criminaliteit aan artikel 83 lid 1 VWEU worden toegevoegd kunnen vervolgens op dit terrein bij richtlijn minimumvoorschriften worden vastgesteld. Het opstellen van een dergelijke richtlijn is echter een volgende stap in het proces en zal op dat moment (inhoudelijk) beoordeeld moeten worden. Bij de beoordeling van een dergelijk vervolgvoorstel zal het kabinet nadrukkelijk oog hebben voor de verhouding daarvan tot grondrechten, waaronder de vrijheid van meningsuiting, en de bestaande (systematiek van) discriminatiedelicten in het Wetboek van Strafrecht.
Hoe waarschijnlijk acht u de mogelijkheid dat bepaalde (online) uitlatingen wel strafbaar zouden zijn als «EU-misdrijf» onder artikel 83 VWEU, terwijl deze volgens het Nederlandse recht wel toegestaan zouden worden? Hoe zou u hier mee omgaan?
In hoeverre toekomstige voorstellen van de Europese Commissie een ruimer bereik hebben dan wat momenteel in de Nederlandse rechtspraktijk wordt aangenomen is zonder concreet voorstel niet te zeggen. Verder verwijs ik naar het antwoord op de vragen 2, 13 en 15.
Is het Kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie (Kaderbesluit 2008/913/JBZ) volgens u afdoende om uitingen van haatzaaien tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds aangegeven in de antwoorden op de vragen 11 en 15, beperkt het Kaderbesluit racisme zich wat betreft de bestrijding van haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven – kort gezegd – tot de discriminatiegronden ras en godsdienst. Die reikwijdte voldoet niet om de doelstellingen van de Europese Unie – bijvoorbeeld ten aanzien van de aanpak van discriminatie op grond van geslacht, seksuele oriëntatie en handicap – volledig te realiseren.
Wat betekent de Europese strafbaarstelling van hate speech onder artikel 83 VWEU voor grote en kleine digitale platformen die openbare uitlatingen faciliteren? Hoe verhoudt het Commissieplan zich tot de verplichtingen op grond van de voorgestelde Digital Services Act?
Zonder concreet voorstel van de Commissie, wat er op dit moment nog niet ligt, is niets te zeggen over de gevolgen van een dergelijk voorstel. Datzelfde geldt voor de verhouding tot de verplichtingen op grond van de Digital Services Act in wording.
Klopt het dat in principe met unanimiteit door de Europese Raad moet worden besloten over het voorstel van de Europese Commissie? Bent u bereid in de voorbereiding een nadere analyse te (laten) verrichten over de noodzaak van het voorstel, en deze te delen met de Tweede Kamer?
De Raad van de Europese Unie moet met unanimiteit over het voorstel besluiten. Dit ter onderscheiding van de Europese Raad, waarin de regeringsleiders of staatshoofden zitting hebben. In het BNC-fiche wordt een appreciatie gegeven van het voorstel.
Kunt u in algemene zin een toelichting geven op de procedures rondom de mogelijke wijziging van art. 83, inclusief de wijze waarop de Tweede Kamer geïnformeerd zal worden over, en betrokken zal worden bij, deze mogelijke aanpassing?
Het Franse Voorzitterschap zet in op het aannemen van Raadsconclusies over het toevoegen van haatzaaiende uitlatingen en haatsmisdrijven aan artikel 83, lid 1, VWEU. Tijdens de JBZ-Raad van 3 en 4 maart jl. kon over de Raadsconclusies nog geen overeenstemming worden bereikt.
Uw Kamer wordt voorafgaand aan dergelijke vakraden, zo ook in het geval van de JBZ-Raad van 3 en 4 maart jl., via de geannoteerde agenda geïnformeerd over de Nederlandse inzet alsook het krachtenveld binnen de Raad. Het is voorts gebruikelijk dat voorafgaand aan Raadsvergaderingen met uw Kamer gedebatteerd wordt. Tot slot ontvangt uw Kamer na de betreffende Raad het verslag.
De strafbaarstelling van femicide |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Nog een wereld te winnen in strijd tegen femicide»?1
Ja.
Hoe vaak wordt bij een veroordeling voor doodslag de wettelijk maximumstraf opgelegd?
De maximumstraf voor het plegen van doodslag is 15 jaar gevangenisstraf. In het WODC-onderzoeksrapport Verhoging strafmaximum moord; is veertig het nieuwe dertig? 2 is aangegeven dat in de onderzochte periode van februari 2006 tot en met 2018 ter zake van enkelvoudige doodslag (N=233) een gevangenisstraf van twaalf jaar het meest is opgelegd. Dit betekent dat voor een enkelvoudige doodslag relatief vaak een gevangenisstraf wordt opgelegd die het huidige strafmaximum nadert. In de onderzochte periode is ter zake van enkelvoudige doodslag eenmaal een gevangenisstraf van 15 jaar opgelegd3.
Deelt u de mening van de opstellers van de genoemde petitie dat doodslag met een seksistisch oogmerk een bijzondere bepaling moet krijgen in het Wetboek van Strafrecht met een hogere strafmaat dan nu geldt voor doodslag? Zo ja, waarom en welke gevolgen verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Doodslag met een seksistisch oogmerk is een zeer ernstig levensdelict en valt onder de bestaande algemene strafbaarstellingen van doodslag. Het wetsvoorstel verhoging wettelijk strafmaximum doodslag, dat nu aanhangig is bij de Tweede Kamer, strekt ertoe om de maximumstraf van doodslag substantieel te verhogen van 15 naar 25 jaar gevangenisstraf en daarmee het verschil met de maximumstraf voor moord te verkleinen. Dit geeft het openbaar ministerie en de rechter in doodslagzaken meer armslag om een bij de aard en ernst van het strafbare feit passende straf te eisen dan wel op te leggen. Voor aanvullende wetgevende maatregelen in de vorm van een specifieke strafbaarstelling van doodslag met een seksistisch oogmerk met een hoger strafmaximum zie ik geen noodzaak.
In hoeverre kan er naar uw mening met de verhoging van het wettelijk strafmaximum voor doodslag zoals voorgesteld in het wetsvoorstel (Kamerstuk 35 871) voorzien worden in de wens van de opstellers van de genoemde petitie?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn u signalen uit de rechtspraak bekend, zoals in genoemde zaken van Humeyra, Lisa en Bianca, waaruit blijkt dat de bestaande definitie van voorbedachte rade als niet meer toereikend wordt beschouwd voor zaken waarbij vrouwen na een voorgeschiedenis van stalking of vormen van geweld om het leven worden gebracht? Zo ja, wat zijn die signalen?
De misdrijven doodslag (artikel 287 Sr) en moord (artikel 289 Sr) zijn nauw verwant. Doodslag is het opzettelijk doden van een ander mens. Doodslag met voorbedachte rade is moord. Voor het overige – bijvoorbeeld voor wat betreft de wijze van uitvoering of het motief – bestaat geen verschil tussen beide misdrijven. Doodslag wordt nu bedreigd met maximaal 15 jaar gevangenisstraf. Moord met levenslange gevangenisstraf of een maximale tijdelijke gevangenisstraf van 30 jaar. Ik ben ermee bekend dat onder andere in het vonnis van de rechtbank Rotterdam in de zaak met het slachtoffer Hümeyra4 onder de aandacht is gebracht dat nu een fors verschil in strafmaximum tussen doodslag en moord bestaat, en dat dit verschil uitsluitend is opgehangen aan de vaststelling van voorbedachte rade en niet aan andere aspecten van de levensberoving (zoals de wijze van uitvoering of het motief).
Femicide, in de zin van doodslag of moord van een vrouw gepleegd door een
(ex-)partner, valt onder de bestaande algemene strafbaarstellingen van doodslag en moord. Daarbij worden in de jurisprudentie over moord in algemene zin hoge eisen gesteld aan het bewijs van de voorbedachte rade. Een patroon van dwang, controle en stalking leidt niet automatisch tot voorbedachte rade. Per casus is het aan de rechter om te beoordelen of hier wel of geen sprake van is. Tegen die achtergrond onderschrijf ik de constatering dat femicide zich in juridisch opzicht niet altijd laat kwalificeren als moord. Het in vraag 4 genoemde wetsvoorstel verhoging wettelijk strafmaximum doodslag vindt mede aanleiding in de hiervoor genoemde hoge bewijseisen bij moord en de omstandigheid dat doodslag en moord in de praktijk dicht tegen elkaar aan kunnen liggen. Dat laatste vindt bevestiging in strafzaken zoals die met het slachtoffer Hümeyra, waarin de verdachte door de rechtbank werd veroordeeld wegens doodslag en door het gerechtshof – op basis van een andere waardering van het bewijsmateriaal – ter zake van moord5.
Het beoogde strafmaximum van 25 jaar gevangenisstraf voor doodslag zal naar mijn oordeel voldoende ruimte bieden aan de rechter om ook in gevallen van femicide die kwalificeren als doodslag passend te bestraffen. Naast de beoogde wetswijziging, acht ik het van belang in te zetten op het voorkomen van femicide en de achterliggende problematiek te adresseren. Door de politie, justitieorganisaties, Veilig Thuis en zorg- en hulporganisaties wordt hieraan gewerkt door zo vroegtijdig mogelijk samen te werken bij (vermoedens van) partnergeweld, waaronder (ex-)partner stalking. Om deze aanpak te versterken zijn er vanuit het actieprogramma Geweld hoort nergens thuis instrumenten ontwikkeld om gendersensitiever te werken en investeren Veilig Thuis, politie en de vrouwenopvang in het herkennen en aanpakken van intiem terreur, geweld met een patroon van dwang en controle.
Deelt u de mening van de opstellers van de petitie dat het bewijzen van voorbedachte rade bij femicide nu te moeilijk is «terwijl er vaak een duidelijke opbouw is: een patroon van dwangmatige controle en stalking of andere vormen van geweld, bedoeld om de controle op de vrouw terug te krijgen»? Zo ja, bent u dan van mening dat de wetgeving op dit punt moet worden aangepast en hoe gaat u hier zorg voor dragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘China financiert onderzoek naar mensenrechten aan de VU’ |
|
Lisa Westerveld (GL), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «China financiert onderzoek naar mensenrechten aan de VU»?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van het feit dat een Chinese universiteit, die nauw verbonden is met de Chinese communistische partij, tot dit jaar de enige geldschieter was van een onderzoekscentrum van de Vrije Universiteit in Amsterdam?
De onafhankelijkheid van wetenschappelijk onderzoek dient te allen tijde gegarandeerd te zijn. Het is zorgelijk dat daar in het geval van de werkzaamheden van het onderzoekscentrum van de Vrije Universiteit nu onzekerheid over is ontstaan. Bij het aangaan van partnerschappen is het van belang om te weten waar de financiering vandaan komt. Onderzoek naar de herkomst van financiering is een belangrijk onderdeel van gepaste zorgvuldigheid in het partneracceptatiebeleid van instellingen. Instellingen moeten bij het aangaan van samenwerkingen met buitenlandse partners onderzoek doen naar de achtergrond van de beoogde partner. Dit is nu ook afgesproken in de Nationale Leidraad Kennisveiligheid die samen met de sector is opgesteld en 31 januari jl. is gepubliceerd. Deze leidraad ondersteunt instellingen op kwesties rond kennisveiligheid, zoals ook het afwegen van kansen en (veiligheids)risico’s bij het aangaan van samenwerkingen.
Deelt u de mening dat met de financiering de academische onafhankelijkheid in het geding is en dat dit hiermee haaks staat op de wettelijke plicht van universiteiten om de academische vrijheid te borgen?
Financiering door een derde partij hoeft niet in strijd te zijn met de academische vrijheid. Deze vrijheid en de autonomie van een instelling maken dat de instellingen in beginsel zelf mogen beslissen met wie en over welke onderwerpen zij onderzoek doen, zonder inmenging van de overheid. Instellingen hebben veel vrijheid – maar daarmee ook verantwoordelijkheid.
Wetenschappelijke instellingen hebben de verantwoordelijkheid om hun personeelsbeleid, onderzoeksbeleid en bestedingen zo in te richten dat er geen onwenselijke afhankelijkheden ontstaan waardoor het risico op ongewenste beïnvloeding toeneemt.
Zo heeft de Nederlandse kennissector (KNAW, NWO, UNL, VH, NFU en TO2-federatie), de gedragscode wetenschappelijke integriteit2 opgesteld. Hierin is onderschreven dat instellingen de normen van wetenschappelijke integriteit en principes van eerlijkheid, zorgvuldigheid, transparantie, onafhankelijkheid en verantwoordelijkheid zullen volgen om tot kwalitatieve en betrouwbare wetenschap te komen.
Academische vrijheid en wetenschappelijke integriteit zijn belangrijke academische kernwaarden. Daarom moet ook de schijn van een inbreuk op deze waarden te allen tijde voorkomen worden.
Kunt u schetsen hoe deze financiering tot stand is gekomen? Wie zijn de betrokkenen? Wie heeft de financiering goedgekeurd?
De Vrije Universiteit geeft aan dat het onderzoekscentrum is ontstaan uit een pilot rondom de receptorbenadering3. Deze pilot «toepassing van de receptorbenadering op gebied van mensenrechten» is op verzoek van Uw Kamer in 2011 gefinancierd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, deze financiering eindigde in 2016. In de Jaren daarna heeft de Southwest University of Political Science and Law (SWUPL) de internationale activiteiten van het CCHRC ondersteund, onder andere voor een internationaal congres, het uitgeven van een wetenschappelijk tijdschrift en samenwerking met wetenschappers in Afrika en Azië. De VU geeft desgevraagd aan dat de financiering, zoals gebruikelijk is, door het faculteitsbestuur is goedgekeurd.
Hoe wordt toezicht gehouden op de financiering van onderzoek?
Er wordt toezicht gehouden of de instelling financieel gezond is, vanuit de overheid is er geen toezicht op de bedoelingen van de financiers. Instellingen zijn vrij om de middelen die zij van de overheid ontvangen vrij te besteden aan de wettelijke taken die ze hebben. Het gaat bij het financieren van onderzoek met derde partijen niet alleen om de middelen van de overheid, maar ook om private middelen waar de overheid niets over te zeggen heeft, tenzij het de uitvoering van de wettelijke taken van instellingen in gevaar kan brengen.
Zijn er andere onderzoekscentra of samenwerkingsverbanden bij andere onderwijsinstellingen die financiering ontvangen vanuit Chinese onderwijsinstellingen of onderwijsinstellingen uit andere onvrije landen?
De Minister van OCW is op geaggregeerd niveau op de hoogte van de financiën van kennisinstellingen, maar is niet op de hoogte van (de herkomst van) financiering per (deel)activiteit. Het valt binnen de autonomie en daarmee de verantwoordelijkheid van de instelling om hier zicht op te houden.
Bent u voornemens richtlijnen op te stellen voor onderwijsinstellingen inzake ongewenste financiering uit onvrije landen? Zo nee, waarom niet?
In navolging van voorbeelden uit andere landen zoals Australië en het Verenigd Koninkrijk heeft het Nederlandse kennisveld in samenwerking met de rijksoverheid een Nationale Leidraad Kennisveiligheid uitgewerkt. Deze werd onlangs (op 31 januari) gepubliceerd. Hierin worden risico’s en dreigingen rond kennisveiligheid geschetst en worden handelingsperspectieven voor kennisinstellingen beschreven. De leidraad is daarmee een richtinggevend referentiedocument voor de hele kennissector, ook als het gaat om onderzoeksfinanciering en gepaste zorgvuldigheid rond buitenlandse samenwerkingspartners.
Welke stappen zijn ondernomen naar aanleiding van het nieuws vorig jaar over Chinese inmenging op de Rijksuniversiteit Groningen?2
Ten aanzien van de leerstoel heeft mijn voorganger in de beantwoording van de Kamervragen van 18 februari 2021 reeds gemeld dat de RUG had laten weten dat de overeenkomst met Hanban over de leerstoel in 2016 in werking is getreden voor een periode van 5 jaar. In 2021 moest daarom worden besloten over de verlenging ervan. De RUG heeft toen laten weten deze overeenkomst met Hanban niet te willen verlengen. Daarmee is de overeenkomst met betrekking tot de leerstoel in 2021 komen te vervallen.
Wat heeft het gesprek met de Rijksuniversiteit Groningen over mogelijke beïnvloeding door China op het onderwijs opgeleverd en in hoeverre zijn de uitkomsten van dat gesprek aanleiding geweest om een breder gesprek te voeren met het hoger onderwijsveld?3 Bent u naar aanleiding van dit artikel voornemens om hierover het gesprek te voeren met het hele hoger onderwijs?
Wat betreft de uitkomst van het overleg met de Rijksuniversiteit Groningen: zie antwoord op vraag 8.
Ten aanzien van gesprekken met het hele kennisveld zijn het afgelopen anderhalf jaar op bestuurlijk niveau gesprekken gevoerd over kennisveiligheid met de Nederlandse kennisinstellingen. Deze zogenaamde «kennisveiligheidsdialoog» vond plaats in het kader van de maatregelen op het gebied van kennisveiligheid. In de gesprekken zijn risico’s omtrent internationale samenwerkingen, zoals heimelijke beïnvloeding, aan bod gekomen. In het verlengde van deze gesprekken heeft de kennissector samen met de rijksoverheid de Nationale Leidraad Kennisveiligheid opgesteld, die 31 januari jl. is gepubliceerd. Daarin wordt bijvoorbeeld gewezen op het belang van gepaste zorgvuldigheid in het partneracceptatiebeleid van instellingen. De kennissector heeft aangegeven aan de slag te gaan met de implementatie van de leidraad. Ik zal daarbij, samen met andere ministeries en diensten, een vinger aan de pols houden. Als de inspanningen onvoldoende blijken zal het kabinet aanvullende maatregelen op dit punt treffen.
In hoeverre denkt u dat de ontoereikendheid van de bekostiging van het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek ertoe heeft geleid dat onderwijsinstellingen zich genoodzaakt voelen elders financiering te regelen?
Het feit dat instellingen -naast hun bekostiging- andere financieringsbronnen aanboren, vind ik als zodanig niet problematisch. En dat staat in die zin dan ook los van de discussie over de hoogte van de bekostiging. Waar het om gaat is dat de aard van de financieringsbron nooit een reden kan zijn om in strijd met academische kernwaarden te handelen.
Overigens is het zo dat er in het coalitieakkoord aandacht is voor aanzienlijke extra investeringen in hoger onderwijs en onderzoek.
Deelt u de mening dat mensenrechten universeel zijn en hier niet over mag worden onderhandeld? Zo nee, waarom niet?
Ja. De universaliteit van mensenrechten is gewaarborgd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens zoals aangenomen door de VN in 1948. Nederland heeft de verklaring ondertekend en verdedigt uit volle overtuiging, samen met een groot aantal gelijkgezinde landen, de universaliteit en ondeelbaarheid van mensenrechten. Daarnaast treedt Nederland actief op tegen initiatieven om de uitgangspunten van de verklaring af te zwakken.
Kunt u reflecteren op de uitspraken die gedaan worden door de heren Peverelli en de Zwart? Deelt u de mening dat er structureel mensenrechten worden geschonden in China? Zo nee, waarom niet?
In het publieke debat in Nederland is er ruimte om een afwijkende mening te hebben. Dit geldt bij uitstek ook voor het academische debat. Het kabinet heeft echter ernstige zorgen over de mensenrechtensituatie in China, die de afgelopen jaren aanzienlijk verslechterd is. De mensenrechten van o.a. etnische minderheden, mensenrechtenverdedigers en -advocaten worden op grote schaal geschonden. Daarnaast krimpt de ruimte voor het maatschappelijk middenveld, journalisten, en deelnemers aan het publieke debat en staat de vrijheid van religie en levensovertuiging ernstig onder druk.
Bent u bereid zich onherroepelijk in te zetten voor het lot van de Oeigoeren in Xinjiang? Kunt u schetsen welke stappen worden genomen vanuit Nederland om etnische minderheden in China te beschermen?
Nederland spreekt China consequent aan op de mensenrechtensituatie in Xinjiang, in zowel bilateraal als EU-verband.
Bilateraal heeft premier Rutte in gesprek met de Chinese premier Li Keqiang op 26 januari jl. de zorgen uitgesproken over de mensenrechtensituatie, in het bijzonder met betrekking tot Xinjiang.
Nederland en de EU spreken zich in alle relevante fora uit en pleiten onder andere voor een onafhankelijk onderzoek door de VN, evenals voor betekenisvolle en ongehinderde toegang tot Xinjiang voor onafhankelijke waarnemers als de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN.
Het besluit om financiering aan de Palestijnse organisatie UAWC stop te zetten |
|
Jasper van Dijk , Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht «UAWC geschokt en bedroefd over beeindiging Nederlandse subsidie»?1
Het kabinet heeft kennis genomen van de reactie van UAWC op het kabinetsbesluit en begrijpt dat de organisatie graag een andere uitkomst had gezien. Het kabinet kan zich echter niet vinden in de argumenten die UAWC opvoert in zijn reactie op het kabinetsbesluit.
Deelt u de mening dat het Proximities Risk Consultancies-rapport de Union of Agricultral Workers Committee (UAWC) vrijpleit van de Israëlische beschuldiging dat het een terroristische organisatie is? Zo nee, waarom niet?
Zoals verwoord in de Kamerbrief uitkomsten en kabinetsreactie extern onderzoek naar UAWC d.d. 5 januari 2022 (Kamerstuk 23 432, nr. 486), zijn er geen aanwijzingen gevonden dat er financiële stromen zijn tussen UAWC en de PFLP, en evenmin kan worden geconstateerd dat er sprake is van een organisatorische eenheid of aansturing van UAWC door de PFLP. Daarnaast is er geen bewijs gevonden dat suggereert dat stafleden van UAWC of bestuursleden hun positie bij UAWC gebruikt hebben voor terroristische activiteiten of om terroristische activiteiten te steunen. Het kabinet heeft op basis van het externe onderzoek geen reden om UAWC te kwalificeren als een terroristische organisatie.
Hoe beoordeelt u de stelling van UAWC2 dat dit besluit verstrekkende en schadelijke gevolgen zal hebben voor het Palestijns maatschappelijk middenveld, en dus bijdraagt aan de «shrinking space for civil society» in Palestina, precies op het moment dat het onder ongekende druk staat van Israël?
Het kabinet hecht aan het belang van het ondersteunen van het maatschappelijk middenveld in de Palestijnse gebieden en maakt zich terdege zorgen over de afnemende maatschappelijke ruimte in de Palestijnse gebieden. De keuze om een onafhankelijk onderzoek te starten is genomen op basis van zwaarwegende en unieke omstandigheden. Met de kabinetsappreciatie (Kamerstuk 23 432, nr. 486) stelt het kabinet dat het grote aantal geconstateerde individuele banden tussen UAWC medewerkers en bestuursleden en de PFLP niet aanvaardbaar is en heeft daar gevolgen aan verbonden.
Hoe beoordeelt u het feit dat de beslissing van het kabinet om samenwerking met UAWC op te zeggen uitgelegd wordt als erkenning van het Israëlische standpunt dat UAWC en nog vijf andere Palestijnse maatschappelijke organisaties terreurorganisaties zijn?3 Wat gaat u eraan doen om deze schadelijke en onjuiste beeldvorming tegen te gaan, aangezien het kabinet belang stelt te hechten aan een sterk Palestijns maatschappelijk middenveld?
Het kabinetsbesluit omtrent het beëindigen van de samenwerking met UAWC moet los worden gezien van het door Israël plaatsen van zes ngo’s op de nationale lijst met terroristische organisaties, zoals ook verwoord in de Kamerbrief (met kenmerk 23 432, nr. 486). De keuze om de financiering te beëindigen is gestoeld op de uitkomsten van het onafhankelijke onderzoek waartoe werd besloten op 9 juli 2020 op basis van zwaarwegende en unieke omstandigheden.
Ten aanzien van de zes ngo’s blijft het uitgangspunt dat de Israëlische informatie voldoende overtuigend dient te zijn om de listings te rechtvaardigen en daar gevolgen aan te verbinden. Het kabinet heeft tot op heden geen bewijs voor de Israëlische kwalificaties van de zes ngo’s en ziet dan ook geen aanleiding om het beleid ten aanzien van deze ngo’s op basis van dit Israëlische besluit te herzien. Nederland zet zich er voor in om met andere donoren tot een gezamenlijke appreciatie te komen. De regering draagt dit standpunt uit in de reguliere contacten met het Palestijns (en internationale) maatschappelijk middenveld. Dit wordt tevens te kennen gegeven richting andere internationale donoren, alsook de Israëlische en Palestijnse autoriteiten.
Wat is uw reden om af te wijken van de conclusie van het Proximities-rapport dat niet verwacht mag worden dat UAWC zich bewust kan zijn van individuen die banden onderhouden met de Popular Front for the Liberation of Palestine (PFLP)? Wat is de reden dat het kabinet van oordeel is dat redelijkerwijs verondersteld mag worden dat UAWC op de hoogte was van deze individuele banden? Bent u van mening dat het de taak is van maatschappelijke organisaties om hun leden te screenen op politieke opvattingen en op lidmaatschap van andere organisaties te controleren, en kunt u dit toelichten?
Voor het besluit van het kabinet is leidend dat de PFLP een door de EU en VS geregistreerde terroristische organisatie is. De regering is van oordeel dat van UAWC mocht worden verwacht op de hoogte te zijn van deze kwalificatie door de EU, en de relevantie daarvan voor donoren zoals Nederland. Dit is ook meerdere malen benadrukt door Nederland in het contact met UAWC. Het kabinet heeft geconstateerd dat de individuele banden – zeker ook binnen het bestuur van UAWC en de daar geconstateerde dubbelmandaten met de PFLP – wijdverbreid waren en de gehele onderzoeksperiode 2007–2021 bestreken, en derhalve van dien aard en orde van grootte waren dat deze redelijkerwijs niet onopgemerkt kunnen zijn gebleven. UAWC had Nederland daarvan op de hoogte moeten brengen maar heeft dit niet gedaan, ook niet ten tijde van het onderzoek.
In hoeverre heeft het feit dat een verdachte medewerker van UAWC is gemarteld en tot een bekentenis is gedwongen door Israël meegewogen in het besluit van het kabinet om de banden met UAWC te verbreken? Heeft u nadere informatie hierover verkregen, ook naar aanleiding van de stellingname deze zaak verder te volgen?4
Het externe onderzoek richt zich niet op het Israëlische proces rondom de aanslag op Rina Schnerb, maar op eventuele banden tussen UAWC en de PFLP. De omstandigheden van de verdachte in dat proces zijn dan ook niet meegenomen in het onderzoek en het kabinet heeft daar geen nadere informatie over ontvangen. Nederland volgt de zaak voor zover mogelijk en heeft in een eerder stadium reeds zorgen geuit over de behandeling van de verdachte. De zittingen vinden plaats in een militaire rechtbank waardoor waarneming beperkt mogelijk is.
Bent u het eens dat de onderbouwing voor het verbreken van de banden met UAWC gebrekkig is en dat het in combinatie met de enorme consequenties van dit besluit redelijk zou zijn om het besluit te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het kabinet is zorgvuldig tot een besluit gekomen en zal dit niet herzien. Voor de gehele onderbouwing van het kabinetsbesluit verwijs ik u naar de Kamerbrief uitkomsten en kabinetsreactie extern onderzoek naar UAWC d.d. 5 januari 2022 (Kamerstuk 23 432, nr. 486).
Kunt u uitleggen waarom het kabinet wel verstrekkende conclusies trekt over een Palestijnse organisatie naar aanleiding van het Proximities-rapport, maar niet over de relatie met Israël naar aanleiding van rapporten van gerenommeerde en ervaren mensenrechtenorganisaties zoals Human Rights Watch, Amnesty International, B’tselem en Al-Haq (waarvan de laatste twee nog gezamenlijk de Geuzenpenning hebben ontvangen uit handen van toenmalig Minister van Buitenlandse Zaken, Maxime Verhagen)? Hoe verklaart u deze ongelijke behandeling?
De genoemde rapporten van mensenrechtenorganisaties en het externe Proximities onderzoek zijn van een andere orde en kunnen niet op eenzelfde wijze worden vergeleken. In alle gevallen wordt een rapport op de eigen merites beoordeeld. Uw Kamer ontvangt van het meest recente rapport van Amnesty International separaat een kabinetsappreciatie.
Bent u bereid een extern onderzoek soortgelijk aan het Proximities-onderzoek in te stellen naar Israëlische bedrijven en overheidsinstanties waar de Nederlandse overheid relaties mee onderhoudt, zoals bijvoorbeeld Elbit, Cyber Intelligence Ltd, NSO, COGAT, en hun vermeende betrokkenheid bij in Israël en Palestina gepleegde oorlogsmisdaden zoals apartheid5 , plundering6 en het «overbrengen van de civiele bevolking naar bezet gebied»7 ? Zo ja, op welke wijze en welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee. Daar zie ik geen aanleiding toe. Het externe onderzoek is destijds ingesteld als gevolg van zwaarwegende en unieke omstandigheden zoals ook beschreven in de brief aan uw Kamer van 5 januari jl.
Waarom maakt u wel gebruik van de clausule in de overeenkomst met UAWC die het mogelijk maakt de overeenkomst te ontbinden in het geval van een «activiteit die strijdig is met het buitenlandbeleid van de Nederlandse regering», maar maakt u geen gebruik van de clausule in de EU-Israël associatieovereenkomst (art. 2) die het mogelijk maakt om het verdrag op te schorten bij een gebrek aan «respect voor mensenrechten en democratische principes», waarbij Israël met zijn illegale nederzettingenpolitiek evident in strijd handelt met het buitenlandbeleid van de Nederlandse regering?
Een belangrijk onderdeel van de EU-Israël associatieovereenkomst is het voeren van een politieke dialoog – de door Uw Kamer gesteunde Associatieraad tussen de EU en Israël (zie ook Kamerbrief over hervatting van de EU Associatieraad met Israël, d.d. 9 november 2020, Kamerstuk 21 501-02, nr. 2239). Het is belangrijk dat de EU structureel – en op hoog niveau – met Israël spreekt. Zowel over de vele zaken die ons binden, als over kwesties waar we het niet over eens zijn, zoals het Israëlisch nederzettingenbeleid op de bezette Westelijke Jordaanoever, en overige schendingen van internationaal recht. Opschorting is niet aan de orde.
Op welke termijn en op welke wijze gaat u het nieuwe land- en waterprogramma starten om Palestijnse boeren te ondersteunen in Area C, zoals gemeld in de kamerbrief van 5 januari jl.8 ? En bent u bereid om op korte termijn concrete actie te ondernemen om het toenemende staats- en kolonisten geweld tegen te gaan dat momenteel voornamelijk tegen Palestijnse boeren in Area C plaatsvindt?9 Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment lopen de voorbereidingen voor de start van een nieuw land- en waterprogramma om Palestijnse boeren te ondersteunen in Area C. Besluitvorming hierover zal op korte termijn plaatsvinden.
Het kabinet is zeer bezorgd over het toenemende geweld door kolonisten en spreekt zich hier actief over uit. Kolonistengeweld is een onderwerp dat Nederland meerdere malen direct heeft opgebracht bij de Israëlische overheid, waarbij Nederland er bij gesprekspartners op aandringt hier daadkrachtig tegen op te treden. Israëlische Ministers van Defensie en Buitenlandse Zaken erkennen de problematiek en hebben uitgesproken hiertegen harder op te gaan treden. Nederland zal dit volgen en blijven aankaarten bij het uitblijven van verbetering. Dat geldt eveneens voor het optreden van de Israëli Security Forces (ISF) richting Palestijnse burgers waarbij Nederland blijft wijzen op de internationaalrechtelijke verplichtingen van Israël in de bezette gebieden.