Het bericht dat rechters en officieren voor het eerst in de Nederlandse geschiedenis willen gaan staken |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Honderden rechters en officieren dreigen met staking: «we moeten onszelf nu beschermen»» van het Algemeen Dagblad van 22 februari 2023?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat rechters en officieren zo ontevreden zijn dat zij voor het eerst in de geschiedenis overwegen om te gaan staken voor een betere collectieve arbeidsovereenkomst (cao) en erkenning voor de hoge werklast?
Het is spijtig dat rechters en officieren van justitie, als een van de pilaren van de rechtsstaat, overwogen te gaan staken. Het is evenwel een recht dat zij hebben. Bij brief van 9 maart heb ik de NVvR een handreiking gedaan en ik ben blij om te melden dat de NVvR op 23 maart heeft besloten de onderhandelingen weer te hervatten. Prioriteit is hoe wij op het onderwerp werkdruk nader tot elkaar kunnen komen. Om dit in beeld te brengen heb ik in mijn brief voorgesteld gezamenlijk een onafhankelijke verkenner aan te wijzen.
Kunt u ingaan op de noodoproep van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) die aangeeft dat alle seinen op rood staan vanwege de hoge werkdruk, personeelstekorten en de toename aan bedreigingen?
Om de werkdruk aan te pakken heeft het kabinet fors geïnvesteerd in de Rechtspraak en het Openbaar Ministerie (OM). Zo krijgt de Rechtspraak er in 2023 € 120 miljoen bij, oplopend tot jaarlijks € 155 miljoen vanaf 2025 en is de opleidingscapaciteit verhoogd van 80 naar 130 rechters die jaarlijks instromen. Het OM heeft extra middelen gekregen om 250 extra officieren van justitie aan te trekken. Daarnaast worden er binnen deze organisaties tal van andere maatregelen getroffen om de werkdruk aan te pakken.
Ook voor veiligheid heeft het kabinet extra middelen vrijgemaakt en is binnen de organisaties veel aandacht. Het onderwerp staat ook nadrukkelijk op de agenda bij de besprekingen met de NVvR over de arbeidsvoorwaarden. Vanwege de nog lopende besprekingen kan ik hier nog geen verdere uitspraken over doen.
Bent u het eens met de uitspraken van de voorzitter van de NVvR dat dit ook behoorlijk negatieve effecten heeft op het veiligheidsgevoel van Nederlanders?
Indien personeelstekorten ertoe leiden dat minder strafzaken kunnen worden behandeld en soms zelfs moeten worden geseponeerd, dan kan dat mogelijk het veiligheidsgevoel aantasten. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven investeert het kabinet daarom ook fors in de Rechtspraak en het OM.
Hoe kan het zo ver zijn gekomen dat deze sector geen vertrouwen meer heeft in de cao besprekingen die momenteel gaande zijn vanuit u en uw ministerie?
Hierbij verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u ingaan op de zorgwekkende signalen vanuit de NVvR dat rechters en officieren overwerkt zijn? Wat zegt het dat men kennelijk vindt dat er te weinig is gebeurd met eerdere signalen en noodkreten?
Hierbij verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de inschatting dat dit kan betekenen dat op de korte termijn, vanwege de hoge werkdruk en het vertrek van goede mensen, nog minder rechters en officieren nog meer werk zullen moeten gaan doen?
Dit beeld wordt door de Rechtspraak en het OM niet herkend uit de cijfers. Er is geen sprake van een toegenomen uitstroom of van minder capaciteit. In 2023 neemt het aantal rechters en officieren van justitie toe en dit zal met de intensiveringen vanuit het kabinet de komende jaren naar verwachting het geval blijven.
Kunt u ingaan op de zorg die de NVvR deelt, dat de verhoging van het budget vorig jaar te weinig is vanwege toegenomen complexiteit van het werk en de verharding in de samenleving, waaronder de flinke toename van het aantal bedreiging van rechters en officieren?
Het kabinet heeft fors geïnvesteerd in de Rechtspraak en het OM, waarmee de werkdruk op termijn kan worden teruggedrongen en de veiligheid kan worden verhoogd. Deze investering is in goed overleg met de Rechtspraak en het OM tot stand gekomen, waarbij ook is gekeken naar de absorptiecapaciteit en maximale opleidingscapaciteit.
De zorg van de NVvR dat dit te weinig is, deel ik dan ook niet.
Bent u bereid de NVvR meer tegemoet te komen in de cao onderhandelingen zodat de stakingen voorkomen kunnen worden?
Ja, ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 2.
Kunnen deze vragen zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken beantwoorden?
Gezien de gevoeligheid van de lopende onderhandelingen heb ik het pas opportuun geacht deze vragen te beantwoorden op het moment dat de gesprekken weer zouden worden hervat.
De rechtszaak van stichting Farma ter Verantwoording tegen farmaceut AbbVie |
|
Lisa Westerveld (GL), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Aanklacht tegen farmaceut van het lucratiefste medicijn: «De hoge prijs schendt de mensenrechten»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de stichting Farma ter Verantwoording dat overmatige winsten bij gepatenteerde geneesmiddelen andere zorg kan verdringen?
Ik maak mij zorgen over de alsmaar stijgende uitgaven aan geneesmiddelen. Die worden mede veroorzaakt door hoge prijzen en leggen een grote druk op onze solidariteit.
Deze geneesmiddelen gaan steeds vaker gepaard met onzekerheid over de effectiviteit en de juiste plaats in de behandeling. Daarom is in het coalitieakkoord afgesproken om het bestaande beleid voor dure geneesmiddelen aan te scherpen en ervoor te zorgen dat ze tegen een eerlijke prijs op de markt komen.
Deelt u de mening dat de excessieve winsten in de farmaceutische industrie uiteindelijk ten koste gaan van de betaalbaarheid van de zorg?
Hoge prijzen van geneesmiddelen gaan ten koste van de betaalbaarheid van zorg. Het is niet aan mij om een waardering te geven aan de winsten die bedrijven maken. Maar ik vind wel dat bedrijven een morele plicht hebben om de balans te houden tussen publieke inspanningen om geneesmiddelen te ontwikkelen en bij de patiënt te krijgen, en prijzen die bedrijven voor geneesmiddelen vragen.
Vorig jaar heb ik een onderzoek met de Tweede Kamer gedeeld naar het ecosysteem rond de financiering van geneesmiddelenonderzoek2. Daaruit blijkt dat er een relatie is tussen enerzijds het investeringsgedrag van financiers en anderzijds de verwachtingen die zij hebben over de bereidheid van overheden en verzekeraars om te betalen voor een nieuw geneesmiddel, nu en in de toekomst. Door uitgekiende investeringsstrategieën is de geneesmiddelensector nog altijd één van de meest lucratieve sectoren ter wereld. Het is echter ook in het belang van bedrijven om bij te dragen aan de houdbaarheid van zorgsystemen. Dat gebeurt mijns inziens nu onvoldoende.
Deelt u de inzichten die Farma ter Verantwoording verstrekt over de excessieve winsten voor de periode 2004–2018 voor het middel Adalimumab (Humira) van AbbVie in Nederland?
Op de individuele zaak van AbbVie en het medicijn Humira ga ik niet in omdat de zaak onder de rechter is. Ik ken de levensloop van Humira wel en wacht de uitspraak van de rechter met interesse af.
De prijs van een geneesmiddel bepaalt de firma zelf. Behalve het bepalen van een Nederlandse maximumprijs op basis van de prijzen in de ons omringende landen, heb ik daar geen invloed op. Evenmin is het aan mij om winsten van bedrijven al dan niet te beperken. Ik kan ook niet sturen op de winst van bedrijven, eens te meer omdat het geneesmiddelen op een mondiale markt met internationale bedrijven betreft.
Nationaal richt ik mij op het beheersen van de uitgaven aan geneesmiddelen. Daarbij is de kosteneffectiviteit van een geneesmiddel bepalend. Instrumenten om kosten voor nieuwe geneesmiddelen te beheersen, liggen deels besloten in Europese wet- en regelgeving en in nationaal vergoedingsbeleid. Voor dure, nieuwe geneesmiddelen met een hoog kostenbeslag staat de geneesmiddelensluis tot mijn beschikking. De voorwaarden voor de sluis heb ik recent aangescherpt, waardoor naar verwachting meer prijsonderhandelingen (en daarmee beheersing van uitgaven) gaan plaatsvinden.
Het is teleurstellend dat bedrijven de in Europa vastgestelde beschermingsmogelijkheden die bedoeld zijn om innovatieve middelen op de markt te kunnen brengen, nu gebruiken voor het maximaliseren van hun winsten. Bijvoorbeeld door voor geneesmiddelen waarvan alle beschermingsperioden al verlopen zijn, toch onverminderd hoge prijzen te blijven vragen omdat er geen concurrentie komt in de vorm van een generiek of biosimilar.
Een ander voorbeeld is met beperkte onderzoekskosten kleine wijzigingen aan te brengen in al bestaande middelen, waarmee een nieuwe periode van bescherming wordt gestart, bijvoorbeeld voor weesgeneesmiddelen. Dat maakt het mogelijk om prijzen hoog te houden. Dit doet men bijvoorbeeld door voor het aflopen van de beschermingsperiode een nieuwe indicatie voor een bestaand middel te registreren, of door een andere toedieningsvorm van het medicament te introduceren.
Ik roep firma’s op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen om na afloop van alle beschermingsperiodes de prijs te verlagen.
Bent u van mening dat het ministerie genoeg instrumenten tot zijn beschikking heeft om excessieve winsten te voorkomen? Zo ja, welke instrumenten zijn dat dan en wat is er dan niet goed gegaan bij de prijsbepaling van Humira van Abbvie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat een rechtszaak als deze voorkomen kan worden als de overheid meer regie neemt en grenzen stelt aan wat de maximum winstpercentages mogen zijn?
Het is niet aan mij om te oordelen over winstpercentages. Wel is het van belang om duidelijk aan te geven aan welke geneesmiddelen de maatschappij behoefte heeft en wat we bereid zijn om daarvoor te bepalen: meer van een aanbod gestuurde naar een vraag gestuurde situatie.
Dat vraagt om twee belangrijke en complexe stappen: allereerst moet bepaald worden wat onze «unmet medical needs», onze grootste onvervulde medische behoeften, zijn. Ten tweede moet een breed gedragen maatschappelijk kader ontwikkeld worden voor het bepalen van de hoogte van geneesmiddelenprijzen en -uitgaven3. Daarmee kan vastgesteld worden wat we voor geneesmiddelen aanvaardbare uitgaven vinden. Beide vragen om een bredere maatschappelijke discussie.
Zoals ik in de voornoemde brief rond het ecosysteemonderzoek heb aangegeven, voorzie ik met deze twee instrumenten in de hand, twee routes. Enerzijds is het van belang om een duidelijker signaal af te geven aan onderzoekers en investeerders aan welke geneesmiddelen maatschappelijk gezien behoefte is. Mogelijk ook met een afgebakende financiële beloning in het vooruitzicht. Anderzijds zou de overheid, al dan niet in samenwerking met private of Europese fondsen, meer invloed kunnen uitoefenen op geneesmiddelenontwikkeling door de gerichte inzet van onderzoeksgelden. Zo kan de overheid zowel aan de voorkant als aan de achterkant meer regie nemen op geneesmiddelenontwikkeling.
Vindt u dat het publieke belang van gezondheid altijd voorrang moet krijgen op commerciële belangen van farmaceutische bedrijven?
Als Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) ligt mijn verantwoordelijkheid altijd bij patiënten. Daarbij zoek ik een verantwoorde balans tussen toegang tot geneesmiddelen enerzijds en houdbaarheid van zorg op langere termijn anderzijds. Dat is in het publieke belang: zonder winstoogmerk of lage vergoedingen worden nauwelijks geneesmiddelen ontwikkeld, terwijl hoge winsten de toegang tot die geneesmiddelen bedreigen.
Bij een kapitaalintensieve sector met aanzienlijke bedrijfsrisico’s als deze spelen onvermijdelijk commerciële belangen en winstoogmerk een rol. Dat mag echter nooit de houdbaarheid van ons zorgsysteem ondermijnen.
Vindt u het de taak van de overheid om het publieke belang van gezondheid te beschermen en te zorgen voor eerlijke prijzen van medicijnen?
Het is de taak van de overheid om te komen tot verantwoorde uitgaven aan geneesmiddelen, zodat zorg ook op langere termijn toegankelijk en betaalbaar blijft.
Kunt u een inschatting geven wat het gemiddelde financiële aandeel is van publiek gefinancierd wetenschappelijk onderzoek in de totaalkosten van het research & development-traject van een hedendaags, gepatenteerd, geneesmiddel?
Het onderzoek4 dat ik heb laten uitvoeren door SiRM, L.E.K. en Rand Corporation naar het financiële ecosysteem van geneesmiddelenonderzoek geeft aan dat er wereldwijd jaarlijks 300 miljard dollar aan R&D wordt besteed. Hiervan komt circa 195 miljard van biofarma bedrijven, waarvan meer dan de helft van de tien grootste bedrijven wereldwijd. Circa 65 miljard dollar komt van de publieke sector en circa 10 miljard dollar van non-profits. Circa 30 miljard dollar komt van durfinvesteerders. Dus het publiek gefinancierde deel is iets meer dan 20% (65/300). Dit betreft bedragen die daadwerkelijk zijn uitgegeven («out of pocket costs»), zonder dat rekening is gehouden met de kosten van het benodigde kapitaal («cost of capital»).
Hetzelfde onderzoek (par 2.3.2, p. 17) geeft aan dat het ontwikkelen van een geneesmiddel het systeem tussen de 1,2 en 1,7 miljard dollar kost. Publiek geld wordt met name ingezet voor fundamenteel onderzoek. Daardoor is de directe relatie met de relatieve bijdrage aan een ontwikkeld geneesmiddel niet makkelijk aan te geven.
Denkt u dat u betere onderhandelingen had kunnen voeren als farmaceuten verplicht worden om een redelijke prijsberekening op te nemen in het vergoedingsdossier dat zij aanbieden aan het Zorginstituut?
Voor mij is het advies van het Zorginstituut leidend. Daarin wordt een oordeel geveld over de kosteneffectiviteit van een geneesmiddel. Indien een geneesmiddel als niet kosteneffectief wordt beoordeeld, volgt een advies over de benodigde prijsverlaging. Omdat mijn doel is om te komen tot een kosteneffectieve en daarmee maatschappelijk aanvaardbare vergoeding, is de vraagprijs van de firma niet mijn uitgangspunt bij onderhandelingen.
Deelt u de mening dat het Zorginstituut Nederland een beter advies kan geven over de opname in het basispakket als het, naast de huidige informatie die het ontvangt van farmaceutische bedrijven, ook informatie ontvangt over de R&D en productie- en marketing kosten van het individuele geneesmiddel?
Hoewel ik voorstander ben voor het vergroten van inzicht in de prijsopbouw van geneesmiddelen, staat bij het Zorginstituut de kosteneffectiviteit van een geneesmiddel centraal. Dat staat los van de daadwerkelijke prijs of prijsopbouw. De genoemde kosten zijn daarbij niet relevant.
Hoe gaat u op nationaal niveau wettelijke uitvoering geven aan WHO-resolutie 72.8 «Improving the transparency of markets for medicines, vaccines, and other health products», waarin WHO-lidstaten nadrukkelijk wordt verzocht om de netto prijzen van farmaceutische producten publiek te maken?2 En wanneer kan de Kamer hiervan concrete resultaten zien?
Ik heb u in het Commissiedebat over geneesmiddelenbeleid van 22 maart jongstleden toegezegd hierop nader in te gaan.
Transparantie is geen doel op zich. Het is een middel om meer inzicht te krijgen in de mechanismen van de kosten van de ontwikkeling van geneesmiddelen en de prijs waarvoor het geneesmiddel uiteindelijk op de markt wordt gebracht. Het maakt het mogelijk om waar mogelijk, gericht beleid in te zetten.
Bij mijn onderhandelingen voor een financieel arrangement streef ik steeds weer naar een transparante uitkomst en publicatie van nettoprijzen. Helaas weigeren firma’s dit categorisch. Het bedrijf zal uiteindelijk mee moeten gaan in de wens om meer transparantie.
De WHO resolutie heeft mijns inziens dan ook tot doel om meer inzicht in de sector te krijgen en landen te ondersteunen keuzes te maken voor de geneesmiddelen die ze nodig hebben en de prijzen vast te stellen die zij bereid zijn daarvoor te betalen.
Juist op dit punt heb ik mij de afgelopen tijd ingezet. Voorbeelden van mijn inspanningen zijn onder meer:
Bent u ervan op de hoogte dat de bestuursvoorzitter van Intravacc, de heer Groen, denkt van Intravacc een groot «commercieel succes» te kunnen maken na de privatisering vanwege veelbelovende OMV-technologie? Bent u ervan op de hoogte dat Intravacc het overgrote deel van de patenten voor deze nieuwe technologie in handen heeft? Bent u ervan op de hoogte dat de ontwikkeling van deze technologie bekostigd is met overheidsgeld en na verkoop in handen komt van een, naar het zich laat aanzien, grote farmaceut die vervolgens voor de afname van deze techniek commerciële prijzen vraagt bekostigd door diezelfde belastingbetalers die voor de ontwikkeling al hebben betaald? Hoe voorkomt u, nu u besluit Intravacc te verkopen, dat deze technologie niet tot woekerprijzen gaat leiden?
Ik heb kennisgenomen van de uitspraken van de heer Groen in het Financieel Dagblad d.d. 20 februari 2023. Mijn voorganger heeft uw Kamer eerder geïnformeerd dat bij de verkoop van Intravacc B.V. contractueel zal worden vastgelegd, dat zodra Intravacc een vaccin, dat (mede) tot stand is gekomen door inzet van publieke middelen, overdraagt aan een producent, Intravacc met de producent afspraken zal maken over de prijs die de producent aan de Staat zal rekenen.
Stel het corona neussprayvaccin Avacc10 wordt een doorslaand succes voor Intravacc – en zij delen het patent daarvan niet meer vrijuit met C-TAP/WHO omdat zij dan in handen zijn van een groot commercieel farmaceutisch bedrijf – hoe voorkomt u dat de nieuwe eigenaar van Intravacc woekerprijzen kan vragen voor het Avacc10 vaccin?
Dit kandidaat product is momenteel nog in ontwikkeling en in het najaar van 2022 is de fase van het pre-klinische onderzoek ingegaan. Mijn voorganger heeft uw Kamer eerder geïnformeerd dat bij de verkoop van Intravacc B.V. contractueel zal worden vastgelegd, dat zodra Intravacc een vaccin, dat (mede) tot stand is gekomen door inzet van publieke middelen, overdraagt aan een producent, Intravacc met de producent afspraken zal maken over de prijs die de producent aan de Staat zal rekenen.
Vindt u dat het verdienmodel van de farmaceutische industrie nog houdbaar en uitlegbaar is? Ook nu uw ministerie zelf heeft geconstateerd dat niet de publieke gezondheid maar de winstgevendheid van een geneesmiddel leidend is in deze industrie?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Acht u het wenselijk dat er voor farmaceuten een wettelijk afdwingbare zorgplicht komt, zoals Farma ter Verantwoording betoogt?3
Vooralsnog zie ik geen meerwaarde in het opleggen van een zorgplicht. Het opleggen van een zorgplicht aan geneesmiddelenfabrikanten is een vergaande maatregel die enige gelijkenis heeft met het instrument van dwanglicentie. Het is de vraag in hoeverre het ook echt afdwingbaar is en een langetermijn oplossing biedt voor toegang.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één beantwoorden?
Voor zover dat geen doublures veroorzaakte, heb ik dat gedaan.
De uitspraak van de Raad van State inzake windmolens |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de nationale normen voor windturbines op land die buiten werking zijn gesteld, omdat de Raad van State heeft vastgesteld dat de wetenschappelijke onderbouwing daarvoor ontbreekt?
Ja, ik ben bekend dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 30 juni 2021 heeft geoordeeld dat de algemene regels voor windturbines in het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm) en de bijbehorende Activiteitenregeling milieubeheer (Arm) voor windturbineparken (windturbinebepalingen) buiten toepassing moeten worden gelaten. Voor deze algemene regels had op grond van EU-recht een planmilieueffect-rapport (plan-MER) moeten worden gemaakt. De Afdeling heeft zich alleen uitgesproken over de procedure, maar niet over de inhoud van de regels.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is een aantal provincies en gemeenten deze nationale normen verpakken als lokale normen om toch alsnog door te gaan onder de oude rijksnormen en rekensystematiek, zonder wetenschappelijke onderbouwing? Zo ja, heeft u de bereidheid om een moratorium af te roepen op de bouw van nieuwe windmolens op land? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ik deel deze mening niet. Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd over het zorgvuldige proces die de decentrale overheden doorlopen bij het onderbouwen welke milieunormen zij bij hun besluitvorming hanteren (Kamerstuk 32 812, nr. 76). Zij maken in dat verband een eigenstandige specifieke afweging om te bepalen wat voor de desbetreffende locatie een aanvaardbaar milieubeschermingsniveau is.
Eigen normen van decentrale overheden dienen goed onderbouwd te worden, onder andere op basis van de wetenschappelijke kennis over windenergie en gezondheid. Deze kennisbasis wordt door het RIVM, via het Expertisepunt Windenergie en Gezondheid, regelmatig aangevuld met relevant (internationaal) onderzoek. Ik ben niet bereid om een moratorium af te roepen op de bouw van nieuwe windmolens op land.
Het bericht ‘Acht diplomafraudeurs in zorg voor de rechter, aantal meldingen verdubbeld’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Harry Bevers (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Acht diplomafraudeurs in zorg voor de rechter, aantal meldingen verdubbeld»?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Is de controle beter geworden door de actieve voorlichtingscampagne gericht op de zorgsector over het gebruik van «Mijn diploma’s» van DUO die begin 2022 is gestart?
Het afgelopen jaar is het bestaan en gebruik van het digitale uittreksel afkomstig uit Mijn diploma’s actief door DUO onder de aandacht gebracht bij partijen in de zorgsector, zoals uitzendbureaus, werkgevers, belangenbehartigers en HR-softwareleveranciers. Ook komend jaar zal de voorlichting en bewustwordingscampagne over het gebruik van Mijn diploma’s van DUO zich voornamelijk richten op de zorgsector.
Het is echter niet mogelijk voor DUO om directe effecten van de voorlichtingscampagne qua aantallen aan de verbetering van de controle te koppelen. De controle door werkgevers van de geldigheid van het uittreksel uit Mijn diploma’s gebeurt zonder tussenkomst van DUO. Het is de werknemer die een diploma opvraagt. Waarvoor is bij DUO niet bekend. Het is niet mogelijk om te achterhalen hoeveel zorgdiploma’s er gedownload zijn bij DUO, omdat die specifieke informatie niet wordt bijgehouden.
Zorgaanbieders zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het controleren van diploma’s op juistheid en het doen van aangifte wanneer er een vermoeden is dat een diploma en/of een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) is vervalst. De praktijk laat zien dat zorgaanbieders, zorgprofessionals en ook betrokkenen zoals (familie van) patiënten en cliënten, dergelijke gevallen ook melden bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). De verdubbeling van het aantal meldingen bij de IGJ in 2022 over diplomafraude en valse VOG’s ten opzichte van 2021 is opvallend. Gelet hierop denk ik dat het aannemelijk is dat door mediaberichten, de voorlichtingscampagne van DUO en de informatie die de IGJ begin 2022 in overleg met DUO op haar website heeft geplaatst, de bekendheid in de zorg van het bestaan van vervalste diploma’s en verklaringen omtrent gedrag (VOG’s) in de zorg is vergroot.
Wat zijn de factoren die er toe leiden dat controle op controle van diploma’s en VOG’s, die valt onder de vergewisplicht, tot op heden niet goed op orde is? Welke stappen worden ondernomen indien blijkt dat de vergewisplicht niet is nageleefd in geval diplomafraude de veiligheid van zorg in gevaar heeft gebracht?2
Zoals gezegd in mijn antwoord op vraag 1 zijn zorgaanbieders eindverantwoordelijk voor het controleren van diploma’s en VOG’s op juistheid. De IGJ heeft mij laten weten dat krapte op de arbeidsmarkt, urgentie en de toename van zzp’ers en zorgbemiddelingsbureaus mogelijke factoren zijn waardoor zorgaanbieders zich niet of onvoldoende vergewissen van de juistheid van diploma’s en VOG’s. Zo komt het voor dat zorgaanbieders de controle op Cv’s, diploma’s en VOG’s van sollicitanten en zzp’ers uitbesteden aan de zorgbemiddelingsbureaus waarmee zij werken. Echter, gelet op de eindverantwoordelijkheid voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg, blijven de zorgaanbieders ook in dat geval zelf eindverantwoordelijk voor de controle op valse papieren. Wanneer, bijvoorbeeld naar aanleiding van een melding bij de IGJ of aangifte bij de politie of het Openbaar Ministerie, blijkt dat deze controle niet adequaat is geweest, dan kan de IGJ de verantwoordelijke zorgaanbieder hierop aanspreken.
Wordt verdere controle, ook met terugwerkende kracht, gestimuleerd, aangezien de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) aangeeft dat het onbekend is of de aantallen de werkelijkheid weergeven of slechts het topje van de ijsberg is?
Ja, in die zin dat de IGJ zorgaanbieders en relevante brancheorganisaties actief wijst op de vergewisplicht. Het is aan zorgaanbieders zelf om te besluiten of er aanleiding is om met terugwerkende kracht controles uit te voeren of hierover afspraken te maken met eventuele zorgbemiddelingsbureaus.
Wat wordt er ondernomen om de bewustwording bij zorgaanbieders te vergroten dat controle van een VOG en diploma altijd noodzakelijk is en volgens de wet (Wkkgz en de Jeugdwet) verplicht?3
Zie mijn antwoord op vraag 4. In aanvulling daarop: de campagne die DUO begin 2022 hierover heeft gestart loopt door en de berichtgeving van de IGJ, die overigens onderdeel uitmaakt van een met het Openbaar Ministerie afgestemde communicatiestrategie van de IGJ, zal helpen de bewustwording over het onderwerp bij zorgaanbieders te vergroten. Onderdeel van de recente berichtgeving van de IGJ was ook het per brief informeren van alle koepelorganisaties in de zorg inclusief jeugd alsook de beroepsvereniging voor bestuurders in de zorg (NVZD).
Worden er maatregelen genomen waardoor deze fraudeurs nooit meer aan de slag kunnen in de zorg met kwetsbare mensen?
Het vervalsen van diploma’s is een strafbaar feit (valsheid in geschrifte) en wordt dan ook primair via het strafrecht aangepakt. Met andere woorden: het is aan de rechter om te bepalen of de betrokken fraudeur een beroepsverbod krijgt opgelegd of niet.
Hoe wordt gezorgd dat uitzendbureaus, die niet onder het toezicht van de IGJ vallen, bij de civiele rechter terechtkomen indien niet gecontroleerd is op diploma’s en VOG’s en er diplomafraude heeft plaatsgevonden?4
Zoals hierboven aangegeven zijn zorgaanbieders altijd eindverantwoordelijk voor het controleren van diploma’s en VOG’s op juistheid. Dit geldt ook wanneer zij de controle van sollicitanten en zzp’ers uitbesteden aan de zorgbemiddelingsbureaus waarmee zij werken. Wanneer er geen controle heeft plaatsgevonden op diploma’s en VOG’s, terwijl dit wel afgesproken is, dan handelt een uitzendbureau onrechtmatig ten opzichte van de zorgaanbieder. Het is in zulke gevallen aan de zorgaanbieder om hier stappen in te ondernemen.
Bent u het eens dat het verplicht stellen van een DUO-uittreksel bij de sollicitatieprocedure kan voorkomen dat personen met valse diploma’s en verkeerde bedoelingen in de zorg aan de slag gaan? Kunt u toezeggen hierover in gesprek te gaan met werkgevers, en indien dit onvoldoende van de grond komt, te kijken naar maatregelen vanuit de overheid?
Laat ik vooropstellen dat ik het gebruik van DUO-uittreksels in sollicitatieprocedures toejuich. Het gebruik van het DUO-uittreksel heeft immers voordelen voor alle partijen. Met het overleggen van een DUO-uittreksel kan een sollicitant aantonen dat hij zijn kwalificatie/diploma daadwerkelijk behaald heeft. Ook kan een zorgaanbieder zich op een relatief eenvoudige wijze ervan verzekeren dat hij voldoende gekwalificeerd personeel in dienst neemt en kunnen patiënten en cliënten rekenen op goed gekwalificeerde zorgmedewerkers.
Echter, het verplicht stellen van een DUO-uittreksel bij sollicitatieprocedures gaat mijns inziens te ver. Zorgaanbieders zijn op grond van de wet- en regelgeving eindverantwoordelijk voor het leveren van goede zorg en hiermee ook verantwoordelijk voor het aannemen van personeel met de juiste kwalificaties. Het is aan de zorgaanbieders zelf om hun sollicitatieprocedure in te richten en hierbij de maatregelen te nemen die zij nodig achten.
Het bericht 'How China’s police are ensnaring thousands of suspects abroad' |
|
Nilüfer Gündoğan (Volt) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «How China’s police are ensnaring thousands of suspects abroad»?1
Ja.
Kunt u vanuit het Nederlandse perspectief, de opvatting uit het artikel bevestigen, dat «het meest verrassende element is China's achtervolging van voortvluchtigen buiten haar grenzen. De schaal van deze activiteiten wereldwijd is nu onthutsend – waarbij vele duizenden verdachten betrokken zijn – en het zet de betrekkingen met het Westen steeds meer onder druk»?
Zoals beschreven in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 2, richten buitenlandse vormen van beïnvloeding en inmenging zich vaak op diasporagemeenschappen en op opposanten (bijvoorbeeld critici of politieke dissidenten) van buitenlandse overheden2. Beïnvloedings- en inmengingsactiviteiten kunnen verschillende openlijke en heimelijke vormen aannemen, van beïnvloeding via (des)informatiecampagnes, tot intimidatie of bedreiging en zelfs tot het toepassen van geweld en liquidatie. Nederland is helaas evenals vele andere landen een doelwit van (heimelijke) beïnvloedingsactiviteiten van statelijke actoren, waaronder China. Dit maakt dat in de betrekkingen met China de balans van openheid en beschermen meer verschuift naar beschermen.
Deelt u de observaties van FBI directeur Christopher Wray over wat volgens hem inmiddels op grote schaal aan de orde is: «inmenging in onze onafhankelijke rechterlijke macht, schending van zowel onze soevereiniteit als de normen van politiegedrag om hier in onze achtertuin wetteloze intimidatiecampagnes te voeren». «We zien dat de Chinese regering haar toevlucht neemt tot chantage, bedreiging met geweld, stalking en ontvoeringen. Ze hebben daadwerkelijk criminele organisaties in de VS ingeschakeld en hen premies aangeboden in de hoop doelen met succes terug te brengen naar China»? Wat vindt u hiervan?
Ongewenste buitenlandse inmenging is in alle gevallen onacceptabel.
Heeft u aanwijzingen dat de Volksrepubliek China dergelijke activiteiten op Nederlands grondgebied heeft voortgezet, sinds de Chinese ambassadeur door de Nederlandse regering op 31 oktober is aangesproken op de aanwezigheid van «overzeese politie service stations»? Houdt u rekening met de mogelijkheid dat (een deel van de) activiteiten van deze «overzeese politie service stations» ondergronds wordt voortgezet?
Zoals aangegeven in de beantwoording op vragen van de leden Sjoerdsma en Van der Werf op 20 december 2022 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1107), heeft de Chinese ambassade in Nederland sinds het gesprek op 31 oktober 2022 bevestigd dat de stations inmiddels gesloten zijn. De vestiging in Nederland van dergelijke stations in onacceptabel. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat in contact met (vertegenwoordigers van) de Chinese diaspora in Nederland. Daarbij komen sporadisch signalen binnen over ongewenste buitenlandse inmenging. Tot op heden is hierbij geen verband vastgesteld met deze stations. Personen in Nederland die te maken krijgen met intimidatie, manipulatie of ongewenste beïnvloeding kunnen altijd aangifte of melding doen bij de politie. Indien het kabinet dergelijke activiteiten waarneemt zal het kabinet hierop acteren en de Chinese autoriteiten hierop aanspreken.
Erkent u dat de werkwijzen van de Volksrepubliek China een intimiderende uitwerking hebben of kunnen hebben op mensen uit de Chinese diaspora in Nederland, waarbij de mogelijkheid om aangifte te doen mogelijk niet opweegt tegen de risico’s die dat voor deze mensen met zich meebrengt? Kunt u uitsluiten dat dit in Nederland ook aan de orde is? Kunt u iets doen om de invloed van Chinese intimidatie op de aangiftebereidheid van mensen uit de Chinese diaspora te beperken?
Ongewenste inmenging door China in de Chinese diaspora in Nederland kan voor personen uit die gemeenschap een intimiderende en bedreigende uitwerking hebben. Dergelijke inmenging vindt het kabinet te allen tijde volstrekt onwenselijk. Personen die zich geïntimideerd of bedreigd voelen door de heimelijke, ongewenste activiteiten van andere overheden, kunnen daarvan melding of aangifte doen bij de politie. In geval van strafbare feiten, kunnen politie en Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek doen.
De bereidheid om melding of aangifte te doen verschilt per gemeenschap en per persoon, mede afhankelijk van de ervaringen van die persoon met de overheid van het betreffende land. Of de terughoudendheid van personen uit de Chinese diaspora op dit gebied groter is dan bij personen uit andere gemeenschappen in Nederland of in andere landen, is niet te zeggen. Het kabinet vindt het doen van melding en aangifte bij de politie belangrijk. Daarom werkt het kabinet aan het verhogen van de bewustwording en aangiftebereidheid van burgers rond ongewenste buitenlandse inmenging, onder andere door te wijzen op de risico’s en uitingsvormen van ongewenste buitenlandse inmenging, tijdens gesprekken die al worden gevoerd met diasporagemeenschappen.
Heeft u kennis genomen van het antwoord van premier Rutte op de vraag van het lid Gündoğan tijdens het debat over de Europese top op 8 februari jongstleden «of er binnen de EU een plek is waar informatie over het gedrag van de volksrepubliek jegens haar voormalige onderdanen op ons grondgebied wordt geïnventariseerd»? Kunt u het antwoord van de premier over uw inzet preciseren?
Nederland heeft bij de Raad Buitenlandse Zaken van 14 november jl. de oproep gedaan om binnen de EU meer coherent op te trekken waar het aankomt op ongewenste buitenlandse inmenging. Dat geldt niet specifiek voor één land, maar voor alle statelijke actoren die zich schuldig maken aan ongewenste buitenlandse inmenging. Zoals benadrukt door de Minister-President tijdens het debat over de Europese top op 8 februari jl., houdt het probleem van ongewenste inmenging niet op bij grenzen. Dit onderwerp komt uiteraard in de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken aan de orde, maar ik zie hier ook een duidelijke rol voor de Raad Buitenlandse Zaken. Om een beter beeld te krijgen van ongewenste inmenging in de EU-lidstaten heb ik samen met mijn Luxemburgse en Belgische collega de EU (in dit geval EDEO) opgeroepen een gezamenlijk situationeel beeld hierover op te stellen. Daar wordt momenteel aan gewerkt. Daarnaast zoek ik ook met partners buiten de EU naar manieren om ongewenste inmenging tegen te gaan, want dit probleem beperkt zich uiteraard niet tot de Europese grenzen.
Heeft u kennis genomen van het feit dat de moeder van de Nederlandse luchtmachtofficier M. J., is gearresteerd en is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar, klaarblijkelijk omdat zij hem in 2014 in Nederland heeft bezocht in verband met zijn huwelijk? Heeft u kennis genomen van het feit dat de schoonzus van de Nederlandse luchtmachtofficier J., daarna ook is gearresteerd en is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar, klaarblijkelijk omdat zij contact heeft gehad met de heer J. via WeChat en hem heeft geïnformeerd over het trieste lot van zijn moeder?
Wij hebben kennisgenomen van deze trieste zaak; het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Defensie zijn in contact met de heer J.
Kunt u bevestigen dat de Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) van de heer J. vanwege deze kwestie is ingetrokken hetgeen zijn carrièreperspectief bij het Ministerie van Defensie nagenoeg onmogelijk maakt? Kunt u bevestigen dat de MIVD een onderzoek is gestart naar de heer J. omdat de Dienst van oordeel is dat hij vanwege de kwestie met zijn moeder en schoonzus mogelijk chantabel is?
Het Ministerie van Defensie is bekend met deze kwestie. Op individuele gevallen kan het kabinet evenwel om privacy- en veiligheidsredenen niet ingaan.
In het algemeen geldt dat voor het vervullen van een vertrouwensfunctie een verklaring van geen bezwaar (VGB) vereist is. Hiertoe vindt een veiligheidsonderzoek plaats door de MIVD of AIVD, waarbij op basis van de Wet veiligheidsonderzoeken en de Beleidsregel veiligheidsonderzoeken 2021 wordt beoordeeld of er sprake is van een risico voor de nationale veiligheid bij vervulling van de vertrouwensfunctie. Op basis van de resultaten van het veiligheidsonderzoek wordt een besluit genomen over het wel of niet verstrekken (of kunnen behouden) van een VGB.
Heeft de Nederlandse regering, naast het intrekken van de VGB van de heer J. en het starten van een onderzoek door de MIVD naar de heer J., ook nog iets concreets ondernomen in het belang van de heer J. en zijn familie?
De algemene zorgen ten aanzien van vermiste of gevangengenomen familieleden worden op verschillende niveaus aan de Chinese autoriteiten overgebracht. De Mensenrechtenambassadeur heeft het bijvoorbeeld opgebracht in haar gesprek met de Chinese ambassadeur.
Als betrokkenen dit willen, kan informatie over familieleden worden ingewonnen via de Chinese ambassade. In sommige gevallen levert dit informatie op. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken gaat echter niet in op individuele gevallen, vanwege de privacy en veiligheid van de personen in kwestie.
Bent u op de hoogte van de exacte locaties waar de moeder en de schoonzus van de heer J. op dit moment worden vastgehouden, wat volgens de Volksrepubliek China de exacte grond is voor beide veroordelingen en welke bewijzen er zijn geleverd om hun schuld aan te tonen? Indien nee, bent u bereid om deze informatie te achterhalen?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de zienswijze dat de etnisch Oeigoerse achtergrond van de heer J. en zijn familie een verklaring kan zijn (of is) voor de handelwijze van de Volksrepubliek China? Wat vindt u daarvan? Deelt u de zienswijze dat het bijzonder pijnlijk zou zijn als de etnisch Oeigoerse achtergrond van de heer J. niet alleen heeft bijgedragen aan de handelwijze van de Volksrepubliek China jegens hem en zijn familie maar dat hij er indirect ook nog zijn baan in Nederland door kwijtraakt? Wat kunt u doen om deze voor de Nederlandse regering én voor de heer J. uiterst pijnlijke uitkomst te vermijden?
Het is bekend dat de Chinese overheid repressief beleid voert tegen etnische minderheden, onder wie de Oeigoeren in Xinjiang. Nederland maakt zich ernstig zorgen over onder meer de grootschalige arbitraire opsluiting van Oeigoeren en spreekt China hier zowel in bilateraal als multilateraal verband op aan.
In het algemeen kan gesteld worden dat hoewel een defensiemedewerker bij een intrekking van diens VGB formeel moet worden ontheven uit zijn vertrouwensfunctie, dit niet automatisch betekent dat een ontslagprocedure moet worden gestart. Op de werkgever rust in bepaalde gevallen een inspanningsverplichting om na de intrekking van de VGB de medewerker van «werk naar werk» te begeleiden. Daarbij wordt in afstemming met de defensiemedewerker onderzocht of herplaatsing binnen Defensie mogelijk is, dan wel inspanningen geleverd om hem voor te bereiden op een toekomst buiten Defensie.
Heeft u reeds of bent u bereid om op enigerlei wijze bijstand te verlenen of actief aan te bieden aan de moeder en de schoonzus van de heer J.? Of bent u bereid om op een andere wijze een diplomatieke poging te ondernemen om de Volksrepubliek China ervan te overtuigen dat het contact van de heer J. met zijn moeder en schoonzus, louter familiair van aard is geweest en dat dit ook in de Volksrepubliek geen grond geeft voor extreem lange strafrechtelijke veroordelingen? Indien nee, waarom niet?
In het algemeen geldt dat de Nederlandse overheid alleen voor mensen met de Nederlandse nationaliteit kan optreden in het buitenland. Nederland mengt zich niet in de rechtsgang in een ander land.
Klopt het dat er een mogelijkheid bestaat om individuen te plaatsen op een lijst of met een status van «uitgenodigde vluchtelingen»? Zou het toekennen van deze status in deze kwestie mogelijk een effect kunnen hebben op de houding van de Volksrepubliek China? Is het voor u een optie om de moeder en de schoonzus van de heer J. deze status toe te kennen? Indien nee, waarom niet?
Het kabinet begrijpt dat de onduidelijke situatie van de moeder en schoonzus van de heer J. zorgen wekt en dat de vraagsteller wil onderzoeken wat Nederland hierin kan betekenen.
De vraag naar een mogelijkheid om individuen te plaatsen op een lijst dan wel een status toe te kennen van «uitgenodigde vluchteling» vat het kabinet op als een vraag naar de mogelijkheid van hervestiging3.
Hervestiging is hier evenwel niet van toepassing. Hervestiging is het op voordracht van UNHCR vanuit een ander land dan het land van herkomst naar Nederland overbrengen van vluchtelingen, van wie voorafgaand aan de overkomst is vastgesteld dat zij in aanmerking komen voor een asielvergunning4. Genoemde familieleden bevinden zich nog in het land van herkomst. Verder betreft hervestiging niet het toekennen van een status op afstand, d.w.z. aan een persoon die zich niet in Nederland bevindt. Vluchtelingen die worden hervestigd, krijgen eerst bij aankomst in Nederland een asielstatus. Evenmin is sprake van een lijst waarop individuen kunnen worden geplaatst ten behoeve van hervestiging. Hervestiging is in de onderhavige situatie dus geen optie en kan ook niet bieden waar in de vraagstelling om wordt verzocht.
Bent u bereid om de heer J. een alternatieve functie of een baangarantie te geven binnen de volle breedte van de Nederlandse overheid, als voortzetting van zijn betrekking bij de Koninklijke Luchtmacht om welke reden dan ook niet meer mogelijk is? Indien nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11 rust op de werkgever in bepaalde gevallen een inspanningsverplichting om na de intrekking van de VGB de defensiemedewerker van «werk naar werk» te begeleiden. Daarbij wordt in afstemming met de medewerker onderzocht of herplaatsing binnen Defensie mogelijk is, dan wel inspanningen geleverd om hem voor te bereiden op een toekomst buiten Defensie.
De kosten tot nu toe van de arbitragezaak die Uniper tegen Nederland heeft aangespannen |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunt u een overzicht geven van alle gemaakte en verwachte kosten gerelateerd aan de arbitragezaak die Uniper tegen de Nederlandse staat heeft aangespannen bij het International Centre for Settlement of Investment Disputes (ICSID) in Washington? Kunt u daarbij het volgende onderscheid maken tussen de griffiekosten, honoraria en andere vergoedingen voor de leden van het arbitragetribunaal, juridische bijstand door advocatenkantoor De Brauw Blackstone Westbroek, overige kosten gerelateerd aan de arbitragezaak, zoals bijvoorbeeld het inhuren van schade-experts en proceskosten en juridische bijstand in de procedure tegen Uniper bij de Duitse rechter, alsook in het door Uniper ingestelde hoger beroep?
In de arbitragezaak tegen Uniper zijn de volgende kosten gemaakt:
Kostenpost:
Bedrag:
Griffiekosten
€ 147.052,–
Honoraria arbiters
nog onbekend
Honoraria De Brauw Blackstone Advocaten
€ 1.018.556,–
BTW advocaatkosten
€ 325.690,–
Kosten schade-expert Compass Lexicon
€ 304.354,70
Vertaalkosten
€ 2.125,–
In de Duitse procedure zijn de volgende kosten gemaakt in eerste aanleg:
Kostenpost:
Bedrag:
Honoraria NOERR Advocaten
€ 216.230,–
Bijkomende kosten NOERR Advocaten
€ 7.941,–
Voornoemde kosten in de Duitse procedure in eerste aanleg zullen volledig door Uniper als de in het ongelijk gestelde partij worden vergoed.
In de Duitse procedure zijn de volgende kosten gemaakt in hoger beroep:
Kostenpost:
Bedrag:
Honoraria NOERR advocaten
€ 22.315,–
Bijkomende kosten NOERR Advocaten
€ 1.110,–
Honoraria Mennemeyer & Rädler advocaten
€ 2.044
Dit zijn de kosten tot nu toe. Deze procedure loopt nog, waardoor de kosten ook doorlopen.
Kunt u aangeven uit welke begrotingspost deze arbitragekosten worden betaald?
Ja, deze kosten worden voldaan uit de post «diverse uitgaven energiemarkt», artikel 4 van de Begroting EZK.
Kunt u ook een dergelijk overzicht geven van alle kosten in de arbitragezaak die RWE tegen de Nederlandse staat eveneens bij het ICSID heeft aangespannen?
Kostenpost:
Bedrag:
Griffiekosten
€ 147.052,–
Honoraria arbiters
nog onbekend
Honoraria De Brauw Blackstone advocaten
€ 1.455.983,–
BTW advocaatkosten
€ 601.833,–
Honoraria Foley Hoag LLP advocaten
€ 206.554,–
Kosten schade-expert Compass Lexicon
€ 1.115.573,–
Bijkomende kosten Compass Lexicon
€ 24.799,–
Kosten inhuur deskundige
€ 10.000,–
Vertalingen
€ 6.375,–
Dit zijn de kosten tot nu toe. Deze procedure loopt nog waardoor de kosten ook nog doorlopen.
Kunt u toelichten hoe de kosten van de arbitrageprocedure verdeeld worden, als Uniper besluit om van verder procederen af te zien, rekening houdend met het feit dat de afgesproken procesdetails, zoals uiteengezet in Procedural Order No. 1, bepalen dat de partijen de directe kosten van de procedure in gelijke delen dragen, tenzij het tribunaal anders beslist?
Uniper heeft op 20 december 2022 aan het arbitragetribunaal aangegeven de arbitrageprocedure te willen intrekken. Bij brief van 6 januari 2023 heeft Nederland ingestemd met intrekking van de arbitrageprocedure en is het arbitragetribunaal verzocht om vast te stellen dat Uniper de kosten van de arbitrageprocedure moet dragen. Zowel Uniper als de Staat heeft daarna nogmaals zijn standpunten over de verdeling van de kosten aan het arbitragetribunaal uiteen kunnen zetten. Op 17 maart jl. heeft het arbitragetribunaal de intrekking van de internationale arbitrageprocedure bevestigd, waarmee deze tot een einde is gekomen. Het tribunaal heeft het verzoek van de Staat om Uniper in de kosten te veroordelen afgewezen, omdat zij oordeelde dat hiervoor geen gronden aanwezig waren. Partijen dragen als gevolg hiervan ieder hun eigen kosten.
Kunt u aangeven welke honoraria en andere vergoedingen de Nederlandse staat moet betalen in deze arbitragezaak, overwegende dat de huidige ICSID regels inzake honoraria bepalen dat elk lid van het arbitragetribunaal US$3.000 ontvangt voor elke vergaderdag of voor elke acht uur ander werk verricht, in verband met de procedure, en verblijfsvergoedingen, reiskostenvergoedingen en andere uitgaven overeenkomstig ICSID Administrative and Financial Regulation 14?
De kosten die zien op de honoraria van de arbiters en eventuele overige kosten van de arbiters zijn nog niet bekend. Zie ook mijn antwoorden op vragen 1 en 4.
Zijn er na de door de Nederlandse Staat betaalde griffiekosten van $ 175.000 op 22 december 2021, additionele griffiekosten gemaakt?
Nee, er zijn geen additionele griffiekosten gemaakt.
Hoe verantwoordt u de exorbitante proceskosten in procedures in internationale arbitrage in vergelijking met procedures bij de Nederlandse rechter, gelet op de begrote proceskosten van € 20.196 die Uniper als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld werd, en de wettelijke rente daarover aan de zijde van de Staat?
In arbitrageprocedures dienen allereerst door partijen in onderling overleg de procedureregels te worden vastgesteld, alvorens door partijen over de inhoud wordt geprocedeerd. Daarnaast is het gebruikelijk in deze arbitrageprocedures om veel omvangrijkere stukken en bewijsmiddelen in te brengen. De procedures zijn daarom omvangrijker en tijdrovende dan nationale civiele procedures, waardoor de kosten voor zowel juridische bijstand als voor deskundigen rapporten aanzienlijk hoger zijn. Daarnaast dienen partijen naast een hoger griffierecht ook de kosten voor het honorarium van de arbiters inclusief hun onkosten te voldoen. In nationale civiele procedure ziet de proceskostenvergoeding enkel op een vergoeding van het veel lagere griffierecht en slechts een forfaitaire vergoeding voor de kosten van juridische bijstand die de in het ongelijk gestelde partij moet vergoeden aan de tegenpartij.
Kunt u te kennen geven wat de kosten zijn voor de juridische bijstand die de Nederlandse staat heeft afgenomen bij de vijf advocaten van De Brauw Blackstone Westbroek in de voorbereiding, verloop en afhandeling van de arbitragezaak?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1.
Kunt u aangeven of er nog andere kosten in verband met de arbitragezaak zijn gemaakt, bijvoorbeeld het inhuren van experts?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1.
Kunt u een overzicht geven van de kosten die tot nu toe door de Nederlandse staat zijn gemaakt in de procedure tegen Uniper bij de Duitse rechter, alsook in het door Uniper ingestelde hoger beroep?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1.
Kunt u toelichten uit welke begrotingspost deze arbitragekosten worden betaald?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2.
Het bericht ‘Ik heb je data nodig, want ik wil weten hoe duur je bent’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) verplicht gaat stellen dat bepaalde patiëntgegevens met haar gedeeld moeten worden?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Wat is de wettelijke grondslag voor de verplichting voor behandelaren om vanaf 1 juli verplicht gegevens over hun patiënten met de NZa te delen?
Ik wil in de eerste plaats opmerken dat de NZa informatie uitvraagt bij zorgaanbieders om te zorgen voor een toegankelijke en betaalbare geestelijke gezondheidszorg (ggz) in Nederland. Dit doet zij als zelfstandig bestuursorgaan (ZBO), waarbij zij primair zelf gaat over de invulling van haar rol als regulator en toezichthouder en in dit kader de mogelijkheid hebben om de hiertoe benodigde informatie te vergaren en verwerken. Daarbij moet de NZa vanzelfsprekend voldoen aan de privacy- wet- en regelgeving. De kaders voor uitvraag van gegevens en verwerking door de NZa liggen in de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) en Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
Op grond van de Wmg kan de NZa regels stellen over het verstrekken van gegevens en inlichtingen. De NZa neemt hierbij onder meer de Regeling categorieën persoonsgegevens Wmg in acht. Voor de ggz en forensische zorg (fz) heeft de NZa in de Regeling geestelijke gezondheidszorg en forensische zorg (NR/REG-2313a) voorschriften gegeven op het gebied van registratie, administratie, declaratie en informatie. In deze Regeling heeft de NZa ook de informatieverplichting opgenomen over de éénmalige aanlevering zorgvraagtypering.
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft getoetst of de uitvraag en verwerking van data voldoet aan de hand van de vereisten die krachtens het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en de AVG (moeten) worden gesteld aan een regeling (zoals die van de NZa) die voorzien in een inmenging in het recht op bescherming van persoonsgegevens. De AP geeft, kort gezegd, aan dat de wijze waarop de NZa met dataverzameling in het kader van de doorontwikkeling van de zorgvraagtypering in de ggz omgaat voldoet aan de gestelde wettelijke vereisten. Zie hiervoor ook mijn brief aan uw Kamer van 22 februari 2023.2 De AP geeft in haar (eind-)oordeel van 14 december 2022 (z2022–05490) ook aan dat de bevoegdheid van de NZa om een wettelijke verplichting op te nemen, die mede ziet op de doorbreking van de geheimhoudingsplicht voldoende verankerd ligt in de systematiek van de Wmg voor verwerking van persoonsgegevens.3
Is bekend bij cliënten en patiënten wie de verstrekte gegevens in kan zien? Is het gerechtvaardigd dat deze personen de bepaalde gegevens van patiënten mogen bekijken? Zal er gebruik worden gemaakt van logging om bij te houden wie welke gegevens heeft bekeken?
Het is niet altijd bekend bij cliënten en patiënten welke gegevens met wie worden gedeeld. De NZa werkt daarom, samen met de koepel van patiëntenverenigingen MIND, aan een informatiefolder om cliënten en patiënten te informeren. Zo kunnen cliënten en patiënten beter kiezen of zij de informatie willen delen. De AP heeft geoordeeld dat het inrichten van de informatieverplichting zorgvraagtypering rechtmatig is.
Wanneer de zorgvraagtyperingsgegevens bij de NZa zijn aangeleverd worden deze beveiligd opgeslagen. Deze informatie is niet te herleiden tot individuele patiënten. Slechts een beperkt aantal medewerkers van de NZa zal het recht op toegang tot de gegevens krijgen op een strikte basis van noodzakelijkheid voor het verwerken van de gegevens. De NZa houdt via logging bij wie de gegevens benadert en wanneer.
Kunt u aangeven waarom de NZa deze specifieke informatie uit de scorelijst nodig heeft? In hoeverre geven deze gegevens een indicatie voor toekomstige zorgvraagstukken?
Zoals bij het antwoord op vraag 2 aangegeven, vraagt de NZa informatie uit bij zorgaanbieders om te zorgen voor een toegankelijke en betaalbare ggz in Nederland. Het zorgprestatiemodel is in combinatie met de zorgvraagtypering een belangrijk middel om de wachtlijsten in de ggz te verminderen zodat mensen passende en tijdig zorg krijgen. Voor de doorontwikkeling van de zorgvraagtypering is gedetailleerde informatie nodig. Zorgvraagtypering geeft inzicht in zorgvraagzwaarte van patiëntengroepen. Hierdoor kunnen passende prijsafspraken worden gemaakt tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar en kunnen patiënten met een complexe zorgvraag kostendekkend worden behandeld. Ook kunnen personeel en middelen beter worden gepland. Zorgvraagtypering draagt op deze wijze bij aan de behandeling van patiënten met ernstige psychische aandoeningen en daarmee aan goed toegankelijke zorg voor deze patiënten. De NZa werkt de komende jaren aan een verbetering van de zorgvraagtypering in samenwerking met partijen in de ggz. In dit kader vraagt de NZa eenmalig gedetailleerde gegevens uit over zorgzwaarte en behandelinzet om een beter beeld te krijgen welke zorg voor welke groep patiënten passend is.
De NZa heeft mij laten weten vanaf 2024 de gegevensuitvraag sterk terug te brengen. Vanaf dat moment kan worden volstaan met een monitorings-uitvraag, eventueel aangevuld met uitvragen om specifieke hypotheses te toetsen, aldus de NZa.
Wat is uw reactie op de stelling van de Autoriteit Persoonsgegevens dat het wenselijk zou zijn om een duidelijkere wettelijke grondslag te bieden voor deze verplichte gegevensverwerking met daarbij de noodzaak van de gegevensuitwisseling?
De AP heeft in haar brief van 14 december 2022 aan de NZa aangegeven dat de wijze waarop de NZa met dataverzameling in het kader van de doorontwikkeling van de zorgvraagtypering in de ggz omgaat voldoet aan de gestelde wettelijke vereisten. Daarnaast geeft de AP nog verschillende voorwaarden mee. Zo geeft de AP aan dat de gegevens slechts eenmalig over één jaar mogen worden uitgevraagd, waardoor betere afbakening in de tijd plaatsvindt. Voor volgende jaren zal opnieuw zorgvuldig moeten worden bezien of een nieuwe uitvraag nodig is en vervolgens welke gegevens en welke omvang noodzakelijk zijn. Mocht de NZa op een later moment opnieuw gegevens nodig hebben voor zorgvraagtypering, dan moet daarvoor eerst een nieuwe wettelijke regeling komen met een onderbouwing van de noodzaak en moet die nieuwe regeling eerst worden voorgelegd aan de AP. Daarnaast heeft de AP de NZa gevraagd in de Regeling geestelijke gezondheidszorg en forensische zorg (NR/REG-2313a) vast te leggen dat de gegevens alleen voor het verder ontwikkelen van zorgvraagtypering gebruikt zullen worden en dat geen koppeling gemaakt zal worden met andere bronnen. De NZa heeft daar de regeling op aangepast, in lijn met de uitkomst van de toets op rechtmatigheid van de AP.
Op welk metaniveau worden de gegevens gedeeld? Kunnen er specifieke persoonsprofielen gekoppeld worden aan de gedeelde gegevens? Hoe kunnen de gegevens meer geanonimiseerd worden om dit te voorkomen?
Voor de beoogde doelen van zorgvraagtypering bij het verhelpen van grote problemen in de ggz en fz is het nodig op het niveau van het individu te weten hoe de relatie is tussen de scorelijst en het zorgvraagtype en de daaropvolgende behandelinzet. De NZa heeft vastgelegd dat zij geen koppeling met andere bronnen maakt. Deze gegevens zijn zonder koppeling met andere databronnen niet te herleiden tot een persoon. De gegevens die worden uitgevraagd, worden alleen door de NZa geanalyseerd en worden niet gedeeld.
In aanvulling op bovenstaande heeft de NZa ook juridische maatregelen genomen. In de regelgeving heeft de NZa daarom opgenomen dat er geen koppeling gemaakt wordt met andere gegevensbronnen.
Op welke manier wordt, of is de belofte van de NZa om de verschillende informatiestromen niet te koppelen en zo herleidbaarheid te voorkomen bestendigd?
De garantie dat de NZa de gegevens met scorelijsten van zorgvraagtypering niet zal koppelen aan databronnen is vastgelegd in dezelfde regeling waarin de informatieverplichting is opgenomen, de Regeling geestelijke gezondheidszorg en forensische zorg (NR/REG-2313a).
Kunt u aangeven of na 1 juli een patiënt of cliënt bij de NZa en/of betreffende behandelaren een verzoek kan doen op grond van de Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg voor een overzicht, waarin is opgenomen wie wanneer bepaalde informatie beschikbaar heeft gemaakt en/of heeft ingezien? Zo ja, hoe wordt dit recht aan de patiënt/cliënt kenbaar gemaakt? Zo nee, waarom niet?
De NZa weet niet welke gegevens bij welk individu horen. Daarom kan een patiënt niet bij de NZa opvragen wie wanneer bepaalde informatie heeft ingezien. De patiënt kan wel bij de zorgaanbieder navragen of en wanneer de gegevens zijn gedeeld met de NZa.
Het artikel ‘Claims Conference reageert op kritiek’ |
|
Chris Simons (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Claims Conference reageert op kritiek»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de verontrustende resultaten van gedane onderzoeken naar antisemitisme in de Nederlandse samenleving aanleiding geven tot een hernieuwde inspanning om het historisch besef ten aanzien van de Tweede Wereldoorlog in het algemeen, en de Jodenvervolging in het bijzonder, te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Ik vind de recente signalen over toenemend antisemitisme en afnemende kennis over de Holocaust zeer zorgelijk. Dit vraagt een niet aflatende inspanning om het verhaal van de Tweede Wereldoorlog en in het bijzonder over de Holocaust te blijven vertellen. Over mijn inzet hiervoor heb ik uw Kamer op 9 november 2022 geïnformeerd2.
Deelt u de mening dat het met name van belang is om de overdracht van historische kennis onder kinderen, tieners en jongvolwassenen over deze onderwerpen te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Het is mijn ambitie dat iedere inwoner van Nederland in iedere levensfase op een kwalitatief hoogwaardige wijze in aanraking komt met het verhaal van de Tweede Wereldoorlog. Het bereiken en betrekken van de jongere generaties is daarbij een van mijn prioriteiten3.
Bent u bekend met de jaarlijkse Nationale Kinderherdenking in Madurodam die elk jaar voor en door kinderen en hun ouders wordt georganiseerd?
Ja.
Bent u van mening dat deze Nationale Kinderherdenking bij kan dragen aan het vergroten van het historisch besef over, en beter begrip van de Tweede Wereldoorlog?
Ik vind de Kinderherdenking een mooie herdenking die op een waardevolle wijze kan bijdragen aan de overdracht van het verhaal van de Tweede Wereldoorlog aan kinderen.
Bent u bereid te onderzoeken hoe de Nationale Kinderherdenking sterk gecontinueerd kan worden binnen de herdenkingscultuur van de Tweede Wereldoorlog?
Er zijn meerdere organisaties die een waardevolle bijdrage leveren aan de herdenkingscultuur in Nederland. Ik ben in gesprek met deze organisaties, waaronder de Nationale Kinderherdenking, hoe deze bijdrage in de toekomst versterkt zou kunnen worden. Daarbij financier ik momenteel een pilot waarin wordt onderzocht of er voor deze organisaties een basisinfrastructuur kan worden ingericht die bijdraagt het veld WOII veerkrachtiger te maken. Wel heb ik aangeven dat structurele subsidiering van de Nationale Kinderherdenking vanuit het Ministerie van VWS voor nu niet aan de orde is.
Dilemma’s bij schuldhulpverleners om te kunnen handelen in het belang van cliënten als ontstaan effect van het recent aangenomen wetsvoorstel tot wijziging van de Wsnp |
|
Don Ceder (CU) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat door onder andere schuldhulpverleners wordt aangegeven dat zij, in verband met het ontbreken van overgangsrecht – tot inwerkingtreding van het recent aangenomen wetsvoorstel voor wijziging van de wettelijke schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) – dilemma’s ervaren om in het belang van hun cliënt te kunnen handelen in verband met wijziging van de termijn van 36 maanden naar 18 maanden per 1 januari 2024 aanstaande?
Ja.
Hoe beziet u dit dilemma van schuldhulpverleners waarbij het indienen van een verzoekschrift voor toelating tot de Wsnp in 2023 cliënten in een nadeligere positie brengt, afgezien van het feit dat het voor cliënt positief kan zijn dat een traject wordt gestart en er een perspectief komt op een schuldenvrije toekomst, ten opzichte van het afwachten van het indienen van een verzoekschrift tot toelating tot de Wsnp tot inwerkingtreding van het wetsvoorstel per 1 januari 2024?
De wetswijziging gaat uit van onmiddellijke werking van de nieuwe regels, zodra de wet in werking treedt. Er is in de wetswijziging niets geregeld voor lopende Wsnp-trajecten waardoor het huidige recht van toepassing blijft op die trajecten.
Ik begrijp dat mensen nu wachten met het indienen van een Wsnp-verzoek totdat de aangenomen wet in werking treedt, omdat de Wsnp-duur dan verkort wordt naar in beginsel 18 maanden. Tegelijkertijd is dat niet wenselijk, aangezien mensen daardoor langer in een problematische schuldensituatie blijven, schulden oplopen en het langer duurt voordat zij hulp krijgen om hieruit te komen.
Daarom ben ik nu in overleg met de praktijk om de nieuwe wet zo spoedig mogelijk in werking te laten treden. De wetswijziging brengt echter het nodige teweeg en alle betrokkenen hebben tijd nodig om de wijziging goed te laten landen.
Op welke wijze bent u met partijen als de Raad voor de Rechtspraak, NVVK financiële hulpverleners, Schuldhulpmaatje, en andere relevante partners, in gesprek om de inwerkingtreding van het gewijzigde wetsvoorstel te realiseren?
Er vindt al overleg plaats met de Raad voor de rechtspraak (Rvdr), het landelijk overlegorgaan van rechters-commissaris in procedures betreffende faillissementen, surseances van betaling en de Wsnp (Recofa), de branchevereniging voor Wsnp-bewindvoerders (BBW), de Nederlandse Verenging voor Gemeenten (VNG) en een aantal vertegenwoordigers van grote gemeenten, de Koninklijke Beroepsorganisatie voor Gerechtsdeurwaarders (KBvG), Nederlandse Vereniging voor Incassodienstverleners (NVI) en een samenwerkingsverband van schuldeisers (de schuldeiserscoalitie) om een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding van de wet mogelijk te maken. We voelen de urgentie om hierin snel stappen te zetten.
Bent u bereid om met, in ieder geval, de Raad voor de Rechtspraak in gesprek te gaan om te komen tot een heldere beleidslijn hoe om te gaan met dergelijke situaties, anticiperende op inwerkingtreding van het wetsvoorstel per 1 januari 2024?
Zoals hiervoor aangegeven gelden de nieuwe regels vanaf het moment dat de wet in werking treedt. Ik streef er daarom naar om de wet zo spoedig mogelijk in werking te laten treden en hierover heb ik al overleg met de Rvdr.
Daarbij staat het kabinet voor een brede aanpak die erop gericht is om zowel het buitengerechtelijke als wettelijke traject zo veel als mogelijk in overeenstemming met elkaar te brengen en op elkaar te laten aansluiten. Voor het buitengerechtelijke traject wordt daarom de verkorting van de Wsnp-duur naar in principe 18 maanden gevolgd. Hierover hebben wij nauw contact met alle partijen die betrokken zijn bij de schuldhulpverlening, in het bijzonder de VNG, NVVK, de KBvG, NVI, en de overheidsschuldeisers.
Kinderontvoeringen naar Polen en het negeren van een Europees Aanhoudingsbevel |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de casus van de gezochte Nederlandse moeder en de vier ontvoerde kinderen uit Zwolle? Zo nee, bent u bereid kennis te nemen van de casus?1
Ja, ik ben bekend met deze casus.
Wat is uw beeld ten aanzien van de toepassing van weigeringsronden uit het Haags Kinderontvoeringsverdrag door landen zoals Polen waar gerechtelijke procedures traag verlopen?
Ik herken het door u geschetste beeld ten dele. In sommige gevallen wordt een beroep gedaan op de weigeringsgronden in het Haags kinderontvoeringsverdrag in het voordeel van de meenemende ouder. Daarnaast ondervinden sommige ouders problemen bij de tenuitvoerlegging van beslissingen tot teruggeleiding van hun kinderen naar Nederland. In principe staat dit los van de toepassing van eventuele weigeringsgronden door de rechter. Die problemen bij de tenuitvoerlegging vinden hun oorsprong in het nationale recht van het betreffende land. Het kabinet volgt deze problematiek nauwgezet en spreekt relevante landen hier bij gelegenheid op aan. Te meer omdat ik veel waarde hecht aan een correcte naleving van het Haags kinderontvoeringsverdrag.
In hoeverre herkent u het beeld dat Poolse rechters in het voordeel van de ontvoerende moeder vonnis wijzen?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom weigert een land, zoals bijvoorbeeld Polen, om kinderen terug te geleiden naar Nederland indien daartoe door een rechter is besloten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat de kinderen waarvan de rechter geoordeeld heeft dat zij naar Nederland moeten, zoals in de casus als benoemd in vraag 1, ook daadwerkelijk zo snel mogelijk naar Nederland worden teruggebracht?
De Nederlandse Centrale autoriteit vraagt bij bilaterale contacten met Polen voortdurend aandacht voor correcte naleving van het Haags kinderontvoeringsverdrag. Ook in een breder verband wordt hierop aangedrongen: samen met een aantal andere lidstaten heeft Nederland zich in december 2022 gevoegd in een zaak voor het Hof van Justitie van de Europese Unie. In deze zaak is door een Poolse rechter een prejudiciële vraag gesteld over strijdigheid tussen Poolse wetgeving en Europese regelgeving op het gebied van internationale kinderontvoering. Het Hof heeft deze prejudiciële vraag inmiddels bevestigend beantwoord. Ook binnen de Europese Commissie is aandacht voor de naleving van het Haags kinderontvoeringsverdrag. Om deze reden is de Europese Commissie een zogenaamde inbreukprocedure tegen Polen gestart.
Waarom weigeren de Poolse autoriteiten om een Europees Aanhoudingsbevel uit te voeren en wat vindt u daarvan?
Het is aan de rechter van de aangezochte lidstaat om een besluit te nemen over de uitvoering van een Europees Aanhoudingsbevel. Op een rechterlijke beslissing van een andere lidstaat van de Europese Unie in een individuele zaak kan ik niet ingaan.
Hoe ziet u de toekomst van het Haags Kinderontvoeringsverdrag indien dit verdrag in veel gevallen niet meer dan een papieren tijger blijkt te zijn?
Landen die zijn aangesloten bij de verordening Brussel II ter en het Haags kinderontvoeringsverdrag – zoals Polen – zijn gehouden deze na te leven. Indien een land het verdrag structureel niet nakomt, spreekt het kabinet het desbetreffende land daarop aan. Zoals ook gemeld in mijn brief van 16 december jl. wordt gewerkt aan een protocol om landen te kunnen aanspreken op hun verantwoordelijkheid ten aanzien van de naleving van het Haags kinderontvoeringsverdrag2. Het protocol moet duidelijk maken wie wanneer in actie komt en welke diplomatieke wegen kunnen worden bewandeld om de betrokken verdragslanden te kunnen aanspreken. Dit protocol zal volgens de huidige planning voor de zomerreces van 2023 worden opgeleverd, periodiek worden geëvalueerd en waar nodig aangescherpt.
Het bericht dat Japan weigert verantwoordelijk te nemen voor de onmenselijke behandeling van ‘troostmeisjes’ |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel in Trouw van 18 januari jl. dat Japan weigert verantwoordelijkheid te nemen en schuld te bekennen voor de onmenselijke behandeling van zogenoemde «troostmeisjes» (een bijzonder naargeestig eufemisme voor dwangprostitie) die gedwongen in de prostitutie werkten?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat Japan nog steeds weigert verantwoordelijkheid te nemen en schuld te bekennen voor de behandeling van vrouwen die tussen 1932 en 1945 tewerkgesteld werden in militaire dwangbordelen?
De pijn die de vrouwen hebben geleden zal door geen regeling of uitspraak teniet kunnen worden gedaan. Hun ervaringen zijn afschuwelijk, dat beseft de Nederlandse regering zich terdege.
In formele zin is voor de Nederlandse regering de kwestie van het gedeelde oorlogsverleden afgedaan met het Vredesverdrag van San Francisco in 1951 en het Yoshida-Stikker akkoord uit 1956. Maar de Japanse regering heeft ook wel degelijk het leed erkend dat voortkwam uit de genoemde daden.
Voor de volledigheid geef ik graag het volgende citaat uit de Kono-verklaring van de Japanse regering van 4 augustus 1993:
«De Japanse regering heeft meer dan eens de historische feiten erkend over de betrokkenheid van de toenmalige militaire autoriteiten bij de oprichting en exploitatie van zogenaamde trooststations («Comfort stations») en het overbrengen van een groot aantal zogenaamde troostmeisjes. De Japanse regering heeft duidelijk verklaard dat dit «de eer en de waardigheid van veel vrouwen ernstig heeft geschaad». De regering van Japan heeft «haar oprechte verontschuldigingen en wroeging aangeboden aan allen, ongeacht hun plaats van herkomst, die als troostvrouwen onmetelijke pijn en ongeneeslijke lichamelijke en psychische wonden hebben geleden.»
De toenmalige Japanse premier Ryutaro Hashimoto stuurde aan Premier Kok op 15 juli 1998 een brief met een vergelijkbare verklaring. Daarin schreef hij onder meer:
«In het besef dat de kwestie van de troostvrouwen, waarbij destijds de Japanse militaire autoriteiten betrokken waren, een ernstige aantasting was van de eer en de waardigheid van grote aantallen vrouwen, wil ik Uwe Excellentie mijn meest oprechte verontschuldigingen en wroeging overbrengen voor alle vrouwen die onmetelijke en pijnlijke ervaringen hebben ondergaan en ongeneeslijke lichamelijke en psychische wonden hebben opgelopen als troostvrouwen.»
Bent u bekend met artikel in het NRC van 18 januari jl.2 waaruit blijkt dat de gemeente Amsterdam een monument krijgt voor de slachtoffers in Nederlands-Indië? Omarmt u net als de gemeente Amsterdam dit eerste gedenkteken voor «troostmeisjes» in Nederland?
Ja, ik ben bekend met genoemd artikel. De rijksoverheid gaat niet over het plaatsen van gedenktekens in gemeenten. Dat is aan de gemeenten zelf.
Heeft u eerder kennis kunnen nemen van de publicatie op het platform Follow the Money 13 augustus 2022 over de ontmanteling van de Japanse oorlogsbanken na de capitulatie van Japan?3
Ja.
Herkent u de schatting in het genoemde artikel in Follow the Money en het recente artikel van 19 januari jl. in Trouw dat ongeveer een half miljoen vrouwen (tussen 1932 en 1945) hier slachtoffer van zijn geworden.4? Zo nee, wat acht u een aannemelijke schatting?
Nogmaals, de mensonterende ervaringen die deze vrouwen hebben moeten ondergaan zijn pijnlijk en hun getuigenissen aangrijpend. Het is een bekend gegeven dat er tijdens de periode van de Japanse expansie in Azië structureel en op grote schaal vrouwen en meisjes te werk zijn gesteld in militaire bordelen, en dat hierbij verschillende vormen van dwang zijn gebruikt. Er bestaat onder wetenschappers en instellingen echter geen overeenstemming over het aantal vrouwen dat van deze praktijk slachtoffer is geworden.
Is het redelijk om aan te nemen dat dit onrecht naast Nederlandse vrouwen ook Indo-Europese en veel inheemse vrouwen betrof, zoals in dit artikel wordt aangegeven?
In 1993 heeft de regering opdracht gegeven tot een onderzoek naar gedwongen prostitutie in Nederlands-Indië tijdens de Japanse bezetting (zie Kamerstuk 23 607, nr. 1). Uit deze studie, die sindsdien is aangevuld door andere wetenschappelijke onderzoeken, bleek dat op alle grote eilanden van de Indonesische archipel sprake is geweest van dwangprostitutie in Japanse militaire bordelen. Hiervan werden zowel Europese als Indo-Europese en Indonesische vrouwen het slachtoffer. Ook is bekend dat vrouwen uit andere delen van het Japanse imperium te werk zijn gesteld in militaire bordelen in Nederlands-Indië. Er is evenwel op basis van de beschikbare informatie geen eenduidige inschatting te maken van het totale aantal vrouwen dat tijdens de Japanse bezetting gedwongen te werk is gesteld in militaire bordelen of op andere wijze slachtoffer is geworden van seksueel geweld.
Klopt het dat er ten minste 70 duizend jonge vrouwen (Hollands, Indo-Europees, Indonesisch, Moluks, Chinees, Papoea, zoals beschreven in het genoemde artikel in Follow The Money) zijn misbruikt in dwangbordelen, verspreid over heel Nederlands-Indië (tijdens de bezettingsperiode vanaf maart 1942 tot augustus 1945)?5
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat geld, wat werd verdiend in de bezettingsperiode door deze 70 duizend vrouwen, werd gedeponeerd bij filialen van de Yokohama Specie Bank en de Bank of Taiwan?
Er is bewijsmateriaal waaruit blijkt dat deze banken zijn gebruikt om geld te deponeren voor vrouwen die in militaire bordelen te werk werden gesteld. In hoeverre dit een algemeen gebruik was valt niet te achterhalen.
Klopt het dat een deel van die liquidatieopbrengsten van de ontmanteling van de Japanse oorlogsbanken geld betrof dat door «troostmeisjes» in Japanse dwangbordelen is verdiend en bij filialen van de oorlogsbanken, zijnde de Bank of Taiwan en de Yokohama Specie Bank, in bezit van het Nederlandse koloniale gezag is gekomen?
Op basis van de beschikbare informatie is dit gegeven niet vast te stellen.
Klopt het dat de Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM) de begunstigde partij werd bij de liquidatie van de Japanse banken, nadat alle filialen van de Japanse banken tot 1948 rechtstreeks onder toezicht van de NHM werden geplaatst?
Ten behoeve van de beantwoording van deze vragen zijn de archieven van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Financiën geraadpleegd. In beide archieven zijn geen relevante stukken aangetroffen die kunnen helpen bij het beantwoorden van deze vraag.
Is er reden om aan te nemen dat de Nederlandse Staat als opdrachtgever en begunstigde van de NHM een deel van het dwangbordeelgeld heeft opgestreken?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u bevestigen dat de NHM is opgegaan in ABN Amro die na de kredietcrisis in 2008 in handen van de Staat kwam?
De NHM is in 1964 gefuseerd met de Twentsche Bank en verdergegaan onder de naam Algemene Bank Nederland (ABN). ABN is in 1991 gefuseerd met de toenmalige AMRO Bank en verdergegaan onder de naam ABN AMRO. Het toenmalige ABN AMRO is in 2007 in handen gekomen van het consortium van Royal Bank of Scotland, Banco Santander en Fortis. De activiteiten van Fortis in Nederland zijn in 2008 inderdaad in handen van de staat gekomen. Vanaf medio 2010 zijn deze activiteiten verdergegaan onder de naam ABN AMRO.
Wat is uw reactie op de conclusie in het artikel uit Follow the Money dat de Nederlandse Staat en het Koninklijk Huis – leden van het koninklijk huis waren aandeelhouder van NHM in 1948 en kregen dividend uitgekeerd – hierdoor dus zelf bij de ontmanteling van Japanse oorlogsbanken, dus ook van geld wat is verdiend door troostmeisjes, hebben geprofiteerd?
Zoals aangegeven bij de beantwoording op vraag 10 en 11 is het voor de Nederlandse staat uit de archieven van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Financiën niet navolgbaar of dit wel of niet het geval is geweest.
Kunt u met zekerheid ontkennen dat een deel van het geconfisqueerde geld van de Japanse oorlogsbanken (conform onderzoek doorFollow the Money) door de 70 duizend slachtoffers van Japanse dwangprostitutie in Nederlands-Indië verdiend is?
Zie antwoord vraag 13.
Uit de publicatie van Follow the Money komt naar voren dat uit een rapport van de Nederlandse inlichtingendienst NEFIS over het geld dat werd verdiend in dwangbordelen nooit in zijn geheel in een van de Nederlandse archieven ondergebracht is. Wat is hier de reden voor?
Het artikel van Follow the Money verwijst naar een rapport van KNIL-officier J.H. Heijbroek, opgesteld in juli 1946, naar gedwongen prostitutie tijdens de Japanse bezetting van West-Borneo. Dit rapport is destijds opgesteld ter ondersteuning van de bewijsvoering voor het Internationaal Militair Tribunaal voor het Verre Oosten.
Er bestaan twee versies van dit rapport: een origineel, en een daarvan afgeleide samenvatting die onderdeel vormde van de Nederlandse bewijsvoering. Aangezien deze samenvatting een bredere verspreiding kreeg, is deze ook in meerdere archieven aangetroffen.
Hebben NEFIS-medewerkers die na de Japanse capitulatie de inventarisatie van bankbalansen uitvoerden de hand weten te leggen op aantal documenten, waaronder bankoverzichten van filialen op Java?
Uit documenten in het Nationaal Archief blijkt dat het de NEFIS omstreeks januari 1946 onderzoek heeft gedaan naar een aantal kantoren van de Yokohama Specie Bank op Java. Daarbij zijn voor een aantal van deze filialen balansen opgesteld. Het betreft hier reconstructies van de balansen zoals deze te boek stonden na de Japanse capitulatie, eind september en begin oktober 1945. Of er bij deze operatie ook de hand is gelegd op originele documenten van de bankfilialen zelf, is op basis van de aangetroffen documenten niet vast te stellen.
Kunt u bewerkstelligen dat het hele rapport van NEFIS integraal openbaar gemaakt wordt en gepubliceerd wordt zodat het voor eenieder gemakkelijk toegankelijk wordt?
Openbaarmaking van archieven gebeurt overeenkomstig de Archiefwet (1995) Wanneer een archief wordt overgebracht naar het Nationaal Archief (NA), worden er vooraf afspraken gemaakt tussen de zorgdrager en het NA over eventuele beperkingen op de openbaarheid. Conform de Archiefwet, art 15. kunnen deze beperkingen worden opgelegd met het oog op:
Het Nationaal Archief heeft een adviserende rol bij het opleggen van de beperking, waardoor er een afgewogen oordeel wordt gevormd. Afgaande op de looptijd van het archief van NEFIS, dat per 1-1-2026 openbaar wordt, is er een beperking van 75 jaar opgelegd – de beperking wegens eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Een eventuele eerdere openbaarmaking van archiefbescheiden is mogelijk indien de voormalig zorgdrager van het archief en het Nationaal Archief besluiten dat handhaving van de beperking niet langer nodig is.
In de publicatie van Follow the Money op 13 augustus jl. en in het artikel van Trouw op 19 januari jl. wordt aangegeven dat de Rijksvoorlichtingsdienst namens het Ministerie van Algemene Zaken, het Ministerie van Economische Zaken en Ministerie van Financiën destijds lieten weten niet bekend te zijn met de informatie over wat er met het dwangbordeelgeld gebeurd is en hoe de Staat en het koningshuis mogelijk profiteerden van de winsten die zijn gemaakt in de Japanse dwangbordelen. Is hier ondertussen wel meer over bekend?
Vraag 18 bevat geen vraag.
Bent u bekende met de schatting in de publicatie in Follow the Money en het artikel in Trouw dat er ruim 155 miljoen euro is verdiend aan de troostmeisjes.6?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van de vragen 10, 11, 13 en 14 is het voor de Nederlandse staat uit de archieven van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Financiën niet navolgbaar of dit wel of niet het geval is geweest.
Deelt u de mening dat dit voldoende reden is voor de Nederlandse Staat en het koningshuis om serieus werk te maken van onderzoek naar hoe geldstromen lopen van het geld dat is verdiend door «troostmeisjes» en waar dit terecht is gekomen na de ontmanteling van Japanse oorlogsbanken?
Op dit moment ziet de Nederlandse Staat geen aanleiding om, naast het verrichte archiefonderzoek, nader onderzoek te doen naar de geldstromen. Op grond van het verrichte archiefwerk verwacht de Nederlandse staat geen informatie beschikbaar te hebben die aanvullend is ten opzichte van eerder verricht onderzoek.
Wanneer eventueel blijkt dat de Nederlandse Staat en de koninklijke familie hebben geprofiteerd van geld dat is verdiend door troostmeisjes, deelt u dan de mening dat dit geld gerestitueerd dient te worden aan de laatste nog levende slachtoffers en hun families?
Zie antwoord vraag 20.
Wat is de reden dat is bepaald dat al het bewijsmateriaal betreffende het systeem van Japanse dwangprostitutie in de Nederlandse archieven (NIOD en het Nationaal Archief) tot het jaar 2026 vergrendeld is?7
Het is niet het geval dat archiefmateriaal dat betrekking heeft op gedwongen prostitutie tijdens de Japanse bezetting van Nederlands-Indië beleidshalve in openbaarheid wordt beperkt. Wel is het mogelijk dat er beperkingen zijn gesteld aan de openbaarmaking van individuele archieven of archiefstukken, op grond van de redenen gespecificeerd artikel 15, lid 1, van de Archiefwet 1995. Voor een van de archiefstukken waar in het Follow the Money-artikel naar wordt verwezen (2.10.14/5309) geldt dat de openbaarheid tot 1 januari 2025 is beperkt met oog op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Ik verwijs u naar de mededeling in de Staatscourant 2016, no. 16558.
Wilt u bevorderen dat het bewijsmateriaal betreffende het systeem van Japanse dwangprostitutie binnen drie maanden volledig toegankelijk wordt?
Zie antwoord op vraag 17.
Wilt u deze vragen afzonderlijk binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord. Ik verwijs u ook naar de uitstelbrief van 3 maart jl.
De staat die doorprocedeert tegen inwoners |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Waarom kiest de staat er nog steeds (zoals afgelopen maand in meerdere zaken1, 2) voor om na een verloren rechtszaak in hoger beroep door te procederen tegen inwoners, die na jaren strijd hun rechtszaak over mijnbouwschade hebben gewonnen?
Ja, die mening deel ik. In de gesprekken die ik met bewoners voer, merk ik dat de belasting en het gevoelde onrecht, voortvloeiend uit het aantekenen van hoger beroep, heel groot is. Ik vind het niet gewenst dat het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) in hoger beroep gaat op het moment dat de bewoner door de rechtbank bij beroep in het gelijk is gesteld omdat bewoners van dit hoger beroep de dupe zijn. Sinds 2020 is in 8 gevallen hoger beroep ingesteld door het IMG. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat doorprocederen door de staat tegen inwoners die hun rechtszaak hebben gewonnen haaks staat op de door u gewenste minder juridische en meer menselijke schadeafhandeling?3
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat, wanneer de staat in hoger beroep met o.a. de landsadvocaat tegenover inwoners staat die hun eigen verdediging moeten betalen, dit haaks staat op de door u geuite wens naast de inwoners te willen staan?4
Ja. Ik vind het belangrijk dat de overheid bij de afhandeling van mijnbouwschade naast de Groninger staat en dat bewoners dat ook zo ervaren. Het IMG heeft als taak om onpartijdig te beoordelen waarop een bewoner recht heeft.
Ik wil de rechtspositie van de bewoners bij bezwaar- en beroepsprocedures versterken met een regeling voor kosteloze rechtsbijstand. Zie ook het antwoord op vraag 8. Nog belangrijker is het om juridificering in de schadeafhandeling te beperken. Ook het rapport van Rebel Group en de evaluatie van de Tijdelijke wet Groningen door AEF met betrekking tot verbetering van de schadeafhandeling bevelen een minder juridische benadering van bewoners aan. Zoals ik aan uw Kamer heb aangegeven werk ik met het IMG aan de uitwerking van deze aanbevelingen en zal ik uw Kamer daarover dit voorjaar informeren.
Kunt u voorkomen dat het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) in hoger beroep gaat? Zo ja, bent u bereid dit te doen?
Ik heb de volgende acties ondernomen om te voorkomen dat bewoners de dupe worden van hoger beroep door het IMG. Allereerst ben ik met het IMG in gesprek gegaan. Het IMG heeft aangegeven alleen nog hoger beroep in te zullen stellen als de uitspraken bredere consequenties hebben voor de schadeafhandeling en het voorkomen van verschillen tussen bewoners. Ik heb met het IMG besproken dat in deze gevallen gebruik moet worden gemaakt van de mogelijkheid die artikel 16 van de Tijdelijke wet Groningen biedt voor het IMG om de rechtbank te verzoeken zogenaamde prejudiciële vragen aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te stellen. Dat is een alternatief voor het instellen van hoger beroep ná een uitspraak van de rechtbank. Zo komt er toch een uitspraak zonder dat de desbetreffende gedupeerde hierdoor wordt belast. In het geval dat een prejudiciële vraag niet mogelijk blijkt en toch hoger beroep wordt ingesteld, is het IMG voornemens om niet over te gaan tot terugvorderen van de toegekende schadevergoeding. Bewoners worden niet langer financieel gedupeerd, ongeacht de uitkomst van het hoger beroep.
Mocht voorgaande onverhoopt niet het beoogde resultaat hebben, dan zal ik de wet zo aanpassen dat voorkomen wordt dat bewoners gedupeerd worden.
Met betrekking tot de acht lopende hoger beroepzaken is het mijn uitdrukkelijke wens dat dit niet langer tot financiële onzekerheid leidt voor de betrokken bewoners. Ik heb met het IMG besproken dat het voor deze schrijnende gevallen de uitgekeerde vergoeding niet zal terugvorderen als het IMG in het gelijk wordt gesteld.
Hoeveel rechtszaken heeft het IMG verloren? In hoeveel daarvan is doorgeprocedeerd tegen de bewoners? Kunt u dit uitsplitsen per jaar?
Sinds de start op 19 maart 2018 heeft het IMG ruim 318.000 besluiten genomen over aanvragen voor zowel fysieke schade (155.000 besluiten), waardedaling (111.000 besluiten) en immateriële schade (52.000). Na de fase van bezwaar en beroep, is er na 62 uitspraken in beroep een hoger beroep ingesteld. In 8 van die gevallen is het hoger beroep door het IMG eigenstandig ingesteld (6 keer in 2022 en 2 keer in 2023). In de overige 54 zaken is door de bewoner hoger beroep ingesteld.
Het IMG heeft in 2022 69 rechtszaken verloren. Voor de jaren voor 2020 en 2021 heeft het IMG niet bijgehouden hoeveel rechtszaken zijn verloren.
Hoeveel heeft het procederen van het IMG tegen bewoners de staat gekost? Kunt u een uitsplitsing maken tussen de kosten voor de landsadvocaat en andere kosten?
Het IMG heeft laten weten deze kosten niet separaat te registreren. Ingeschat wordt dat de kosten voor de inzet van de Landsadvocaat in de zaken waarin het IMG eigenstandig hoger beroep heeft ingesteld tot op heden circa 30.000 euro bedragen.
Kunt u inschatten wat de kosten voor bewoners zijn, zowel juridisch als emotioneel? Snapt u dat bewoners zeggen: «Landsadvocaten die wij betalen gaan opnieuw burgers te lijf die hun eigen advocaat niet meer kunnen betalen?»5
Ik herken dat juridische procedures zeer belastend zijn voor de bewoners van Groningen, en ook daarom zijn deze procedures ongewenst. Mijn inzet is om dergelijk belastende procedures zoveel mogelijk te voorkomen, onder meer door verbeteringen in de schadeafhandeling te realiseren en te voorzien in vergoeding van juridische en technische bijstand voor inwoners bij dergelijke procedures.
Herkent u dat bewoners met een hoge rekening voor de proceskosten blijven zitten doordat de staat in hoger beroep gaat deze bewoners? Herkent u dat dit bewoners in financiële problemen brengt?
De proceskosten worden, ook na een hoger beroep, vergoed in het geval de bewoner in het gelijk wordt gesteld. Ik begrijp dat verlenging van een juridische procedure tussen burger en overheid gepaard gaat met langere onzekerheid over de uitkomst en in het verlengde daarvan over de vergoeding van deze kosten. Om deze en andere redenen is dat een onwenselijke situatie, zoals ik ook in mijn antwoord op eerdere vragen heb toegelicht.
Met de novelle verbetering uitvoerbaarheid wordt daarnaast voorzien in vergoeding van kosten voor juridische, bouwkundige en financieel deskundige bijstand in dergelijke procedures. De Raad voor Rechtsbijstand ontwikkelt momenteel een regeling voor deze vergoeding, waarvoor geen inkomenseis zal gelden, geen eigen bijdrage of andere kosten in rekening worden gebracht en de uitkomst van het ingestelde bezwaar of beroep tegen het besluit van het IMG geen voorwaarde is voor het verkrijgen hiervan.
Wat kunt u antwoorden op deze vraag van bewoners: «Wij zijn boos, teleurgesteld en hopen dat Vijlbrief op tijd het IMG terug kan roepen van haar onzalige praktijken»?
Ik kan me de boosheid van deze bewoners goed voorstellen. Zie het antwoord op vraag 4.
Klopt het dat de staat vaak in hoger beroep gaat bij verloren zaken waarbij verzakkingen een rol spelen? In hoeveel zaken waarbij verzakkingen een rol spelen is de staat wel en in hoeveel zaken niet in hoger beroep gegaan?
Het IMG heeft aangegeven dat in 7 zaken met betrekking tot fysieke schade hoger beroep is ingesteld. Bij 3 van deze zaken is onder andere een verzakking aan de orde.
Is er een verband met de weigering van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) om specifiek voor dit soort schade te betalen?
Nee. De NAM staat volledig op afstand van de afhandeling van schade door het IMG. Dat betekent dat het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat verantwoordelijk is voor de wijze waarop de vergoeding van schade wordt uitgevoerd, zoals vastgelegd in de Tijdelijke wet Groningen. Het kabinet verhaalt alle kosten die het kan verhalen op de NAM. Daar heeft het IMG geen bemoeienis mee.
Welke stappen zijn gezet en welke gaat u zetten om te komen tot een meer menselijke schadeafhandeling? Welke stappen zijn gezet en welke gaat u zetten om de juridificering te stoppen?
Zoals aangegeven in mijn Kamerbrief van 25 januari jl.6 zullen de aanbevelingen uit het rapport van Rebel Group en de uitkomsten van de evaluatie van de Tijdelijke wet Groningen door AEF dit voorjaar worden uitgewerkt. Een aantal van deze aanbevelingen ziet op een minder juridische benadering van de bewoners met schade.
Verder heeft het IMG onlangs aangegeven voornemens te zijn de vaste vergoeding uit te breiden zodat ook in de kern van het aardbevingsgebied de inwoners bij meer complexe schades hiervan gebruik kunnen maken. Het IMG heeft ook een belteam ingericht dat direct met bewoners contact opneemt in geval van vragen over de schademelding of een zienswijze. Op deze manier kunnen belastende bezwaar- en beroepsprocedures worden voorkomen.
Deelt u de mening dat vertrouwen in de staat en rechtsstaat enkel teruggewonnen kan worden als de staat niet alleen met woorden maar met daden laat zien er te zijn voor de inwoners? Deelt u de mening dat dit nog niet het geval is, zoals deze casuïstiek weer pijnlijk duidelijk maakt?
Ja, ik deel de mening dat de inwoners van het aardbevingsgebied niet geholpen zijn met enkel woorden en moeten kunnen vertrouwen op een daadkrachtig handelen van de overheid in het oplossen van de problematiek die als gevolg van de gaswinning is ontstaan. Daarom werk ik samen met het IMG aan verbeteringen in de schadeafhandeling, onder meer aan de hand van aanbevelingen uit het onlangs opgeleverde advies van Rebel Group en de uitkomsten van de evaluatie door AEF. Dit moet eraan bijdragen dat het proces van schadeafhandeling beter aansluit bij de behoefte van bewoners in het aardbevingsgebied.
Daarmee wil ik echter niet voorbij gaan aan wat er is gerealiseerd als het gaat om de afhandeling van schade: het IMG heeft inmiddels 336.000 schademeldingen afgehandeld en ruim 1,6 miljard euro aan vergoedingen uitgekeerd voor verschillende vormen van schade als gevolg van de gaswinning.
Het recent verschenen rapport van Movisie met betrekking tot discriminatie in de sociale basis |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het op 3 februari verschenen rapport «De aanpak van discriminatie in de sociale basis», waartoe door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport opdracht is gegeven en het artikel op NU.nl waarin Movisie dit onderzoek verder toelicht?1, 2
Ja, hiervan heb ik kennisgenomen.
Wat is uw reactie op de bevindingen van Movisie dat 49 procent van de ondervraagde werknemers in het sociaal werk discriminatie of microagressie heeft ervaren en 71 procent discriminatie ziet bij anderen? Bent u het eens dat dit een extreem hoog percentage is en hier onmiddellijk actie op ondernomen dient te worden?
Het is onacceptabel dat in een land als Nederland, een land met een enorme rijkdom aan diversiteit, er mensen zijn die niet hetzelfde worden behandeld of niet dezelfde kansen krijgen. Vanwege hun afkomst, geaardheid, religie, geslacht, leeftijd of op welke grond dan ook. Sociaal werkers werken midden in de samenleving, voor en met mensen in kwetsbare omstandigheden. In die samenleving komt discriminatie helaas overal voor, zowel bewust als onbewust. Het sociaal werk is enorm belangrijk om juist bruggen te slaan tussen mensen en te werken aan de sociale kwaliteit van de samenleving. Uit het onderzoek van Movisie blijkt dat zowel professionals en vrijwilligers in het sociaal werk als inwoners zelf veel te vaak te maken krijgen met discriminatie en microagressie. Er wordt door verschillende partijen volop ingezet op het tegengaan van discriminatie en racisme, waarbij ik in gesprek ben met betrokkenen om te kijken of er extra inzet nodig is om discriminatie specifiek in de sociale basis verder tegen te gaan.
Welke rol zal het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aannemen in het aanpakken van discriminatie binnen de sociale basis, met name in het opvolgen van de aanbevelingen uit het rapport waaronder aanpassing van beleid en het inzetten op preventie van racisme en discriminatie?
Ik vind het van belang om binnen de lokale aanpak van discriminatie en racisme specifiek aandacht te besteden aan manieren waarop professionals en vrijwilligers in het sociaal werk beter ondersteunt kunnen worden bij het tegengaan van discriminatie en racisme. Hierover ben ik in gesprek met mijn collega bewindspersonen, Movisie, Sociaal Werk Nederland en de Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk. Hiervoor biedt het onderzoek van Movisie waardevolle inzichten en handvatten, zoals:
Dit past binnen de centrale rol die gemeenten spelen in de aanpak van discriminatie in Nederland, aangezien discriminatie zich manifesteert in de directe omgeving van mensen, ook van professionals. Gemeenten weten het beste wat er lokaal speelt en hebben een belangrijke rol in de sociale basis. Recent heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een brief aan gemeenten gestuurd4 over de lokale aanpak van discriminatie en racisme. Iedere gemeente is wettelijk verplicht om een antidiscriminatievoorziening (ADV) in te richten. De ADV is lokaal de expert op het gebied van discriminatie en de plek waar inwoners, maar ook sociaal werkers en vrijwilligers, terecht kunnen voor hulp en ondersteuning als ze in aanraking komen met discriminatie. ADV’s houden zicht op incidenten en signalen van discriminatie binnen de gemeente en de spin in het web tussen de instanties die betrokken zijn bij de aanpak van discriminatie waaronder het sociaal domein. Daarnaast heeft Movisie recent een handreiking ontwikkeld5 in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om gemeenten verder toe te rusten op het ontwikkelen van lokaal antidiscriminatiebeleid.
Daarnaast is vorig jaar de VWS-brede Aanpak Discriminatie en Gelijke kansen gestart. Het overkoepelende doel van deze aanpak is het tegengaan van discriminatie en het versterken van de inzet op de bevordering van gelijke kansen met specifiek aandacht voor discriminatie als belemmerende factor. Hierin komen alle vraagstukken over discriminatie in zorg, welzijn en sport ter sprake.
Vanuit deze VWS-brede aanpak discriminatie en gelijke kansen zet VWS zich in op het versterken van bewustwording over het thema binnen het departement en het vergroten van draagvlak om discriminatie tegen te gaan binnen de VWS-beleidsterreinen.
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport is momenteel in samenwerking met Pharos bezig met het opzetten van een panel van ervaringsdeskundigen, dat wij kunnen raadplegen op het gebied van discriminatie in de zorg, welzijn en sport. Zo zorgen we ervoor dat ons beleid aansluit op professionals, vrijwilligers en inwoners die discriminatie ervaren.
De aanpak van VWS sluit tevens aan op het Nationaal Programma van de door het Kabinet aangestelde Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme dat een integrale aanpak van discriminatie omvat, waarbij er aandacht is voor preventie, het signaleren en melden van discriminatie en repressieve maatregelen.
In het Nationaal Programma heeft de lokale aanpak een voorname plek gekregen. In het najaar van 2023 komt de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme met een nieuw, geactualiseerd programma met aanvullende – en eveneens door het kabinet gedragen – versterkingen. Er lopen verkennende gesprekken om de bevindingen van het rapport van Movisie in deze vernieuwde aanpak mee te nemen, waarbij specifiek zal worden verkend hoe professionals in het sociaal domein beter geëquipeerd kunnen worden aansluitend bij wat er al gebeurt in de wijk.
Daarnaast zet het Ministerie van SZW via maatregelen en onderzoek gericht op bewustwording van discriminatoir gedrag en het tegengaan van vooroordelen en stereotypen meer specifiek in op de preventieve aanpak van discriminatie op basis van (vermeende) etniciteit, religie en huidskleur (waaronder moslimdiscriminatie, anti-zwart racisme, antisemitisme en antiziganisme).
In 2021 en 2022 werden er decentralisatie uitkeringen aan gemeenten uitgekeerd om lokaal maatschappelijk initiatief te stimuleren gericht op het voorkomen van discriminatie naar herkomst en het bevorderen van respectvol samenleven.
Wat is uw reactie en mogelijke actie op de aanbeveling om professionals uit het sociaal domein een meer expliciete rol te geven in het signaleren van racisme en discriminatie in de wijk? Waartoe is het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bereid om deze rol te bevorderen?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze onderzoekt het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport samenwerking met en ondersteuning aan gemeenten zodat zij racisme en discriminatie binnen de sociale basis in hun wijken beter kunnen aanpakken?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze zoekt het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport samenwerking en aansluiting met andere initiatieven die racisme en discriminatie aanpakken, zoals het programma van de Nationaal Coördinator tegen Racisme en Discriminatie en de recente Kamerbrief over de aanpak van institutioneel racisme van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?3
Zie antwoord vraag 3.
Abortus als ‘mensenrecht’ |
|
Kees van der Staaij (SGP), Chris Stoffer (SGP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kabinet ziet abortus als mensenrecht»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland het «recht op leven» als fundamenteel mensenrecht ziet, zoals dit onder meer is verwoord in artikel 3 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) en artikel 2 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie («Handvest»)?
Ja.
Beaamt u dat dit fundamentele «recht op leven» ook onverkort van toepassing is op ongeboren kinderen? Zo niet, welke internationaalrechtelijke bescherming acht u dan wel van toepassing op ongeboren kinderen?2
Nee. Over de vraag of mensenrechten van toepassing zijn op ongeborenen bestaat geen overeenstemming. Mensenrechtenverdragen zijn over het algemeen pas van toepassing vanaf de geboorte. Zie bijvoorbeeld artikel 1 van de UVRM (alle mensen worden vrij en gelijk in waardigheid en rechten geboren). Ook het kinderrechtenverdrag, waarnaar wordt verwezen, laat zich niet uit over het moment waarop kinderrechten afdwingbaar moeten zijn.
In Nederland heeft de Wet afbreking zwangerschap (Wafz) het doel om het ongeboren leven te beschermen en tegelijkertijd hulp te bieden aan vrouwen die onbedoeld zwanger zijn. In deze wet is dus een balans getroffen tussen enerzijds het zelfbeschikkingsrecht van de vrouw en anderzijds de beschermwaardigheid van ongeboren leven.
De Nederlandse internationale inzet voor Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) als onderdeel van het beleid voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking gaat uit van het Nederlandse (wettelijke) uitgangspunt dat abortus mogelijk is tot de levensvatbaarheidsgrens. Deze Nederlandse inzet is in lijn met het internationaal recht. Ook houdt het kabinet in de internationale inzet rekening met nationale wetgeving in het betreffende land.
Indien u het recht op leven onverhoopt niet, of in beperkte mate, van toepassing acht (of gaat achten) op ongeboren kinderen, hoe verhoudt dat standpunt zich tot het «recht op leven» in de UVRM en het «Handvest» en tot de in de voetnoot onder vraag 3 vermeldde paragrafen?
Het Nederlandse beleid gaat er van uit dat het recht op leven een fundamenteel mensenrecht is, zoals beschreven in de UVRM, net als het recht op gezondheid en de rechten van vrouwen. Het kabinet staat pal voor de gezondheid en rechten van vrouwen en meisjes wereldwijd, zoals ook verwoord in het Feministisch Buitenlands Beleid (FBB),3inclusief keuzevrijheid en toegang tot veilige abortus. Onveilige abortus, als gevolg van criminalisering van abortus of richtlijnen die het recht op leven vanaf conceptie boven dat van de zwangere persoon stellen, is strijdig met het Nederlandse beleid (zie vraag 3).
Beaamt u dat een abortus menselijk leven beëindigt, en dat het daarom uit medisch, ethisch en levensbeschouwelijk/religieus oogpunt begrijpelijkerwijs een uiterst gevoelig thema is? Zo ja, hoe wordt met deze gevoeligheid rekening gehouden in het Nederlandse (en Europese) Seksuele en Reproductieve Rechten en Gezondheid (SRGR)-beleid?
Het kabinet onderkent dat SRGR in algemene zin en toegang tot veilige abortus in het bijzonder een gevoelig thema is. In dat kader maakt het kabinet zich grote zorgen dat SRGR en toegang tot veilige abortus wereldwijd in toenemende mate onder druk staan. Te meer omdat onveilige abortus wereldwijd de belangrijkste oorzaak van – voorkombare – moedersterfte is. Juist daarom blijft het kabinet zich inzetten voor de rechten van vrouwen en meisjes en universele toegang tot SRGR. Hierbij wordt nauw samengewerkt met lokale partners, inclusief religieuze leiders, om recht te doen aan de lokale context, gevoeligheden en behoeftes.
Onderkent u dat een «mensenrecht op abortus», anders dan het «recht op leven», niet onomstotelijk vaststaat, en zeker niet onomstreden is, en wilt u daar ook concreet rekening mee houden binnen het Nederlandse SRGR-beleid internationaal?
Het kabinet ziet inderdaad dat discussie rond mensenrechten en abortus gevoelig ligt, maar wil evenwel benadrukken dat geen toegang hebben tot veilige abortus indruist tegen verschillende mensenrechten waar Nederland zich voor inzet, zoals het recht op gezondheid, het recht op leven en vrouwenrechten.
Het kabinet houdt in zijn internationale inzet op het terrein van SRGR vanzelfsprekend rekening met culturele sensitiviteit, lokale context en behoeftes. Daarom wordt nauw samengewerkt met lokale partners. De Nederlandse inzet is altijd binnen de kaders van het internationaal recht en de wetgeving van het betreffende land.
Erkent u dat het opkomen voor vrouwenrechten en het opkomen voor de rechten van ongeboren kinderen (waaronder meisjes) elkaar niet uitsluit, en dat pro life-organisaties de intentie uitspreken om zowel op te komen voor zwangere vrouwen als voor hun ongeboren kind?
Vrouwenrechten zijn een fundamenteel mensenrecht. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 is er geen internationale overeenstemming of mensenrechten van toepassing zijn op ongeborenen. Het kabinet zet zich in voor de gezondheid en rechten van vrouwen en meisjes en keuzevrijheid is hier van fundamenteel belang. Het recht op leven vanaf conceptie boven vrouwenrechten stellen, waaronder de rechten van de zwangere persoon, is strijdig met het Nederlandse beleid (zie vraag 3) en niet verenigbaar met het opkomen voor rechten van de vrouw, het recht op gezondheid of het recht op leven.
Begrijpt u de zorg van deze organisaties dat het kabinet hen als «ultraconservatief» wegzet en dat hun inzet voor ongeboren leven wordt gekwalificeerd als «regressieve druk»,3 terwijl zij moeder én kind willen beschermen? Waarom kiest u überhaupt voor deze negatieve en activistische (dis)kwalificaties, en vindt u dat passen bij de rol van het kabinet als vertegenwoordiger van alle Nederlanders?
«Regressie» verwijst volgens de Van Dale naar «teruggaand» of «terugwerkend».
De druk door landen of organisaties op bestaande internationale afspraken en consensus ondermijnt wat er in de afgelopen jaren bereikt is. Sinds begin jaren '90 zijn wereldwijd belangrijke afspraken gemaakt op het terrein van SRGR en vrouwenrechten die zijn onderschreven door praktisch alle landen ter wereld. Denk hierbij aan de International Conference on Population and Development en de Beijing Platform for Action in de jaren '90 en later de Sustainable Development Goals (SDGs). Het kabinet zet zich in voor het behalen van deze wereldwijd afgesproken ambities en doelen.
Beaamt u dat er in een democratische rechtsstaat als Nederland, en in de EU, verschil van mening mag bestaan over gevoelige zaken als abortus en SRGR, en dat de ruimte voor van de «mainstream» afwijkende (lees in dit geval: pro life) geluiden en organisaties in het maatschappelijk middenveld evenzeer als respectabel verdedigd dient te worden? Zo nee, wat is dan volgens u de betekenis van termen als «diversiteit» en «inclusie»?
Ja. Het kabinet zet zich in voor een onafhankelijk en divers maatschappelijk middenveld en open maatschappelijke ruimte waarin ruimte is voor een diversiteit aan stemmen in Nederland, de EU en internationaal verband.
Beschermt Nederland ook in Europees en internationaal verband de ruimte voor maatschappelijke organisaties die opkomen voor het ongeboren leven en zich dus «pro life» noemen? Of meent u dat «ruimte voor het maatschappelijk middenveld» zich beperkt tot maatschappelijke organisaties die Westers-individualistische waarden onderschrijven en bevorderen?
Ja. Het kabinet zet zich in voor een onafhankelijk en divers maatschappelijk middenveld en open maatschappelijke ruimte waarin ruimte is voor een diversiteit aan stemmen in Nederland, de EU en internationaal verband.
Klopt het dat u zich bij de internationale promotie van «abortusdiensten» beroept op het Convention on All Forms of Discrimination Against Women (CEDAW)? Kunt u dit nader toelichten?
Het kabinet zet zich in voor het bevorderen van toegang tot het volledige spectrum aan seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten, waaronder preventie zoals voorlichting en toegang tot moderne anticonceptie en ook toegang tot veilige abortus.
De Nederlandse internationale inzet op het terrein van veilige abortus is in lijn met het internationaal recht en gestoeld op een breed internationaal kader, zoals richtlijnen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) het Program Action of the International Conference on Population and Development (ICPD) en het Internationaal Verdrag Inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. Ook CEDAW, waarin het recht op gezondheid en keuzevrijheid stevig is verankerd, maakt onderdeel uit van dit kader. Inzake abortus heeft het CEDAW-comité5 aangegeven dat landen die CEDAW ondertekend en geratificeerd hebben, wettelijke provisies die abortus criminaliseren zouden moeten intrekken omdat zij in strijd zijn met het recht op leven van de vrouw.
Kunt u nader ingaan op de juridische status van het CEDAW, waaronder haar hiërarchische positie en al dan niet bindende karakter, ten opzichte van onder meer het UVRM, het «Handvest», en de Beijing Declaration Platform for Action, waarin staat dat landen zelf over hun abortusregelgeving mogen beslissen?
CEDAW is een verdrag dat door 189 landen geratificeerd is, waaronder Nederland. Het is een juridisch bindend document, waarin de mensenrechten van vrouwen ook het recht op seksuele en reproductieve rechten omvat. Dit wordt in de Beijing Declaration Platform for Action bevestigd. De Beijing Declaration and Platform for Action is niet juridisch bindend. Het is een politieke verklaring die met internationale consensus is aangenomen en vormt wereldwijd het referentiekader op het gebied van vrouwenrechten. Vrouwenrechten, zoals vastgelegd in het CEDAW, vloeien voort uit het gelijkheidsbeginsel (gelijkheid voor iedereen, mannen en vrouwen) zoals beschreven in de UVRM.
Internationale afspraken en richtlijnen op het terrein van SRGR worden op nationaal en regionaal niveau door overheden vorm gegeven en geïmplementeerd. Het kabinet spreekt overheden aan op deze gemaakte internationale afspraken en ondersteunt VN-partners, overheden en maatschappelijke organisaties met het vormgeven en uitvoeren van beleid. Dit geschiedt altijd binnen de kaders van het internationaal recht en de wetgeving van het betreffende land.
Klopt het dat artikel 12 van CEDAW, inzake gelijke toegang tot gezondheidszorg, primair betrekking heeft op goede moeder- en kindzorg in de gehele periode van zwangerschap en geboorte, maar dat de verdragstekst niet primair, rechtstreeks of noodzakelijkerwijs betrekking heeft op het zien van abortus als mensenrecht of op het (verplicht) mogelijk maken van abortusdiensten die als doel hebben een zwangerschap af te breken? Als u dit anders ziet, wat rechtvaardigt dan uw specifieke interpretatie en visie?
CEDAW verplicht landen om discriminatie van vrouwen op het gebied van gezondheidszorg uit te bannen, waaronder ten aanzien van gezinsplanning. Het CEDAW verdrag omvat het hele spectrum aan seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten en de rechten van vrouwen, die niet allemaal expliciet worden benoemd. Keuzevrijheid en de behoeften van vrouwen staan evenwel centraal, zoals het recht om te kiezen hoeveel kinderen zij willen en met wie ze trouwen (zie artikel 16 b en 16 e). Toegang tot informatie is hierbij essentieel en wordt expliciet genoemd in artikel 16 e. De bepalingen van het CEDAW bevatten juridisch bindende verplichtingen.
In lijn met CEDAW en andere internationale kaders richt het Nederlandse internationale SRGR beleid zich op het bevorderen van keuzevrijheid en toegang tot het volledige spectrum aan seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten, waaronder moeder- en kindzorg, maar ook seksuele voorlichting en toegang tot legale en veilige abortus.
Klopt het dat artikel 16 (f) van CEDAW, inzake het tegengaan van discriminatie tegen vrouwen rondom het ouderschap, de belangen van de kinderen als «paramount» (van het allergrootste belang) benoemt, en erkent u dat CEDAW de belangen van ongeboren kinderen daarbij niet expliciet uitsluit?
De bepalingen van CEDAW en andere internationale verdragen gaan niet specifiek in op de situatie van het ongeboren kind. Wel bevat CEDAW bepalingen over de gelijke rechten van vrouwen in familie-gerelateerde zaken, zoals het recht om te kiezen hoeveel kinderen zij willen en wanneer, zoals vermeld in Artikel 16.
Beaamt u dat, niettegenstaande ondertekening en/of ratificatie van CEDAW, de internationaalrechtelijke consensus is dat het aan landen zelf is om abortus te reguleren?
Het is aan landen zelf om hun SRGR-beleid te organiseren en te reguleren. Dit dient te gebeuren met inachtneming van het internationaal recht waaraan zij zich gecommitteerd hebben, zoals het uitbannen van discriminatie op het gebied van gezondheidszorg. Het kabinet spreekt overheden dan ook aan op deze gemaakte afspraken en ondersteunt VN-partners, overheden en maatschappelijke organisaties met het vormgeven van beleid op het terrein van SRGR. Altijd binnen de kaders van wetgeving van het betreffende land.
Kunt u aangeven hoe u uitvoering gaf en geeft aan uw toezegging, gedaan op 3 november 2022 tijdens het debat over de begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor 2023, dat van door Nederland gesteunde partnerorganisaties die abortusdiensten leveren expliciet gevraagd wordt om aan te tonen dat drang of dwang tegen vrouwen om een abortus te ondergaan niet voorkomt bij door hen geleverde abortusdiensten?
Zoals tijdens het debat op 3 november over de begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor 2023 is afgesproken, is het kabinet in dialoog gegaan met partnerorganisaties die werken op het terrein van veilige abortus, over het tegengaan van dwang en drang bij de keuze voor een abortus of voor het voldragen van de zwangerschap. Dit betreft de organisaties Ipas, SAAF, IPPF en MSI.
Deze organisaties monitoren op kwaliteit van zorg in de klinieken die zij ondersteunen. Ze volgen hierbij de richtlijnen van de WHO6 en keuzevrijheid wordt hierin nadrukkelijk meegenomen. Indicatoren hiervoor zijn onder andere dat informatie verstrekt wordt, dat de privacy van de client gewaarborgd is, en dat cliënten zelf tevreden zijn over de geleverde diensten. De WHO richtlijnen houden rekening met het feit dat de wet- en regelgeving, beleid en dienstverlening van land tot land kan verschillen.
In onze gesprekken geven zij aan geen dwang en drang tegenkomen. Een zorg die zij wel meegeven is dat ze zien dat restrictieve wetgeving in landen, gebrek aan goede informatie en stigmatisering vrouwen en meisjes tot een onveilige abortus dwingt. Onveilige abortus is de belangrijkste – voorkombare – oorzaak van moedersterfte en leidt volgens de WHO jaarlijks tot 39.000 doden en blijvend letsel bij miljoenen vrouwen.
Juist daarom zetten deze organisaties in op kwaliteit van zorg, op het versterken van de mogelijkheid tot weloverwogen en goed geïnformeerde keuzes en het stimuleren dat vrouwen zorg opzoeken. Dit gaat niet alleen over toegang tot veilige abortus maar over het hele spectrum aan seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten, waaronder preventie zoals voorlichting en toegang tot moderne anticonceptie, moeder- en kindzorg.
Kunt u voor elk van de door Nederland gefinancierde of anderszins ondersteunde partnerorganisaties die abortusdiensten leveren in het buitenland, aangeven welke concrete controle- en evaluatiemechanismes zij op dit punt hebben ingesteld?
Zoals bij vraag 16 beschreven, richt de monitoring van de partners zich op de kwaliteit van diensten op basis van de richtlijnen van de WHO. Deze benadering is gedocumenteerd en is beschikbaar. Deze partnerorganisaties zijn, net als andere partners, verplicht jaarlijks inhoudelijke en financiële rapportages aan te leveren, deze te uploaden in IATI zodat deze openbaar zijn, alsmede audits uit te voeren (voor activiteiten boven EUR 5 mln). Deze rapportages worden gecontroleerd en beoordeeld. Vrijwel alle partnerorganisaties maken hun jaarverslagen publiek toegankelijk, bijvoorbeeld via hun website. Voor alle programma’s boven EUR 5 miljoen is een eindevaluatie verplicht.
Wilt u deze vragen afzonderlijk, en in elk geval voorafgaand aan de behandeling van de D66-initiatiefnota inzake abortus als «mensenrecht» (Kamerstuk 36 247) beantwoorden?
Uw vragen zijn met alle zorgvuldigheid, aandacht en transparantie beantwoord.
Woede van Afrikaanse leiders tegen Europa vanwege ‘koloniaal gedrag’ |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hoe Europa zich de woede van Afrikaanse leiders op de hals haalt: «Dit is koloniaal gedrag»»?1
Ja.
Komt het inderdaad voor dat Afrikaanse of andere derde landen, als onderdeel van het afsluiten van (handels)verdragen met Nederland en/of de EU,2 gevraagd of zelfs verplicht worden hun wet- en regelgeving over onder meer abortus en LHBTI aan te passen?
Voor zover bekend zijn er geen verzoeken, eisen en/of voorwaarden voor het aanpassen van wet- en regelgeving op het terrein van Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) en LHBTIQ+ als preconditie voor het afsluiten van (handels-)verdragen.
Kunt u voor elk van de hierboven bedoelde (handels)verdragen aangeven welke verzoeken, eisen en/of voorwaarden van Europese zijde direct of indirect (zoals via verwijzingen naar andere overeenkomsten) aan deze verdragen werden verbonden op terreinen als Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) en LHBTI?
Er zijn, zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2, voor zover bekend geen verzoeken, eisen en/of voorwaarden voor het aanpassen van wet- en regelgeving op het terrein van Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) en LHBTIQ+ als preconditie voor het afsluiten van (handels-)verdragen.
Desondanks hecht ik eraan om aspecten uit het Post-Cotonou verdrag, wat genoemd staat in het artikel waar u naar verwijst, nader toe te lichten om mogelijke onduidelijkheden hierover weg te nemen. Daarbij wil ik aangeven dat Post-Cotonou nadrukkelijk geen handelsverdrag is.
In het Post-Cotonou verdrag zijn verwijzingen opgenomen naar de Decent Work Agenda (2008) van de International Labour Organisation (ILO), de Beijing Declaration and Platform for Action, The Programme of Action of the International Conference on Population and Development (ICPD), The Protocol to the African Charter on Human and Peoples Rights on the Rights of Women in Africa, The Maputo Plan of Action 2016–2030 en het VN Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW). In het Post Cotonou verdrag verbinden ondertekenaars zich aan het gestalte geven van bestaande internationale afspraken als partijen van deze afspraken. De Nederlandse inzet voor de Post-Cotonou onderhandelingen en de kabinetsappreciatie van het Post-Cotonou verdrag is uw kamer respectievelijk op 24 januari 2018 en 2 juni 2021 toegestuurd3, 4.
Hoe verhoudt deze Europese inzet zich tot de wenselijkheid om rekening te houden met de religies, tradities en cultuur in onder meer Afrikaanse landen?
De onderhandelingen hebben plaatsgevonden op basis van gelijkwaardigheid (zie ook de beantwoording van vraag 6), waarbij elkaars waarden en normen gerespecteerd worden.
Is de Europese inzet op deze terreinen rechtvaardig en proportioneel in het perspectief van de (meestal) relatief grote economische afhankelijkheid van derde landen, zodat de noodzaak en druk om tot handelsafspraken of te komen voor hen vaak groter is?
Een akkoord tussen partijen vormt een uiting van de gezamenlijke afspraken die verdragspartijen willen aangaan, zo ook bij onderhandelingen tussen Afrikaanse of andere derde landen met de Europese Unie. Bij zulke akkoorden komt het inderdaad voor dat partijen verschillende afhankelijkheidsrelaties tot elkaar hebben. Het kabinet is zich hiervan bewust en staat achter de inzet zoals toegelicht onder vraag 3.
Daar u aan handelsafspraken refereert licht ik graag ook de inzet van de EU toe in het kader van haar handelspolitiek en buitenlandbeleid handelsakkoorden om gendergelijkheid te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door bij nieuwe handelsakkoorden in te zetten op het verankeren van bepalingen over gender gelijkheid zoals implementatie van relevante fundamentele ILO-conventies met betrekking tot non-discriminatie en het VN Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW). In dergelijke bepalingen bevestigen partijen dat ze hun verplichtingen onder dergelijke verdragen effectief zullen implementeren. Het kabinet steunt deze inzet.
Hoe verhoudt de Europese inzet zich tot de waarde van «gelijkwaardigheid» tussen Europa en landen op het Afrikaanse continent of in Latijns-Amerika of Azië?
Gelijkwaardigheid betekent dat op basis van wederzijds respect gesproken en geluisterd wordt met erkenning en afwegingen van wederzijdse en gewogen belangen van zowel Europese als Afrikaanse zijde. De verdragspartijen komen op grond van deze afwegingen en belangen gezamenlijk overeen welke afspraken ze in een verdrag aangaan.
Hoe verhoudt de Nederlandse en Europese inzet inzake SRGR en LHBTI-rechten, en met name abortusdiensten, zich tot de internationaalrechtelijke beginselen van soevereiniteit en non-interventie, en specifiek tot bijvoorbeeld de Beijing Declaration Platform for Action waarin staat dat abortusregelgeving «can only be determined at the national or local level according to the national legislative processes»?
Internationale afspraken en richtlijnen moeten inderdaad op nationaal en regionaal niveau door overheden vorm gegeven worden en geïmplementeerd. Het kabinet spreekt overheden aan op deze gemaakte afspraken en ondersteunt VN-partners, overheden en maatschappelijke organisaties met het vormgeven van beleid op het terrein van SRGR. Altijd binnen de kaders van het internationaal recht en de wetgeving van het betreffende land.
Begrijpt u de kritiek van Afrikaanse burgers en leiders dat de Europese inzet neerkomt op «koloniaal gedrag»?3 Als u dit anders ziet, kunt u dit toelichten?
Het Kabinet ziet dit anders. Tijdens de besprekingen en onderhandelingen zijn de artikelen niet eenzijdig opgelegd, maar gebaseerd op hetgeen de partijen overeen zijn gekomen.
Begrijpt u dat veel Afrikaanse burgers en leiders zich eveneens zorgen maken over VN-richtlijnen inzake seksualiteit en seksuele educatie,4 die veeleer gebaseerd zijn op progressieve, Westers-individualistische waarden dan hun eigen culturele en/of religieuze waarden?
De VN richtlijnen waar u naar verwijst zijn de Technical Guidance on Sexuality Education, gepubliceerd door UNESCO in 2018. Dit is een gespecialiseerde toolkit, heeft een adviserend karakter en is gebaseerd op feiten, wetenschappelijk bewijs en internationale best practices. De toolkit is ontwikkeld in samenwerking met experts en uitvoerders uit verschillende regio’s in de wereld en houdt rekening met de uiteenlopende nationale contexten waarin seksuele voorlichting wordt gegeven.
Het document biedt een kader om te werken aan de verbetering van seksuele voorlichting, rekening houdend met de lokale context. Dit gebeurt in samenwerking met lokale overheden, scholen en maatschappelijke organisaties. Het wordt internationaal gezien als een belangrijk instrument om bij te dragen aan het behalen van de Sustainable Development Goals (SDGs), zoals het terugdringen van moedersterfte.
Waarom kiest Nederland ervoor om juist SRGR en het non-discriminatiebeginsel zo sterk te prioriteren in internationale overeenkomsten, terwijl met name voor SRGR geldt dat dit zeer gevoelige thematiek is, die mensen in hun culturele en religieuze identiteit raakt, zodat sensitiviteit en terughoudendheid gepast is?
De rechten van LHBTIQ+-personen, vrouwen en meisjes en toegang tot SRGR staan wereldwijd onder toenemende druk. Het kabinet staat pal voor deze rechten en de internationale afspraken die daarover bestaan. Daarom is het van belang om ons juist nu in te zetten voor de rechten van gemarginaliseerde groepen.
Hierbij houdt het kabinet uiteraard rekening met culturele sensitiviteit en gelijkwaardigheid, en werkt het nauw samen met lokale partners om recht te doen aan de lokale context en behoeftes en sluit het aan bij internationale en regionale afspraken hierover. Het Maputo protocol7 over mensen- en volkenrechten over de rechten van de vrouw in Afrika opgesteld door de Afrikaanse Unie is hier een goed voorbeeld van. Het kabinet streeft naar gelijkwaardige partnerschappen met meer invloed van Zuidelijke organisaties en richt zich op een gelijkwaardige dialoog hierover met landen uit de Global South. Gevoeligheden, zij het in het kader van cultuur of religie, zijn nooit een reden om mensenrechten niet na te leven.
Vindt u het gepast om vanuit Nederland of Europa te bepalen dat onze Westers-individualistische waarden onderbelicht worden in bepaalde andere (Afrikaanse) landen en culturen, en daar stevig gepromoot dienen te worden? Waarom is dat niet «(neo)koloniaal»?
Universele mensenrechten en de mensenrechtenverdragen vormen de leidraad voor bilaterale en Europese contacten met derde landen. Het kabinet benadrukt dat universele mensenrechten zoals beschreven in de UVRM en gerelateerde verdragen8, geen westerse waarden zijn. Deze verdragen zijn wereldwijd ondertekend, ook door Afrikaanse landen. Dat mensenrechten worden vormgegeven met deelname van landen wereldwijd, blijkt ook uit de verschillende mensenrechtenverdragen die de afgelopen decennia geratificeerd en geïmplementeerd zijn, vaak op initiatief van landen uit de Global South. Dit blijkt ook uit de samenwerking tussen vele landen op het terrein van mensenrechten en de vele bedrijven en organisaties die zich verbinden aan gelijkheid- en non-discriminatieprincipes.
Zou u het wenselijk vinden wanneer derde landen aan (handels)verdragen met Nederland of de EU voorwaarden zouden verbinden rond het invoeren van hun, wellicht meer behoudende, waarden en normen op terreinen als gezin, huwelijk en seksualiteit? Zo nee, waarom is het andersom wel gepast of zelfs wenselijk?
Zoals is aangegeven in de beantwoording van vraag 2 stellen de EU noch Nederland voorwaarden voor het aanpassen van wetgeving op het terrein van gezin, huwelijk en seksualiteit bij het afsluiten van verdragen. Een akkoord tussen twee partijen vormt een uiting van de afspraken die verdragspartijen willen aangaan. Daarbij dient in ogenschouw te worden genomen wat in de beantwoording van voorgaande vraag is opgemerkt, namelijk dat universele mensenrechten geen westerse waarden zijn. Universele mensenrechten en mensenrechtenverdragen vormen de leidraad voor bilaterale en Europese contacten met derde landen.
Hetgeen onverlet laat dat, zoals vermeld in vraag 3, de EU en Nederland heldere standpunten hebben op de benoemde onderwerpen en het hen vrij staat deze in dialoog uit te dragen. Daarbij is geen sprake van voorwaarden, maar van dialoog, waarbij ruimte is voor de standpunten van beide partijen. Afhankelijk van de situatie, kan een dialoog publiekelijk of in besloten overleg gevoerd worden.
Wilt u in internationaal en Europees verband bevorderen dat, in het licht van de gewenste «gelijkwaardigheid» en ter voorkoming van gedrag dat als «(neo)koloniaal» kan worden opgevat, voortaan bij onderhandelingen over handelsverdragen geen sprake meer is van verzoeken of directe of indirecte voorwaarden aan derde landen rondom gevoelige thema’s als abortusdiensten of LHBTI-rechten?
De Nederlandse inzet op de door u benoemde thema’s, in het kader van gelijkwaardigheid, is gebaat bij dialoog. Ook moeilijke thema’s dienen aan bod te kunnen komen. De manier waarop een dialoog gevoerd wordt, is bepalend voor de effectiviteit. Dit kan publiekelijk of in besloten overleg, afhankelijk van de situatie. Nederland stelt zich context-sensitief op en bepaalt telkens welke aanpak het meest effectief is. Hierbij staat voorop dat de effectiviteit vele malen groter is wanneer dit in coalitieverband gebeurt.
Zelfcensuur over de Nederlandse positie op die thema’s past evenmin in een gelijkwaardige relatie als de oplegging van Nederlandse standpunten. Vanwege de eerder benoemde redenen zal het kabinet aandacht blijven vragen voor SRGR en de gelijke rechten van LHBTIQ+-personen in internationale onderhandelingen. Het Kabinet zet zich bij onderhandelingen in om te luisteren naar standpunten en eventuele bezwaren van andere partijen en deze serieus in overweging te nemen en over in dialoog te treden. Ten aanzien van de inzet van het kabinet bij handelsverdragen verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 3.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden, in elk geval voorafgaand aan de behandeling van de D66-initiatiefnota inzake abortus als mensenrecht?
Ja.
Het bericht 'Nederlandse verzekeraars spelen voor aanklager en rechter tegelijk' |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Nederlandse verzekeraars tegelijk voor aanklager en rechter spelen?1
Ja.
Deelt het kabinet mijn zorgen over onterechte registraties van fraude door verzekeraars?
Het kabinet deelt met de vraagsteller dat voorkomen moet worden dat mensen onterecht geregistreerd worden als fraudeur. Het waarborgen van de veiligheid en integriteit van de financiële sector is essentieel. Verzekeraars hebben dan ook de wettelijke verplichting tot het voeren van een beheerste en integere bedrijfsvoering.2 In dat kader moeten verzekeraars beschermende maatregelen nemen om effectief op te treden tegen criminaliteit (waaronder fraude en misbruik). Fraudeurs beperken zich immers zelden tot één instelling. Verzekeraars wisselen daarom samen met in totaal ruim 160 financiële instellingen informatie met elkaar uit over incidenten via het zogenaamde Incidenten Waarschuwingssysteem Financiële Instellingen.
Het is belangrijk om te voorkomen dat verzekeraars betrokkenen te lichtvaardig in een register opnemen. De diensten van financiële instellingen zoals verzekeraars hebben namelijk betrekking op financiële producten die een normale deelname aan het economisch verkeer mogelijk maken. Met de registratie kunnen verzekeraars de toegang van personen tot financiële producten beperken. Het registreren van persoonsgegevens in een dergelijk register en specifiek van persoonsgegevens van strafrechtelijke aard in de zin van artikel 1 UAVG is daarom omgeven met veel wettelijke waarborgen en is in beginsel het domein van de overheid. Private organisaties mogen alleen persoonsgegevens van strafrechtelijke aard in Nederland verwerken wanneer de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) hiervoor toestemming verleent.3
De regels en waarborgen met betrekking tot het incidentenwaarschuwingssysteem zijn door vijf brancheverenigingen4 vastgelegd in het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (PIFI).5 Per 1 april 2021 heeft de AP goedkeuring verleend aan dit protocol.6 Volgens de AP hebben financiële instellingen voldoende aangetoond dat zij een zwaarwegend belang hebben bij het gebruik van persoonsgegevens van strafrechtelijke aard in dit register. Bovendien schept het PIFI voorwaarden voor een behoorlijke en zorgvuldige gegevensverwerking, onder andere ten aanzien van het verwijderen van personen uit het register die hier onterecht in zijn opgenomen.
Wat kunnen mensen die ten onrechte op een lijst terecht zijn gekomen als fraudeur, doen om van die lijst af te komen?
Wanneer een betrokkene het niet eens is met opname in het incidentenwaarschuwingssysteem kan hij in de eerste plaats bezwaar maken bij de verzekeraar die het incident registreert. De verzekeraar beoordeelt zo snel als mogelijk en in ieder geval binnen een maand na ontvangst van het bezwaar of het bezwaar gerechtvaardigd is. Indien hij het bezwaar gerechtvaardigd vindt, beëindigt hij direct de registratie. Wanneer dit niet het geval is, kan de betrokkene zich wenden tot het bestuur van de verzekeraar. Wanneer deze stap niet leidt tot een oplossing kan de betrokkene zicht wenden tot het Klachtinstituut Financiële Dienstverlening (Kifid), dan wel de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) indien het geschil betrekking heeft op de zorgverzekering of ziektekostenverzekering, de AP of de bevoegde rechter.
Welke stappen zet het kabinet om te voorkomen dat er naast de problematiek vanunbankables ook problematiek van uninsurables gaat ontstaan als mensen ten onrechte nooit een verzekering kunnen krijgen net als mensen die ten onrechte nergens een (zakelijke) bankrekening kunnen krijgen?
Ik volg nauwgezet de ontwikkelingen rondom potentiële onverzekerbaarheid, om waar nodig op te treden. Dit doe ik onder meer in nauw contact met de Autoriteit Financiële Markten en De Nederlandsche Bank. Vooralsnog zie ik echter geen aanleiding om op dit onderwerp nieuwe regulering te introduceren of op andere wijze actief op te treden. Ik ben niet bekend met situaties waarin personen onterecht geheel onverzekerbaar zijn.
Hoe kijkt het kabinet naar een verplichting voor verzekeraars om in alle gevallen van (een vermoeden van) fraude aangifte te doen bij de politie?
Zoals ik ook in het antwoord op vraag 5 van de leden Mutluer en Nijboer (2023Z011688) heb toegelicht, zal een verzekeraar volgens het PIFI in principe aangifte doen als volgens de verzekeraar in voldoende mate vaststaat dat een persoon betrokken is bij een gedraging die een bedreiging vormt, vormde of kan vormen voor de (financiële) belangen van klanten en/of medewerkers van de verzekeraar, voor de verzekeraar zelf, of voor de integriteit van de financiële sector. In sommige situaties gebeurt dat, in overleg met het OM, niet (meteen). In zaken waar sprake lijkt van het in georganiseerd verband op grote schaal misbruik maken van het stelsel van financiële dienstverlening, bepaalt de verzekeraar conform het PIFI in overleg met het OM op welk moment de verzekeraar het beste aangifte kan doen en bij welke opsporingsinstantie dat het meest effectief is. Bij klachtmisdrijven zoals het schenden van geheimen kan alleen het slachtoffer aangifte doen, niet de verzekeraar. Verder is in het PIFI bepaald dat verzekeraars het proportionaliteitsbeginsel in acht moeten houden bij de keuze om over te gaan tot aangifte van een strafbaar feit. De verzekeraar maakt deze afweging en legt deze vast.
Personen en private organisaties zoals een verzekeraar hebben nooit een verplichting om aangifte te doen van een strafbaar feit zoals fraude. Het kabinet heeft er begrip voor dat verzekeraars niet in alle situaties overgaan tot aangifte, maar een afweging maken op basis van proportionaliteit. Een aangifte kan namelijk voor de betrokkene verstrekkende gevolgen, bijvoorbeeld ten aanzien van het vinden of behouden van werk. Een situatie waarbij aangifte doen volgens het PIFI disproportioneel kan zijn is bijvoorbeeld wanneer een jongere die door middel van het beschikbaar stellen van zijn of haar bankrekening betrokken is bij fraudeleuze praktijken of wanneer een first offender zich niet bewust was van de gevolgen van zijn handelen.
Ook registratie in het incidentenwaarschuwingssysteem kan nadelige gevolgen hebben voor de betrokkene, maar die zijn vaak minder verstrekkend dan wanneer de verzekeraar tevens aangifte doet van een strafbaar feit. Dat verzekeraars zorgvuldig afwegen of aangifte naast registratie proportioneel is, betekent niet dat zij in het algemeen lichtvaardig omgaan met registratie. Ook wanneer een verzekeraar over gaat tot registratie en geen aangifte volgt, blijft het uitgangspunt dat de verzekeraar moet kunnen aantonen dat in voldoende mate vaststaat dat de gedraging de kwalificatie strafbaar feit kan dragen en dat voldoende bewijs van betrokkenheid tegen de betrokkene beschikbaar is. In die zin kan de betrokkene baat hebben wanneer een verzekeraar niet overgaat tot het doen van aangifte. De AP heeft het proportionaliteitsbeginsel ook nadrukkelijk meegewogen in het uiteindelijke positieve oordeel ten aanzien van het PIFI.
Wat denkt het kabinet van een verplichting om fraudeurs in beginsel maximaal vijf jaar op een lijst te mogen zetten, in lijn met politieregisters, met uitzondering van stelselmatige fraudeurs?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 toelicht, gelden in Nederland reeds diverse wettelijke waarborgen ten aanzien van het beschermen van persoonsgegevens van strafrechtelijke aard. In dat kader mogen private organisaties alleen persoonsgegevens verwerken wanneer de AP hiervoor toestemming verleent. De bewaartermijn in het incidentenwaarschuwingssysteem is in beginsel acht jaar, tenzij zich een nieuwe aanleiding voordoet om de betrokkene te registreren. De bewaartermijn van acht jaar sluit aan bij de termijn die wettelijk is vastgelegd voor de mededelingsplicht inzake het strafrechtelijk verleden van een potentiële verzekeringnemer.7 Volgens de AP is dit een lange bewaartermijn, maar wordt de termijn wel genuanceerd door een proportionaliteitstoets bij opname in het register en een proportionaliteitstoets voor de vaststelling van de bewaartermijn in de specifieke situatie. De AP oordeelt derhalve dat dit protocol proportioneel is tot het te bereiken doel. Het kabinet hecht aan dit oordeel van de AP en heeft geen aanleiding om hier anders over te denken.
Is het kabinet ook van mening dat fraudeurs pas op een lijst moeten kunnen komen nadat de rechter of een andere onafhankelijke instantie naar het bewijs heeft gekeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat dit gebeurt?
Ik begrijp uw zorgen; het is echt zaak om te voorkomen dat betrokkenen te lichtvaardig in een register terecht komen wat mogelijk voor hen kan leiden tot vergaande gevolgen. Daarom is een goed afwegingskader met de juiste waarborgen erg belangrijk. Daar is bij de registratie in het incidentenwaarschuwingssysteem op basis van het PIFI sprake van. In 2021 heeft de AP geconcludeerd dat behoorlijke en zorgvuldige gegevensverwerking binnen de wettelijke eisen aannemelijk is. Ik deel dus niet met u dat fraudeurs pas op een lijst moeten kunnen komen nadat de rechter of een andere onafhankelijke instantie naar het bewijs heeft gekeken.
Welke openheid moeten verzekeraars op dit moment geven over hun fraudelijsten? Is meer openheid over deze registers wenselijk volgens het kabinet, zodat burgers beter in staat zijn om hun inzage- en rectificatierechten te gebruiken en zaken recht te zetten?
Betrokkenen van wie persoonsgegevens in het incidentenwaarschuwingssysteem worden opgenomen hebben volgens het PIFI recht op een mededeling van opname in het register. Een mededeling blijft alleen in uitzonderingssituaties achterwege. Dit is onder meer het geval voor zover dat noodzakelijk is in het belang van de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten, de bescherming van de betrokkene of de rechten en vrijheden van anderen. De afweging om de mededeling achterwege te laten moet de verzekeraar vastleggen. Wanneer een betrokkene niet is geïnformeerd over opname in het register, wordt hij door de verzekeraar op de hoogte gesteld van opname zodra een toets heeft geresulteerd in een «hit». Dit gebeurt in situaties waarin een persoon bij een andere verzekeraar een verzekeringsaanvraag indient, en de andere verzekeraar in het incidentenwaarschuwingssysteem ziet dat de aanvrager is geregistreerd. De AP vindt het voldoende aannemelijk dat het PIFI voldoet aan de beginselen van rechtmatigheid, behoorlijkheid en transparantie. De werking van het PIFI volgt uit de vergunning van de AP en is daarmee als voldoende transparant.
Op grond waarvan kunnen instellingen zoals banken en verzekeraars klanten weigeren?
Banken en verzekeraars zijn niet verplicht om klanten te accepteren en hebben in beginsel de vrijheid om een klant te weigeren. Dat kunnen zij bijvoorbeeld doen vanwege een afweging dat bepaalde kenmerken van die klant een te hoog risico vormen. De vraag of al dan niet sprake is van een te hoog risico hangt af van de bedrijfsstrategie van de bank of verzekeraar. Enige uitzondering in de verzekeringsbranche betreft de acceptatieplicht van zorgverzekeraars ten aanzien van de basiszorgverzekering.
Hoe wordt voorkomen dat klanten worden geweigerd op discriminatoire gronden, zoals beroep of leeftijd?
Het discriminatieverbod is vastgelegd in artikel 1 van de Grondwet. Dit discriminatieverbod is verder uitgewerkt in de Algemene wet gelijke behandeling. Daarin is opgenomen dat het verboden is om onderscheid te maken op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras en geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat. Het verbod geldt voor belangrijke horizontale rechtsverhoudingen, zoals bij het aanbieden van goederen en diensten waaronder ook verzekeren valt. Een soortgelijk verbod van onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte is opgenomen in de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte. Op grond van deze wetgeving is direct onderscheid op grond van de genoemde persoonskenmerken in principe verboden. Voor indirect onderscheid, te weten onderscheid op basis van een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze dat personen op grond van één van de genoemde persoonskenmerken in vergelijking met andere personen bijzonder treft, geldt dat dit niet verboden is als voor het onderscheid een objectieve rechtvaardigingsgrond kan worden aangevoerd. Daarvoor is vereist dat het onderscheid een legitiem doel dient, de middelen voor het bereiken van dat doel passend en ook noodzakelijk (proportioneel) zijn en het doel niet op andere wijze kan worden bereikt (subsidiariteit). Het College voor de Rechten van de Mens of de civiele rechter kan beoordelen of de weigering van een klant een relatie heeft met een beschermd persoonskenmerk en zo ja, of daarbij sprake is van een gerechtvaardigd dan wel een ongerechtvaardigd onderscheid.
Beroep en leeftijd zijn geen wettelijke discriminatiegronden wat betreft het weigeren van klanten. In de Algemene wet gelijke behandeling zijn zij niet opgenomen als kenmerken waarop een verboden onderscheid gemaakt kan worden. Discriminatie op leeftijd is wel verboden ten aanzien van aspecten gerelateerd aan werk, op grond van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid. Die wet heeft echter geen betrekking op het al dan niet weigeren van klanten door verzekeraars.
Is het kabinet van mening dat iemand die geen historie van schadegevallen heeft, altijd netjes premie heeft afgedragen en een geldig rijbewijs heeft ontvangen van het CBR, in principe een autoverzekering zou moeten kunnen krijgen?
Hoewel het onwenselijk kan zijn als iemand in het geheel geen autoverzekering kan afsluiten, hebben verzekeraars, zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 10, in beginsel de vrijheid om klanten te weigeren. Verzekeraars zijn immers niet verplicht om klanten te accepteren. Ik heb geen aanwijzingen dat er mensen zijn in de situatie die u schetst die geen autoverzekering zouden kunnen afsluiten. Ik wijs tevens op de mogelijkheid om een autoverzekering af te sluiten bij de Vereende. Deze verzekeraar richt zich in het bijzonder op personen die om uiteenlopende redenen lastig een verzekering kunnen afsluiten bij andere verzekeraars. Aanvragen voor een autoverzekering zullen door de Vereende onder vrijwel alle omstandigheden worden geaccepteerd.
Wat is het oordeel van het kabinet over een situatie waarin iemand die reeds is verzekerd voor een auto, een andere (elektrische, tweedehands) auto koopt, maar vervolgens opeens wordt geweigerd omdat deze persoon volgens de verzekeraar een te hoge leeftijd heeft terwijl de verzekering gewoon had kunnen doorlopen als diegene de vorige auto had aangehouden?
Hetgeen ik hierover heb geantwoord op vraag 9 en 10 ten aanzien van het weigeren van klanten is op dezelfde wijze van toepassing op beslissingen van verzekeraars om een bepaalde verzekering al dan niet te verlengen.
Acht het kabinet het wenselijk dat iemand die geen historie van schadegevallen heeft, altijd netjes premie heeft afgedragen en een geldig rijbewijs heeft ontvangen van het CBR, geweigerd kan worden voor een autoverzekering, enkel en alleen op grond van leeftijd? Zo nee, wat doet het kabinet om deze weigeringen tegen te gaan?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 9 en 10. Sommige verzekeraars hanteren een leeftijdsgrens voor het afsluiten van een autoverzekering en bij sommige verzekeraars moeten ouderen een hogere premie betalen. Maar mijn beeld is dat ouderen bij diverse verzekeraars een autoverzekering af kunnen sluiten.
Hoe kijkt het kabinet naar het weigeren van een potentiële klant enkel op grond van leeftijd of beroep in relatie tot de Wet gelijke behandeling en artikel 1 van de Grondwet?
Zie antwoord vraag 13.
Waar kan iemand die enkel en alleen op grond van leeftijd of beroep wordt geweigerd, of dat vermoeden heeft, terecht om op een laagdrempelige manier een klacht in te dienen, dus anders dan bij een rechter?
Als iemand het niet eens is met een afwijzing op grond van leeftijd of beroep kan hij allereerst een klacht indienen via de interne klachtenprocedure van de verzekeraar. Ook is het mogelijk een klacht voor te leggen aan het Kifid of de SKGZ. Omdat leeftijd en beroep niet zijn opgenomen in de Algemene wet gelijke behandeling en de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid alleen ziet op aspecten die aan werk zijn gerelateerd, is het College voor de rechten van mens niet bevoegd hierover te oordelen. Uitsluiting op grond van leeftijd of beroep kan wel ter toetsing aan de rechter worden voorgelegd. De rechter zal gelet op de contracteervrijheid van verzekeraars (zie het antwoord op vraag8 in zo’n geval naar verwachting terughoudender toetsen dan bij onderscheid op de persoonskenmerken die wel bijzondere bescherming genieten op grond van de Algemene wet gelijke behandeling en de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte.
Het demonstratierecht |
|
Christine Teunissen (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat er bij de demonstratie van de klimaatactivisten van Extinction Rebellion in Den Haag op 28 januari jongstleden 768 mensen gearresteerd zijn?
Ja.
Is het eerder voorgekomen in Nederland dat er meer dan 700 arrestaties zijn verricht bij één demonstratie?
Het is niet mogelijk om dit uit de systemen van de politie of het Openbaar Ministerie te halen, omdat er geen specifiek registratie plaatsvindt van het aantal aanhoudingen per aparte demonstratie. Op de dag zelf kan de politie handmatig bijhouden hoeveel mensen er zijn aangehouden. Daarna volgt echter geen aparte registratie onder de noemer van de demonstratie.
Vindt u het wenselijk dat er meer dan 700 arrestaties worden verricht bij één demonstratie? Staat het arresteren van meer dan 700 mensen bij één demonstratie wat u betreft op gespannen voet met het demonstratierecht?
Ten eerste wil ik benadrukken dat het aantal arrestaties geen doel op zich is van het lokale gezag en de politie. Het recht om te demonstreren is een belangrijk grondrecht. De wijze waarop de politie tijdens demonstraties optreedt wordt bepaald binnen de lokale driehoek. Op voorhand was duidelijk gecommuniceerd dat de blokkade van de A12 niet zou worden toegestaan door de burgemeester. De burgemeester heeft dan ook besloten de blokkade te beëindigen, waarna de activisten zijn aangehouden en weggeleid door de politie. Dit is zoveel mogelijk gebeurd op een de-escalerende wijze. Zie verder het antwoord op vraag 9.
Hoe lang heeft de demonstratie op de snelweg geduurd voor de politie ingreep?
De politie heeft na een half uur gevorderd dat men de A12 diende te verlaten op last van de burgemeester. Vervolgens heeft het nog even geduurd (15–30 minuten) voordat de politie de eerste aanhoudingen heeft verricht.
Hoe lang heeft de steundemonstratie op de stoep boven de tunnelbak geduurd?
De gemeenteraad van Den Haag is over het verloop rondom de steundemonstratie op 7 maart jl. middels een brief geïnformeerd.2 Hieruit blijkt dat er zich boven de A12 een grote groep demonstranten verzamelden en dat verschillende materialen vanaf de fly-over naar beneden werden gegooid. Aanvankelijk is de groep door de politie gevorderd de locatie te verlaten en zich te verplaatsen naar de A12. Toen duidelijk werd dat alleen de actievoerders op de A12 zich dienden te verwijderen is het vorderen boven de A12 direct gestopt. De groep is ook niet van deze locatie verwijderd en er is niemand aangehouden.
Dit onderstreept nogmaals het belang van het doen van een kennisgeving van een demonstratie. Die procedure is er juist voor bedoeld dit soort onduidelijkheden te voorkomen.
Klopt het dat de politie de steundemonstratie na een half uur probeerde te beëindigen?1 Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom probeerde de politie de steundemonstratie boven de snelweg aanvankelijk na een half uur te beëindigen? Erkent u dat dit een ernstige inperking van het demonstratierecht zou hebben opgeleverd?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat de steundemonstratie uiteindelijk niet is beëindigd, omdat de politie besloot de rijstroken naast de stoep af te zetten om de veiligheid te waarborgen?
Zie antwoord vraag 5.
Erkent u dat wanneer het faciliteren van een demonstratie mogelijk is en er maatregelen kunnen worden getroffen voor de veiligheid, de demonstratie niet zou mogen worden beëindigd?
Het uitgangspunt van het demonstratierecht is inderdaad dat demonstraties zoveel mogelijk gefaciliteerd dienen te worden en dat maatregelen worden getroffen om de veiligheid te garanderen. Op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) heeft de burgemeester wel de bevoegdheid om een demonstratie aan voorschriften te binden of te beperken of in het uiterste geval zelfs te verbieden. Dit mag alleen als dit noodzakelijk is in het kader van drie doelcriteria: ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. De inhoud van de demonstratie mag daarbij geen reden zijn om beperkingen op te leggen. De burgemeester moet elke demonstratie op zijn eigen merites beoordelen, mede op basis van de plaatselijke omstandigheden. De burgemeester legt over zijn handelen verantwoording af aan de gemeenteraad. De gemeente Den Haag heeft aangegeven dat door Extinction Rebellion geen kennisgeving was gedaan, er geen aanspreekbare organisator van de actie was en er geen afspraken gemaakt konden worden over de manier waarop de burgemeester de demonstratie wel zou kunnen faciliteren. Om die reden was het volgens de burgemeester niet mogelijk de veiligheid van zowel actievoerders als omstanders te garanderen en is de blokkade beëindigd.
Erkent u dat ook de demonstratie op de snelweg gefaciliteerd had kunnen worden – door bijvoorbeeld rijstroken af te zetten en matrixborden te gebruiken voor het wegverkeer – aangezien de locatie en het tijdstip van de demonstratie ver van tevoren duidelijk waren? Erkent u dat dit waarschijnlijk minder politiecapaciteit zou hebben gekost, aangezien u zich daar zorgen over maakt?2
Zie het antwoord op vraag 9. Het faciliteren en in goede banen leiden van demonstratie is een taak van de burgemeester, waarbij de politie optreedt onder het gezag van de burgemeester, in het kader van het handhaven van de openbare orde. Ik treed niet in een beoordeling daarvan.
Het is uiteraard belangrijk en noodzakelijk dat de politie voor het in goede banen leiden van demonstraties capaciteit heeft en blijft vrijmaken. Echter kan ik niet ontkennen dat de veelvoud en heftigheid van demonstraties van de afgelopen jaren wel drukt op de capaciteit van de politie(zie ook het antwoord op vraag 20).
Kunt u uitgebreid toelichten waarom de lokale driehoek de demonstratie niet heeft gefaciliteerd, maar gekozen heeft voor het strafrechtelijke instrumentarium?
De gemeente Den Haag heeft aangegeven dat door Extinction Rebellion geen kennisgeving was gedaan, er geen aanspreekbare organisator van de actie was en er geen afspraken gemaakt konden worden over de manier waarop de burgemeester de demonstratie wel zou kunnen faciliteren. Om die reden was het volgens de burgemeester niet mogelijk de veiligheid van zowel actievoerders als omstanders te garanderen. Bovendien heeft Extinction Rebellion al vier keer eerder actie gevoerd op de Utrechtsebaan/A12, met gevaar voor verkeersdeelnemers en actievoerders zelf. Derhalve is op voorhand duidelijk gecommuniceerd dat de blokkade van de A12 niet zou worden toegestaan door de burgemeester. Het blokkeren van de A12 ten behoeve van een demonstratie levert in dat geval een overtreding op van artikel 11 van de Wom. De burgemeester heeft dan ook besloten de demonstratie waarbij de Utrechtsebaan werd geblokkeerd te beëindigen.
Klopt het dat er tegen sommige demonstranten hardhandig is opgetreden door de politie?
Laat ik allereerst benadrukken dat het uitgangspunt voor het optreden van de politie altijd de-escalatie is. Geweldgebruik is een ultimum remedium (laatste redmiddel) en het is een stap die politieambtenaren niet lichtzinnig nemen. Voor geweldgebruik gelden dan ook strikte regels en voorwaarden. Het is voor de politie soms onvermijdelijk om bij het uitvoeren van haar taak geweld te gebruiken. Dit doet de politie alleen als het absoluut noodzakelijk is. Hiertoe heeft de politie op grond van artikel 7 van de Politiewet 2012 de bevoegdheid. Hierbij moeten de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, redelijkheid en gematigdheid in acht worden genomen. Politieambtenaren worden getraind om deze afweging in verschillende situaties te maken. Dat betekent dat de politie niet zomaar zonder aanleiding of redelijk doel geweld mag en zal gebruiken tegen burgers. In algemene zin merk ik daarbij op dat bij die beoordeling naar de gehele context van een incident wordt gekeken, die niet in alle gevallen blijkt uit bepaalde beelden van een incident. Ik wijs er hierbij op dat het niet aan mij maar aan andere autoriteiten is – in voorkomende gevallen de rechter – om te oordelen over het geweld dat hierbij door de politie is gebruikt. Over geweldgebruik moet verantwoording worden afgelegd. Iedere geweldsaanwending worden gemeld teneinde te worden getoetst door de hulpofficier van justitie.
Op 7 maart jl. is de gemeenteraad in Den Haag middels een brief geïnformeerd over het verloop van de demonstratie.4 Hieruit blijkt onder andere dat tot op heden geen aangifte is gedaan of klachten zijn ingediend in verband met het toepassen van geweld door de politie. Voor eventuele klachten tegen het optreden van de politie staat altijd een klachtenprocedure open.
Volgt er een onderzoek naar geweldsaanwending door de politie bij de demonstratie op 28 januari jongstleden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de uitkomsten delen?
Zie antwoord vraag 12.
Klopt het dat er journalisten zijn opgepakt bij de demonstratie, ondanks het tonen van een perskaart? Op basis van welke verdenking zijn deze journalisten opgepakt? Worden deze journalisten inmiddels nog steeds verdacht van strafbare feiten?
De burgemeester heeft hierover in de commissievergadering d.d. 1 februari 2023 toegelicht dat één journalist niet over een geldige perskaart bleek te beschikken. Een andere journalist had zich niet als zodanig kenbaar gemaakt. Toen duidelijk werd dat tussen de aangehouden verdachten mogelijk een journalist zat, is de politie actief op zoek gegaan naar deze persoon. Toen deze zich alsnog als journalist kenbaar maakte, kon betrokkene direct vertrekken. Dat geldt ook voor de journalist die niet over een geldige perskaart beschikte.
Vindt u het wenselijk dat journalisten worden opgepakt bij een demonstratie?
De journalistieke vrijheid is een groot goed, hier zetten wij ons vanuit het kabinet met volle toewijding voor in.
De politie hanteert interne aanwijzingen om de vrijheden en rechten van journalisten te borgen. In gevallen dat de openbare orde verstoord wordt of dreigt te worden verstoord kan de politie overgaan tot aanhouding van de aanwezigen op een bepaalde plaats. Bij grootschalige verstoringen van de openbare orde, of dreigingen hiertoe, kan het zijn dat de journalistieke status van een aanwezige pas later kan worden uitgezocht dan op het moment van aanhouding, waarbij er naderhand een beoordeling plaatsvindt van de aanhouding.
Daarnaast kunnen journalisten worden aangehouden, wanneer jegens hen een verdenking ontstaat van het plegen van strafbare feiten. Het is dan aan de rechter om in een concreet geval te oordelen of het plegen van strafbare feiten gerechtvaardigd was in de context van de persvrijheid.
Deelt u de mening dat het oppakken van journalisten bij demonstraties een bedreiging vormt voor de persvrijheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Kunt u zich herinneren dat er bij vorige demonstraties van Extinction Rebellion in Den Haag ook journalisten zijn opgepakt? Zijn er sindsdien plannen gemaakt in samenwerking met de lokale driehoek om dit in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat kan ik mij herinneren. Het gegeven dat bij twee voorgaande demonstraties van Extinction Rebellion journalisten zijn aangehouden, is besproken in de driehoek. Bij de eerste keer betrof het een journalist die zich niet hield aan de aanwijzingen die de politie gaf om voldoende afstand te bewaren tot de politie, die op dat moment demonstranten bevrijdde uit lock-ons. De journalist is na aankomst op het politiebureau in vrijheid gesteld. In een ander geval ging het om twee journalisten, die zich bevonden in een busje met Extinction Rebellion demonstranten, dat op weg was om de A12 te blokkeren. Deze journalisten zijn volgens de rechter rechtmatig aangehouden.
De Haagse driehoek onderschrijft het belang van persvrijheid en heeft onderstreept dat journalisten bij demonstraties ongehinderd hun werk moeten kunnen doen. Zij dienen zich echter te houden aan de door de politie gegeven aanwijzingen, die er toe strekken om het werk van de politie veilig te houden. Wanneer jegens journalisten een verdenking ontstaat van het plegen van strafbare feiten, kunnen zij worden aangehouden. Het is dan aan de rechter om de oordelen of het plegen van strafbare feiten gerechtvaardigd was in de context van de persvrijheid.
Klopt het dat er voorafgaand aan de demonstratie zes mensen gearresteerd zijn op verdenking van opruiing vanwege het oproepen tot een snelwegblokkade? Klopt het dat er in totaal acht mensen worden verdacht van opruiing vanwege het oproepen tot een snelwegblokkade?
Er zijn in totaal acht personen voorafgaand aan de demonstratie aangehouden wegens de verdenking van opruiing.
Is het eerder voorgekomen in Nederland dat demonstranten voorafgaand aan een demonstratie zijn gearresteerd op verdenking van opruiing vanwege het oproepen tot een snelwegblokkade?
Ja, er zijn eerder demonstranten voorafgaand aan een demonstratie aangehouden voor het oproepen tot het plegen van strafbare feiten tijdens een demonstratie. Dit is onder meer gebeurd bij de coronademonstraties en de boerenprotesten.
Klopt het dat het Openbaar Ministerie deze mensen voor de rechter brengt? Zou het niet beter zijn als rechters zich bezig kunnen houden met echte «boeven», zeker gezien de capaciteitstekorten in de rechtspraak, in overeenstemming met uw wens dat de capaciteit van de politie wordt ingezet voor het «vangen van boeven»?3
Ja, het Openbaar Ministerie brengt een aantal zaken voor de rechter. Het Openbaar Ministerie heeft tevens aangegeven de aanloop naar de blokkade te evalueren. Het Openbaar Ministerie zal daarbij het oordeel van de rechter betrekken.
Het faciliteren en in goede banen leiden van een demonstratie is een taak van de burgemeester, waarbij de politie optreedt onder het gezag van de burgemeester, in het kader van het handhaven van de openbare orde. Het is belangrijk en ook noodzakelijk dat de politie hier capaciteit voor heeft en blijft vrijmaken. Echter kan ik niet ontkennen dat de veelvoud en heftigheid van demonstraties van de afgelopen jaren wel drukt op de capaciteit van de politie.
Staat het vooraf arresteren van demonstranten wat u betreft op gespannen voet met het demonstratierecht? Zo nee, waarom niet?
De aanhoudingen zijn verricht als gevolg van de verdenking tot een strafbaar feit, namelijk opruiing. De verdachten zijn dezelfde dag weer op vrije voeten gesteld. Wel is aan deze verdachten een gedragsaanwijzing opgelegd waardoor zij zich voor een bepaalde periode niet op of bij de Utrechtsebaan/A12 mochten begeven. Het stond hen vrij om op andere plekken die door de gemeente zijn aangedragen te demonstreren. Vijf van de acht opgelegde gedragsaanwijzingen zijn inmiddels door de rechtbank in stand gehouden.6 Deze verdachten mogen zich voor een bepaalde periode niet op de Utrechtsebaan begeven, zij mogen wel in de naastgelegen straten komen. De gedragsaanwijzing van de andere drie verdachten is niet in stand gehouden. In dezelfde uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het oproepen tot een blokkade van de A12 in beginsel strafbaar is. Daar heeft de rechtbank aan toegevoegd dat het oproepen tot een blokkade alleen een ernstige verstoring van de openbare orde oplevert op het moment dat die oproep tot het blokkeren al eerder is gedaan en die blokkades in het verleden ook daadwerkelijk zijn uitgevoerd. Door de rechtbank Den Haag is bovendien onlangs nog geoordeeld dat een blokkade van de A12 gevaarlijk is en strafbaar kan zijn.7 Hierbij heeft de rechtbank uitdrukkelijk rekening gehouden met het demonstratierecht en de vreedzaamheid van de voorgenomen actie en die afgewogen tegen het gevaar voor de verkeersveiligheid dat er met die blokkade zou worden veroorzaakt.
Deelt u de volgende opvatting van het College voor de Rechten van de Mens: «Het opleggen van beperkingen mag alleen als dat echt noodzakelijk is en moet gebeuren op de minst ingrijpende manier. Inzet van strafrechtelijke instrumenten om de organisatie van een demonstratie te verhinderen is een extreem zwaar middel dat niet makkelijk te rechtvaardigen valt»?4 Vindt u dat de inzet van strafrechtelijke instrumenten in dit geval wordt gerechtvaardigd? Zo ja, kunt u dit uitgebreid toelichten? Zo nee, waarom niet?
Wij delen de opvatting dat het opleggen van beperkingen alleen mag wanneer dat noodzakelijk is en moet gebeuren op de minst ingrijpende manier.
Kunt u reageren op de analyses van het College voor de Rechten van de Mens en van Amnesty International, die stellen dat het oproepen tot een snelwegblokkade niet zomaar gekwalificeerd kan worden als een strafbaar feit als de intentie een vreedzame demonstratie is?
Of een snelwegblokkade als demonstratie kan worden gezien, is steeds afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval. In het algemeen geldt dat bij demonstraties de gemeenschappelijke meningsuiting op de voorgrond moet staan en andere elementen niet moeten gaan overheersen. Volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zijn acties met bezettende, blokkerende en dwingende elementen vandaag de dag niet ongebruikelijk, maar is een dergelijke wijze van actievoeren niet een standaard situatie van een vreedzame demonstratie. Fysiek gedrag tijdens een demonstratie dat tot doel heeft de activiteiten van anderen ernstig te verstoren vormt niet de kern van het recht op de vrijheid van demonstreren. Hiermee is echter niet gezegd dat dergelijke acties per definitie niet meer onder de reikwijdte van het demonstratierecht vallen.
Het feit dat een actie onder de bescherming van het demonstratierecht valt wil echter nog niet zeggen dat demonstranten niet gesanctioneerd kunnen worden.
Specifiek met betrekking tot de blokkade van de A12 is door de rechtbank Den Haag geoordeeld dat een dergelijke blokkade van de A12 gevaarlijk is en strafbaar kan zijn.9 Het Gerechtshof Amsterdam heeft eerder geoordeeld dat de oproep tot het blokkeren van wegen een potentieel strafbaar feit is, maar dat de verdachte in deze specifieke zaak niet strafbaar was aangezien naar het oordeel van het Hof niet bewezen kon worden dat de verdachte opzet had op het aansporen tot enig strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag, of dat hij bewust de aanmerkelijke kans daartoe op de koop heeft toegenomen.10 Door rechtbank Den Haag is onlangs geoordeeld dat het oproepen tot een blokkade van de A12 gekwalificeerd kan worden als een strafbaar feit.11
Erkent u dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft geoordeeld dat ook aan een tijdelijke wegblokkade de vrijheid van demonstratie moet worden toegekend?
Zie het antwoord op vraag 23. Hier ging het overigens niet om een «tijdelijke» wegblokkade. Demonstranten hebben zich vastgelijmd aan de snelweg. Bovendien heeft Extinction Rebellion vooraf (ook tijdens het gesprek met de burgemeester) laten weten dat het de weg zou blijven blokkeren totdat regeringsbeleid zou worden gewijzigd
Erkent u dat het Gerechtshof van Amsterdam vorig jaar heeft geoordeeld dat het blokkeren van een snelweg onder het demonstratierecht valt als de intentie een vreedzame en geweldloze demonstratie is?
Mij is bekend dat het Gerechtshof Amsterdam vorig jaar in een zaak heeft geoordeeld dat de oproep tot het blokkeren van wegen een potentieel strafbaar feit is. Echter was de verdachte in deze specifieke zaak niet strafbaar aangezien naar het oordeel van het Hof niet bewezen kon worden dat de verdachte opzet had op het aansporen tot enig strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag, of dat hij bewust de aanmerkelijke kans daartoe op de koop heeft toegenomen.12 De rechtbank Den Haag heeft begin dit jaar, met kennis van dit arrest, een verdachte veroordeeld voor o.a. voorbereidingshandelingen om de A12 te blokkeren.13
Hoe beoordeelt u de handelwijze van het Openbaar Ministerie in dezen? Erkent u dat het vooraf arresteren van demonstranten een zeer ingrijpende maatregel is die uitgebreid moet worden gemotiveerd met het oog op de inperking van het demonstratierecht? Is dat in dit geval gebeurd? Kunt u die analyse delen?
Het recht om te demonstreren is een belangrijk grondrecht. Het uitoefenen van dat recht rechtvaardigt echter niet het plegen van een strafbaar feit. Ik benadruk nogmaals dat bij de aanhouding wegens opruiing geen sprake is geweest van de inperking van het demonstratierecht. De aangehouden personen zijn dezelfde dag allemaal weer in vrijheid gesteld en het stond hen vrij om op door de burgemeester aangewezen locaties te demonstreren.
Erkent u dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, de Nationale ombudsman, Amnesty International en drie staatsrechtdeskundigen in opdracht van uw ministerie uitvoerig hebben bepleit dat het Openbaar Ministerie en het lokale bestuur een demonstratie zo goed mogelijk moeten faciliteren, door bijvoorbeeld maatregelen te treffen voor de veiligheid? Vindt u dat dit op 28 januari en de dagen daaraan voorafgaand gebeurd is?
Vooropgesteld, het faciliteren van een demonstratie is geen taak van het Openbaar Ministerie, maar van het lokale bestuur; de burgemeester, en de politie in dit kader handelend onder het gezag van de burgemeester.
Het uitgangspunt van het demonstratierecht is inderdaad dat demonstraties zoveel mogelijk gefaciliteerd dienen te worden en dat maatregelen worden getroffen om de veiligheid te garanderen. De gemeente Den Haag heeft aangegeven dat door Extinction Rebellion geen kennisgeving was gedaan, er geen aanspreekbare organisator van de actie was en er geen afspraken gemaakt konden worden over de manier waarop de burgemeester de demonstratie wel zou kunnen faciliteren. Om die reden was het volgens de burgemeester niet mogelijk de veiligheid van zowel actievoerders als omstanders te garanderen en is de blokkade beëindigd. Het is aan de burgemeester om hierover desgewenst verantwoording af te leggen aan de gemeenteraad.
Erkent u dat de Nationale ombudsman in 2018 in het rapport «Demonstreren, een schurend grondrecht» erop wees dat «De overheid neigt naar risicomijdend gedrag. Overheden beschouwen het demonstratierecht in de praktijk niet zelden als onderdeel van een belangenafweging: het recht op demonstreren versus het belang van de openbare orde en veiligheid. De essentie van het grondrecht tot demonstreren moet voorop staan. Die essentie is dat de overheid zich tot het uiterste moet inspannen om demonstraties te faciliteren en te beschermen, zodat burgers in vrijheid hun mening – hoe impopulair ook – kunnen laten horen. Elke andere houding van de overheid doet afbreuk aan de kern van het demonstratierecht»? Wat is er sinds het rapport van de Nationale ombudsman concreet gedaan om dit te verbeteren?
Wij zetten ons in om burgemeesters te ondersteunen bij het zoveel mogelijk beschermen van het demonstratierecht, onder meer door hierover het gesprek te blijven aangaan met alle betrokkenen, voor het onderwerp (extra) aandacht te vragen en door het delen van kennis en goede praktijkvoorbeelden. Mede naar aanleiding van het rapport van de Nationale ombudsman uit 2018 heb ik uw Kamer bij brieven van 13 juli 2018 en 21 maart 2019 geïnformeerd over de inspanningen die op dit terrein zijn verricht, onder meer door gesprekken te voeren met gemeenten, het breed onder de aandacht brengen van de handreiking «Demonstreren bijkans heilig» van de gemeente Amsterdam, het meewerken aan (andere) handreikingen en het organiseren en bijwonen van bijeenkomsten over dit onderwerp. Verder verwijs ik naar de brief die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik voor deze zomer hebben toegezegd aan uw Kamer over het demonstratierecht.
Deelt u de opvatting van Amnesty International en het College voor de Rechten van de Mens dat het demonstratierecht ernstig onder druk staat en dat het vooraf oppakken van demonstranten geen gewoonte moet worden? Zo nee, waarom niet?
Ik blijf benadrukken dat de aanhoudingen zijn verricht als gevolg van de verdenking tot een strafbaar feit dat al had plaatsgevonden, namelijk opruiing. De verdachten zijn dezelfde dag weer op vrije voeten gesteld. Aan deze verdachten is een gedragsaanwijzing opgelegd waardoor zij zich niet opof bij de Utrechtsebaan/A12 mochten begeven. Deze gedragsaanwijzing is in 5 van de 8 gevallen inmiddels in stand gehouden door de rechtbank voor zover deze ziet op het verbod om zich op de Utrechtsebaan te begeven. De verdachten konden op de voorgenomen dag – 28 januari jl. – demonstreren op andere plekken die door de gemeente zijn aangedragen.
Verder verwijs ik naar de brief die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik nog voor de zomer aan uw Kamer zullen sturen over het demonstratierecht, waarin ook zal worden ingegaan op het recente rapport van Amnesty International «Demonstratierecht onder druk».
Hoe bent u van plan in de toekomst om te gaan met oproepen tot snelwegblokkades en hoe bent u van plan daarbij het demonstratierecht te garanderen? Deelt u de mening dat de omgang met snelwegblokkades geen lokale aangelegenheid is omdat snelwegblokkades in het hele land kunnen plaatsvinden en een eenduidige aanpak daarbij gewenst is om rechtsgelijkheid te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Het opleggen van beperkingen of voorschriften of in het uiterste geval een verbod van een demonstratie is een bevoegdheid van de burgemeester. Daarbij mag de inhoud van een demonstratie geen rol spelen. Het is van belang dat burgemeesters per geval een beoordeling blijven maken omdat iedere situatie anders is. Overigens zijn na afloop van de stikstofprotesten ruim honderd personen aangehouden vanwege overtredingen en misdrijven die verband houden met deze protesten. Het ging hierbij onder meer om snelwegblokkades, brandstichting en afvaldumping. Daarnaast zijn er meer dan 700 bekeuringen uitgeschreven.
Bent u bereid de gang van zaken in de dagen voorafgaand en op de dag van de demonstratie uitgebreid te evalueren en hierover in gesprek te gaan met mensenrechtenorganisaties zoals het College voor de Rechten van de Mens en Amnesty International? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor ook vermeld zullen de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik nog voor de zomer een brief aan de Kamer sturen waarin wij tevens reageren op het rapport van Amnesty International. Daarover zal ook nog met Amnesty International worden gesproken.
Zoals in het antwoord op vraag 20 opgemerkt heeft het Openbaar Ministerie aangegeven de aanloop naar de blokkade te evalueren en daarbij het oordeel van de rechter te betrekken.
Kunt u aangeven wat het Openbaar Ministerie verstaat onder de term «ontwrichting»? Erkent u dat dit klinkt als een politieke en niet als een strafrechtelijke duiding van de situatie?5
In deze vraag wordt verwezen naar een persbericht van het Openbaar Ministerie. Terminologie die wordt gebruikt in een persbericht hoeft niet één-op-één een strafrechtelijke duiding van het handelen te zijn. Het Openbaar Ministerie gebruikt de strafrechtelijke duiding binnen de kaders van het strafproces. Het gebruik van een bepaalde term wil nog niet zeggen dat hiermee politiek wordt bedreven. Het Openbaar Ministerie zal de beoordeling van strafbare feiten altijd maken op basis van de feitelijke handelingen en de omstandigheden van het geval.
Kent u de uitlatingen van de heer Zwinkels, hoofdofficier van Justitie in Den Haag, op LinkedIn, waarin hij de strategie van de demonstranten bekritiseerd, die voor maatschappelijke verharding en polarisatie zou zorgen waardoor het draagvlak voor oplossingen zou worden ondermijnd?6 Erkent u dat dit politieke uitspraken zijn? Deelt u de mening dat deze uitlatingen over de strategie van een groep demonstranten op gespannen voet staat met de onafhankelijkheid die het Openbaar Ministerie dient te hebben wat het doel van demonstraties?
Zowel de burgemeester als het Openbaar Ministerie hanteren de hun toekomende bevoegdheden zonder naar de inhoud van een demonstratie te kijken. Immers, het recht op demonstratie is een algemeen geldend grondrecht, dat voor een ieder geldt, ongeacht afkomst, geloof, levensovertuiging of politieke voorkeur. Het Openbaar Ministerie heeft zich uitgelaten over de wijze waarop werd gedemonstreerd, zonder dat daarbij een uitspraak is gedaan over het doel van de demonstratie. Demonstreren is een grondrecht. Het is echter de taak van het Openbaar Ministerie om op te treden op het moment dat tijdens de uitoefening van dat grondrecht sprake is van het plegen van strafbare feiten. Het is vervolgens aan de rechter om over de beoordeling van het Openbaar Ministerie een oordeel te geven.
Kent u het interview met politiechef Willem Woelders waarin hij zegt dat veel politiemensen sympathie hebben voor het standpunt van de boeren en dat de provincies zo snel mogelijk met de boeren om tafel moeten gaan zitten?7 Erkent u dat dit politieke uitspraken zijn? Deelt u de mening dat deze uitlating op gespannen voet staat met de onafhankelijkheid die de politie dient te hebben wat betreft het doel van demonstraties?
Ja, ik ben bekend met het interview. In het artikel van de NRC van 30 juni 2022 staat de volgende tekst; «Als je denkt dat de politie dit kan stoppen: Dat is niet zo. Repressie lijkt mij het allerlaatste waar je het over moet hebben. Want wat doen we om deze protesten te voorkomen? Veel politiemensen hebben begrip voor de positie van de boeren, ik ook. Je zult maar jarenlang geïnvesteerd hebben en je voortbestaan staat op het spel. Daarom vind ik dat provincies zo snel mogelijk met boeren moet gaan zitten over de concrete gevolgen en het niet over de zomer moeten tillen. Anders moeten we als politie blijven optreden».
De context waarin de uitspraak deze politiechef werd gedaan was dus dat repressie niet het enige middel wat we hebben binnen de overheid. Daarnaast kunnen wij het als Ministers van JenV en BZK alleen maar aanmoedigen om meer begrip te hebben voor elkaars positie als burgers. De politie is in het kader van hun taakstelling continu is gesprek met de burgers, waarbij burgers ook hun grieven kunnen uiten. Dat betekent echter niet dat de politie niet zal optreden wanneer deze grieven worden geuit op een manier die een ernstige verstoring oplevert van de openbare orde of door het plegen van strafbare feiten.
Erkent u dat dit erop duidt dat hoge functionarissen bij politie en justitie meer sympathie hebben voor de boeren dan voor klimaatactivisten? Zo nee, waarom niet? Kunt u zich wel voorstellen dat mensen door deze uitspraken die indruk krijgen? Vindt u dat wenselijk?
Nee, wij herkennen ons hier, als Minister van Justitie en Veiligheid en Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties, niet in. Wij erkennen wel dat er verschillen zijn in handhaving tussen verschillende demonstraties (zie ook de antwoorden op vraag 36 tot en met 42). Echter herkennen wij ons er niet in dat dit zou voortkomen vanuit meer of minder sympathie voor een demonstratie/ groepering zou zijn ten opzichte van een andere demonstratie/groepering vanuit de politie of justitie. Zoals u hebt kunnen lezen in het artikel waar u in vraag 34 naar refereert laat Willem Woelders weten «dat zijn mensen het maximale naar hun mogelijkheden hebben gedaan tijdens de boerenprotesten». Verschillen in handhaving komen voort uit verschillende omstandigheden en worden afgestemd met het bevoegd gezag. De inhoud van de demonstratie is hierbij niet van belang.
Kent u het artikel in de Volkskrant van 29 januari jongstleden, «Veel meer arrestaties bij acties Extinction Rebellion dan bij boerenprotesten»8, waaruit blijkt dat er sinds 2020 bij demonstraties van Extinction Rebellion ruim 2.000 demonstranten zijn opgepakt, tegenover 100 arrestaties bij de boerenprotesten, terwijl er meer boerenprotesten dan klimaatdemonstraties waren? Hoe verklaart u dit verschil? Waarom houdt de overheid deze cijfers zelf niet bij? Op welke manier kan zonder deze cijfers rechtsgelijkheid tussen groepen demonstranten worden gegarandeerd?
Zoals hierboven ook benoemd in het antwoord op vraag 3 is het aantal arrestaties geen doel op zich van het lokale gezag en de politie. De wijze waarop wordt gehandhaafd is afhankelijk van de omstandigheden en wordt afgestemd met het bevoegd gezag. Voorbeeld waarop een afweging gemaakt kan worden is op basis van het mogelijke gevaar voor de demonstranten of omstanders, de impact op openbare orde, maar ook het gevaar voor de agenten. Dit kan betekenen dat bij de ene demonstratie direct aanhoudingen worden verricht en bij de andere demonstratie – tevens met het oog op veiligheid voor de handhavers zelf – aanhoudingen naderhand worden verricht. Er wordt geen verschil gemaakt op basis van de inhoud van de demonstraties.
Voor het Openbaar Ministerie en de politie is er geen noodzaak om het aantal arrestaties per demonstratie apart te muteren. Wel kan worden opgemerkt dat ten aanzien van de aanhoudingen bij de demonstraties van Extinction Rebellion vrijwel alle aanhoudingen – op last van de burgemeester – hebben plaatsgevonden op grond van artikel 11 van de Wom. Er hebben 11 aanhoudingen plaatsgevonden voor het treffen van voorbereidingshandelingen en 8 aanhoudingen voor opruiing. Na afloop van de stikstofprotesten zijn ruim honderd personen aangehouden vanwege overtredingen en misdrijven die verband hielden met die protesten. Het ging hierbij dan onder meer om snelwegblokkades, brandstichting en afvaldumping. Daarnaast zijn er ook meer dan 700 bekeuringen uitgeschreven.
Erkent u dat uit het onderzoek van de Volkskrant blijkt dat er veel meer arrestaties hebben plaatsgevonden bij demonstraties van Extinction Rebellion dan bij de boerenprotesten?
De wijze waarop wordt gehandhaafd is afhankelijk van de omstandigheden en wordt afgestemd met het bevoegd gezag. De wijze waarop de politie tijdens demonstraties optreedt, wordt dus bepaald binnen de lokale driehoek. Hierbij kan een afweging gemaakt op basis van het mogelijke gevaar voor de burgers, de impact op openbare orde, maar ook het gevaar voor de agenten. Het uitgangspunt van de politie is om altijd de-escalerend op te treden. Dit kan betekenen dat bij de ene demonstratie direct aanhoudingen worden verricht en bij de andere demonstratie – tevens met het oog op veiligheid voor de handhavers zelf – aanhoudingen naderhand worden verricht. Er wordt geen verschil gemaakt op basis van de inhoud van de demonstraties. Ik erken dat demonstraties en de mogelijke handhaving daarbij onder verschillende omstandigheden plaatsvinden. Echter verschillende situaties en omstandigheden laten zich ook slecht vergelijken. De burgemeester kan desgewenste verantwoording voor zijn keuze afleggen aan de gemeenteraad.
Extinction Rebellion geeft (onder andere op hun website) zelf aan dat het hun bedoeling is om bij demonstraties zoveel mogelijk aanhoudingen uit te lokken. Hiermee beoogt Extinction Rebellion maximale aandacht te genereren voor hun acties. Vanuit deze bedoeling is het niet verwonderlijk dat in gevallen waarin handhavend werd opgetreden bij demonstraties van Extinction Rebellion er veel aanhoudingen plaatsvonden. In het artikel van de Volkskrant werd daarnaast geen rekening gehouden met aanhoudingen die na afloop van verstorende acties hebben plaatsgevonden. Na afloop van de stikstofprotesten zijn ruim honderd personen aangehouden vanwege overtredingen en misdrijven die verband hielden met die protesten. Het ging hierbij dan onder meer om snelwegblokkades, brandstichting en afvaldumping. Daarnaast zijn er ook meer dan 700 bekeuringen uitgeschreven.
Klopt het dat er bij demonstraties van Extinction Rebellion vaak meer dan 50 mensen worden gearresteerd? Klopt het dat dit bij boerendemonstraties slechts één keer het geval was sinds 2020? Hoe verklaart u dit verschil?
Zie ook hetzelfde antwoord op de vragen 36 en 37. Zoals hierboven ook benoemd in het antwoord op vraag 3 is het aantal arrestaties geen doel op zich van het lokale gezag en de politie. De wijze waarop wordt gehandhaafd is afhankelijk van de omstandigheden en wordt afgestemd met het bevoegd gezag. Voorbeeld waarop een afweging gemaakt kan worden is op basis van het mogelijke gevaar voor de burgers, de impact op openbare orde, maar ook het gevaar voor de agenten. Er wordt geen verschil gemaakt op basis van de inhoud van de demonstraties.
Erkent u dat er bij boerenprotesten veel vaker achteraf arrestaties zijn verricht? Erkent u dat achteraf arresteren het demonstratierecht minder inperkt dan arresteren voorafgaand of tijdens een demonstratie?
De wijze waarop wordt gehandhaafd is afhankelijk van de omstandigheden en wordt afgestemd met het bevoegd gezag. De wijze waarop de politie tijdens demonstraties optreedt, wordt dus bepaald binnen de lokale driehoek. Hierbij kan een afweging gemaakt op basis van het mogelijke gevaar voor de burgers, de impact op openbare orde, maar ook het gevaar voor de agenten. Het klopt dat er tijdens de stikstof protesten een keuze is gemaakt door sommige lokalen gezagen om achteraf te handhaven. Het uitgangspunt is dat waar gevaar dreigt of ernstige strafbare feiten worden gepleegd, dient te worden opgetreden. Waar mogelijk (en veilig en niet-escalerend) vindt dat optreden in het moment plaats. Waar dat niet kan, wordt achteraf opgetreden. Tegen die achtergrond zijn er geen verschillen tussen het optreden tegen blokkadeacties van boeren en blokkadeacties van Extinction Rebellion.
Erkent u dat arrestaties bij boerenprotesten vaak gebeuren vanwege verdenking van strafbare feiten die niets te maken hebben met een vreedzame en geweldloze demonstratie die worden beschermd onder het demonstratierecht, zoals bijvoorbeeld geweldpleging en brandstichting, terwijl het merendeel van de demonstranten van Extinction Rebellion worden gearresteerd vanwege het blokkeren van een snelweg, waarvan het Europees Hof heeft geoordeeld dat dit onder het demonstratierecht kan vallen?
De politie treedt tijdens de handhaving van de openbare orde op onder het gezag van de burgemeester. Waar het gaat om strafrechtelijke handhaving treedt de politie op onder het gezag van de OvJ.
Demonstranten kunnen om verschillende uiteenlopende feiten worden aangehouden. Dit kan uiteenlopen zoals bijvoorbeeld voor het overtreden van de Wet openbare manifestaties, ter zake van vernieling, brandstichting, afvaldumping, het overtreden van een gebiedsgebod, etc. Politie legt per arrestatie vast voor welke overtreding of misdrijf is aangehouden. De inhoud waarvoor iemand demonstreert is hierbij niet van belang.
Het demonstratierecht is geen absoluut recht, demonstranten worden geacht zich aan de wet te houden. Op het moment dat vreedzame demonstranten zich op een snelweg begeven of zelfs daaraan vastplakken, terwijl deze snelweg niet als demonstratielocatie is aangewezen kan dit uitermate gevaarlijke situaties opleveren voor de demonstranten zelf maar ook voor de weggebruikers. Extinction Rebellion heeft in het verleden al meerdere malen vergelijkbare gevaarlijke situaties veroorzaakt door middel van de blokkades van de snelweg. Recent heeft de rechtbank Den Haag nog geoordeeld dat een dergelijke blokkade in een vergelijkbare situatie een strafbaar feit opleverde.
Erkent u dat demonstraties van Extinction Rebellion vaak na korte tijd beëindigd worden, terwijl boeren vaak urenlang de snelweg kunnen bezetten?9 Zo nee, waarom niet en kunt u dat aantonen? Zo ja, hoe verklaart u dit verschil?
Zie ook het antwoord op vraag 37. De wijze waarop wordt gehandhaafd is afhankelijk van de omstandigheden en wordt afgestemd met het bevoegd gezag. De wijze waarop de politie tijdens demonstraties optreedt, wordt dus bepaald binnen de lokale driehoek. Hierbij kan een afweging gemaakt op basis van het mogelijke gevaar voor de demonstraten of omstanders, de impact op openbare orde, maar ook het gevaar voor de agenten. Het uitgangspunt van de politie is om altijd de-escalerend op te treden. Dit kan betekenen dat bij de ene demonstratie direct aanhoudingen worden verricht en bij de andere demonstratie – tevens met het oog op veiligheid voor de handhavers zelf – aanhoudingen naderhand worden verricht. Er wordt geen verschil gemaakt op basis van de inhoud van de demonstraties. Ik erken dat demonstraties en de mogelijke handhaving daarbij onder verschillende omstandigheden plaatsvinden. Echter verschillende situaties en omstandigheden laten zich ook slecht vergelijken. De burgemeester kan desgewenste verantwoording voor zijn keuze afleggen aan de gemeenteraad.
Erkent u dat het wegslepen van een grote hoeveelheid trekkers veel moeilijker is dan het wegslepen van een klimaatdemonstrant die zich niet verzet? Erkent u dat het resultaat daarvan is dat er bij boerenprotesten vaak de-escalerend wordt opgetreden, terwijl er bij klimaatprotesten juist voor een harde aanpak wordt gekozen? Erkent u dat de uitkomst daarvan is dat het recht van de sterkste geldt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dit wenselijk? Kunt u dit toelichten?
Zie ook het antwoord op vraag 37 en het antwoord op vraag 41. De wijze waarop wordt gehandhaafd is afhankelijk van de omstandigheden en wordt afgestemd met het bevoegd gezag.
In alle gevallen – ook in het geval van de klimaatdemonstranten – wordt zoveel mogelijk de-escalerend opgetreden. Het verwijderen van de demonstranten van de snelweg op 28 januari jl. heeft enkele uren geduurd, omdat dit op een georganiseerde wijze gebeurde.
Kunt u uitgebreid reageren op de analyse van mr. dr. Berend Roorda, docent bij de Rijksuniversiteit Groningen gespecialiseerd in het demonstratierecht, dat het erop lijkt dat de aanpak van klimaatactivisten steviger is dan de aanpak van boerenprotesten, mede vanwege de angst bij boerenprotesten dat het escaleert?10 Kunt u ook de beschreven casus van de klimaatactivisten in het Mauritshuis die harder zijn gestraft dan de boeren die voor het huis stonden van Minister van der Wal hierbij betrekken?
Het recht om te demonstreren is een groot goed in Nederland. Dit grondrecht geldt voor iedereen. De uitoefening van het demonstratierecht kan enkel worden beperkt door de burgemeester op basis van de Wet openbare manifestaties, waarbij uitdrukkelijk geldt dat de inhoud van de demonstratie daarbij geen rol mag spelen. Wel is het zo dat demonstraties onder verschillende omstandigheden plaatsvinden. Het lokale gezag maakt afwegingen op basis van deze lokale situatie. De politie treedt op onder dit lokale gezag, waarbij het uitgangspunt inderdaad de-escalatie is. Geweldgebruik is het ultimum remedium en een stap die politieambtenaren niet lichtzinnig nemen. De-escalatie is bij elke demonstratie het uitgangspunt. Ook bij de demonstratie van Extinction Rebellion heeft de politie de-escalerend opgetreden door de activisten op een rustige manier van de snelweg weg te voeren.
Het opleggen van straffen aan klimaatactivisten of boeren is aan de rechter; het is niet aan ons om over de hoogte van deze straffen te oordelen.
Erkent u dat door het verschillend aanpakken van demonstraties van boeren en klimaatactivisten er rechtsongelijkheid is tussen deze groepen demonstranten? Zo nee, waarom niet? Erkent u dat het uw taak is om te waarborgen dat er rechtsgelijkheid is tussen groepen demonstranten? Hoe vervult u die taak en welke concrete acties horen daarbij?
Het staat eenieder vrij binnen de grenzen van de wet uiting te geven aan zijn of haar zorgen. Dat kan op velerlei wijzen, waarvan demonstreren er één is. Dat is een grondrecht, daar sta ik voor en dat moeten we als overheid ook faciliteren.
In dit geval gaat het echter niet (alleen) om een oproep tot een demonstratie, maar om een oproep tot het blokkeren van een snelweg. Zoals in het antwoord op voorgaande vragen heeft de rechtbank Den Haag onlangs nog geoordeeld dat het blokkeren van de snelweg een strafbaar feit kan opleveren; strafbaar gesteld in artikel 162 van het Wetboek van Strafrecht. Ongeacht het doel van dergelijke acties, is het aan de politie en het Openbaar Ministerie op te treden wanneer strafbare feiten worden gepleegd en de veiligheid in het geding is. Op welk moment wordt opgetreden is afhankelijk van de veiligheidssituatie van handhavers, hulpverleners, demonstranten en omstanders. De inhoud van de demonstratie wordt bij die afweging niet meegewogen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Dat is mij gezien het grote aantal vragen en de verschillende sets Kamervragen op dit onderwerp, helaas niet gelukt.
Het bericht dat de overdracht van Singh aan Nederland gebaseerd is op politieke onwil |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Agnes Mulder (CDA), Christine Teunissen (PvdD), Kati Piri (PvdA), Don Ceder (CU), Tom van der Lee (GL), Michiel van Nispen , Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Nederlander Jaitsen Singh (78) die al 39 jaar in de Verenigde Staten vastzit, komt niet vroegtijdig vrij»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over dit bericht?
Het kabinet blijft zich inspannen om de heer Singh op humanitaire gronden vanwege zijn hoge leeftijd en fragiele gezondheid naar Nederland te brengen, mits hij geen gevaar voor de samenleving vormt. Bij de antwoorden op onderstaande vragen wordt hier een toelichting op gegeven.
Wat de consulaire bijstand betreft, klopt het dat het Ministerie van Buitenlandse zaken in het verleden (tot 2015) niet altijd aan de volledige bezoeknorm heeft kunnen voldoen. Dit heeft het ministerie erkend in de klachtbehandeling door de Nationale ombudsman. Voor een uitgebreide toelichting hierop wordt verwezen naar Aanhangsel Handelingen vergaderjaar 2017–2018, nr. 449. De Nationale ombudsman ziet echter geen reden om hieraan consequenties te verbinden, omdat de heer Singh sinds 2015 wel conform de bezoeknorm wordt bezocht.
Het artikel raakt daarnaast aan diverse andere aspecten waarover wij niet kunnen oordelen, zoals de rechtsgang in de Verenigde Staten.
Deelt u de teleurstelling over het feit dat de heer Singh na 39 jaar vastzitten in de Verenigde Staten nog steeds niet vrijkomt?
Op donderdag 26 januari 2023 heeft de Parole Hearing plaatsgevonden van de heer Singh, waarbij de Parole Board het parole-verzoek heeft afgewezen voor drie jaar. Wij kunnen ons voorstellen dat de heer Singh en zijn familie teleurgesteld zijn over het oordeel van de Parole Board.
Wij zetten ons in om de heer Singh op humanitaire gronden naar Nederland terug te brengen. De afwegingen waarom de Parole Board tot dit oordeel is gekomen zijn (nog) niet bekend. De transcripten van (de niet openbare) zitting zijn pas circa 45 dagen na de zitting beschikbaar en opvraagbaar bij de Parole Board.
Bent u van mening dat de Nederlandse regering er alles aan gedaan heeft om de heer Singh naar Nederland te krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Uw Kamer heeft op 23 juni 2020 de motie van het lid Van Nispen c.s. inzake de heer Singh aangenomen.2 In deze motie wordt de regering verzocht zich maximaal in te spannen om de heer Singh op korte termijn naar Nederland over te laten brengen, verzoeken tot overbrenging te honoreren en hiertoe zo nodig de procedure tot overdracht van de tenuitvoerlegging van het strafvonnis te starten.
Bij brief van 21 september 2020 is uw Kamer geïnformeerd over de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan deze motie. Een Wots-procedure is niet de geëigende weg aangezien de zaak van betrokkene niet voldoet aan de criteria van het Beleidskader voor een Wots-procedure.3 In ieder geval staat vast dat betrokkene onvoldoende binding met Nederland heeft. Dit heeft de rechter in kort geding vastgesteld. De Wots-procedure is een penitentiair instrument, geen humanitair instrument. Daarnaast is vastgesteld dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die tot afwijking van het beleid zouden moeten leiden.4
Gezien het feit dat de Wots geen optie is, is gekeken naar andere mogelijkheden om betrokkene naar Nederland te halen. De weg die wegens humanitaire redenen daarvoor gebruikt kan worden is een gratieprocedure, mits er geen gevaar is voor de maatschappij. Samen met de advocaat van betrokkene en zijn zus is hierover gesproken. Betrokkene is meerdere malen gesteund bij een door hem ingediend gratieverzoek. Wat daarvoor allemaal is gedaan, is weergegeven in de brief aan uw Kamer van 18 mei 2021.5 Daarnaast is door de Minister voor Rechtsbescherming (namens het Kabinet) voorafgaand aan elke parole hearing een nieuwe steunbetuiging aan de Parole Board gestuurd. Uw Kamer is daarover op verschillende momenten geïnformeerd.6
Op wat voor manieren kan een gedetineerde binding hebben met Nederland, gaat dit enkel over woonplaats of kan binding ook op andere manieren worden aangetoond?
Wat de binding betreft, moet er sprake zijn van een wezenlijke relatie met Nederland. Het Nederlanderschap alleen is daarvoor niet voldoende. Bij het bepalen of er sprake is van binding wordt onder meer gekeken naar waar en hoe lang betrokkene feitelijk woonachtig was (duur van inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP)) en onder meer waar hij heeft gewerkt.7
Wanneer betrokkene zijn banden met Nederland heeft verbroken door bijvoorbeeld zijn hoofdverblijf naar een ander land te verplaatsen en meer dan vijf jaar buiten Nederland woont, en onvoldoende is gebleken dat degene tot doel had zijn hoofdverblijf in Nederland later weer op te pakken, komt hij niet in aanmerking voor overbrenging. In een dergelijk geval is het resocialisatiebelang immers niet met een overbrenging gediend. De rechter heeft geoordeeld dat het beleid omtrent strafoverdracht bestendig en correct wordt uitgevoerd.8
Bent u het eens dat er sprake is van een gewijzigde situatie nu bekend is dat de zus van de heer Singh bereid is hem op te vangen in Nederland?
Nee. Jurisprudentie bevestigt dat de enkele wens van een gedetineerde om zich na detentie wederom in Nederland te vestigen irrelevant is bij de beoordeling van aanwezigheid van binding. Die wens is niet bepalend voor het resocialisatiebelang.9 De wens om naar Nederland terug te keren wordt in de rechtspraak slechts relevant geoordeeld als er aanwijzingen bestaan dat betrokkene vóór zijn buitenlandse detentie de mogelijkheid openhield om naar Nederland terug te keren. Daarvan kan sprake zijn als betrokkene kan wijzen op getroffen voorbereidingen voor die terugkeer.10 In onderhavig geval is dat onvoldoende aangetoond en wordt daardoor niet aannemelijk geacht.
Bent u, gezien de unieke aard van deze zaak waarin alle mogelijkheden zijn afgelopen en gezien de humanitaire situatie van de gevangene bereid zo snel mogelijk een manier te vinden een geldige WOTS-procedure op te starten om de strafoverdracht tussen Nederland en de Verenigde Staten te initiëren en de heer Singh over te brengen naar Nederland (conform motie van het lid Van Nispen c.s. (kamerstuk 35 470-VI-11))?
Het doel van de overbrenging van gevonniste personen is de kans op resocialisatie van de veroordeelde te vergroten en het risico van recidive te verkleinen doordat de tenuitvoerlegging van een straf in het land gebeurt waar de veroordeelde onderdaan is en/of woont en geworteld is.
Zoals aangegeven in het antwoord onder 4 is een Wots-procedure niet de geëigende weg omdat de zaak van betrokkene niet voldoet aan de daaraan gestelde criteria. Dit is bevestigd in een rechterlijke uitspraak. De weg die wegens humanitaire redenen daarvoor gebruikt kan worden is een gratieprocedure, mits er geen gevaar is voor de maatschappij.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en met spoed te beantwoorden?
Ja.
Het achterhouden van fiscale informatie voor de rechter. |
|
Mahir Alkaya |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Is de Staatssecretaris op de hoogte van het bericht van RTL inzake het achterhouden van informatie van de belastingdienst voor de rechter1? Was de Staatssecretaris hiervan al eerder op de hoogte?
Ja, en het is gangbaar dat een medium zoals RTL Nieuws in het kader van hoor en wederhoor contact legt voordat ze overgaan tot publicatie.
Mag de Belastingdienst bepalen of stukken van belastingzaken voor de rechter komen? Zo nee, waarom gebeurt dat dan?
De wet schrijft voor dat de op de zaak betrekking hebbende stukken moeten worden overgelegd in de procedure.2 Het is uiteraard ook de werkwijze van de Belastingdienst om deze stukken te overleggen. Stukken die niet op de zaak betrekking hebben, blijven buiten het procesdossier. Het kan voorkomen dat de belanghebbende van mening is dat er stukken ten onrechte ontbreken. De beoordeling hiervan geschiedt door de rechter en is veelal van feitelijke aard. Voor sommige (delen van) op de zaak betrekking hebbende stukken – en die dus tot het procesdossier behoren – kan de Belastingdienst zich beroepen op geheimhouding.3 Dergelijke (delen van) stukken die de Belastingdienst geheim wil houden worden eveneens naar de rechter gezonden, waarna het beroep op geheimhouding door een afzonderlijke geheimhoudingskamer van de betreffende gerechtelijke instantie wordt beoordeeld. Met andere woorden, ook de stukken die de Belastingdienst geheim wil houden komen ter beoordeling van een onafhankelijke en onpartijdige rechter.
Is de Staatssecretaris op de hoogte of dit regelmatig gebeurt?
De Belastingdienst houdt in zijn beroepenadministratie niet bij in welke procedures er een beroep op geheimhouding wordt gedaan dan wel of er discussie is over het niet overleggen van bepaalde stukken. De Belastingdienst heeft in interne voorschriften evenwel opgenomen dat er overleg moet plaatsvinden met een procesdeskundige4 voordat er een beroep op geheimhouding wordt gedaan.
In het recente artikel van RTL Nieuws is naar voren gekomen dat er gevallen zijn waarin de Belastingdienst in het ongelijk wordt gesteld en naar het oordeel van de betreffende rechter de verplichting om de op de zaak betrekking hebbende stukken tijdig te overleggen niet is nagekomen. In mijn brief van 8 februari 2023 in reactie op het verzoek van de Vaste Kamercommissie voor Financiën heb ik echter het beeld tegengesproken dat dit schering en inslag zou zijn. Er lopen op dit moment meer dan 23.000 beroepsprocedures en in veruit de meeste procedures gaat er op dit punt niets verkeerd. Ik ben wel van mening dat elk incident er een te veel is. Daarom wordt binnen de Belastingdienst structureel aandacht gegeven aan dit thema. Dit gebeurt op verschillende manieren. Zo vinden er (landelijke) themadagen en werkoverleggen plaats, waar kennis wordt gedeeld en waar signalen uit de praktijk (zoals rechtspraak) worden besproken. De geleerde lessen worden op deze wijze proactief met de medewerkers gedeeld. Daarnaast is er in de vakinhoudelijke lijn altijd expertise aanwezig voor vragen over dit onderwerp. Dit houdt in dat medewerkers voor (vaktechnische) vragen en afstemming altijd terecht kunnen bij een zogenoemd vaktechnisch aanspreekpunt of coördinator. Indien nodig is opschaling mogelijk naar een landelijke coördinator. Ervaringen, signalen en de daarbij behorende werkwijzen zijn vervolgens onderwerp van gesprek bij de themadagen en werkoverleggen. Zo is het lerend proces blijvend geborgd.
Is de Staatssecretaris op de hoogte van de gevolgen van het achterhouden van stukken door de Belastingdienst voor gedupeerden?
In zaken waarin wordt geoordeeld dat de Belastingdienst ten onrechte stukken niet (tijdig) heeft overgelegd zal de rechter daaraan de gevolgtrekkingen verbinden die hem het beste voorkomen in het betreffende geval.5 Dit kan concreet betekenen dat een in geschil zijnde belastingaanslag wordt vernietigd of dat de belanghebbende een hogere proceskostenvergoeding krijgt toegewezen. De rechter kan ook oordelen dat de belanghebbende geen nadeel heeft ondervonden van de betreffende schending en dat er daarom geen gevolgen (in het verdere verloop of de uitkomst van de procedure) aan worden verbonden. Wij streven ernaar om te voorkomen dat de rechter in de toekomst oordeelt dat de Belastingdienst ten onrechte stukken niet (tijdig) heeft overgelegd.
Is de Staatssecretaris op de hoogte van het feit dat een rechter oordeelde dat de goede rechtsorde ernstig is geschonden door de fiscus in een zaak waarin de Belastingdienst informatie achter hield?
Ik heb kennisgenomen van de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland van 3 mei 2022 waarin de rechter oordeelde dat de goede procesorde is geschonden door het niet tijdig overleggen van bepaalde stukken. Deze zaak is een voorbeeld van een incident waar de Belastingdienst niet goed heeft gehandeld. Zoals aangegeven meen ik dat ieder incident er één teveel is.
De aanhouding van klimaatactivisten |
|
Corinne Ellemeet (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat vanochtend vroeg een zestal klimaatactivisten door de politie is gearresteerd wegens opruiing? Zo ja, klopt dit bericht? Waarom zijn precies deze klimaatactivisten aangehouden? Is deze aanpak normaal in dit soort situaties? Welke concrete dreiging rechtvaardigde precies deze ingrijpende aanpak? Kunt u aangeven hoe het besluit om tot de arrestatie over te gaan tot stand is gekomen?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht en kan bevestigen dat het klopt dat er die ochtend zes mensen zijn aangehouden. In totaal zijn er acht personen voor opruiing aangehouden voorafgaand aan de demonstratie. In mijn antwoord op vraag 2 zal ik ingaan waarom deze mensen zijn aangehouden.
Houden deze arrestaties en de eerdere aanhouding van een woordvoerder van Extinction Rebellion verband met een aangekondigde actie om aandacht te vragen voor de klimaatcrisis? Zo ja, deelt u de mening dat dit preventief aanhouden op gespannen voet staat, zo niet in strijd is met de in artikel 9 Grondwet verankerde demonstratievrijheid? Kunt u bij de beantwoording van deze vraag ook de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van vorig jaar, waarin werd gesteld dat het oproepen tot een blokkade geen strafbaar feit is, betrekken?
De acht aanhoudingen zijn verricht als gevolg van de verdenking tot een strafbaar feit, namelijk opruiing. De opruiing had op dat moment al plaatsgevonden. De verdachten zijn dezelfde dag weer op vrije voeten gesteld. Wel is aan deze verdachten een gedragsaanwijzing in de vorm van een gebiedsverbod opgelegd waardoor zij zich niet op of bij de Utrechtsebaan (de A12) mochten begeven. Vijf van de acht opgelegde gedragsaanwijzingen zijn inmiddels door de rechtbank in stand gehouden.2 Deze verdachten mogen zich gedurende een bepaalde periode niet op de Utrechtsebaan begeven, zij mogen wel weer in de naastgelegen straten komen. De gedragsaanwijzing van de andere drie verdachten is niet in stand gehouden. De verdachten konden op 28 januari jl. wel demonstreren op andere plekken die door de gemeente zijn aangedragen. Door de rechtbank Den Haag is bovendien onlangs nog geoordeeld dat een blokkade van de A12 gevaarlijk is en strafbaar kan zijn.3 Hierbij heeft de rechtbank uitdrukkelijk rekening gehouden met het demonstratierecht en de vreedzaamheid van de voorgenomen actie en geoordeeld dat het ingrijpen van de politie noodzakelijk en proportioneel was. Het Gerechtshof Amsterdam heeft eerder geoordeeld dat de oproep tot het blokkeren van wegen een potentieel strafbaar feit is, maar dat de verdachte in deze specifieke zaak niet strafbaar was aangezien naar het oordeel van het Hof niet bewezen kon worden dat de verdachte opzet had op het aansporen tot enig strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag, of dat hij bewust de aanmerkelijke kans daartoe op de koop heeft toegenomen.4
Deelt u de mening dat deze handelwijze intimiderend is en valt te kwalificeren als een poging om demonstranten te ontmoedigen om uiting te geven aan hun zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven zijn deze aanhoudingen verricht als gevolg van een verdenking van een strafbaar feit dat al had plaatsgevonden. Deze demonstranten zijn niet ontmoedigd om uiting te geven aan hun zorgen en konden demonstreren op de andere aangewezen plekken door de gemeente. In het kader van de aanhouding treedt de politie op onder het gezag van de officier van justitie. De politie maakt zelf een operationele afweging in de wijze van aanhouden.
In hoeverre zijn in dit geval de door het College voor de Rechten van de Mens, Amnesty International en andere mensenrechtenorganisaties geformuleerde uitgangspunten voor demonstraties gevolgd? Is bijvoorbeeld in dit geval een afweging gemaakt of ingrijpen in de demonstratievrijheid gerechtvaardigd en noodzakelijk is? Vindt u dat dit ingrijpen is gebaseerd op voldoende informatie? Welke informatie is nog meer gebruikt, naast de oproepen tot vreedzame demonstraties op sociale media? Deelt u de mening dat het preventief arresteren van klimaatactivisten ter voorkoming van verkeershinder een disproportionele maatregel is? Zijn andere minder vergaande opties overwogen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoorden op de vragen 1, 2 en 3.
Deelt u de mening dat deze preventieve arrestatie van deze klimaatactivisten indruist tegen de beginselen van de democratische rechtstaat? Zo nee, waarom niet en wordt dit staand beleid bij (aangekondigde) demonstraties? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich voor om vrijlating te bespoedigen en de aangekondigde klimaatactie volgens de regels van de Grondwet en de Wet openbare manifestaties te laten plaatsvinden?
Zoals in de beantwoording op de vragen 1, 2 en 3 opgenomen zijn de aanhoudingen verricht als gevolg van de verdenking van een strafbaar feit dat op dat moment al was gepleegd, namelijk opruiing. De verdachten zijn diezelfde dag nog in vrijheid gesteld, met een gedragsaanwijzing om zich gedurende een bepaalde periode niet te begeven op of bij de Utrechtsebaan te Den Haag. Het stond hen vrij om op andere door de gemeente aangewezen plekken te demonstreren.
Bent u bereid om deze vragen per omgaande (in elk geval voor de aanvang van de aangekondigde demonstratie) en afzonderlijk van elkaar te beantwoorden?
Het is mij niet gelukt om uw vragen binnen één dag te beantwoorden.