Martelingen van Sri Lankaanse vrouwen in Saoudi-Arabië |
|
|
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht over een Sri Lankaanse hulp in de huishouding die is gemarteld in Saoedi-Arabië?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel gevallen van schending van mensenrechten van Sri Lankaanse migranten in Saoedi-Arabië, waarvan ook de zaak van Rizana Nafeek een voorbeeld is, bekend zijn? Bent u van mening dat de rechten van deze migranten structureel geschonden worden?
Van de circa 350 000 geregistreerde Sri Lankanen in Saudi-Arabië zijn volgens de gegevens van het Sri Lankaanse Bureau of Foreign Employment circa 200 000 vrouwen in huishoudelijke dienst te werk gesteld.
De ambassade van Sri Lanka in Saudi-Arabië zou jaarlijks vele klachten binnenkrijgen van Sri Lankaans huishoudelijk personeel ten aanzien van hun Saudische werkgevers. Het grootste gedeelte daarvan zijn klachten over niet uitbetaald loon, psychisch en sexueel misbruik en slechte werkomstandigheden.
De formele rechtspositie van de arbeidsmigranten is nauwelijks geregeld in de Saudische Arbeidswet. Volgens Human Rights Watch, in haar rapport «Slow Reform – Protection of Migrant Domestic Workers in Asia and the Middle East» (april 2010), erkent Saudi-Arabië na jaren interne discussie deze problematiek en heeft het land een begin gemaakt met hervormingen van deze wet, die de positie van de arbeidsmigranten zal moeten verbeteren.
Ik deel uw zorg omtrent de schending van de rechten van arbeidsmigranten. In het kader van de diverse contacten over mensenrechten met Saudi-Arabië wordt deze zorg ook opgebracht en besproken. Nederland ondersteunt initiatieven van de Saudische partners ter verbetering van de mensenrechten in het land en dus ook van de arbeidsmigranten.
Kunt u ingaan op de huidige stand van zaken in de zaak van Rizana Nafeek?
Blijkens informatie door de Nederlandse ambassade ingewonnen bij de Sri Lankaanse ambassade te Riyad zijn er geen nieuwe ontwikkelingen in de zaak van Rizana Nafeek.
Nadat de op 19 januari 2010 geplande hoorzitting werd uitgesteld en een andere rechter in de rechtszaak werd aangewezen, evenals een andere vertaler, is er geen nieuwe datum voor een hoorzitting vastgesteld.
De Sri Lankaanse ambassade heeft regelmatig contact met de Saudische autoriteiten en met Rizana Nafeek.
Bent u bereid, zowel op nationaal als internationaal niveau, deze schending van mensenrechten van Sri Lankaanse vrouwen bij de autoriteiten van Saoedi-Arabië aan de orde te stellen en daarbij opnieuw aan te dringen op een snelle afhandeling en meer openheid in de zaak van Rizana Nafeek?
Reeds tijdens mijn bezoek aan Saudi-Arabië in mei 2009 heb ik de positie van de arbeidsmigranten en de zaak Rizana Nafeek bij de Saudische autoriteiten aan de orde gesteld.
De situatie van migrantenwerknemers en deze specifieke zaak werden ook opgebracht tijdens het bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan het land in februari 2010.
Ik zal schending van de mensenrechten aan de orde blijven stellen, ook in Saudi-Arabië, waaronder de zaak van Rizana Nafeek.
De hoofdelijke aansprakelijkheid bij verkeersongevallen |
|
Farshad Bashir |
|
Bent u bekend met het feit dat een werknemer die onverzekerd gebruik maakt van een dienst- of bedrijfsauto, bijvoorbeeld in het geval dat de werkgever de verzekeringspremies niet heeft betaald, hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die ontstaat bij verkeersongevallen?1
Ja. Ook een werknemer is aansprakelijk jegens een benadeelde voor een onrechtmatige daad die aan hem kan worden toegerekend op grond van artikel 6: 162 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit geldt ook in het geval hij in de uitoefening van zijn werk in het verkeer een fout maakt. Daarbij is niet relevant of hij daarbij gebruik maakte van een verzekerde of onverzekerde auto.
Handelt deze persoon als ondergeschikte (werknemer), dan is degene in wiens dienst hij zijn taak vervult (werkgever) eveneens aansprakelijk, mits ook aan de andere voorwaarden van artikel 6: 170 lid 1 BW is voldaan. Deze voorwaarden houden kort gezegd in, dat de kans op de fout van de werknemer door de opdracht van de werkgever is vergroot en de werkgever zeggenschap had over de gedraging waarin de fout was gelegen op grond van de dienstbetrekking met de werknemer.
Aangenomen wordt dat de schade veelal op de werkgever zal worden verhaald, omdat hij in de regel meer verhaal zal bieden dan de werknemer, alleen al omdat hij, anders dan de werknemer, ook verplicht is zich te verzekeren tegen deze schade. Wordt de schade desondanks verhaald op de werknemer, dan kan de werknemer zijn werkgever vervolgens aanspreken voor de schade, tenzij deze het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer (artikel 6: 170 lid 3 BW). Dit betekent dat werkgever – en niet de werknemer – de schade uiteindelijk dient te dragen.
Deelt u de mening dat zoveel mogelijk voorkomen zou moeten worden dat werkgevers hun werknemers bedrijfsmatig onverzekerd laten rijden in dienst- of bedrijfsvoertuigen? Welke mogelijkheden ziet u om dit tegen te gaan?
Er is een verzekeringsplicht voor alle bezitters van een motorrijtuig ingevolge de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM), dus ook voor werkgevers als bezitters van dienst- of bedrijfsvoertuigen. In de wet is voorzien in sancties op het niet naleven van deze verzekeringsplicht. De werkgever die een werknemer in een onverzekerde auto laat rijden is strafbaar op grond van artikel 30, eerste lid, WAM en wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie. Bij een veroordeling kan hem tevens een bijkomende straf worden opgelegd tot het betalen van een bedrag aan het Waarborgfonds van maximaal € 2723. Ook kan aan de werkgever tijdelijk de rijbevoegdheid worden ontzegd op grond van artikel 30, zesde lid, WAM.
De politie controleert in het kader van haar taakuitoefening of aan deze verzekeringsplicht is voldaan. Minstens even belangrijk en effectief is de registervergelijking van kentekenregister en WAM-register die de Dienst Wegverkeer (RDW) in opdracht van Justitie uitvoert. Met het wetsvoorstel «Vermuldering WAM» (Kamerstukken II, 2009–2010, 32 4382), momenteel aanhangig in uw Kamer, wordt het mogelijk die controle zodanig te intensiveren, dat er twee tot drie maal per jaar een sanctie volgt, indien voor een gekentekend voertuig geen WAM-verzekering is geregistreerd. In het kader van die intensivering van de controle heeft de Minister van Justitie van het vorige kabinet de opdracht gegeven voorafgaand alle niet verzekerde kentekenhouders aan te schrijven.
Vindt u het redelijk dat een werknemer op kan draaien voor de soms aanzienlijke schade bij verkeersongevallen, ook wanneer het overduidelijk aan de werkgever te wijten is dat de auto waarin de werknemer aan het verkeer deelnam niet is verzekerd?
De schade waarop de vraagsteller doelt, ontstaat niet door het onverzekerd zijn van de auto, maar door het onrechtmatig handelen van de weggebruiker, in casu de werknemer. Voor het probleem dat de vraagsteller aan de orde stelt, is voorzien in een wettelijke oplossing. De werkgever zal de schade in de regel dragen op grond van artikel 6:170 lid 3 BW (zie antwoord vraag 1).
Dit is slechts anders in het uitzonderlijke geval dat de werkgever geen verhaal biedt, bijvoorbeeld ten gevolge van faillissement. Op het eerste gezicht lijkt het niet zonder meer redelijk dat een werknemer in dit geval de mogelijk aanzienlijke schade bij verkeersongevallen draagt, als zijn werkgever de dienstauto niet heeft verzekerd. Hierbij dient mede in aanmerking te worden genomen dat er voor een werknemer geen dekking is te verkrijgen voor schade die hij veroorzaakt in de uitoefening van zijn werk. Hier staat echter tegenover dat het niet vergoeden van de schade onredelijk is ten opzichte van het slachtoffer van het verkeersongeval. Voorkomen moet worden dat de gelaedeerde geen enkele verhaalsmogelijkheid heeft.
Bent u bekend met de uitspraak van de kantonrechter, die zich als volgt uitdrukt: «Ik begrijp dat een en ander een grote hardheid kan betekenen voor [werknemer] indien [werkgever] geen verhaal mocht bieden. Maar dat is nu eenmaal de consequentie van het wettelijk systeem, dat de rechter heeft te volgen.»?1 Hoe geeft u gevolg aan deze uitspraak? Ziet u bijvoorbeeld aanleiding om het bedoelde wettelijk systeem te wijzigen?
De verplichting tot verzekering van bedrijfauto’s rust op de werkgever. Een algemene onderzoeksplicht kan van de werknemer niet worden gevergd. In het geval dat de vraagsteller schetst, ontstaat de schade niet vanwege het onverzekerd zijn van de auto, maar ten gevolge van het toerekenbaar onrechtmatig handelen door de weggebruiker, de werknemer. De schade waarop de vraagsteller doelt, wordt in de regel door de werkgever gedragen op grond van artikel 6:170 lid 3 BW. De wettelijke regeling voorziet in zoverre in een oplossing voor het door de vraagsteller gesignaleerde probleem.
In de praktijk is echter gebleken dat er uitzonderlijke gevallen zijn, waarin de werknemer de schade niet op zijn werkgever kan verhalen, bijvoorbeeld door een faillissement van de werkgever. De mogelijke oplossingen voor deze gevallen zal ik bespreken met het Verbond van Verzekeraars.
Bent u van mening dat op de werknemer een zekere onderzoeksplicht rust en dat de werknemer altijd uit zou moeten nagaan of de werkgever de dienst- of bedrijfsauto's heeft verzekerd? Zo ja, is dat wel in alle gevallen mogelijk? Zo niet, waarom kan de werknemer dan toch worden aangesproken op schade die ontstaat als gevolg van een verkeersongeval met de onverzekerde auto?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van het idee de hoofdregel van de hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze specifieke situatie te relativeren, in die zin dat de werknemer die te goeder trouw is en overduidelijk door de schuld van de werkgever onverzekerd aan het verkeer heeft deelgenomen niet voor de volledige schade op hoeft te draaien? Zou niet geprobeerd moeten worden de primair aansprakelijke, in bedoelde situatie de werkgever die heeft verzuimd de auto's te verzekeren, aan te spreken? Hoe kan dat worden bereikt?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u hier een rol weggelegd voor het Waarborgfonds Motorverkeer, dat meestal de partij is die de schade verhaalt op de kentekenhouder/feitelijk bestuurder? Zou het Waarborgfonds er niet voor kunnen kiezen de schade te verhalen op de partij die overduidelijk in gebreke is gebleven door bijvoorbeeld verzekeringspremies niet te betalen (in casu de werkgever), in plaats van te kiezen voor de meest makkelijk traceerbare partij (in casu de werknemer)? Bent u bereid hiertoe in gesprek te gaan met het Waarborgfonds Motorverkeer?
Op basis van de Wet aansprakelijkheid Motorrijtuigen is het Waarborgfonds voor het Motorverkeer ingesteld (artikel 23 lid 1 WAM). Dit orgaan waarborgt dat een slachtoffer schadevergoeding ontvangt, in het geval dat het voertuig dat het ongeval heeft veroorzaakt niet is verzekerd, niet is geïdentificeerd, of wel is verzekerd maar de verzekeraar niet in staat is om de schade te vergoeden (artikel 25 lid 1 WAM). De middelen van het fonds zijn afkomstig van de verzekeringspremies van de WAM-verzekerden.
Vergoedt het Waarborgfonds de schade van het slachtoffer, dan heeft dit fonds vervolgens een recht van verhaal tegen alle aansprakelijke personen (artikel 27 lid 1 onder a WAM). In de gevallen waar de vraagsteller op wijst, heeft het Waarborgfonds derhalve een recht van verhaal op de werkgever èn de werknemer, omdat zij op grond van het BW beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn.
Het is niet zo dat het Waarborgfonds de schade in de regel verhaalt op de werknemer. Biedt de werkgever geen verhaal, dan gebeurt dit echter wel. Of er in dat geval een rol is weggelegd voor het Waarborgfonds als er sprake is van een onverzekerde auto waarmee een werknemer een ongeval heeft veroorzaakt, zal ik na het overleg met het Verbond van Verzekeraars nader bezien.
Binnenlandse adoptie door lesbische ouderparen |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw brief van 12 augustus 20081 waarin u aankondigt een wetsvoorstel op te stellen, waarin het mogelijk wordt gemaakt dat het moederschap van de duomoeder van rechtswege ontstaat als de duomoeders gehuwd zijn en zij gebruik hebben gemaakt van een donor in de zin van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting? Is het waar dat de wijziging van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie in verband met adoptie door echtgenoten van gelijk geslacht tezamen die dit mogelijk moet maken, nog niet van kracht is?
Ja. Het voorontwerp tot Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie, is het afgelopen voorjaar ter consultatie voorgelegd. In dit voorontwerp wordt onder meer voorgesteld dat het moederschap van de duomoeder van rechtswege ontstaat als de duomoeder is gehuwd met de moeder van het kind en duidelijk is dat de biologische vader van het kind geen rol zal spelen in zijn verzorging en opvoeding; in alle andere gevallen kan de duomoeder het kind erkennen.
Bent u bekend met de kosten van de juridische procedure van de adoptie van een kind geboren binnen een lesbisch huwelijk? Zo ja, deelt u de mening dat deze kosten zeer hoog zijn?
Op dit moment dienen lesbische ouderparen een verzoek tot adoptie door de duomoeder in te dienen bij de rechtbank. De kosten van indiening en behandeling van een verzoekschrift in geval van nationale adoptie zijn vergelijkbaar met de kosten die in andere procedure met betrekking tot de afstamming van kinderen moeten worden gemaakt, zoals gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, vervangende toestemming voor erkenning, ontkenning van het vaderschap en vernietiging van een erkenning. Graag verwijs ik terzake naar Kamerstukken II, 2009/10, 32 446, nr. 3, p. 2. Eventueel is sprake van verlaagde griffiekosten en kunnen ouderparen gebruik maken van van overheidswege gefinancierde rechtsbijstand.
In het voorontwerp tot Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie, wordt voorgesteld het ouderschap van de duomoeder te regelen via de band van het afstammingsrecht, waardoor een gerechtelijke procedure voor adoptie door de duomoeder niet meer nodig is. Een tegemoetkoming als bedoeld in de Wobka, is dan niet meer opportuun.
De tegemoetkoming ingevolge de Wobka die wordt voorgesteld (Kamerstukken II 32 446), betreft de situatie van een interlandelijke adoptie, ongeacht of het gaat om paren van hetzelfde of van ongelijk geslacht.
Bent u op de hoogte van het feit dat de aftrekmogelijkheid van buitengewone uitgaven voor de kosten wegens adoptie per 1 januari 2009 is vervangen door een tegemoetkoming voor de kosten van adoptie, die alleen betrekking heeft op inter-landelijke adopties? Is het waar dat lesbische ouderparen hier niet voor in aanmerking komen? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat gezien de rechtsongelijkheid die hier ontstaat, lesbische ouderparen tegemoet moeten worden gekomen in de kosten? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat lesbische ouderparen niet in aanmerking komen voor adoptieverlof, terwijl ze een adoptieprocedure moeten doorlopen met alle kosten en consequenties van dien en zij ook geen gebruik kunnen maken van het vaderschapsverlof? Zo ja, wat vindt u hiervan?
In de vragen wordt gesproken over lesbische ouderparen die geen adoptieverlof (ex. art. 3:2 Wet arbeid en zorg) en geen «vaderschapsverlof» zouden hebben. De Wet Arbeid en Zorg kent geen vaderschapsverlof. Ik neem aan dat hiermee wordt gedoeld op het kraamverlof ex artikel 4:2 Wet Arbeid en Zorg.
De biologische moeder van een kind heeft – als zij werknemer is- recht op zwangerschaps – en bevallingsverlof in verband met de bevalling.
De partner van de bevallen werkneemster heeft – als hij of zij werknemer is – in verband met de bevalling van de partner recht op calamiteiten- en ander kortdurend verzuimverlof ex artikel 4:1 Wet arbeid en zorg en vervolgens op kraamverlof ex. art. 4:2 Wet arbeid en zorg. Het geslacht van de partner is hierbij niet van belang. Ook vrouwelijke partners hebben dus recht op kraamverlof, mits zij voldoen aan de in art. 4:2 Wet arbeid en Zorg geformuleerde eis dat er sprake moet zijn van huwelijk, geregistreerd partnerschap of ongehuwd samenwonen.
Als een partner het kind/de kinderen van zijn of haar partner wil adopteren, heeft hij of zij geen recht op adoptieverlof. Artikel 3:2 Wet arbeid en zorg bepaalt namelijk dat een werknemer recht heeft op adoptieverlof wanneer hij/zij «een kind feitelijk opneemt ter adoptie». Het adoptieverlof is immers bedoeld voor gewenning van het kind in het nieuwe gezin. Een partner die het kind van de partner wil adopteren of adoptie wenst van het kind dat uit haar partner wordt geboren neemt feitelijk geen kind op in het gezin ter adoptie en heeft dus geen recht op adoptieverlof.
Ook een partner die bij een moeder of vader met kinderen gaat wonen en die deze kinderen wil adopteren, neemt feitelijk geen kind(eren) op ter adoptie en heeft dus geen recht op adoptieverlof. Het geslacht van de partner is hierbij niet van belang.
De partner heeft ten aanzien van kinderen van zijn of haar partner wel recht op ouderschapsverlof ex. artikel 6:1 e.v. Wet arbeid en zorg indien dit kind/deze kinderen nog geen 8 jaar zijn en – ongeacht de leeftijd van het kind/de kinderen – zo nodig recht op kort- en langdurend zorgverlof (ex. art. 5:1 e.v. resp. 5:9 e.v. Wet arbeid en zorg). Ook hier geldt dat het geslacht van de partner niet van belang is.
Deelt u de mening dat lesbische ouderparen, zolang zij niet dezelfde rechten hebben als heteroparen, recht moeten krijgen op adoptieverlof of vaderschapsverlof? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om dit mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat lesbische ouderparen ongelijk behandeld worden, gezien het feit dat zij wel de plicht hebben om een adoptieprocedure te doorlopen maar geen aanspraak maken op de rechten die daar bij horen? Zo ja, kunt u de Kamer laten weten wanneer u deze rechtsongelijkheid ongedaan gaat maken en of u dit ook gaat doen met terugwerkende kracht?
Zoals hiervoor aangegeven is het geslacht van de partner niet van belang bij de vaststelling van het recht op adoptieverlof en kraamverlof. Ik deel derhalve niet de mening dat lesbische ouderparen in dit opzicht ongelijk behandeld worden ten opzichte van heteroparen.
Uitbuiting door toeleveranciers van C&A en H&M |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Bruno Braakhuis (GL), Sjoera Dikkers (PvdA), Joël Voordewind (CU), Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Kent u de artikelen, «Indiase textielarbeidsters uitgebuit voor C&A en H&M»?, «Gevangen tussen fabrieksmuren voor bruidsschat»? en «Betaalde inspecteur is niet te kritisch»?1
Ja.
Deelt u de mening van de Speciale Vertegenwoordiger van de Verenigde Naties voor Mensenrechten en het Bedrijfsleven John Ruggie2, dat bedrijven eerst maximaal hun invloed moeten aanwenden om de schending van mensenrechten bij een leverancier ongedaan te maken alvorens de relatie te verbreken?
Wij kunnen ons goed vinden in de visie van de Speciale Vertegenwoordiger dat bedrijven verantwoordelijkheden hebben om mensenrechten te eerbiedigen. Als bedrijven betrokken raken bij een mensenrechtenschending in een zakelijke relatie, dan zou een bedrijf moeten bezien hoe het vanuit de relatie invloed kan uitoefenen om de schending te beëindigen en de schade te herstellen. Beëindiging van de relatie -waartoe overigens geen verplichting bestaat- kan aan de orde zijn als een verbetertraject niet heeft gebaat. Het is aan het bedrijf deze inschatting te maken.
Welke conclusies verbindt u aan berichten dat het bedrijf KPR Mills is gecertificeerd door Social Accountability 8 000, maar dat de grootscheepse schending van arbeidsrechten bij dit bedrijf blijkbaar gewoon door gaat? Zou een kritischer toetsing van dit door «inspecties» gewenst zijn? Zo ja, welke gevolgen zou dit kunnen hebben voor het Nederlandse beleid op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Het certificaat SA8000 wordt uitgegeven onder de vlag van het multistakeholder initiatief Social Accountability International (SAI). SAI heeft ervoor gekozen om te werken met de private Social Accountability Accreditation Service (SAAS), die onder meer Social Accountability 8 000 accrediteert. Certificaten uitgegeven door organisaties in de private sector, zoals het certificaat SA8000, zijn bedoeld om afnemers te informeren over relevante aspecten van de bedrijfsvoering van de leverancier. De acceptatie van deze certificaten onder het toezicht van SAAS vloeit voort uit een acceptatie van dit systeem door de belanghebbende partijen en derhalve ook uit een zelfreinigend vermogen binnen dat systeem. Dit betekent dat de bij SAI aangesloten stakeholders en belanghebbende partijen het SAAS aan kunnen spreken op zaken die de SA8000 accreditatie betreffen. Wij zien hierbij geen rol voor de overheid.
Bent u bereid met C&A en H&M in gesprek te gaan over hun verantwoordelijkheid om zich maximaal in te zetten voor verbetering van de situatie bij KPR Mills, wat bovendien in lijn is met de door de bedrijven zelf opgestelde gedragscodes?
Zoals bekend hecht de Nederlandse regering sterk aan de naleving door Nederlandse bedrijven in het buitenland van de normen zoals vastgelegd in de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. De nieuwsberichten vormden aanleiding om in gesprek te gaan met de genoemde bedrijven C&A en H&M. Uit gesprekken met deze bedrijven is ons gebleken dat zij zich inzetten om goede arbeidsomstandigheden bij hun Indiase toeleveranciers te bewerkstelligen. Hierbij betrekken zij een brede groep belanghebbenden, waaronder lokale NGO’s en brancheorganisaties en de Indiase overheid.
C&A heeft aangegeven, in tegenstelling tot de indruk die in het genoemde artikel wordt gewekt, geen contractuele relatie met KPR Mills te hebben. Tot 2007 heeft C&A wel met KPR Mills samengewerkt, maar volgens C&A is deze relatie verbroken toen bleek dat KPR Mills onvoldoende medewerking wilde geven aan gezamenlijke verbetertrajecten van de arbeidsomstandigheden. Medio 2010 ontving C&A het verzoek van een Duitse tussenpersoon om het Indiase bedrijf Quantum Knits toe te voegen aan hun lijst van leveranciers. Bij nader onderzoek door C&A bleek Quantum Knits een dochter te zijn van KPR Mills. Daarop heeft C&A de tussenpersoon laten weten samenwerking met Quantum Knits niet goed te keuren. De tussenpersoon had echter alvast een technisch evaluatieproces in gang gezet en zogeheten «colour and size samples» aangevraagd. Deze monsters zijn geproduceerd in KPR Mills en de Volkskrant journalist heeft waarschijnlijk een voorbeeld hiervan gezien tijdens haar bezoek aan KPR Mills. Er is volgens C&A echter geen sprake geweest van een opdracht of order.
H&M heeft aangegeven in het verleden negatieve ervaringen met KPR Mills te hebben gehad en heeft naar aanleiding daarvan geen zakelijke relatie. Echter, medio 2010 heeft Quantum Knits, dochterbedrijf van KPR Mills, H&M benaderd en daarbij aangegeven te kunnen voldoen aan de gedragscode van H&M. Na controle bleek er volgens H&M geen reden te zijn om niet samen te werken met Quantum Knits en is een eerste testorder geplaatst. De artikelen over de slechte arbeidsomstandigheden in KPR Mills waren voor H&M een belangrijk signaal om een diepgaander onderzoek uit te voeren naar de mate waarin Quantum knits, als dochter van KPR Mills, zich aan de H&M gedragscode houdt en aan te dringen bij KPR Mills op gezamenlijke verbetertrajecten. H&M stuurde volgens eigen zeggen hierbij aan op breed gedragen initiatieven in dialoog met het management van KPR Mills, de werkneemsters en lokale NGOs. Het management van KPR Mills bleek echter niet bereid om voldoende informatie te delen en samen te werken, waardoor de vertrouwensrelatie tussen beide dermate werd aangetast dat beide kanten zich genoodzaakt zagen om de relatie op te zeggen.
Gegeven de relatie tussen KPR Mills en beide bedrijven en de gerapporteerde inspanningen, hebben laatstgenoemden naar onze mening met de nodige inzet getracht hun invloed bij de leverancier aan te wenden om de situatie te verbeteren. Daarnaast werken beide bedrijven aan verbeteringen in de arbeidsomstandigheden in de textielsector in zuid India. Voorbeelden hiervan zijn de structurele samenwerking van C&A met Terre des Hommes, de actieve rol van H&M in de Brands Ethical Working Group gericht op dialoog en acties om arbeidsomstandigheden te verbeteren, verschillende trainingprojecten en overleg met de Apparel Export Promotion Council over arbeidsomstandigheden in de Indiase textielindustrie.
Geeft de Nederlandse overheid steun of verleent zij diensten aan C&A en H&M? Zo ja, bent u bereid om toe te zien op de inzet om de situatie bij de leveranciers te verbeteren?
De overheid geeft geen subsidies en verleent geen diensten aan C&A en H&M op basis waarvan zij in de positie is om toe te zien op het MVO -beleid van genoemde bedrijven.
Wordt de door uw kabinet aan de Kamer toegezegde lijst van risicoproducten en risicolanden al in de praktijk toegepast? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke ervaringen zijn hiermee opgedaan?
Bij vergelijking van het rapport van het Amerikaanse International Labour Affairs Bureau (ILAB) met invoerstatistieken van het CBS is gebleken dat het rapport niet simpelweg kan worden gelezen als een lijst van landen en producten waarin de kans op kinder- of dwangarbeid relatief groot is. Het brengt internationale documenten over kinderarbeid en dwangarbeid bijeen, ingedeeld naar landen en sectoren.
Dit neemt niet weg dat het product/land -overzicht van het rapport, vooral in samenhang met een andere jaarlijks ILAB-rapport, de zogenaamde «Findings on the Worst Forms of Child Labour» 3, wel nuttig kan zijn vanwege de uitgebreide referenties daarin, onder meer naar programma's van lokale overheden en NGO’s voor aanpak van kinderarbeid waar bedrijven bij kunnen aansluiten. Daarbij moet wel rekening gehouden worden met de zeer brede indeling in de land- en productcategorieën die niet vergelijkbaar is met de veel productspecifiekere indeling van de CBS statistieken. Zoals ook de opstellers van het Amerikaanse rapport aangeven, is het door incompleetheid van gerapporteerde informatie lastig om het relatieve risico op kinderarbeid in de categorieën vast te stellen4. Over gebruik van het ILAB rapport geeft de U.S. Secretary of Labour in haar voorwoord het volgende aan: «It is my strong hope that consumers, firms, governments, labor unions and other stakeholders will use this information to translate their economic power into a force for good that ultimately will eliminate exploitive child labor and forced labor.»5Vanwege de omvang van de investeringen in het Amerikaanse onderzoek en de toepasbaarheid van het rapport voor de Nederlandse context ligt het niet in de bedoeling om als Nederlandse overheid een vergelijkbare uitgebreide databank te onderhouden. Nederland pleit evenwel voor het opzetten van een centrale informatiebron voor kinderarbeid door de Europese Commissie die relevant en bruikbaar is voor Europese bedrijven, in goede samenwerking met het Amerikaanse ILAB. In de conclusies van de Europese Raad van 14 juli 2010 is hierover een eerste aanzet opgenomen6.
Het rapport van het Amerikaanse International Labour Affairs Bureau (ILAB) met landenprofielen en een uitgebreide literatuurbeschrijving is beschikbaar gesteld via de internetsite van de Rijksoverheid, het Agentschap NL in aansluiting op de bestaande landentoolkits MVO7 en via de OESO Richtlijnen navigator site8. De Nederlandse ambassades en consulaten-generaal zijn gewezen op de gebruikswaarde van het Amerikaanse rapport als informatiebron over de situatie ten aanzien van kinderarbeid in het betreffende land.
Ziet u mogelijkheden om deze lijst aan te vullen met de kledingindustriesector? Ziet u mogelijkheden om de risicolijst in de nabije toekomst aan te vullen met alle fundamentele arbeidsrechten, naast uitsluiting van kinderarbeid?
De kledingindustriesector komt al voor op de lijst van het Amerikaanse International Labour Affairs Bureau. De Amerikaanse wetgeving waaronder ILAB deze twee rapporten publiceert, betreft uitsluitend kinderarbeid en gedwongen arbeid. De International Labour Organisation vormt hiernaast de aangewezen internationale informatiebron voor de naleving van alle fundamentele arbeidsrechten.
Bent u bereid met de Nederlandse kledingbranche in gesprek te gaan over hun verantwoordelijkheid voor het naleven van mensen- en arbeidsrechten in «risicolanden» als India, Bangladesh en China?
De Nederlandse overheid spreekt regelmatig met de brancheorganisaties uit de textielsector over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen in de internationale keten. De sector geeft aan zich bewust te zijn van zijn verantwoordelijkheden en beseft het belang van transparantie en de noodzaak om waar mogelijk bij te dragen aan verbeteringen in de arbeidsomstandigheden bij de toeleveranciers. Tegelijkertijd geeft de sector aan dat de specifieke invulling van deze verantwoordelijkheid een continu verbeterproces is en dat garanties op het zich niet voordoen van onvolkomenheden in de keten niet kunnen worden gegeven. De brancheorganisaties hebben aangegeven graag het reguliere contact met de overheid hierover voort te zetten en waar mogelijk samen te werken. Wij zijn bereid hierop in te gaan.
In dit kader vinden wij het raamwerk van de Speciale Vertegenwoordiger van de Verenigde Naties voor Mensenrechten en het Bedrijfsleven (John Ruggie) een goede referentie voor internationaal opererende bedrijven. Hij stelt dat bedrijven een verantwoordelijkheid hebben om de mensenrechten te respecteren en de risico’s in de handelsketen te onderzoeken en het bedrijfsproces zo in te richten dat deze risico’s verminderen. In dit licht heeft John Ruggie in zijn rapport van augustus 2010 aangegeven dat bedrijven meer invloed in de handelsketen hebben, indien zij samen met andere bedrijven invloed op de toeleverancier proberen uit te oefenen. Dit is een optie die de textielsector verder kan exploreren.
Bent u van mening dat bedrijven die in landen opereren waar het risico op schending van mensen- en arbeidsrechten groot is, zouden moeten rapporteren over hoe zij het mogelijk schenden van mensenrechten vermijden en bestrijden?
In het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen verwachten wij van bedrijven dat zij transparant zijn over de wijze waarop zij de schending van mensen- en arbeidsrechten zoveel mogelijk voorkomen.
Zijn de regelmatig verschijnende rapporten over schending van arbeidsrechten in India met betrokkenheid van Nederlandse bedrijven voor de regering een reden deze ook in het kader van het Nederlandse MVO-diplomatie met India te bespreken en zo mogelijk samen aan oplossingen te werken?
Maatschappelijk verantwoord ondernemen is een belangrijk aandachtpunt in de economische samenwerking met India en van de ambassade in New Delhi. Zo initieert de ambassade bijeenkomsten voor Nederlandse en Indiase bedrijven, werkgevers- en werknemersorganisaties en lokale maatschappelijke organisaties en stimuleert de ambassade het bedrijfsleven om zelfstandig het thema MVO op te pakken. Tijdens economische missies wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan MVO, onder meer tijdens informatiebijeenkomsten en door het laten zien van goede voorbeelden van bedrijven.
Met het Indiase ministerie van Corporate Affairs wordt gewerkt aan een intentieverklaring voor samenwerking op het gebied van «Corporate Governance en Corporate Social Responsibility». Deze MVO-samenwerking zal zich richten op het ondersteunen van bedrijven om hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen binnen de zakelijke relaties tussen India en Nederland door middel van uitwisseling van expertise en ervaringen. De manier waarop MVO gerelateerde zaken kunnen worden opgepakt binnen deze samenwerking zal afhangen van de verschillende betrokkenen, zoals het Nederlandse en Indiase bedrijfsleven, de Indiase overheid en maatschappelijke organisaties.
Inadequaat handelen door de Centrale Autoriteit bij een kinderontvoeringszaak |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Jongen 11 jaar ontvoerd door biologische moeder»?1
Ja.
Kunt u verklaren waarom de autoriteiten er niet in geslaagd zijn de moeder, van wie de voogdij over haar 11-jarige kind was afgenomen, aan te houden in het buitenland, terwijl er een internationale opsporingsmelding was? Klopt het dat de Nederlandse Centrale Autoriteit (CA) meer dan een week nodig heeft gehad om de benodigde informatie naar de CA in Frankrijk en Portugal te versturen, waardoor de moeder veel tijd heeft gehad het kind mee te nemen buiten de Europese Unie (EU)?
Ik kan uw Kamer om privacyredenen niet volledig informeren over individuele zaken. Ik kan u wel verzekeren dat de Centrale autoriteit (CA) alles heeft gedaan wat in haar mogelijkheden lag.
Op 6 augustus 2010 is de jongen meegenomen door zijn moeder, toen hij met zijn pleeggezin in Frankrijk verbleef. Op dezelfde dag is de CA benaderd in verband met deze kinderontvoering, mogelijk naar Portugal. Op maandag 9 augustus 2010 zijn de stukken door de CA ontvangen. Deze zaak is vervolgens volgens het gebruikelijke stramien behandeld: eerst de intake (wordt voldaan aan de criteria van het Haags Kinderontvoeringsverdrag?) en het (met spoed) laten vertalen van de stukken. Op 12 augustus werd het de CA bekend dat de moeder het kind vanuit Portugal wel eens zou kunnen meenemen naar Angola. De CA heeft daarop onmiddellijk de centrale autoriteit van Portugal benaderd en de toen al vertaalde rechterlijke uitspraak doorgestuurd per mail en per fax, alsmede nagebeld en de ontvangst ervan in een telefoongesprek met de Portugese centrale autoriteit bevestigd gekregen. In het telefoongesprek is uitdrukkelijk en dringend aandacht gevraagd voor een vluchtrisico van de moeder met kind naar een derde land. Op deze dag zelf nog heeft de Portugese centrale autoriteit aan de CA bericht dat zij de bevoegde rechtbank over deze zaak heeft geïnformeerd en heeft gevraagd maatregelen te treffen aangaande het vluchtgevaar. In Portugal is de (onderzoeks)rechter verantwoordelijk voor het uitzetten van opsporingsbevelen in het kader van het lokaliseren van het kind.
De Franse politie heeft de jongen en zijn moeder internationaal gesignaleerd. Ten behoeve van een snelle signalering heeft de CA nog bemiddeld tussen de behandelende KLPD- attaché te Parijs en BJZ.
Kunt u daarnaast verklaren waarom de moeder niet is aangehouden, ondanks het optreden van de pleegouders, een recherchebureau en Bureau Jeugdzorg Groningen waardoor zij in Portugal gelokaliseerd kon worden? Was de Nederlandse CA op de hoogte van het feit dat er geen opsporingsbevel op de moeder was gezet en na inschakelen van het recherchebureau pas werd ontdekt? Had door eerder en adequaat optreden de vlucht buiten de EU kunnen worden voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het bericht van Stichting cases Without A Tra (cWAT), dat er een hoge werkdruk heerst bij de CA en dat er een wachtlijst is van 96 zaken? Zo ja, welke vertraging wordt in kinderontvoeringszaken gemiddeld opgelopen?
Hier is kennelijk sprake van een misverstand. Er bestaat geen wachtlijst. Elke zaak is spoedeisend en wordt opgepakt. Wat betreft de «handelingssnelheid» is van belang dat de CA bij een kinderontvoering naar het buitenland sterk afhankelijk is van de procedures en actiebereidheid in andere landen. Graag verwijs ik terzake naar het antwoord op de vragen 2 en 3.
Indien het bericht van Stichting cWAT klopt, bent u bereid de wachtlijst zo snel mogelijk weg te werken en in het vervolg de handelingssnelheid in dergelijke zaken sterk te verbeteren?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bovendien bereid alles in het werk te stellen om de in het bericht genoemde 11-jarige jongen op te sporen en terug naar Nederland te halen? Zo ja, welke acties gaat u daartoe ondernemen?
Ja. De CA doet alles wat in haar mogelijkheden ligt.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden, gezien de situatie van de ontvoerde jongen?
Tot mijn spijt heeft de beantwoording langer op zich laten wachten dan in de bedoeling lag. Uit de vertraging in de beantwoording kan er absoluut niet worden afgeleid dat de zaak in kwestie geen prioriteit zou hebben bij de CA.
Strafzaak tegen een journalist |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Kent u het bericht «Wilders deed geen aangifte tegen Brussen»?1
Ja.
Klopt het dat het Openbaar Ministerie (OM) niet op basis van de aanklacht van de heer Wilders, maar zelfstandig is overgegaan tot het sommeren van het verwijderen van het gewraakte bericht en het verhoren van de genoemde journalist? Zo ja, deelt u de mening dat de indruk die het OM in haar persbericht wekte namelijk dat zij handelde op basis van een aanklacht van de heer Wilders, ongelukkig en misleidend is? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1 van het lid Van der Ham van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 65).
Bent u tevens bekend met het bericht «Maar wie is @ dan?»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de analyse van de geciteerde hoogleraar strafrecht dat het de rechterlijke macht en het OM ontbreekt aan duidelijk inzicht in de normen rondom het gebruik van nieuwe media? Deelt u de mening dat er behoefte is aan specialisatie, met name bij uitingsdelicten en privacy-inbreuken? Zo ja, welke maatregelen neemt u om deze nodige kennis bij de rechterlijke macht en het OM te versterken? Zo nee, waarom niet?
Onbekend is welke analyse ten grondslag ligt aan de uitspraak van de in het artikel in de Pers van 3 september 2010 geciteerde hoogleraar. Ik heb kennisgenomen van diens mening dat de normen op internet vrij onbekend zouden zijn bij magistraten. De Nederlandse strafwetgeving is ook van toepassing op het gebruik van internet. Daar komt bij dat de gebruiksregels (inclusief de grenzen van de uitingsvrijheid) en het modereergedrag per weblog, forum of chatroom sterk kunnen verschillen. De vraag of specifieke gedragingen strafbaar zijn, zal steeds moeten worden bezien tegen de achtergrond van het geldend recht, de gebruikersvoorwaarden van het individuele communicatiemedium, de mate waarin uitingen openbaar zijn en hetgeen in de maatschappij als onbetamelijk wordt ervaren.
Het OM werkt aan het verbeteren van het inzicht en de kennis van het gebruik van nieuwe media. Het gebruik van nieuwe media leidt in dat verband voortdurend tot rechtsvragen, die door het OM ter beoordeling aan de rechter kunnen worden voorgelegd. Het is aan de rechter om waar nodig het normenkader verder in te vullen. De onderhavige materie kwalificeert volgens de Raad voor de Rechtspraak (RvdR) niet als specialistisch of bijzonder ingewikkeld waardoor naar mening van de RvdR specialisatie, met name bij uitingsdelicten en privacy-inbreuken, niet nodig is.
Een uitspraak over de PVV door een politiechef |
|
Geert Wilders (PVV), Hero Brinkman (PVV) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Twitterende politiechef op vingers getikt»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een politiechef, die twittert dat de PVV fascistisch is, op staande voet ontslagen had moeten worden? Zo nee, waarom niet?
In een door mij opgevraagd ambtsbericht heeft de korpsbeheerder, als werkgever van betrokkene, mij terecht kenbaar gemaakt dat hij de uitlating onhandig en ongelukkig vindt en dat betrokkene, door hem op haar gedrag aangesproken, die conclusie heeft onderschreven. Een rechtspositionele maatregel als ontslag acht de korpsbeheerder echter in deze zaak disproportioneel. Hoewel ik in deze kwestie niet de werkgeversrol vervul, begrijp ik de overwegingen van de korpsbeheerder.
Waarom heeft de betreffende korpschef slechts een reprimande gekregen en is zij niet ontslagen?
De korpsbeheerder heeft de betreffende districtschef onmiddellijk aangesproken op haar gedrag waarbij direct en adequaat handelen voorop stond. Zie verder antwoord 2.
Bent u bereid alsnog te bevorderen dat betrokkene ontslagen wordt? Zo nee, waarom niet?
Nee, daartoe zie ik geen aanleiding. Zie verder antwoord 2.
De weigering door Kenia om de Soedanese president Al-Bashir op te pakken |
|
Ewout Irrgang , Mariko Peters (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is volgens u de reden dat Kenia de Soedanese president Al-Bashir uitnodigde voor de feestelijkheden van 27 augustus rondom de nieuwe grondwet en besloot om hem niet op te pakken voor uitlevering aan het Internationale Strafhof, het ICC?1
Het Keniaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft verklaard dat Kenia bereid is samen te werken met het ICC, maar dat het ook verplicht is om het staande AU-beleid uit te voeren om Al-Bashir niet aan te houden. Volgens de verklaring zou Kenia voorts een legitiem en strategisch belang hebben bij de veiligheid en stabiliteit in de regio en zou Al-Bashirs arrestatie schadelijk zijn voor de inspanningen om in Soedan tot een duurzame vrede te komen. Overigens bestaat de indruk dat deze afweging ook binnen de Keniaanse regering omstreden is.
Heeft u er bij Kenia, dat partij is bij het Statuut van Rome en de hulp van het Hof inriep voor onderzoek naar misdaden in eigen land, op aangedrongen om Al-Bashir op te pakken conform het arrestatiebevel van het Hof? Zo nee, waarom niet? Bent u in dat geval alsnog bereid uw ongenoegen bij de Keniase autoriteiten kenbaar te maken?
Mede op aandringen van Nederland heeft de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie op 27 augustus direct een verklaring uitgegeven waarin zorg is uitgesproken over het feit dat Kenia Al-Bashir heeft ontvangen en waarin met kracht onderstreept is dat Kenia als verdragsstaat van het ICC de plicht heeft om personen aan te houden en over te dragen tegen wie het Internationaal Strafhof een arrestatiebevel heeft uitgevaardigd. Bovendien is de Nederlandse ambassadeur, evenals de andere EU ambassadeurs in Nairobi, op 27 augustus weggebleven bij een door de Keniaanse regering aangeboden officiële lunch op State House. In EU-verband is afgesproken dat de Keniaanse ambassadeurs in de hoofdsteden worden ontboden. Nederland heeft dit op 2 september jl. gedaan. De EU-delegatie in Nairobi heeft gedemarcheerd om de breed gedeelde zorg over de Keniaanse handelwijze nogmaals over te brengen.
Hoe beoordeelt u deze weigering door Kenia, terwijl de Keniase autoriteiten tijdens de herzieningsconferentie van het Statuut van Rome in Kampala (juni jl.) alle medewerking aan het ICC toezegden?
Ik ben zeer bezorgd en teleurgesteld over de Keniaanse handelwijze.
Hoe oordeelt u erover, dat Al-Bashir vrijelijk naar andere ICC-statenpartijen kan afreizen, zoals onlangs ook in Tjaad, zonder dat de autoriteiten van die landen hem oppakken?
Nederland draagt actief uit dat alle verdragsstaten van het ICC de plicht hebben om personen aan te houden en over te dragen tegen wie het Internationaal Strafhof een arrestatiebevel heeft uitgevaardigd. Nederland maakt zich ook in EU-verband sterk voor een duidelijke gezamenlijke lijn in dezen.
Bent u bereid, al dan niet in EU-verband, iedere keer dat bekend wordt dat Al-Bashir naar een ICC-statenpartij afreist, bij de autoriteiten van dat land aan te dringen op zijn arrestatie, danwel protest aan te tekenen tegen het uitblijven daarvan, opdat de aan het arrestatiebevel verbonden verdragsverplichtingen voor ICC-statenpartijen niet zonder consequenties blijven? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid elke keer dat Al-Bashir naar een ICC-verdragsstaat reist in EU-verband aan te dringen op een spoedige, eensgezinde en consequente reactie van de Hoge Vertegenwoordiger.
Internationale beslaglegging |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Weinig actie tegen bezit criminelen in buitenland»?1
Ja.
Welk gevolg heeft het feit dat 14 landen binnen de EU nog geen internationale beslaglegging hebben mogelijk gemaakt op de Nederlandse «Pluk-ze»-inkomsten?
De berichtgeving heeft betrekking op het Kaderbesluit 2006/783/JBZ («kaderbesluit confiscatiebeslissingen») en op het recente evaluatierapport van de Commissie over dit kaderbesluit (COM (2010) 428 definitief). Dit kaderbesluit ziet op de executiefase en regelt de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van onherroepelijke confiscatiebeslissingen. Daarbij kan de lidstaat waar de veroordeelde verblijft of een vermogensbestanddeel heeft, overgaan tot het executeren van een in het verzoekende land uitgesproken onherroepelijke confiscatiebeslissing.
De Europese Commissie constateert in haar recente evaluatierapport onder meer dat niet alle lidstaten het kaderbesluit confiscatiebeslissingen volledig hebben geïmplementeerd. In die gevallen moet voor het tenuitvoer laten leggen van onherroepelijke confiscatiebeslissingen gebruik worden gemaakt van klassieke rechtshulpverzoeken.
Heeft u uw collega’s , bijvoorbeeld in JBZ-verband, aangesproken op het gebrek aan regelgeving op dit punt in hun land en de gevolgen voor het aanpakken van (financiële) criminaliteit? Zo ja, op welk moment en wat was het resultaat daarvan? Zo nee, hoe en wanneer gaat u dit wel doen?
De Europese Commissie heeft op het gebied van het confisqueren van criminele winsten al aandacht gevraagd voor de wijze waarop en de mate waarin wetgevende instrumenten in de verschillende lidstaten zijn geïmplementeerd. Om die reden acht ik het niet aan mij om mijn collega’s in JBZ-verband hierop aan te spreken. In haar Mededeling «Misdaad mag niet lonen» (COM (2008) 766 definitief) heeft de Commissie geconstateerd dat de implementatie van de kaderbesluiten op het gebied van inbeslagneming (Kaderbesluit 2003/577/JBZ) en confiscatie (Kaderbesluiten 2005/212/JBZ en 2006/783/JBZ) in diverse lidstaten te wensen overlaat. In deze mededeling heeft de Commissie tevens aangegeven te bezien op welke wijze verzekerd kan worden dat de in deze kaderbesluiten neergelegde materie nader en sluitend kan worden geregeld. Nederland draagt daaraan bij, onder meer door de Nederlandse mogelijkheden voor beslaglegging onder de aandacht van de Commissie en de lidstaten te brengen.
Verder functioneert het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) onder gezag van de bevoegde officier van justitie te Leeuwarden, en in samenwerking met het Asset Recovery Office (ARO) van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM), als centrale autoriteit voor Nederland voor het toepassen van het kaderbesluit confiscatiebeslissingen. Het CJIB en het ARO investeren in (het opbouwen van) een nationaal en internationaal netwerk, waaronder met de lidstaten die dit kaderbesluit nog niet volledig geïmplementeerd hebben. Daarbij wisselen zij kennis en ervaring uit om elkaar te versterken in het effectief en efficiënt uitvoeren van het kaderbesluit confiscatiebeslissingen.
Welk(e) voorbehoud(en) hebben alle EU-landen, met uitzondering van Nederland, Ierland en Portugal, gemaakt om verzoeken tot inbeslagneming te kunnen weigeren? Kent u de redenen voor deze voorbehouden? In hoeverre zijn deze voorbehouden in lijn met de desbetreffende EU-richtlijnen?
De Europese Commissie constateert in haar recente evaluatierapport over het kaderbesluit confiscatiebeslissingen ook dat een aantal lidstaten bij de implementatie extra weigeringsgronden heeft opgenomen. Voor een overzicht van de aanvullende weigeringsgronden verwijs ik naar het evaluatierapport. De Europese Commissie geeft in haar evaluatie terecht aan dat lidstaten enkel die weigeringsgronden in hun nationale rechtsstelsels kunnen opnemen die deel uitmaken van het kaderbesluit. In zoverre zijn aanvullende weigeringsgronden, in zijn algemeenheid, niet in overeenstemming met het kaderbesluit.
Is het weinig gebruik maken van de mogelijkheid om buitenlandse bezittingen en inkomsten van criminelen in beslag te laten nemen ook het gevolg van onbekendheid met deze mogelijkheid? Zo ja, hoe gaat u bevorderen dat deze mogelijkheid binnen de EU beter bekend wordt?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel van de internationale verzoeken tot inbeslagname van Nederland aan andere EU-landen zijn niet gehonoreerd? Waarom zijn die verzoeken niet gehonoreerd? Om welk bedrag gaat het hier?
In drie door Nederland verstuurde zaken zijn de verzoeken geweigerd. Daarbij gaat het om een totaalbedrag van bijna € 54 000. Deze weigeringen zijn gebaseerd op het gegeven dat volgens het aangezochte land de persoon en/of het vermogen niet te traceren was/waren en executie niet mogelijk was.
Hoeveel internationale verzoeken tot inbeslagname worden er tot Nederland gericht en hoeveel daarvan worden niet gehonoreerd?
Tot nu toe heeft het CJIB op grond van het kaderbesluit confiscatiebeslissingen vier zaken ontvangen. Nederland heeft de erkenning en tenuitvoerlegging van één zaak daarvan geweigerd.
De Soedanese president Omar al-Bashir |
|
Magda Berndsen (D66), Alexander Pechtold (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Soedanese president Al-Bashir Kenia bezoekt in verband met de vernieuwde grondwet van Kenia?1
Ja.
Onderschrijft u de stelling dat Kenia, in verband met resolutie 1593 van de VN Veiligheidsraad en als ondertekenaar van het Statuut van Rome, president Al-Bashir moet arresteren vanwege het arrestatiebevel dat het Internationaal Strafhof (ICC) heeft uitgevaardigd?
Ja.
Welke stappen heeft de Nederlandse regering ondernomen in zowel bilateraal als EU-verband en richting de VN Veiligheidsraad, die deze zaak naar het ICC heeft verwezen, toen president Al-Bashir een bezoek bracht aan Tsjaad, tevens een statenpartij van het Internationale Strafhof? Bent u tevreden met louter een EU-verklaring in dit geval?
Zodra duidelijk was dat president Al-Bashir naar Tsjaad afreisde, heeft Nederland in EU-verband onmiddellijk aangedrongen op het uitgeven van een verklaring door Hoge Vertegenwoordiger Ashton en een EU-demarche bij de autoriteiten van Tsjaad. Bovendien heeft Nederland door middel van een verklaring op dezelfde dag Tsjaad opgeroepen Al-Bashir aan te houden en over te leveren aan het ICC.
Heeft u in de aanloop naar deze bijeenkomst uw ernstige zorgen uitgesproken over deze uitnodiging tegenover de ambassadeur van Kenia in Nederland? Zo nee, waarom niet? Bent u in dat geval alsnog van plan de ambassadeur aan te spreken?
Op 2 september 2010 is met de Keniaanse ambassadeur het Nederlandse ongenoegen gedeeld over het onverwachte verschijnen van president Omar al-Bashir tijdens de grondwetceremonie op 27 augustus 2010. Kenia is opgeroepen zijn verplichtingen t.a.v. het ICC na te komen.
Welke instructies heeft de Nederlandse vertegenwoordiging in Kenia ontvangen?
De Nederlandse ambassadeur is evenals alle andere EU-ambassadeurs verzocht weg te blijven bij een door de Keniaanse regering aangeboden officiële lunch op State House. Daarnaast gaf Hoge Vertegenwoordiger Ashton mede op Nederlands aandringen een verklaring uit waarin zij haar teleurstelling uitspreekt over Al-Bashirs aanwezigheid en waarin Kenia als ICC-verdragsstaat wordt herinnerd aan de plicht om uitvoering te geven aan de arrestatiebevelen. Nadien heeft de EU in Nairobi bovendien nog gedemarcheerd om het breed gedeelde ongenoegen over de Keniaanse handelwijze kenbaar te maken aan de autoriteiten.
Deelt u de mening dat het uitnodigen van Al-Bashir en zijn ontvangst door een minister uit de regering van de Keniase president Mwai Kibaki de suggestie wekken dat Kenia zich dubbelzinnig opstelt tegenover het Statuut van Rome, vooral nu Kenia zelf een zaak heeft lopen bij datzelfde Internationale Strafhof?
Ja.
Welke concrete handelingen zult u verrichten, in multilateraal en bilateraal verband, om ervoor te zorgen dat Kenia zich houdt aan de internationale rechtsregels in het algemeen en het Statuut van Rome in het bijzonder?
Ik ben bereid elke keer dat Al-Bashir naar een ICC-verdragsstaat reist in EU-verband aan te dringen op een spoedige, eensgezinde en consequente reactie van de Hoge Vertegenwoordiger. Ten aanzien van Kenia span ik mij actief in om uit te dragen dat Kenia als verdragsstaat de plicht heeft om personen tegen wie het Internationaal Strafhof een aanhoudingsbevel heeft uitgevaardigd, aan te houden en over te dragen. Nederland bevordert dat in EU-verband druk wordt uitgeoefend om Kenia te bewegen tot een andere opstelling. Nederland ondersteunt de rol van Kofi Annan, die als bemiddelaar nauw betrokken is bij het Keniaanse vredesproces, waarin ook het ICC een rol speelt bij pogingen de ernstige straffeloosheid in Kenia te beëindigen. De ontwikkeling van de rechtsstaat en het bestrijden van straffeloosheid zijn een hoofddoel van de Nederlandse bilaterale inzet in Kenia. Nederland ondersteunt daartoe onder meer het Kenia-programma van het International Centre for Transitional Justice. Dat programma richt zich op beleidsbeïnvloeding en publieksinformatie over thema’s die ook het ICC betreffen. Ook steunt Nederland mensenrechtenorganisaties die zich inzetten voor berechting van daders en de rechten van slachtoffers via het ICC.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is dat de EU een beleid ontwikkelt om tot consequente reacties te komen in vergelijkbare gevallen, zodat bijvoorbeeld de ambassadeurs ter plaatse systematisch kunnen handelen?
Ja, Nederland zet zich in EU-verband voortdurend in om te komen tot een eengezind en consequent EU-beleid.
Transacties in fraudezaken |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Wat zijn, in het algemeen, uw beweegredenen om in te stemmen met schikkingen bij grootschalige fraude waarmee vervolging wordt ontlopen?
Er kunnen verschillende redenen voor het Openbaar Ministerie (OM) zijn om een verdachte een transactie aan te bieden. Steeds zal van geval tot geval worden bezien of hiertoe aanleiding bestaat. Hoge transacties dienen op grond van de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties (Stcrt. 2008, nr. 321) ter instemming aan de Minister van Justitie te worden voorgelegd.
De redenen voor het aanbieden van een hoge transactie kunnen gelegen zijn in een combinatie van de volgende factoren:
Ik stem ermee in om een transactie aan te bieden, indien ik van mening ben dat het aanbieden van de transactie, op basis van bovenstaande overwegingen voorbereid door het OM, een doelmatige afdoening vormt van (een deel van) een strafzaak en indien daarmee – bijvoorbeeld in combinatie van het dagvaarden van hoofdverdachten – een effectieve en passende strafrechtelijke reactie wordt gegeven op hetgeen zich heeft voorgedaan.
Waarom heeft het Openbaar Ministerie (OM) in de fraudezaak rondom woningcorporatie Rochdale transacties aangeboden aan Multi Corporation en twee van haar bestuurders?1 Wanneer precies heeft u hiervoor toestemming verleend?
Ik heb op 22 augustus jongstleden ingestemd met het aanbieden van de transactie. De redenen voor het OM om te transigeren zijn op 25 augustus jongstleden in een persbericht door het OM bekend gemaakt:
Het strafrechtelijk onderzoek naar de ex-directeur van de Amsterdamse woningcorporatie Rochdale loopt nog.
Hoe kan de Kamer haar controlerende taak uitoefenen wanneer schikkingen als deze door u worden goedgekeurd en de Kamer vervolgens voor voldongen feiten staat, zoals ook bleek in het debat van 30 juni 2010 over het niet vervolgen van verdachten in de Klimopzaak? Bent u bereid uitvoerig verantwoording af te leggen over de reeds bereikte schikkingen in grote fraudezaken, de overwegingen die een rol spelen, de procedure die hierin gevolgd wordt en de democratische controle hierop? Wilt u in uw antwoord betrekken het tot stand komen van uw instemmingsrecht bij dergelijke schikkingen en de achtergrond hiervan?
Uiteraard ben ik altijd bereid verantwoording af te leggen aan uw Kamer voor het gevoerde beleid. Daarbij dient evenwel rekening te worden gehouden met de situatie dat hoge transacties vaak in nauw verband staan met of deel uitmaken van strafzaken die nog onder de rechter zijn. Deze zaken dienen in onderlinge samenhang te worden bezien.
Dat het College van procureurs-generaal bepaalde transacties aan mij voorlegt, is verankerd in de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties. Deze aanwijzing is tot stand gekomen nadat de toenmalige Minister van Justitie op 26 november 2001 per brief in reactie op de motie nummer 2001/2002 28 093, nr. 5 aan uw Kamer heeft laten weten de toenmalige Aanwijzing hoge transacties in misdrijfzaken aan te passen.
De basis voor het verlenen van mijn instemming is gelegen in de aanwijzingsbevoegdheid van de Minister van Justitie (art. 127 Wet op de rechterlijke organisatie).
Hoe beoordeelt u het feit dat vermogende verdachten blijkbaar hun strafzaak kunnen afkopen? Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat verdachten van fraude door het treffen van een schikking feitelijk onbestraft blijven? Kunt u zich voorstellen dat dit door burgers wordt gezien als een vorm van klassenjustitie en dat hiermee het vertrouwen in de rechtstaat wordt aangetast? Welke maatregelen gaat u nemen om dit te voorkomen? Bent u bereid de OM beleidsregels hiertoe aan te scherpen? Zo nee, waarom niet?
Van klassenjustitie is geen enkele sprake. Voor verlies van vertrouwen in de rechtsstaat, of maatregelen zoals in de vraag voorgesteld, bestaat ook geen enkele aanleiding. Betrokkenen betalen hoge bedragen, feiten worden openbaar gemaakt via persberichten, de feiten worden geregistreerd in de justitiële documentatie en aan transacties kunnen voorwaarden worden gesteld (waaronder het ondergaan van taakstraffen). Ik verwijs verder naar hetgeen ik hierover tijdens het spoeddebat over de schikkingen in vastgoedfraudezaken op 30 juni jongstleden reeds naar voren heb gebracht.
Is de capaciteit van het OM en de rechterlijke macht in Nederland toereikend om in grootschalige fraudezaken verdachten te vervolgen en te berechten? Zo nee, hoe groot zijn de tekorten?
De capaciteit van het OM, de ZM en de opsporingsdiensten behoeft aan een doelmatige en passende afdoening van grote fraudezaken niet in de weg te staan. Ik verwijs hieromtrent naar het antwoord op de vragen 1, 4 en 6.
Wat vindt u van het voorstel om in grootschalige fraudeonderzoeken verdachten van grote fraude altijd te vervolgen en nooit een schikking aan te bieden waarmee strafrechtelijke vervolging en berechting wordt voorkomen? Bent u bereid voortaan geen goedkeuring meer te verlenen aan schikkingen met grote fraudeurs waarmee zij strafrechtelijke vervolging en berechting ontlopen? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties geldt het uitgangspunt: niet transigeren in dergelijke zaken (maar voorleggen aan de rechter), tenzij daar een zeer goede reden voor is. Transigeren is een van de wettelijke mogelijkheden om een strafzaak af te doen en er kunnen heel goede redenen zijn om (hoge) transacties aan te bieden (zie het antwoord op vraag). Ik acht het onwenselijk en onnodig bepaalde categorieën strafzaken daarvan uit te sluiten. De beslissing om te transigeren dient weloverwogen en op basis van zeer sterke argumenten te worden genomen. Om die reden bevat de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties ook een zware besluitvormingsprocedure waarbij – indien de transactie aan de daartoe gestelde voorwaarden voldoet – de hoofdofficier van justitie, College van procureurs-generaal en de Minister van Justitie worden betrokken. Transigeren kan in bepaalde gevallen – al dan niet in samenhang met het vervolgen van andere verdachten – een doelmatige en effectieve manier zijn om te reageren op een gepleegd strafbaar feit, waarbij ook aan de belangen van slachtoffers sneller tegemoet kan worden gekomen dan bij berechting. In dergelijke gevallen dient dan ook de mogelijkheid te blijven bestaan deze afdoeningsmodaliteit te kiezen.
Het vervolg van de antidiscriminatiecampagne |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
In hoeverre klopt het dat de antidiscriminatiecampagne «Moet je je eigen ik verstoppen om geaccepteerd te worden?» dit najaar een vervolg krijgt?1
Dat klopt. De campagne is inmiddels van start gegaan en zal tot 26 september voortduren.
Op welke wijze wordt in de campagne duidelijk gemaakt dat niet slechts allochtonen, vrouwen en gehandicapten te maken krijgen met discriminatie?
De antidiscriminatiecampagne is breed opgezet en betreft onder andere Postbus 51 tv-commercials en radiospotjes, een website, advertenties in dagbladen, een special in de Metro-krant en webbanners. De campagne is gericht op alle burgers in Nederland.
De achtergrond van deze campagne is de boodschap dat iedereen die in Nederland woont recht heeft op bescherming tegen discriminatie en dat niemand vanwege irrelevante kenmerken mag worden uitgesloten. Dit geldt bijvoorbeeld voor zowel autochtonen als allochtonen, voor vrouwen en mannen, gelovigen en niet-gelovigen, mensen met een lichte of donkere huidskleur, hetero- en homoseksueel. Dit is in de campagne verwoord als dat «niemand zijn eigen ik dient te verstoppen om geaccepteerd te worden».
In de campagne-uitingen wordt dit uiteengezet vanuit de voorbeelden van de meest voorkomende discriminatiegronden. In het geval van de tv-commercial bijvoorbeeld zijn dat niet alleen de gronden ras, geslacht en handicap maar ook de gronden seksuele gerichtheid, religie en leeftijd. In de nieuwe uitingen van deze campagne zoals de videotestimonials op de website discriminatie.nl en in de discriminatiespecial in de Metro-krant van 6 september jl. wordt eveneens aandacht besteed aan allerlei vormen van discriminatie. Het is niet mogelijk om in elke campagne-uiting uitputtend te zijn in de discriminatiegronden. De discriminatiegronden die echter aan bod komen, zijn representatief voor de gronden die niet genoemd worden.
De kernboodschap van alle campagne-uitingen is dat iedereen die discriminatie ervaart, op welke grond dan ook, wordt opgeroepen om discriminatie te melden. Deze boodschap wordt ook zo benadrukt op de campagnewebsite discriminatie.nl waar aandacht wordt besteed aan alle wettelijke discriminatiegronden. Op de website is er de mogelijkheid voor eenieder om welke vorm van (vermeende) discriminatie dan ook te melden bij een antidiscriminatiebureau in de buurt, hetzij via een digitaal formulier, hetzij via het landelijk telefoon(meld)nummer 0900- 2 354 354.
Hoe verhoudt de achterliggende campagnetekst «Want voor een baan is niet je geslacht belangrijk, maar je talent» zich tot het gevoerde beleid bij de politie om exclusief op zoek te gaan naar vrouwelijke en/of allochtone kandidaten?2
In mijn beantwoording op kamervragen betreffende de kwestie van de personeelsadvertentie van de politie Drenthe, Friesland en Groningen heb ik aangegeven dat kwaliteit centraal staat bij het werven van politiepersoneel en dat uitsluiting van een vacature op basis van bijvoorbeeld geslacht in strijd is met vigerende wetgeving.3 De campagnetekst is in lijn met deze beantwoording.
Wordt de antidiscriminatiecampagne 2010 op zodanige wijze aangepast dat ook aandacht wordt geschonken aan discriminatie (onder andere door de overheid) van andere groepen dan vrouwen, allochtonen en gehandicapten? Zo nee, waarom niet?
De antidiscriminatiecampagne is, zoals eerder aangegeven, gericht op alle burgers. In de campagne-uitingen, ook de nieuwe campagne-uitingen zoals de videotestimonals en de Metro-special, wordt aandacht besteed aan allerlei vormen van discriminatie en is er zeker aandacht voor de discriminatie van andere groepen dan welke door u zijn genoemd. Zie ook het antwoord op vraag 2.
De recente massale verkrachtingen van vrouwen in Oost-Congo |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Martijn van Dam (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Is het volgens uw informatie waar dat verkrachting in de regio Walikale in Oost-Congo helaas regelmatig voorkomt, maar dat dergelijke grootschalige en georganiseerde verkrachtingen, zoals eind juli hebben plaatsgevonden, ongebruikelijk zijn, zoals de NY Times optekent?1
Verkrachting komt helaas veelvuldig voor in het oosten van de Democratische Republiek Congo (DRC). Margot Wallström, de speciale vertegenwoordiger van de Secretaris-generaal van de VN voor seksueel geweld in conflictsituaties, noemde de DRC na haar bezoek aan het land in april van dit jaar de «rape capital of the world» en riep op tot maatregelen om een einde te maken aan de straffeloosheid bij seksueel geweld. Recente rapporten2 van internationale non-gouvernementele organisaties (NGOs) hebben de schaal van de problematiek in kaart gebracht en het gebruik van verkrachting als oorlogswapen gedocumenteerd.
Desalniettemin is de schaal en het schijnbaar weloverwogen karakter van de gebeurtenissen in het Walikale district in de provincie noord Kivu uitzonderlijk. Deze vormden dan ook aanleiding voor een spoedzitting van de VN Veiligheidsraad op 26 augustus waarin de aanvallen werden veroordeeld en werd opgeroepen tot de opsporing en berechting van de daders. De Veiligheidsraad ondersteunde het besluit van de Secretaris-generaal van de VN om Assistent Secretaris-generaal Atul Khare van het Departement voor Vredesoperaties naar het gebied te sturen voor nader onderzoek en om aanbevelingen te doen ter verbetering van de bescherming van burgers in het gebied. Ook heeft de Secretaris-generaal mevrouw Wallström de opdracht gegeven om de verdere respons van de VN ten aanzien van de getroffenen te coördineren.
Zijn er recent in het gebied meer incidenten geweest die erop kunnen wijzen dat grootschalige georganiseerde verkrachtingen als «wapen» worden ingezet in de strijd tussen het Congolese leger en rebellengroeperingen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het u bekend op basis waarvan de Verenigde Naties de Rwandese rebellengroep FDLR beschuldigen van het begaan van deze misdaden? Is sprake geweest van een onderzoek op basis waarvan de VN tot deze conclusie zijn gekomen?
Op basis van initiële onderzoeken in het getroffen gebied door een zogenaamd Joint Protection Team en een militaire onderzoeksmissie heeft MONUSCO geconcludeerd dat de gewapende groepering Forces Démocratiques de Libération du Rwanda (FDLR), in samenwerking met strijders van de May-May-Tsheka militie, verantwoordelijk moeten worden gehouden voor deze misdaden.
Zijn in dit gebied door Nederland (mede) gefinancierde activiteiten die moeten bijdragen aan het tegengaan van seksueel geweld of aan het opvangen van de slachtoffers? Zijn deze slachtoffers bereikbaar voor die initiatieven?
In de getroffen regio ondersteunt Nederland zelf geen specifieke projectactiviteiten. De Nederlandse ambassade financiert wel een project van de NGOs Heal Africa en de American Bar Association in de naburige provincie Maniema, waarmee de toegang tot rechtspraak voor slachtoffers van onder andere seksueel geweld wordt vergroot. De NGO Heal Africa is in noord Kivu betrokken bij het verlenen van psychosociale hulp en medische behandeling aan slachtoffers als gevolg van het recente seksuele geweld.
Daarnaast draagt Nederland bij aan het zogenaamde Pooled Fund, het gezamenlijke humanitaire noodhulpfonds voor de DRC (2009: € 11,5 mln.; 2010: 3,5 mln.). In 2009 is 8,3% van dit noodhulpfonds besteed aan activiteiten ter bescherming van burgers, waartoe ook projecten behoren gericht op de opvang van verkrachte vrouwen, hun medische behandeling en sociale en economische re-integratie. Concreet zijn hiermee in 2009 ruim 47 000 vrouwen medisch behandeld die slachtoffer waren geworden van seksueel geweld en zijn ruim 3 800 vrouwen geholpen hun leven weer op te pakken.
Tenslotte heeft Nederland USD 2,5 mln. bijgedragen aan de gemeenschappelijke VN-strategie voor de bestrijding van seksueel geweld. Deze strategie beoogt onder andere het Congolees leger en vredestroepen te trainen met als doel seksueel geweld te voorkomen, bescherming te bieden aan burgers en in het bijzonder aan vrouwen, en daders te vervolgen.
Wordt van Rwandese leden van de FDLR die willen terugkeren naar Rwanda en daar willen reïntegreren (via programma's die mede door Nederland worden gesteund), onderzocht of zij wellicht betrokken zijn geweest bij dergelijke misdaden?
De leden van de FDLR die willen terugkeren naar Rwanda zijn voornamelijk jongeren. Al deze FDLR repatriëringskandidaten worden geïnterviewd door teams van het Disarmament, Demobilization, Reintegration, Repatriation, and Resettlement (DDRRR) programma van MONUSCO. Aangezien seksueel geweld in de DRC echter niet systematisch wordt geregistreerd, onderzocht of vervolgd, valt op dit moment niet vast te stellen of een FDLR-kandidaat voor repatriëring zich schuldig heeft gemaakt aan dergelijke wandaden.
In hoeverre is het gebied in de regio Walikale onder controle van het Congolese leger, de FARDC?
De Walikale-regio is rijk aan grondstoffen. De FDLR, verschillende May-May groeperingen en het Congolese leger (FARDC) zijn alle actief in deze regio en beheersen delen van de lokale mijnbouw, waarbij controle over specifieke gebieden fluïde is. De militaire operatie Amani Leo, die over de afgelopen maanden werd uitgevoerd door de FARDC met ondersteuning van MONUSCO, heeft de FDLR in het oosten van het gebied onder druk gezet waardoor een verschuiving heeft plaatsgevonden van deze rebellengroep naar het westen in het district Walikale. Ruwweg heeft de FARDC de helft van de mijnbouw in het betreffende gebied in handen en de FDLR en May-May milities de andere helft. De FARDC laat zich daarbij niet zozeer in met het winnen van de delfstoffen zelf, maar houdt zich vooral bezig met de bewaking van de mijnen en de transporten.
MONUSCO ondersteunt de Congolese regering bij de inspanningen om de mijnbouw te reguleren en te controleren en daarmee legale mijnbouw te scheiden van de illegale exploitatie van grondstoffen. In de desbetreffende regio is tot op heden niet meer dan een eerste begin gemaakt met dit proces. Overheidsorganen die verantwoordelijk zijn voor toezicht en controle, waaronder de douane, het centrum voor mijnbouwcertificering en de provinciale mijnbouw afdeling, zijn formeel aanwezig maar hun functioneren is nog verre van transparant.
Kunt u een schatting maken van het deel van de mijnbouw in dit gebied dat wordt gecontroleerd door de FARDC en door rebellengroeperingen als de FDLR?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre bestaat er in dit gebied toezicht op de mijnbouw en controle op de grondstoffenstromen? Is er sprake van ontwikkeling daarin? Is er iets bekend van de arbeidsomstandigheden en de verdeling van inkomsten van mijnen die door (divisies van) de FARDC gecontroleerd worden?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waar dat een basis van de VN-vredesmacht MONUC op iets meer dan 30 km afstand ligt van de dorpjes waar de bewuste aanval heeft plaatsgevonden?
MONUSCO heeft een militaire basis in het plaatsje Kibua op iets meer dan 30 km van de dorpen waar de bewuste aanval heeft plaatsgevonden. MONUSCO heeft een compagnie Indiase VN-militairen ter plaatse. Deze compagnie dient een uitgestrekt gebied te bestrijken dat slechts in beperkte mate met voertuigen toegankelijk is. De betreffende dorpen bevinden zich op ruwweg twee dagen loopafstand van de VN-basis. De daders drongen op 30 juli de dorpen binnen en hielden deze tot 3 augustus bezet. Gedurende deze aanval terroriseerden zij de lokale bevolking en sloten zij de dorpen af van de buitenwereld zodat de bevolking niet kon vluchten of alarm slaan. Op 12 augustus werd MONUSCO geïnformeerd over de aanval door de humanitaire NGO International Medical Corps. De VN onderzoekt waarom het zo lang heeft geduurd tot de missie op de hoogte was van de gruwelijke gebeurtenissen en of daarbij fouten zijn gemaakt in de communicatie.
MONUSCO beschikt niet over de mensen en de middelen om de lokale bevolking in de DRC te allen tijde en overal te beschermen. De infrastructuur in dit uitgestrekte land is zeer gebrekkig en er is een tekort aan luchttransportmiddelen. Nederland is een van de landen die luchttransport voor MONUSCO financieel ondersteunen
(€ 5 mln. over de periode 2008–2011). Ook behoeft de civiele en militaire inlichtingencapaciteit van MONUSCO versterking en uitbreiding. Een significante uitbreiding van troepen en materieel is niet verwachtbaar. MONUSCO moet strategische keuzes maken en werken aan training en ondersteuning van het Congolese leger en de politie om een groter gebied te bestrijken. Daarbij past ook een grotere concentratie op het oosten van de DRC, zoals met het nieuwe mandaat van de missie per 1 juli 2010 is doorgevoerd. Ondanks de beperkingen van de missie is over de afgelopen jaren het gewapend geweld in het oosten van de DRC, mede dankzij de inzet van MONUSCO, aanmerkelijk afgenomen. MONUSCO zal evenwel lessen moeten trekken uit de gebeurtenissen in noord Kivu en moeten bezien of de communicatie kan worden verbeterd en sneller ingrijpen mogelijk gemaakt kan worden.
Is bekend wanneer bij MONUC bekend werd dat de dorpjes «bezet» waren en dat deze afschuwelijke misdaden daar werden gepleegd?
Zie antwoord vraag 9.
Is MONUC in dit gebied voldoende toegerust om burgers te beschermen, conform het aan MONUC verleende mandaat? Zo nee, wat zou er volgens u nodig zijn om MONUC daartoe beter toe te rusten?
Zie antwoord vraag 9.
Acht u verder onderzoek van deze gebeurtenissen nodig en zo ja, zult u daar bij de VN en de Congolese regering op aandringen?
Gezien de ernst van de situatie heeft de secretaris-generaal van de VN het hoofd van het Departement voor Vredesoperaties van de VN, Atul Khare, naar de DRC gestuurd om verder onderzoek te doen naar de wijze waarop de VN-missie in het veld op de gebeurtenissen heeft gereageerd. Ook de Congolese autoriteiten zelf zullen actie moeten ondernemen om de daders te vervolgen. De internationale gemeenschap zal dit nauwgezet volgen en de Congolese regering aanspreken op haar verantwoordelijkheid bij het beëindigen van straffeloosheid bij seksueel geweld.
De houding van de gemeente Amsterdam inzake het uitvoeren van de kraakwet |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Kent u het bericht «Amsterdamse krakers vrijuit»?1
Ja.
Kent u de notitie van burgemeester Van der Laan, waarin volgens De Telegraaf gemeld wordt dat het handhaven van de nieuwe Wet Kraken en leegstand geen prioriteit heeft bij het hoofdstedelijk gemeentebestuur? Bent u bereid kennis te nemen van deze notitie en deze ter informatie aan de Kamer te verstrekken, en na te gaan wat de status is van deze notitie?
Zoals in antwoord op vragen van de leden Vietsch, Ten Hoopen en Van Bochove (allen CDA) aan de ministers voor Wonen, Wijken en Integratie, van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de Wet kraken en leegstand (ingezonden 9 juni 2010) is aangegeven, vindt over de handhaving van het kraakverbod afstemming in de lokale driehoek plaats, teneinde de beschikbare politiecapaciteit evenwichtig te verdelen over de door het Openbaar Ministerie aangedragen strafrechtelijke prioriteiten en de door de burgemeester aangedragen prioriteiten op het terrein van openbare orde en veiligheid (Tweede Kamer 2009–2010, nr. 2740).
Blijkens informatie die ik recentelijk van de gemeente Amsterdam ontving, wordt over dit onderwerp eind september in driehoeksverband een notitie besproken. Aan deze notitie wordt op dit moment nog gewerkt en de inhoud ervan staat dan ook nog niet vast.
Deelt u de mening dat door het parlement vastgestelde wetten uitgevoerd dienen te worden, en niet ad hoc terzijde geschoven kunnen worden door willekeurige overheden? Zo nee, waarom niet? Welke actie gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de gemeente Amsterdam de uitvoering van de Wet Kraken en leegstand ter hand neemt?
Ja. Zie verder het antwoord op vraag 2.
De arrestatie in Iran van de Nederlands-Iraanse Zahra-Bahrami |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Nederlandse zit vast in Teheran»1 en «Vrees voor doodstraf Nederlands-Iraanse vrouw»?2
Ik ben bekend met de diverse media-berichten over de arrestatie in Iran van een Nederlands-Iraanse vrouw. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft dit voorjaar uit diverse bronnen vernomen dat er sprake zou zijn van arrestatie van een Nederlands onderdaan. Direct daarna heeft het zich langs diverse wegen intensief ingespannen om de identiteit van de gemelde arrestant te verifiëren. Onder meer doordat van de Iraanse autoriteiten geen enkel bericht of bevestiging over de arrestatie van betrokkene werd gekregen, is met deze controle op identiteit en nationaliteit veel tijd gemoeid geweest. Eind juli 2010 kon pas worden vastgesteld dat betrokkene naast de Iraanse ook de Nederlandse nationaliteit heeft.
Na vaststelling van de identiteit en Nederlandse nationaliteit van betrokkene is door de Nederlandse Ambassade in Teheran een diplomatieke nota aan het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken gestuurd, waarin opgemerkt wordt dat de ambassade informatie heeft ontvangen over arrestatie van deze Nederlandse onderdaan. In de nota wordt gevraagd om bevestiging van de status van betrokkene; de redenen voor haar arrestatie; de juridische status van haar zaak en of zij over een advocaat naar eigen keuze beschikt. Tevens wordt verzocht om permissie om deze NL onderdaan zo spoedig mogelijk te bezoeken om de gebruikelijke consulaire bijstand te kunnen verlenen. Op deze nota is tot op heden nog geen reactie van het Iraanse ministerie van BZ ontvangen. Daarop is uiteraard wel aangedrongen.
De Nederlandse Ambassade in Teheran ontving medio augustus informatie uit niet-officiële bron waarin werd gesteld dat een rechterlijke veroordeling van betrokkene op korte termijn verwachtbaar is en dat daarbij de mogelijkheid aanwezig is dat een ter dood veroordeling zal worden uitgesproken. Hierop heeft de Ambassade instructie gekregen om op korte termijn een demarche uit te voeren. Deze demarche is recent uitgevoerd op het niveau van Directeur Generaal bij het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken. Door de Ambassade is bij deze demarche de wens herhaald om toegang tot en nadere informatie over betrokkene te krijgen en is verontrusting uitgesproken over de volgens diverse berichten geuite beschuldigingen en eventuele strafmaat alsmede over berichten als zou betrokkene geen bijstand hebben van onafhankelijke advocaat. Wederom is verzocht om toegang tot betrokkene voor het verlenen van consulaire bijstand en is aangedrongen op een eerlijke en zorgvuldige rechtsgang.
Zeer recent is, namens de Minister van Buitenlandse Zaken, op hoog ambtelijk niveau contact geweest met de Iraanse ambassadeur in Den Haag. Daarbij is namens mij naar voren gebracht dat, voor zo ver Nederland bekend is, betrokkene nog niet de beschikking heeft over een advocaat van haar keus en is bij de ambassadeur er op aangedrongen zijn autoriteiten te informeren dat Nederland het van het grootste belang acht dat betrokkene een eerlijk proces krijgt. Een «fair trial» vereist, overeenkomstig algemeen en internationaal aanvaarde normen, dat een verdachte zich kan laten bijstaan door een advocaat van zijn/haar keus. Wederom is benadrukt dat Nederland betrokkene consulair wenst bij te staan, gezien haar Nederlandse nationaliteit.
De reactie van de respectieve vertegenwoordigers van het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken op deze punten is zonder uitzondering dat Iran betrokkene beschouwt als Iraniër en op die grond weigert informatie aan derden te geven over het strafproces en detentie. Het Iraanse Ministerie liet eveneens weten dat het de ambassade niet toestaat consulaire bijstand te verlenen.
Deze opvatting als zou de Nederlandse nationaliteit van deze bipatride Iraniër irrelevant zijn wordt door mij niet aanvaard en wordt bij elke voorkomende gelegenheid betwist.
Kunt u bevestigen dat mevrouw Bahrami naast de Iraanse, ook de Nederlandse nationaliteit bevat?
Zie antwoord vraag 1.
In het geval zij inderdaad de Nederlandse nationaliteit bezit, hebben de Iraanse autoriteiten u bij haar arrestatie enkele maanden geleden, op de hoogte gesteld van de redenen voor deze arrestatie? Zo ja, wat waren die redenen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat de aanleiding tot arrestatie gelegen zou zijn in deelname van mevrouw Bahrami aan protesten tegen het huidige Iraanse regime? Zo ja, heeft u signalen dat er hierbij sprake is van activiteiten die verder gaan dan vormen van protest die wij gewoonlijk beschouwen als vallend onder de universele vrijheden en rechten van de mens?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat het Nederlands staatsburgerschap door de Iraanse autoriteiten als irrelevant wordt gezien daar mevrouw Bahrami tevens de Iraanse nationaliteit bezit? Wat is uw opvatting over de omgang van de Iraanse autoriteiten met de Nederlandse nationaliteit van mevrouw Bahrami?
Zie antwoord vraag 1.
Welke inspanningen heeft u geleverd om respectering van de mensenrechten van mevrouw Bahrami tijdens detentie te bevorderen, aangezien in de berichtgeving wordt gesproken over erbarmelijke omstandigheden tijdens detentie en zelfs wordt gespeculeerd over marteling?
Zie antwoord vraag 1.
Is door u aan mevrouw Bahrami juridische bijstand aangeboden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dit aanbod effectief geweest?
Het is niet gebruikelijk dat de Nederlandse ambassades juridische bijstand bieden aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland. In de regel dienen de gedetineerden zelf zorg te dragen voor juridische bijstand en wordt door de Nederlandse vertegenwoordiging consulaire bijstand verleend, waaronder ook is begrepen het toezicht op een correcte behandeling in detentie en op een zorgvuldige rechtsgang. Zoals uit bovenstaande antwoorden blijkt, is door de Ambassade in Teheran veel in het werk gesteld om deze bijstand te kunnen verlenen. In de contacten met de Iraanse autoriteiten over deze kwestie is ook met nadruk gewezen op het elementaire recht van betrokkene om te worden bijgestaan door een advocaat van eigen keuze.
Kunt u bevestigen dat mevrouw Bahrami gerede kans loopt de doodstraf opgelegd te krijgen? Zo ja, bent u bereid stappen te ondernemen om tenuitvoerlegging van een dergelijke straf te voorkomen?
Het is op dit moment niet mogelijk een uitspraak te doen over de straf die mogelijk geëist zal worden tegen betrokkene of vooruit te lopen op de dan te nemen stappen. Het standpunt van de Nederlandse regering ten aanzien van de doodstraf is bekend en bij eventuele veroordeling tot de doodstraf zullen zeker stappen worden ondernomen om tenuitvoerlegging te voorkomen.
De Nederlandse vrouw die sinds eind 2009 gevangen zit in Iran |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Van welke vergrijpen wordt mevrouw Bahrami verdacht door de Iraanse autoriteiten?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft dit voorjaar uit diverse bronnen vernomen dat er sprake zou zijn van arrestatie van een Nederlands onderdaan. Direct daarna heeft het zich langs diverse wegen intensief ingespannen om de identiteit van de gemelde arrestant te verifiëren. Onder meer doordat van de Iraanse autoriteiten geen enkel bericht of bevestiging over de arrestatie van betrokkene werd gekregen, is met deze controle op identiteit en nationaliteit veel tijd gemoeid geweest. Eind juli 2010 kon pas worden vastgesteld dat betrokkene naast de Iraanse ook de Nederlandse nationaliteit heeft.
Na vaststelling van de identiteit en Nederlandse nationaliteit van betrokkene is door de Nederlandse Ambassade in Teheran een diplomatieke nota aan het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken gestuurd, waarin opgemerkt wordt dat de ambassade informatie heeft ontvangen over arrestatie van deze Nederlandse onderdaan. In de nota wordt gevraagd om bevestiging van de status van betrokkene; de redenen voor haar arrestatie; de juridische status van haar zaak en of zij over een advocaat naar eigen keuze beschikt. Tevens wordt verzocht om permissie om deze NL onderdaan zo spoedig mogelijk te bezoeken om de gebruikelijke consulaire bijstand te kunnen verlenen. Op deze nota is tot op heden nog geen reactie van het Iraanse ministerie van BZ ontvangen. Daarop is uiteraard wel aangedrongen.
De Nederlandse Ambassade in Teheran ontving medio augustus informatie uit niet-officiële bron waarin werd gesteld dat een rechterlijke veroordeling van betrokkene op korte termijn verwachtbaar is en dat daarbij de mogelijkheid aanwezig is dat een ter dood veroordeling zal worden uitgesproken. Hierop heeft de Ambassade instructie gekregen om op korte termijn een demarche uit te voeren. Deze demarche is recent uitgevoerd op het niveau van Directeur Generaal bij het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken. Door de Ambassade is bij deze demarche de wens herhaald om toegang tot en nadere informatie over betrokkene te krijgen en is verontrusting uitgesproken over de volgens diverse berichten geuite beschuldigingen en eventuele strafmaat alsmede over berichten als zou betrokkene geen bijstand hebben van onafhankelijke advocaat. Wederom is verzocht om toegang tot betrokkene voor het verlenen van consulaire bijstand en is aangedrongen op een eerlijke en zorgvuldige rechtsgang.
Zeer recent is, namens de Minister van Buitenlandse Zaken, op hoog ambtelijk niveau contact geweest met de Iraanse ambassadeur in Den Haag. Daarbij is namens mij naar voren gebracht dat, voor zo ver Nederland bekend is, betrokkene nog niet de beschikking heeft over een advocaat van haar keus en is bij de ambassadeur er op aangedrongen zijn autoriteiten te informeren dat Nederland het van het grootste belang acht dat betrokkene een eerlijk proces krijgt. Een «fair trial» vereist, overeenkomstig algemeen en internationaal aanvaarde normen, dat een verdachte zich kan laten bijstaan door een advocaat van zijn/haar keus. Wederom is benadrukt dat Nederland betrokkene consulair wenst bij te staan, gezien haar Nederlandse nationaliteit.
De reactie van de respectieve vertegenwoordigers van het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken op deze punten is zonder uitzondering dat Iran betrokkene beschouwt als Iraniër en op die grond weigert informatie aan derden te geven over het strafproces en detentie. Het Iraanse Ministerie liet eveneens weten dat het de ambassade niet toestaat consulaire bijstand te verlenen.
Deze opvatting als zou de Nederlandse nationaliteit van deze bipatride Iraniër irrelevant zijn wordt door mij niet aanvaard en wordt bij elke voorkomende gelegenheid betwist.
In praktische zin betekent deze non-coöperatieve houding van de Iraanse autoriteiten echter op dit moment dat ik geen formele bevestiging heb van de redenen van de arrestatie van betrokkene en evenmin van de formele aanklacht tegen haar en de datum van een proces.
Heeft u bij de Iraanse autoriteiten en de Iraanse ambassadeur navraag gedaan over de positie van de gedetineerde en aangedrongen op een eerlijk proces?
Zie antwoord vraag 1.
Is bekend wanneer mevrouw Bahrami wordt voorgeleid? Is er al een datum bekend wanneer haar proces zal beginnen? Zal de ambassade alles in het werk stellen om haar proces bij te wonen en te monitoren?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid alles in het werk te stellen om erachter te komen in welke omstandigheden mevrouw Bahrami verkeert en hoe ze er aan toe is?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de (in Nederland verkerende) familie van mevrouw Bahrami te spreken en hen te verzekeren dat u er alles aan zult doen om te zorgen dat mevrouw Bahrami een eerlijk procesgang in Iran krijgt en zoveel consulaire bijstand als mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit bovenstaande antwoorden blijkt, doet het Ministerie van Buitenlandse Zaken er alles aan om bij de Iraanse autoriteiten aan te dringen op een eerlijke procesgang en wordt met nadruk verzocht om toegang tot betrokkene voor het verlenen van consulaire bijstand. Met het oog op de privacy van betrokkenen kan ik geen uitspraken doen over eventuele contacten met familieleden van de gedetineerde.
Bent u bereid juridische ondersteuning aan mevrouw Bahrami aan te bieden voor haar Iraanse proces? Zo nee, waarom niet?
Het is niet gebruikelijk dat de Nederlandse ambassades juridische bijstand bieden aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland. In de regel dienen de gedetineerden zelf zorg te dragen voor juridische bijstand en wordt door de Nederlandse vertegenwoordiging consulaire bijstand verleend, waaronder ook is begrepen het toezicht op een correcte behandeling in detentie en op een zorgvuldige rechtsgang. Zoals uit bovenstaande antwoorden blijkt, is door de Ambassade in Teheran veel in het werk gesteld om deze bijstand te kunnen verlenen. In de contacten met de Iraanse autoriteiten over deze kwestie is ook met nadruk gewezen op het elementaire recht van betrokkene om te worden bijgestaan door een advocaat van eigen keuze.
Bent u bereid in EU-verband bij de Iraanse autoriteiten aan te dringen op een eerlijke behandeling van in Iran gedetineerde politieke gevangenen met een Europees paspoort? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Ik sta zeker positief tegenover een dergelijk optreden in EU-verband. Op dit moment wordt een EU-demarche in Teheran voorbereid die op korte termijn moet plaatsvinden. Nederland zal bepleiten dat daarbij expliciet aandacht zal worden gevraagd voor betrokken Nederlandse gedetineerde en zal worden aangedrongen op een eerlijke rechtsgang.
Kunt u deze vragen binnen een dag beantwoorden?
Ja
Het bericht dat er een Nederlandse vrouw vastzit in Iran |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er een Nederlands-Iraanse vrouw al sinds eind vorig jaar in Iran in de gevangenis zit op verdenking van staatsgevaarlijke activiteiten?1
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft dit voorjaar uit diverse bronnen vernomen dat er sprake zou zijn van arrestatie van een Nederlands onderdaan. Direct daarna heeft het zich langs diverse wegen intensief ingespannen om de identiteit van de gemelde arrestant te verifiëren. Onder meer doordat van de Iraanse autoriteiten geen enkel bericht of bevestiging over de arrestatie van betrokkene werd gekregen, is met deze controle op identiteit en nationaliteit veel tijd gemoeid geweest. Eind juli 2010 kon pas worden vastgesteld dat betrokkene naast de Iraanse ook de Nederlandse nationaliteit heeft.
Na vaststelling van de identiteit en Nederlandse nationaliteit van betrokkene is door de Nederlandse Ambassade in Teheran een diplomatieke nota aan het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken gestuurd, waarin opgemerkt wordt dat de ambassade informatie heeft ontvangen over arrestatie van deze Nederlandse onderdaan. In de nota wordt gevraagd om bevestiging van de status van betrokkene; de redenen voor haar arrestatie; de juridische status van haar zaak en of zij over een advocaat naar eigen keuze beschikt. Tevens wordt verzocht om permissie om deze NL onderdaan zo spoedig mogelijk te bezoeken om de gebruikelijke consulaire bijstand te kunnen verlenen. Op deze nota is tot op heden nog geen reactie van het Iraanse ministerie van BZ ontvangen. Daarop is uiteraard wel aangedrongen.
De Nederlandse Ambassade in Teheran ontving medio augustus informatie uit niet-officiële bron waarin werd gesteld dat een rechterlijke veroordeling van betrokkene op korte termijn verwachtbaar is en dat daarbij de mogelijkheid aanwezig is dat een ter dood veroordeling zal worden uitgesproken. Hierop heeft de Ambassade instructie gekregen om op korte termijn een demarche uit te voeren. Deze demarche is recent uitgevoerd op het niveau van Directeur Generaal bij het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken. Door de Ambassade is bij deze demarche de wens herhaald om toegang tot en nadere informatie over betrokkene te krijgen en is verontrusting uitgesproken over de volgens diverse berichten geuite beschuldigingen en eventuele strafmaat alsmede over berichten als zou betrokkene geen bijstand hebben van onafhankelijke advocaat. Wederom is verzocht om toegang tot betrokkene voor het verlenen van consulaire bijstand en is aangedrongen op een eerlijke en zorgvuldige rechtsgang.
Zeer recent is, namens de Minister van Buitenlandse Zaken, op hoog ambtelijk niveau contact geweest met de Iraanse ambassadeur in Den Haag. Daarbij is namens mij naar voren gebracht dat, voor zo ver Nederland bekend is, betrokkene nog niet de beschikking heeft over een advocaat van haar keus en is bij de ambassadeur er op aangedrongen zijn autoriteiten te informeren dat Nederland het van het grootste belang acht dat betrokkene een eerlijk proces krijgt. Een «fair trial» vereist, overeenkomstig algemeen en internationaal aanvaarde normen, dat een verdachte zich kan laten bijstaan door een advocaat van zijn/haar keus. Wederom is benadrukt dat Nederland betrokkene consulair wenst bij te staan, gezien haar Nederlandse nationaliteit.
De reactie van de respectieve vertegenwoordigers van het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken op deze punten is zonder uitzondering dat Iran betrokkene beschouwt als Iraniër en op die grond weigert informatie aan derden te geven over het strafproces en detentie. Het Iraanse Ministerie liet eveneens weten dat het de ambassade niet toestaat consulaire bijstand te verlenen.
Deze opvatting als zou de Nederlandse nationaliteit van deze bipatride Iraniër irrelevant zijn wordt door mij niet aanvaard en wordt bij elke voorkomende gelegenheid betwist.
In praktische zin betekent deze non-coöperatieve houding van de Iraanse autoriteiten echter op dit moment dat ik geen formele bevestiging heb van de redenen van de arrestatie van betrokkene en evenmin van de formele aanklacht tegen haar en de datum van een proces.
Wat betreft de concrete handelingen die ik van plan ben te verrichten kan worden verwezen naar genoemde gesprekken met Iraanse autoriteiten in Teheran en Den Haag. Wat betreft concrete bijstand aan betrokkene geldt dat het niet gebruikelijk is dat de Nederlandse ambassades juridische bijstand bieden aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland. In de regel dienen de gedetineerden zelf zorg te dragen voor juridische bijstand en wordt door de Nederlandse vertegenwoordiging consulaire bijstand verleend, waaronder ook is begrepen het toezicht op een correcte behandeling in detentie en op een zorgvuldige rechtsgang. Zoals uit bovenstaande antwoorden blijkt, is door de Ambassade in Teheran veel in het werk gesteld om deze bijstand te kunnen verlenen. In de contacten met de Iraanse autoriteiten over deze kwestie is ook met nadruk gewezen op het elementaire recht van betrokkene om te worden bijgestaan door een advocaat van eigen keuze.
Welke concrete handelingen bent u van plan te verrichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen binnen een dag beantwoorden?
Ja.
Het tekort aan rechters |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Kent u het bericht «Tekort aan rechters»?1 Hoe ernstig is het tekort aan rechters precies? Wat is de omvang van het probleem? In welke arrondissementen zijn er te weinig rechters? Is er slechts een probleem met civiele zaken of ook bij andere rechtsgebieden?
Door de economische crisis is het aantal civiele zaken toegenomen. De instroom van zaken is dit jaar echter niet zo sterk gestegen als verwacht.
Sommige rechtbanken hebben weliswaar tijdelijk moeite om de grote toestroom van zaken op te vangen, maar de Raad voor de rechtspraak heeft mij bericht dat er, zowel in de civiele sector als in andere sectoren, op dit moment geen sprake is van een structureel tekort aan rechters, zoals in het bericht gesuggereerd.
Was dit tekort aan rechters niet te voorzien geweest, nu voorspeld was dat het aantal zaken door de financieel-economische crisis zou gaan toenemen? Op welke wijze is daarop geanticipeerd?
De toename van het aantal zaken is voorzien en dit is ook gemeld in de Begroting 2010. De Rechtspraak heeft, anticiperend op bovenstaande verwachte stijging van zaaksinstroom, per arrondissement en per rechtsgebied in kaart gebracht wat de mogelijk toekomstige personele knelpunten zijn en neemt op grond hiervan maatregelen op het gebied van personeelsplanning. De Rechtspraak heeft goed zicht op het verwachte toekomstige verloop van personeel, waaronder rechters. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Wat zijn nu de gemiddelde doorlooptijden in de arrondissementen waar het tekort aan rechters het grootst is?
Ik verwijs daartoe naar de meest recente gegevens over doorlooptijden zoals die zijn opgenomen in het openbare Jaarverslag van de Rechtspraak 2009 (het landelijke beeld) en het rapport Kengetallen Gerechten 2009 (beeld per gerecht). Deze zijn beschikbaar via www.rechtspraak.nl.
Welke maatregelen worden nu genomen om de wachttijden binnen de perken te houden, zodat burgers en bedrijven niet onredelijk lang op een rechterlijke uitspraak hoeven te wachten?
Voor de korte termijn worden indien noodzakelijk rechters-plaatsvervanger
ingeschakeld en werken rechtbanken samen door zaken van de zwaarbelaste rechtbanken over te hevelen naar andere rechtbanken.
Voor de langere termijn onderzoekt de Rechtspraak nieuwe vormen van instroom in een rechterlijke functie.
Het bericht over het vrijuit gaan van een verdachte door fouten in de vertaling van de dagvaarding door het gebruik van 'Google-translate' |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Is het waar dat een Russische trucker vrijuit gaat omdat de politie en het openbaar ministerie zijn dagvaarding vertaalden met «Google-translate», waardoor er aanzienlijke fouten in de dagvaarding terecht zijn gekomen?1 Zo nee, wat is hier dan wel precies gebeurd?
Door bijzondere omstandigheden tijdens het verhoor is de politie in dit geval van de geldende procedure afgeweken en heeft zij de verdachte – alvorens hem de dagvaarding uit te reiken – via «Google vertalen» willen informeren over de datum waarop hij voor de rechter moest verschijnen.
Later is gebleken dat deze vertaling onjuist was.
Dit houdt echter niet in dat de Russische verdachte nu «vrijuit» gaat. Hij zal zich voor de rechter moeten verantwoorden en zal daartoe opnieuw worden gedagvaard.
Hoe kan het dat bij het vertalen van de dagvaarding geen gebruik is gemaakt van een officiële tolk of vertaler? Is het een kwestie van geld om gebruik te maken van een gratis internetdienst?
Zie antwoord vraag 1.
Ligt hier een relatie met de eerder geconstateerde problemen met aanbestedingen van tolken- en vertaaldiensten?
Nee. Zie het antwoord op de vragen 1 en 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dergelijke problemen niet meer voor zullen komen?
De procedure omtrent het uitreiken van dagvaardingen aan verdachten die de Nederlandse taal niet machtig zijn, is bij de politie bekend. Nu door de uitzonderlijke situatie sprake was van een incident, acht ik het nemen van maatregelen niet noodzakelijk.
Het publiceren van historische stukken door de Koninklijke Bibliotheek |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Boris van der Ham (D66) |
|
Kunt u toelichten of het ministerie van Justitie de Koninklijke Bibliotheek heeft gewaarschuwd dat zij voor de rechter kan komen indien zij historische stukken, zoals oude NSB-uitgaven of oude communistische kranten, online publiceert?12 Zo ja, waarom?
In januari van dit jaar is mijn departement door de Koninklijke Bibliotheek benaderd met enige vragen over de auteursrechtelijke status van landsverraderlijke publicaties uit de Tweede Wereldoorlog. Verdere contacten tussen de verschillende betrokken departementen (Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en Justitie) en de Koninklijke Bibliotheek concentreerden zich op eventuele strafrechtelijke aspecten van online openbaarmaking van bepaalde discriminerende publicaties uit de periode 1940–1945. Op initiatief van de Koninklijke Bibliotheek heeft op 27 april 2010 een overleg tussen de Koninklijke Bibliotheek en medewerkers van de genoemde departementen plaatsgevonden, waarbij laatstgenoemde kwestie centraal stond. De al bestaande mogelijkheid om bij de Koninklijke Bibliotheek de originele exemplaren van deze publicaties in te zien, stond niet ter discussie. Tijdens dit overleg hebben medewerkers van mijn departement hun eerste inschatting gegeven. Deze hield in dat online openbaarmaking van mogelijk discriminerende teksten strijdig zou kunnen zijn met artikel 137e Wetboek van Strafrecht en zou kunnen resulteren in vervolging.
Het Openbaar Ministerie gehoord hebbende stel ik mij op het volgende standpunt. De Koninklijke Bibliotheek beoogt de mogelijk discriminerende teksten ten behoeve van zakelijke berichtgeving via het internet openbaar te maken. Een dergelijke online openbaarmaking, ervan uitgaande dat deze met de nodige zorgvuldigheidswaarborgen is omgeven (zie antwoord 6), is niet strafbaar, omdat het openbaar maken van discriminerende uitingen volgens artikel 137e Wetboek van Strafrecht alleen strafbaar is als dit «anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving» geschiedt. De uitzonderingsgrond voor zakelijke berichtgeving is door de wetgever ingevoegd om voorlichting over dergelijke teksten mogelijk te maken en buiten de strafbaarstelling te houden. Vanzelfsprekend is het in een concreet geval aan de rechter om hierover te oordelen.
Hoe beoordeelt u de stelling van de Koninklijke Bibliotheek dat het niet aan hen is om te bepalen wat haatzaaiend of anderszins strafrechtelijk vervolgbaar is of niet?
Ik ben het eens met deze stelling. Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Bent u het eens met de stelling van de Koninklijke Bibliotheek dat er meer historische teksten zijn die, naar onze huidige maatstaven, mogelijke haatzaaiende elementen bevatten, en dat deze al publiek toegankelijk en soms al online zijn?
Ja. Zie verder mijn antwoord op vragen 1 en 5.
Deelt u de mening dat dit soort historische teksten kan bijdragen aan ons historisch besef?
Ja, ik acht het buiten kijf dat zekere historische teksten, waaronder die uit kranten uit de Tweede Wereldoorlog, kunnen bijdragen aan het creëren en in stand houden van historisch besef. Zoals ik onder 1 heb aangegeven, staat de al bestaande mogelijkheid om bij de Koninklijke Bibliotheek de originele exemplaren van deze publicaties in te zien niet ter discussie.
Kunt u aangeven welke criteria (bijvoorbeeld ouderdom) volgens u moeten worden gehanteerd bij het beoordelen van het publiceren van historische teksten met, naar onze huidige maatstaven, mogelijk strafbare elementen?
Zie mijn antwoord op vraag 1. Ik kan daar in algemene zin geen uitspraken over doen. Het is aan het Openbaar Ministerie om op basis van de feiten te bezien of gedragingen in aanmerking komen voor strafrechtelijke vervolging. Ook in die gevallen geldt dat het aan de rechter is om daarover te oordelen.
Bent u bereid om in overleg te treden met de Koninklijke Bibliotheek over deze kwestie?
Ja. Ik ben in overleg met de Koninklijke Bibliotheek over de uitwerking van de door de Koninklijke Bibliotheek toegezegde technische voorzieningen om misbruik van discriminerende teksten te voorkomen en ongebreidelde digitale verspreiding tegen te gaan. Daarbij gaat het onder andere om een voorafgaande waarschuwing aan online gebruikers over de aard van de teksten en het mogelijk strafbare karakter van verdere verspreiding daarvan en, voor zover technisch realiseerbaar, om het aanbrengen van een voorziening om het downloaden van teksten te belemmeren.