Vingerafdrukken in een landelijke database |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat de voorzitter van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) de risico’s vreest van een centrale database voor de opslag van vingerafdrukken?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het CBP de vingerafdrukkenopslag in strijd acht met de privacybescherming zoals erkend in het EVRM?
Ik deel de opvatting van het CBP niet. Ik verwijs hierbij naar hetgeen hierover is gesteld in de memorie van toelichting bij de wijziging van de Paspoortwet en de behandeling van dit wetsvoorstel in zowel de Tweede als Eerste Kamer.
Wat vindt u van de door een onderzoeker van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid geconstateerde gevaren van fouten in de opslag van vingerafdrukken, door bijvoorbeeld de slechte kwaliteit van sommige vingerafdrukken en van fraude met andermans vingerafdrukken?
Voor het antwoord verwijs ik naar mijn beantwoording van de vragen (met name het antwoord op vragen 1 en 2) van het TK-lid Heijnen (TK 2010–2011, nr. 456).
Deelt u de mening dat, gezien de grote risico’s rondom de centrale opslag van vingerafdrukken, ervan afgezien moet worden om een dergelijke centrale database op te richten? Zo nee, waarom niet?
In de antwoorden op de hiervoor genoemde vragen van het TK-lid Heijnen en tijdens de recente behandeling van de begroting Binnenlandse Zaken in de Tweede Kamer heb ik gesteld dat ik mij de komende maanden op dit dossier wil oriënteren om tot een oordeel te kunnen komen over de wijze waarop de centrale reisdocumentenadministratie vorm zou kunnen krijgen. In de tussentijd worden er geen onomkeerbare stappen gezet richting de vorming van de centrale reisdocumentenadministratie.
De zaak van een gedetineerde Nederlander in Mexico |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Kent u de zaak van de heer Bronkhorst, die al sinds 15 oktober 2009 gedetineerd zit in Cancun in Mexico?1 Deelt u de zorgen over zijn kansen op een eerlijk strafproces?2 Bent u eveneens bezorgd over zijn veiligheidssituatie in detentie in Mexico?
Ja, de zaak van de heer Bronkhorst heeft vanaf het begin de aandacht van het ministerie van Buitenlandse Zaken en de ambassade.
Onze vertegenwoordigingen in Mexico-Stad (ambassade) en Cancún (honorair consulaat) hebben steeds in contact gestaan met de relevante autoriteiten, en aandacht gevraagd voor de juiste rechtsgang. Ook is steeds aandacht gegeven aan de veiligheidssituatie van de heer Bronkhorst die tot dusver gewaarborgd is.
Op welke wijze uw ministerie en de Nederlandse ambassade in Mexico zich ingespannen voor deze Nederlander?
Zowel de ambassade in Mexico-Stad als het honorair consulaat in Cancún volgen de zaak vanaf het begin nauwlettend. De ambassade en het honorair consulaat hebben de heer Bronkhorst het afgelopen jaar veelvuldig bezocht en de zaak aan de orde gesteld bij de desbetreffende autoriteiten.
Zowel schriftelijk als in gesprekken is bij de Mexicaanse autoriteiten aandacht gevraagd voor de zaak van de heer Bronkhorst. Bij die gelegenheden is de zorg uitgesproken over de duur van het proces en over zijn veiligheid. Ook is bij deze contacten aangedrongen op een zorgvuldige behandeling van de zaak.
Bent u bereid uw zorgen over zowel het strafproces als de situatie in detentie van de heer Bronkhorst over te brengen aan de Mexicaanse minister van Justitie? Zo nee, waarom niet?
In diverse gesprekken met de Nederlandse ambassade hebben de Mexicaanse autoriteiten meegedeeld begrip te hebben voor de geuite zorgen over de heer Bronkhorst, waar ook werd gesteld dat zij geen invloed kunnen uitoefenen op de rechtsgang, die een zaak is voor de onafhankelijke rechter.
Bent u eveneens bereid, in overleg met de Mexicaanse minister van Justitie en met respect voor de rechtsgang aldaar, te bezien welke mogelijkheden er zijn dat de heer Bronkhorst zijn strafproces buiten de gevangenis af kan wachten, zowel vanwege de feitelijke bestraffing die hij nu al ondergaat als vanwege zijn veiligheidssituatie in detentie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u voor u of de Nederlandse ambassade hierbij weggelegd?
Een verzoek van de advocaat van de heer Bronkhorst om zijn proces in vrijheid af te wachten is ingediend, maar werd door de rechter afgewezen. Het is in eerste instantie aan de advocaat van de heer Bronkhorst om de opportuniteit van een nieuw verzoek te beoordelen. Indien de advocaat daartoe besluit en daarbij om ondersteuning verzoekt, ben ik daartoe bereid.
De situatie van asielzoekers in griekenland |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
Herinnert u zich mijn eerdere vragen over de situatie van asielzoekers in Griekenland?1
Ja.
Naar aanleiding van uw antwoorden op die vragen: wat zijn de verwachte inwilligingscijfers in 2010 en in 2011? Hoe reëel is het dat Griekenland binnen drie jaar een inwilligingspercentage heeft dat aansluit bij het Europese gemiddelde? Kunt u dit toelichten?
Deze vraag kan ik niet concreet beantwoorden. In mijn beantwoording van uw eerdere vragen van 22 oktober jl., heb ik meegedeeld dat de Griekse Minister van Burgerbescherming heeft aangegeven dat hij ernaar streeft om het inwilligingspercentage van asielverzoeken aan te laten sluiten bij het Europese gemiddelde. Vanzelfsprekend is het niet aan mij, maar aan de Griekse regering om aan dit streven invulling te geven. De Griekse regering werkt momenteel een nieuwe asielprocedure uit. In die procedure zal niet langer de politie verantwoordelijk zijn voor het nemen van asielbeslissingen maar een «independent Asylum Agency» bemand door reguliere ambtenaren. De ambitie is dat deze asieldienst in het najaar van 2011 operationeel is. Voor de overgangsperiode is op 22 november jl. een Presidentieel Decreet in werking getreden dat regelt dat, in afwachting van de nieuwe asieldienst, asielaanvragen door 13 regionale politiedirecties worden behandeld. De politiebeambten die tijdens deze overgangsperiode zijn belast met het afnemen van interviews en het nemen van asielbeslissingen, worden opgeleid door onder andere de UNHCR. Hiertoe worden seminars georganiseerd. Het Decreet geeft voorts de asielzoeker het recht om tegen een afwijzing van zijn asielaanvraag bezwaar aan te tekenen. Het bezwaar wordt behandeld door een Comité waarin onder andere een vertegenwoordiger van de UNHCR zitting heeft. Deze ontwikkelingen kunnen mogelijk een effect hebben op het inwilligingspercentage.
Waarom gaat u in het antwoord op vraag 3 van mijn eerdere vragen geheel voorbij aan het zorgelijke gegeven dat een Europese rechter heeft geoordeeld dat de Griekse detentieomstandigheden in strijd zijn met mensenrechten en het gegeven dat Nederland nog steeds vreemdelingen terugstuurt naar Griekenland, van wie de kans bestaat dat een deel van hen direct in dat soort omstandigheden belandt?
Zonder voorbij te willen gaan aan de zorgen over de, in onder andere CPT-rapporten, beschreven toestand in de Griekse penitentiaire inrichtingen, wil ik nogmaals het uitgangspunt benadrukken dat problemen zoveel mogelijk binnen de Griekse rechtsorde moeten worden aangekaart en opgelost. Dit betekent dat indien een Griekse burger of een asielzoeker klachten heeft over bijvoorbeeld het regime tijdens detentie, hij die klachten eerst bij de Griekse autoriteiten moet indienen en daarna zonodig vanuit Griekenland bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM, Straatsburg). Daarnaast acht ik het van belang dat de Griekse regering, in zijn op 15 september jl. gepresenteerde «National Action Plan on the Reform of the Asylum System and on Migration» de ambitie heeft neergelegd dat elk dententiecentrum voldoet aan de richtlijnen van het European Committee for the Prevention of Torture (CPT). Om bij te dragen aan het verwezenlijken van dit streven heeft Nederland, via de Europese Commissie, Griekenland zijn expertise aangeboden.
Zoals bekend wordt op dit moment, onder de huidige omstandigheden waarin deze verbeteringen nog aan het begin van uitvoering staan, de aanvaardbaarheid van een overdracht aan Griekenland in het kader van artikel 3 EVRM beoordeeld door het EHRM. De uitspraak, die naar verwachting een leading judgment geeft, wordt eind 2010/begin 2011 verwacht (zaak M.S.S. vs België en Griekenland). Ten slotte verwijs ik u nog naar de brief die de toenmalige Minister van Justitie op 13 oktober jl. aan uw Kamer heeft toegestuurd (Kamerstuk 19 637, nr. 1363). In die brief wordt toegelicht dat de komende tijd vanuit Nederland overdrachten aan Griekenland naar verwachting niet kunnen worden geëffectueerd, tenzij de individuele asielzoeker daar zelf in berust.
Deelt u de mening dat het nationaal actieplan van Griekenland met betrekking tot migratiemanagement een eerste aanzet is, maar dat, gezien de omvang, breedte en historie van het probleem dat Griekenland heeft met de asielinstroom, dat actieplan voor de korte termijn onvoldoende is om te garanderen dat asielzoekers in Griekenland een menselijke behandeling, fatsoenlijke opvang en een behoorlijke procedure krijgen? Kunt u dit toelichten? Deelt u tevens de mening dat het enkel uitbreiden van het aantal grenswachters van Frontex aan de kust van Griekenland de kwaliteit van de asielprocedure en de opvang niet verbetert?
Uw menig deel ik niet zonder meer. Het lijkt mij aangewezen dat wij als lidstaten van de Europese Unie in onze samenwerking met Griekenland ons concentreren op de implementatie van dit plan, omdat een goede implementatie zal leiden tot structurele verbeteringen. Griekenland wordt als land aan de buitengrens van de Europese Unie (EU) geconfronteerd met grootschalige illegale immigratie van buiten de EU en lijkt door de jaren heen moeilijk in staat adequaat op dit probleem te reageren. Het is daarom van het grootste belang dat Griekenland zélf, geholpen en gestimuleerd door de EU, maatregelen neemt om de situatie structureel te verbeteren. In dit licht zie ik de introductie van het Griekse actieplan, waarvan de Griekse autoriteiten het «ownership» hebben, als een zeer positieve ontwikkeling. Het plan getuigt van de bereidheid van de Griekse regering om het asiel- en migratiesysteem te hervormen. Vanzelfsprekend ligt de verantwoordelijkheid voor de verbeteringen primair bij Griekenland zelf. De eerste concrete verbeteringen worden zichtbaar, waarbij ik verwijs naar het al genoemde Presidentieel Decreet van 22 november jl. Naast de genoemde procedurele verbeteringen, ziet dit Decreet ook op het instellen van speciale comités die de achterstanden in het behandelen van asielaanvragen gaan oppakken. Tevens regelt het Decreet het recht op juridische bijstand en voorziet het in de voogdij van alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Daarnaast heeft de Commissie imiddels laten weten dat zij een bedrag van circa 9.5 miljoen euro onder emergency measures heeft gereserveerd voor de korte termijn hulp aan Griekenland. Dit ziet onder meer op het creëren van nieuwe, en verbeteren van reeds bestaande, opvangvoorzieningen. Voor de langere termijn zijn vier terreinen geïdentificeerd (backlog management, training, registration & screening, quality management) waarvoor lidstaten die hun steun hebben aangeboden in december 2010 en januari 2011 op missie naar Griekenland gaan.
Realiseert u zich dat Nederland (net als andere lidstaten) in strijd met mensenrechten handelt als ons land asielzoekers de komende jaren terugstuurt naar een land (Griekenland) waar de omstandigheden en procedures voor asielzoekers beneden een acceptabel peil zijn?
In lijn met de opvattingen van het vorige kabinet, ben ik van mening dat de tekortkomingen in het Griekse asielsysteem nog niet betekenen dat Griekenland, ten aanzien van personen die onder de Dublin-verordening het land inreizen, zijn EVRM verplichtingen niet kan nakomen. Daarnaast wijs ik op de in antwoord op vraag 3 genoemde aanstaande uitspraak van het EHRM, die ik met belangstelling afwacht, en de brief van 13 oktober jl. van de toenmalige minister, waarin is uiteengezet dat en waarom de komende tijd nagenoeg geen overdrachten aan Griekenland zullen plaatsvinden.
Deelt u de mening – en hier is al meerdere malen door de Kamer op aangedrongen – dat het, ter aanvulling op het Griekse actieplan, voor de korte termijn noodzakelijk is dat er acute, praktische steun komt vanuit de Europese lidstaten voor Griekenland, gericht op het zo snel mogelijk verbeteren van de fundamenten van de asielprocedure, opvang en detentieomstandigheden aldaar? Bent u bereid daar in de Europese Unie (EU) een initiatief toe te nemen? Kunt u beide antwoorden toelichten?
Zoals aangegeven levert Nederland een substantiële bijdrage aan het Griekse actieplan, omdat dit bij een goede implementatie de asiel- en migratiesituatie in Griekenland structureel kan verbeteren. Het lijkt mij aangewezen dat wij ons richten op dit plan, ook omdat dit plan brede Europese en UNHCR ondersteuning heeft. Vanzelfsprekend zal Nederland binnen de diverse gremia van de Europese Unie het belang van een goede implementatie van het plan en praktische samenwerking met Griekenland blijven benadrukken.
Bent u op de hoogte van de opmerking van de Nederlandse rechter van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), dat het terugsturen van minderjarigen, moeders met kinderen of zwangere vrouwen naar de zuidelijke landen (dus ook Griekenland) te gevaarlijk is?2 Hoe kwalificeert u deze opmerking?
Ja, ik heb kennis genomen van deze in de media opgetekende uitspraken. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 heeft het EHRM nog geen uitspraak gedaan over de aanvaardbaarheid van een overdracht aan Griekenland in het kader van het EVRM. Die uitspraak wordt eind dit jaar/begin 2011 verwacht.
Is Nederland gehouden grote groepen Griekse asielzoekers die nu niet kunnen worden uitgezet, zelf in procedure te nemen? Hoe denkt het EHRM over de noodzaak voor onder andere Nederland om een groot aantal «Griekse zaken» zelf in procedure te nemen?
De Dublin-verordening bepaalt termijnen die tijdens de verschillende fasen van de asielprocedure dienen te worden gerespecteerd. Wanneer een lidstaat de termijnen niet naleeft, wordt hij geacht de verantwoordelijkheid voor de betrokken persoon (alsnog) te hebben aanvaard. In de Dublin-verordening is neergelegd dat de rechter de termijn kan stuiten, en wel bij voorlopige voorziening. Eind 2010 en najaar 2011 worden de uitspraken verwacht van respectievelijk het EHRM en het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU, Luxemburg).
Het antwoord op uw tweede vraag kan ik uiteraard niet geven, omdat dit aan het EHRM zelf is. Mogelijk zal de binnenkort te verwachten uitspraak van het EHRM daarover meer duidelijkheid bieden.
Nu u hebt uiteengezet dat overdrachten aan Griekenland niet kunnen worden geëffectueerd, betekent dit dat de grensdetentie van personen die (eventueel) overgedragen zouden worden aan Griekenland ook wordt opgeheven? Hoe wordt de groep van ruim 2 100 vreemdelingen die nu niet kunnen worden uitgezet, opgevangen?
Nu zowel Griekenland als Nederland onderdeel uitmaken van het Schengengebied zal in het algemeen van toegangsweigering en grensdetentie geen sprake zijn bij personen voor wie een Dublinclaim op Griekenland aan de orde is.
Op 1 november 2010 bedroeg het aantal geregistreerde Griekenland-procedures circa 1920 zaken. Deze personen verblijven in de centrale opvang.
Dient u op dit moment nieuwe verzoeken tot overname of terugname in bij Griekenland? Kunt u tevens toelichten hoe lang een asielzoeker op basis van de geldende termijnen maximaal in Nederland kan verblijven zonder dat zijn of haar asielverzoek in behandeling wordt genomen?
Ja, indien in een individuele zaak wordt vastgesteld dat op basis van de Dublin-criteria Griekenland verantwoordelijk is voor het behandelen van de aanvraag, wordt door de IND aan Griekenland verzocht de asielzoeker over te nemen. De situatie in Nederland is nu dat de rechters in veel Dublin-Griekenland zaken voorlopige voorzieningen treffen, omdat er geen uitspraak wordt gedaan op nationaal niveau voordat het Hof van Justitie van de EU arrest heeft gewezen. De overdracht van de asielzoeker aan Griekenland wordt daarmee, zoals volgt uit de beantwoording van vraag 8, opgeschort.
Onderzoek naar de uitvoerbaarheid van strafbaarstelling van illegaliteit |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Bent u bekend met het bericht waaruit blijkt dat oud-minister Verdonk voor Vreemdelingenbeleid en Integratie in haar ambtsperiode een onderzoek instelde naar de mogelijkheid van het strafbaar stellen van illegaliteit?1
Ja.
Wat waren de belangrijkste conclusies uit dat onderzoek ten opzichte van noodzaak en haalbaarheid van het strafbaar stellen van illegaliteit? Hoe beoordeelt u deze conclusies?
Er is geen sprake van een onderzoek, maar van interne ambtelijke advisering waarvan de resultaten zijn neergelegd in de illegalennota die in 2004 naar de Tweede Kamer is gezonden (TK 2003–2004, 29 537, nr. 2).
In het regeerakkoord staat dat het kabinet zal inzetten op de strafbaarstelling van illegaliteit. Volgend jaar zal ik mijn visie op de aanpak van illegaliteit naar de Tweede Kamer sturen. In die visie zal ik, in afstemming met de Minister van Veiligheid en Justitie, een voorstel doen voor de invulling van de strafbaarstelling van illegaliteit.
Is de situatie na het verschijnen van het onderzoek wat betreft noodzaak en haalbaarheid van strafbaarstelling van illegaliteit veranderd? Zo ja, wat is er veranderd en in hoeverre is dat van invloed op de huidige beleidsvoornemens?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u het betreffende onderzoek dat in opdracht van oud-minister Verdonk is uitgevoerd naar de Kamer sturen vóór de begrotingsbehandeling Immigratie en Asiel?
Zie antwoord vraag 2.
De wijziging van de Faillissementswet |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Nieuwe insolventiewet kan bedrijven redden»? Wat is uw reactie op de daarin geuite kritiek dat het ontwerp van de nieuwe insolventiewet, waarmee de faillissementswet wordt gemoderniseerd, al bijna twee jaar vrijwel onaangeroerd bij Justitie ligt?1
Het interview met prof. Kortmann in de Staatscourant is ons bekend. De Commissie insolventierecht heeft op 1 november 2007 een voorontwerp voor een herziene Insolventiewet afgerond, dat daarna via een internetconsultatie aan belanghebbenden is voorgelegd. De reactie van de Commissie insolventierecht op de vele commentaren in de consultatie is eind juli 2009 ontvangen. Bij de begrotingsbehandeling in het najaar van 2009 heeft de toenmalige Minister van Justitie de Tweede Kamer laten weten dat er, gelet op de taakstellingsoperatie van het vorige kabinet en de vele al bestaande wetgevingsprioriteiten, geen ruimte bestond om dit omvangrijke wetgevingsproject ter hand te nemen. De voorzitter van de Commissie insolventierecht, prof. Kortmann, is daarover schriftelijk geïnformeerd.
Deelt u de in het artikel geuite mening dat het wetsontwerp een betere regeling biedt, waarbij een onderneming meer kans krijgt een doorstart te maken in plaats van failliet te gaan en waarbij de restanten van een bedrijf (de boedel) eerlijker over de schuldeisers kunnen worden verdeeld?
Het streven van de Commissie naar een vereenvoudiging van de insolventieregels, een beter reorganiserend vermogen van bedrijven en aansluiting bij ontwikkelingen in het kader van de Europese Unie en UNCITRAL spreekt op zich aan. In het voorontwerp worden echter ook de nodige controversiële suggesties gedaan, zoals de afschaffing van de preferenties van de fiscus en het UWV alsmede het creëren van een andere balans tussen de verschillende crediteuren, onder meer ten laste van de (separatist)positie van banken in een faillissement. Verder voorziet het Voorontwerp in de nodige aanpassingen van het arbeidsrecht, waaronder de afschaffing van loon als boedelvordering en het gelijktrekken van opzegtermijnen in en buiten insolventie. Deze suggesties hebben tot – deels zeer – kritische reacties in de consultatie geleid. Daar komt bij dat wij de voorgestelde afschaffing van de preferentiële positie in faillissement van de fiscus en het UWV ongewenst achten in een tijd waarin de overheid verantwoordelijkheid neemt om de gevolgen van de economische crisis te dempen. Afschaffing van deze preferenties kan tot een toenemend beslag op de collectieve middelen leiden, bijvoorbeeld omdat het UWV wel lonen moet doorbetalen maar in een soortgelijke verhaalspositie komt te verkeren als andere crediteuren. Ook moet het risico worden vermeden dat een verminderde verhaalspositie van banken leidt tot teruglopende kredietverstrekking. Alles afwegende zien wij daarom geen aanleiding voor een integrale herziening van de faillissementswetgeving op basis van het voorontwerp.
Bent u ook van oordeel dat met deze nieuwe insolventiewet een aantal bedrijven, dat nu failliet gaat, gered zou kunnen worden? Hoeveel faillissementen van bedrijven zouden naar schatting kunnen worden voorkomen met deze nieuwe insolventiewet?
Nee. De vraag of de door de Commissie voorgestelde Insolventiewet al dan niet kan leiden tot een redding van meer bedrijven, wordt niet alleen positief beantwoord. Er wordt ook betoogd dat het voorontwerp juist de kans op een faillissement verhoogt.2 Het voorontwerp zelf bevat geen economische analyse, kwantitatieve indicatoren of een impact assessment. We moeten ons daarom van een oordeel onthouden.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat de curator niet langer (slechts) uit de boedel wordt betaald, omdat er vaak sprake is van een nagenoeg lege boedel waardoor faillissementsfraude niet of nauwelijks kan worden aangepakt? Hoe gaat u ervoor zorgen dat tenminste dit aspect van dit wetsontwerp zo spoedig mogelijk tot wet wordt verheven?
De betaling van het salaris van de curator uit de boedel moet worden onderscheiden van het eventueel door de curator starten van (gerechtelijke) procedures tegen (voormalige) bestuurders van de betrokken vennootschap wegens onbehoorlijk bestuur. Als de curator vermoedt dat dit laatste het geval is en hij de daaruit voortvloeiende schade wil verhalen of de mogelijkheid van een verhaalsactie wil onderzoeken, kan hij een beroep doen op voorfinanciering op grond van de Garantstellingsregeling curatoren (Stcrt. 3 januari 2005) als de boedel onvoldoende middelen bevat. Een dergelijk onderzoek kan bijdragen aan de vaststelling van faillissementsfraude en de mogelijke vervolging daarvan door het Openbaar Ministerie vergemakkelijken.
Hiervan is de financiering van het salaris van de curator uit de boedel te onderscheiden (artikel 16 lid 2 Faillissementswet). Zijn salaris wordt vastgesteld overeenkomstig daartoe door het overlegorgaan van rechters-commissarissen in faillissementen (Recofa) in samenspraak met de Nederlandse Orde van Advocaten en INSOLAD opgestelde richtlijnen. Blijkt dat de boedel na afwikkeling van het faillissement ontoereikend is ter voldoening van het uiteindelijk door de rechtbank vastgestelde salaris van de curator, dan ontvangt hij slechts een deel van het honorarium waarop op grond van de Recofa-Richtlijnen aanspraak bestaat. Ons is hierbij niet van zodanige problemen gebleken die rechtvaardigen dat het huidige uitgangspunt dat het salaris van de curator wordt voldaan uit de boedel moet wijken voor de door de Commissie insolventierecht voorgestelde medefinanciering door de Staat als de boedel onvoldoende blijkt.
Wij maken van de gelegenheid gebruik om in te gaan op de op 8 december 2010 ingediende motie van het lid Sap (GL) (Kamerstukken II 2010/11, 32 432, nr. 11). De bewindvoerder van een onderneming wordt door de rechtbank, nadat het faillissement is vastgesteld, doorgaans benoemd tot curator. Daarvoor zijn goede gronden, juist ook bij complexe faillissementen: de persoon in kwestie is al goed bekend met de geldstromen binnen, de vorderingen op en de verplichtingen van het betrokken bedrijf en kan daardoor het faillissement efficiënt en voortvarend afwikkelen. Het zou in veel gevallen onnodig duur zijn als de curator iemand anders zou moeten zijn dan de bewindvoerder. In dat geval zou de curator zich ook weer opnieuw de hele problematiek van het betrokken bedrijf en de schuldeisers eigen moeten maken. Dat leidt uiteindelijk tot een – in complexe zaken aanzienlijk – extra beslag op de boedel dat ten koste gaat van de schuldeisers. Anders dan de genoemde motie van het lid Sap, zien wij hierin geen scheve prikkel in de Faillissementswet, te meer omdat zowel de bewindvoerder als de curator onder toezicht van de rechter-commissaris staan en beiden over hun honorarium verantwoording aan de schuldeisers moeten afleggen.3 Wij ontraden derhalve deze motie.
Hoe kan het dat een wetsvoorstel zo lang op zich laat wachten? Wat zijn hiervoor de redenen?
In aanvulling op hetgeen hierover bij vraag 1 is opgemerkt, merken wij op dat ons niet is gebleken van tekortkomingen in de Faillissementswet die rechtvaardigen dat wordt overgegaan tot wat de voorzitter van de Commissie insolventierecht in het betrokken interview zelf aanduidt als een omvangrijke en complete renovatie. In het huidige tijdsgewricht en investeringsklimaat achten wij een stabiel wettelijk kader, en daarmee rechtszekerheid, belangrijker dan het vooruitzicht van een fundamentele herziening van onze wetgeving. Dat laat uiteraard onverlet dat concrete ervaringen aanleiding kunnen geven tot aanpassing van de wetgeving. Ter illustratie zij gewezen op de onlangs aangekondigde voornemens ter bescherming van de rechten met betrekking tot derivatencontracten bij faillissement van de intermediair en de mogelijkheid tot effectief en efficiënt ingrijpen bij financiële instellingen met onomkeerbare problemen (Kamerstukken II 2010/11, 32 545, nr. 1). Naar aanleiding van de onderhavige kamervragen heeft de Vereniging van Insolventierecht Advocaten (Insolad) ons bij brief van 3 december 2010 onder andere laten weten de huidige Faillissementswet vooral op het gebied van het reorganiserend vermogen van bedrijven voor verbetering vatbaar te achten. Wij zullen Insolad binnenkort uitnodigen om haar suggesties daaromtrent met ons te delen. Ook de standpunten van Insolad en eventuele andere betrokkenen kunnen aanleiding vormen tot bijstelling van onze faillissementswetgeving.
Wat zijn uw plannen met deze wijzigingen van de Faillissementswet? Op welke termijn kan de Kamer het wetsvoorstel verwachten?
Bankgegevens |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Kent u het bericht «Justitie wil nog meer weten van burgers»?1
Ja.
Is het waar dat u voornemens bent het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie (CIOT) een database te laten ontwikkelen om bankgegevens op te kunnen slaan? Zo ja, welke gegevens zullen in de database worden verzameld?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 1 van de leden Schouw en Berndsen (vraagnummer 2010Z16726). Overigens was er bij de daarin genoemde ambtelijke verkenning geen sprake van een centrale opslag maar van een centraal raadplegingspunt, waarbij een centrale instantie zou zorgen voor het doorgeleiden van naw-vragen van politiemedewerkers naar de betreffende bank.
In welk stadium van ontwikkeling bevinden zich de plannen voor het opzetten van deze database?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt bij deze plannen rekening gehouden met de privacy van burgers? Hoe wordt deze database beschermd tegen onbevoegde toegang?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn bij u gevallen bekend waarin onbevoegde opsporingsambtenaren en of derden toegang hebben gehad tot de bestaande CIOT-database voor telecommunicatie gegevens? Zo ja, is hier onderzoek naar gedaan? Is hier aangifte van gedaan?
Zoals door de toenmalige Minister van Justitie is gemeld in antwoord op eerdere vragen van het lid Peters (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3260) is tijdens een audit van het CIOT over 2008 door de departementale auditdienst geconstateerd dat één korps zich niet heeft gehouden aan de opgestelde veiligheidsmaatregelen met betrekking tot de toegang tot de gegevens. Hiervan is geen aangifte gedaan.
Welke maatregelen heeft u genomen om te voorkomen dat onbevoegden toegang hebben tot de bestaande database?
Voor een opsomming van de door mij getroffen maatregelen verwijs ik naar het antwoord op vraag 7 van de hiervoor genoemde vragen van het lid Peters.
Het onbevoegd optreden als hulpofficier |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Kent u het bericht «Agenten politie Twente in de fout»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de uitkomst van het onderzoek, te weten dat 25 van de 100 agenten die als hulpofficier werkzaam zijn, niet over de juiste papieren beschikken, simpelweg onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat het onbevoegd optreden als hulpofficier vergaande consequenties kan hebben voor lopende strafzaken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen om dit te voorkomen?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen 12 tot en met 14 van de leden Marcouch, Recourt en Kuiken van uw Kamer (2010Z17052, ingezonden op 18 november 2010).
Ik zal de politie vragen om op basis van regionale best-practices één landelijk protocol op te stellen om situaties zoals in Twente te voorkomen. Hierin zal ook een procesbeschrijving van de certificering worden opgenomen.
Deelt u de mening dat zij die niet bevoegd zijn per direct moeten stoppen met het verrichten van handelingen als hulpofficier van justitie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u voornemens om alle korpsen zo spoedig mogelijk conform te informeren?
Ik deel deze mening. Het is niet noodzakelijk de korpsen hierover nader te informeren aangezien het al praktijk is dat de politie ervoor zorgt dat na constatering van onbevoegd optreden als hulpofficier direct gestopt wordt met het verrichten van deze handelingen.
Bent u bereid de korpsbeheerders en korpschefs (wederom) te verzoeken om de situatie per korps in kaart te brengen en dus te controleren of alle agenten die als hulpofficier werkzaam zijn (en waren als het gaat om lopende strafzaken) over de juiste papieren beschikken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Op dit moment wordt een inventarisatie naar het aantal onbevoegde hulpofficieren per korps uitgevoerd. Ik zal de uitkomsten van dit onderzoek met uw Kamer delen.
Bent u van mening dat disciplinaire maatregelen hier gepast zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar antwoord vraag 11 van de antwoorden op de vragen van de leden Marcouch, Recourt en Kuiken (2010Z17052) aan de minister van Veiligheid en Justitie over onbevoegde hulpofficieren bij de politie (ingezonden 18 november 2010).
De plaatsing van bodyscanfoto's op internet |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Kent u het bericht dat in de Verenigde Staten foto’s van bodyscans op het internet geplaatst zijn?1
Ja.
Gebruikt Nederland hetzelfde type bodyscanners als de scanner waarvan de gewraakte foto’s op internet zijn beland?
Nee, op Schiphol wordt het type Provision 100 van fabrikant L-3 Communications gebruikt. In het bericht op de website van Gizmodo.com wordt de Security Scan van het type GEN 2, van fabrikant Brijot Imaging Systems, Inc. genoemd.
Is het uitgesloten dat foto’s van de in Nederland toegepaste bodyscanners op welke wijze dan ook gekopieerd of geopenbaard kunnen worden?
Dit is uitgesloten. Zoals mijn voorganger reeds in antwoord op Kamervragen (TK, 2009–2010, nr. 3218, p. 1 en TK, 2009–2010, nr. 1465, p. 3125) aangegeven heeft, genereert de apparatuur die op Schiphol wordt ingezet geen beelden. De computer analyseert ruwe scangegevens en geeft eventueel op het lichaam aangetroffen voorwerpen grafisch op een schematische weergave van een mens weer. Foto’s, kopieën, en openbaring daarvan zijn derhalve niet aan de orde.
Het opslaan en exporteren van ruwe scangegevens is alleen mogelijk met extra randapparatuur die op de security scanners wordt aangesloten en die specifiek geschikt is voor het opslaan en/of versturen van gegevens. Zoals mijn voorganger in antwoorden op Kamervragen (TK, 2009–2010, nr. 3218 en TK, 2009–2010, nr. 1465) heeft aangegeven wordt deze extra randapparatuur in Nederland niet in de operatie op Schiphol gebruikt en wordt dit ook niet wenselijk geacht.
Een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State betreffende adoptie |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) met zaaknummer 201005885/1/H3? Kent u de zaak die ten grondslag ligt aan deze uitspraak?
Ja.
Deelt u de mening dat er een verband bestaat tussen deze uitspraak en het aangenomen amendement-Wolfsen c.s., waarin voorwaarden worden geschapen om af te kunnen afwijken van de maximumleeftijd, gesteld voor aspirant-adoptiefouders?1 Zo nee waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat in onderhavige uitspraak de casus gelijk is aan een in de toelichting genoemde voorwaarde, te weten dat «... aspirant-adoptiefouders reeds een kind hebben geadopteerd (bv een special-need-kind of een ouder kind) en na een periode van extra aandacht voor dit kind, besluiten nog een (ouder) kind te adopteren. Een leeftijdsbeperking kan in zo’n geval de gerechtvaardigde belangen van alle betrokkenen onnodig beperken»? Zo nee, waarom niet?
Waarom heeft u besloten geen beginseltoestemming te verlenen, ondanks het feit dat er sprake is van een vergelijkbare casus als door de indieners van het amendement is beoogd?
Deze vragen betreffen een individuele zaak waarover door de rechter al een uitspraak is gedaan. Op dergelijke individuele zaken kan ik daarom niet nader in gaan. Om die reden zal ik de overige vragen in algemene zin beantwoorden.
Wanneer heeft aspirant-adoptiefouder haar eerste verzoek om een beroep te mogen doen op de bijzondere omstandigheden ingediend?
Zoals bij vraag 4 reeds door mij is aangegeven kan ik niet ingaan op individuele casuïstiek. In alle situaties geldt dat een beslissing tot het verlenen van een beginseltoestemming altijd wordt genomen ná advisering door de Raad voor de Kinderbescherming.
Wat is sindsdien gebeurd met dit verzoek? Is dit vergelijkbaar met het afhandelen van de verzoeken van andere aspirant-adoptiefouders?
Ook dit is een vraag over individuele casuïstiek waarop ik niet nader in kan gaan.
Was bij de behandeling van het (eerste) verzoek met een beroep op de bijzondere omstandigheden van deze aspirant-adoptiefouders al duidelijk dat de leeftijd van de aspirant- adoptiefouders een probleem zou kunnen vormen? Zo ja, waarom zijn zij dan toch in het voortraject van onderzoeken (gezinsonderzoek en dergelijke) dat kan leiden tot een beginsel toestemming toegelaten? Zo nee, wanneer werd de leeftijd wel een probleem gevonden? Waarom was op dat moment de leeftijd wel een probleem?
Alle aanvragen die in de laatste maanden van 2008 waren ingediend en waarbij werd voorzien dat aanvragers van boven de 46 jaar een beroep zouden doen op het amendement Wolfsen c.s., werden per 1 januari 2009 in behandeling genomen. Vanaf dat moment was namelijk het gewijzigde artikel 3 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) van kracht. Daarbij ontstond de mogelijkheid voor de Minister van Justitie om in bijzondere omstandigheden af te wijken van de tot dan toe harde leeftijdsgrens van 46 jaar voor aspirant-adoptiefouders.
Als de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) adviseert om aanvullend onderzoek te houden, zoals in deze casus het geval was, hoe wordt in de regel met dit advies omgegaan? Waarom is in deze casus het advies van de RSJ niet gevolgd?
In het amendement Wolfsen c.s. wordt geen nadere uitleg gegeven aan de inhoud van het begrip bijzondere omstandigheden. Om die reden wordt, ondanks de leeftijd van verzoekers, op grond van een beroep dat zij doen op bijzondere omstandigheden, een aanvraag in behandeling genomen, tenzij evident is dat er van bijzondere omstandigheden geen sprake is.
Het gezinsonderzoek, dat tijdens de procedure door de Raad voor de Kinderbescherming wordt uitgevoerd, is gericht op het verkrijgen van inzicht in de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders voor de verzorging en opvoeding van een buitenlands adoptiekind. In het onderzoek wordt vastgesteld welke beschermende en welke risicofactoren voor een adoptiekind in het gezin aanwezig zijn, op welke wijze deze factoren zich tot elkaar verhouden en welke factoren uiteindelijk de doorslag geven om de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie positief of negatief te adviseren over het verzoek om een beginseltoestemming te verlenen. Daarbij worden door zowel de Raad voor de Kinderbescherming als door de Centrale autoriteit interlandelijke adoptie de aangevoerde bijzondere omstandigheden betrokken.
Wie heeft geconstateerd dat het plaatsen van een tweede kind in dit gezin schadelijk zou kunnen zijn voor het kind dat reeds door adoptie in het gezin geplaatst is? Is dit door een onafhankelijk persoon of instantie gebeurd? Zo ja, door wie? Hoe heeft deze persoon of instantie zonder onderzoek deze conclusie kunnen trekken?
Aan de adviezen van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) wordt grote waarde toegekend en bij de besluitvorming wordt met deze adviezen rekening gehouden.
Het is aan de professionaliteit van de Raad voor de Kinderbescherming om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan een advies van de RSJ.
Waarom vindt u het irrelevant of aspirant-adoptiefouders al dan niet een ouder kind of een kind met «special needs» willen adopteren, als dit twee van de in het besluit bij de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) opgenomen voorwaarden zijn waarop een bijzondere omstandigheid gebaseerd kan zijn? Deelt u de mening dat het voldoen aan één van de voorwaarde, zoals omschreven in het besluit, noodzakelijk is om überhaupt in aanmerking te komen voor de bijzondere omstandigheden?
Ook wanneer er sprake is van een voornemen tot opneming van een tweede of volgend adoptiekind wordt door de Raad voor de Kinderbescherming onderzoek gedaan. Op basis van het advies dat de Raad voor de Kinderbescherming uit brengt wordt door mij een besluit genomen over het verzoek tot het verlenen van een beginseltoestemming.
Een alternatief voor de traditionele rechtspraak |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat sinds januari 2010 Stichting E-Court een privaatrechtelijke wijze van geschillenbeslechting aanbiedt, die open staat voor partijen die vrijwillig een rechtsgeldige forumkeuze zijn overeengekomen, waarbij de procedure uitmondt inakte waarvan de grosse een executoriale titel is als bedoeld in artikel 430 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)?
Ja. E-Court is een particulier initiatief dat het best te vergelijken is met het bindend advies, zoals geregeld in het Burgerlijk Wetboek (BW). Dat veronderstelt evenwel een basis van vrijwilligheid bij partijen. Zie verder het antwoord op de vragen 2 t/m 7.
Kunt u bevestigen dat de procedure bij Stichting E-Court ook naar uw oordeel gekwalificeerd kan worden als «rechtsingang» of «geding» als bedoeld in dit artikel, op gelijke wijze als deze gekwalificeerd kan worden als «eis in de hoofdzaak» als bedoeld in artikel 700, derde lid, Rv?1 Zo nee, waarom niet?
Bij wijze van proefprocedure heeft de stichting E-court vragen met betrekking tot bovenstaande punten voorgelegd aan de Kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam. De uitspraak wordt eind van dit jaar verwacht. Voorts heeft mijn ministerie aan de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) gevraagd om een standpunt over de notaris in de E-court-procedure in te nemen.
Voor een afgewogen oordeel is de zienswijze van onder meer deze partijen noodzakelijk. Daarom wacht ik de uitkomstvan genoemde procedure en nadere standpuntbepaling van de KNB af. Ik zal uw Kamer vervolgens begin 2011 bij brief nader informeren.
Wist u dat Stichting E-Court, om te waarborgen dat de oproeping van «gedaagden» in deze alternatieve procedure formeel en zonder problemen verloopt, de tussenkomst van een deurwaarder noodzakelijk acht en de tussenkomst van de deurwaarder via het contractuele procesreglement aan de «eisende partij» oplegt, waarbij duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen deze oproeping en die bij een «gewone» dagvaarding?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt in dat kader bevestigen dat de artikelen 3:317 Burgerlijk Wetboek (BW) jo. artikel 3:37, tweede lid, BW en de artikelen 6:236 BW jo. artikel 3:37, tweede lid, BW een rechtstreekse wettelijke basis vormen voor «verdere exploten» als bedoeld in artikel 2, eerste lid, sub b, Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) en dat het uitbrengen van dit soort exploten, die eveneens relevant kunnen zijn voor een eisende partij in een vroeger stadium voorafgaande aan een procedure bij Stichting E-Court, een ambtshandeling is en dus door een deurwaarder kan worden uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het betekenen respectievelijk het executeren van de notariële akte waarin het resultaat is opgenomen van het bindend advies op grond van artikel 430 Rv jo artikel 2, sub c, Gdw ambtshandelingen zijn en dus door een deurwaarder kunnen worden uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u in dit kader van mening dat artikel 45 Rv het doen van exploten als bedoeld in de aanhef van artikel 2, eerste lid, Gdw, aan de gerechtsdeurwaarder opdraagt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de gerechtsdeurwaarder, gegeven het feit dat deze als een door de Kroon benoemde functionaris met een onafhankelijke positie, bevoegd en gehouden is ambtshandelingen te verrichten op verzoek van de eisende partij in het kader van een procedure bij E-court? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het aanhoudend en systematisch geweld tegen christenen in Bagdad |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het aanhoudend en systematisch geweld tegen christenen in Bagdad de afgelopen weken, waarbij zelfs de familieleden van slachtoffers van de gijzeling in de kathedraal het gerichte doelwit waren van aanslagen? Hoe beoordeelt de regering en haar 26 partners uit de Europese Unie (EU) de huidige situatie in Bagdad?1
Ik veroordeel ten zeerste de gewelddadige incidenten die de afgelopen weken in Irak hebben plaatsgevonden en die de Irakese bevolking, waaronder de Irakese christenen, hebben getroffen. De veiligheidssituatie in en rond Bagdad is instabiel, zoals ook beschreven in het ambtsbericht Irak van 29 oktober 2010. Er is sprake van gericht en ongericht geweld.
Deelt u de mening van de aartsbisschop van Bagdad, Athanase Matti Shaba Matoka, dat deze aanvallen een systematische poging zijn om alle christenen uit Irak te verdrijven?
Nee.
Bent u bereid om het initiatief te nemen voor een ontmoeting van de EU en de Arabische Liga over vrijheid van religie en rechten van (religieuze) minderheden?
Godsdienstvrijheid is reeds een belangrijk thema in gesprekken tussen de leden van de Arabische Liga en de EU. Een aparte bijeenkomst is op dit moment niet nodig.
Welke stappen zijn volgens u noodzakelijk zodat het geweld in Irak tussen etnische en religieuze groepen ophoudt en hoe gaat u eraan bijdragen dat die stappen ondernomen worden?
Het is aan de nieuwe Irakese regering om de orde en veiligheid in Irak te herstellen. Cruciaal onderdeel is minderheden beschermen en etnische en religieuze spanningen wegnemen. Daartoe zullen onder andere politieke vraagstukken zoals de kwestie van de betwiste gebieden in Noord-Irak en de integratie van de strijdkrachten moeten worden aangepakt.
Zoals reeds aangegeven in antwoord op eerdere vragen zullen Nederland en de Europese Unie bij de Iraakse regering aandacht blijven vragen voor de noodzaak om kwetsbare groepen als etnische en religieuze minderheden maximale mogelijke bescherming te bieden. Door deelname aan de NAVO Trainingsmissie in Irak en de EU-missie EUJUST LEX, die tot doel heeft de Iraakse veiligheids- en justitiële sector te versterken, draagt Nederland bij aan de versterking van de Iraakse rechtsstaat. Via EIDHR (European Instrument for Democracy and Human Rights) steunt de EU een project ter bevordering van de dialoog met en tussen geestelijk leiders in Irak.
Het terugsturen van Birmese vluchtelingen door Thailand |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Thailand stuurt vluchtelingen Myanmar terug»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat er na de uitslag van de verkiezingen, die volkomen vervalst blijkt te zijn, gewapende conflicten zijn uitgebroken in het Thais-Birmese grensgebied?
Ik ben op de hoogte van het feit dat op twee plaatsen langs de Birmees-Thaise grens recent gevechten zijn uitgebroken tussen gewapende groepen van de Karen etnische minderheid en het Birmese leger. Dat dit een vluchtelingenstroom op gang heeft gebracht vind ik zorgelijk.
Bent u van mening dat Thailand zijn verplichtingen aangaande het Verdrag van Geneve verzaakt door Birmese vluchtelingen terug te sturen?
Thailand is geen partij bij het Verdrag van Genève.
Bent u bereid er bij de Thaise autoriteiten op aan te dringen om onmiddellijk te stoppen met het uitzetten van vluchtelingen en ervoor zorg te dragen dat vluchtelingen humaan worden behandeld?
Van vluchtelingenorganisatie UNHCR, maar ook van IOM, ECHO en NGO’s ter plekke is vernomen dat geen sprake is van gedwongen uitzetting. De vluchtelingen keren op vrijwillige basis terug. Thailand verleent volgens genoemde informatiebronnen adequate humanitaire hulp aan de vluchtelingen die in Thailand blijven. UNHCR coördineert op verzoek van de Thaise autoriteiten de humanitaire hulpverlening. Ik zal humanitaire hulpverlening door Thailand aan de Birmese vluchtelingen nauwlettend blijven volgen.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Gezien de noodzaak informatie in te winnen bij de Nederlandse ambassade in Bangkok en het tijdsverschil met Thailand, was het niet mogelijk de vragen per ommegaande te beantwoorden.
De aanhoudende aanslagen op christenen in Irak |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Frankrijk haalt gewonde christenen uit Irak»?1
Ja.
Heeft u daarnaast kennisgenomen van het bericht «Weer christenen gedood in Irak»2 over het feit dat afgelopen zondag twee christenen zijn doodgeschoten? Heeft u voorts kennis genomen van het bericht «Nieuwe aanslagen op christenen Irak»3, waarbij er tenminste vier mensen zijn overleden na gerichte aanslagen op christenen?
Ja.
Bent u bereid om in samenspraak met uw Franse en Irakese collega’s een gedeelte van deze onschuldige slachtoffers tijdelijk op te vangen, zodat zij adequate medische hulp kunnen ontvangen?
Een dergelijk verzoek zou betekenen dat moet worden afgeweken van het reguliere Nederlandse toelatingsbeleid. Het kabinet ziet in dit geval onvoldoende aanleiding om tot deze afwijking over te gaan. Dit betekent niet dat binnen het Nederlandse migratiebeleid in algemene zin geen oog is voor de situatie in Irak. Naast een zorgvuldig toelatingsbeleid waarbij de individuele beschermingsbehoefte wordt bekeken tegen de achtergrond van de situatie in het land van herkomst, wordt ook met het hervestigingsbeleid, in samenspraak met de UNHCR, bijgedragen aan de vermindering van de internationale vluchtelingenproblematiek. Binnen dit hervestigingsbeleid wordt in het kader van het quotum van 500 vreemdelingen per jaar ook aandacht besteed aan Irakese vluchtelingen.
Bent u tevens bereid na deze reeks van aanslagen te erkennen dat op dit moment christenen een specifiek doelwit vormen van aanslagen en geweld in Irak? Zo ja, bent u vervolgens bereid zich pro-actief in te zetten voor de bescherming en de opvang van de christelijke minderheid in Irak? Zo ja, hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse regering maakt zich zorgen over de aanslagen en het geweld in Irak, waarvan op dit moment ook groepen christenen slachtoffer zijn. De waarborging van de veiligheid en mensenrechten van minderheden is echter primair een zaak voor de Iraakse autoriteiten. Het is daarom van groot belang dat de zojuist gevormde regering de orde en veiligheid in de Iraakse samenleving herstelt en tevens de kwestie van de etnisch diverse betwiste gebieden, die rijk zijn aan natuurlijke hulpbronnen, afhandelt. Nineveh is een van deze gebieden.
Nederland en de Europese Unie vragen regelmatig aandacht voor de mensenrechtensituatie bij zowel de Iraakse regering als bij de Koerdische regionale regering. Dat betreft de mensenrechtensituatie in het algemeen, maar juist ook de noodzaak om kwetsbare groepen als etnische en religieuze minderheden maximaal mogelijke bescherming te bieden.
Dit beleid zal in de toekomst onverminderd worden voortgezet.
Bent u bereid, samen met de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken te bezien of de vele christenen die inmiddels gevlucht zijn naar de Nineveh-vlakte ondersteuning van Nederland en de Europese Unie zouden kunnen krijgen, zodat zij zo snel mogelijk in hun eigen onderhoud kunnen voorzien? Bent u tevens bereid om er bij de Irakese regering op aan te dringen in ieder geval de Nineveh-vlakte beter te beschermen?
Nederland heeft in 2010 reeds EUR 2,3 miljoen bijgedragen aan het lenigen van humanitaire noden van Iraakse vluchtelingen en aan interne ontheemden in Irak, waaronder ook etnische en religieuze minderheden. Deze bijdrage is gegeven in reactie op het door de Verenigde Naties gecoördineerde humanitaire hulpverzoek en betreft onder andere het verstrekken van voedselhulp, watervoorziening en non-food items in het Noorden van Irak, inclusief de Nineveh-vlakte. Ook de Europese Unie heeft bijgedragen aan het humanitaire hulpverzoek van de Verenigde Naties. De waarborging van de veiligheid en mensenrechten van minderheden is een zaak van de Iraakse regering. Nu de nieuwe Iraakse regering wordt gevormd is het van groot belang dat deze regering de veiligheid in de Iraakse samenleving herstelt.
Bent u bereid, gezien de urgentie van vraag 4, deze vragen uiterlijk op 12 november 2010 te beantwoorden?
Dit is helaas niet mogelijk gebleken.
De opstartproblemen van het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de kritiek van deskundigen op het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen?1
De in de uitzending van Nieuwsuur (9 november 2010) geuite kritiek dat de toelatingseisen voor gerechtelijke deskundigen tot het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD) te laag zijn en daardoor het kaf niet van het koren wordt gescheiden, herken ik niet en acht ik prematuur.
Het College gerechtelijk deskundigen (het College) toetst deskundigen die zich willen laten registreren in het NRGD aan vastgestelde kwaliteitsnormen en herhaalt deze toetsing elke vier jaren aan de hand van de dan geldende normen. Het College beslist over toelating tot het register en heeft ook de bevoegdheid een registratie te schrappen als een deskundige niet meer voldoet aan de normen.
Het College maakt gebruik van onafhankelijke normstellingadviescommissies die adviseren over de normenkaders en toetsingwijzen. Uitgangspunt is dat deskundigen op forensisch vakinhoudelijk gebied dienen te voldoen aan kwaliteitseisen die in lijn zijn met de in het veld heersende normen. Bij het opstellen van normen is actieve participatie van en acceptatie door het veld dan ook van groot belang. De normstellingadviescommissies zijn om die reden breed samengesteld met onder meer ervaren, representatieve (binnen -en soms ook buitenlandse) vakdeskundigen en een jurist. Préadviezen worden ter openbare consultatie gepubliceerd op de website van het NRGD. De consultatiefase van bijvoorbeeld het préadvies voor Forensische Psychologie, Psychiatrie en Orthopedagogiek (FPPO) heeft ertoe geleid dat de toetsingswijze voor FPPO is uitgebreid met een mondelinge toets als na de schriftelijke beoordeling onduidelijkheid bestaat over de deskundigheid van de aanvrager.
Ik ben van mening dat de toelatingseisen op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat, nu het toetsen in volle gang is, nog niet gesteld kan worden dat het kaf niet van het koren wordt gescheiden. De normen op de gebieden waarvoor registratie heeft plaatsgevonden worden bovendien doorontwikkeld om stapsgewijs de kwaliteit van de deskundigeninbreng in de rechtspleging op een hoger peil te brengen.
Hoeveel deskundigen zijn sinds de start van het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen in het register opgenomen en in welke disciplines?
Ik verwijs naar het antwoord op de schriftelijke vraag nummer 98 die de Vaste Commissie voor Justitie stelde ten aanzien van de Justitiebegroting voor het jaar 2011 (TK, 2010–2011, 32 500 VI, nr. 11). Per 12 november 2010 hebben zich 4 handschriftdeskundigen aangemeld. Voor DNA-analyse en -interpretatie zijn 16 aanvragen ontvangen en voor FPPO 151 aanvragen. Het aantal deskundigen op het gebied van FPPO bedraagt ongeveer 650. Vanwege dit grote aantal is het land verdeeld in vier cohorten en is gestart met openstelling van het register voor het cohort Den Haag. In december 2010 worden de door het College toegelaten deskundigen gelijktijdig gepubliceerd.
Wat zijn de ervaringen met de aanstelling die nog steeds moet plaatsvinden via de rechter-commissaris en om hoeveel gevallen gaat het in 2010?
Gezien het antwoord op vraag 2 is de wijze van benoemen van deskundigen in de praktijk nog niet veranderd. De meeste benoemingen in 2010 hebben plaatsgevonden door tussenkomst van de rechter-commissaris. Dit is alleen niet vereist voor de gevallen waarin specifieke op de wet gebaseerde uitvoeringsregelingen (zoals DNA-onderzoek en alcoholonderzoek) moeten worden toegepast.
Het aantal deskundigenbenoemingen wordt niet centraal geregistreerd. Op basis van een grove inventarisatie bij de gerechten verwacht de Raad voor de Rechtspraak een aantal van 15 000 tot 20 000 benoemingen in 2010. Het aandeel DNA en FPPO-deskundigen is het grootst. Op het moment dat gerechtelijk deskundigen voor deze gebieden zijn geregistreerd, kan de officier van justitie benoemen. Tot die tijd zijn er werkafspraken gemaakt met het Nederlands Forensisch Instituut en het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, waardoor de voortgang zo min mogelijk belemmerd wordt. Verder zijn er aparte werkafspraken gemaakt voor spoedonderzoeken zoals gerechtelijke secties.
Bent u bereid op korte termijn de voortgang bij het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen te beoordelen en waar noodzakelijk met aanvullende maatregelen te komen? Zo nee, waarom? Zo ja, op welke termijn?
Aan het hoofd van het NRGD staat het College. De eigen verantwoordelijkheid van het College, dat onafhankelijk als zelfstandig bestuursorgaan functioneert, staat voorop. Het beheersen van het risico van een te beperkt aantal deskundigen en/of een te beperkte variëteit aan deskundigen is in beginsel een vast agendapunt voor het College. Het College monitort de voortgang in het registratieproces dan ook voortdurend.
Dit neemt niet weg dat ook ik eraan hecht dat het NRGD nu snel gevuld wordt. Ook vanuit mijn Ministerie wordt het registratieproces daarom al nauwlettend gevolgd en worden waar nodig impulsen gegeven om het verloop van dit proces te bevorderen.
Een ter dood veroordeling in Pakistan |
|
Harry van Bommel , Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV) |
|
Wat is uw reactie op de ter dood veroordeling van mevrouw Asia Bibi door een Pakistaanse rechtbank?1
Nederland is tegen de doodstraf en betreurt de terdoodveroordeling van mevrouw Asia Bibi. Tegen het vonnis staat een beroepsmogelijkheid open.
Draagt deze ter dood veroordeling bij aan de toename van bedreigingen jegens christenen in Pakistan?
Helaas staat het geval van mevrouw Bibi niet op zichzelf. Eerder werden al diverse personen terdoodveroordeeld wegens blasfemie. De doodstraf wordt in Pakistan overigens sinds 2008 niet meer uitgevoerd. Het heeft er de schijn van dat de blasfemiewetgeving soms wordt misbruikt voor persoonlijk gewin of om persoonlijke vetes uit te vechten. Niet-moslims zijn in dit verband kwetsbaar, maar het valt niet te zeggen of met deze veroordeling bedreigingen jegens christenen in Pakistan toenemen. Uiteraard zal ik de ontwikkelingen nauw blijven volgen.
Zijn er nog anderen die vanwege deze zelfde beschuldigingen gevangen zitten in Pakistan?
Ja, er zijn meerdere zaken bekend van personen die worden beschuldigd van blasfemie. In 2009 registreerde de politie 41 klachten over blasfemie*. Verdachten worden veelal op basis van dun bewijs in voorlopige hechtenis gesteld in afwachting van een rechterlijk oordeel dat soms jaren op zich laat wachten, zo blijkt uit rapportages van mensenrechtenorganisaties. In het overgrote deel van de gevallen behoort de verdachte tot een religieuze minderheid.
Kunt u aangeven waar de Pakistaanse Blasfemiewet en de zogenaamde «Hudud»-wetten op gespannen voet staan met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens?
De vrijheid van meningsuiting is volgens de Pakistaanse grondwet onderworpen aan «redelijke wettelijke beperkingen in het belang van de glorie van de Islam». De blasfemiewetgeving geeft daar nadere uitvoering aan. Het Pakistaanse Wetboek van Strafrecht bevat onder meer bepalingen gericht op bescherming van religieuze overtuigingen zoals die in Pakistan beleden worden. Tezamen worden deze artikelen ook wel de blasfemiewetgeving genoemd. Hoewel alle Pakistanen, dus ook moslims, onderworpen zijn aan deze wetgeving, treffen blasfemiebeschuldigingen vooral de religieuze minderheden. Deze wetgeving staat op onderdelen op gespannen voet met de artikelen 7, 10 en 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
Wilt u bij de Pakistaanse autoriteiten krachtig protesteren tegen de ter dood veroordeling van mevrouw Asia Bibi en uw zorg uitspreken over Pakistaanse wetgeving die op gespannen voet staat met de internationale rechtsorde?
Nederland heeft in het afgelopen jaar herhaaldelijk zijn zorgen over de blasfemiewetgeving aan de Pakistaanse autoriteiten kenbaar gemaakt. Nog vorige week besprak de Nederlandse ambassadeur in Islamabad dit onderwerp met de minister voor Minderheden. De minister stelde de zorgen te delen en benadrukte dat de materie zijn volledige aandacht heeft. Ook de EU-vertegenwoordiging in Pakistan heeft eerder dit jaar aandacht gevraagd voor de blasfemiewetgeving en de doodstraf. Op Nederlands initiatief zal namens de EU missiehoofden en de ambassadeurs van Australië, Canada, Zwitserland en Noorwegen een brief over dit thema aan de Pakistaanse premier worden gezonden.
De notitie van Amnesty International over vreemdelingenbewaring |
|
Joël Voordewind (CU), Hans Spekman (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het rapport van Amnesty International «Vreemdelingendetentie: in strijd met mensenrechten» van 5 november 2010?
Ja.
Wat is uw reactie op de aanbevelingen die Amnesty International doet in het rapport?
Amnesty International concludeert dat ondanks enkele kleine verbeteringen de Nederlandse praktijk van vreemdelingenbewaring niet wezenlijk is verbeterd sinds haar vorige rapport uit 2008. Ik ben echter van mening dat de afgelopen jaren zowel op het terrein van het beleid inzake vreemdelingenbewaring als de tenuitvoerlegging daarvan, het nodige is veranderd en verbeterd.
In de beleidsbrief over het terugkeerbeleid, die uw Kamer naar verwachting medio 2011 wordt toegezonden, wordt onder andere ingegaan op de motie Gesthuizen cs over het onderzoeken van alternatieven voor bewaring1.
Een uitgebreidere reactie op het rapport van Amnesty International wordt nog aan uw Kamer toegezonden.
Kunt u toelichten waarom u vindt dat het huidige beleid omtrent vreemdelingenbewaring voldoet aan het uitgangspunt «vreemdelingenbewaring als ultimum remedium»? Kunt u uiteenzetten hoe zich dat standpunt verhoudt tot het in de praktijk ontbreken van voldoende, door Amnesty International in het rapport ook genoemde, alternatieven voor vreemdelingenbewaring, zoals bijvoorbeeld een meldplicht, onderbrenging op een betrouwbaar adres of elektronisch toezicht? Kunt u toelichten waarom met minder zware alternatieven niet hetzelfde effect zou kunnen worden bereikt?
Vreemdelingenbewaring dient ter fine van uitzetting. Het Nederlandse beleid gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om Nederland te verlaten wanneer niet (langer) sprake is van rechtmatig verblijf. Gedwongen vertrek – en daarmee vreemdelingenbewaring – komt pas aan de orde als de vreemdeling deze verantwoordelijkheid niet (tijdig) neemt. In dit kader kan vreemdelingenbewaring worden toegepast indien deze maatregel noodzakelijk is om te voorkomen dat de vreemdeling zich aan toezicht onttrekt en een lichter middel niet (langer) aan de orde is. Gelet hierop meen ik dat vreemdelingenbewaring voldoet aan het uitgangspunt dat het als ultimum remedium wordt gebruikt.
Voor wat alternatieven voor vreemdelingenbewaring betreft geldt dat deze wel degelijk bestaan en in voorkomende gevallen ook worden toegepast. Onder het vorige kabinet is een belangrijk alternatief voor bewaring in gebruik genomen, namelijk de vrijheidsbeperkende locatie (VBL). Ik pas de maatregel tot vrijheidsbeperking toe in situaties waarin toezicht gewenst is, maar vreemdelingenbewaring naar mijn mening onwenselijk is. Van de VBL wordt op grond van het huidige beleid vooral gebruikgemaakt voor gezinnen met minderjarige kinderen (zowel ex-asiel als uit de illegaliteit) en bij ex-asielzoekers die een vertrekplicht hebben en die direct vanuit de opvang komen. De locatie waar de maatregel wordt opgelegd is niet beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek, en heeft dan ook niet het karakter van bewaring.
Gronden om de vreemdelingenbewaring niet of niet langer toe te passen zijn aanwezig indien betrouwbaar te achten particulieren of instanties zich schriftelijk garant stellen voor de onderbrenging van de vreemdeling gedurende de tijd dat nog over diens uitzetting moet worden beslist of vertrek nog niet kan worden geëffectueerd. Een andere grond voor het niet of niet langer toepassen van vreemdelingenbewaring is aanwezig indien de vreemdeling aantoonbaar een vaste woon- en verblijfplaats in Nederland heeft. Onder omstandigheden kan worden volstaan met een meldplicht op basis van artikel 54 Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De vreemdeling wordt dan geacht zich te melden met een op de omstandigheden afgestemde frequentie. Dit kan bijvoorbeeld indien de identiteit van de vreemdeling vaststaat en voldoende zekerheid bestaat over de bereidheid van de vreemdeling om Nederland te verlaten. In dat geval wordt op de verblijfplaats van de vreemdeling geen toezicht uitgeoefend, maar wordt de vreemdeling geacht zich regelmatig te melden.
In de beleidsbrief over het terugkeerbeleid, die uw Kamer naar verwachting medio 2011 wordt toegezonden, zal worden ingegaan op de motie Gesthuizen cs over het onderzoeken van alternatieven voor bewaring1.
Onderschrijft u de stelling van Amnesty International in het rapport dat vreemdelingen in Nederland vrijwel standaard in vreemdelingendetentie worden genomen als aan de criteria uit artikel 6 of artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 is voldaan, en dat mogelijke lichtere alternatieven nauwelijks worden toegepast? Kunt u dit toelichten?
Nee, die stelling onderschrijf ik niet.
Lichtere alternatieven, zoals het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel in een VBL, worden wel degelijk toegepast.
Ik wil ook nadrukkelijk wijzen op de wettelijke regeling van het derde lid van artikel 59 Vw, waarbij afgezien moet worden van bewaring indien de vreemdeling te kennen geeft te willen terugkeren, en hij hiertoe in de gelegenheid is. Deze bepaling wordt vol door de rechter getoetst2. Ik verwijs hierbij naar de vorengenoemde alternatieven voor bewaring. In sommige gevallen, zoals bijvoorbeeld voor uitgeprocedeerde gezinnen, is de mogelijkheid ingericht van het onderbrengen in de vrijheidsbeperkende locatie. Onderkend moet echter worden dat in de regel plaatsing in een vrijheidsbeperkende locatie geen geschikt instrument is voor personen die in de illegaliteit verblijven, en zich dus al aan het toezicht hebben onttrokken. Het in een vrijheidsbeperkende locatie plaatsen van dergelijke vreemdelingen zal naar verwachting in te veel gevallen leiden tot onttrekking aan het toezicht, om nog te kunnen spreken van een reëel, effectief alternatief voor de maatregel van vreemdelingenbewaring. Dat laat onverlet dat het onderzoeken van alternatieven voor de maatregel van vreemdelingenbewaring een voortdurend punt van aandacht is. Het is overigens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat de afweging om geen lichter middel toe te passen, terughoudend door de rechter moet worden getoetst. Volledigheidshalve vermeld ik dat ik in afwachting ben van een uitspraak van de Afdeling over de vraag hoe die toetsing na inwerkingtreding van de terugkeerrichtlijn dient plaats te vinden.
Deelt u de mening van Amnesty International dat op grond van mogelijkheden die moeten voortvloeien uit de Vreemdelingenwet 2000 de rechter standaard bij de beoordeling of vreemdelingenbewaring in een individueel geval (nog) aangewezen is, moet beoordelen of lichtere alternatieven voor de vreemdelingenbewaring aanwezig zijn? Zo niet, kunt u uiteenzetten waarom niet? Bent u van oordeel dat dit in de huidige praktijk voldoende gebeurt?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel vreemdelingen zijn de afgelopen vijf jaar daadwerkelijk teruggekeerd vanuit vreemdelingenbewaring, nadat die bewaring op dat moment korter dan zes maanden, langer dan zes maanden, langer dan twaalf maanden of langer dan 18 maanden had geduurd?
Over de jaren 2005 en 2006 is de desbetreffende informatie niet beschikbaar. De registratie van deze vertrekcijfers is in het jaar 2007, waarin de Dienst Terugkeer en Vertrek werd opgestart, niet representatief te achten.
Hieronder zijn de gevraagde cijfers weergegeven voor de jaren 2008, 2009 en 2010. Zij betreffen het aantal vreemdelingen dat vanuit vreemdelingenbewaring aantoonbaar uit Nederland is vertrokken.
Bewaringsduur
2008
2009
2010
< 6 mnd
3 800
3 800
4 300
6 mnd –1 jaar
170
180
140
1 jaar –1,5 jaar
10
15
10
> 1,5 jaar
20
5
5
De arrestatie van een journalist |
|
Tofik Dibi (GL), Bruno Braakhuis (GL) |
|
Kent u het bericht over de oorlogsjournalist die op station Brussel Noord is gearresteerd vanwege het fotograferen van een politieactie tegen asielzoekers en illegalen?1
Ja.
Is het waar dat de journalist werd opgepakt nadat hij foto’s maakte van het wegslepen van een man door twee Belgische politieagenten wegens verstoring van de openbare orde en opruiing, maar dat deze aanklacht inmiddels is ingetrokken?
Volgens de Belgische politie weigerde de heer Karskens de omgeving van de ingang van het station te verlaten na herhaalde verzoeken. Ook zou hij daar aanwezige personen hebben opgeroepen actie te ondernemen tegen de politie. Daarop werd de heer Karskens administratief aangehouden wegens het verstoren van de openbare orde. Na drie uur werd hij weer vrijgelaten.
Ik ben mij ervan bewust dat de heer Karstens een andere lezing van de gebeurtenissen heeft.
Deelt u de mening dat deze politiële ingreep jegens de journalist een inbreuk is op de vrije nieuwsgaring?
Het betreft hier een interne Belgische aangelegenheid die dan ook door de Belgische autoriteiten moet worden beoordeeld.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe vrije nieuwsgaring Europeesrechtelijk veranderd kan worden?
Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon schrijft het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie dwingend voor dat eenieder recht heeft op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat onder meer de vrijheid om kennis te nemen of te geven van informatie of ideeën, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen, aldus artikel 11 van het Handvest van de Grondrechten. Eventuele beperkingen door de overheid moeten in overeenstemming zijn met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarmee is de vrije nieuwsgaring in het kader van de EU-Verdragen naar mijn oordeel voldoende verankerd en weet iedere lidstaat waaraan hij zich heeft te houden.
Hierbij moet bedacht worden dat de EU formeel geen bevoegdheid heeft om maatregelen vast te stellen met betrekking tot de vrije nieuwsgaring in een lidstaat.
Het bericht dat Nederland onverminderd de mensenrechten van illegale vreemdelingen blijft schenden |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Wat is uw reactie op het rapport «Vreemdelingendetentie: In strijd met mensenrechten»?1
Amnesty International concludeert dat ondanks enkele kleine verbeteringen de Nederlandse praktijk van vreemdelingenbewaring niet wezenlijk is verbeterd sinds haar vorige rapport uit 2008. Ik ben echter van mening dat de afgelopen jaren zowel op het terrein van het beleid inzake vreemdelingenbewaring als de tenuitvoerlegging daarvan, het nodige is veranderd en verbeterd. Ik wijs in dit verband onder andere op de heroriëntatie waarover u bij brief van 29 juni 20103 bent geïnformeerd. Deze behelsde onder meer uitbreiding van het aantal bezoekuren, uitbreiding van het activiteitenprogramma en inrichting van een juridisch loket.
Wat de opmerkingen van Amnesty International inzake alternatieven voor bewaring betreft verwijs ik hier naar de beleidsbrief over het terugkeerbeleid, die uw Kamer naar verwachting medio 2011 wordt toegezonden. Hierin wordt onder andere ingegaan op de motie Gesthuizen cs over het onderzoeken van alternatieven voor bewaring4.
Hoe verhoudt dit rapport zich tot het door de Inspectie voor de Sanctietoepassing (IST) gepubliceerde rapport «De tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring. Drie detentiecentra doorgelicht» dat concludeert dat er onvoldoende werk is gemaakt van de eerder door uw voorganger gedane toezeggingen om de omstandigheden van vreemdelingen in detentie te verbeteren?2 Hoe verhoudt het rapport van Amnesty International zich tot uw reactie op het rapport van de ISt?
Uw Kamer is bij brief van 27 oktober jl. geïnformeerd over mijn reactie op het rapport van de Inspectie voor de Sanctietoepassing (ISt).7 De ISt concludeert in tegenstelling tot Amnesty International, dat ten opzichte van enkele jaren geleden de omstandigheden in de vreemdelingenbewaring in verschillende opzichten wel degelijk zijn verbeterd. Ook uit de onderliggende rapporten van de drie afzonderlijke detentiecentra valt naar mijn mening een positieve ontwikkeling te destilleren.
De toezegging van de toenmalige staatssecretaris van Justitie zag op het uitvoeren van een heroriëntatie. Uw kamer is per brief d.d. 29 juni 20103 door de toenmalige minister van Justitie geïnformeerd over de uitkomsten van deze heroriëntatie op de wijze waarop vreemdelingenbewaring ten uitvoer wordt gelegd, alsook over de stappen die naar aanleiding hiervan worden genomen.
Hoe verhoudt dit rapport zich tot de door uw voorgangers gedane toezeggingen om de omstandigheden van vreemdelingen in detentie te verbeteren?3
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het commentaar van het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten (NCJM) van 4 november 2010?4 Deelt u de mening dat vrijheidsontneming een ultimum remedium is?5 Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wordt er dan nog steeds weinig gebruik gemaakt van bijvoorbeeld een meldplicht of een borgsom?
Vreemdelingenbewaring dient ter fine van uitzetting. Het Nederlandse beleid gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om Nederland te verlaten wanneer niet (langer) sprake is van rechtmatig verblijf. Gedwongen vertrek – en daarmee vreemdelingenbewaring – komt pas aan de orde als de vreemdeling deze verantwoordelijkheid niet (tijdig) neemt en lichtere middelen niet (langer) aan de orde zijn. In dit kader kan vreemdelingenbewaring worden toegepast indien deze maatregel noodzakelijk is om te voorkomen dat de vreemdeling zich aan toezicht onttrekt. Gelet hierop meen ik dat vreemdelingenbewaring voldoet aan het uitgangspunt dat het als ultimum remedium wordt gebruikt.
Uiteraard deel ik de mening dat de duur van de vreemdelingenbewaring zo kort mogelijk dient te zijn. In de beleidsbrief over het terugkeerbeleid, die uw Kamer naar verwachting medio 2011 wordt toegezonden, wordt onder andere ingegaan op de motie Gesthuizen cs over het onderzoeken van alternatieven voor bewaring4.
Over de duur van vreemdelingenbewaring in de ons omringende landen kan ik opmerken dat deze met de totstandkoming van de Europese terugkeerrichtlijn is geharmoniseerd, in die zin dat de maximale duur van vreemdelingenbewaring gemaximeerd is tot zes maanden, eventueel te verlengen met maximaal 12 maanden. Hiermee wordt een maximale termijn voor vreemdelingenbewaring in de verschillende stelsels geïntroduceerd en zullen de verschillen tussen de lidstaten op dit punt dan ook afnemen. Ook over de toepassing van vreemdelingenbewaring en de detentieomstandigheden zijn harmoniserende maatregelen genomen.
Deelt u de mening dat, indien er gekozen wordt voor vrijheidsontneming, de duur van de detentie zo kort mogelijk dient te zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dan verklaren waarom in de ons omringende landen vreemdelingen veel minder lang vastzitten dan in Nederland?6
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met het bericht «Amnesty: Aanpak illegalen deugt niet?7 Is het waar dat een gedetineerde met nierstenen slechts één paracetamol per dag kreeg als behandeling? Was dit een incident of is dit de standaardprocedure? Deelt u de mening dat dit onacceptabel is en dat ook illegale vreemdelingen recht hebben op acute medische zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om volwaardige medische zorg aan illegale vreemdelingen beschikbaar te stellen?
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Ik herken de hier geschetse situatie niet. De Dienst Justitiële Instellingen (DJI) draagt in haar inrichtingen zorg voor een doeltreffende, doelmatige en op de patiënt gerichte gezondheidszorg, waarvan de kwaliteit gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij, rekening houdende met de bijzondere situatie van de vrijheidsbeneming.
Is het waar dat een zwangere vrouw tijdens haar zwangerschap alleen geboeid naar het ziekenhuis mocht, ondanks eerdere zwangerschapscomplicaties?8 Zo ja, meent u dat dit een correcte gang van zaken is? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om deze praktijk te veranderen?
Het is juist dat een zwangere vrouw geboeid naar het ziekenhuis is gebracht. De regel is dat ingeslotenen geboeid worden vervoerd, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor hiervan wordt afgeweken. Dit betekent overigens niet dat iedere zwangere vrouw ongeboeid wordt vervoerd. Per ingeslotene wordt beoordeeld of sprake is van bijzondere omstandigheden.
Wat is uw reactie op de constatering dat de klachten van vreemdelingen niet of gebrekkig worden onderzocht? Welke maatregelen gaat u nemen om een adequate klachtenregeling te realiseren?
Deze constatering herken ik niet. Er is een adequate klachtenregeling.
Ik verwijs hier naar de reactie van de toenmalige staatssecretaris van Justitie op het themarapport van de ISt «werkwijze commissies van toezicht»13.
Is het waar dat kwetsbare mensen, zoals minderjaren, slachtoffers van marteling of mensenhandel, zwangere vrouwen, (psychisch) zieken en zwangere vrouwen in de vreemdelingenbewaring worden geplaatst? Meent u dat dit een adequate opvang is voor deze mensen? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om deze mensen de zorg te geven die ze nodig hebben?
Vreemdelingenbewaring dient niet als adequate opvang, maar als een bestuursrechtelijke maatregel om vreemdelingen beschikbaar te houden met het oog op hun uitzetting.
Voorzover er sprake is van detentieongeschiktheid wordt de maatregel van bewaring niet toegepast. Of iemand al dan niet detentiegeschikt is, hangt af van zijn of haar individuele omstandigheden en wordt getoetst door de medische dienst van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI).
In de beleidsbrief over het terugkeerbeleid, die uw Kamer naar verwachting medio 2011 wordt toegezonden, wordt ingegaan op de motie Gesthuizen cs over het onderzoeken van alternatieven voor bewaring14.
In het huidige stelsel ontvangen kwetsbare personen in vreemdelingenbewaring steeds de zorg die zij behoeven. Dit is in overeenstemming met de Europese terugkeerrichtlijn. Ik ben dan ook van mening dat (andere) specifieke maatregelen niet nodig zijn.
Bent u bekend met de uitspraak van het Europees Comité inzake de voorkoming van folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen van de Raad van Europa, waarin gesteld wordt dat vreemdelingen niet in een gevangenisachtige omgeving gedetineerd mogen worden?9 Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot de huidige situatie?
Ik ben bekend met de rapportage uit 2009 van het Comité16. De rapportage van de CTP waarop wordt gedoeld ziet op de situatie in alle landen van Europa. Hoewel Nederland uiteraard ook tot die landen behoort, is het niet zo dat de opmerkingen specifiek tot Nederland zijn gericht. Het CTP spreekt de mening uit dat indien detentie van vreemdelingen noodzakelijk is om hun uitzetting zeker te stellen, dit niet onder dezelfde omstandigheden plaats moet vinden als de detentie van personen die vanwege een strafbaar feit zijn gedetineerd. Op zichzelf deel ik die onderliggende gedachte.
In Nederland vindt detentie van vreemdelingen plaats in speciaal voor dat doel ingerichte detentiecentra. Ik acht in dit verband de bepalingen van de terugkeerrichtlijn van belang. De Europese regelgever geeft als hoofdregel dat voor bewaring gebruik wordt gemaakt van speciale inrichtingen voor bewaring. Het onderbrengen in gevangenissen wordt echter door de Europese regelgever niet uitgesloten. Wel wordt benadrukt dat indien een lidstaat de onderdanen van een derde land die in bewaring worden gehouden, niet kan onderbrengen in een gespecialiseerde inrichting voor bewaring en dus gebruik dient te maken van een gevangenis, zij gescheiden dienen te worden gehouden van de gewone gevangenen. Deze Europese regels, die wel een bindend karakter hebben, leef ik na. Ik ben van mening dat in de Nederlandse situatie sprake is van gespecialiseerde inrichtingen in de zin van de terugkeerrichtlijn, maar overigens zal in ieder geval sprake zijn van gescheiden onderbrenging van strafrechtelijke gedetineerden. Het rapport geeft mij dan ook geen aanleiding om de huidige situatie te wijzigen.
Kunt u verklaren waarom uit zowel dit rapport, als het eerdere rapport van de ISt blijkt dat vreemdelingen in cellen verblijven en een soberder regime kennen dan strafrechtelijk gedetineerden? Hoe beoordeelt u de wenselijkheid hiervan?
Op onderdelen zijn er verschillen in regime. Het regime voor vreemdelingen in bewaring is niet per definitie ongunstiger dan dat voor strafrechtelijk gedetineerden. Daarnaast is van belang dat vreemdelingenbewaring ter fine van uitzetting dient en niet – zoals voor strafrechtelijk gedetineerden geldt – terugkeer in de maatschappij.
Anders dan in penitentiaire inrichtingen wordt in de centra voor vreemdelingenbewaring geen structurele arbeid of onderwijs aangeboden, behoudens incidentele educatieve activiteiten zoals alfabetisering en werkzaamheden van huishoudelijke aard. Ik ben van mening dat vreemdelingenbewaring zich niet goed leent voor onderwijs of (structurele) arbeid. In penitentiaire inrichtingen is arbeid of onderwijs gericht op het aanleren of onderhouden van arbeidsvaardigheden met het oog op resocialisatie, in het bijzonder waar het gaat om langere vrijheidsstraffen. Het doel van de vreemdelingenbewaring is daarentegen het beschikbaar houden voor de uitzettingsprocedure, het vaststellen van de identiteit en het voorkomen dat de vreemdeling zich onttrekt aan de uitzetting. Op resocialisatie gerichte elementen als het aanbieden van arbeid, onderwijs of regulier verlof verhouden zich niet met de aard van de maatregel. Bovendien is de gemiddelde duur er evenmin naar om dergelijke – in de regel langduriger – trajecten aan te bieden.
Wat is uw reactie op de conclusie van Amnesty International dat de Nederlandse situatie in strijd is met internationale mensenrechten standaarden?10 Deelt u de mening van de door Amnesty International geciteerde emeritus hoogleraar Straf- en vreemdelingenrecht Anton van Kalmthout dat de huidige situatie een schending van artikel 3 uit het mensenrechtenverdrag is, dat een verbod inhoudt op inhumane en vernederende behandelingen?1 Nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze mensenrechtenschendingen tot het verleden te laten behoren?
Ik verwijs u graag naar het antwoord op vraag 1. Ik ben van mening dat vreemdelingenbewaring conform internationaal geldende mensenrechten is, zoals artikelen 3 en 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Er zijn geen uitspraken waarin Nederland vanwege de detentieomstandigheden van vreemdelingen is veroordeeld, noch uit hoofde van 3 EVRM, noch uit hoofde van artikel 5 EVRM. Ik ben er ook van overtuigd dat de Nederlandse detentieomstandigheden een dergelijke toets kunnen doorstaan. Daarbij komt dat op het niveau van de Europese Unie eind 2008 in de terugkeerrichtlijn bindende afspraken zijn gemaakt tussen de Raad en het Europese Parlement over terugkeer, waaronder de toepassing van vreemdelingenbewaring bij niet rechtmatig verblijvende vreemdelingen. Er is derhalve een brede overeenstemming binnen Europa, zowel aan de kant van de Lidstaten als het Europees Parlement, over de toepassing van vreemdelingenbewaring. Het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn ligt ter behandeling bij uw Kamer. Wat één van de uitgangspunten van de richtlijn is, en sinds jaar en dag reeds in Nederland het uitgangspunt vormt van zowel beleid als praktijk, is dat vreemdelingenbewaring een uiterste middel is. Het standpunt dat vreemdelingenbewaring altijd en/of automatisch wordt toegepast, komt niet overeen met de Nederlandse praktijk, waarin altijd naar de individuele omstandigheden van het geval wordt gekeken.
Bent u bereid om de aanbevelingen van Amnesty International over te nemen?11 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn worden deze doorgevoerd? Welke concrete verbeteringen op de terreinen van detentieduur, regime, en zorg bent u van plan door te voeren om de tekortschietende situatie in de vreemdelingendetentie aan te pakken?
Zie antwoord vraag 1.
De rechtspositie van eigenaren van vakantiehuisjes |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Pauline Smeets (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Vakantiehuis slecht beschermd»?1
Ja.
Deelt u de mening dat eigenaren die al tientallen jaren een vakantiehuisje bezitten op een camping beter beschermd moeten worden tegen het «ordinair uitponden» door de grondeigenaar? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Welke extra compensatie in welke vorm dan ook kunnen deze eigenaren tegemoet zien in voorkomende gevallen?
Welke maatregelen zijn mogelijk om de rechtspositie van deze eigenaren, die gedwongen worden hun plekje op te geven en tegen hoge kosten hun eigendom moeten weghalen, te verbeteren?
De komende verkiezingen in Birma |
|
|
|
Kent u de berichten over de verkiezingen in Birma van 7 november a.s?1
Ja
Deelt u de mening dat deze verkiezingen onmogelijk vrij en eerlijk kunnen zijn, zoals de autoriteiten claimen?
Zo ja, bent u bereid om zich in EU-verband sterk te maken voor een verklaring waarin de uitslag van de verkiezingen niet wordt erkend? Bent u daarbij bereid om, bilateraal en in EU-verband, andere landen in de regio, zoals China, de Asean-landen en India, aan te sporen om de uitslag van deze verkiezingen niet te erkennen?
Deelt u de mening dat deze verkiezingen niet het begin mogen zijn van verminderde aandacht en afname van internationale druk op het Birmese regime van de EU en andere betrokken partijen als de Verenigde Staten, Asean, China en India?
Ja, die mening deel ik. Binnen de EU zal overleg plaatsvinden over de recente ontwikkelingen in Birma en hoe daar mee om te gaan. De verkiezingsuitslagen zijn nog niet officieel bekend gemaakt, alhoewel het ernaar uitziet dat de staatspartij USDP met grote meerderheid gewonnen heeft. Enkele oppositiepartijen lijken de uitslagen aan te willen vechten. Aung San Suu Kyi is 13 november jl. vrijgelaten, het is echter nog niet duidelijk of zij een rol kan gaan spelen in de Birmese politiek en zo ja welke. Binnen de EU zal ik pleiten voor het handhaven van de EU-sancties en nadere studie doen naar de wenselijkheid en modaliteiten van toekomstige contacten met het Birmese regime. De EU zal ook moeten blijven wijzen op de noodzaak van vrijlating van alle 2 200 politieke gevangenen.
Zo ja, bent u bereid om er bij deze internationale actoren op aan te dringen zich achter een hernieuwd initiatief van VN-secretaris generaal Ban Ki Moon te scharen, dat werkelijke verbeteringen in Birma voor ogen heeft?
Zoals ook vastgelegd in de Raadsconslusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 26 april jl., geeft Nederland met de overige landen van de EU onverminderd steun aan de missie van goede diensten van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties. Hetzelfde geldt de internationale «group of friends of Burma». Nederland en de EU dringen er bij de Birmese autoriteiten, alsook andere landen in de betrokken regio, op aan de goede diensten van de SGVN zo goed mogelijk te benutten en te ondersteunen.
Bent u bereid om u, na de verkiezingen van 7 november, binnen de Europese Unie sterk te maken voor een VN Commission of Inquiry ten behoeve van onderzoek naar oorlogsmisdaden in Birma, en te pleiten om daarover een tekst op te nemen in de Common Position on Burma?
Ja, zoals aangeven in mijn brief aan de kamer van 4 oktober 2010, ben ik voorstander van het instellen van een VN-onderzoekscommissie naar oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid in Birma. Ik zal in nauw overleg met gelijkgezinde partners bezien wat het juiste moment en meest effectieve strategie is om zo breed mogelijke steun voor een internationale onderzoekscommissie te genereren. De EU Common Position on Burma zal pas eind april 2011 voor verlenging in aanmerking komen. Tegen die tijd zal ik bezien of een tekst over de VN Commission of Inquiry in het licht van de ontwikkelingen op dat moment zinvol is.