Het bericht dat gruwelijke wraakacties worden uitgevoerd op Irakese homoseksuelen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Leers , Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van EenVandaag van 8 maart 2012 waarin werd bericht dat in Irak gruwelijke wraakacties plaatsvinden gericht op homoseksuelen? Wat is uw reactie hierop?
Ja, ik heb met afschuw kennisgenomen van de uitzending van Een Vandaag van 8 maart 2012 waarin werd bericht over gewelddadige wraakacties gericht tegen homoseksuelen in Irak.
Hierbij dient te worden opgemerkt dat het geweld niet enkel gericht lijkt tegen homoseksuelen. De recente gewelddadigheden lijken gericht tegen jongeren die zich openlijk distantiëren van de heersende normen voor uiterlijk vertoon, waaronder zogenaamde «Emo’s».1 De berichtgeving in de uitzending van Een Vandaag dient te worden geplaatst in een breder kader, waar ook lesbische, homoseksuelen, biseksuele en transgender (LHBT) personen onder vallen.
Hoe verhoudt deze buitengewoon ernstige berichtgeving zich tot de kwalificatie «homoseksualiteit als sociaal taboe», zoals u dit in uw meest recente ambtsbericht over Irak van december 2011 heeft aangegeven?
De recente berichtgeving heeft betrekking op gewelddadige acties die vanaf begin februari 2012 hebben plaatsgevonden. Het algemeen ambtsbericht van december 2011 bestrijkt de periode van oktober 2010 tot en met november 2011. Dit betekent dat de recente ontwikkelingen niet onder de verslagperiode van dit ambtsbericht vallen. Deze zullen worden betrokken bij het eerstvolgend uit te brengen ambtsbericht (naar verwachting rond augustus 2012). Ik heb mijn ambtgenoot van Buitenlandse Zaken gevraagd mij op de hoogte te houden als zich in de tussentijd belangwekkende ontwikkelingen voordoen.
Voorts dient te worden benadrukt dat de uitgelichte zinsnede «sociaal taboe op homoseksualiteit» slechts een klein onderdeel vormt van een uitgebreidere beschrijving van de situatie voor homoseksuelen in Irak in het ambtsbericht. De paragraaf met betrekking tot deze groep gaat tevens in op mogelijke strafrechtelijke vervolging, eerwraak, maatschappelijke discriminatie, geweldplegingen en het gebrek aan bescherming door de overheid of derden.
Heeft u eerder signalen ontvangen van mensenrechtenorganisaties dat het voor homoseksuelen in Irak niet veilig is en dat zij een reëel gevaar lopen het slachtoffer te worden van gruwelijke acties? Zo ja, waarom heeft u daar tot op heden ten aanzien van de uitzetting van Irakese asielzoekers geen verdergaande consequenties aan verbonden? Zo nee, ziet u aanleiding om daar nu wel op te handelen en welke maatregel overweegt u in deze?
De informatie van mensenrechtenorganisaties over de positie van homoseksuelen wordt betrokken bij de totstandkoming van de ambtsberichten voor zover deze informatie objectief en verifieerbaar is. Deze informatie liet zien dat de positie van homoseksuelen in Irak zorgwekkend was. Daarom werden Iraakse homoseksuelen in het asielbeleid ten aanzien van Irak aangeduid als risicogroep. Zoals aangegeven in mijn brief van 20 maart 2012 over het rapport «Evaluatie gevolgen beëindiging categoriaal beschermingsbeleid Irak» heb ik in de informatie uit het meest recente ambtsbericht en andere objectieve bronnen over de situatie van homoseksuelen in Irak aanleiding gezien om het asielbeleid voor Iraakse homoseksuelen te wijzigen. In het asielbeleid worden zij nu aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep. Met deze extra beschermingsmaatregel meen ik dat met deze wijziging recht wordt gedaan aan de zeer fragiele positie van LHBT’s uit Irak, zoals deze ook uit de meest recente berichtgeving voorvloeit, waaronder de in vraag 1 genoemde berichtgeving.
Bent u bereid om de ernst van de situatie in kaart te brengen door op korte termijn met een aangepast dan wel thematisch ambtsbericht te komen over de situatie van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders (LHBT’s) in Irak?
Aan de specifieke situatie van homoseksuelen in Irak wordt in elk algemeen ambtsbericht over Irak aandacht besteed. Ik zie daarom geen aanleiding om nogmaals een separaat ambtsbericht op te vragen, temeer daar het eerstvolgende algemeen ambtsbericht Irak rond augustus zal verschijnen. Hierin zal ook de situatie van Emo’s en LHBT’s worden meegenomen.
Is het waar dat op dit moment 15 gevallen bekend zijn van Irakese asielzoekers in Nederland die ondanks hun seksuele oriëntatie terug moeten naar hun land van herkomst?
In het registratiesysteem van de IND, INDIS, wordt de seksuele geaardheid van een asielzoeker niet vastgelegd. Het is daarom niet redelijkerwijze mogelijk om binnen een korte termijn te bepalen hoeveel Irakese asielzoekers op dit moment ondanks hun seksuele oriëntatie terug moeten naar hun land van herkomst.
Wel kan ik u zeggen dat homoseksuele Iraakse vreemdelingen die tot nu toe niet in aanmerking kwamen voor bescherming, een beroep kunnen doen op het nieuwe beleid indien zijn menen nu wel in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel. Voor zover sprake is van openstaande (beroeps)procedures zal dit ambtshalve door de IND kunnen worden getoetst.
Bent u bereid om voorlopig een moratorium af te kondigen voor LHBT asielzoekers uit Irak totdat er duidelijkheid is over de reële gevaren die zij lopen in hun land van herkomst?
Ik ben van mening dat ik via de ambtsberichten en andere rapporten voldoende zicht heb op de situatie van homoseksuelen in Irak. De politieke en veiligheidssituatie in de diverse herkomstlanden, en de specifieke positie daarbinnen van minderheidsgroepen zoals bijvoorbeeld homoseksuelen in Iran, laat zich moeilijk met elkaar vergelijken.
Zoals ik heb geantwoord op vraag 3 heb ik een ruimhartiger beleid voor Iraakse homoseksuelen. Deze beleidswijziging doet recht aan hun fragiele positie zoals die blijkt uit de meest recente berichtgeving.
Deelt u de mening, dat als blijkt dat het voor LHBT's in Irak net zo onveilig is als in buurland Iran – doordat zij een reëel gevaar lopen om op grond van hun seksuele oriëntatie te worden vervolgd, mishandeld of anderszins ernstig geschonden in hun mensenrechten – ook aan Irakese LHBT asielzoekers de hoogst beschermde status moet worden toegekend? Zo ja, bent u ook bereid hiertoe over te gaan indien de situatie vergelijkbaar ernstig blijkt? Zo nee, waarom deelt u deze mening niet en op welke wijze meent u dan afdoende rekening te houden met de risico’s die LHBT’s in Irak lopen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaande aan het algemeen overleg met de Kamer op 21 maart aanstaande over opvang en terugkeer?
Ja.
De trage afhandeling van klachten over en door luchtvaartmaatschappijen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Nationale Ombudsman over de lange afhandeltermijn van klachten over luchtvaartmaatschappijen, door uw Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)?1
Ja.
Deelt u de mening dat een afhandelingtermijn van klachten van maar liefst 6 maanden onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
In complexe zaken kan een afhandeltermijn van maximaal zes maanden nodig zijn. In eenvoudige zaken duurt de procedure ongeveer twaalf weken. Of een zaak complex is, blijkt pas tijdens het onderzoek en daarom is de behandeltermijn van een klacht niet van te voren vast te stellen.
De tijd is nodig om de klacht grondig te onderzoeken en de juiste afwegingen te maken. Zo onderzoekt de Inspectie Leefomgeving en Transport (verder: de inspectie) of er buitengewone omstandigheden van toepassing waren op een vlucht, als een luchtvaartmaatschappij zich daarop beroept. Hiervoor wordt regelmatig gedetailleerde technische en operationele informatie opgevraagd bij de luchtvaartmaatschappij en beoordeeld door inspecteurs. Alleen als er eerder een zaak onderzocht is op dezelfde vlucht en bij een gelijke situatie, is diepgaand onderzoek niet meer nodig en ontvangt de passagier sneller een besluit.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat klachten eerder en fatsoenlijk afgehandeld worden?
Ik vind dat de procedure voor het behandelen van klachten in zijn algemeenheid nu goed geregeld is bij de inspectie. Waar mogelijkheden voor verbetering worden vastgesteld, worden deze ook doorgevoerd. Zo is onlangs, mede naar aanleiding van het rapport van de Nationale ombudsman, actie ondernomen om de passagiers nog beter te informeren over proces en termijnen van de klachtafhandeling. In de ontvangstbevestiging wordt de passagier geïnformeerd over de behandeltermijn voor eenvoudige en complexe zaken, over de wettelijke vervaltermijn voor zaken bij de kantonrechter en over de mogelijkheid om een «small claim procedure» te starten als het een luchtvaartmaatschappij betreft uit een ander land. Dit is een Europese procedure voor geringe vordeningen en deze is eenvoudig, snel en goedkoop.
Zodra bij het behandelen van de klacht blijkt dat nader onderzoek noodzakelijk is, wordt de passagier daarover schriftelijk geïnformeerd en krijgt hij te horen dat de behandeltermijn vanaf dat moment nog maximaal drie maanden zal zijn.
Acht u deze werkwijze door luchtvaartmaatschappij en vervolgens uw eigen Inspectie, in strijd met consumentenbelang? Zo ja, hoe gaat u de positie van de consument versterken?
Ik vind de werkwijze van de inspectie niet in strijd met het consumentenbelang. Sinds de inwerkingtreding van de Verordening is al het nodige gebeurd. Zo heeft bijvoorbeeld de Sturgeon-uitspraak over recht op compensatie bij vertraging vooral in de eerste periode na de uitspraak een hausse aan klachten opgeleverd. Dit werd mede veroorzaakt door de terugwerkende kracht van de uitspraak. In die periode is een achterstand ontstaan in de afhandeling van klachten, waardoor de behandeltermijn is toegenomen. De inspectie heeft extra personeel ingezet om de grote hoeveelheid klachten/handhavingverzoeken te behandelen. De achterstand is inmiddels weggewerkt en klachten worden binnen een vaste termijn afgehandeld. Deze is in overeenstemming met Europese afspraken.
Sinds de opheffing van de geschillencommissie luchtvaart handelt de ILT de klachten af, welk deel wordt nu door de overheid betaald en welk deel door de vliegmaatschappijen?
De klachtenafhandeling door de inspectie komt volledig voor rekening van de overheid.
Bent u bereid om de Kamer vόόr het algemeen overleg Luchthaventarieven en passagiersrechten d.d. 20 maart 2012 een reactie op het rapport van de Nationale Ombudsman te doen toekomen?
De inspectie heeft de Nationale ombudsman inmiddels schriftelijk laten weten zijn aanbeveling over te nemen om de indiener van een klacht tussentijds te informeren. Dat houdt in dat de inspectie de indiener ervan in kennis zal stellen als blijkt dat er meer dan twaalf weken nodig zijn om goed te kunnen reageren op de klacht. Daarbij zal dan een redelijke termijn worden aangegeven waarbinnen de reactie kan worden verwacht. In totaal zal de afhandeling, behoudens een enkel uitzonderlijk geval, nooit langer dan zes maanden duren.
De verklaring van erfrecht |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen in het fiscaal Tijdschrift Vermogen (ftV)1 en Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie (WPNR)2 over de mogelijkheid van de banken niet langer een verklaring van erfrecht te verlangen?
Ja.
Kent de bankverklaring als alternatief voor een verklaring van erfrecht dezelfde waarborgen als een verklaring van erfrecht?
Het formulier dat banken sinds 1 januari 2012 hanteren om vast te stellen of de tegoeden van een rekeninghouder die is overleden kunnen worden uitbetaald aan de langstlevende echtgenoot of geregistreerd partner is geen alternatief voor een verklaring van erfrecht. Een verklaring van erfrecht heeft een bewijsrechtelijke functie: als iemand volgens de verklaring van erfrecht erfgenaam is, kan bevrijdend aan deze persoon worden betaald (4:187 lid 2 BW). Door een bank wordt doorgaans geen verklaring van erfrecht verlangd voor de uitbetaling van rekeningtegoeden aan een erfgenaam als duidelijk is dat deze erfgenaam de enige gerechtigde is tot de nalatenschap. Banken kenden op dit punt geen gemeenschappelijk beleid. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft in samenwerking met het ministerie van BZK, in het kader van de vermindering van administratieve lasten, onderzocht of tot een eenduidig beleid van banken kon worden gekomen. Voornoemd formulier (hierna: NVB-formulier) is het resultaat van dit onderzoek. In de praktijk bleek vooral de langstlevende echtgenoot of geregistreerd partner belang te hebben bij meer transparantie over de vraag of zonder de verklaring van erfrecht de bank de rekeningtegoeden van de overleden partner zou vrijgeven. Te meer, sinds in 2003 met het nieuwe erfrecht de langstlevende partner van rechtswege alle schulden en bezittingen van de erflater verkrijgt, als de overledene was gehuwd (of een geregistreerd partnerschap had gesloten), een partner en kinderen achterlaat en geen testament heeft opgesteld. Het NVB-formulier geeft overzichtelijk weer onder welke omstandigheden de langstlevende echtgenoot of geregistreerd partner (met of zonder kinderen) zonder afgifte van een verklaring van erfrecht over de rekeningtegoeden van de overleden partner kan beschikken. Het gaat dan kortgezegd om de situatie dat er geen testament is opgemaakt, een positief saldo op de rekening staat van minder dan 100 000 euro en de langstlevende partner de nalatenschap heeft aanvaard. In de praktijk zal voor de langstlevende partner het resultaat van het gebruik van de verklaring van erfrecht of het NVB-formulier hetzelfde zijn: het verkrijgen van het rekeningtegoed. Het verschil bestaat daarin dat de langstlevende partner met behulp van het NVB-formulier sneller en zonder kosten te maken over de rekeningtegoeden kan beschikken. Het gebruik van het NVB-formulier belet de langstlevende partner niet om zich door een notaris te laten adviseren.
Het NVB-formulier biedt banken niet dezelfde waarborgen als de verklaring van erfrecht. De bank loopt het risico niet bevrijdend aan de langstlevende partner te hebben betaald, indien blijkt dat het formulier niet juist is ingevuld. Dat op het formulier is opgenomen dat de langstlevende partner verklaart dat het formulier naar waarheid is ingevuld, doet hieraan niet af. De bank zal gelet op dit risico een verklaring van erfrecht verlangen bij twijfel over de juistheid van de informatie ingevuld op het formulier.
Welke verschillen zijn er en hoe beoordeelt u die verschillen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de suggestie dat de gemiddelde Nederlander niet zonder meer in staat wordt geacht de vragen die in de bankverklaring gesteld worden te kunnen beantwoorden? Is het voor erfgenamen duidelijk wat wordt bedoeld met de vraag of de wettelijke verdeling ongedaan wordt gemaakt?
Het NVB-formulier is duidelijk van opzet en de meeste vragen die hierin worden gesteld zijn eenvoudig te beantwoorden. De vraag of men voornemens is de wettelijke verdeling ongedaan te maken, zal wellicht niet door iedereen onmiddellijk beantwoord kunnen worden. In de bijlage bij het formulier wordt evenwel uitleg gegeven over wat de wettelijke verdeling, gelijk in artikel 4:13 BW is bepaald, inhoudt. Volledigheidshalve wordt vermeld dat de langstlevende partner door de wettelijke verdeling niet alleen de goederen van de nalatenschap verkrijgt, maar dat hij of zij ook verantwoordelijk wordt voor betaling van alle schulden van de nalatenschap. Op grond van deze uitleg zal de langstlevende partner kunnen vaststellen of hij of zij met de wettelijke verdeling kan instemmen. Indien de erfgenaam dit wenst, is de bank hem behulpzaam bij het invullen van het NVB-formulier. Ook zal de bank eventuele vragen van de erfgenaam over het invullen van het NVB-formulier beantwoorden. Indien de bank geen antwoord kan geven op de vragen van de erfgenaam, omdat deze zien op bijvoorbeeld erfrechtelijke kwesties inzake de omvang en de verdeling van de nalatenschap, dan zal de bank de erfgenaam verwijzen naar de notaris voor advies. De notaris kan de erfgenaam adviseren over alle aspecten van de nalatenschap.
Als de vragen niet geheel duidelijk zijn of als de erfgenaam nog aanvullende vragen heeft, wie heeft dan de plicht om de erfgenaam te helpen bij het invullen van het vragenformulier of om de vragen te beantwoorden? Als dit de banken zijn, is die plicht dezelfde als de voorlichtende taak die de notaris heeft? Zo ja, kan worden gezegd dat de banken een deel van de zorgtaken van de notaris overnemen? Zo nee, wat zegt dat over de zorgplicht van de banken ten aanzien van de erfgenamen? Wilt u bij deze laatste vraag de bespreking van de arresten Saladin/HBU en het Kelderluikarrest over de zorgplicht van de ondernemer betrekken?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt de analyse dat bij het tekenen van de bankverklaring de nalatenschap zuiver is aanvaard en dat de erfgenaam de erfenis niet meer kan verwerpen? Zo nee, wat is er onjuist aan deze analyse? Zo ja, wordt de erfgenaam hiervan op de hoogte gebracht voordat de bankverklaring wordt ondertekend?
De erfgenaam die de nalatenschap nog niet beneficiair aanvaard heeft, zal door middel van het ondertekenen van het NVB-formulier en het zich toeëigenen van het rekeningtegoed worden geacht de nalatenschap zuiver te hebben aanvaard. Dit is anders als de erfgenaam slechts het beheer voert over deze tegoeden en bijvoorbeeld enkel de begrafeniskosten ten laste van de rekening van de overledene voldoet. De erfgenaam die over goederen van de nalatenschap als heer en meester beschikt, wordt gezien als een erfgenaam die zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gedraagt (artikel 4:192 lid 1 BW). Na aanvaarding van de nalatenschap is het niet mogelijk om deze alsnog te verwerpen. Bij het invullen van het formulier wordt de erfgenaam op dit gevolg van het ondertekenen van het NVB-formulier gewezen door de bank.
De NVB is naar aanleiding van signalen uit de praktijk, dat onvoldoende duidelijk is dat ondertekening van het NVB-formulier kan leiden tot zuivere aanvaarding van de nalatenschap en wat hiervan de gevolgen zijn, in overleg met haar leden over aanpassing van het NVB-formulier. Zij heeft toegezegd op korte termijn te bekijken hoe het NVB-formulier op dit punt kan worden aangepast.
Als de erfgenaam niet op de hoogte wordt gebracht door de banken van de gevolgen van het tekenen van de bankverklaring, wie heeft die taak dan?
Zie antwoord vraag 6.
Kan iedere burger begrijpen wat de implicaties zijn van het tekenen van een bankverklaring? Zo nee, wat moet gebeuren om de burger deze gevolgen wel kenbaar te maken?
Zie antwoord vraag 6.
Herkent u de genoemde problemen die kunnen ontstaan wanneer een erfgenaam de bankverklaring ondertekent en vervolgens geconfronteerd wordt met een negatief vermogen of met nog (onbekende) erfgenamen uit bijvoorbeeld een vorig huwelijk van de erflater? Zo ja, wat is uw reactie op deze mogelijke problemen? Zo nee, bent u bereid in de komende periode te inventariseren of er inderdaad problemen ontstaan doordat erfgenamen zonder bijstand van een notaris het banktegoed en dus de erfenis aanvaarden?
De NVB voert op korte termijn overleg met haar leden over een aanpassing van het NVB-formulier. Onderdeel van deze aanpassing zal zijn de wijze waarop de langstlevende partner in het formulier wordt geattendeerd op de mogelijkheid dat ondertekening van het NVB-formulier doorgaans leidt tot zuivere aanvaarding van de nalatenschap. Door de langstlevende partner erop te wijzen dat zuivere aanvaarding van de nalatenschap tot gevolg heeft dat hij of zij niet alleen de goederen van de nalatenschap verkrijgt, maar ook verantwoordelijk wordt voor betaling van de schulden van de nalatenschap, zelfs met het eigen vermogen, wordt geprobeerd voornoemd probleem te voorkomen. De situatie dat de langstlevende partner na ondertekening van het NVB-formulier bekend wordt met kinderen uit een vorig huwelijk van de erflater, zijnde erfgenamen, brengt geen wijziging in de rechten van de langstlevende partner onder het erfrecht. Deze erfgenamen krijgen een vordering op de langstlevende partner ter hoogte van de waarde van hun erfdeel, welke vordering eerst na het overlijden van de langstlevende partner opeisbaar is.
Kunnen banken hun aansprakelijkheid uitsluiten voor regresvorderingen van een onwetende erfnemer? Zo nee, waarom niet?
Van een algemene uitsluiting van de aansprakelijkheid door banken in het NVB-formulier is geen sprake. Een dergelijke uitsluiting van aansprakelijkheid voor regresvordering is ook niet mogelijk. Of een uitbetaling van een rekeningtegoed door de bank aan een langstlevende partner op basis van een niet correct ingevuld NVB-formulier een bevrijdende betaling betreft, zal afhankelijk zijn van alle omstandigheden van het individuele geval. Ditzelfde geldt voor de vraag of de bank reeds uitgekeerde rekeningtegoeden alsnog aan de rechtsgeldige erfgenaam dient uit te betalen. De rechter zal over deze concrete situatie een oordeel moeten geven.
Het niet aanpakken van een 'schoolvoorbeeld van faillissementsfraude' |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Ondergang Drutens transportbedrijf schoolvoorbeeld faillissementsfraude»1 en het eerdere artikel over dit faillissement «Faillissement met ’t nadeel van de twijfel»?2
Ja.
Hoe is het mogelijk dat iemand een bedrijf met een enorme schuld opzadelt, het bedrijf verkoopt voor één euro aan een beruchte bedrijvenopkoper, die jaarlijks 250 bedrijven opkoopt en failliet laat gaan, zelf vertrekt naar het buitenland en hiermee wegkomt? Kunt u zich voorstellen dat deze gang van zaken voor slachtoffers, zoals bijvoorbeeld oud-werknemers die financieel zwaar gedupeerd zijn, onverteerbaar is?
Ik begrijp dat het voor slachtoffers van faillissementsfraude belangrijk is dat degenen die schuldig zijn aan de fraude hun straf niet ontlopen. Ik vind dat zelf ook belangrijk, en waar mogelijk wordt hier door het Openbaar Ministerie (OM) werk van gemaakt. Specifiek over het faillissement van het onderhavige transportbedrijf heeft het OM mij bericht dat er tot op heden door de curator geen aangifte van faillissementsfraude is gedaan. Er is dus ook (nog) geen onderzoek door het OM gestart, en ik kan uw Kamer alleen al om die reden over dit specifieke faillissement dan ook geen mededelingen doen.
Overigens zijn tegen de «bedrijvenopkoper» wel strafrechtelijke onderzoeken ingesteld op basis van eerdere verdenkingen van faillissementsfraude. Deze hebben ook geleid tot veroordelingen. In 2011 is betrokkene veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 voorwaardelijk. Op 30 maart 2012 is hij bovendien veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 voorwaardelijk. In beide zaken is beroep ingesteld. In afwachting van de behandeling van het hoger beroep bevindt betrokkene zich in voorlopige hechtenis. Voorts is een ontnemingsvordening ingesteld.
Klopt het dat ook de rol van TNT in dit faillissement kwalijk is geweest, gelet op de opmerkingen in eerdere faillissementsverslagen hierover? Zo ja, op welke punten was dit zo en wat zullen dan de maatregelen zijn die tegen dit bedrijf worden genomen?
Zoals vermeld in antwoord op vraag 2 is er inzake het onderhavige faillissement tot op heden geen aangifte gedaan, en is de zaak derhalve (nog) niet in onderzoek bij het OM. De afhandeling van een faillissement is primair een privaatrechtelijke aangelegenheid. Het is in de eerste plaats aan de curator om de toedracht van het faillissement te beoordelen.
Bent u bekend met het vijfde faillissementsverslag, tevens eindverslag, inzake My Way Transport Coöperatie U.a., waarin ondermeer staat: «Geconcludeerd dient te worden dat niet is voldaan aan de boekhoudplicht. (...) Naar de mening van curator is er sprake van onbehoorlijk bestuur, zowel aan de zijde van de voormalig bestuurder als aan de zijde van de huidige (middellijke) bestuurder. (...) Het voormalige bestuur van gefailleerde woont inmiddels in het buitenland en de huidige bestuurder is gevestigd in Luxemburg. Gelet op het volstrekte gebrek aan middelen, de noodzaak om gerechtelijke procedures tegen in het buitenland gevestigde partijen in te stellen en overigens ook de procesrisico’s, zal curator het hierbij laten.»?3 Hoe beoordeelt u dit?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is het mogelijk dat, gelet op deze opmerkingen in het faillissementsverslag, er nog niemand veroordeeld is voor deze faillissementsfraude, de slachtoffers met schulden blijven zitten en ook de belastingdienst nog bijna drie ton tegoed heeft?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is het mogelijk dat de curator het hierbij moet laten, vanwege een gebrek aan middelen? Hoe staat het met uw toezegging de Garantstellingsregeling Curatoren te herzien,4 zodat de curator ook nader onderzoek kan doen als deze een lege boedel aantreft?
Zoals gemeld in mijn brief aan uw Kamer van 11 april 2012 over de stand van zaken bij de geïntegreerde aanpak van faillissementsfraude (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 29 911, nr. 67) is de herziene Garantstellingsregeling Faillissementscuratoren (GSR 2012) gepubliceerd in de Staatscourant van 1 februari 2012 en treedt deze in werking op 1 mei 2012. De Regeling is toegankelijker gemaakt door het ter beschikking stellen van extra middelen, het terugdringen van de administratieve handelingen en het verbeteren van de communicatie tussen de Dienst Justis en de curatoren.
Bent u bekend met het feit dat de curator het faillissement van dit transportbedrijf een schoolvoorbeeld van faillissementsfraude noemt? Bent u van mening dat de gebrekkige aanpak van deze faillissementsfraude en de verantwoordelijke fraudeurs een schoolvoorbeeld kan worden genoemd van hoe het niet zou moeten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de stand van zaken met de door u aangekondigde maatregelen op het gebied van faillissementsfraude naar aanleiding van de sp-notitie «Bedrog bij bankroet»?
Ik verwijs hiervoor naar mijn in het antwoord op de voorgaande vraag aangehaalde recente brief over de stand van zaken van de geïntegreerde aanpak van faillissementsfraude, en naar mijn eerdere reactie op de SP-notitie (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 29 911, nr. 52.
Het tekort aan capaciteit bij de College bescherming persoonsgegevens |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Tekort voor aanpak datalek bij bedrijven»?1
Ja.
Was u op de hoogte van het gegeven dat meer dan de helft van de zaken bij het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) blijven liggen? Heeft u hierover contact gehad met het Cbp?
Mijn departement heeft geregeld contact met het CBP over de budgettaire en capacitaire kaders. In die gesprekken is van de zijde van het CBP niet een dergelijke mededeling gedaan.
Acht u het mogelijk dat het Cbp de zaken waar zij nu niet aan toekomt in de toekomst wel zal kunnen afhandelen? Zo ja, hoe zou dat moeten gebeuren?
De handhaving van regels moet altijd gebeuren binnen de kaders van de beschikbare middelen. Dat geldt ook voor het CBP. Het CBP stelt, met behulp van een risicogestuurde aanpak, prioriteiten en pakt op die manier de belangrijkste zaken aan.
Is het waar dat u wil dat bedrijven zichzelf melden bij het Cbp wanneer gevoelige gegevens openbaar zijn geworden? Zo ja, hoeveel zaken komen er dan naar verwachting extra binnen bij het Cbp?
Ja. Over een concept van de voorgenomen wetswijziging van de Wbp in verband met de invoering van een meldplicht voor datalekken is begin dit jaar een publieke consultatie gehouden. Zoals in het daarbij gevoegde concept van de Memorie van Toelichting wordt vermeld zal de meldplicht naar schatting leiden tot 66 duizend meldingen per jaar. Verwacht mag worden dat het overgrote deel van deze meldingen het CBP geen enkele aanleiding geeft tot een onderzoek of tot handhavingsmaatregelen. De veranderingen in de werklast voor het CBP die de meldplicht datalekken met zich meebrengt zullen werkende weg worden vastgesteld. Mocht sprake zijn van significante consequenties dan kan dat aanleiding zijn om nadere gesprekken te voeren met het CBP. Ik verwijs ook naar mijn brief aan uw Kamer van 27 oktober 2011 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 32 761, nr. 4).
Wat is uw antwoord op de vraag van de directeur van het Cbp waar de meldingen goed voor zijn als het niet de menskracht heeft om naar ernstige en schadeveroorzakende datalekken te kijken?
Zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 3 is het niet mogelijk om alles te handhaven. Ik heb er vertrouwen in dat het CBP door het hanteren van een risicogestuurde aanpak, waarbij het CBP prioriteit legt bij de aanpak van overtredingen van de Wbp waarbij sprake is van een relatief groot risico voor de bescherming van persoonsgegevens, ook in de toekomst in staat zal blijven een effectief handhavingsbeleid te realiseren.
Nu het Cbp de bevoegdheid heeft om boetes op te leggen aan organisaties, mag het de geïnde boetes investeren in de eigen organisatie om zo het tekort aan menskracht op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik eerder heb gemeld aan uw Kamer, laatstelijk tijdens het AO van 7 maart 2012 en het VAO van 15 maart 2012, ben ik samen met de Minister van Financiën aan het onderzoeken of er een brede bestuurlijke boete kan worden ingevoerd. Hierbij wordt ook de mogelijkheid van financiering van het CBP door boete-inkomsten bezien. Overigens bepalen de begrotingsregels dat uitgaven en inkomsten van de overheid gescheiden zijn. Dat houdt in dat een instantie de inkomsten uit boetes niet rechtstreeks kan gebruiken om uitgaven te dekken.
Kameroense wetgeving die mensen vastzet op verdenking van homoseksualiteit |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over wetgeving in Kameroen die mensen detineert op verdenking van homoseksualiteit?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat mensen onder Kameroense wetgeving gedetineerd kunnen worden vanwege hun seksuele geaardheid?
Nederland wijst discriminatie op elke grond af en komt actief op voor de rechten van lesbische, homoseksuele, biseksuele en transgender (LHBT) mannen en vrouwen.
Deelt u de mening dat dit type wetgeving in strijd is met tal van internationale verdragen waar Kameroen aan gecommitteerd is? Indien nee, waarom niet?
Ja, een dergelijke wet is in strijd met de Kameroense internationale verplichtingen op het terrein van mensenrechten.
Bent u bereid de Kameroense autoriteiten te wijzen op hun internationaalrechtelijke verplichtingen op het vlak van mensenrechten, nu zij zo duidelijk in strijd handelen met die verplichtingen? Bent u bereid zowel in bilaterale contacten, als via de Europese Unie de Kameroense autoriteiten hierop in heldere bewoordingen aan te spreken en de Kamer hier op korte termijn over te informeren? Indien nee, waarom niet?
De afgelopen maanden heeft Nederland regelmatig gevangenschappen van van homoseksualiteit verdachte personen geagendeerd binnen de EU. Mede hierdoor heeft de EU deze zaken aan de orde gesteld in een demarche en de Kameroense regering op haar internationale verplichtingen gewezen. Nederland zal binnen de EU blijven aandringen op het agenderen van LHBT rechten in de relaties met de Kameroense regering.
De Chinese overheidsmaatregelen tegen mensenrechtenverdedigers |
|
Wim Kortenoeven (PVV) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hoe hebt u gereageerd of hoe gaat u reageren op het door de Chinese politie verhinderen van het door Tsering Woeser in ontvangst nemen van de Prins Claus Prijs en op het huisarrest dat haar werd opgelegd?1
Ik betreur de gang van zaken en heb de Chinese autoriteiten om tekst en uitleg gevraagd. De Chinese autoriteiten zien mevrouw Tsering Woeser als een Tibetaanse die separatisme voorstaat en ziet haar activiteiten niet in een cultureel, maar een politiek kader. Hoewel mevrouw Tsering Woeser niet bij de uitreiking aanwezig kon zijn, is de Prins Claus Prijs inmiddels wel aan haar overhandigd.
Bent u bereid Tsering Woeser uit te nodigen naar Nederland om de Prins Claus Prijs hier in ontvangst te nemen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Mevrouw Woeser kan China niet uitreizen. Zij beschikt niet over een paspoort.
Hoe beoordeelt u de tegen Tsering Woeser getroffen maatregelen in het licht van de mensenrechtensituatie in China in het algemeen en in het licht van de situatie van de Tibetanen in het bijzonder?
Mevrouw Tsering Woeser heeft gemeld dat zij een maand in haar bewegingsvrijheid beperkt zal worden. Zij zelf brengt dit in verband met de twee vergaderingen van het Nationale Volkscongres en de Politieke Raadgevende Volksconferentie en met de situatie in de Tibetaanse gebieden. De Tibetaanse minderheid in China staat onder druk. Tibet staat op de agenda in de dialoog die de EU met China voert over de mensenrechtensituatie. De kwestie heeft internationale aandacht, ook tijdens de VN-Mensenrechtenraad bijeenkomst in Genève.
Kunt u de Kamer informeren over de situatie van Ni Yulan, die vanwege detentie de Nederlandse Mensenrechtentulp niet in ontvangst kon nemen? Hebben Nederlandse diplomaten geprobeerd haar in de gevangenis te bezoeken? Zo nee, waarom niet? Wordt het proces tegen Ni Yulan door Nederlandse diplomaten bijgewoond? Zo nee, waarom niet?
Mevrouw Ni Yulan zit in voorarrest in afwachting van een volgende rechtszitting. De ambassade heeft contact met haar dochter. Verdachten in voorarrest kunnen alleen door hun advocaat worden bezocht. De ambassade heeft samen met vertegenwoordigingen van andere landen geprobeerd op 29 december 2011 de rechtszitting tegen mevrouw Ni Yulan en haar man bij te wonen, maar kreeg toen geen toegang tot de rechtszaal.l
Bent u bereid de positie van Tsering Woeser en Ni Yulan blijvend aan de orde te stellen in bilaterale contacten met China alsmede in internationale gremia? Zo nee, waarom niet?
Het proces tegen mevrouw Ni Yulan wordt door Nederland en een aantal andere landen nauwlettend gevolgd en aangekaart bij de Chinese autoriteiten, zoals tijdens de recente EU-China Top. Op passende gelegenheden zal ook de kwestie rond de positie van mevrouw Tsering Woeser ter sprake worden gebracht
Het bericht dat het kabinet af wil van de dubbele nationaliteit |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u in deze economisch zware tijden niets belangrijkers te doen dan een maatschappelijk non-probleem zoals de dubbele nationaliteit op de agenda van de Tweede Kamer te plaatsen?1
Het aanscherpen van de plicht tot afstand van de nationaliteit van het land van herkomst bij naturalisatie of optie tot Nederlander vloeit voort uit de gedachte dat de helderheid van de rechtspositie van de burger, zowel voor de overheid als voor de burger, is gediend met een enkelvoudige nationaliteit.
Kent u het aantal volksvertegenwoordigers van CDA, VVD, PVV en bewindspersonen die willens en wetens een dubbele nationaliteit hebben? Zo ja, hoeveel?
Nee. Het hebben van een meervoudige nationaliteit wordt niet van overheidswege getoetst bij benoeming van bewindspersonen of installatie van volksvertegenwoordigers. Hiervoor is slechts van belang of betrokkene het Nederlanderschap bezit.
Getuigt het niet van schijnheiligheid om anderen lastig te vallen met dit maatschappelijke non-probleem, maar zelf wel 2 paspoorten te verkiezen?
Het verlies van het Nederlanderschap bij verkrijging van een andere nationaliteit en de verplichting tot het doen van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit bij verkrijging van het Nederlanderschap is altijd uitgangspunt geweest van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Ik wijs er overigens op dat het bezitten van twee nationaliteiten voor veel Nederlanders niet altijd het gevolg is van een vrijwillige keuze. Dubbele nationaliteit kan ook ontstaan door afstamming indien iemand geboren wordt uit twee ouders met verschillende nationaliteiten; het wetsvoorstel laat dit onverlet. Verder staan sommige landen niet toe dat hun onderdanen afstand doen van hun nationaliteit, zelfs indien betrokkene dit zou wensen.
Bent u van mening dat de bewindslieden en Kamerleden van CDA, VVD en PVV de eersten moeten zijn die hun tweede nationaliteit afleggen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u hen dat dan vragen?
Het wetsvoorstel zal alleen betrekking hebben op nieuwe gevallen, dat wil zeggen, voor personen die in de toekomst van nationaliteit veranderen. Hiervoor is niet relevant of betrokkene bewindspersoon of Kamerlid is.
Wat zegt u tegen Nederlanders in het buitenland die straks hun Nederlandse nationaliteit moeten opgeven en het gevoel hebben dat hun band met het geboorteland wordt doorgescheurd?
Het verlies van het Nederlanderschap bij vrijwillige verkrijging van een andere nationaliteit is reeds lang uitgangspunt van de huidige Rijkswet op het Nederlanderschap. Het voorstel heeft tot strekking de thans bestaande uitzonderingen hierop te schrappen. Dit heeft geen gevolgen voor Nederlanders in het buitenland die nu reeds een dubbele nationaliteit bezitten. Het heeft wel gevolgen voor Nederlanders die in de toekomst een andere nationaliteit willen verkrijgen. Daarbij zal het Nederlanderschap overigens slechts verloren gaat indien de andere nationaliteit vrijwillig wordt aanvaard. Dit is primair een afweging van de betrokkene zelf. Overigens wijs ik er op dat de emotionele band met Nederland niet samenvalt met het bezit van de Nederlandse nationaliteit: het is mogelijk om een emotioneel band met Nederland te hebben zonder dat deze juridisch tot uitdrukking komt in het Nederlanderschap.
Het verbod van LGBTI (Lesbian, Gay, Transgender and Intersex) demonstraties in Moldavië |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over het verbod van LGBTI demonstraties in veel steden in Moldavië?1
Ja.
Bent u bereid om de Moldavische autoriteiten aan te spreken op het gegeven dat de Moldavische grondwet en andere wetten expliciet uitspraken doen over vrijheid van meningsuiting en vergadering en het recht op demonstratie? Indien nee, waarom niet?
Het is aan de Moldavische autoriteiten om maatregelen van locale autoriteiten te toetsen aan de Moldavische grondwet. Het verbod is in strijd met onder meer het non-discriminatieverbod zoals vastgelegd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en andere internationale mensenrechtenverdragen en -verplichtingen. Zowel in bilateraal als in EU-verband worden de Moldavische autoriteiten hierop aangesproken. Door de ambassadeurs van EU-landen in Chişinău is, mede namens de Nederlandse ambassadeur, een gezamenlijke verklaring uitgegeven waarin het verbod wordt veroordeeld.
Bent u eveneens bereid om Moldavische autoriteiten aan te sporen om de conceptwetgeving omtrent anti-discriminatie- die de autoriteiten onder druk van o.a. religieuze organisaties voor behandeling hebben uitgesteld- zo snel mogelijk weer in behandeling te nemen? Indien nee, waarom niet?
Zowel bilateraal – als in EU-verband wordt er bij de Moldavische autoriteiten herhaaldelijk op aangedrongen de anti-discriminatiewetgeving zo snel mogelijk weer in behandeling te nemen. Minister Iurie Leancă van Buitenlandse Zaken van Moldavië heeft op een persconferentie in Chişinău op 13 maart jl. toegezegd dat de anti-discriminatiewetgeving zal worden aangenomen, zonder hier een tijdslimiet aan te verbinden. Bij de eerstvolgende bijeenkomst van de jaarlijkse EU-Moldavië mensenrechtendialoog op 23 mei in Brussel zal de noodzaak van spoedige aanvaarding van anti-discriminatiewetgeving worden benadrukt. De Nederlandse Speciaal Vertegenwoordiger voor het Oostelijk Partnerschap brengt bij zijn bezoek aan Moldavië volgende maand eenzelfde boodschap over.
Wat bent u van plan te ondernemen om de Moldavische autoriteiten te wijzen op hun internationaalrechtelijke verplichtingen op het vlak van mensenrechten, nu zij zo duidelijk in strijd handelen met die verplichtingen? Bent u bereid zowel in bilaterale contacten, als via de Europese Unie de Moldavische autoriteiten hierop in heldere bewoordingen aan te spreken en de Kamer hier op korte termijn over te informeren? Indien nee, waarom niet?
In het kader van het VN-Universal Periodic Review (UPR)-mechanisme zijn bij het mensenrechten-landenexamen van Moldavië door onder meer Nederland vragen gesteld over discriminatie van seksuele minderheden. In reactie hierop hebben de Moldavische autoriteiten zich ondubbelzinning gecommitteerd aan aanvaarding van anti-discriminatiewetgeving en bescherming van de rechten van seksuele minderheden. De Moldavische delegatie gaf hierbij aan dat er in Moldavië behoefte is aan een brede maatschappelijke discussie over dit onderwerp, gezien de weerstand van vooral conservatieve en Russisch-orthodoxe zijde. Nederland steunt organisaties die opkomen voor de rechten van seksuele minderheden in Moldavië, onder meer in het kader van het Matra-programma en een regionaal programma voor HIV/AIDS-bestrijding in Oost-Europa, en door zichtbare deelname door de Nederlandse ambassade aan het Gay Pride-festival van 10–13 mei in Moldavië.
Het bericht dat Nederland de Roma niet goed behandelt |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Leers |
|
Wat is uw reactie op het rapport «Human rights of Roma and Travellers in Europe» van de mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa Thomas Hammarberg?1 2
Ik heb kennis genomen van dit rapport van de mensenrechtencommissaris Hammarberg van de Raad van Europa dat op 27 februari jl. is gepresenteerd. Daarin wordt onder meer gemeld dat de Romapopulatie in Nederland problemen kent op het gebied van integratie, en bovendien wordt er aandacht gevraagd voor mensenhandel, waarvan ook kinderen onder de Romapopulatie het slachtoffer zijn. Zoals verder uiteengezet in antwoord op 5 heeft het kabinet in de Nederlandse inbreng over de sociale inclusie van Roma ook aandacht gevraagd voor normoverschrijdend gedrag door Roma en in het bijzonder voor uitbuiting van kinderen onder Roma.
Hoe beoordeelt u de conclusie van commissaris Hammarberg dat geen enkele Europese regering kan claimen succesvol te zijn in het waarborgen van de mensenrechten van deze groep en dus ook de Nederlandse regering niet?
Het kabinet deelt niet de conclusie van de mensenrechtencommissaris dat ook in Nederland de mensenrechten van Roma niet worden gewaarborgd.
In het rapport van de mensenrechtencommissaris wordt naar voren gebracht dat Roma worden gediscrimineerd. Een van de cruciale mensenrechten is inderdaad dat burgers niet gediscrimineerd mogen worden (artikel 2 van de Universele verklaring voor de rechten van de mens). In Artikel 1 van de Grondwet wordt het verbod op discriminatie geformuleerd. Het kabinet wijst iedere vorm van discriminatie af, of het nu gaat om discriminatie wegens ras, godsdienst, levensovertuiging, geslacht, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook. In Nederland is wettelijk geregeld dat men in geval van discriminatie bijstand kan krijgen. Dankzij de Wet Antidiscriminatievoorzieningen (ADV) kan iedere burger in zijn of haar eigen leefomgeving terecht om op een laagdrempelige manier (vermeende) discriminatie te melden of om hulp en advies te ontvangen bij een antidiscriminatievoorziening. Voor een adequate bestrijding van discriminatie is het echter wel nodig dat burgers melding maken van (vermeende) discriminatie bij een antidiscriminatievoorziening of aangifte doen bij de politie. Ook hier is de eigen verantwoordelijkheid dus van belang.
Verder maakt het rapport Hammarberg melding van stateloosheid onder Roma in Nederland. Ieder burger heeft volgens artikel 15 van de Universele verklaring voor de rechten van de mens, recht op een nationaliteit. Het is de eigen verantwoordelijkheid van elke burger om op de hoogte te zijn van de naturalisatieregelgeving en hiernaar te handelen. Roma moeten er in dit kader op letten dat men in ieder geval ingeschreven staat bij de GBA om aan de naturalisatievoorwaarde van ten minste vijf jaar hoofdverblijf in Nederland te voldoen. Kinderen moeten worden aangegeven bij de geboorte en worden ingeschreven in de GBA. Dit is namelijk van belang bij het doen van een optieverzoek van in Nederland geboren staatloze kinderen.
Wat is uw reactie op de constatering dat de Nederlandse inzending voor het EU Framework for National Roma Integration Strategies niet in de buurt komt van de door de Europese Commissie gestelde eisen en zowel kwalitatief als kwantitatief onder doet voor de overige inzendingen?3
De constatering luidt dat een aantal bijdragen van lidstaten veel afwijken van de criteria van de Commissie. Daarbij wordt erop gewezen dat de Nederlandse inbreng ten behoeve van de sociale inclusie van Roma slechts zes pagina’s lang is. Deze constatering wordt gedaan door het ERIO (European Roma Information Office). Ik denk dat de Commissie zelf het beste kan bepalen of de Nederlandse inbreng voldoet aan de criteria. Ik zie dan ook de reactie van de Commissie tegemoet.
Het klopt dat de Nederlandse inbreng ten behoeve van de sociale inclusie van Roma relatief kort is. Dit is inherent aan het feit dat Nederland geen doelgroepenbeleid voert. Uitgebreide actieplannen voor één specifieke bevolkingsgroep passen daar niet in. Bovendien constateert het kabinet dat de Roma in Nederland vooral op de aandachtsgebieden onderwijs en werk een achterstand hebben. Het kabinet vindt het van groot belang dat Roma onderwijs volgen en werken. De mogelijkheden daarvoor zijn er. Roma moeten deze mogelijkheden echter wel benutten.
Bent u nog steeds van mening dat enkel via generiek beleid de geconstateerde problemen in onderwijs, arbeidsparticipatie, uitkeringsafhankelijkheid, overlast en moeizame integratie tegengegaan kunnen worden? Zo ja, waarom bent u van mening dat dit beleid voldoende zal zijn?
Integratie komt tot stand als men zich daarvoor inzet en ertoe in staat wordt gesteld. Via regulier beleid op het gebied van arbeidsmarkt, onderwijs en wonen wordt elke burger in staat gesteld om naar vermogen een zelfstandig bestaan op te bouwen. Nederland heeft geen beleid specifiek gericht op groepen zoals Roma. Zoals in de Integratievisie «Integratie, binding en burgerschap» van 16 juni 2011 is aangegeven spant het kabinet zich ervoor in dat generieke instellingen toegankelijk en effectief zijn voor mensen met een bepaalde etnische en/of culturele achtergrond, waaronder Roma. Op lokaal niveau waar het zwaartepunt van het beleid is, wordt binnen de generieke aanpak bijzondere aandacht besteed aan Roma, zoals bijvoorbeeld bij het terugdringen van schoolverzuim. Om de ontwikkelingen te blijven volgen op het gebied van onderwijs, arbeidsmarkt, huisvesting, gezondheidszorg, criminaliteit, discriminatie en stateloosheid blijft de Rijksoverheid in gesprek met gemeenten.
Hoe verhoudt de door u gewenste kennisuitwisseling betreffende bestrijding criminaliteit en uitbuiting Roma kinderen door Roma zich tot het feit dat geen enkele lidstaat dit heeft opgenomen in zijn nationale plannen?
Het verzoek van de Commissie betrof een nationale strategie op de thema’s onderwijs, werk, gezondheid en huisvesting. Het ligt voor de hand dat Lidstaten hun strategie toespitsen op deze thema’s. Zoals in de aanbiedingsbrief aan de Tweede Kamer van de «Nederlandse inbreng ten behoeve van de sociale inclusie van Roma» (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 21 501-20, nr. 599) vermeld is, heeft het kabinet er bewust voor gekozen om zich hier niet toe te beperken. Het kabinet heeft in zijn inbreng aandacht gevraagd voor normoverschrijdend gedrag door Roma en in het bijzonder voor uitbuiting van kinderen onder Roma. Het programma aanpak uitbuiting (Roma) kinderen, waarvan in de aanbiedingsbrief melding werd gemaakt, kent een internationale dimensie. Doelstelling in dit kader is om de samenwerking tussen en met de EU-lidstaten op het thema te bevorderen. De vermelding van criminaliteit, overlast en uitbuiting van Roma kinderen in de Nederlandse strategie heeft tot doel deze problematiek in de EU onder de aandacht te brengen.
Ziet u in de constatering dat de Nederlandse overheid wel over maar niet met Roma en Sinti praat aanleiding in gesprek te gaan met vertegenwoordigers van de Roma- en Sinti gemeenschappen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven op welke termijn u of uw collega bewindspersonen met welke organisaties en vertegenwoordigers zal spreken? Hoe verhoudt zich dit tot de door Nederland in 2008 in Praag onderschreven Common Basic Principles on Roma Inclusion en het adopteren van het EU Framework for National Roma Integration Strategies in juni 2011?
Om de ontwikkelingen te blijven volgen op het gebied van onderwijs, arbeidsmarkt, huisvesting, gezondheidszorg, criminaliteit, discriminatie en stateloosheid blijft de Rijksoverheid in gesprek met Roma.
Nederland onderschrijft de «Common Basic Principles on Roma inclusion» en heeft ingestemd met Raadsconclusies over de integratie van de Roma, die onder meer het EU-raamwerk verwelkomen. Belangrijke notie in beide documenten is de betrokkenheid van het lokale en regionale bestuur. Dit is ook het niveau waarop in Nederland de meest directe bemoeienis met de Roma-gemeenschap plaatsvindt. Overleg met Roma op dit niveau is ook het meest effectief, aangezien de problemen die gemeenten en Roma ervaren per regio verschillen.
Invoer van producten uit nederzettingen van de Westelijke Jordaanoever |
|
Harry van Bommel |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich het antwoord van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 15 februari 2007 dat niet uitgesloten wordt «dat er ook bij invoer uit nederzettingen in de bezette Palestijnse gebieden sprake kan zijn van onjuiste dan wel onvolledige informatie op het etiket over de precieze oorsprong van het product»?1 Wat is uw informatie over deze praktijk sinds 1 januari 2007? Kunt u de gegevens daarvan aan de Kamer sturen?
Er is geen algemene etiketteringsplicht. De beoordeling of de etikettering van de betreffende goederen correct is, komt bij de controle van oorsprong niet aan de orde. Er is geen een-op-een koppeling tussen de douanerechtelijke oorsprong en de oorsprongsaanduidingen op etiketten.
In het kader van de algemene levensmiddelenwetgeving mag er geen onjuiste (vrijwillige of verplichte) herkomstvermelding op het etiket staan. Dit wordt gezien als misleiding van de consument. De Nederlandse Voedsel- en Waren Autoriteit (NVWA) voert hierop controles uit.
Deelt u de zorgen van het Europees Parlement over het feit dat bepaalde bedrijven blijven doorgaan met de export van uit de Israëlische nederzettingen in de bezette Palestijnse gebieden afkomstige producten op grond van de Associatieovereenkomst EU-Israël?2 Zo ja, op welke wijze bent u voornemens daartegen maatregelen te nemen? Indien neen, waarom niet? Kunt u dat toelichten?
Het aantal gevallen waarin dat achteraf is gebleken dat ten onrechte preferentie is genoten, is uitermate gering. Dit wordt geschat op enkele gevallen per jaar. Bij invoer wordt onder andere gecontroleerd op preferentiële oorsprong en wordt bezien of ten invoer aangegeven producten al dan niet in aanmerking komen voor de tariefpreferenties die de EU krachtens het associatieverdrag met Israël toekent aan producten die van Israëlische oorsprong zijn. De douane stelt vast of aan deze criteria is voldaan aan de hand van een lijst met postcodes en plaatsaanduiding van nederzettingen. Mede op aandringen van het EP overweegt de Europese Commissie (EC) momenteel openbaarmaking van deze lijst met als doel om te voorkomen dat nederzettingenproducten gebruik maken van de tariefpreferenties.
Bent u voornemens uitvoering te geven aan de resolutie van het Europees Parlement die lidstaten vraagt «ervoor te zorgen dat hun douaneautoriteiten de technische regeling daadwerkelijk toepassen naar de geest van het arrest van het Europees Hof van Justitie op de gecumuleerde producten die naar de EU worden geëxporteerd op grond van de diagonale cumulatie als bepaald in het regionale verdrag»?3 Zo ja, op welke wijze zult u daar uitvoering aan geven? Indien neen, waarom niet? Kunt u dat toelichten?
Een gevaar van omzeiling van de controle geldt op dit moment voor de landen waarmee Israël vrijhandelsakkoorden heeft gesloten. Naast de EU en de EVA-landen zijn dat Jordanië en Turkije. De EVA-landen passen dezelfde technische regeling toe als de EU. De Europese Commissie heeft toegezegd aan Jordanië en Turkije te vragen om dezelfde technische regeling toe te passen. Dat is ook de te volgen aanpak bij uitbreiding van het aantal partnerlanden.
Deelt u de opvatting van het Europees Parlement om de Europese Commissie op te dragen samen te werken met de douaneautoriteiten van de lidstaten om een oplossing te vinden die erop gericht is de technische regeling van het Associatieakkoord tussen Israël en de EU om te zetten in een eenvoudig, efficiënt en betrouwbaar mechanisme?4 Zo ja, op welke wijze zult u daar aan werken? Indien neen, waarom niet?
Uitgangspunt van de Nederlandse Douane is dat importeurs weten van wie ze producten betrekken en waar die producten zijn verkregen. In geval van twijfel over de plaats van verkrijging kan de Douane geraadpleegd worden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 werkt de Europese Commissie aan openbaarmaking van een postcodelijst, aan de hand waarvan kan worden nagegaan of producten in aanmerking komen voor preferenties. Als de postcodelijst openbaar wordt, hoeft de Douane voor dat doel niet meer geconsulteerd te worden.
Deelt u de opvatting van het Europees Parlement dat de in vraag twee genoemde praktijk «een slag in het gezicht van het internationale EU-beleid» is en dat door deze praktijk misbruik wordt gemaakt «van de uitgebreide mogelijkheden voor een legitieme preferentiële toegang tot de interne markt van de Unie»? Indien ja, op welke wijze bent u voornemens hiertegen maatregelen te nemen? Indien neen, waarom niet?
Het aantal gevallen, waarbij achteraf is gebleken dat ten onrechte preferentie is genoten, is uitermate gering. De Europese Commissie controleert de preferentiële oorsprong van producten uit Israël en de door Israël bezette gebieden.
Deelt u het verzoek van het Europees Parlement aan de Europese Commissie om een zwarte lijst op te laten stellen van bedrijven die in deze praktijken volharden en de lidstaten daarvan op de hoogte te stellen? Zo ja, op welke wijze neemt u maatregelen om een dergelijke lijst mogelijk te maken? Indien neen, waarom niet? Kunt u dat toelichten?
Het is aan de Europese Commissie om te bepalen of het opstellen van een zwarte lijst van bedrijven die in deze praktijken volharden zinvol en wenselijk is. Instelling van een dergelijke maatregel valt daarom onder de verantwoordelijkheden van de Europese Commissie.
Op welke wijze geeft u uitvoering aan «overweging N» uit de resolutie van het Europees Parlement waarin wordt gesteld dat de douaneautoriteiten van de afzonderlijke lidstaten de waarachtigheid moeten controleren van de opgaven betreffende de preferentiële oorsprong van producten die in de EU worden ingevoerd?5
Het is staande praktijk om achteraf te controleren bij de importeur.
Deelt u de opvatting dat, indien Nederland niet verhindert dat producten uit de Israëlische nederzettingen van de bezette Palestijnse gebieden invoert, Nederland meewerkt aan de exploitatie van de bezetting? Indien neen, kunt u dat toelichten?
Nederland volgt de internationale lijn. Er is geen verbod op de invoer van producten van nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever.
Bent u bereid om tijdens de eerste bijeenkomst in juni a.s. van de nieuwe samenwerkingsraad Nederland-Israël er bij uw Israëlische collega’s op aan te dringen dat bepaalde bedrijven die tot nu toe doorgaan met de export van uit de Israëlische nederzettingen in de bezette Palestijnse gebieden afkomstige producten op grond van de Associatieovereenkomst EU-Israël hiermee stoppen? Indien neen, waarom niet?
Zolang er geen aanwijzingen zijn van systematische ontwijking of ontduiking van regelgeving is er aanleiding dit aan de orde te stellen in de samenwerkingsraad Nederland-Israël.
Een Tibetaanse schrijfster die een Nederlandse prijs niet in ontvangst mag nemen |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over de Tibetaanse schrijfster Tsering Woeser die door de Chinese autoriteiten niet in staat gesteld wordt om een onderscheiding van het Prins Claus Fonds in ontvangst te nemen bij de Nederlandse ambassade in Peking?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat Tsering Woeser een huisarrest is opgelegd door de Chinese autoriteiten en deze onderscheiding niet in ontvangst mag nemen?
Ik heb de Chinese autoriteiten om tekst en uitleg gevraagd over deze kwestie. De Chinese autoriteiten geven aan dat zij mevrouw Tsering Woeser niet «onder huisarrest» hebben geplaatst, maar haar hebben verzocht niet op de uitnodiging voor het diner in te gaan. Zij wordt gezien als een Tibetaanse die separatisme voorstaat en wier activiteiten niet in een cultureel, maar in een politiek kader moeten worden gezien. De belemmering van aanwezigheid van mevrouw Tsering Woeser verandert niets aan het feit dat haar in september 2011 de prijs is toegekend door de jury van het Prins Claus Fonds. Het Fonds heeft het aan de prijs verbonden geldbedrag aan mevrouw Tsering Woeser overgemaakt.
Bent u bereid deze zaak aan te kaarten bij de informele Raad Buitenlandse Zaken van 9 en 10 maart a.s.? Indien nee, waarom niet?
Ja. Een gelegenheid die zich daarvoor leent is bijvoorbeeld de EU-China mensenrechtendialoog. Ik zal bepleiten dat haar zaak wordt meegenomen wanneer in dat kader individuele gevallen aan de orde worden gesteld.
Bent u bereid om zowel in bilaterale contacten, als via de Europese Unie en de relevante VN- instrumenten, de Chinese autoriteiten blijvend aan te spreken op hun internatonaal rechtelijke verplichtingen op het gebied van het eerbiedigen van mensenrechten?
Zoals ik heb toegezegd tijdens het Algemeen Overleg van 16 november 2011 tracht ik op de meest effectieve wijze de Chinese autoriteiten aan te spreken op hun internationaalrechtelijke verplichtingen op het gebied van het eerbiedigen van mensenrechten. Daar hoort ook het multilateraal instrumentarium bij.
Het huisarrest van de Tibetaanse schrijfster Tsering Woeser |
|
Harry van Bommel |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Is het waar dat de Tibetaanse schrijfster Tsering Woeser huisarrest heeft gekregen en hierdoor niet in staat is de aan haar toegekende onderscheiding van het Prins Claus Fonds in ontvangst te nemen?1
Mevrouw Tsering Woeser heeft aan de ambassade en via twitter-berichten bekend gemaakt niet aanwezig te kunnen zijn bij het diner dat haar op 1 maart werd aangeboden ter gelegenheid van de toekenning van een Prins Claus Fonds prijs in september 2011.
Is er een directe relatie tussen het huisarrest en de uitnodiging aan Tsering Woeser om de onderscheiding op de Nederlandse ambassade in Peking in ontvangst te nemen?
Mevrouw Woeser meldt dat het haar inderdaad expliciet is verboden naar het diner te gaan. Verder meldt zij dat ze de rest van de maand huisarrest heeft gekregen, wat zij o.a. in verband brengt met de vergaderingen van het Nationale Volkscongres en de Politieke Raadgevende Volksconferentie die momenteel aan de gang zijn, en met de onrustige situatie in de Tibetaanse gebieden.
Wat is de formele reden die de Chinese autoriteiten geven voor het huisarrest van Tsering Woeser?
De Chinese autoriteiten geven aan dat zij haar niet «onder huisarrest» hebben geplaatst, maar haar hebben verzocht niet op de uitnodiging voor het diner in te gaan. Zij wordt gezien als een Tibetaanse die separatisme voorstaat en wier activiteiten niet in een cultureel, maar in een politiek kader moeten worden gezien.
Bent u bereid er bij de Chinese autoriteiten op aan te dringen het huisarrest op te heffen zodat Tsering Woeser toch in staat is om de onderscheiding van het Prins Claus Fonds in ontvangst te nemen? Indien neen, waarom niet?
De belemmering van aanwezigheid van mevrouw Woeser verandert niets aan het feit dat haar de prijs is toegekend door de jury van het Prins Claus Fonds. Het Fonds heeft het aan de prijs verbonden geldbedrag aan mevrouw Woeser overgemaakt.
Het bericht: ‘Ruim helft diplomaten betaalt boetes niet’ |
|
Lilian Helder (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Is het waar dat in 2009 en 2010 respectievelijk 60% en 55% van de verkeersboetes die diplomaten zijn opgelegd, niet worden betaald?1
Ja.
Deelt u de mening dat ook diplomaten zich aan de regels van het gastland dienen te houden, omdat de wet voor iedereen geldt en zeker vanwege het feit dat zij te gast zijn en daarmee een visitekaartje zijn van hun eigen land? Zo nee, waarom niet?
Ja. Diplomaten dienen zich te houden aan de wetten en regels die in het ontvangende land gelden (artikel 41 van het Verdrag van Wenen inzake Diplomatiek Verkeer uit 1961).
In welk deel van het aantal niet betaalde verkeersboetes betreft het bekeuringen op kenteken? Worden in die gevallen de kentekenhouders expliciet uitgenodigd om de naam van de bestuurders kenbaar te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, met welk resultaat?
Het betreft in de meeste gevallen verkeersovertredingen op kenteken en in enkele gevallen «staandehoudingen». De Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften gaat uit van een kentekenaansprakelijkheid. De houder van het kenteken is aansprakelijk voor de gedragingen zoals deze gepleegd worden met het voertuig. Een expliciete uitnodiging om de naam van de bestuurder kenbaar te maken ontbreekt daarom.
Welke richtlijnen gelden er voor Nederlandse diplomaten in het buitenland voor wat betreft de betaling van door hen opgelopen verkeersboetes? In welke mate worden deze richtlijnen Nederlandse diplomaten nageleefd?
Nederlandse diplomaten hebben de staande instructie door hen opgelopen verkeersboetes te betalen.
Wilt u per land aangeven in welke mate buitenlandse diplomaten de aan hen opgelegde verkeersboetes niet betalen?
Dat is voor de genoemde periode niet goed mogelijk. Herleiden van alle verkeersboetes over 2009 en 2010 per ambassade zou een vergelijking vereisen tussen verschillende bestanden, waarbij de nauwkeurigheid van het eindresultaat niet kan worden gegarandeerd. In het afgelopen jaar is actie ondernomen om de aansluiting tussen deze bestanden in de toekomst te verbeteren.
Wat wordt door u gedaan om te bevorderen dat buitenlandse diplomaten hun verkeersboetes betalen? Welke mogelijkheden ziet u om daarin nog verbetering aan te brengen?
Het CJIB stuurt de initiële beschikking, een eerste en tweede aanmaning inclusief wettelijke verhogingen. Mocht betaling uitblijven, dan wordt dit traject stopgezet.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken oefent vervolgens druk uit met diplomatieke middelen als duidelijk wordt dat er sprake is van bijzonder ernstige of bijzonder veel overtredingen van een bepaalde diplomaat; de ambassade wordt officieel aangeschreven of de ambassadeur kan op het Ministerie worden ontboden.
Het Ministerie vestigt regelmatig per circulaire nota de aandacht van alle ambassades op de verplichting voor diplomaten zich aan de verkeersregels te houden en opgelopen boetes te betalen.
Wat gaat u via die diplomatieke weg anders doen dan voorheen, waardoor diplomaten nu wel zullen overgaan tot betaling van hun boetes?
In bilaterale contacten met ambassades worden de verplichting zich aan de regels te houden, en de verplichting van betaling, benadrukt. Op grond van het Verdrag van Wenen kunnen echter geen dwangmiddelen tegen diplomaten worden toegepast. Deze beperking bestaat opdat diplomaten (waaronder ook Nederlandse diplomaten in het buitenland) die in een ander land werken, niet door het ontvangende land via de strafwet onder druk gezet kunnen worden. Dit beperkt ook de afdwingbaarheid van de betaling van verkeersboetes.
Met het CJIB is afgesproken dat Buitenlandse Zaken voortaan eerder zal worden geïnformeerd over niet betaalde boetes, zodat eerder actie kan worden ondernomen. In samenwerking met het CJIB en de RDW wordt in de toekomst jaarlijks een operatie uitgevoerd om individuele ambassades nogmaals te herinneren aan hun eventuele openstaande boetes.
De Chinese deportaties van Noord-Koreaanse vluchtelingen naar hun vaderland |
|
Henk Jan Ormel (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Alexander Pechtold (D66), Joël Voordewind (CU), Wim Kortenoeven (PVV), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat China consequent doorgaat met het deporteren van Noord-Koreaanse vluchtelingen naar hun vaderland?1
Ja.
Is de inschatting juist dat jaarlijks zo’n 5000 Noord-Koreanen door China worden teruggestuurd naar hun land? Is er enig zicht op wat hen staat te wachten bij terugkeer in Noord-Korea?
Berichten in internationale media over grote aantallen Noord-Koreanen die jaarlijks door China zouden worden teruggezonden, worden door UNHCR niet geverifieerd omdat UNHCR geen toegang heeft tot Noord-Korea en het grensgebied met China.
Noord-Korea heeft illegale grensoversteek opgenomen in de strafwet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen «illegaal de grens oversteken», waarop twee jaar werk- of heropvoedingskamp als straf staat, en «de grens oversteken om de republiek omver te werpen», waarop een straf staat van vijf tot tien jaar detentie in een werk- of heropvoedingskamp.
Op welke wijze heeft u zich in de afgelopen periode ingespannen – mede in internationaal verband – om deze Chinese deportaties bij de Chinese autoriteiten aan te kaarten? Welke resultaten heeft dit opgeleverd?
De Nederlandse regering is bezorgd over het lot van Noord-Koreanen die door China worden teruggestuurd. Deze zorgen worden in de (beperkte) contacten tussen Nederland en Noord-Korea gemeld, zoals tijdens bezoeken van de Nederlandse ambassadeur te Seoul aan Noord-Korea. Zowel Nederland als de EU heeft China eerder aangesproken op het principe van non-refoulementen toegang van UNHCR bepleit.
De problematiek wordt door Chinese autoriteiten ontkend. Zie ook antwoord op vraag 4.
Is China gevoelig voor internationale druk hieromtrent? Hoe kan deze druk verder door u en de internationale gemeenschap worden opgebouwd?
China beschouwt deze Noord-Koreanen niet als vluchtelingen in de zin van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen uit 1951 (Vluchtelingenverdrag) en het bijbehorende Protocol uit 1967, maar als illegale, economische migranten. Hierdoor voelt China zich niet gebonden aan de bepalingen van het Vluchtelingenverdrag. China ziet dit als een bilaterale aangelegenheid.
Is het bericht juist dat Zuid-Korea de kwestie onlangs heeft aangekaart bij de VN-Raad voor de Mensenrechten? Kunt u deze stap nader toelichten? Wat zouden hiervan de gevolgen kunnen zijn?
Zuid-Korea heeft op 27 februari jl. tijdens het High Level Segment van de 19e zitting van de Mensenrechtenraad opgeroepen vluchtelingen uit Noord-Korea bij te staan. De Zuid-Koreaanse oproep leidde tot de tegenwerping van Noord-Korea en China dat het hier slechts ging om het irregulier oversteken van de grens vanwege economische motieven.
Ik verwacht niet dat het huidige Noord-Koreaanse of Chinese beleid door deze oproep significant zal wijzigen (zie antwoord vraag 4).
Bent u bereid om Zuid-Korea zoveel mogelijk bij te vallen in deze actie en wilt u tevens op Europees niveau bij uw collega's in de Raad Buitenlandse Zaken bepleiten dat ook zij zich serieus inzetten voor deze zaak? Op welke wijze en op welke termijn kunt u dit doen?
Nederland en de EU vragen aandacht voor de situatie van Noord-Koreaanse vluchtelingen, zoals bij de mensenrechtenconsultaties EU-China en tijdens het bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan China.
In hoeverre is er gevolg gegeven aan de Motie Voordewind c.s. (31 200 V, nr. 134) waarin er wordt aangedrongen op arbitrage tussen China en het UNHCR om deze kwestie definitief op te lossen? Bent u bereid hier bij herhaling op aan te dringen?
In een brief aan de Tweede Kamer van 1 juli 2008 (31 200 V) en in een brief aan de Tweede Kamer van 6 november 2008 (31 700 V) staat aangegeven op welke wijze er wordt aangedrongen op arbitrage tussen China en het UNHCR. UNHCR heeft aangegeven dat arbitrage niet de weg is die de UNHCR zou willen volgen. Een beroep doen op de arbitrageclausule zou de kwestie politiseren en daarmee zou de relatie met China onder druk komen te staan.
Kent u het bericht dat slachtoffers van seksueel misbruik binnen katholieke instellingen veel langer moeten wachten op een schadevergoeding dan voorzien?1 Herinnert u zich de vragen over het aantal sterfgevallen in katholieke instellingen voor verstandelijk gehandicapte kinderen?2
Ja.
Is het waar dat de compensatiecommissie van het Meldpunt Seksueel Misbruik RKK slachtoffers half december 2011 heeft toegezegd om binnen zes weken, maar uiterlijk begin februari, uitsluitsel te geven en dat vorige week pas de aanvragers van een vertraging op de hoogte zijn gesteld?
Blijkens informatie van het onafhankelijke Meldpunt Seksueel Misbruik RKK is eind februari aan de eerste 47 aanvragers van compensatie bericht dat de behandeling van hun aanvragen meer tijd in beslag heeft genomen dan de Compensatie Commissie aanvankelijk heeft aangenomen. De voorzitter van de Compensatie Commissie heeft aangegeven dat de vertraging zeer wordt betreurd, maar een zorgvuldige beoordeling meer tijd vergt dan aanvankelijk was voorzien en dat de Compensatie Commissie haar uiterste best doet alle aanvragen zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen de toegezegde termijn van zes weken te behandelen.
Ik kan niet op basis van de vertraging in de afhandeling van de eerste compensatieverzoeken een oordeel geven over de opvolging die de Rooms-Katholieke Kerk geeft aan de aanbevelingen van de Commissie Deetman. De Rooms-Katholieke Kerk moet enige tijd worden gegund om de aangekondigde maatregelen tot uitvoering te brengen. Het is vervolgens primair aan de Commissie Deetman om bij de eerste monitoring met een oordeel te komen over de opvolging van de aanbevelingen.
Deelt u de mening dat met bovenbeschreven gang van zaken het belang van eendrachtig handelen binnen de Rooms-Katholieke Kerk om nu en in de toekomst samen met de slachtoffers door erkenning, hulp, genoegdoening en nazorg bij te dragen aan herstel van het aangedane leed, zoals verwoord in de eerste aanbeveling van de commissie-Deetman, in het geding is gekomen en daarmee naar onvoldoende wordt opgevolgd door de Rooms-Katholieke Kerk? Zo ja, welke middelen staan u ter beschikking om hier wat aan te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de opvatting dat de Staat onvoldoende toezicht heeft gehouden op de naleving van mensenrechten binnen de kerkelijke instellingen, gezien het feit dat uit het rapport van de commissie-Deetman blijkt dat seksueel misbruik van minderjarigen in de Rooms-Katholieke Kerk van 1945–2010 van structurele aard was en een grote omvang kende?
In mijn brief aan uw Kamer van 13 februari 2012 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33000-VI, nr. 82) en tijdens het debat naar aanleiding van het rapport van de Commissie Deetman op 31 januari en 15 februari 2012 ben ik ingegaan op de rol van de overheid zoals die in verschillende onderzoeken aan de orde komt en is gekomen. Ik memoreer hier dat de Commissie Samson onderzoek doet naar seksueel misbruik van minderjarigen die onder verantwoordelijkheid van de overheid in een instelling of pleeggezin zijn geplaatst, bekendheid van de overheid met deze signalen en de reactie van de overheid hierop alsook huidige mechanismen voor het signaleren van seksueel misbruik. Zoals ik tijdens het debat heb aangegeven, kunnen concrete klachten over de rol van de politie en het Openbaar Ministerie aan mijn departement worden gezonden. Over een half jaar zal worden bezien welke conclusies hieruit moeten worden getrokken.
Uit de bevindingen van de Commissie Deetman ten aanzien van de omvang en de aard van het misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk kunnen geen algemene conclusies worden getrokken over het toezicht van de Staat op de naleving van de mensenrechten. Waar het betreft seksueel misbruik in horizontale relaties, zoals bij het misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk, staat de rol van de Staat vanuit het oogpunt van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) ter discussie als enig overheidsorgaan wist of behoorde te weten van seksueel misbruik en heeft nagelaten (preventieve) maatregelen te nemen. Ik verwijs u voor het juridisch kader naar de bijlage bij de brief aan uw Kamer van 31 maart 2010 van de toenmalige Ministers van Justitie en voor Jeugd en Gezin (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 32 123 VI, nr. 91). Mede gelet op de uitkomsten van de onderzoeken door de Commissie Deetman en de heer Steenhuis heb ik daarvoor nu geen aanwijzingen.
Hebt u concrete aanwijzingen dat de justitiële autoriteiten wetenschap hebben gehad of hadden moeten hebben van dergelijke misdragingen binnen katholieke instellingen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, kunt u dan bevestigen dat deze autoriteiten geen rol hebben gespeeld in het willens en wetens negeren van misdragingen binnen katholieke instellingen in de hele periode van 1945–2010?
Uit de mij op dit moment ter beschikking staande gegevens heb ik geen aanwijzingen dat de justitiële autoriteiten wetenschap hebben gehad van (de aard en omvang van) misbruikzaken binnen Rooms-Katholieke instellingen, anders dan de zaken die aan de politie en het Openbaar Ministerie ter kennis zijn gebracht. Evenmin heb ik aanwijzingen dat er sprake is geweest van het willens en wetens negeren van misdragingen binnen katholieke instellingen in de periode 1945–2010. In het rapport van de Commissie Deetman komen diverse van deze zaken aan de orde, waarin door de politie onderzoek is verricht en het Openbaar Ministerie tot vervolging is overgegaan.
Wat was de rol van de overheid, de politie en het Openbaar Ministerie (OM) bij specifiek en actief het tegengaan van misbruik binnen de Rooms-katholieke Kerk in de periode 1945 tot 2010?
Voor zover ik heb kunnen nagaan was er bij de overheid, de politie en het Openbaar Ministerie geen afzonderlijke (beleidsmatige) aandacht voor specifiek het tegengaan van seksueel misbruik binnen de Rooms-Katholieke Kerk. Daarbij dient bedacht te worden dat er in de naoorlogse decennia zowel politiek als bestuurlijk relatief weinig aandacht was voor zedenmisdrijven en de bestrijding ervan. De achtergrondstudies bij het rapport van de Commissie Deetman geven hiervan een beeld.
Voor zover van zaken melding werd gedaan bij de politie of het Openbaar Ministerie werden die als individuele zaak beoordeeld en afgehandeld. Bij grotere onderzoeken waarin katholieke instellingen een rol speelden werd met het oog op de gewenste afstand wel de rijksrecherche met het onderzoek belast. Dit was bijvoorbeeld het geval bij het onderzoek naar misstanden in de Rooms-Katholieke instelling in Harreveld.
Hoe verklaart u het feit dat ondanks de grote omvang van seksueel misbruik van minderjarigen in de Rooms-Katholieke Kerk van 1945–2010 het aantal zaken dat uiteindelijk voor de rechter kwam gering is?
Het onderzoek van de Commissie Deetman heeft laten zien dat het zwaartepunt van de misbruikzaken ligt in de periode 1945–1970 en dat misbruik toen nauwelijks door slachtoffers bij de overheid werd gemeld. In het rapport van de Commissie Deetman worden als verklarende factoren onder meer genoemd de taboesfeer rondom seksualiteit, de zwijgcultuur en drempels voor slachtoffers om aangifte te doen. Dit verklaart waarom het aantal zaken dat uiteindelijk voor de rechter is gekomen gering is.
Is het waar dat priesters lagere straffen voor seksueel misbruik kregen dan andere individuen in de samenleving? Zo ja, hoe verklaart u deze voorkeursbehandeling? Zo nee, waar blijkt dat uit?
De mij ter beschikking staande systemen kunnen geen inzicht bieden in de door rechters gehanteerde strafmaat in zedenzaken in het verleden, waar het gaat om de vergelijking van straffen die aan priesters of andere Rooms-Katholieke geestelijken zijn opgelegd en de straffen die in vergelijkbare gevallen aan anderen werden opgelegd. Hierbij is tevens van belang dat er weinig vergelijkingsmateriaal is omdat er destijds nauwelijks aangifte werd gedaan en er maar een beperkt aantal zaken tegen Rooms-Katholieke geestelijken aan de rechter is voorgelegd. Ik heb geen aanwijzingen dat vertegenwoordigers van de Rooms-Katholieke Kerk van de justitiële autoriteiten een voorkeursbehandeling genoten.
Waarom duurt het langer dan de in september 2011 voorziene paar maanden was voordat de uitkomst van het feitenonderzoek van het OM naar de sterfgevallen in de zwakzinnigeninstelling Sint Joseph in Heel bekend wordt? Welke aspecten?
De beschikbare onderzoekscapaciteit en het lokaliseren en benaderen van betrokkenen, alsmede het lokaliseren en ontsluiten van relevante archieven hebben ertoe geleid dat het feitenonderzoek tot begin maart 2012 heeft voortgeduurd. Procureur-generaal Moraal heeft tijdens de hoorzitting van uw Kamer op 18 januari 2012 meegedeeld dat het onderzoek naar verwachting dit voorjaar zal zijn afgerond. Momenteel wordt gewerkt aan de eindrapportage.
Is de eerdere vraag of het OM of andere delen van de rechterlijke macht al jaren eerder zouden kennis zouden hebben gehad over het aantal sterfgevallen nog steeds onderwerp van onderzoek? Zo ja, is het vinden van een antwoord op die vraag mede de reden voor de langere duur van het feitenonderzoek?
Deze vraag is nog steeds onderwerp van onderzoek, maar is niet bepalend voor de duur ervan.
Het bericht 'Werkstraffen voor geweld op voetbalveld' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Werkstraffen voor geweld op voetbalveld»?1
Ja.
Is het waar dat de kinderrechter twee voetballers van TSC uit Oosterhout een werkstraf van 40 uur heeft opgelegd, omdat zij tijdens de wedstrijd een tegenstander in elkaar schopten?
De meervoudige kamer van de rechtbank in Breda heeft twee voetballers voor openlijke geweldpleging een werkstraf van 40 uur opgelegd. De zitting van de minderjarige verdachte is door de meervoudige kamer met een kinderrechter van de rechtbank behandeld.
Deelt u de mening dat het niet is uit te leggen aan het slachtoffer, die twee dagen op de intensive care heeft gelegen met gekneusde ribben, een klaplong en een gescheurde milt, dat deze daders er vanaf komen met een werkstraf van 40 uur? Zo nee, waarom niet?
Als Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie kan ik niet treden in het onafhankelijke oordeel van een rechter. De rechter acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachten openlijk en in vereniging geweld hebben gepleegd tegen het slachtoffer. Het zware lichamelijke letsel is door een ander dan de verdachten aan het slachtoffer toegebracht. Omdat de verdachten niet voorkwamen in het justitieel documentatiesysteem en al voor de tuchtcommissie van de KNVB zijn verschenen, acht de rechtbank een werkstraf van deze omvang passend. De rechtbank heeft bij de strafoplegging aansluiting gezocht bij de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De zaak tegen een derde verdachte is aangehouden in verband met het horen van meerdere getuigen.
Deelt u de mening dat het opleggen van 40 uur werkstraf voor dit soort misdrijven het vertrouwen in justitie schaadt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat werkstraffen voor dit soort misdrijven niet meer kunnen worden opgelegd?
Het Openbaar Ministerie hanteert richtlijnen voor het opleggen van taakstraffen. Daarbij wordt een afweging gemaakt tussen de ernst van het delict en of er sprake is van recidive of meerplegers. De rechter bepaalt uiteindelijk de straf.
Bij ernstige gewelds- en zedendelicten wordt niet uitsluitend een taakstraf gevorderd. De wettelijke regeling die de mogelijkheden beperkt om een taakstraf op te leggen voor dergelijke misdrijven is inmiddels van kracht geworden. Bij de evaluatie van deze wetswijziging zal de vraag worden betrokken of de taakstraf, in plaats van een hoofdstraf, een bijkomende straf zou moeten worden.
Veroordeelde criminelen die nog niet in de gevangenis zitten |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Veroordeelde misdadigers lopen vrij rond»?1 Herinnert u zich de eerdere Kamervragen over het feit dat er in de regio Amsterdam-Amstelland 1 700 veroordeelden vrij zouden rondlopen?2
Ja.
Bevat de genoemde tv-uitzending feitelijke informatie, bijvoorbeeld over het aantal veroordeelden dat tijdelijk dan wel definitief zijn straf ontloopt, die onjuist is? Zo ja, welke? Wat zijn de juiste feiten dan wel?
Het televisieprogramma De Vijfde Dag heeft naar mijn mening terecht aandacht gevraagd voor het aantal veroordeelden dat hun straf nog dient uit te zitten. Ik ben mij bewust van deze problematiek en heb dan ook verschillende maatregelen ingezet om dit aantal te verminderen, zoals in mijn antwoord op vraag 9 is aangegeven.
Het CJIB registreert het aantal lopende zaken in één jaar, dit wil echter niet zeggen dat deze vonnissen allemaal in 2010 zijn uitgesproken. Hierdoor ontstaat er een verschil tussen de cijfers van het programma en de cijfers van het CJIB. Een ander verschil is dat het aantal zaken wordt geregistreerd en niet het aantal personen. Een persoon kan meerdere zaken op zijn naam hebben staan.
Uit de gegevens van het CJIB blijkt dat in 2010 12 610 zaken ten aanzien van principale vrijheidsstraffen (volwassen) zijn aangeboden (ingestroomd). In 2010 zijn 15 440 lopende zaken ten aanzien van principale vrijheidsstraffen (volwassenen) door het CJIB afgedaan. In 771 gevallen werd het vonnis via de zelfmeldprocedure voltrokken, in 4 435 gevallen via aansluitende detentie en in 6 723 gevallen via arrestatie en vervolgens de ten uitvoerlegging van de straf. Daarnaast kregen 253 gevallen gratie, vielen 618 gevallen onder de categorie overig en zijn 2 640 zaken verjaard.
Deelt u het onbegrip van winkeliers die vast moet stellen dat de dader van het misdrijf, waarvan zij het slachtoffer zijn geworden, nog gewoon vrij rondlopen? Zo ja, hoe gaat u dit uitleggen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit onbegrip deel ik. Ik acht het daarom van groot belang dat de door de rechter opgelegde straffen ook daadwerkelijk ten uitvoer worden gelegd. Op deze wijze wordt tegemoet gekomen aan de belangen van slachtoffers, nabestaanden en samenleving. In mijn brief van 25 oktober 20113 heb ik uw Kamer bericht over het programma Uitvoeringsketen Strafrechtelijke Beslissingen (USB). Dit programma richt zich op het (in samenhang) doorvoeren van verbeteringen in de uitvoeringsketen, waaronder het bevorderen van het sneller ten uitvoerleggen van straffen.
Tevens heb ik in het kader van het actieprogramma Ketenaanpak Overvalcriminaliteit specifieke maatregelen genomen om extra aandacht te besteden aan slachtoffers van een overval. Zo is met Slachtofferhulp Nederland (SHN) afgesproken dat zij elk slachtoffer van een overval bezoekt en ondersteunt en wijst op mogelijkheden die het Schadefonds Geweldsmisdrijven biedt. Ter ondersteuning worden slachtoffers van een overval ook door SHN telefonisch benaderd om deze regeling onder hun aandacht te brengen en eventueel een preventieadvies in te plannen. Deze slachtoffers kunnen (vanaf 2010) gebruik maken van een slachtofferregeling, waarbij zij € 1 000,– aan subsidie kunnen ontvangen voor het nemen van preventieve maatregelen.
Hoeveel veroordeelden, waarvan het vonnis door het ontbreken van de kennis van de verblijfplaats van de veroordeelde niet ten uitvoer wordt gelegd, stonden er in 2009, 2010 en 2011 in het landelijke opsporingsregister (OPS) gesignaleerd?
Gemiddeld aantal zaken van volwassenen in OPS4:
2009
2010
20115
Totaal gemiddelde
62 512
61 620
54 437
Aantal vrijheidsstraffen
19 436
17 479
15 432
De cijfers over 2011 zijn gebaseerd op de metingen in de periode januari t/m juli 2011.
Hoeveel veroordeelde daders ontlopen vanwege verjaring van het door hen gepleegde strafbare feit hun opgelegde straf? Kunt u aangeven hoeveel daders dit de afgelopen vijf jaar jaarlijks betreft?
Geëxpireerde zaken (geen personen) terzake van principale vrijheidsstraffen6
2007
929
2008
1 256
2009
2 131
2010
2 659
20117
2 862
Het gaat hier om het aantal principale vrijheidsstraffen voor jeugdigen en volwassen.
Dit zijn voorlopige cijfers (nog niet officieel door CJIB gepubliceerd).
Het aantal geëxpireerde zaken wordt mede bepaald doordat de registratie van onherroepelijke vrijheidsstraffen in 1996 door het CJIB is gestart. Destijds zijn ook oude zaken van voor 1996 in het systeem ingevoerd. Dit leidt er toe dat deze zaken, voor zover ze een verjaringstermijn van 16 jaar hebben (misdrijven waarop een tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld) de afgelopen jaren zijn gaan expireren. Omdat er inmiddels 16 jaar door het CJIB wordt gemeten, verwacht ik dat de expiratie de komende jaren gaat stabiliseren8.
Deelt u de mening dat het in het kader van het voorkomen van recidive veel effectiever is om veroordeelde criminelen daadwerkelijk achter de tralies te zetten in plaats van ze na een volgende veroordeling weer een straf op te leggen, die mogelijk ook weer niet wordt uitgevoerd? Zo ja, waarom zorgt u dan er dan niet eerst voor dat veroordeelde criminelen hun straf ondergaan voordat u minimumstraffen gaat invoeren voor criminelen die een tweede keer worden veroordeeld? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het van groot belang dat de door de rechter opgelegde straffen ook daadwerkelijk ten uitvoer worden gelegd. Het uitgangspunt dat een veroordeelde elke straf die hem wordt opgelegd, moet ondergaan, staat los van het voorstel van het kabinet om minimumstraffen in te voeren voor recidive bij zware misdrijven. Overigens gaat het hier om zodanige ernstige misdrijven dat in principe voorlopige hechtenis is aangewezen.
Weet u hoeveel veroordeelden in afwachting van hun gevangenisstraf zich opnieuw schuldig maken aan strafbare feiten? Zo ja, om hoeveel veroordeelden gaat het dan? Zo nee, waarom hebt u geen kennis van deze ernstige vorm van recidive terwijl u stelt dat u recidive, in het algemeen wilt aanpakken?
Het WODC berekent jaarlijks de strafrechtelijke recidive van Nederlandse justitiabelen. Deze gegevens worden opgenomen in de Recidivemonitor. De Recidivemonitor biedt geen inzicht in het aantal veroordeelden dat in afwachting van hun gevangenisstraf opnieuw recidiveert.
Om de recidive te verminderen worden diverse maatregelen genomen. Het sneller ten uitvoer leggen, waardoor er minder mogelijkheid bestaat dat personen in afwachting van hun straf recidiveren, is één van deze maatregelen. Op dit terrein lopen verschillende verbeterinitiatieven. Deze zijn onderdeel van de programma’s Herontwerp Keten Strafrechtelijke Handhaving en Uitvoeringsketen Strafrechtelijke Beslissingen (USB) waarover uw Kamer op 29 februari 2012 is geïnformeerd9.
Uit hoeveel leden bestaat het Team Executie Strafvonnissen (TES)? Hoeveel zaken van veroordeelde criminelen die hun straf nog niet hebben ondergaan behandelen zij jaarlijks? Hoeveel zaken lager er voor dit team in de jaren 2009, 2010 en 2011 nog op de plank?
Het TES-team bestaat uit 20 fte. Het TES-team is de afgelopen jaren uitgebreid. Dit heeft zijn vruchten afgeworpen, het aantal zaken op de plank is op 1 januari 2011 gereduceerd tot nul.
In onderstaande tabel is het aantal zaken van het Team Executie Strafvonnisen (TES) weergegeven:
2009
2010
2011
Aantal afgehandelde zaken
179
527
522
Aantal zaken op de plank (peildatum 1 januari)
1 022
6
0
Wat gaat u concreet doen, anders dan het hebben van plannen en uiten van voornemens, om ervoor te zorgen dat er minder veroordeelden hun straf blijven ontlopen? Hoeveel veroordeelde personen zullen er aan het einde van 2012 nog niet de straf hebben ondergaan waarvoor zij zijn veroordeeld? Hoeveel per 2013, 2015 en 2015? Kunt u daarbij een onderscheid maken naar veroordeelden tot vrijheidsstraffen van meer en minder dan 300 dagen?
Ik heb veel concrete maatregelen genomen om het aantal veroordeelden dat vrij rond loopt te beperken, zoals de verlenging van de verdubbelde inzet van het Team Executie Strafvonnissen(TES) tot tenminste 2014, de inzet van diverse zogenaamde «Pakze-teams» bij de politiekorpsen, de in 2011 gestarte doorlichting van 6 500 zaken die langer dan drie jaar in het OPS geregistreerd staan, de onthouding van sociale zekerheidsrechten aan bepaalde OPS-gesignaleerden en de scherpere toepassing en het onderzoek naar de mogelijkheden om een paspoort te onthouden aan bepaalde categorieën onherroepelijk veroordeelden3. Mijn inzet zal de komende tijd gericht zijn op een versterking en uitbouw van deze maatregelen.
Een precieze prognose, hoeveel veroordeelde personen aan het eind van 2012 en latere jaren hun straf niet hebben ondergaan, is niet te geven. Mijn verwachting is dat de resultaten van het Programma Versterking Executie Strafvonnissen (PVES) op termijn het verjaringspercentage gunstig beïnvloeden. Deze inspanningen worden door het programma Uitvoeringsketen Strafrechtelijke Beslissingen (USB) voortgezet. Verbetering van de onderlinge uitwisseling van gegevens vormt immers een kernelement van dit programma. De ontwikkeling van het OPS wordt jaarlijks nauwgezet gemonitord. Uw Kamer wordt hier in het kader van de voortgang over het programma USB over geïnformeerd.
Het gratis toegankelijk maken van informatie uit basisregistraties ten behoeve van opsporing |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat (bijvoorbeeld) de gegevens van de Kamer van Koophandel niet vrijelijk beschikbaar zijn voor de politie?
De gegevens in het Handelsregister kunnen door een ieder worden ingezien, dus ook door de politie. Hierop zijn twee uitzonderingen: het zoeken op persoonsnaam en het inzien van afgeschermde woonadressen. Deze opties zijn voorbehouden aan de daartoe in de wet genoemde geautoriseerde partijen. Hieronder valt (onder meer) het Openbaar Ministerie, ten behoeve van de opsporing van strafbare feiten.
Bent u bekend met het feit dat de mogelijkheden voor bevraging beperkt zijn omdat de politie betaalt per informatievraag?
Per 1 januari 2012 is voor het gebruik van gegevens uit het Handelsregister voor het ministerie van Veiligheid en Justitie de zogeheten budgetfinanciering van kracht. Dit houdt in dat de afzonderlijke instanties, zoals politie en het OM, geen facturen meer krijgen. In plaats daarvan hevelt elk departement jaarlijks een budget over naar het ministerie waar het basisregister onder valt. De administratieve lasten die verbonden waren aan de facturering zijn daarmee weggenomen.
Voor wat betreft de kosten die zijn verbonden aan de toegang tot het Handelsregister ten behoeve van controle en opsporing, heeft de invoering van de budgetfinanciering gezorgd dat mogelijke knelpunten voor het gebruik van de basisregistraties zijn verholpen. Wel zal mijn ministerie nog navraag doen bij de relevante handhaving- en opsporingsdiensten of dit daadwerkelijk het geval is.
Deelt u de mening dat de politie hiermee onnodig wordt beperkt in haar mogelijkheden om bijvoorbeeld inzage te krijgen in financiële constructies van bedrijven?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u de volgende aanbeveling uit het onderzoeksrapport Emergo: «Overheids-instellingen moeten opnieuw zonder betaling toegang krijgen tot de basisregistraties van het Kadaster en Kamer van Koophandel; instanties die (...) immers als monopolisten informatie verzamelen op grond van een wettelijke, publieke taak. Zonder onbetaalde toegang tot deze registraties is het (...) minder goed mogelijk om territoria, branches en groepen personen door te lichten.»?1 Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van basisregistraties is verplicht binnen de overheid. Het kabinet streeft ernaar dat de financiële drempels voor het gebruik van basisregistraties, niet alleen binnen de overheid maar ook daarbuiten, zo veel mogelijk verdwijnen en dat het gebruik ervan toeneemt. De Programmaraad Stelsel Basisregistraties heeft in dit kader een eindbeeld geformuleerd voor de financiering van het gebruik van basisregistraties, waarbij er per 1/1/2015 geen sprake meer is van financiële drempels bij gebruik door overheden en andere gebruikers. Hiermee zal ook de onderlinge facturering en verrekening verdwijnen wat zal bijdragen aan een efficiënte overheid. Dat betekent overigens niet dat het gebruik in de toekomst «gratis» kan zijn maar dat de kosten op andere wijze dan tarifering of beprijzen van gebruik worden gedekt.
Momenteel wordt er een impactanalyse voor dit eindbeeld uitgevoerd specifiek gericht op de kern van het stelsel van basisregistraties: BAG, GBA, Handelsregister, Kadaster, Topografie en de stelselvoorzieningen voor het genoemde eindbeeld. Op basis van de uitkomsten van deze impactanalyse kan eind 2012 nadere besluitvorming plaatsvinden over het door de Programmaraad voorgestelde eindbeeld.
Overigens is het niet zo dat overheidsinstellingen voorheen zonder betaling toegang hadden tot de gegevens in het Kadaster en het Handelsregister.
Welke maatregelen bent u voornemens te nemen om ervoor te zorgen dat de politie zonder betaling toegang krijgt tot bovengenoemde basisregistraties? Welke termijn verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 4.
Het plaatsen van tv-camera's in het VU medisch centrum |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat twee weken lang met 35 als bewakingscamera’s vermomde tv-camera’s zonder medeweten van patiënten is gefilmd in het VU medisch centrum (VUmc)? Vindt u dit toelaatbaar?1
Zie het antwoord op vraag 1 van de vragen van het lid Voortman (GroenLinks) over het bericht dat het VUmc het medisch beroepsgeheim heeft geschonden (ingezonden 24 februari 2012).
Deelt u de mening van hoogleraar medisch recht Johan Legemaate dat hier sprake is van schending van het medisch beroepsgeheim? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1 van de vragen van het lid Voortman (GroenLinks) over het bericht dat het VUmc het medisch beroepsgeheim heeft geschonden (ingezonden 24 februari 2012).
Hoe verhoudt deze gebeurtenis zich tot de wettelijke regels ter bescherming van de (medische) privacy?
Het medisch beroepsgeheim en het recht op privacy zijn twee verschillende belangen. Vaak is er sprake van samenloop. Dan kan zowel het beroepsgeheim als de privacy geschonden zijn.
Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) onderzoekt momenteel in deze zaak of de privacy is geschonden.
Deelt u de mening dat het ophangen van flyers en waarschuwingsposters volstrekt onvoldoende is, gelet op het feit dat bezoekers van een spoedeisende eerste hulp doorgaans wel iets anders aan hun hoofd hebben dan het bestuderen van posters en het onderhandelen over hun privacy?
Ik deel die mening. Een dergelijke manier van informeren van betrokkenen doet geen recht aan het belang van het medisch beroepsgeheim en het belang van de privacy.
Bent u onder de indruk van het verweer van het afdelingshoofd Interne geneeskunde dat de medewerking aan de show van Eyeworks is ingegeven vanuit de wens het vertrouwen van de patiënt te bevorderen? Deelt u de mening dat het VUmc het exacte tegendeel heeft bereikt met deze actie?
De manier waarop het VUmc heeft geprobeerd het vertrouwen van de patiënt te bevorderen heeft geleid tot grote verontwaardiging en onrust bij grote groepen patiënten en burgers. Ik deel dan ook de mening dat het VUmc wat dat betreft het tegendeel heeft bereikt van wat het kennelijk nastreefde.
Wat is uw opvatting over het verweer dat voortdurend medewerkers van het ziekenhuis hebben meegekeken in de regiekamer? Deelt u de mening dat het in tijden van oplopende zorgkosten niet doelmatig is om ziekenhuismedewerkers twee weken in te zetten in de regiekamer van Reinout Oerlemans?
Medewerkers van het ziekenhuis behoren zich primair bezig te houden met hun taken in het ziekenhuis. Ik ben van mening dat zorgverleners en zorgaanbieders zich terughoudend dienen op te stellen wat betreft het meewerken aan media-activiteiten. Zij moeten daarbij altijd het belang van goede en verantwoorde zorg als uitgangspunt nemen. Zie ook het antwoord op vraag 12.
Is het waar dat alle patiënten, bezoekers en medewerkers nog voor de uitzending kunnen aangeven niet in beeld te willen komen, ook als zij in een eerder stadium toestemming hebben gegeven? Indien dit niet het geval is, op welke wijze kunt u als politiek eindverantwoordelijke voor de medische privacy in Nederland ingrijpen?
Het VUmc, Eyeworks en RTL Nederland hebben verklaard dat alle betrokkenen te allen tijde het recht hadden om hun toestemming in te trekken. Eyeworks heeft alle betrokkenen bij de op 23 februari 2012 uitgezonden aflevering voorafgaand aan de uitzending opnieuw gevraagd om toestemming voor uitzending. Volgens het VUmc, Eyeworks en RTL Nederland hebben alle betrokkenen toestemming gegeven.
Kunnen de afspraken tussen het VUmc en Eyeworks/RTL openbaar worden gemaakt? Zo neen, wilt u zich inzetten dat dit toch gebeurt in het kader van maximale transparantie in deze kwestie?
Zie het antwoord op vraag 6 van de vragen van het lid Voortman (GroenLinks) over het bericht dat het VUmc het medisch beroepsgeheim heeft geschonden (ingezonden 24 februari 2012).
Acht u de positie van de beslissers zoals de raad van bestuur en het hoofd van de Spoedeisende eerste hulp nog houdbaar gezien hun handelen en persisteren in hun besluit om mee te werken aan de uitzendingen van Eyeworks en RTL? Vindt u niet dat ze terug moeten treden omdat ze door hun handelwijze elk gezag hebben verloren?
Hier kan ik geen uitspraak over doen. Zie het antwoord op vraag 1 van de vragen van het lid Voortman (GroenLinks) over het bericht dat het VUmc het medisch beroepsgeheim heeft geschonden (ingezonden 24 februari 2012).
Is het waar dat het VUmc mogelijk een schadeclaim van Eyeworks en/of RTL boven het hoofd hangt in de orde van 600 000 euro? Zo ja, vindt u dan dat deze schadeclaim nooit betaald mag worden uit gezondheidszorggelden en dat dan bijvoorbeeld de directie en het hoofd van de Spoedeisende eerste hulp van het VUmc maar hoofdelijk aansprakelijk moeten worden gesteld? Vindt u überhaupt dat Eyeworks en/of RTL het recht hebben schadevergoeding te eisen gezien het uiteindelijke verzoek van het VUmc aan hen om niet verder uit te zenden aangezien het medisch beroepsgeheim op flagrante wijze werd geschonden?
Het VUmc heeft desgevraagd meegedeeld dat er op dit moment geen sprake van een schadeclaim van Eyeworks en/of RTL Nederland jegens het VUmc. De drie partijen zijn met elkaar in gesprek over de afhandeling van de onderlinge samenwerking.
Wordt al het beeldmateriaal vernietigd? Zo nee, wilt u dan ervoor zorgdragen dat dit wel gebeurt?
Het VUmc, Eyeworks en RTL Nederland hebben verklaard dat in de gevallen dat betrokkenen hun toestemming weigerden of later introkken, het beeldmateriaal inmiddels is vernietigd.
Hoe is de situatie bij andere ziekenhuizen in Nederland? Wilt u dit onderzoeken? Is het waar dat ook bij andere uitzendingen zoals Trauma.nl het medisch beroepsgeheim wordt overtreden, zoals in het academisch ziekenhuis in Groningen waarbij ook de familie pas achteraf om toestemming is gevraagd nadat al opnames waren gemaakt?2
Zie het antwoord op vraag 7 van de vragen van het lid Voortman (GroenLinks) over het bericht dat het VUmc het medisch beroepsgeheim heeft geschonden (ingezonden 24 februari 2012).
Deelt u de mening dat ziekenhuizen en artsen in principe niet zouden moeten meewerken aan commerciële uitzendingen, omdat patiënten in een afhankelijkheidsrelatie verkeren, zodat een vrije afweging van patiënten om niet mee te werken in het geding is? Zo nee, waarom niet?
Zie de antwoorden op de vragen 1, 6 en 12.
Geeft deze zaak u aanleiding om de privacy-richtlijnen en/of medisch-ethische normen van ziekenhuizen aan te scherpen of het toezicht hierop te intensiveren? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 12.
Deelt u de mening dat het introduceren van winstuitkeringen en zeggenschap van private investeerders in reguliere ziekenhuizen de kans op dergelijke incidenten doet toenemen vanwege de drang om het marktaandeel te vergroten en zich te profileren ten opzichte van concurrenten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Alle zorgverleners en ziekenhuizen moeten op dezelfde manier aan het beroepsgeheim en de privacyregels voldoen, ongeacht of zij op winstuitkering gericht zijn of niet. Wel ben ik van mening dat zorgaanbieders die op winst gericht zijn grote aandacht zullen hebben zowel voor kwaliteit van zorg en bejegening van patiënten, als voor transparantie over die kwaliteit van zorg en bejegening van patiënten. Zij zijn dus zeer sterk gemotiveerd om dergelijke negatieve ervaringen van patiënten en negatieve berichtgeving zoals in dit geval bij het VUmc te voorkomen.