Het bericht “Huurcontract bindt gemeente in dossier schaliegas” |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bestaan van een privaatrechtelijk contract tussen de gemeente Boxtel en het bedrijf Brabant Resources, een dochteronderneming van Cuadrilla?1
Ja.
Dit is een overeenkomst tussen de gemeente Boxtel en het bedrijf Brabant Resources. Het Ministerie van Economische Zaken is geen partij bij deze overeenkomst en dus ook niet betrokken geweest bij de totstandkoming ervan.
Hoe verhoudt de privaatrechtelijke inspanningsverplichting om de benodigde vergunningen te helpen verkrijgen in dit contract zich tot de publiekrechtelijke verantwoordelijkheden van het College van Burgemeester en Wethouders (B&W) wanneer een gemeente democratisch besloten heeft niet mee te werken aan de opsporing en winning van schaliegas?
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1, is het Ministerie van Economische Zaken geen partij in deze overeenkomst. De gemeente heeft een autonome bevoegdheid om contracten aan te gaan. De verantwoordelijkheid ligt volledig bij de gemeente Boxtel en Brabant Resources. Over een dergelijke overeenkomst hoeft formeel ook niet met mij gecommuniceerd te worden.
Zijn u andere huur- of pachtcontracten of andere overeenkomsten bekend tussen bedrijven en gemeentelijke of provinciale overheden die betrokken zijn bij schaliegaswinning op andere opsporingslocaties of in andere gemeenten? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u voor of na ondertekening door de gemeente van het contract met Brabant Resources gecommuniceerd over deze overeenkomst met de gemeente? Zo ja, waaruit bestond deze communicatie?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bestaat in algemene zin een recht op schadevergoeding of een andere vorm van genoegdoening indien de gemeente geen uitvoering geeft aan de contractueel vastgelegde inspanningsverplichting bij de vergunningverlening?
De Staat der Nederlanden is geen partij in een door de gemeente Boxtel gesloten overeenkomst. De Staat is dan ook niet aansprakelijk.
De gemeente is mogelijk schadeplichtig bij niet-nakoming van de overeenkomst of ontbinding van de overeenkomst. Of en in welke mate er sprake is van een schadeplichtigheid is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daar kunnen hier geen algemene uitspraken over worden gedaan. In ieder geval is het niet aan de Minister om hier een oordeel over te geven.
In hoeverre bestaat in algemene zin een recht op schadevergoeding als een gemeente het contract ontbindt?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre bestaat in algemene zin een recht op schadevergoeding door de gemeente of het Rijk als een gemeente een dergelijk contract niet verlengt als de opsporing vertraagd is vanwege het moratorium op schaliegaswinning?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre bestaat in algemene zin een recht op schadevergoeding als het Rijk de opsporingsvergunning intrekt?
Een intrekking van een opsporingsvergunning op andere gronden dan de wet toestaat, leidt tot vernietiging van die intrekking. De bestuursrechter kan in een dergelijk geval, zo nodig, zelf in de zaak voorzien zodat de vergunning in stand blijft. De schade die optreedt door vertraging van de werkzaamheden en procedurekosten in bezwaar en beroep leiden in beginsel tot een plicht tot schadevergoeding.
Bent u bereid gemeenten in dergelijke omstandigheden juridische ondersteuning te bieden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid om mijn ministerie een toelichting te laten geven over de procedures, zoals deze opgenomen zijn in de Mijnbouwwet en onderliggende regelgeving over de opsporingsvergunning en de mijnbouwmilieuvergunning en andere wettelijke bepalingen met betrekking tot mijnbouwwerken, zoals de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet ruimtelijke ordening en de Woningwet. Ik kan mij niet mengen in een privaatrechtelijke overeenkomst waarin ik als vertegenwoordiger van de Staat der Nederlanden geen partij ben.
Bent u bereid in overleg te treden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over welke ondersteuning er is voor gemeenten of provincies die vanwege de bevoegdheid van het Rijk betreffende de ondergrond en de bevoegdheden van gemeenten en provincies betreffende de bovengrond in juridisch drijfzand dreigen terecht te komen rond schalie en steenkoolgaszaken?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor eind september, zodat deze gelijktijdig met de Milieueffectrapportage (m.e.r). van Cuadrilla door de Kamer kan worden behandeld?
Nee, dit is helaas niet gelukt.
Persoonsgegevens bij digitale televisie en Netflix |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Deelt u de blijdschap dat Netflix eindelijk in Nederland actief is geworden en dat het legale betaalde aanbod van audiovisuele diensten een impuls krijgt?
De komst van Netflix in Nederland heeft ervoor gezorgd dat geïnteresseerden eenvoudig en legaal toegang kunnen krijgen tot een grote collectie aan films, series en documentaires voor een vast bedrag per maand. Netflix is hiermee de eerste speler die in Nederland een dergelijk groot aanbod beschikbaar maakt. Gezien de recente aankondiging van RTL Nederland met de overname van Videoland zijn er meer partijen die zich opmaken om een «all you can watch» abonnement aan te gaan bieden.
Heeft u kennisgenomen van de privacyvoorwaarden van Netflix?1
Ja.
Klopt het dat deze voorwaarden omschreven zouden kunnen worden als voorwaarden Amerikaanse stijl, dat wil zeggen dat in plaats van persoonsdataminimalisatie meer gebruik wordt gemaakt van een contract waarbij alle gegevens worden overgedragen en een definitie van persoonsgegevens die enkel direct tot de persoon herleidbare gegevens omvat?
Het klopt dat de «definitie van persoonsgegevens» in de privacyvoorwaarden van Netflix alleen direct tot de persoon herleidbare gegevens omvat.
Klopt het dat in Nederland ook andere gegevens onder persoonsgegevens vallen?
Ja. Volgens artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) wordt onder een «persoonsgegeven» verstaan: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. Een persoon is identificeerbaar indien hij/zij direct of indirect kan worden geïdentificeerd, bijvoorbeeld aan de hand van een identificatienummer. Bepalend is of iemands identiteit – direct of via nadere stappen – redelijkerwijs, dat wil zeggen zonder onevenredige inspanning, kan worden vastgesteld.
Hoe zou u gegevens over kijkgedrag kwalificeren waar misschien religieuze en seksuele voorkeuren uit vallen af te leiden?
Het gaat hier om bijzondere (gevoelige) persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 van de Wbp. Aan het verwerken van deze gegevens stelt de Wbp extra hoge eisen. Er geldt een strengere toestemmingseis dan bij gewone persoonsgegevens in die zin dat deuitdrukkelijke toestemming van betrokkene is vereist. Voor interactieve diensten betekent dit dat uitdrukkelijke toestemming pas aanwezig mag worden geacht als de betrokkene zijn verzoek voor een specifieke dienst nog eens middels een aparte klik heeft bevestigd (aldus blz. 67 van de Memorie van Toelichting op de Wbp).
Deelt u de mening dat persoonsgegevens ook een waarde hebben en dat door het opgeven van deze gegevens de echte kosten van deze dienst hoger liggen dan de aangeboden prijs?
Persoonsgegevens vertegenwoordigen inderdaad in het commerciële verkeer een zekere waarde. Het hangt echter van het specifieke geval en omstandigheden af welke waarde daaraan kan worden toegekend.
Klopt het dat Netflix dit enkel kan doen tot de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) wordt gehandhaafd? Klopt het voorts dat er tot die tijd sprake is van een concurrentievoordeel ten opzichte van andere partijen zolang Netflix de ruimte krijgt om meer dan andere partijen in Nederland persoonsgegevens te verzamelen en door te verkopen?
De Wbp is niet van toepassing aangezien Netflix geen vestiging in Nederland heeft. Het Cbp heeft dus geen bevoegdheid om ten aanzien van Netflix handhavend op te treden. Deze onderneming valt onder de Luxemburgse privacywetgeving. De EU-privacyrichtlijn geeft een geharmoniseerd hoog niveau van gegevensbescherming. De Luxemburgse wetgeving is net als de Nederlandse Wbp een implementatie van die richtlijn. De Luxemburgse wetgeving en Nederlandse wetgeving worden geacht hetzelfde niveau van privacy te garanderen.
Maakt het voor het handhaven van de Wbp nog uit dat Netflix vanuit Luxemburg opereert?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bekend met het artikel waaruit blijkt dat de stichting Kijkonderzoek meer wil weten van kijkers?2
Ja.
Klopt de bewering dat Ziggo persoonsgegevens, zoals het kijkgedrag, mag doorverkopen aan derde partijen? Volstaat hier een opt-out regeling of zou hier formeel sprake moeten zijn van een opt-in regeling?
Volgens de Algemene Voorwaarden van Ziggo verstrekt dit bedrijf persoonsgegevens in beginsel niet aan derden, tenzij er een wettelijke verplichting of gerechtelijk bevel is, dit noodzakelijk is voor de dienstverlening van Ziggo of uitdrukkelijk anders is overeengekomen. Ziggo houdt geen identificeerbare persoonlijke informatie bij over het kijkgedrag, tenzij strikt noodzakelijk voor de uitvoering van de overeenkomst (zoals levering van de «On Demand» of «TV op Bestelling» diensten en facturering daarvan) of na uitdrukkelijke toestemming van de klant (opt-in). Wel gebruikt Ziggo deze informatie in anonieme of geaggregeerde vorm om te kunnen inventariseren en analyseren hoe en in welke mate de verschillende diensten en content worden gebruikt om dienstverlening te verbeteren.
Hoe verhoudt al het bovenstaande zich tot de recente uitspraak van het College bescherming persoonsgegevens inzake persoonsgegevens in smart tv’s?
De uitspraak van het Cbp onderstreept het belang van het naleven van de verplichtingen van de Wbp bij het verzamelen en bewaren van persoonsgegevens over online kijkgedrag. Gebruikers dienen heldere informatie te krijgen over het doel van de verwerking van hun persoonsgegevens en wat daar verder mee wordt gedaan. In het geval van cookies waarmee het kijkgedrag wordt vastgelegd, dient de gebruiker bovendien ondubbelzinnige toestemming te geven. Wil er sprake zijn van rechtsgeldige toestemming, dan dient er sprake te zijn van een vrije, specifieke en op informatie berustende wilsuiting waarmee de betrokkene aanvaardt dat hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt.
De aanbevelingen in de dissertatie van mr.dr. R.P. Wijne |
|
Michiel van Veen (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de dissertatie van mr.dr. R.P. Wijne?
Ja.
Deelt u de conclusie dat patiënten vaak problemen ondervinden bij het civielrechtelijk verhalen van vermijdbare schade, veroorzaakt door hulpverleners in de zorg?
Het is voor slachtoffers van vermijdbare schade niet altijd makkelijk om hun schade te verhalen. Ook is niet altijd duidelijk langs welke wegen zij hun schade kunnen verhalen. Wij willen het op verschillende manieren toegankelijker voor patiënten maken om een schadevergoeding te krijgen als er sprake is van vermijdbare schade en verwijtbaar handelen.
Op dit moment is het wetsvoorstel voor de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (32 402) aanhangig bij de Eerste Kamer. Met dit wetsvoorstel krijgt het slachtoffer een laagdrempelig alternatief voor een procedure bij de rechtbank voor schades. Zorgaanbieders worden met dit wetsvoorstel verplicht aangesloten te zijn bij een geschilleninstantie die bindende uitspraken doet en een schadevergoeding kan toekennen van maximaal € 25.000,00.
Daarnaast wordt een zorgloket opgericht. Dit zal uiterlijk 1 juli 2014 operationeel zijn. Burgers, waaronder slachtoffers van vermijdbare schade, kunnen bij dit zorgloket terecht voor begeleiding wanneer zij een klacht hebben over de zorg.
Hoe oordeelt u over de aanbeveling van mr.dr. Wijne om de bewijslast bij overeenkomsten inzake geneeskundige behandeling ter zake de vermeende normschending door de hulpverlener te herverdelen? Hoe oordeelt u in dat kader over de door haar voorgestelde aanpassing van artikel 7:453 BW? Denkt u dat invoering van dit artikel een claimcultuur in de medische sector zal introduceren?
Mevrouw Wijne stelt in haar dissertatie dat de huidige bewijslastverdeling een knelpunt is voor slachtoffers van vermijdbare schade. Met haar aanpassing van artikel 7:453 Burgerlijk Wetboek stelt mevrouw Wijne kort samengevat voor om de bewijslast te herverdelen als de patiënt kan aantonen dat hij door de betreffende behandeling schade heeft geleden. Causaal verband moet vaststaan, voordat ingevolge deze door mevrouw Wijne voorgestelde aanpassing de bewijslast wordt gelegd bij de hulpverlener. Het aantonen van deze causaliteit is lastig voor de patiënt. Om die reden stelt mevrouw Wijne ondersteunende aanpassingen voor. Een van deze ondersteunende aanpassingen ziet op de openheid van incidenten. Wij delen met mevrouw Wijne het belang van openheid over incidenten. Het wetsvoorstel voor de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg beoogt ook op dit vlak verbetering aan te brengen door de hulpverlener te verplichten om open te zijn over incidenten en van incidenten aantekening te maken in het dossier (artikel 10, derde lid).
Omdat de patiënt niet zelden lastig kan bewijzen dat een hulpverlener bijvoorbeeld een medische fout heeft gemaakt, heeft de Hoge Raad de hulpverlener een verzwaarde stelplicht opgelegd (HR 20 november 1987, NJ 1988, 500). Van de hulpverlener wordt verlangd dat hij voldoende feitelijke gegevens verstrekt ter motivering van zijn betwisting van de stellingen van de patiënt. Dit betekent dat degene op wie de bewijslast eigenlijk niet rust (de hulpverlener), een plicht heeft tot het verstrekken van gegevens als betwisting van wat wordt gesteld door de wederpartij op wie de bewijslast rust (de patiënt). Het niet goed bijhouden van een dossier kan er toe leiden dat de hulpverlener niet in staat is te voldoen aan de op hem rustende verzwaarde stelplicht. De rechter kan in dat geval beslissen welke sanctie hij passend acht. De rechter kan bijvoorbeeld de bewijslast op de hulpverlener leggen (zie bijvoorbeeld Rb. Zwolle–Lelystad 14 juli 2004, LJN AR3130 en Rb. ’s-Hertogenbosch 10 november 2004, LJNBQ3245). De patiënt wordt dus in de jurisprudentie reeds beschermd.
Tot slot, in reactie op het laatste gedeelte van de vraag. De zorg dat er een claimcultuur ontstaat in de medische sector is vaker uitgesproken, bijvoorbeeld bij de start van de vrijwillige geschillencommissie Ziekenhuizen. Deze zorg is sindsdien ongegrond gebleken. Een grote toename van het aantal claims is sinds de start van deze geschillencommissie uitgebleven.
Hoe oordeelt u over de aanbeveling van mr.dr. Wijne om de plicht openheid te verschaffen over de aard en toedracht van een incident wettelijk te verankeren (artikel 7:448 BW)? Hoe oordeelt u over haar zienswijze dat bij uitblijven van deze plicht tevens een sanctie in de bewijslastsfeer nodig is, te weten dat wordt uitgegaan van een vermoeden van de schending van de zorgplicht door de hulpverlener?
Openheid over de aard en toedracht van incidenten is belangrijk. Het wetsvoorstel voor de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg bevat met artikel 10, derde lid, een verplichting die nagenoeg gelijk is aan het voorstel van mevrouw Wijne en net als dat voorstel moet leiden tot meer openheid over incidenten. Het verschil met het voorstel van mevrouw Wijne is dat zij een aanpassing van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst voorstelt. Het toepassingsbereik van het wetsvoorstel voor de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg is breder dan het toepassingsbereik van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst. Hierdoor profiteert een grotere groep cliënten van de nieuw in te voeren verplichting om incidenten in het dossier op te nemen.
Met artikel 10, derde lid, van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg worden hulpverleners verplicht om van de aard en toedracht van een incident onverwijld mededeling te doen aan de patiënt, een vertegenwoordiger van de patiënt of de nabestaanden van een overleden patiënt, en hiervan aantekening te maken in het dossier. Het niet goed bijhouden van een dossier kan er in beginsel toe leiden dat de hulpverlener niet in staat is te voldoen aan de op hem rustende verzwaarde stelplicht. De rechter kan in dat geval beslissen welke sanctie hij passend acht. De rechter kan bijvoorbeeld de bewijslast op de hulpverlener leggen.
Met artikel 10, derde lid, van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg kan hetzelfde resultaat worden verkregen als wordt beoogd met de door mevrouw Wijne voorgestelde wetswijziging, namelijk openheid over de aard en toedracht van een incident.
Hoe oordeelt u over de aanbeveling van mr.dr. Wijne om wettelijk te verankeren dat bij schending van de informatieplicht op de wijze als bedoeld in artikel 7:448 BW uitgegaan wordt van het vermoeden dat de patiënt geen toestemming heeft gegeven voor behandeling?
Wanneer de informatieplicht wordt geschonden en er sprake is van schade, kan de hulpverlener aansprakelijk worden gesteld. De patiënt dient aan te tonen dat hij geen toestemming voor de behandeling zou hebben gegeven indien hij tevoren ingelicht en juist geïnformeerd zou zijn geweest, waardoor de behandeling niet zou hebben plaatsgevonden en de schade niet zou zijn ingetreden. Mevrouw Wijne stelt voor om een bewijsvermoeden in de wet op te nemen, waardoor het de hulpverlener is die moet aantonen dat de patiënt ook indien de informatievoorziening adequaat zou zijn geweest, zou hebben ingestemd met de behandeling. Kan de hulpverlener dat niet, dan is hij aansprakelijk, zo stelt mevrouw Wijne voor.
Met de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg wordt ingezet op het verbeteren van de communicatie tussen hulpverlener en patiënt. Goede communicatie kan behulpzaam zijn om te voorkomen dat informatieplichten worden geschonden en draagt bij aan de totstandkoming van «informed consent». Wij willen eerst bezien wat de effecten zijn van het wetsvoorstel Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, alvorens te beschouwen of – en zo ja welke – verdere verbetering van de bewijspositie van de patiënt noodzakelijk is.
De discriminatie van homoparen bij interlandelijke adoptie |
|
Magda Berndsen (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Herinnert u zich de eerdere vragen over het mogelijk maken van adopties uit Zuid-Afrika door niet-christelijke en homoseksuele paren en het bericht dat homoseksuele en niet-christelijke paren nog steeds geen kinderen uit Zuid-Afrika mogen adopteren?1
Ja, het betreft een onderzoek dat zich niet alleen richt op Abba adoptions maar ook op andere adoptieorganisaties in Zuid-Afrika. Het onderzoek richt zich op mogelijke discriminatie binnen de procedure voor interlandelijke adopties.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de South African Human Rights Commission een onderzoek is gestart naar Abba Adoptions vanwege discriminatie van homostellen?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van het feit dat er een resolutie is aangenomen in het Zuid-Afrikaanse parlement dat zowel Zuid-Afrikaanse als buitenlandse organisaties die hebben gediscrimineerd geen adopties meer mogen bemiddelen? Bent u op de hoogte van het feit dat Department of Social Development heeft vastgesteld dat Abba Adoptions discrimineert en dat er nog steeds duidelijke bewijzen zijn dat dit gewoon door gaat?
Ja, ik ben op de hoogte van het feit dat in het verslag van een overleg tussen het Department of Social Development en een commissie van het Zuid-Afrikaanse parlement een resolutie is opgenomen waarin wordt aangegeven dat voorkomen zou moeten worden dat adoptieorganisaties die discrimineren, mogen bemiddelen bij de adoptie van Zuid-Afrikaanse kinderen.
Ja, het Department of Social Development heeft in het Zuid-Afrikaanse parlement aangegeven dat Abba adoptions discriminerende criteria hanteerde. Het Departement heeft daarop verzocht aan Abba adoptions om deze criteria te verwijderen. Abba adoptions heeft op dit verzoek positief gereageerd en een nieuw non-discriminatoir beleid vastgesteld en aan het Department overhandigd.
De praktijk laat zien dat er de afgelopen jaren meerdere kinderen geplaatst zijn in Nederland bij niet-christelijke paren en alleenstaanden. Bij Wereldkinderen is één inschrijving van een paar van gelijk geslacht bekend. Deze aanvraag staat op de algemene wachtlijst tot het moment dat de aanvraag kan worden ingediend. Naar verwachting zal dit op korte termijn kunnen plaatsvinden. Abba adoptions is volledig op de hoogte van welke echtparen of alleenstaanden op de wachtlijst bij Wereldkinderen staan. Hierin is geloofsovertuiging, alleenstaand, samenwonend, getrouwd, paar van gelijk geslacht of niet, niet relevant. Voor deze aanvraag gelden exact dezelfde voorwaarden als voor alle andere aanvragen.
Hoe ziet u de rol van de Centrale Autoriteit Interlandelijke Adoptie in dit geheel en de rol van Wereldkinderen? Vindt u dat deze organisaties adequaat zijn opgetreden bij de meldingen over discriminatie die zij hebben gekregen?
De Centrale autoriteit heeft adequaat opgetreden en actie ondernomen. Zo is er contact gezocht met de Zuid-Afrikaanse Centrale autoriteit, zijn er gesprekken gevoerd met Wereldkinderen en met vertegenwoordigers van de groep Ek Sien Jou. Ook Wereldkinderen heeft actie ondernomen op basis van de meldingen die zij hebben gekregen. Zo heeft Wereldkinderen haar afspraken met Abba adoptions herzien waardoor er geen discriminatoire criteria meer in de vergunningverlening gehanteerd worden. Daarnaast heeft er overleg plaatsgevonden met vertegenwoordigers van paren van gelijk geslacht en niet-christelijke ouderparen waarin deze groep uitdrukkelijk is uitgenodigd om zich aan te melden voor een adoptieprocedure via Wereldkinderen in Zuid-Afrika om daarmee aan te kunnen tonen dat de adoptieprocedure op reguliere wijze kan worden doorlopen. Hier is door deze groep tot op heden geen gebruik van gemaakt. Niet-christelijke ouderparen en een paar van gelijk geslacht die geen lid zijn van deze groep hebben zich wel aangemeld en hebben de adoptieprocedure doorlopen of worden op korte termijn bemiddeld.
Vindt u het toelaatbaar dat Nederland exclusief blijft samenwerken met een adoptieorganisatie die in staat van beschuldiging is gesteld voor het discrimineren van homostellen of gaat u nu eindelijk werk maken van een discriminatievrij alternatief? Is dit op de korte termijn te realiseren? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn?
Zoals ik al eerder met uw Kamer heb gedeeld3, zijn er geen discriminerende voorwaarden meer in de samenwerking tussen Wereldkinderen en Abba adoptions. Daarnaast heb ik aangegeven dat ik geen bezwaren heb tegen een mogelijke tweede vergunninghouder die in Zuid-Afrika kan bemiddelen. Dit heb ik ook kenbaar gemaakt aan de Zuid-Afrikaanse Centrale autoriteit. Deze Centrale autoriteit heeft aangegeven dat ze de aanvraag voor een mogelijke tweede samenwerkingsovereenkomst met Nederland in overweging hebben genomen.
Wat was de uitkomst van de adoptieconferentie in Dublin ten aanzien van adoptie door homostellen?
Zowel tijdens een ambtelijke bijeenkomst van de Europese Commissie over kinderrechten als tijdens een Europese werkconferentie van adoptieautoriteiten in Dublin is aandacht gevraagd voor de mogelijkheden van paren van gelijk geslacht om te adopteren. Hierbij is voorgesteld om een Europese werkgroep in het leven te roepen die, onder leiding van de Europese Commissie, de praktische problemen gaat onderzoeken die er liggen ten aanzien van interlandelijke adoptie en in het bijzonder op het gebied van adopties door paren van gelijk geslacht.
De Europese Commissie heeft goede notie genomen van dit voorstel en zal het betrekken bij de agendasetting van deze expert bijeenkomsten. De landen die aanwezig waren bij de werkconferentie hebben aangegeven het voorstel nader te willen bestuderen.
Hoe gaat u zich in het kader van het mensenrechtenbeleid, waarin LHBT (Lesbische, Homo-, Bi-, en Transseksueel)-rechten prioritair zijn verklaard, inzetten voor gelijke rechten voor LHBT-stellen bij adopties?
In Nederland kunnen paren van gelijk geslacht sinds 1 januari 2009 ook een buitenlands kind adopteren. Het land van herkomst van het te adopteren kind vraagt altijd naar een rapport waarin de gezinssituatie wordt beschreven, alvorens besloten wordt of de adoptie doorgang kan hebben. Landen kunnen op basis van hun eigen wetgeving weigeren een kind te laten adopteren op grond van het feit dat de aspirant adoptieouders homoseksueel zijn. Nederland zet zich in het buitenlands mensenrechtenbeleid in voor gelijke rechten voor LHBT. Hierbij zijn drie hoofdpunten waarop wordt ingezet: afschaffing van strafbaarstelling van homoseksualiteit; tegengaan van discriminatie; en bevordering van sociale acceptatie. Inzet op deze drie aspecten zal uiteindelijk ook een positief effect hebben op gelijke rechten voor LHBT-stellen bij interlandelijke adopties.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg over adoptie op 2 oktober 2013?
Ja
Het bericht dat e-Court voor rechtbank speelt |
|
Jan de Wit |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bereid, als vervolg op uw toezegging om e-Court te wijzen op de onduidelijke juridische status van hun uitspraken, de uitkomst van dit gesprek aan de Kamer te sturen?1
Op 7 augustus jongstleden heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, conform zijn toezegging, een brief gestuurd naar e-Court. In deze brief wordt e-Court verzocht in de communicatie, zowel via de website van e-Court alsmede met cliënten volstrekte duidelijkheid te betrachten over wat buitengerechtelijke geschilbeslechting door e-Court inhoudt. In ieder geval dient de juridische status – arbitrage of bindend advies – van een procedure bij e-Court van begin af aan helder gecommuniceerd te worden. Tevens dient de door e-Court gehanteerde terminologie, correct, transparant en eenduidig te zijn.
Acht u het principe dat instemming van partijen een voorwaarde is voor buitengerechtelijke geschiloplossing voldoende gewaarborgd door e-Court? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, welke maatregelen gaat u hiertegen nemen?
Bij de beantwoording van uw eerdere vragen heb ik aangegeven dat de instemming van partijen een voorwaarde is voor buitengerechtelijke geschiloplossing. Op grond van het reglement van e-Court dient de eisende partij bewijs te leveren dat de andere partij ook bij e-Court wil procederen en heeft de gedaagde na oproeping door een deurwaarder voor een e-Court procedure nog een maand om te kiezen voor geschilbeslechting door de overheidsrechter. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 1.
Is volgens u duidelijk genoeg voor gedaagde partijen dat zij bij een juridisch geschil in principe niet te maken zullen krijgen met een overheidsrechter, maar met een alternatief? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, welke maatregelen gaat u hiertegen nemen?
Arbitrage en bindend advies kunnen op verschillende manieren worden overeengekomen. In een arbitrageovereenkomst, maar ook via een beding in algemene voorwaarden behorend bij deze overeenkomst. In dit laatste geval wordt de consument extra beschermd.
De wet bepaalt namelijk dat wanneer in een overeenkomst met een consument algemene voorwaarden van toepassing worden verklaard die een beding inhouden over beslechting van een geschil door een ander dan hetzij de rechter die volgens de wet bevoegd zou zijn hetzij een of meer arbiters, de consument een termijn van tenminste een maand wordt gegund, nadat de gebruiker zich jegens haar schriftelijk op het beding heeft beroepen, om voor de beslechting door de volgens de wet bevoegde rechter te kiezen (art. 6:236n Burgerlijk Wetboek). Wanneer hierin niet voorzien is, wordt het beding als onredelijk bezwarend aangemerkt en is het vernietigbaar.
De hiervoor genoemde bepalingen in de wet zorgen ervoor dat consumenten niet «zomaar» geconfronteerd kunnen worden met een arbitrage of een bindend adviesprocedure. Zij hebben hierdoor de mogelijkheid om alsnog naar de overheidsrechter te gaan. E-Court past blijkens het reglement deze bepaling reeds toe op de arbitrageprocedure.
Wat is uw oordeel over de wijze waarop e-Court als enige de arbiters kan aanstellen? Denkt u dat de gedaagde partij hier vooraf voldoende over is geïnformeerd om te kunnen zeggen dat overeenstemming is bereikt? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, welke maatregelen gaat u hiertegen nemen?
Ingevolge art. 1027 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) worden de arbiter of arbiters benoemd op de wijze zoals partijen zijn overeengekomen. Partijen kunnen de benoeming onder meer overeenkomen door het van toepassing verklaren van een arbitragereglement. In dit arbitragereglement kan worden opgenomen dat de benoeming wordt overgelaten aan een derde, zoals het arbitrage-instituut. De wijze van benoeming bij arbitrages bij e-Court is geregeld in het reglement van e-Court. Een gedaagde kan via dit reglement (waarnaar in een overeenkomst moet zijn verwezen) bekend zijn met de wijze van benoeming door e-Court.
Zoals bij het antwoord op vraag 3 aangegeven heeft de gedaagde blijkens het reglement van e-Court nog maand de tijd om alsnog voor de overheidsrechter te kiezen wanneer deze geen arbitrage wil. Daarnaast zij erop gewezen dat de gedaagde een arbiter kan wraken indien gerechtvaardigde twijfel bestaat aan diens onpartijdigheid of onafhankelijkheid (art. 1033 e.v. Rv). Verder hecht ik eraan te vermelden dat het de overheidsrechter is die een arbitraal vonnis of bindend advies toetst. De rechter dient verlof te verlenen voor de tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis (art. 1062 en 1063 Rv). Bij de overheidsrechter kan voorts op bepaalde gronden vernietiging worden gevraagd van het arbitrale vonnis. Ook is in bepaalde gevallen herroeping van het arbitrale vonnis mogelijk. Met betrekking tot bindend advies geldt eveneens dat dit op bepaalde gronden vernietigbaar is door de overheidsrechter. In het geval van niet-naleving van het bindend advies is voor tenuitvoerlegging een vonnis tot nakoming van de rechter nodig.
Duizenden onterechte boetes op de A13 |
|
Peter Oskam (CDA), Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de uitzending van BNR Nieuwsradio over «Duizenden onterechte boetes op A13»?1
Ja.
Klopt het dat er op de A13 bij hectometerpaal 11.0 (vlak na de afrit Delft-Zuid in de richting Rijswijk) een snelheidsbord ontbreekt in de middenberm? Zo ja, wat betekent dit voor de handhaving van de maximumsnelheid?
Er staat inderdaad geen bord in de middenberm. Het is evenwel niet noodzakelijk dat dit bord er staat. Na de toerit staat aan de rechterzijde een hoog (lamellen)bord. De aangeven limiet op dit bord geldt voor alle rijstroken. Ook staan op de toerit meerdere borden die de limiet van 100 km/uur aangeven en geldt op de A13 ook vóór hectometerpaal 11.0 al een limiet van 100 km/uur die vele malen aan de weggebruikers kenbaar is gemaakt. De maximumsnelheid is voor alle passanten dan ook voldoende kenbaar en er kan juridisch correct gehandhaafd worden.
Klopt het dat het Openbaar Ministerie samen met de landelijke eenheid van de politie onderzoek doet naar de boetes die in 2013 mogelijk ten onrechte zijn opgelegd? Klopt het dat het hierbij gaat om 1343 boetes die tijdens 14 controles zijn uitgevoerd?
Gelet op mijn antwoord op vraag 2 is er geen reden voor onderzoek naar mogelijk ten onrechte opgelegde boetes of voor terugbetaling. Dit verklaart ook de reactie van de Landelijke Eenheid.
Waarom wilde de landelijke eenheid van de politie deze situatie tegenover BNR Nieuwsradio niet bevestigen?
Zie antwoord vraag 3.
Ontvangen de automobilisten die ten onrechte bekeurd zijn de onverschuldigd betaalde boete automatisch terug of moeten zij daarvoor juridisch actie ondernemen?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn u meer situaties bekend waarin gedurende kortere of langere tijd de «effectieve waarschuwing» met betrekking tot de maximumsnelheid ontbrak?
Wanneer Rijkswaterstaat een melding binnenkrijgt over snelheidsbebording die niet op orde is wordt dit gecontroleerd en wanneer nodig wordt deze aangepast. Momenteel zijn er geen plaatsen bekend waar de bebording niet op orde is.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat verhoging of verlaging van de maximumsnelheid op bepaalde gedeelten van het wegennet niet leidt tot onduidelijkheid voor weggebruikers?
Wijzigingen in de maximumsnelheid worden in eerste instantie kenbaar gemaakt door het aanpassen van de bebording. Additioneel kunnen tekstkarren langs de weg en flyers bij pompstations worden ingezet om de wijziging extra onder de aandacht van de weggebruiker te brengen.
Het bericht dat de servers van Society for Worldwide Interbank Financial Telecommunication (SWIFT) mogelijk zijn afgetapt door de NSA |
|
Wouter Koolmees (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de berichten dat de National Security Agency (NSA) het systeem van SWIFT heeft afgetapt en zich daarmee toegang heeft verschaft tot informatie over internationale financiële transacties die via dit systeem internationaal door banken worden uitgewisseld?1 Zo ja, kunt u bevestigen dat de NSA deze informatie heeft afgetapt?
Ja. Ik kan de juistheid van dat bericht echter niet bevestigen.
Kunt u bevestigen of uitsluiten dat de inbreuk in het SWIFT systeem ook de server van SWIFT betreft die in Nederland is geplaatst? Zo ja, bent u vooraf door de Amerikanen geïnformeerd over het aftappen van de SWIFT server op Nederlands grondgebied en kunt u in dat geval verhelderen op grond waarvan deze tap aan de orde is geweest? Zo nee, kunt u onderzoek doen hiernaar?
Ik heb uit verklaringen van SWIFT begrepen dat deze onderneming geen bewijs heeft gevonden voor de suggestie dat er ooit ongeautoriseerde toegang tot het systeem of de gegevens van SWIFT is geweest. Het is mij daarnaast bekend dat Eurocommissaris Malmström de Amerikaanse autoriteiten op 12 september jl. per brief om opheldering heeft gevraagd naar aanleiding van onder meer het door u aangehaalde nieuwsbericht.
De Nederlandse autoriteiten vervullen geen rol bij de gegevensoverdracht in het kader van het Terrorism Finance Tracking Program (TFTP). Die gegevensoverdracht aan de Verenigde Staten geschiedt op basis van de TFTP-overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten uit 2010. Ik wacht de uitkomsten van het naar aanleiding van de nieuwsberichten gestarte overleg tussen de Amerikaanse autoriteiten en Eurocommissaris Malmström af. Vooralsnog zie ik geen aanleiding voor tijdelijke opschorting van de TFTP-overeenkomst.
Indien u niet op de hoogte was van deze tap, welke maatregelen neemt u richting de Amerikanen om dit soort vergaande heimelijke inbreuken op (financiële) gegevens van Europese burgers een halt toe te roepen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voornemens deze kwestie te bespreken met Eurocommissaris Malmstrom dan wel binnen de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ-Raad) en/of in de aanstaande Raad Economische en Financiële Zaken (EcoFin-Raad) aan de orde te stellen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent deze inbreuk naar uw mening voor het EU-VS Terrorist Finance Tracking Programme (TFTP) waarin juist de bescherming van (financiële) gegevens van EU-burgers goed geregeld zou moeten zijn? Beoordeelt u deze inbreuk zodanig dat opschorting van het TFTP hier op zijn plaats zou zijn zolang er geen helderheid is over deze kwestie?
Zie antwoord vraag 2.
Het Russische voornemen kinderen weg te halen bij homoseksuele ouders |
|
Keklik Yücel (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het wetsvoorstel in de Doema dat mogelijk maakt dat kinderen bij hun ouders worden weggehaald omdat de ouders homoseksueel zijn?1
Ja.
Deelt u de mening dat de inhoud van deze wet verwerpelijk is en een eventuele inwerkingtreding in Rusland moet worden voorkomen en ten stelligste moet worden afgekeurd?
Ja.
Kunt u toelichten welke gevolgen deze wet zal hebben voor homoseksuele ouders en hun kinderen?
Het voorstel behelst een aanvulling op artikel 69 van de Gezinswetgeving van de Russische Federatie. In dit artikel worden redenen aangevoerd die aanleiding kunnen zijn voor het ontnemen van ouders van hun ouderlijke rechten (verwaarlozing, misbruik, etc.). Initiatiefnemer Aleksey Zhoeravlev (Duma lid namens Verenigd Rusland) stelt voor dat ook de «niet-traditionele seksuele oriëntatie» van (één van de) ouders als reden wordt aangemerkt.
Kunt u aangeven in hoeverre de cijfers genoemd in het Russische wetsvoorstel correct zijn?
Het is moeilijk in te schatten hoeveel ouders door het wetsvoorstel zouden worden getroffen, indien het aangenomen wordt. Het percentage van 5–7% van de bevolking met een «niet-traditionele seksuele oriëntatie» – dat door de initiatiefnemer wordt genoemd – is ook wereldwijd een gehanteerd gemiddelde. Indien een derde van deze groep kinderen heeft (zoals eveneens door de initiatiefnemer wordt aangegeven maar waar geen officiële cijfers over zijn) dan zouden naar schatting meer dan 2 miljoen kinderen door deze wet kunnen worden geraakt, afhankelijk van de definitieve formulering en uiteindelijke uitvoering van de wet. Voor de overige cijfers baseert de initiatiefnemer van de wet zich op onderzoek van een Amerikaanse onderzoeker (Mark Regnerus, University of Texas, Austin, «How different are the adult children of parents who have same-sex relationships? Findings from the New Family Structures Study», juli 2012). In de VS is een discussie gaande over de wetenschappelijke waarde van dit onderzoek.
Kunt u bevestigen dat er, volgens dit wetsvoorstel, naar schatting 2 miljoen Russische kinderen van hun ouders zullen worden gescheiden?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven welke stappen u wilt ondernemen om de EU dergelijke mensenrechtenschendingen in Rusland integraal aan de kaak te laten stellen in alle diplomatieke contacten tussen de EU en Rusland?
Het is staand beleid dat Nederland de autoriteiten van andere landen aanspreekt op LHBT-kwesties en waar mogelijk publieke mensenrechtenevenementen actief steunt. Tijdens mijn gesprek met de Russische minister Lavrov op 26 februari jl. en tijdens de persconferentie daarna heb ik de Nederlandse zorgen op dit terrein overgebracht. Verschillende ministers en de minister-president hebben dit ook gedaan tijdens bilaterale ontmoetingen. In EU-verband vormen de door de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) vastgestelde richtsnoeren («guidelines to promote and protect the enjoyment of all human rights by LGBTI persons») het raamwerk voor de inzet van EU-delegaties en ambassades van de EU-lidstaten. De Hoge Vertegenwoordiger van de EU, mevrouw Ashton, heeft mede op verzoek van Nederland eerder dit jaar een verklaring afgegeven inzake de anti-homopropagandawet. Ook in de mensenrechtenconsultaties tussen de EU en Rusland zijn hierover van EU-zijde zorgen uitgesproken. Nederland zal bij de eerstvolgende bespreking in de RBZ waar Rusland op de agenda staat de mensenrechtensituatie in Rusland in brede zin en het voorliggende wetsvoorstel, waarvan nog onzeker is of het zal worden aangenomen, aan de orde stellen.
Het bericht dat de politie op grote schaal misbruik maakt van internet- en telefoongegevens |
|
Magda Berndsen (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het nieuwsitem «Ongerustheid over CIOT-systeem politie» van EenVandaag?1
Ja.
In hoeverre deelt u de bezorgdheid over het gebruik van het systeem buiten de toegestane kaders van de Telecommunicatiewet en het Wetboek van Strafvordering door de opsporingsdiensten?
In november 2012 heeft de Inspectie Veiligheid en Justitie (VenJ) een onderzoeksrapport opgeleverd inzake de naleving van de voorschriften voor CIOT-bevragingen door toenmalige politiekorpsen. Voor een aantal van uw bovenstaande vragen verwijs ik u naar dit rapport dat ik, vergezeld van mijn beleidsreactie (kenmerk 322565), op 22 november 2012 aan de Kamer heb gestuurd. In deze reactie heb ik aangegeven de zorg van de Inspectie VenJ te delen. Daarom heb ik gemeld alle aanbevelingen over te nemen. Bij deze informeer ik u over de stand van zaken van de verschillende maatregelen die ik heb getroffen om hieraan gestalte te geven:
De door mij aangekondigde maatregelen zijn derhalve ofwel afgerond ofwel lopen op schema. Er is op dit moment geen sprake van het doorschuiven van verbeteringen. Bovendien zie ik geen verband tussen CIOT-bevragingen door de politie en een eventuele uitbreiding van de opsporingsbevoegdheden van de politie. Daarnaast bevat het door u genoemde nieuwsitem van EenVandaag naar mijn weten geen nieuwe informatie uit onderzoeken die recenter zijn dan het onderzoek van de Inspectie VenJ.
Klopt het dat het aantal informatieverzoeken aan het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie (CIOT) tweemaal zo groot is als het aantal misdrijven in Nederland? Zo Ja, hoe verklaart u dit?
In het Jaarverslag 2012 meldt CIOT dat in 2012 er 2,75 miljoen CIOT-bevragingen door de opsporingsdiensten zijn gedaan, exclusief de bevragingen van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. Dat het aantal bevragingen hoger is dan het aantal geregistreerde misdrijven is te verklaren doordat in een onderzoek meerdere bevragingen nodig kunnen zijn, waarbij soms zendmastgegevens worden bevraagd.
Klopt het dat slechts in een kwart van de aanvragen alle noodzakelijke documentatie aanwezig is en dat dus de overgrote meerderheid van aanvragen onrechtmatig zijn? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat pincodes om toegang te krijgen tot het systeem gedeeld worden onder medewerkers van de diensten en dat er daardoor gebrekkige controle is op wie er toegang heeft tot de informatie in het CIOT-informatiesysteem? Zo ja, hoe vaak is dit voorgekomen, hoe heeft dit kunnen gebeuren en welke maatregelen worden getroffen om deze toegang niet langer te laten plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat er herhaaldelijk is geconstateerd dat er gebrekkige controle is op verschaffing van toegang tot het informatiesysteem, bijvoorbeeld in het Eindrapport audit CIOT 2008 en recentelijk nog in het rapport CIOT bevraging Proces en rechtmatigheid uit 2012? Hoe kan het dat de problemen, waarvan al jaren wordt beloofd ze op te lossen, dan nog steeds voorkomen? Klopt het dat verbeteringen nu verder doorgeschoven zijn naar eind 2013? Zo ja, waarom zijn deze verbeteringen weer verder vooruitgeschoven?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw uitspraak dat het nodig lijkt om de stok achter de deur te handhaven, namelijk eventuele afsluiting van het CIOT, indien en zolang de opsporingsdienst niet aan de normen voldoet2? Zijn er, sinds u deze uitspraak heeft gedaan, ook diensten afgesloten (geweest) van het CIOT-informatiesysteem? Als een dienst bij de komende rapportage niet aan alle normen voldoet, bent u dan bereid de consequenties uit te voeren?
De door u aangehaalde uitspraak heb ik gedaan in mijn schriftelijke reactie aan de Kamer naar aanleiding van een quick scan bij zes gebruikers van het CIOT in oktober 2011. Er zijn sindsdien geen diensten afgesloten van toegang tot het CIOT. Eventuele afsluiting in de toekomst blijft een optie, waarbij de proportionaliteit van deze afsluiting vanzelfsprekend moet worden gewogen.
Deelt u de mening dat het niet verstandig is om de opsporingsbevoegdheden van de politie uit te breiden als duidelijk is dat zij structureel slordig omgaat met de gegevens van zowel verdachte als onverdachte burgers?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Den Haag vindt de klachten over bevingen maar gezeur' |
|
Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Den Haag vindt de klachten over bevingen maar gezeur»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat de zorgen over de gevolgen van de gaswinning en de afhandeling van schade ontstaan door deze winning ruime aandacht verdienen van de Nederlandse overheid? Zo ja, op welke manier spant u zich in om aan deze zorgen en de ontstane schade tegemoet te komen?
Zoals in mijn brief aan uw Kamer van 2 september jl. naar aanleiding van vragen van het lid Paulus Jansen is geantwoord, is het uitgangspunt van mij en de NAM om de schademeldingen zo snel mogelijk door een gecontracteerd taxatiebureau in behandeling te laten nemen voor het maken van een bezoekafspraak door een taxateur. Vanwege de grote aantallen meldingen in februari/maart 2013 werd het niet meer realiseerbaar binnen een redelijke termijn de bezoeken in te plannen. Om die reden is de NAM ertoe overgegaan extra taxateurs in te schakelen door het contracteren van een nieuw schade-expertisebureau. Het aantal schadetaxateurs werd daarmee opgevoerd tot ruim 50 personen.
Op dit moment wordt ernaar gestreefd dat er binnen een termijn van 3 maanden nadat de schademelding is ontvangen door de NAM, een bezoek en schadeopname door een taxateur hebben plaatsgevonden.
Dit zal niet in alle gevallen lukken omdat het maken van bezoekafspraken maatwerk is. Naar het oordeel van de NAM dient de schadebeoordeling en – afhandeling, alsmede de contacten daarover met de gedupeerden, zorgvuldig te zijn.
De NAM bewaakt de termijnen inzake de afgelegde bezoeken alsmede de afwikkeling van de lopende claims door het houden van voortgangscontroles bij de ingeschakelde taxatiebureaus.
Zoals ik in mijn brief van 22 augustus jl. aan uw Kamer heb aangegeven, heb ik het proces van schadeafhandeling laten toetsen door de Technische Commissie Bodembeweging (Tcbb). Daarnaast heb ik een onafhankelijke raadsman benoemd, bij wie burgers terecht kunnen met hun klachten en zorgen. De bevindingen van zowel de Tcbb als de onafhankelijke raadsman zijn in deze brief verwoord.
Deelt u de mening dat door de recente aardbevingen de spanning in het gebied oploopt en mensen steeds ongeruster worden en dat juist dan communicatie heel belangrijk is? Zo ja, op welke manier staat u in contact met bewoners, ondernemers en bestuurders in dit gebied?
Het is voor mij van het begin af aan helder dat de toename van het aantal aardbevingen, en de mogelijke sterkte ervan, de onrust bij de bewoners doen toenemen. Daarom heb ik in januari ook besloten om dit jaar nog een groot aantal onderzoeken te laten uitvoeren. Over de voortgang heb ik uw Kamer met mijn brieven van 3 juli en 22 augustus jl. op de hoogte gebracht. De voortgang van de onderzoeken heb ik toegelicht op 3 juli jl. in een bestuurlijk overleg met de vertegenwoordigers van de betrokken gemeenten en de provincie Groningen. Ook zijn er samen met het Regionaal Informatiepunt gaswinning (RIG) bijeenkomsten georganiseerd voor zowel inwoners als gemeenteraads- en collegeleden, waarin de onderzoeken worden gepresenteerd en bediscussieerd. Daarnaast hebben mijn medewerkers regulier overleg over de voortgang van alle onderzoeken met vertegenwoordigers van de overheden in de regio. Met de ondernemers in de Eemsmond (SBE) is een werkgroep gevormd om de eventuele gevolgen van aardbevingen op hun bedrijfsprocessen in kaart te brengen.
Klopt het dat tot dusver van de circa 10.000 schademeldingen er 2.700 zijn afgehandeld? Zo nee, wat is dan de stand van zaken? Zo ja, hoe snel worden de overige schademeldingen afgehandeld? Deelt u de mening dat dit binnen een aantal maanden moet gebeuren?
In mijn brief aan uw Kamer van 2 september jl. is onderstaande de stand van zaken weergegeven. Deze stand van zaken wordt periodiek bijgewerkt en is terug te vinden op http://www.namplatform.nl/.
De stand van zaken op basis van de gegevens van begin september 2013 was als volgt:
Als gevolg van de aardbeving van Huizinge van 16 augustus 2012 waren er medio februari 2013 omstreeks 2.800 meldingen ingediend. Van deze meldingen is inmiddels ruim 90% afgehandeld. Echter de aardbevingen in februari 2013 betekenden een forse toename van de meldingen en er werd na enige weken een aantal van omstreeks 6.000 bereikt. Deze sterke toename is mede het gevolg van actieve oproepen (NAM, EZ, bestuurders) om alle schades te melden, inclusief eerdere schades. Het binnen een redelijke termijn bezoeken van de gedupeerden werd niet meer realiseerbaar.
Het indienen van schademeldingen gaat de laatste maanden in kleinere aantallen en ligt thans op circa 100 per week. De meldingen worden op volgorde van datum van binnenkomst bij de taxatiebureaus ondergebracht voor het plannen van taxatie bezoeken.
Klopt het dat in een enkel geval er zelfs mensen zijn die hun huis hebben moeten verlaten? Zo ja, zijn er meer mensen voor wie dit speelt en hoe worden deze mensen opgevangen en gecompenseerd?
De NAM heeft bewoners van een al eerder verzakte boerderij alternatieve woonruimte geboden. De door de bevingen veroorzaakte schade kon wel hersteld worden, maar de inschatting van experts was dat bij een zwaardere beving de veiligheid van de bewoners in het geding zou kunnen komen, De bewoners hebben dit geaccepteerd en zijn nu met de NAM in overleg om permanente oplossingen te bespreken. De NAM heeft de bewoners geadviseerd om een adviseur in de arm te nemen die hen deskundig kan begeleiden en met raad en daad bijstaat. Dit is gebeurd en de kosten van de adviseur worden door de NAM vergoed. Betrokken partijen zijn in goed overleg over het gevolgde proces en getroffen maatregelen en de daaraan verbonden kosten. Op dit moment is er 1 andere woning met een soortgelijke problematiek (woning was al bekend bij Bouw- en Woningtoezicht). De NAM heeft mij verzekerd dat zij alert is op vergelijkbare situaties en in overleg met alle betrokkenen in zo’n geval ook een veilige en acceptabele oplossing zal proberen te vinden.
De trage uitbetaling van rechten door BUMA/STEMRA |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het u bekend dat nog altijd ontevredenheid bestaat onder artiesten over het uitkeringssysteem van auteursrechtenorganisatie Buma/Stemra?
Ja, ik ben bekend met berichten in de media dat er onder bepaalde artiesten ontevredenheid bestaat over de uitbetaling door Buma/Stemra.
Hoeveel klachten zijn er in de afgelopen 24 maanden geregistreerd van artiesten en wat was de aard van de klachten?
Op advies van het College van Toezicht Auteursrechten maakt Buma/Stemra een onderscheid tussen klachten en commentaren.
Een klacht is iedere schriftelijke melding, niet zijnde een commentaar, van een bij Buma/Stemra aangesloten auteur of uitgever waaruit blijkt dat niet aan diens verwachting is voldaan en die niet het karakter heeft van een snel te verhelpen misverstand of gebrek aan informatie. Deze klachten worden afgehandeld via een interne klachten bezwaarcommissie. In de afgelopen 24 maanden is er slechts één klacht ingediend bij Buma/Stemra.
Wanneer een klacht betrekking heeft op besluiten van het bestuur of de directie van Buma/Stemra kan een rechthebbende, nadat de interne klachtenprocedure is afgerond, in beroep gaan bij de Geschillencommissie Buma/Stemra. De Geschillencommissie wordt voorgezeten door een onafhankelijk voorzitter die afkomstig is uit de rechterlijke macht. Op dit moment zijn bij de Geschillencommissie geen zaken in behandeling.
Een commentaar is een opmerking door een aangesloten componist, tekstdichter of muziekuitgeverij over een uitbetaling (of gebrek daaraan) naar aanleiding van het gebruik van zijn muziekwerk. Commentaren worden op het niveau van een individueel muziekwerk behandeld, omdat ieder muziekwerk andere rechthebbenden kan hebben. Dit komt omdat bij elk werk andere componisten, tekstdichters of uitgeverijen betrokken kunnen zijn, die elk voor een verschillend percentage kunnen meedelen in de opbrengst. Commentaren worden gemiddeld binnen drie maanden afgehandeld.
In 2012 was er bij circa 1% van de 1,5 miljoen muziekwerken sprake van een commentaar (16.057). In 2013 zijn er 6.726 commentaren ingediend. Ongeveer 1.800 commentaren zijn in nader onderzoek. Deze commentaren zijn terug te voeren tot ongeveer 190 leden van de 22.000 leden en aangeslotenen bij Buma/Stemra.
Van de circa 190 leden, die commentaar hebben ingediend, hebben de commentaren van 95 leden niet direct betrekking op Buma/Stemra zelf, maar op het muziekgebruik in het buitenland. Het beheer van deze rechten is niet in handen van Buma/Stemra, maar van buitenlandse collectieve beheersorganisaties. Buma/Stemra zoeken deze commentaren uit door, namens haar leden, in contact te treden met buitenlandse collectieve beheersorganisaties.
Kent u de berichten dat de geïnde gelden van Spotify langer op de plank blijven liggen bij Buma/Stemra dan wenselijk?
Nee, mij zijn daarover geen berichten bekend.
Welke normen gelden voor de repartitie aan artiesten en in hoeverre worden deze normen door Buma/Stemra gehaald?
De Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten schrijft voor dat collectieve beheersorganisaties uiterlijk binnen drie kalenderjaren, volgend op het jaar van inning, de ontvangen gelden verdelen onder de rechthebbenden (art. 2 lid 2 sub g).
Buma/Stemra stellen in hun eigen repartitiereglement, waarin de regels zijn vastgelegd over de verdeling van gelden van rechthebbenden aangesloten bij Buma, dat zij streven naar een verdeling van de ontvangen gelden, in het kalenderjaar, volgend op het jaar van ontvangst, maar uiterlijk binnen een periode van drie kalenderjaren volgend op het jaar van ontvangst.
De vergoeding van Spotify die Buma/Stemra in 2010 hebben ontvangen, zijn in 2012 aan de rechthebbenden uitgekeerd. De vergoeding die in 2011 is ontvangen is gedeeltelijk uitgekeerd en het restant wordt uitgekeerd in oktober 2013. In oktober worden eveneens de gelden van 2012 uitgekeerd. De reden dat er vertraging zit tussen het moment van ontvangst van de gelden en het moment van uitbetaling, ligt onder andere in de complexiteit van het analyseren van online datagebruik en de toenemende internationale regelgeving.
Gelet op het feit dat de uitkeringen binnen de gestelde wettelijke termijn plaatsvinden, zie ik geen aanleiding de gang van zaken bij Buma/Stemra met betrekking tot de repartitie onder de aandacht te brengen van het College van Toezicht Auteursrechten.
Deelt u de mening dat de inkomenspositie van de artiest in het geding is als de uitkering onnodig lang op zich laat wachten, terwijl Spotify wel snel afdraagt aan Buma/Stemra? Zo ja, bent u bereid Buma/Stemra aan te spreken op de gang van zaken met betrekking tot de repartitie?
Zie antwoord vraag 4.
De recidive van verkeersovertreders die een verplichte verkeerscursus hebben gevolgd |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat een kwart van de automobilisten die vanwege een ernstige overtreding verplicht op gedragscursus moeten, binnen twee jaar weer in de fout gaat? Zo ja, kunt u dit toelichten en aangeven welk recidivepercentage u wel aanvaardbaar vindt?1
Ik streef naar zo laag mogelijke recidivepercentages. Mede daarom zijn eind 2008 de Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer (LEMA) en de Educatieve Maatregel Gedrag (EMG) geïntroduceerd. De doelstelling van deze verkeersgedragsmaatregelen is respectievelijk het voorkomen dat een deelnemer opnieuw onder invloed van alcohol deelneemt aan het verkeer, dan wel opnieuw risicovol rijgedrag vertoont (het opnieuw begaan van grote snelheidsovertredingen of het vertonen van hinderlijk of gevaarlijk gedrag op de weg of bumperkleven). Uit de tussenrapportage van het WODC over de LEMA- en EMG-deelnemers uit 2009 blijkt dat van 13,1% van de LEMA-deelnemers en van 14,4% van de EMG-deelnemers is geconstateerd dat zij opnieuw eenzelfde verkeersdelict begingen. Daarnaast heeft een deel van de LEMA- en EMG-deelnemers andere verkeersdelicten gepleegd dan in hun uitgangszaken (ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 4). Daardoor tellen de totale geconstateerde verkeersrecidivepercentages voor beide groepen op tot bijna 25%.
Deze maatregelen worden regelmatig geëvalueerd en bijgesteld om ze zo effectief mogelijk te maken. Zo is de EMG begin 2013 drastisch aangepast op basis van eerdere evaluaties. De EMG is nu meer toegespitst op daadwerkelijk begane overtredingen waardoor we verwachten dat de EMG effectiever geworden is. De WODC rapportage heeft dus betrekking op een EMG die niet meer in deze vorm bestaat.
Hoe verhoudt de conclusie in het rapport van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC), dat een kwart van de cursusdeelnemers binnen twee jaar in de oude fouten vervalt, zich tot andere recidivecijfers van verkeersovertredingen van vergelijkbare zwaarte?
Het effect van de gedragsmaatregelen wordt door het WODC gemeten door de recidive door de deelnemers af te zetten tegen de recidive door personen in een controlegroep die de gedragsmaatregelen niet hebben gevolgd omdat de educatieve maatregelen nog niet bestonden. Deze personen hebben dus vergelijkbare delicten gepleegd als de deelnemers van de EMG/LEMA.
Het WODC geeft in de tussenrapportage over de LEMA- en EMG-deelnemers uit 2009 aan dat de cijfers slechts een eerste indicatie opleveren van de mogelijke effecten van de verkeersgedragsmaatregelen en dat voorzichtigheid is geboden bij de interpretatie ervan. Het blijkt dat de recidivepercentages van de LEMA-deelnemers lager liggen dan in de vergelijkingsgroep. Ik vind dat een hoopvolle ontwikkeling.
De conclusie met betrekking tot de EMG-recidivisten is niet eenduidig; vooralsnog ziet het WODC weinig verschil met de vergelijkingsgroep. Dit kan mogelijk deels verklaard worden doordat de groep EMG-deelnemers gemiddeld vaker met justitie in aanraking is geweest en vooral bestond uit jonge mannen vergeleken bij de controlegroep. De kans op recidive is bij deze personen al bovengemiddeld. Ook kunnen mensen uit de controlegroep, die tussen 2002–2006 een delict hebben begaan) hun gedrag hebben aangepast door andere maatregelen of campagnes.
Het WODC kijkt in vervolgstudies naar de factoren die bepalend geweest kunnen zijn voor verschillen in de recidive.
Kunt u toelichten hoe groot de genoemde type recidive is over een tijdspanne van vijf jaar?
Gegevens over recidive door de deelnemers aan de LEMA- en EMG-groepen over een tijdspanne van vijf jaar zijn nog niet bekend aangezien daarvoor te weinig tijd is verstreken. Pas in 2014 is voor de eerste deelnemers de vijf jaar verstreken. De actuele verwachting is dat de eerstvolgende tussenrapportage van het WODC in 2016 beschikbaar zal zijn en het eindrapport in 2021.
Kunt u aangeven in welke mate er sprake is van andere soorten verkeersovertredingen binnen deze groep van recidivisten?
Uit het WODC rapport blijkt dat 10,3% van de LEMA-deelnemers recidiveerde met een andersoortig verkeersdelict. Van de EMG-deelnemers recidiveerde 9,2% met een andersoortig verkeersdelict.
Kunt u aangeven welke extra stappen u bereid bent te zetten om deze recidive, en andere veelvoorkomende recidive bij notoire verkeersovertreders, verder terug te dringen?
Nadat het WODC meerdere jaren onderzocht zal hebben, zal blijken of de recidivepercentages zich gunstig ontwikkelen. Ondertussen blijft het CBR, in samenwerking met mijn departement, voortdurend werken aan het optimaliseren van deze gedragsmaatregelen.
De Big Brother Awards |
|
Gerard Schouw (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitslag van de Big Brother Awards 2013?1
Ja.
Wat is uw reactie op de expertprijs voor de Belastingdienst en in bijzonder het juryrapport?
Navraag bij de organisatoren van de Big Brother Awards heeft uitgewezen dat er geen juryrapport is. Wel is er een programmaboek voor de uitreiking. Hierin is te lezen dat de Belastingdienst is genomineerd voor twee situaties: het gebruik van de camerabeelden van de landelijke eenheid van de Politie en het opvragen van informatie bij parkeerinstanties.
De reactie van de Staatssecretaris van Financiën hierop is dat het niet zo is dat met de camerabeelden, die de Belastingdienst door gebruik van de camera’s van de landelijk eenheid verkrijgt, de Belastingdienst «alle gegevens van iedereen die over de Nederlandse snelwegen rijdt» verzamelt, zoals het programmaboek stelt. Bij binnenkomst toetst de Belastingdienst de beelden op fiscale relevantie. De niet-fiscaal relevante gegevens worden zo snel mogelijk verwijderd. Dat de Belastingdienst richting parkeerinstanties werkt met algehele in plaats van gerichte gegevensuitvraag is juist omwille van de privacy van betrokkenen. Als de Belastingdienst gericht kentekens zou uitvragen geeft de Belastingdienst aan anderen prijs dat deze kentekens fiscaal relevant zijn. Om die reden heeft de Belastingdienst deze vraag dan ook op deze wijze aan de parkeerinstanties gesteld. De fiscale wetgeving geeft de Belastingdienst de mogelijkheid om aanwezige gegevens bij parkeerinstanties op te vragen. De Belastingdienst heeft van deze mogelijk gebruik gemaakt om de fiscale wetgeving te handhaven.
Wat is uw reactie op de publiekprijs voor de minister van Veiligheid en Justitie? Herkent u het beeld dat geschetst wordt in de toelichting? Erkent u dat in pogingen criminaliteit zo hard mogelijk aan te pakken er soms wordt gekozen voor disproportionele oplossingen, grondrechten worden ingeleverd en dat daarmee de oplossing soms erger is dan de kwaal?
Zoals ik eerder in mijn YouTube-boodschap aan de organisatoren van de Big Brother Awards liet weten heb ik de publieksprijs met gemengde gevoelens in ontvangst genomen. Ik wil niet ontkennen dat ik verantwoordelijk ben voor wetgeving die soms een inperking van de privacy of andere grondrechten betekent, maar ik distantieer mij van de suggestie dat ik geen interesse voor privacy zou hebben. Het tegendeel is waar. Als ik in het licht van nieuwe dreigingen zoals cyberaanvallen op vitale infastructuur uw Kamer voorstellen doe voor nieuwe bevoegdheden voor opsporingsdiensten dan is bij de voorbereiding daarvan goed nagedacht over de vraag of dit voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Ook in het debat met uw Kamer staan wij steeds uitvoerig stil bij de noodzaak van de maatregel en bij de vraag of deze voldoende is ingekleed met waarborgen zoals een toetsing vooraf door de officier van justitie of de rechter. Ik meen dan ook dat mijn voorstellen passend zijn en zie de mij toebedeelde prijs eerder als een aanmoediging om goed oog te blijven houden voor het belang van privacy.
Kunt u ingaan op de ontwikkelingen op het gebied van privacy in het algemeen, zoals beschreven in het programmaboek van de Big Brother Awards «de Staat van Privacy»?2
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en ik zullen uw Kamer nog dit najaar een meer algemene brief sturen over de balans tussen privacy en veiligheid.
De harde kritiek van een rechter op de geautomatiseerde werkwijze van het CJIB en de toepassing van het dwangmiddel gijzeling |
|
Jan de Wit , Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de kantonrechter in Bergen op Zoom die felle kritiek levert op de werkwijze van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) die standaard overgaat tot toepassing van het dwangmiddel gijzeling?1
Ja, ik ben bekend met genoemde uitspraak.
Voorop staat dat (verkeers)boetes betaald moeten worden. De inspanningen van het CJIB zijn en blijven gericht op het, zoveel mogelijk zonder inzet van dwangmiddelen, tijdig laten betalen van boetes. Daarvoor bestaat een heel pakket aan maatregelen en instrumenten oplopend van aanmaning(en), het inschakelen van een deurwaarder tot de inzet van diverse dwangmiddelen. De gijzeling is het laatste instrument dat kan worden ingezet om iemand een opgelegde (verkeers)boete te laten betalen. Het toepassen van dit instrument is overigens geen standaardhandeling. Door tussenkomst van het Openbaar Ministerie wordt een vordering tot gijzeling bij de rechter ingediend. De rechter beoordeelt vervolgens per individuele zaak of tot gijzeling mag worden overgegaan. In de praktijk wordt verreweg het grootste deel van de zaken afgedaan zonder inzet van dit middel. Daarnaast blijkt, zoals de Minister van Veiligheid en Justitie in zijn antwoorden van 2 september jl. op de schriftelijke vragen van het lid Kooiman al aangaf3, dat in de praktijk van een voorgenomen inzet van de gijzeling een zodanig dreigende werking uitgaat dat in ruim 40% van de gevallen waarvoor een opdracht tot gijzeling is afgegeven alsnog de boete wordt betaald waardoor dit instrument in die gevallen feitelijk niet hoeft te worden toegepast.
Om zowel effectief als efficiënt te zijn verloopt het proces van de inning van verkeersboetes grotendeels geautomatiseerd. Het systeem handelt de boetes conform de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften zaakgericht af, waardoor het voor kan komen dat meerdere verzoeken tot gijzeling met betrekking tot één persoon gefaseerd bij de kantonrechter aangeboden worden. Ik ben het met u eens dat deze situatie gezien de toename van het aantal schrijnende gevallen verbetering behoeft.
Op dit moment bundelt het CJIB zaken wanneer sprake is van een schuldhulpverleningstraject. Het CJIB heeft zich ten doel gesteld deze gebundelde aanpak van zaken in de toekomst breder toe te passen. Daarbij zal ingezet worden op het eerder herkennen van en handelen naar bijzondere omstandigheden, zodat het toepassen van dwangmiddelen in deze gevallen zoveel mogelijk kan worden beperkt. Het CJIB is gestart met het ontwikkelen van een plan van aanpak hiervoor.
Het Openbaar Ministerie zorgt in samenspraak met het CJIB voor een verbeterde inzet van het dwangmiddel gijzeling om op deze manier tegemoet te komen aan de kritiek van de rechtspraak.
Wat de kantonrechter niet begrijpt, is dat het CJIB (en de bevoegde officier van justitie) kennelijk niet in staat is om een probleem «in zijn totaal aan te pakken» en in overleg op te lossen. Zelfs niet als een advocaat van een betrokkene zich schriftelijk meldt met een daartoe strekkend verzoek en ook niet als er al eerdere betalingsregelingen door die advocaat namens zijn cliënt getroffen zijn. Het CJIB gaat in dat geval gewoon door met in iedere individuele zaak (geautomatiseerd) het totale pakket aan verhaalsmogelijkheden en dwangmiddelen af te werken met alle bijkomende kosten van dien. Dit betekent dat deze kantonrechter op 25 juli 2013 de onderhavige 3 zaken heeft mogen behandelen en dat hij op 12 september 2013 3 andere zaken krijgt voorgelegd, welke hij ook weer zal gaan afwijzen. Dit kennelijk onder het motto «Hoe houd ik de rechtbank/de kantonrechter aan het werk».
Wat is uw reactie op de verzuchting van deze rechter dat het CJIB niet in staat is het probleem aan te pakken, zelfs niet als er reeds betalingsregelingen zijn getroffen, dat het CJIB gewoon doorgaat met dwangmiddelen met alle bijkomende kosten van dien en dat het CJIB op deze manier de kantonrechter aan het werk houdt?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat het CJIB doen met deze snoeiharde kritiek? Bent u bereid er voor te zorgen dat deze werkwijze op korte termijn wordt aangepast? Zo ja, tot welke aanpassingen bent u bereid?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat Samir A. begin september vrijkomt |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Samir A. komt begin september vrij» en klopt het wat hierin vermeld wordt?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze levensgevaarlijke terrorist, van wie de kans op herhaling enorm is en om die reden een groot gevaar vormt voor alle Nederlanders, niet voorwaardelijk in vrijheid gesteld mag worden? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om deze beslissing van de Rechtbank Rotterdam terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Zorgen over het recidiverisico lagen mede ten grondslag aan de vordering van uitstel/afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling die het OM bij de rechtbank heeft ingediend. Ik heb deze inzet van het OM nadrukkelijk gesteund. De rechtbank heeft evenwel anders beslist en daartegen staan mij geen rechtsmiddelen open.
Nu de rechter de vordering tot uitstel/afstel van de voorlopige invrijheidstelling heeft afgewezen heeft het OM strikte voorwaarden geformuleerd die aan de voorlopige invrijheidstelling zijn verbonden te weten een meldingsgebod, een locatieverbod voor een aantal gemeenten, een contactverbod met een aantal relevante personen, een mediaverbod en een emigratieverbod/uitreisverbod. Betrokkene zal onder het zwaarste toezicht van de reclassering staan en zijn paspoort is ingehouden.
Bent u bereid er alles aan te doen om te voorkomen dat deze terrorist met een potje geld van de staat naar het buitenland vertrekt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat u als staatssecretaris van Veiligheid en Justitie nu eens een keer kleur moet bekennen en de Nederlandse bevolking moet laten weten of u zich achter een uitspraak van de rechter gaat verschuilen of dat u laat zien dat u een vent bent en er alles aan gaat doen om de terrorist Samir A. achter slot en grendel te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid per direct maatregelen te nemen zodat in de toekomst dergelijke gevaarlijke terroristen nooit meer op vrije voeten kunnen komen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen en per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het voorkomen dat een veroordeelde ooit nog op vrije voeten komt impliceert een levenslange gevangenisstraf. Als de feiten waarvan iemand wordt verdacht daartoe aanleiding geven zal het OM deze zware straf vanzelfsprekend eisen.
De homorechten in de Verenigde Republiek Tanzania |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport van Human Rights Watch, «Treat Us Like Human Beings», Discrimination against Sex Workers, Sexual and Gender Minorities, and People Who Use Drugs in Tanzania, dat in juni van dit jaar is gepubliceerd?1
Ja
Bent u bekend met eerdere uitspraken van de president van Zanzibar, Ali Mohammed Shein, zoals: «We have strong Islamic and Zanzibari culture that abhors gay and lesbian activities, and to anyone who tells us that development support is linked to accepting this we are saying no... That is an issue not acceptable in this society and we are not going to amend or introduce any laws to grant such rights.» in reactie op de Britse premier Cameron die dreigde ontwikkelingshulp stop te zetten aan Afrikaans landen die Lesbisch, Homo-, Bi- en Transseksueel (LHBT)- rechten niet erkennen?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat LHBT’s in Tanzania worden gecriminaliseerd, er zeer zware (gevangenis)straffen staan op homoseksualiteit, hen gezondheidszorg wordt onthouden en dat ze worden mishandeld en misbruikt door de autoriteiten?
Het Kabinet deelt uw zorgen over de berichten in het rapport van Human Rights Watch. In Tanzania komen politiegeweld, het onthouden van essentiële diensten, en de willekeurige arrestatie van personen inderdaad voor. Prostituees, drugsgebruikers en LHBT’s zijn hiervoor als minderheden extra kwetsbaar vanwege hun geringe maatschappelijke acceptatie.
Human Rights Watch stelt dat de wetgeving die seksuele contacten tussen personen van gelijk geslacht criminaliseert in de praktijk niet wordt toegepast. Volgens HRW is er ook geen systematische vervolging van LHBT’s. De wet biedt echter wel een basis voor intimidatie door de politie. De Nederlandse ambassade houdt de toepassing van wetgeving op dit terrein nauwlettend in de gaten. Het opkomen voor gelijke rechten voor LHBT’s is een van de centrale prioriteiten in het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland zet zich in voor decriminalisering van homoseksualiteit, tegengaan van discriminatie op basis van seksuele oriëntatie en gender identiteit en bevorderen van sociale acceptatie van LHBT’s.
Gaat u de mensenrechtenschendingen van LHBT’s aan de orde stellen in uw gesprek met President Ali Mohamed Shein? Bent u bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten van de gesprekken met de Koning, de minister-president en de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?
In de gesprekken met de minister-president en de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is ook gesproken over de bescherming van de mensenrechten op Zanzibar. De minister-president wees op het belang van de rechtsstaat, de werking van het rechtssysteem, gelijke behandeling van eenieder en tijdige en eerlijke rechtspraak. De minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking vroeg aandacht voor de diverse aspecten van maatschappelijk verantwoord ondernemen, waaronder de mensenrechten, betrokkenheid van de lokale bevolking, en de bescherming van het milieu.
Voorts spraken de minister-president en de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de langdurige band tussen Nederland en Tanzania en Zanzibar, de ontwikkelingsrelatie, de versterking van de bilaterale economische betrekkingen, de overdracht van Nederlandse kennis en ervaring in de energiesector, de afhandeling van een brand waarbij Nederlandse toeristen waren getroffen en over het proces waarbij Mainland Tanzania en Zanzibar gezamenlijk werken aan een nieuwe grondwet.
Over het gesprek met de Koning worden zoals gebruikelijk geen mededelingen gedaan.
Hoe draagt de Nederlandse ambassade in Dar es Salaam actief bij aan gelijke rechten voor LHBT’s en het ondersteunen van LHBT-organisaties en activisten in nood?
De Nederlandse ambassade in Dar es Salaam onderhoudt, samen met andere EU-partners, contacten met mensenrechtenorganisaties en personen, die zich inzetten voor de rechten van LHBT’s. Het bewerkstelligen van gelijke rechten staat hierbij voorop. Verder wordt aandacht besteed aan de toegang voor LHBT’s tot basisdienstverlening. Dit laatste is de invalshoek die ook Human Rights Watch koos voor het geciteerde onderzoek.
EU-ambassades in Tanzania hebben afspraken over een gezamenlijke inzet ter ondersteuning van Human Rights Defenders en hun werk. Naast actief netwerken en informatie verzamelen en analyseren, worden relevante specifieke zaken en strategische kwesties in contacten met de overheid opgebracht. In individuele gevallen wordt navraag gedaan bij verantwoordelijke autoriteiten en verwezen naar de relevante internationale verplichtingen die Tanzania is aangegaan.
De ambassade verstrekt sinds de beëindiging van de ontwikkelingssamenwerking aan Tanzania geen eigen directe financiering meer aan LHBT-organisaties. Met Nederlandse overheidsfondsen wordt echter wel door onder meer HIVOS samengewerkt met dergelijke organisaties.
Wat gaat u doen om een gemeenschappelijk EU-optreden in Tanzania te bewerkstelligen voor gelijke rechten voor LHBT’s?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u de vragen beantwoorden voor het nota overleg op 30 september a.s. over het mensenrechtenbeleid?
Ja
Het ondermijnen van bestuurdersaansprakelijkheid |
|
Mei Li Vos (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Aansprakelijkheid van bestuurders wordt ondermijnd»?1
Ja.
Is het waar dat op grond van arresten van de Hoge Raad de hoofdelijke aansprakelijkheid van bestuurders kan worden omzeild in het geval het buitenlandse rechtspersoon-bestuurders van Nederlandse rechtspersonen betreft? Zo ja, op grond van welke overwegingen is dat zo? Zo nee, op welke wijze kunnen buitenlandse rechtspersoon-bestuurders van Nederlandse rechtspersonen dan wel aansprakelijk worden gesteld via de «doorbraakregeling»?
Buitenlandse rechtspersoon-bestuurders van naar Nederlands recht opgerichte rechtspersonen kunnen op grond van Nederlands recht aansprakelijk worden gesteld. Of de natuurlijke personen die bestuurders zijn van die buitenlandse rechtspersoon-bestuurder op hun beurt, zoals artikel 2:11 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt, hoofdelijk aansprakelijk kunnen zijn, is een vraag die krachtens het Nederlandse internationaal privaatrecht moet worden beantwoord aan de hand van het recht op grond waarvan de rechtspersoon is opgericht, dat wil zeggen het recht van het land waar de rechtspersoon zijn statutaire zetel heeft. Het op die rechtspersoon toepasselijke recht beheerst onder meer de aansprakelijkheid van bijvoorbeeld de oprichters, bestuurders, vennoten en commissarissen (artikelen 10:118 en 10:119, aanhef en onder d en e, BW). Het betreft hier vaste rechtspraak van de Hoge Raad (HR 18 maart 2011, NJ 2011/132, bevestigd in HR 21 juni 2013, nr. 13/02534). Over de vraag of, in welke mate en onder welke voorwaarden het toepasselijke buitenlandse recht hoofdelijke bestuurdersaansprakelijkheid kent, kan in algemene zin geen uitspraak worden gedaan. Wel geldt het Nederlandse recht, in de vorm van de artikelen 2:138 en 2:149 BW, voor de aansprakelijkheid van bestuurders en commissarissen van een buitenlandse rechtspersoon die hier vennootschapsbelastingplichtig is, als die rechtspersoon in Nederland failliet wordt verklaard (art. 10:121 BW).
Zijn er andere wegen dan de doorbraakregeling waarlangs buitenlandse rechtspersoon-bestuurders van Nederlandse rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld? Zo ja, wat zijn die wegen en zijn die net zo effectief als het gaat om de verhaalsmogelijkheden voor crediteuren of het voorkomen van bijvoorbeeld faillissementsfraude?
Zoals aangegeven, kunnen buitenlandse rechtspersoon-bestuurders van naar Nederlands recht opgerichte rechtspersonen op grond van Nederlands recht aansprakelijk worden gesteld, ook in geval van paulianeuze handelingen ten nadele van crediteuren of faillissementsfraude. De aansprakelijkheid van de bestuurders van die buitenlandse rechtspersoon-bestuurder wordt in beginsel beheerst door het toepasselijke buitenlandse recht, dat door de Nederlandse rechter moet worden toegepast als deze bevoegd is. Dat toepasselijke recht bepaalt de voorwaarden voor eventuele aansprakelijkheid. Het Nederlandse civiele recht vindt, zoals ook blijkt uit de recente uitspraak van de Hoge Raad van 21 juni 2013, daarin haar begrenzing. Een uitzondering op deze regel vormt artikel 10:121 BW. Als een buitenlandse rechtspersoon-bestuurder aansprakelijk wordt gehouden, kan de Nederlandse rechtspersoon de schade verhalen op de buitenlandse rechtspersoon-bestuurder. Indien deze de schade vergoedt, is er geen noodzaak om de bestuurder van deze buitenlandse rechtspersoon aan te spreken. Als de buitenlandse rechtspersoon-bestuurder geen verhaal biedt, zou de Nederlandse rechtspersoon het faillissement kunnen verzoeken. Indien de buitenlandse rechtspersoon in Nederland failliet is verklaard, kunnen de bestuurders aansprakelijk worden gesteld op grond van artikel 10:121 BW, voor zover zij hun taak kennelijk onbehoorlijk hebben vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Omdat wij het van belang achten om over dit vraagstuk ook op Europees niveau van gedachten te wisselen, zullen wij dit opbrengen in het kader van de consultatie die de Europese Commissie momenteel houdt naar eventuele mogelijkheden tot harmonisatie van het materiële faillissementsrecht.
Deelt u de mening dat de verhaalsmogelijkheden voor crediteuren en de aanpak van (faillissements)fraude belemmerd kunnen worden in het geval buitenlandse rechtspersoon-bestuurders van Nederlandse rechtspersonen niet of heel moeilijk hoofdelijk kunnen worden aangesproken? Zo ja, wat gaat u doen om deze belemmering weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
De Europese lidstaten hebben weliswaar onderling verschillende, maar wel gedegen systemen die voorzien in aansprakelijkheid van bestuurders van rechtspersonen die op hun beurt ook bestuurders zijn. Dat artikel 2:11 BW niet rechtstreeks greep biedt op de bestuurder van een buitenlandse rechtspersoon die op haar beurt een Nederlandse rechtspersoon bestuurt, doet daar niet aan af. Op grond van het internationale privaatrecht zal in die gevallen namelijk de regeling van toepassing zijn die het thuisland van de rechtspersoon-bestuurder voor deze materie heeft. Op basis daarvan kan de natuurlijke persoon in kwestie worden aangepakt. In het kader van de genoemde consultatie zullen wij de Commissie vragen na te gaan of de rechtsstelsels van de lidstaten op dit punt dermate verschillen, dat de goede werking van de interne markt in het gedrang kan komen.
Deelt u de mening van de auteurs van het genoemde bericht «dat Europese wetgeving noodzakelijk is om de door de Hoge Raad ingezette koers te wijzigen»? Zo ja, op welke wijze gaat u het initiatief tot deze Europese wetgeving nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Gaat het aangekondigde wetsvoorstel inzake het civielrechtelijk bestuursverbod ook bepalingen bevatten waardoor aan bestuurders van buitenlandse rechtspersonen een bestuursverbod in Nederland kan worden opgelegd? Zo nee, waarom niet?
Het aangekondigde wetsvoorstel inzake het civielrechtelijk bestuursverbod gaat inderdaad rekening houden met het feit dat buitenlandse rechtspersonen niet moeten worden misbruikt met het oogmerk om een in Nederland opgelegd bestuursverbod te omzeilen.
Het misbruiken van de Wet Openbaarheid Bestuur (WOB) |
|
Manon Fokke (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u de signalen van gemeenten en de VNG over het oneigenlijk gebruik van de WOB met betrekking tot het vorderen van dwangsommen bij niet tijdig beslissen op een WOB-verzoek?
Deze signalen zijn mij bekend. Ik herken de problematiek. Dergelijke signalen van oneigenlijk gebruik (ook wel: misbruik) van de Wob heb ik van diverse organen ontvangen. Zo heeft het college van procureurs-generaal namens de ketenpartners CJIB en politie uitdrukkelijk aandacht gevraagd voor het oneigenlijk gebruik van de Wob in dit kader.
Deelt u de mening dat de dwangsom, zoals geïntroduceerd door de «Wet dwangsom en direct beroep bij niet tijdig beslissen» (verder: Wet dwangsom), in zijn algemeenheid een nuttig instrument is dat er aan kan bijdragen dat bestuursorganen binnen de daarvoor geldende wettelijke beslistermijnen een beschikking geven? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 11 maart 2013 naar aanleiding van vragen van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken over de monitor Wet dwangsom (Kamerstukken II 2012/13, 29 934, nr. 30) heb ik reeds geoordeeld dat de Wet dwangsom een bijdrage levert aan meer tijdige besluitvorming.
Deelt u de mening dat de WOB van belang is om burgers, waaronder journalisten, inzage te geven in overheidsinformatie en om daarmee de deelname aan de democratie en overheidsbesluitvorming te bevorderen? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat de WOB niet bedoeld is om burgers via de weg van het vorderen van een dwangsom, financieel voordeel te geven?
In de considerans van de Wob is het doel van die wet reeds verwoord: een goede en democratische bestuursvoering. Het gaat er dan ook om dat burgers toegang moeten hebben tot overheidsinformatie om het bestuur adequaat te kunnen controleren en eventuele misstanden aan de kaak te kunnen stellen. Daarnaast moeten zij over voldoende informatie beschikken om deel te kunnen nemen aan het werk van de overheid. Wob-verzoeken die gericht zijn op financieel gewin door het innen van dwangsommen hebben inderdaad niets te maken met een goede en democratische bestuursvoering.
Deelt u de mening dat het genoemde oneigenlijk gebruik van de WOB weliswaar voortvloeit uit de Wet dwangsom maar dat de wijze waarop overheidsinformatie op grond van de WOB moet worden verstrekt geen verband houdt met de dwangsomregeling? Zo ja, deelt u dan tevens de mening dat het beëindigen van het oneigenlijk gebruik van de WOB ook los van een inhoudelijke herziening van de WOB, zoals bijvoorbeeld aangekondigd door de fractie van GroenLinks, geregeld kan worden? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van oordeel dat er snel iets moet gebeuren aan het oneigenlijk gebruik van de Wob. Met de toezending van een afschrift van mijn brief aan de Nationale ombudsman heb ik uw Kamer kort voor de zomer reeds bericht dat onderzoek wordt gedaan naar de effecten van drie recent in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingevoerde «versnellingsinstrumenten», waaronder de Wet dwangsom. Daarbij wordt op verzoek van mij en mijn ambtgenoot van Veiligheid en Justitie ook het gesignaleerde misbruik van de Wet dwangsom bij met name de Wob betrokken. De resultaten van dit onderzoek zijn naar verwachting op korte termijn beschikbaar. Mede op basis van deze resultaten bezie ik op welke wijze op korte termijn paal en perk kan worden gesteld aan oneigenlijk gebruik van de Wob. Een volledige inhoudelijke herziening van de Wob is daarvoor in elk geval geen noodzakelijke voorwaarde.
Op welke wijze kunnen indieners van een WOB-verzoek, anders dan via de dwangsomregeling, binnen het bestuursrecht afdwingen dat een bestuursorgaan tijdig informatie verstrekt? Acht u deze mogelijkheden afdoende om voor een effectieve werking van de WOB te zorgen? Zo ja, deelt u dan de mening dat het niet per se nodig is dat WOB-verzoeken onder de werking van de Wet dwangsom blijven vallen? Zo nee, waarom acht u die mogelijkheden niet afdoende?
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, onderdeel f, Awb kan tegen het niet nemen van een besluit rechtstreeks (dus zonder een daaraan voorafgaande bezwaarfase) beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter. In beginsel doet de bestuursrechter op een dergelijk beroep binnen acht weken uitspraak (art. 8:55b Awb). Indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de bestuursrechter ingevolge artikel 8:55d Awb dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. De rechter verbindt aan zijn uitspraak een dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De vraag of hiermee in het kader van het waarborgen van tijdige besluitvorming op grond van de Wob kan worden volstaan, zal ik binnenkort bezien mede in het bredere perspectief van de uitkomsten van eerdergenoemd onderzoek.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid die op grond van de Wet dwangsom bestaat om bij overschrijding van de beslistermijn in de WOB, zonder eerst bezwaar bij het bestuursorgaan aan te hoeven tekenen, rechtstreeks in beroep te kunnen gaan bij de rechter, ook kan dienen tot het geven van een tijdige WOB-beschikking door het bestuursorgaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Voldoen de gewraakte aanvragen voor een WOB-beschikking in alle gevallen aan de eisen van artikel 4:2 lid 1 onder c van de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB) waarin is bepaald dat een aanvraag een aanduiding van de gevraagde beschikking moet bevatten?
Ingevolge artikel 3 van de Wob kan een ieder verzoeken om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid. De verzoeker vermeldt bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbende document waarover hij informatie wil ontvangen. Daarmee is tevens voldaan aan de eis van artikel 4:2, eerste lid, onder c, van de Awb.
Artikel 3 van de Wob bepaalt verder dat de verzoeker bij zijn verzoek geen belang hoeft te stellen en dat het bestuursorgaan de verzoeker bij een te algemeen geformuleerd verzoek zo spoedig mogelijk vraagt om zijn verzoek te preciseren en hem daarbij behulpzaam is.
Moet een aanvrager gebruik maken van een formulier dat het bestuursorgaan voor een aanvraag heeft vastgesteld (artikel 4:4 AWB)? Zo ja, wat zijn de gevolgen voor de aanvraag indien de aanvrager geen gebruik heeft gemaakt van een door het bestuursorgaan vastgesteld formulier? Zo nee, waarom niet?
Aan het doen van een verzoek stelt de Wob geen formele eisen. Uitgangspunt is dat een Wob-verzoek vormvrij is: een dergelijk verzoek kan naar keuze schriftelijk (eventueel elektronisch, mits het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat die weg openstaat) of mondeling worden gedaan. De Wob schrijft dan ook niet het gebruik van een formulier als bedoeld in artikel 4:4 van de Awb voor. Het is aan het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen, te beslissen of het wenselijk is voor het indienen van aanvragen en het verstrekken van gegevens een formulier vast te stellen. Als een formulier is vastgesteld kan een aanvraag die anders dan via het formulier is ingediend onder omstandigheden op grond van artikel 4:5 Awb buiten toepassing worden gelaten (indien essentiële gegevens ontbreken of het op andere wijze indienen van de aanvraag voor het bestuursorgaan tot administratieve problemen aanleiding geeft). Wel moet het bestuursorgaan op grond van artikel 4:5 Awb de aanvrager eerst gelegenheid bieden alsnog een aanvraagformulier in te vullen.
Overigens geeft artikel 4:4 Awb zelf niet de bevoegdheid gegevens te verlangen: de vraag om welke gegevens via het formulier mag worden gevraagd, wordt beheerst door de artikelen 4:2 en 4:3 Awb alsmede de wettelijke regeling waarop het besluit waarop de aanvraag betrekking heeft, is gebaseerd, i.c. de Wob.
Overigens heb ik begrepen dat sommige bestuursorganen de mogelijkheid om Wob-verzoeken langs de elektronische weg in te dienen niet hebben opengesteld. Bulkverzoeken waarbij een verzoek om informatie met één e-mail aan een groot aantal bestuursorganen kan worden gezonden of dubbele, bijna identieke Wob-verzoeken die kort na elkaar per fax worden ingediend met de bedoeling het bestuursorgaan op het verkeerde been te zetten, kunnen zo effectief worden tegengegaan. Het is echter zeer de vraag of deze handelwijze een werkelijke rem zet op het oneigenlijk gebruik van de Wob, gericht op het innen van (grote bedragen aan) dwangsommen. Ook dit zal binnenkort worden bezien bij gelegenheid van de resultaten van eerdergenoemd onderzoek.
Kan de WOB zodanig worden aangepast dat een aanvraag zonder een vastgesteld formulier niet in behandeling hoeft te worden genomen? Zo ja, acht u dit een werkbare oplossing ter voorkoming van het genoemde oneigenlijk gebruik van de WOB? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Ziet u mogelijkheden tot het stellen van andere vormeisen ten aanzien van het doen van een WOB-verzoek waardoor oneigenlijk gebruik niet of nauwelijks meer mogelijk wordt? Zo ja, waar denkt u dan aan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Moordenaar niet teruggekeerd van verlof’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Moordenaar niet teruggekeerd van verlof»?1
Ja.
Klopt het dat de Bredase moordenaar Ron N. (45) in juli 2013 niet is teruggekeerd van verlof uit de gevangenis en sindsdien spoorloos is?
Op 26 juli 2013 heeft de gedetineerde N. regimair verlof gekregen. Hij diende zich weer te melden bij de penitentiaire inrichting op 28 juli 2013, hetgeen niet is gebeurd. Vervolgens is gedetineerde N. op maandag 26 augustus 2013 aangehouden in Oostenrijk.
Was dit het eerste verlof van de crimineel?
Nee. Gedetineerde N. was sinds 20 juni 2013 geplaatst in een zeer beperkt beveiligde inrichting (ZBBI) en daarbij hoort (in de regel) weekendverlof.
Deelt u de mening dat het bizar is dat een crimineel al na twee derde van de aan hem opgelegde straf voorwaardelijk vrij komt en dat hij dan ook nog eens voor die tijd mag «resocialiseren»? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Een goede voorbereiding en een gecontroleerde terugkeer van gedetineerden in de samenleving dragen bij aan het terugdringen van recidive. Wel ben ik van mening dat het huidige verblijf buiten een penitentiaire inrichting door de deelname aan een penitentiair programma of het verlenen van (algemeen of regimair) verlof moet worden afgeschaft. In het Regeerakkoord is daarom in de afschaffing van de huidige detentiefasering voorzien. Bij de terugkeer in de samenleving dienen we meer dan nu het geval is, rekening te houden met de veiligheid van die samenleving en de belangen van slachtoffers en nabestaanden. Naar mijn mening is daarom in het belang van de samenleving toezicht nodig op veroordeelden aan wie het verblijf buiten de penitentiaire inrichting is toegestaan. De toepassing van elektronische detentie voorziet in aanvullende waarborgen voor een veilige en op beperking van de recidive gerichte executie van vrijheidsstraffen.
Het wetsvoorstel dat voorziet in de afschaffing van de bestaande detentiefasering en in de invoering van elektronische detentie is onlangs bij uw Kamer ingediend.
Deelt u de mening dat het resocialiseren van gevangenen de Nederlandse belastingbetaler een hoop geld kost zonder dat duidelijk is of het wel werkt en het daarom niet meer dan logisch is dat een veroordeelde crimineel daar zelf een geldelijke bijdrage aan moet leveren? Zo nee, waarom niet?
Resocialisatie van gedetineerden is van groot belang in de bestrijding van recidive en het zo veel als mogelijk proberen te voorkomen van nieuwe slachtoffers. Met zijn gedrag en inspanningen tijdens de detentieperiode moet de gedetineerde laten zien dat hij bereid is te investeren in zichzelf. In dat geval ben ik bereid te investeren in de gedetineerde. Met de aanstaande invoering van promoveren en degraderen in het gevangeniswezen kan de gedetineerde door middel van het laten zien van goed gedrag extra activiteiten ten behoeve van de resocialisatie verdienen. Ook de toepassing van elektronische detentie moet worden verdiend.
Zoals eerder toegezegd (Kamerstukken II 2012–2013, 33 552, nr. 5) wordt uw Kamer op korte termijn geïnformeerd over de uitwerking van de eigen bijdrage voor gedetineerden.
Bent u bereid het verlof van gevangenen af te schaffen, daar zij gewoon hun straf dienen uit te zitten en gevangenen maar in hun «vrije» tijd (dus na het uitzitten van (twee derde van) de opgelegde gevangenisstraf) moeten gaan resocialiseren? Zo nee, waarom niet en bent u dan bereid om tenminste voorafgaand aan een verlof de politie hierover te informeren en te voorzien van een signalement? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4. Verder is het enkele feit dat een gedetineerde met verlof gaat geen basis voor het verstrekken van informatie over de gedetineerde aan de politie. Wel wordt de burgemeester (indien hij zich hiervoor heeft aangemeld) op de hoogte gesteld van algemeen verlof van ernstige gewelds- en zedendelinquenten in het kader van openbare orde en veiligheid.
Is de maatschappij geïnformeerd over deze loslopende moordenaar? Bent u bereid burgers altijd direct te informeren als een crimineel de benen neemt? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie informeert de maatschappij in dergelijke gevallen doorgaans alleen actief in het kader van opsporingsberichtgeving. Gedurende het opsporingsonderzoek was er geen aanleiding voor de inzet van opsporings-berichtgeving. Rond 22 en 23 augustus 2013 heeft de pers vragen gesteld aan het OM naar aanleiding van de geplande zitting op 27 augustus 2013. Hierop heeft het OM bevestigd dat de reden voor deze zitting was dat gedetineerde N. niet van verlof was teruggekeerd. Op maandag 26 augustus heeft het OM een persbericht uitgebracht dat gedetineerde N. in Oostenrijk was aangehouden.
Wat is er tot nu toe gedaan om deze crimineel op te sporen?
Na de melding van het niet-terugkeren van gedetineerde N. is direct een opsporingsonderzoek naar diens verblijfplaats ingesteld. Het onderzoek heeft ertoe geleid dat gedetineerde N. op maandag 26 augustus 2013 door een Oostenrijks arrestatieteam is aangehouden en inmiddels weer in Nederland is. Het Openbaar Ministerie heeft gezien dit voorval bij de rechtbank gevorderd dat de voorwaardelijke invrijheidstelling van gedetineerde N. verder achterwege blijft.
Welke maatregelen gaat u nemen om deze crimineel per direct op te sporen en weer terug in de gevangenis te stoppen zoals de officier van justitie ook wil?
De voorgenomen uitzetting van een Irakees gezin met kinderen die onder toezicht zijn gesteld en uit huis zijn geplaatst |
|
Joël Voordewind (CU), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) voornemens is om op maandag 26 augustus aanstaande een Iraaks gezin waarvan alle vier kinderen bij Nidos1 onder toezicht zijn gesteld uit te zetten naar België?
Bent u bekend met het feit dat het oudste kind op basis van een machtiging uithuisplaatsing al enige tijd in een opvanggezin verblijft? Bent u voorts op de hoogte dat de overige drie kinderen in de leeftijd van 2 tot 14 jaar met de ouders op 14 augustus 2013 in het uitzetcentrum in Zestienhoven zijn geplaatst met het oog op uitzetting en dat er voor deze drie kinderen op 21 augustus 2013 een spoed machtiging uithuisplaatsing is afgegeven door de kinderrechter op verzoek van Nidos en dat de bewaring voor hen (na veel aandringen door Nidos) pas aan het einde van deze dag is opgeheven?
Bent u bekend met het feit dat Nidos, Jeugdzorg, de Raad voor de Kinderbescherming en onderzoekers van de Rijksuniversiteit Groningen hebben vastgesteld dat de kinderen op dit moment ernstig beschadigd worden in hun ontwikkeling, wat voor de kinderrechter aanleiding vormde om de kinderen onder toezicht van Nidos te stellen en op 21 augustus ook een spoed machtiging uithuisplaatsing af te geven vanwege «onmiddellijk en ernstig gevaar»?
Bent u bekend met feit dat DT&V aanvankelijk de hele dag weigerde om het bevel van de kinderrechter op te volgen waardoor de kinderen de hele dag in vreemdelingenbewaring verbleven terwijl dit volgens de kinderrechter onverantwoord was? Hoe verhoudt in uw ogen het feit dat de Nederlandse Staat op last van de rechter de kinderen bij hun ouders vandaan moet halen zich tot het feit dat diezelfde Staat de kinderen met hun ouders in detentie laat zitten en wil uitzetten?
Bent u bekend met het feit dat Nidos zich als gezinsvoogd verzet tegen de overplaatsing van dit gezin omdat er op dit moment onvoldoende waarborgen zijn om dan de kinderbeschermingsmaatregelen ten uitvoer te brengen?
Hoe beoordeelt u deze situatie in het licht van artikel 5 en 18 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) waarin staat dat de overheid de taken en verantwoordelijkheden van ouders en voogden moet respecteren en hen moet bijstaan als zij hulp nodig hebben?
Ben u bekend met het feit dat de ouders en twee oudste kinderen van vijftien en veertien jaar oud al veertien jaar zwervende zijn buiten Irak, dat de jongste twee kinderen van dertien en twee jaar oud in Nederland zijn geboren en dat zij de meeste tijd in Nederland zijn geweest? Bent u van mening dat in de huidige procedure de rechten van de kinderen voorop zijn gesteld?
Bent u bereid deze vragen met spoed (eventueel vertrouwelijk) te beantwoorden?