DNA-afname bij jongeren |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam over de afname van DNA in het kader van een strafzaak bij een 15-jarige?1
Ja.
Hoe vaak werd in 2012 in het kader van de Wet celmateriaal geen DNA-materiaal afgenomen omdat DNA-onderzoek niet kon worden gerechtvaardigd? Hoe vaak werd wel celmateriaal afgenomen in het kader van deze wet? In hoeveel van de gevallen waarin besloten werd geen celmateriaal af te nemen waren het minderjarigen? In hoeveel gevallen is er wel bij minderjarigen celmateriaal afgenomen?
Door het Nederlands Forensisch Instituut wordt het aantal personen bijgehouden waarvan een DNA-profiel is bepaald en in de DNA-databank is opgenomen. Deze informatie wordt jaarlijks opgenomen in het jaarverslag van de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken.2 Sinds 2009 wordt daarin ook het aantal in de DNA-databank opgenomen minderjarigen vermeld.
Strafzaken worden door het Openbaar Ministerie digitaal geregistreerd en verwerkt in het Geïntegreerd Proces Systeem (GPS), terwijl alle handelingen met betrekking tot DNA-onderzoek worden vastgelegd in GPS-DNA. Op dit moment vindt nog geen registratie plaats van het aantal zaken waarin is besloten geen DNA-materiaal af te nemen, maar na koppeling van de systemen GPS en GPS-DNA, die naar verwachting in maart 2014 zal worden gerealiseerd, zullen deze cijfers wel beschikbaar komen.
Het NFI handelt bij de verwerking van het DNA-materiaal conform het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken. Momenteel is het mogelijk dat het DNA-profiel van een veroordeelde enkele weken of maanden langer in de databank van het NFI is opgenomen dan gewenst. Dit is het gevolg van de administratieve verwerking van vonnissen, arresten of OM-beslissingen, die nu nog handmatig plaatsvindt. In het kader van een project tussen het OM en de Justitiële Informatiedienst wordt momenteel gekeken naar de mogelijkheid om de verwerking van deze beslissingen volledig elektronisch te laten verlopen, zodat de verwerkingstijd zo kort mogelijk is. Overigens wordt in alle gevallen waarin een match plaatsvindt, bezien of het DNA-profiel rechtmatig is opgenomen in de DNA-databank.
Hoeveel DNA-materiaal van (voormalige)jeugdigen is inmiddels opgeslagen in de DNA-databank? Zit in deze databank DNA-materiaal van jeugdigen (of van volwassenen waarvan het DNA-materiaal tijdens hun jeugd is afgenomen) dat vernietigd had moeten worden? Zo ja, van hoeveel jongeren en jongvolwassenen en waarom is dit niet vernietigd?
Zie antwoord vraag 2.
Worden door de uitleg die de rechter er aan geeft de in de Wet celmateriaal opgenomen uitzonderingen op de verplichting celmateriaal af te nemen, verruimd? Zo ja, wat is de stand van de jurisprudentie op dit punt tot nu toe en waaruit bestaat deze verruiming? Zo nee, waarom niet?
De rechtbank te Rotterdam heeft uitdrukkelijk verwezen naar een uitspraak van de Hoge Raad van 13 mei 2008 (LJN: BC8231), waarin het hoogste rechtscollege heeft geoordeeld dat artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden beperkt moet worden uitgelegd en dat slechts in de twee in de wet genoemde situaties kan worden afgeweken van de verplichting om DNA-materiaal af te nemen. In de onderhavige zaak heeft de rechtbank Rotterdam geoordeeld dat sprake is van zo’n uitzonderingssituatie. De in de wet opgenomen uitzonderingen zijn hierdoor dus niet verruimd.
Is het DNA-materiaal van de veroordeelde inmiddels vernietigd? Zo nee, waarom niet?
Het College van procureurs-generaal heeft mij bericht dat het DNA-materiaal van de betreffende persoon inmiddels is vernietigd.
Is een van de partijen tegen deze uitspraak in beroep gegaan, en zo ja wie? Wilt u wachten met het beantwoorden van deze vragen totdat de zaak onherroepelijk is geworden?
Tegen de beschikking, gegeven op een bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, staat geen gewoon rechtsmiddel open, maar slechts cassatie in het belang der wet. De beschikking is dus onherroepelijk.
De invoering van een “pro-deotaks” |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Herstel de eeuwenoude advocatenplicht»?1
Ja.
Kent u de zinsnede uit de missie van de Nederlandse Orde van Advocaten dat de Orde «er (is) voor iedereen die zijn recht zoekt en die daarbij een advocaat nodig heeft»? Stellen alle advocaten zich daadwerkelijk open voor iedereen die zijn recht zoekt? Zo ja, waarom? Zo nee, zijn er ook advocaten die er alleen voor rechtzoekenden zijn die geen recht op gesubsidieerde rechtsbijstand hebben?
Deze zinsnede is mij bekend. De Nederlandse Orde van Advocaten is als publiekrechtelijke beroepsorganisatie in het leven geroepen om een goede beroepsuitoefening door advocaten te bevorderen. De wijze waarop aan die opdracht invulling wordt gegeven is primair aan de Orde. Een advocaat is een juridische beroepsbeoefenaar ten dienste van de rechtsbedeling die ervoor zorgt dat een rechtzoekende waar nodig toegang tot het recht krijgt. Dat wil niet zeggen dat iedere individuele advocaat in elke voorkomende situatie hulp dient te verlenen aan iedere rechtzoekende. Dit is bijvoorbeeld anders voor notarissen, die in beginsel verplicht zijn de door een cliënt verlangde werkzaamheden te verrichten. Wel rust op de balie als geheel de verplichting te waarborgen dat rechtzoekenden met een ernstig rechtsprobleem, en die al dan niet recht hebben op een toevoeging, zich door een advocaat kunnen laten bijstaan.2 Mijn indruk is dat de balie deze verplichting waarmaakt.
Volgens de Monitor gesubsidieerde rechtsbijstand 2012 van de Raad voor Rechtsbijstand verleende 44% van de advocaten in 2012 gesubsidieerde rechtsbijstand.3 Dat betekent dat 56% van de advocaten geen toevoegingszaken behandelden.
Deelt u de mening dat advocaten zelf een bijdrage kunnen leveren aan de toegankelijkheid tot het recht door tegen een vastgesteld relatief laag gesubsidieerd tarief rechtsbijstand te verlenen voor de laagste inkomens? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het doen van toevoegingszaken een van de manieren is waarop advocaten een bijdrage kunnen leveren aan de toegankelijkheid tot het recht. Uit de hiervoor genoemde monitor blijkt dat zij dit ook in groten getale doen.
Deelt u de mening dat advocaten die toevoegingszaken doen, eventueel naast andere beter betaalde zaken, een bijdrage leveren aan die toegankelijkheid en advocaten die dat niet doen niet? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Naar mijn mening kan niet worden gesteld dat advocaten die geen toevoegingszaken doen, daarom geen bijdrage leveren aan de toegang tot het recht. Elke advocaat draagt op zijn werkterrein bij aan de toegang tot het recht van de cliënt die hij bijstaat. Dit is een wezenskenmerk van het beroep.
Hoeveel advocaten (uitgedrukt in een percentage van het totaal) doen geen toevoegingszaken?
Zie antwoord vraag 2.
Is het wenselijk dat alle advocaten ook pro deo zaken doen gezien de mate van specialisatie die nodig is om het werk van (sociaal)advocaat goed te kunnen verrichten?
Nee. Uit de Monitor gesubsidieerde rechtsbijstand 2012 blijkt dat de vraag naar en het aanbod van gesubsidieerde rechtsbijstand tot op heden met elkaar in evenwicht zijn. Er is dus geen noodzaak om alle advocaten aan het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand te laten deelnemen. Verder is van belang dat sociaal advocaten een gedegen kennis dienen te hebben van de rechtsterreinen waarop zich de geschillen voordoen waarmee minder draagkrachtigen vaker dan de gemiddelde burger in aanraking komen, bijvoorbeeld het sociale zekerheidsrecht. Indien advocaten die zich hebben gespecialiseerd op terreinen waarnaar bij minder draagkrachtigen niet of nauwelijks vraag bestaat, zich incidenteel op het werkterrein van de sociale advocatuur begeven, kan dat afdoen aan de kwaliteit van de bijstand.
Deelt u de mening dat, door advocaten die geen toevoegingszaken doen en dus geen bijdrage leveren aan het systeem van gesubsidieerde rechtsbijstand ter compensatie een jaarlijks bedrag te laten betalen in de vorm van een belasting, daarmee een substantiële bijdrage ten gunste van de algemene middelen kan worden gedaan? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven en aan welke bedragen denkt u dan? Ziet u dan ook mogelijkheden om dit bedrag niet via een belasting maar op een andere wijze te laten betalen en rechtstreeks ten behoeve van het systeem van gesubsidieerde rechtsbijstand te laten komen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de balie als geheel al haar maatschappelijke verantwoordelijkheid neemt door er te zijn voor iedereen die zijn recht zoekt en daarbij een advocaat nodig heeft. Indien advocaten die geen toevoegingszaken doen vrijwillig een (financiële) bijdrage leveren aan de verlening van rechtsbijstand aan de laagste inkomens, dan juich ik dat toe. Vrijwilligheid is de essentie van maatschappelijk verantwoord ondernemen, zoals de Sociaal Economische Raad terecht benadrukt. Het is in eerste instantie aan de Nederlandse Orde van Advocaten om te bepalen welke praktische invulling de in vraag 2 genoemde zinsnede uit de missie in de huidige tijd behoeft.
De samenloop van een herzieningsverzoek met de tenuitvoerlegging van een strafvonnis |
|
Jan de Wit |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat er spanning kan ontstaan tussen een verzoek tot herziening ten voordele van de gewezen verdachte ex artikel 457 jo. 461 Wetboek van Strafvordering en het tenuitvoerleggen van de schadevergoedingsmaatregel, als onderdeel van de opgelegde (maar betwiste) straf?
Uitgangspunt van de wet is dat een uitspraak die voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, zodra dit mogelijk is ten uitvoer wordt gelegd. Dit geldt ook voor onherroepelijk opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. Nu herziening ten voordele enkel kan worden aangevraagd voor een onherroepelijke veroordeling zal op het moment van de aanvraag de tenuitvoerlegging van een schadevergoedingsmaatregel in beginsel gaande of reeds afgerond zijn.
Wat betreft de herzieningsregeling kan in het algemeen worden opgemerkt dat herziening een buitengewoon rechtsmiddel is dat alleen voor uitzonderlijke gevallen is bedoeld.
De herzieningsregeling voorziet in diverse drempels om kansloze herzieningsaanvragen en verzoeken tot nader onderzoek tegen te gaan. Een herzieningsaanvraag of een verzoek tot nader onderzoek indienen in kansloze gevallen met als doel om onder de tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak uit te komen, heeft geen zin. Een herzieningsaanvraag of een verzoek tot nader onderzoek heeft namelijk geen opschortende werking. Het gaat immers om de tenuitvoerlegging van een onherroepelijke rechterlijke uitspraak. Ik deel de mening dat het ongewenst is wanneer in evident kansrijke gevallen na indiening van een herzieningsaanvraag of een verzoek tot nader onderzoek met de tenuitvoerlegging zou worden voortgegaan, waarbij bijvoorbeeld kan worden gedacht aan een persoonsverwisseling. Het openbaar ministerie kan in dergelijke gevallen beslissen de tenuitvoerlegging uit te stellen (en daartoe een opdracht aan het CJIB te geven), in elk geval totdat op de herzieningsaanvraag is beslist. Op deze wijze kan bijvoorbeeld worden voorkomen dat een persoon die ten onrechte is veroordeeld tot een schadevergoedingsmaatregel en deze niet kan betalen, daardoor vervangende hechtenis moet ondergaan, of dat deze persoon na zijn herzieningsaanvraag schadevergoeding betaalt waarvan de rechter later bepaalt dat deze uit ’s Rijks kas moet worden vergoed. Overigens voorziet de herzieningsregeling er ook in dat de Hoge Raad de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties hangende de herzieningsaanvraag te allen tijde kan opschorten.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat onverkort wordt doorgegaan met het tenuitvoerleggen van straffen en maatregelen ten aanzien van mensen die een kansrijk herzieningsverzoek hebben lopen, omdat dit er bijvoorbeeld toe kan leiden dat iemand die de schadevergoeding niet kán betalen in vervangende hechtenis wordt genomen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u eveneens de mening dat er een spanning bestaat tussen enerzijds het indienen van kansloze herzieningsverzoeken, met als doel onder de tenuitvoerlegging van het vonnis uit te komen, en anderzijds het in de gegeven omstandigheden te vroeg tenuitvoerleggen van de uitspraak, waarbij de werkwijze van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) er toe kan leiden dat een betalingsonmachtige in vervangende hechtenis terecht komt en dat er nadien op de voet van ex artikel 482 Strafvordering door de rechter bepaald wordt dat dit uit ‘s Rijks kas vergoed moet worden?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de constatering dat de wet zelf reeds voorziet in een oplossing hiervoor, omdat er in artikel 461 en artikel 465 Wetboek van strafvordering is opgenomen dat respectievelijk de procureur-generaal (bij wie ter voorbereiding van een herzieningsaanvraag een verzoek kan worden ingediend nader onderzoek in te stellen naar een grond voor herziening als bedoeld in artikel 457 Wetboek van strafvordering) en daarna de Hoge Raad moet beoordelen: a) of het verzoek ontvankelijk is, en b) het verzoek niet kennelijk ongegrond is? Klopt het dat er reeds op twee momenten wettelijke drempels zijn om te voorkomen dat kansloze herzieningsverzoeken worden ingediend met het doel tenuitvoerlegging en executie door het CJIB te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Zou het een goed idee zijn, indien de procureur-generaal bij de Hoge Raad oordeelt dat het verzoek ontvankelijk en kennelijk niet ongegrond is, dat hij het CJIB laat weten dat er een herzieningsverzoek in behandeling is waarmee de executie tijdelijk opgeschort wordt? Zo niet, waarom niet?
De procureur-generaal bij de Hoge Raad kan naar aanleiding van een verzoek tot nader onderzoek in evident kansrijke gevallen aan het openbaar ministerie vragen de tenuitvoerlegging uit te stellen (zie over deze mogelijkheid van het openbaar ministerie het antwoord op de vragen 1, 2, 3 en 4). Overigens kan de veroordeelde ook zelf – al dan niet met hulp van de raadsman die het verzoek tot nader onderzoek heeft gedaan – een verzoek tot uitstel van de tenuitvoerlegging tot het openbaar ministerie richten, bijvoorbeeld wanneer hij een waarschuwing ontvangt dat de vervangende hechtenis ten uitvoer zal worden gelegd. Ook aangezien het hier om zeer uitzonderlijke gevallen gaat, acht ik het niet nodig of wenselijk om een bepaling als door de vraagsteller bedoeld, in de wet op te nemen.
Bent u bereid deze voorgestelde oplossing in de wet op te nemen? Zo niet, welke oplossing heeft u dan voor ogen teneinde er voor te zorgen dat mensen die kansrijke herzieningsverzoeken hebben lopen in detentie terecht komen wegens betalingsonmacht?
Zie antwoord vraag 5.
Een invalide man die al voor de vijfde keer is overvallen |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Invalide man is al vijf keer overvallen»?1
Ja.
Klopt het dat een half verlamde invalide man inmiddels voor de vijfde keer is overvallen?
Bij de politie zijn drie meldingen bekend van berovingen van dit slachtoffer. De overige twee berovingen zijn bij de politie onbekend.
Deelt u de mening dat het tuig dat dit op zijn geweten heeft het laagste van het laagste is? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard keur ik dergelijke overvallen volstrekt af. In het door u aangehaalde krantenbericht worden een woordvoerder van de politie en de wijkagent aangehaald. Er kan geen misverstand over bestaan dat zij er precies zo over denken als ik en dat de politie er serieus werk van maakt om deze reeks overvallen op te lossen en een halt toe te roepen.
Klopt het dat de politie het een «bijzonder vervelende situatie» noemt en bent u van mening dat dit een understatement is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de wijkagent geen gesprekken moet voeren met het verpleeghuis om de kans op herhaling zo klein mogelijk te maken, maar dat de politie deze laffe criminelen moet opsporen en keihard moet straffen zodat deze criminelen een tijd lang zeker geen kans voor herhaling krijgen omdat zij dan achter slot en grendel zitten? Zo nee, waarom niet?
Zowel het opsporen van de daders als het treffen van maatregelen die herhaling kunnen helpen voorkomen, moeten gebeuren. Beide activiteiten worden door de politie ook gedaan.
Kunt u aangeven wat de politie eraan doet om deze jonge lichtgetinte mannen zo spoedig mogelijk op te pakken?
De politieteams in de regio zijn van dit geval op de hoogte en werken eraan om de daders op te sporen. Het is voor de succeskansen van dit onderzoek niet dienstig als ik over de voortgang publiekelijk mededelingen doe.
Klopt het dat het onder deze criminelen rond gaat dat deze meneer een weerloos slachtoffer is en wat gaat u eraan doen om al dit tuig aan te pakken?
Zie antwoord vraag 6.
Misstanden in franchiseland en de mogelijke aanpassing van de franchiseovereenkomst |
|
Mei Li Vos (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over misstanden rondom franchiseovereenkomsten (onder meer «Aanval op franchisegevers. Advocate: toename van misstanden»,1 en het artikel «Franchising: waarom het best een goed idee is om van de franchiseovereenkomst een benoemde overeenkomt te maken»?2
Ja.
Kunt u ingaan op het signaal dat er een toename is van misstanden in de wereld van franchiseketens? Is de houding van sommige franchisegevers te karakteriseren als «verdeel en heers», waar franchisenemers en hun gezinnen de dupe van worden omdat zij vastzitten aan het contract?
Uit de aangehaalde publicaties blijkt dat zich in de praktijk wel eens situaties voordoen die nadelig uitpakken voor de franchisenemer. Dit blijkt, waar het zich voordoet, vooral terug te voeren op te rooskleurige prognoses van omzetpotentieel. Daar staat tegenover dat franchising nog altijd populair is; het biedt voor startende ondernemers een platform waarin veel werkzaamheden en keuzes uit handen worden genomen. Dit kan aantrekkelijk zijn als daar een, bij voorkeur op basis van de geboden diensten verdedigbaar, prijskaartje aan hangt. Ook geeft de Nederlandse Franchise Vereniging aan dat uit onderzoek blijkt dat franchiseondernemers in de afgelopen jaren van economische tegenwind minder omzetverlies hebben geleden dan anders georganiseerde branchegenoten. Signalen over ernstige toename van misstanden zijn mij niet bekend en worden ook door de aangehaalde schrijvers niet gegeven.
Is naar uw oordeel sprake van oplichting en valsheid in geschrifte, of slechts van een zakelijk geschil, of iets ertussen in? Als er naar uw mening sprake is van oplichting, waarom wordt hier dan niet tegen opgetreden?
Wat er in juridische termen aan de orde is, hangt geheel af van de feiten die zich in het concrete geval voordoen. Wanneer er gebruik gemaakt wordt van te rooskleurige prognoses, kan er sprake zijn van onjuiste informatie. Daartegen kan in rechte worden opgetreden en dit wordt, naar blijkt uit de artikelen, in de praktijk ook wel met succes gedaan. Als er sprake mocht zijn van oplichting, bijvoorbeeld door gebruik te maken van vervalste jaarverslagen, zijn er meer mogelijkheden voor handhaving, zoals vervolging door het Openbaar Ministerie. In dat geval zouden gedupeerden daarvan aangifte kunnen doen.
Bent u bereid om nader onderzoek te doen om het vóórkomen van dergelijke misstanden in de franchisewereld nauwkeurig in kaart te brengen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zie ik geen aanleiding om nieuw onderzoek uit te laten voeren. Uit eerder onderzoek3 bleek niet dat er sprake is van grote misstanden. Wel ben ik voornemens om in contact te treden met zowel de franchisegevers als de franchisenemers om nadere inlichtingen in te winnen over de ontwikkelingen in de franchisepraktijk.
Hoe beoordeelt u, gezien de signalen over misstanden, de voorgestelde aanpassing van de franchiseovereenkomst van onbenoemd naar benoemd (in Boek 7 Burgerlijk Wetboek)?
Opneming van een wettelijke regeling van de franchiseovereenkomst in Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek heeft bij de huidige stand van zaken daarom geen prioriteit. De Nederlandse Franchise Vereniging verlangt van haar leden dat zij in hun overeenkomsten de Europese Erecode Inzake Franchising in acht nemen, waarin veel aandacht wordt besteed aan de informatie die de franchisegever aan de franchisenemer behoort te verschaffen. In recente rechtspraak in franchising zaken worden daarbij aansluitende regels aanvaard. Volgens de Rechtbank Den Bosch van 29 mei 2013 (LJN CA1429) moet worden aangenomen dat op de franchisegever een bijzondere zorgplicht rust. Deze moet aan de franchisenemer een exploitatieoverzicht verschaffen dat «op een grondig en zorgvuldig onderzoek berust». Volgens de Rechtbank Arnhem van 15 juni 2011 (LJN BR0232) heeft de franchisegever een zorgplicht die meebrengt dat als de prognose niet wordt gehaald, de franchisegever de verplichting heeft de franchisenemer advies en bijstand te verlenen. De aard van de franchiseovereenkomst brengt mee dat de franchisegever moet zorgen voor deugdelijke prognoses. Hij dient in te staan voor de juistheid van de historische gegevens die aan de prognose ten grondslag liggen. Als de prognose niet wordt gehaald en vast komt te staan dat de prognose ondeugdelijk is, is de franchisegever in beginsel schadeplichtig.
Deelt u de mening dat een verzwaarde informatieplicht in Boek 7 een groot deel van de misstanden weg kan nemen? Is het waar dat in andere landen deze verzwaarde informatieplicht wel bestaat?
Het Nederlandse recht, zoals hiervoor weergegeven, ligt in de lijn van wat in andere landen in de wet of in de rechtspraak wordt aangenomen. De in antwoord op vraag 5 geciteerde rechtspraak aanvaardt een zware informatieplicht, afgestemd op de aard van de overeenkomst van franchising.
Welke rol kan het Ondernemersplein, zowel het fysieke plein als het digitale plein, spelen om potentiële franchisenemers te ondersteunen in de precontractuele fase?
Via het Ondernemersplein (zowel het digitale plein als de fysieke pleinen) kunnen ondernemers hierover worden geïnformeerd. Afhankelijk van de concrete behoefte bij ondernemers kan deze informatie worden aangepast of aangevuld.
Is het waar dat de Raad voor de Rechtsbijstand zelden toevoeging verleent bij een zakelijk geschil tussen franchisegever en franchisenemer? Zo ja, waar ligt dat aan en is dit wenselijk?
Een verantwoorde bedrijfsvoering houdt in dat ondernemers voor het starten van een onderneming al rekening houden met bedrijfsrisico’s en eventuele kosten van rechtsbijstand die deze met zich kunnen brengen en daarvoor tijdig een voorziening treffen, zoals het afsluiten van een rechtsbijstandverzekering, het zich aansluiten bij een brancheorganisatie dan wel het aanleggen van reserves. Uitgangspunt van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) is daarom dat gesubsidieerde rechtsbijstand niet wordt verleend bij zakelijke vorderingen, behoudens enkele uitzonderingen. Zakelijke vorderingen worden in artikel 12, tweede lid, onder e van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) gedefinieerd als rechtsbelangen die de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreffen, derhalve vorderingen van of jegens een zelfstandig ondernemer in de uitoefening van zijn praktijk. Hierbij kan het gaan om rechtspersonen en zelfstandigen zonder personeel (zzp-ers). Voor zakelijke vorderingen is in artikel 12, tweede lid, onder d en e van de Wrb een apart regime opgenomen wat betreft het verstrekken van een toevoeging. Onder voorwaarden kan deze worden verstrekt. Indien het gaat om een rechtsbelang dat in de privésfeer ligt, kan de betrokkene conform de algemene regels van de Wrb voor natuurlijke personen in aanmerking komen voor een toevoeging. In een beperkt aantal gevallen is het mogelijk dat ook ondernemers een beroep kunnen doen op gesubsidieerde rechtsbijstand (artikel 12, tweede lid, onder d en e). Dit geldt bijvoorbeeld indien de voortzetting van het beroep of bedrijf voor zover het niet in de vorm van een rechtspersoon wordt gevoerd, afhankelijk is van de uitkomsten van de gevraagde rechtsbijstand. Zo zal aan een zelfstandige die geconfronteerd wordt met de opzegging van een rekeningcourant krediet terzake van dat belang rechtsbijstand kunnen worden verleend indien door die opzegging zodanige liquiditeitsproblemen ontstaan dat het voortbestaan van het bedrijf in gevaar komt. Als het beroep of bedrijf ten minste één jaar geleden is beëindigd, kan de aanvrager voor zakelijke belangen een toevoeging krijgen. Vereist is dat de aanvrager in eerste aanleg als verweerder bij de procedure is betrokken of betrokken geweest is én de kosten van rechtsbijstand niet op andere wijze kunnen worden vergoed. De termijn van één jaar is gesteld om te bewerkstelligen dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat een toevoeging wordt verkregen voor zaken die tot het normale bedrijfsrisico behoren.
De veiligheidssituatie in Somalië en de terugkeer van Somalische asielzoekers naar Somalië |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Uitgezette Somaliër gewond bij bomaanslag»?1 Wat is uw reactie op dit bericht?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Het is mij bekend dat de situatie in Somalië zorgwekkend is en dat er sprake is van gewelddadigheden zowel in Mogadishu als in overige delen van het land.
De omstandigheid dat een onlangs teruggekeerde Somaliër gewond is geraakt bij een aanslag is zeer betreurenswaardig.
In de asielbeoordeling worden alle aangevoerde feiten en omstandigheden meegewogen en wordt ook de algemene situatie in een land in aanmerking genomen. Indien wordt vastgesteld dat een vreemdeling geen individualiseerbaar en voorzienbaar risico loopt op vervolging of mensenrechtenschendingen wordt geen asielvergunning verleend en is terugkeer aan de orde. In uitzonderlijke situaties van willekeurig en wijdverspreid geweld wordt aangenomen dat eenieder bij terugkeer een reëel risico loopt op grond van artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. De situatie in Mogadishu en overige delen van Somalië wordt op dit moment niet op die manier gekwalificeerd. Dit neemt niet weg dat ik zoals gezegd onderken dat er in Somalië sprake is van een zorgwekkende situatie die gekenmerkt wordt door conflicten en geweld. Het is nooit uit te sluiten dat een vreemdeling, hoe betreurenswaardig ook, na een zorgvuldige individuele beoordeling inclusief rechterlijke toetsing, na terugkeer in zijn herkomstland slachtoffer wordt van willekeurig geweld.
Wat is de laatste stand van zaken omtrent de veiligheidssituatie in Somalië, met name in Mogadishu en in Zuid- en Centraal Somalië? Is het huidige ambtsbericht nog voldoende actueel? Wanneer volgt een nieuw ambtsbericht?
Eind december 2013 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken een nieuw algemeen ambtsbericht uitgebracht over de situatie in Somalië. Aan de hand daarvan zal ik bepalen of het toelatingsbeleid voor Somalische asielzoekers gehandhaafd kan blijven of dat het beleid aanpassing behoeft. In het huidige beleid is meegewogen dat de situatie in het land, zoals ik in antwoord op vraag 1 al opmerkte, zorgwekkend is en fluctueert. In het geval van een beleidswijziging zal ik de Tweede Kamer daarover informeren.
Een ambtsbericht is een deskundigenbericht. Het ziet altijd op de periode voorafgaand aan het verschijnen daarvan zodat het alleen op het moment van verschijnen echt actueel kan zijn. De IND kan ook informatie uit andere objectieve bronnen gebruiken voor een oordeel over de situatie in het land van herkomst.2 In asielprocedures worden in voorkomende gevallen ook dergelijke bronnen aangevoerd en betrokken.
Hoeveel vrijwillige en gedwongen terugkeer heeft dit jaar plaatsgevonden naar Somalië, uitgesplist naar Mogadishu en overige plaatsen in Somalië?
Het algemene uitgangspunt ten aanzien van terugkeer is dat er wordt teruggekeerd naar het land van herkomst en het is aan de vreemdeling zelf om te bepalen waar heen hij zich in zijn land begeeft. Er wordt dan ook niet geregistreerd naar welke plaats een vreemdeling zelfstandig of gedwongen terugkeert. In het geval van Somalië is bekend dat het reizen door het land voor bepaalde groepen onder omstandigheden onveilig kan zijn (bijvoorbeeld het reizen door gebied onder controle van Al-Shabaab) en hiermee wordt in het toelatingsbeleid rekening gehouden. In het geval van Somalië geldt dat gedwongen terugkeer praktisch gezien enkel mogelijk is via Mogadishu.
In veel gevallen worden door de Dienst Terugkeer en Vertrek bij (gedwongen) terugkeer naar Somalië beperkte financiële middelen beschikbaar gesteld om de persoon in staat te stellen binnen het land verder te reizen. Bij zelfstandige terugkeer krijgt een vreemdeling in elk geval van de Dienst Terugkeer en Vertrek financiële middelen ter beschikking. Een vreemdeling kan ook zelfstandig terugkeren met ondersteuning van een NGO.
In 2013 zijn circa 40 Somaliërs zelfstandig teruggekeerd naar Somalië en minder dan 10 Somaliërs gedwongen teruggekeerd naar Somalië.3
Hoeveel uitgeprocedeerde Somaliërs verblijven nog in Nederland en wachten totdat zij kunnen terugkeren? Hoeveel gedwongen uitzettingen naar Somalië zijn er in voorbereiding?
Afgezien van de enkele weken die de voorbereiding van feitelijk vertrek in beslag kan nemen, hoeft een vreemdeling niet te wachten tot hij kan terugkeren aangezien zelfstandige terugkeer naar het herkomstland mogelijk is. Zelfstandige terugkeer naar Somalië vindt ook daadwerkelijk plaats zoals uit mijn antwoord op vraag 3 blijkt. De inzet is gericht op zelfstandige terugkeer.
Voor zover uw vraag ziet op het aantal uitgeprocedeerde Somaliërs in Nederland, meld ik u dat de Dienst Terugkeer en Vertrek 480 vreemdelingen met de gestelde Somalische nationaliteit in de caseload heeft.4 Dit betreft een momentopname. Bovendien zijn dit niet allemaal vreemdelingen die naar Somalië moeten terugkeren. Binnen deze groep bevinden zich onder andere vreemdelingen die op grond van de Dublin II-Verordening overgedragen kunnen worden aan een andere Europese lidstaat.
Voor zover met de vraag wordt bedoeld in hoeveel gevallen een vlucht in het kader van een gedwongen uitzetting thans daadwerkelijk staat gepland, kan ik uw Kamer het volgende mededelen. Met de Somalische regering in Mogadishu bestaat een Memorandum of Understanding dat ook ziet op gedwongen terugkeer. De Somalische autoriteiten hebben de geldigheid van het, met de tijdelijke regering gesloten, MoU bevestigd en op basis van de afspraken in het MoU hebben dit jaar – voor het eerst sinds 2010 – enkele uitzettingen naar Somalië plaatsgevonden. Tegen de achtergrond dat Somalië met verschillende Europese landen in gesprek is over terugkeer, heeft de Somalische regering Nederland recent laten weten aanvullende werkafspraken aan het MoU te willen maken voordat gedwongen terugkeer vanuit Nederland weer kan plaatsvinden. Op 28 november jl. heeft de Nederlandse ambassadeur in Nairobi gesproken met de Somalische president. In dit gesprek heeft de president aangegeven begrip te hebben voor de Nederlandse positie dat uitgeprocedeerde Somalische asielzoekers naar Somalië moeten terugkeren en aangegeven een snelle overeenkomst over aanvullende werkafspraken te steunen. Hierover is nader overleg met de verantwoordelijke Somalische bewindslieden nodig. Nederland probeert zo snel mogelijk over deze aanvullende afspraken met Somalië in overleg te gaan. Tegen de achtergrond van de (her)benoemingen van het Somalische kabinet, wordt verwacht dat deze gesprekken vanaf februari 2014 kunnen plaatsvinden.
Op dit moment zijn er door de DT&V dan ook geen vluchten geboekt voor gedwongen terugkeer naar Somalië en met vreemdelingenbewaring ter fine van uitzetting naar Somalië wordt op dit moment terughoudend omgegaan.
Wat zijn de laatste standpunten en zienswijzen van gespecialiseerde hulporganisaties, zoals Amnesty International, Vluchtelingenwerk Nederland en UNHCR over de veiligheidssituatie in en terugkeermogelijkheden naar Somalië?
Amnesty International kan zich niet vinden in het besluit om uitzettingen naar Somalië te hervatten, gezien de instabiele veiligheidssituatie daar.5 Vluchtelingenwerk Nederland meent dat uitzettingen naar Zuid- en Centraal-Somalië voorbarig en onverantwoord zijn. UNHCR raadt gedwongen terugkeer naar Zuid- en Centraal-Somalië af vanwege de nog altijd alom aanwezige mensenrechtenschendingen in Somalië door alle betrokken partijen, met name in Zuid- en Centraal-Somalië. Ten aanzien van Noord-Somalië overweegt UNCHR alleen uit te zetten als er een duidelijke clanverwantschap is.6 UNHCR verbindt aan zijn standpunt over gedwongen terugkeer niet zonder meer de conclusie dat een vreemdeling die niet gedwongen kan terugkeren ook een verblijfsvergunning moet krijgen in het land van verblijf.
In het Nederlandse systeem wordt in het toelatingsbesluit getoetst of de vreemdeling bij terugkeer gevaar zal lopen, en het niet-toelaten tot Nederland leidt ertoe dat een vreemdeling moet terugkeren.
Nederland deelt niet de conclusie van voornoemde organisaties dat (gedwongen) terugkeer in alle gevallen onveilig is: als na een zorgvuldige individuele toets is vastgesteld dat een vreemdeling geen gevaar loopt in Somalië, kan terugkeer plaatsvinden. Zelfstandig vertrek vindt in de praktijk plaats en hierop is de inzet gericht. Indien een vreemdeling niet zelfstandig terugkeert, is gedwongen terugkeer aan de orde en dit heeft zoals gezegd in het afgelopen jaar enkele malen plaatsgevonden.
Welk asiel- en terugkeerbeleid hanteren de ons omringende landen met betrekking tot Somalië?
Op 18 december 2013 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken een brief opgesteld over het beleid van enkele omringende landen ten aanzien van Somalië.7 Kort weergegeven blijkt hieruit het volgende. Alle beschreven landen toetsen asielaanvragen van Somaliërs individueel. Duitsland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk merken geen delen van Somalië aan als 15c-gebied. In Mogadishu was volgens Duitsland tot april 2013 sprake van een 15c-situatie en volgens het Verenigd Koninkrijk was dit tot oktober 2012 het geval. Zweden merkte tot november 2012 geheel Zuid- en Centraal-Somalië aan als 15c-gebied. België kwalificeert geheel Zuid- en Centraal-Somalië als 15c-gebied. Van Denemarken is overigens nog geen informatie ontvangen.
Zelfstandige terugkeer naar Somalië heeft in het afgelopen jaar vanuit alle beschreven landen plaatsgevonden en gedwongen terugkeer naar Somalië vond in het afgelopen jaar plaats vanuit het Verenigd Koninkrijk.
Een app waarmee personen die staande worden gehouden hun rechten kunnen beschermen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Stop and search, there's an app for that» en de app «Stop and search»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat personen die staande worden gehouden door de politie hun rechten en plichten zouden moeten kennen? Zo ja, hebben deze personen die kennis en waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. Er is mij geen onderzoek bekend wat op dit specifieke punt een beeld geeft.
Op welke informatie heeft iemand recht op het moment van staandehouding?
Wanneer een verdachte wordt staande gehouden, wordt deze in de praktijk geïnformeerd voor welk strafbaar feit hij wordt staande gehouden. Als de verbalisant de verdachte vervolgens op straat wil verhoren, wordt hem medegedeeld dat hij niet tot antwoorden is verplicht (de cautie). Wordt de verdachte aangehouden en voor verhoor overgebracht naar het politiebureau, dan wordt hij voorafgaand aan het verhoor tevens geïnformeerd over het recht een raadsman te consulteren en over de kosten daarvan.
Deelt u de mening dat een app, die personen die staandegehouden worden op hun rechten wijst en die de mogelijkheid biedt om op een eenvoudige wijze feedback te geven over de wijze van aanhouding en manier van behandeling, kan bijdragen aan de bewustwording van zowel de aangehouden personen als bij de agenten die staandehoudingen uitvoeren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik erken dat het van cruciaal belang is dat de politie zich bewust is van de impact van (proactieve) politiecontroles op individuen. Een respectvolle bejegening moet daarbij het uitgangspunt zijn. Dit wordt ook onderschreven in het artikel van The Guardian. Daarbij hoort een uitleg van de politieagent aan het individu in kwestie over de reden van staandehouding, mits de omstandigheden dit toelaten. Het moment van staandehouding leent zich er niet voor om als betrokkene de smartphone erbij te pakken en de informatie tot zich te nemen.
Feedback behoort in de eerste plaats direct aan de politie(agent) te worden gegeven. Er zijn – naast de formele klachtenprocedures – ook diverse fora en andere plekken op internet waarin feedback kan worden gegeven.
Iedere Nederlander wordt geacht de wet te kennen. Specifieker: de burger dient de wet te kennen die op hem van toepassing is in de omstandigheden waarin hij zich bevindt. Desalniettemin hecht ik waarde aan juiste en toegankelijke overheidsinformatie. Momenteel ben ik bezig de voor burgers beschikbare informatie op dit onderwerp tegen het licht te houden. In januari worden eventuele verbeteringen op zowel politie.nl als vraaghetdepolitie.nl (dat gericht is op jongeren) aangebracht.
Deelt u de mening dat op het moment dat de politieagent weet dat de staandegehouden persoon feedback kan geven over de staandehouding, dit kan bijdragen aan een bewuster en effectiever beleid van staandehoudingen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Acht u het mogelijk dat door een «Stop and Search»-achtige app, agenten bewuster worden van de redenen waarom zij iemand staande houden en wellicht ook beter nadenken of etniciteit daarbij een rol speelt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wilt u zich inspannen voor de ontwikkeling van een gelijkaardige app voor gebruik in Nederland? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Gelet op bovenstaande antwoorden zal ik me nu niet inspannen voor de ontwikkeling van een dergelijke app.
Het bericht dat Rusland en Saudi-Arabië gekozen zijn in de VN-Mensenrechtenraad |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Rusland en Saudi-Arabië in Mensenrechtenraad»?1
Ja.
Denkt u dat China, Cuba, Rusland en Saoedi-Arabië zijn gekozen vanwege hun uitstekende track record op het gebied van de mensenrechten in eigen land?
De verkiezingen voor een zetel in de VN-Mensenrechtenraad (MRR) zijn geheim. Het is daarom lastig nadere duiding te geven aan de overwegingen die landen voor verkiezingen hanteren.
Wat denkt u dat deze landen kunnen toevoegen aan het werk van de VN-Mensenrechtenraad? Bent u nog van mening, zoals u dat tijdens het Algemeen overleg over de Algemene Vergadering der Verenigde Naties van 12 september 2013 ook was, dat «if you can’t beat them, join them» een drijfveer is om gekozen te worden in de VN-Mensenrechtenraad? Hoe denkt u dit te gaan waarmaken in dit gezelschap?
Alle VN-lidstaten hebben inspraak op de agenda van de MRR. Ook in de onderhandelingen over resoluties kunnen alle VN-leden meespreken. Bij plenaire besprekingen in de MRR hebben alle landen de mogelijkheid te interveniëren. Leden van de MRR hebben stemrecht. Daarom is het van belang dat het Nederlandse geluid via verkiezing in de MRR ook door het uitbrengen van een stem hoorbaar wordt.
Om verkozen te worden doen alle kandidaat-leden een pledge over de wijze waarop zij de mensenrechtensituatie in eigen land willen verbeteren. Kandidaatstelling van landen geeft in principe aan dat zij hechten aan hetgeen de MRR bespreekt en besluit. De waarde van de MRR is dat landen met verschillende visies op mensenrechten de dialoog aangaan met elkaar. Het bestaan van mensenrechten zelf staat niet ter discussie in de MRR; de wijze waarop deze vorm krijgen in de praktijk staat centraal.
Denkt u dat de VN-Mensenrechtenraad evenwichtig en effectief kan opereren als notoire mensenrechtenschenders de agenda van dit instituut bepalen? Welke gevolgen heeft deze samenstelling voor de legitimiteit van de resoluties?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u al enige actie ondernomen naar aanleiding van uw toezegging om Israël uit te dagen als onderdeel van de Western European and Others Group (WEOG) zitting te nemen in de VN-Mensenrechtenraad?
De WEOG heeft Israël inmiddels uitgenodigd om per 1 januari 2014 toe te treden als lid. Nederland heeft zich hier steeds actief voor ingezet.
Het bericht “Politie en Justitie tappen te veel af” |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving inzake het aftappen van telefoons en dataverkeer door de politie en het Openbaar Ministerie (OM)?1
Ja.
Is het waar dat Nederland (nog steeds) koploper op het gebied van het afluisteren van telefoongesprekken en het aftappen van internetverkeer is? Zo ja, is dat een indicatie dat in Nederland het aftappen vaak en mogelijk te vaak voorkomt? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de opmerking dat het «volgens het ministerie van Veiligheid en Justitie een bijzonder middel is, dat alleen proportioneel mag worden toegepast»? Zo nee, in hoeverre zijn het aantal taps gedaald?
In het vorig jaar aan uw Kamer toegezonden WODC-onderzoek «Het gebruik van de telefoon- en internettap in de opsporing» wordt geconcludeerd dat een vergelijking van cijfers over de inzet van taps in de onderzochte landen niet een op een is te maken. Taps worden in andere landen anders geregistreerd en de rechtsstelsels verschillen van elkaar. Zoals ik uw Kamer vorig jaar heb bericht in mijn reactie2 op het WODC-onderzoek, sterken de bevindingen uit dit onderzoek mij in de overtuiging dat er een zorgvuldige afweging wordt gemaakt van nut en noodzaak bij de inzet van een telefoon- en internettap.
Bij het inzetten van een tap moet zijn voldaan aan de voorwaarden uit artikel 126m of 126t Wetboek van Strafvordering. Taps zijn alleen toegestaan bij een verdenking van een misdrijf dat een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. Achtereenvolgens het opsporingsteam, de officier van justitie en uiteindelijk de rechter-commissaris beoordelen of het beoogde resultaat niet met een lichter opsporingsmiddel kan worden behaald, en of de inzet van de tap in verhouding staat tot de ernst van het misdrijf. Verder wordt een tapmachtiging afgegeven voor een (verlengbare) periode van maximaal vier weken. Deze criteria en procedure gelden teneinde de inbreuk op de privacy die het gevolg is van de tap zo beperkt mogelijk te houden.
Deelt u de mening dat naarmate een land, gerelateerd aan de omvang van de bevolking, meer gebruik maakt van het aftappen van gegevens, het risico op schendingen van de privacy toeneemt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat er soms «onnodig en lang inbreuk wordt gemaakt op iemands privacy»? Zo ja, waar blijkt dat uit en wat doet u er aan deze trend te keren? Zo nee, waarom niet?
De berichtgeving heeft betrekking op de toespraak die een lid van het College van procureurs-generaal hield tijdens het jubileum van het Tijdschrift voor de Politie. Zijn uitspraken moet u zien in de context van het debat over doelmatigheid, selectiviteit en het benutten van bevoegdheden in de opsporing. De procureur-generaal beoogde met de in de vraag 4 aangehaalde opmerking duidelijk te maken dat het verder ontwikkelen en breder toepassen van andere opsporingsbevoegdheden en -strategieën een deel van het gebruik van taps en de daarmee gepaard gaande inbreuken op privacy overbodig zou kunnen maken.
Net als de onderzoekers van het WODC concludeert de procureur-generaal dat de tap een waardevolle opsporingsbevoegdheid is en dat de uitwerking van tapgesprekken arbeidsintensief is. De procureur-generaal heeft benadrukt dat het van belang is er alert op te blijven dat de arbeidsintensiviteit wordt betrokken bij de afwegingen over de inzet van taps. Voorts heeft hij gezegd dat het vele tappen soms ten koste gaat van de kwaliteit van de uitwerking van de getapte gegevens.
Tijdens de begrotingsbehandeling van november dit jaar heb ik toegezegd3 uw Kamer over een jaar te berichten over het zo terughoudend mogelijk inzetten van de tap als opsporingsmiddel. Op dit moment zijn het College van procureurs-generaal en de politie met elkaar in gesprek over dit onderwerp. Ook de kwaliteit van de uitwerking van taps komt daarbij aan de orde.
Deelt u de mening dat het beleid ten aanzien van aftappen van telefoons en dataverkeer ten koste gaat van de opsporingscapaciteit en de kwaliteit van het opsporingswerk? Zo ja, waarom deelt u die mening? Zo ja, welke concrete gevolgen verbindt u hieraan? Zo nee, waaruit blijkt dat het opsporingsapparaat (politie en OM) het aantal getapte gegevens wel voldoende kan beheersen en effectief kan gebruiken in de opsporing?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat het instrument van aftappen van telefoons en dataverkeer op dit moment een effectieve bijdrage levert aan de misdaadbestrijding? Zo ja, waar leidt u dit uit af?
Ik concludeer, mede uit het WODC-onderzoek, dat de tap in Nederland een opsporingsmiddel is dat zijn nut ruimschoots heeft bewezen. Tappen levert een waardevolle bijdrage aan het inwinnen van informatie over verdachten en relaties tussen verdachten onderling en met derden. In dat verband speelt de tap een belangrijke rol in de sturing van het opsporingsonderzoek. De resultaten van het tappen moeten daarnaast worden gezien in samenhang met andere opsporingsmethoden, zoals het horen van getuigen en verdachten en observatie.
Hoeveel tijd en geld wordt er jaarlijks besteed aan het uitwerken van de telefoongesprekken en de verzamelde data? Acht u dit proportioneel?
Taps worden decentraal in de eenheden van de politie beluisterd/bekeken en uitgewerkt. Uit de urenregistratie van de politie kunnen geen (landelijke) gegevens worden gegenereerd over het aantal uren dat specifiek aan het uitwerken van telefoongesprekken en de verzamelde data wordt besteed. Ik beschik zodoende niet over informatie op het gevraagde detailniveau.
Wordt er voldoende gekeken naar alternatieven voor het aftappen van telefoons en dataverkeer? Zo ja, waar blijkt dat uit en kunt u enkele van deze alternatieven beschrijven? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik verwijs kortheidshalve naar het hierboven aangehaalde WODC-onderzoek en mijn antwoord op vragen 4 en 5. Daarbij is van belang dat met de inzet van de verschillende opsporingsbevoegdheden verschillende doelen worden gediend. Verder is relevant dat bij het afwegen van de inzet van een opsporingsbevoegdheid rekening wordt gehouden met het feit dat een alternatieve (bijzondere) opsporingsbevoegdheid meer voorbereidingstijd kan vergen, waardoor de kans groter wordt dat kostbare tijd en informatie verloren gaan. Daarnaast kunnen deze andere opsporingsbevoegdheden een groter afbreukrisico hebben.
In het rapport in reactie op het WODC-onderzoek wordt onder meer geconcludeerd dat opsporingsbevoegdheden zoals observatie, stelselmatige informatie-inwinning en infiltratie niet zonder meer als gelijkwaardig alternatief kunnen dienen voor een tap.
Is het nodig de wetgeving aan te passen teneinde het veelvuldig aftappen in te tomen? Zo nee, welke andere middelen staan u ter beschikking het tapbeleid zo aan te passen dat minder snel naar dit opsporingsmiddel wordt gegrepen?
Ik acht het wettelijke kader toereikend. Door de inzet van taps te toetsen aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit is voldoende gewaarborgd dat niet lichtvaardig naar dit middel wordt gegrepen. Ik verwijs verder naar het antwoord op vragen 2 tot en met 5.
De schending van de rechten van LGBT in Iran |
|
Michiel Servaes (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het rapport «Denied Identity: Human Rights Abuses against Iran’s LGBT Community», van het Iran Human Rights Documentation Center over de schending van de rechten van homo- en biseksuelen en transgenders (LGBT) in Iran?
Ja.
Hoe beoordeelt u de belangrijke conclusie uit het rapport dat in het Iraanse wetboek discriminerende maatregelen ten aanzien van LGBT zijn opgenomen, waardoor zij zelfs de doodstraf opgelegd kunnen krijgen voor het hebben van een homoseksuele relatie?
Het kabinet deelt die conclusie. Alhoewel er volgens het Iraanse Wetboek van Strafrecht geen straf staat op het hebben van een homoseksuele geaardheid, staan er wel straffen op het verrichten van sommige seksuele handelingen met een persoon van hetzelfde geslacht. Het nieuwe Iraanse Wetboek van Strafrecht, dat op 12 mei 2013 voor een periode van vijf jaar van kracht werd, is in een aantal opzichten milder dan het vorige. Zo is bijvoorbeeld in geval van homoseksualiteit bij vrouwen niet langer sprake van de doodstraf. Voor mannen blijft de doodstraf in een aantal gevallen mogelijk. Voor een nadere beschrijving van de positie van LGBT en homoseksualiteit in Iran verwijs ik u naar het Algemeen Ambtsbericht Iran van augustus 2012, waarvan binnenkort een herziene versie zal verschijnen.
Deelt u de mening dat het Iraans strafwetboek LGBT discrimineert en hiermee in strijd is met het internationaal humanitaire recht dat iedereen het recht geeft op «life, health, non-discriminiation and privacy»? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kan Nederland een directe bijdrage leveren aan de ondersteuning van Iraanse niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) en maatschappelijke organisaties die opkomen voor de rechten van LGBT? Zo nee, waarom niet, en op welke wijze kan Nederland wel een bijdrage te leveren aan de verbetering van de positie van LGBT in Iran?
Nederland levert een bijdrage aan de verbetering van de mensenrechtensituatie in Iran, waaronder de positie van LGBT, door aandacht te vragen voor mensenrechtenschendingen in gesprekken met de Iraanse overheid, door kwesties te agenderen binnen internationale fora, zoals de EU en de VN, en door het financieren van projecten gericht op het verbeteren van de situatie.
De EU spreekt zich regelmatig, mede op Nederlands aandringen, publiekelijk uit over mensenrechtenkwesties in Iran, bijvoorbeeld bij monde van Hoge Vertegenwoordiger Ashton. Nederland neemt daarnaast actief deel aan EU-overleg waar informatie wordt uitgewisseld over Iraanse mensenrechtenschendingen en wordt besproken hoe Iran daarop in EU-verband aan te spreken. Nederland nam ook meermalen het initiatief voor EU-sancties naar aanleiding van Iraanse mensenrechtenschendingen.
In VN-verband is dit jaar wederom de mede door Nederland gesponsorde Iran-resolutie aangenomen, waarin de aandacht wordt gevestigd op mensenrechtenschendingen. Deze resolutie werd onder andere gesteund door NGO’s als de Iranian Queer Organization en de International Gay and Lesbian Rights Commission. Binnen de VN is er ook, met steun van Nederland, een speciale rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Iran aangesteld.
Daarnaast financiert Nederland verschillende projecten die gericht zijn op het verbeteren van de mensenrechtensituatie in Iran. Het leveren van een rechtstreekse (financiële) bijdrage aan niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) in Iran is meestal niet mogelijk vanwege de controlerende voorwaarden die de Iraanse overheid stelt aan NGO’s die steun ontvangen uit het buitenland. Het gaat dan bijvoorbeeld om registratie van alle personen die bij een NGO zijn betrokken, of het vragen van schriftelijke toestemming van de overheid om financiële steun te mogen ontvangen. Dit geldt voor alle NGO’s in Iran, of zij zich nu met LGBT-rechten bezig houden of met een ander onderwerp. Het kabinet steunt daarom ook mensenrechtenorganisaties die buiten Iran gevestigd zijn maar die zich via hun eigen kanalen inzetten voor verbetering van de situatie in Iran. Een inzet op brede mensenrechtenproblematiek in Iran zal uiteindelijk ook ten goede komen aan de situatie van LGBT in het land.
Het bericht ‘Onderzoek nepaccount VU-studente loopt dood in Amerika’ |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Onderzoek nepaccount VU-studente loopt dood in Amerika»?1
Ja.
Klopt het dat het onderzoek naar het nepaccount van VU-studente Natalja Laurey doodloopt in de Verenigde Staten? Welke hulp van de Amerikanen heeft het Openbaar Ministerie (OM) nodig om deze zaak op te lossen? Hoe komt het dat Justitie in de VS slechts uitgaat van een belediging terwijl feitelijk sprake is van identiteitsfraude, hetgeen verboden is in de VS onder de Identity Theft and Assumption Deterrence Act?
Het OM heeft mij meegedeeld dat betrokkene op 29 december 2012 aangifte heeft gedaan van identiteitsfraude c.q. smaad, laster en bedreiging. Om strafrechtelijk te kunnen optreden was het nodig de identiteit achter het op naam van betrokkene gebruikte Twitteraccount te achterhalen. Daartoe heeft de officier van justitie een rechtshulpverzoek gedaan aan de Amerikaanse autoriteiten. Aangezien het openen en gebruiken van een Twitteraccount op andermans naam in Nederland op zichzelf niet strafbaar is, zijn ter onderbouwing van het rechtshulpverzoek de strafbepalingen gevoegd inzake smaad, laster en bedreiging. De Amerikaanse autoriteiten hebben echter geoordeeld dat de concrete uitlatingen waarop het Nederlandse rechtshulpverzoek ziet naar Amerikaans recht niet voor vervolging wegens smaad, laster of bedreiging in aanmerking komen, waardoor ook langs deze weg de dubbele strafbaarheid ontbreekt. Om die reden kan door de Amerikaanse autoriteiten geen uitvoering aan het rechtshulpverzoek worden gegeven.
Waarom is het voor het OM niet mogelijk om direct met de relevante bedrijven in contact te treden en de ware identiteit van de identiteitsfraudeur te achterhalen?
Het bedrijf waarvan het OM informatie heeft gevraagd, is gevestigd in de VS. Hoewel de Amerikaanse autoriteiten er niet altijd op tegen zijn als met dergelijke bedrijven rechtstreeks contact wordt opgenomen, is het niet mogelijk om in alle gevallen langs deze weg informatie te verkrijgen. De reden daarvoor is dat de bedrijven in kwestie het beleid hanteren om uitsluitend snel en rechtstreeks informatie te verstrekken – aan bijvoorbeeld de High Tech Crime Unit – in het geval van acute, levensbedreigende situaties. In overige gevallen verkiezen de bedrijven om slechts tot verstrekking over te gaan nadat daartoe een vordering is gedaan door de justitiële autoriteiten. Daarvoor is bijstand van de Amerikaanse justitie nodig, die verzocht dient te worden door middel van een rechtshulpverzoek. Naar Amerikaans recht dienen de gegevens te worden gevorderd op bevel van een rechter. Een dergelijk bevel wordt door de Amerikaanse rechter slechts afgegeven als sprake is van (ernstige) misdrijven.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is als iemand ongestraft de identiteit van een ander kan aannemen en hiermee die persoon schade berokkent?
Ik deel de opvatting zoals verwoord in het door uw Kamer aangenomen amendement Dijkhoff c.s. dat het onacceptabel is als iemand bepaalde identificerende persoonsgegevens van een ander opzettelijk en wederrechtelijk gebruikt om de identiteit van die ander te misbruiken en daar enig nadeel uit kan ontstaan.
Bevreemdt het u niet dat het team High Tech Crime van de politie in korte tijd achter de verantwoordelijke van dreigtweets kan komen, terwijl deze vorm van misbruik onopgelost blijft? Wat is de reden dat in het eerste geval steevast de identiteit van de persoon die achter een nepaccount zit wel kan worden achterhaald, maar in deze casus niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke «gaten» in de wet, waarover het Openbaar Ministerie spreekt, staan in de weg aan adequate opsporing en vervolging van deze vorm van identiteitsfraude? Dicht het amendement-Dijkhoff c.s. deze gaten afdoende?2 Zo nee, welke oplossingen ziet u om dit deze gaten te dichten?
Volgens het OM staat het feit dat misbruik van andermans identificerende persoonsgegevens op dit moment in Nederland niet afzonderlijk strafbaar is gesteld, in de weg aan een mogelijke vervolging van degene die deze vorm van identiteitsfraude begaat. De in het amendement Dijkhoff c.s. voorgestelde strafbepaling kan in de toekomst ertoe leiden dat, afhankelijk van de concrete omstandigheden in een zaak en van het feit of aan alle bestanddelen uit die strafbepaling is voldaan, met succes een vervolging kan worden ingesteld tegen degene die een nepaccount op andermans naam heeft geopend en misbruikt. Ook dan hangt het succes er mede vanaf of de identiteit van de misbruiker kan worden achterhaald en of, indien daarvoor het inzetten van dwangmiddelen in het buitenland nodig is, sprake is van dubbele strafbaarheid van de gedraging(en).
het bericht dat ‘luchtvaartmaatschappijen massaal de compensatieregeling ontwijken' |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat «luchtvaartmaatschappijen massaal de compensatieregeling ontwijken»?1
Ja.
Bent u bekend met een onderzoek daarover van de Consumentenbond onder Nederlandse luchtreizigers?
Ik ben bekend met de conclusies die de Consumentenbond naar buiten heeft gebracht. Het onderliggende onderzoek is niet publiek beschikbaar en heb ik ook niet op andere wijze verkregen.
Klopt het dat 95% van alle verzoeken om compensatie bij vertragingen langer dan drie uur en vluchtannuleringen in eerste instantie gelijk wordt afgewezen en dat de consument bewust onwetend wordt gehouden?
Dit percentage wordt door de Consumentenbond genoemd als een belangrijke conclusie uit haar onderzoek. Zoals ik bij vraag 2 heb aangeven, is het onderliggende onderzoek bij mij niet bekend en kan ik dus in algemene zin geen uitspaken doen over de conclusies uit dat onderzoek.
Een consument die van mening is dat hij recht op compensatie heeft vanwege een langdurige vertraging, zal zijn verzoek om compensatie moeten indienen bij de betrokken luchtvaartmaatschappij. De luchtvaartmaatschappij zal dan in eerste instantie beoordelen of de consumenten inderdaad voor compensatie in aanmerking komt, dan wel dat er omstandigheden zijn op grond waarvan compensatie niet hoeft te worden betaald (zoals bij buitengewone omstandigheden). Indien de consument van mening is dat het verzoek ten onrechte is afgewezen, kan hij zich richten tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ILT). De ILT beoordeelt dan of de klacht gegrond is of niet.
Op 27 februari 2013 heb ik uw Kamer (Kamerstuk II 31 936, nr. 132) geïnformeerd over de naleving van de compensatieverplichting. In deze brief heb ik aangegeven dat op grond van de informatie die beschikbaar is bij de ILT kan worden geconcludeerd dat de luchtvaartmaatschappijen sinds de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 23 oktober 2012 de compensatieverplichting blijken te naleven. In de bijlage bij die brief heb ik u een overzicht gegeven van het door de ILT aantal behandelde en gegrond verklaarde klachten in 2011 en 2012.
Klopt het dat er in uw opdracht een SEO-rapport over dit onderwerp is geschreven?2
Ik heb de Stichting Economisch Onderzoek (SEO) opdracht gegeven om een onderzoek te doen naar de financiële effecten van de door de Europese Commissie voorgestelde regeling voor compensatie en alternatieve compensatieregelingen. Over dit onderzoek heb ik uw Kamer bij brief 21 november jl (Kamerstuk II 21 501-33, nr. 446) geïnformeerd. Zoals u in de brief heeft kunnen lezen, heeft het onderzoek van SEO geen betrekking op de naleving van de huidige regelgeving of de bedragen die zouden zijn gemoeid met het niet toekennen van compensatie.
Klopt het dat met het niet toekennen van compensatie een bedrag van tien miljoen euro zou zijn gemoeid?
Ik heb in de media (Telegraaf van 8 november 2013) gelezen dat uit het bovengenoemde rapport van SEO zou blijken dat compensatiebedragen op Schipholvluchten tot 10 miljoen kunnen oplopen als meer mensen gaan claimen waar ze recht op hebben. Deze conclusie kan echter niet op grond van dit rapport worden getrokken.
Om de financiële impact van de verschillende onderzochte compensatieregelingen in kaart te brengen heeft SEO een aantal aannames moeten maken over de claimrate: het percentage passagiers dat in de onderzochte alternatieve compensatieregelingen besluit om een verzoek om compensatie te claimen. SEO hanteert hierbij een zogenaamd laag scenario (weinig mensen claimen) en hoog scenario (meer mensen claimen). Deze scenario’s en berekeningen zeggen echter niets over het huidige claimpercentage of over de bedragen die gemoeid zouden zijn met het niet toekennen van compensatiebedragen.
Wat is uw oordeel over het onthouden van dit bedrag aan de luchtvaartconsument?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Het bericht dat Brazilië weigert Van Oord te betalen |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Brazilië weigert Van Oord te betalen»?1
Ja.
Is het waar dat Nederland en Brazilië in een handelsgeschil verwikkeld zijn omdat de Rotterdamse waterbouwer Van Oord niet betaald krijgt voor een grote baggerklus in de Braziliaanse haven van Suape?
Ik kan bevestigen dat er betalingsachterstanden zijn ontstaan ten aanzien van door Van Oord uitgevoerde werkzaamheden in Brazilië. De werkzaamheden behelzen het uitbaggeren van een toegangskanaal in de haven van Suape. Van Oord heeft het betalingsrisico verzekerd onder de exportkredietverzekering (EKV) van de Nederlandse Staat. De kwestie is daarmee verzekeringstechnisch van aard. Het betreft geen handelsgeschil.
Heeft Van Oord, dat vanwege een Braziliaanse betalingsachterstand in mei jl. het werk in de haven stillegde, de opdracht om de haven van Suape uit te baggeren tijdig en volledig volgens gemaakte afspraken uitgevoerd?
Uit contacten met Brazilië blijkt dat de werkzaamheden tijdig en volgens de afspraken met Suape zijn uitgevoerd. Er is gestopt met werken omdat de afgesproken aannemingssom was bereikt en het contract is inmiddels formeel geëindigd. Ik heb geen reden om aan te nemen dat er sprake is van een geschil tussen Suape en Van Oord over de uitvoering van het werk.
Welke inspanningen levert u voor de oplossing van dit handelsgeschil tussen Nederland en Brazilië en wat zijn volgens u de vooruitzichten ten aanzien van een spoedige oplossing van dit geschil?
Via verschillende diplomatieke kanalen wordt tussen Nederland en Brazilië overleg gevoerd om te komen tot een spoedige oplossing voor de betalingsachterstanden. De inzet hierbij is te voorkomen dat er schade ontstaat ten laste van de Nederlandse Staat. Ik begrijp dat het in Brazilië een complexe administratieve kwestie betreft waar meerdere overheidsniveaus bij betrokken zijn.
Heeft de wanbetaling van Brazilië te maken met de milieuschade die Van Oord heeft veroorzaakt in het havengebied en waarvoor het bedrijf een boete van 820.000 euro kreeg opgelegd? Zo nee, waarom niet? Heeft Van Oord deze boete betaald?
Mij is niet bekend dat er een koppeling bestaat tussen de betalingsachterstanden en de milieukwestie. Een lokaal milieuagentschap in Brazilië heeft de boete, waar het artikel in het Financieel Dagblad naar verwijst, opgelegd aan Suape en niet aan Van Oord. Inmiddels heeft Suape bezwaar aangetekend tegen de boete en is het afwachten of de boete gehandhaafd blijft of ingetrokken wordt naar aanleiding van het bezwaar.
Bent u voornemens de Braziliaanse wanbetaling alsnog aan de orde te stellen bij de Club van Parijs, die bemiddelt tussen kredietverstrekkende landen en wanbetalers? Zo ja, wanneer zult u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Internationaal is afgesproken dat leden van de Club van Parijs elkaar informeren over ontstane betalingsmoeilijkheden. Mochten de betalingsachterstanden aanhouden dan zal Nederland dit dan ook in de Club van Parijs melden. Dit moment komt snel dichterbij; ergens in de komende maanden zullen de betalingsachterstanden, bij onvoldoende zicht op een spoedige oplossing, aan de orde worden gesteld.
Banen en opleidingen voor jihadisten |
|
Joram van Klaveren (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Teruggekeerde jihadi's niet opgepakt maar geholpen»?1
Ja
In hoeverre klopt het dat gemeenten en veiligheidsdiensten teruggekeerde jihadisten helpen aan een baan, een opleiding en buurtactiviteiten in plaats van hen op te pakken, te straffen en waar mogelijk ons land uit te zetten?
Van elke persoon die terugkeert uit Syrië wordt een dreigingsinschatting gemaakt en wordt gekeken of strafrechtelijk optreden noodzakelijk en mogelijk is. Parallel hieraan kan de burgemeester in de lokale driehoek een specifieke aanpak inzetten op een risico-persoon en zijn omgeving. De aanpak heeft als doel de dreiging die van de betrokken persoon uitgaat te verminderen. In elk individueel geval wordt de beste aanpak vormgegeven met als doel de mogelijke dreiging die van personen uitgaat te verminderen.
Deelt u de visie dat deze linkse pamperaanpak niet alleen bizar is maar ook meer dan gevaarlijk? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen zo snel mogelijk te stoppen met het belonen van deze gewelddadige islamstrijders en in te zetten op keiharde vervolging?
Het OM bekijkt de mogelijkheden van strafrechtelijk onderzoek, ook naar mogelijke handelingen in Syrië. Alle Nederlandse jihadstrijders die zijn teruggekeerd moeten er dus rekening mee houden dat ze kunnen worden vervolgd.
Het opleggen van maatregelen aan (ex-)justitiabelen |
|
Klaas Dijkhoff (VVD), Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland van woensdag 6 november jl?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de overweging van de rechter dat het kennelijk de keuze van de wetgever is om (het bestuur van) de gemeente niet de bevoegdheid te verlenen om aan een veroordeelde die zijn straf heeft ondergaan – in aanvulling op een strafrechtelijk vonnis – nadere maatregelen op te leggen?
Zoals de rechter overweegt in het genoemde vonnis, behoort het opleggen van maatregelen zoals voorgesteld door de gemeente Veenendaal in deze zaak tot het domein van de strafrechter. Genoemde maatregelen zijn gericht op het beveiligen van de samenleving en het voorkomen van recidive. De strafrechter, die over het complete dossier van de dader beschikt, beoordeelt welke maatregelen en voorwaarden noodzakelijk zijn voor een juiste begeleiding van een, in dit geval, zedendelinquent die terugkeert in de maatschappij. Bij deze beslissing worden alle feiten en omstandigheden van de individuele zaak, waaronder de ernst van het strafbare feit waarvoor betrokkene is veroordeeld, de belangen van het slachtoffer en van de samenleving in het algemeen, de persoon van de dader en diens belangen, betrokken en tegen elkaar afgewogen. Dit neemt niet weg dat de burgemeester een eigen verantwoordelijkheid heeft als het gaat om de handhaving van de openbare orde en veiligheid.
Beperkt deze uitspraak naar uw oordeel de mogelijkheid voor de burgemeester om maatregelen op te leggen aan (ex-)justitiabelen in het kader van de handhaving van de openbare orde zoals vervat in onder meer de Gemeentewet en diverse specifieke wetten?
Nee. Wanneer er sprake is van een actuele en concrete verstoring van de openbare orde of van concrete aanwijzingen dat daarvoor moet worden gevreesd heeft de burgemeester voldoende mogelijkheden om maatregelen te nemen.
Herinnert u zich de evaluatie «Bestuurlijke Informatievoorziening Justitiabelen: beter richten!» van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ)?
Jazeker. Over de uitkomsten van het eindonderzoek «Doelbereik pilot BIJ» en het advies «Beter richten» van de RSJ, heb ik uw Kamer 28 mei 2013 schriftelijk geïnformeerd2.
Heeft de burgemeester naar uw oordeel voldoende bevoegdheden om passende maatregelen op te leggen aan (ex-)justitiabelen?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op vragen 2 en 3.
Deelt u het oordeel van de RSJ dat burgemeesters tegen de grenzen van bevoegdheden aan lopen wanneer (ex-)justitiabelen niet vrijwillig meewerken aan een maatregel?
Voor andere maatregelen dan de wettelijke bevoegdheden in het kader van de openbare orde zijn de bevoegdheden van de burgemeester inderdaad begrensd en is de mate waarin de (ex-)justitiabele dan wel de omgeving meewerkt bepalend voor het effect van de maatregel. Zo kan een burgemeester een (ex-)justitiabele niet verplichten om te verhuizen en heeft het zoeken naar passende woonruimte alleen effect wanneer de (ex-)justitiabele daaraan mee wil werken. In de praktijk leidt dit meestal niet tot problemen. De ervaring leert namelijk dat in het merendeel van de gevallen van terugkerende (ex-)justitiabelen geen maatschappelijke onrust ontstaat en er geen maatregelen nodig zijn. Uit het eindonderzoek «Doelbereik pilot BIJ» en het advies «Beter richten» van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming blijkt dat nadat de burgemeester via BIJ werd geïnformeerd over de terugkeer van justitiabelen in 90% van de gevallen geen maatregelen zijn ingezet. Het gaat om een beperkte groep (ex-)justitiabelen waarvoor maatregelen noodzakelijk geacht worden.
Acht u het wenselijk dat deze bevoegdheden zijn vervat in diverse wetten en vaak niet zijn toegemeten op de problematiek van de vestiging van (ex-)justitiabelen in een gemeente? Zo nee, is een meer specifieke en meer duidelijke wettelijke bevoegdheid in uw ogen gewenst?
Wanneer de vestiging van (ex-)justitiabelen in een gemeente leidt tot een verstoring van de openbare orde, heeft de burgemeester op grond van de Gemeentewet (artikel 172) de bevoegdheid om een gebiedsverbod op te leggen. Ook de mogelijkheid om afspraken te maken over inzet van de politie vindt haar grondslag in de Gemeentewet (artikel 172). Van versnippering over diverse wetten is geen sprake. Andere mogelijkheden die een burgemeester heeft om problemen op te lossen of zo mogelijk te voorkomen komen voort uit zijn positie om partijen te verbinden. Zo kan een persoonlijk gesprek met bewoners in de wijk de-escalerend werken. Ook kan de burgemeester maatregelen afspreken met andere gemeenten en woningcorporaties in verband met een (vrijwillige) verhuizing van de ex-delinquent. Deze maatregelen zijn in beginsel toereikend en er is geen noodzaak, noch is het wenselijk, om deze mogelijkheden wettelijk vast te leggen.
Acht u het wenselijk dat burgemeesters een wettelijk verankerde adviserende rol krijgen richting het openbaar ministerie en de rechterlijke macht bij het schorsen van voorlopige hechtenis, de voorwaardelijke invrijheidstelling en bijvoorbeeld de invulling van reclassering en toezicht als dat nuttig is vanwege de gevolgen van deze besluiten op de openbare orde?
De openbare orde kan worden meegewogen bij het stellen van voorwaarden aan voorwaardelijke invrijheidstelling. In specifieke gevallen, zoals wanneer tijdens het strafrechtelijke proces al wordt ingeschat dat de terugkeer van de (ex-)delinquent tot onrust in de wijk zal leiden, kan de burgemeester binnen het lokale driehoeksoverleg op voorhand de noodzaak van het stellen van bijzondere voorwaarden aan de terugkeer onder de aandacht brengen van het Openbaar Ministerie.
Wanneer verwacht u het door u aangekondigde wetsvoorstel Wijziging van het wetboek van Strafvordering in verband met langdurig toezicht op zeden- en geweldsdelinquenten naar de Kamer te kunnen sturen?
Het wetsvoorstel zal een dezer dagen naar uw Kamer worden gezonden.
Voorziet het wetsvoorstel in een rol voor de burgemeester bij toezicht op (ex-)justitiabelen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Om de reden zoals hiervoor uiteengezet is binnen het justitiële kader in het voornoemde wetsvoorstel, evenals onder de huidige wetgeving, geen formele rol weggelegd voor de burgemeester, ook niet als het gaat om de vaststelling van de (bijzondere) voorwaarden waar een veroordeelde zich aan moet houden. Zoals hiervoor beschreven, hebben burgemeesters op dit moment bij de terugkeer van zedendelinquenten wel meerdere mogelijkheden om buiten het justitiële traject maatregelen te treffen.
Het autorijverbod voor vrouwen in Saoedi-Arabië |
|
Harry van Bommel , Joël Voordewind (CU), Pieter Omtzigt (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Marianne Thieme (PvdD), Bram van Ojik (GL) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met de recente acties in Saoedi-Arabië waarbij tientallen vrouwen het autorijverbod voor vrouwen negeerden?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat ten minste veertien vrouwen zijn vastgezet en beboet omdat zij auto hebben gereden? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Voor zover bekend zijn er vrouwen opgepakt, kortstondig vastgehouden en weer vrijgelaten omdat zij auto hebben gereden. Het is echter niet mogelijk om het aantal vrouwen dat is vastgezet onafhankelijk bevestigd te krijgen, noch of zij zijn beboet.
Klopt het dat een journalist die zich kritisch heeft uitgelaten over het rijverbod voor vrouwen is gevangengenomen? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Tariq al Mubarak heeft korte tijd gevangen gezeten. Hij heeft op 7 oktober jl. een column geschreven in de Asharq al-Awsat krant uit Londen, waarin hij zich sterk maakt voor vrouwenrechten in de Golfregio. Mubarak verwijst hierin onder andere naar het feit dat vrouwen zich moeilijk kunnen verplaatsen vanwege het gebrek aan publieke transportmiddelen en beperkingen die vrouwen ondervinden om auto te rijden. In de Saoedische media is de afgelopen dagen uitgebreid over de Women2Drive campagne geschreven door zowel voor- als tegenstanders van het initiatief.
Hoe beoordeelt u de positie van vrouwen in Saoedi-Arabië op dit moment en de ontwikkelingen met betrekking tot hun positie in de laatste jaren?
De positie van vrouwen in Saoedi-Arabië is zorgelijk en internationale aandacht hiervoor is van belang. Het kabinet meent dat er ook enige positieve ontwikkelingen op gebied van vrouwenrechten zijn waar te nemen, veelal actief gestimuleerd vanuit het Saoedische Koningshuis. Zo bestaat de Consultatieve Raad sinds 2013 voor 20% uit vrouwen en vrouwen genieten de laatste jaren grotere vrijheden op het gebied van werk en studie. Nederland zal zich er voor in blijven zetten om meer hervormingen op gebied van vrouwenrechten in Saoedi-Arabië te bevorderen.
Bent u bereid naar aanleiding van deze kwestie, bij voorkeur in EU verband, uw Saoedische collega’s op te roepen de positie van vrouwen te verbeteren en de gevangengenomen journalist vrij te laten? Indien neen, waarom niet?
Zowel Nederland als de EU zijn in gesprek met Saoedi-Arabië over de mensenrechtensituatie in dat land. Versterken van de positie van vrouwen krijgt hierin uitgebreid aandacht. Meest recentelijk gebeurde dit nog tijdens de Universal Periodic Review (UPR) over Saoedi-Arabië op 21 oktober jl. te Geneve. De heer Mubarak is inmiddels vrijgelaten.
Het bericht dat honderden Syrische vluchtelingen niet zijn toegelaten tot Jordanië |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het rapport «Growing restrictions, tough conditions – The plight of those fleeing Syria to Jordan» van Amnesty International, waaruit blijkt dat honderden – zo niet duizenden – Syrische vluchtelingen zijn geweigerd aan de Jordaanse grens?1
Het kabinet deelt de zorgen van Amnesty International over de situatie van ontheemden in Zuid-Syrië. Nederland brengt deze problematiek in diverse contacten met de Jordaanse autoriteiten onder de aandacht. Tegelijkertijd verdient Jordanië – als klein en bronnenarm land – lof voor de grote aantallen vluchtelingen die het opvangt.
Kunt u deze cijfers bevestigen? Kunt u bevestigen dat het voornamelijk gaat om vier «categorieën» personen, namelijk Palestijnse vluchtelingen uit Syrië, individuele mannen die niet kunnen aantonen dat ze familiebanden hebben in Jordanië, personen zonder identiteitsbewijzen en Iraakse vluchtelingen die in Syrië woonden?
Volgens cijfers van UNHCR bevonden zich begin november ongeveer 545.000 Syrische vluchtelingen in Jordanië van de in totaal ruim 2,2 miljoen Syriërs die hun land zijn ontvlucht. Volgens UNHCR Jordanië komen dagelijks ca. 300 Syriërs illegaal Jordanië binnen; zij worden opgevangen door het Jordaanse leger en naar het Za’ateri-kamp overgebracht. Het klopt dat de Jordaanse grens gesloten is voor de vier in het AI-rapport genoemde «categorieën» personen: Palestijnse vluchtelingen uit Syrië, individuele mannen die niet kunnen aantonen dat ze familiebanden hebben in Jordanië, personen zonder identiteitsbewijzen of met vervalste identiteitsbewijzen en Iraakse vluchtelingen die in Syrië verbleven.
Op welke wijze bevordert u bilateraal en in EU-verband dat Jordanië de grenzen voor Syrische vluchtelingen openhoudt?
Nederland heeft meerdere malen het belang benadrukt van het opvangen van Syrische vluchtelingen in de regio, zowel bilateraal als in EU-verband.
Het kabinet heeft ruimhartig bijgedragen aan de opvang van Syrische vluchtelingen en ontheemden door in totaal 59 miljoen euro ter beschikking te stellen ten behoeve van de slachtoffers van de Syrische crisis. Een deel van dit bedrag is bestemd voor het UNHCR programma in het door haar gecoördineerde Syria Regional Response Plan, gericht op de opvang van vluchtelingen in de buurlanden. De 59 miljoen euro is inclusief de door Nederland in september beschikbaar gestelde 17 miljoen euro voor zowel ontheemden binnen Syrië als vluchtelingen in de buurlanden. Deze bijdrage kan o.a. gebruikt worden voor goede opvang en «winterisation» van vluchtelingen voor de komende koude winter.
Op welke wijze bevordert u bilateraal en in EU-verband dat Jordanië de capaciteit heeft deze vluchtelingen op te vangen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat doet Nederland concreet om ervoor te zorgen dat het percentage toegezegde gelden voor het Syria Regional Response Plan van de Verenigde Naties niet slechts 47% is, maar stijgt naar 100%?
Het kabinet brengt zowel binnen de EU als bij andere partners actief op dat de internationale gemeenschap nieuwe middelen moet blijven vinden om zowel de zwaar onder druk staande buurlanden als hulpbehoevenden binnen Syrië te blijven ondersteunen.
Deelt u de mening dat het onevenwichtig is dat de 28 landen van de Europese Unie met meer dan 500 miljoen burgers minder dan 20.000 Syrische vluchtelingen opvangen, en dat van die 20.000 vluchtelingen meer dan 70% wordt opgevangen door Zweden en Duitsland? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet acht het wenselijk dat vluchtelingen dicht bij eigen land worden opgevangen zodat ze bij stabilisatie van de toestand weer snel en makkelijk kunnen terugkeren.
Voorkomen moet worden dat komst van grote stromen vluchtelingen destabiliserend werkt in de betreffende landen. Om goede opvang te kunnen realiseren draagt dit kabinet daarom ruimhartig bij aan steun aan de regio in de vorm van humanitaire hulp. Mede om steun te betuigen en draagvlak te behouden voor de opvang door Jordanië van grote aantallen vluchtelingen op haar grondgebied heeft Nederland gehoor gegeven aan de oproep van UNHCR om Syrische vluchtelingen te hervestigen. Verder voert Nederland een coulant asielbeleid ten aanzien van Syrische asielzoekers die in Nederland aankomen; bijna alle asielaanvragen worden ingewilligd. In september 2013 stond het aantal Syrische asielaanvragen in Nederland op de tweede plaats en bedroeg 21% van alle eerste asielaanvragen.
Deelt u de mening dat Nederland ruimhartigere toegang moet bieden voor Syrische vluchtelingen, waaronder tijdelijke opvang van Syrische vluchtelingen die in Nederland familie hebben?
Ik verwijs u naar de brief van 29 oktober jl. van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Welke aanbevelingen van Amnesty International worden door u opgevolgd en welke niet? Kunt u in beide gevallen aangeven waarom?
Amnesty International doet een aantal aanbevelingen naar aanleiding van haar rapport. De eerste aanbeveling betreft het verzoek om financiële steun aan omringende landen van Syrië en bij te dragen aan het VN Syria Regional Response Plan. Zoals hierboven aangegeven draagt Nederland al bij aan hulp ten behoeve van de Syrische vluchtelingen in de buurlanden en ontheemden in Syrië. De verwachting is dat Nederland in 2014 wederom direct en indirect via ongeoormerkte core-bijdragen aan internationale organisaties zal bijdragen voor de slachtoffers van de Syrië-crisis. Uiteraard is de uiteindelijke besteding van middelen mede-afhankelijk van eventuele andere humanitaire crises in het komende jaar.
Volgens UNHCR Jordanië is de situatie in het Za’ateri kamp aanzienlijk verbeterd ten opzichte van juni jl., toen Amnesty International het kamp bezocht. Zo zijn er consultatieplatforms ingesteld met leiders van de vluchtelingen in het kamp, terwijl Canada, het VK en de VS programma’s voor betere «community policing» financieren. Verreweg het grootste deel van de vluchtelingenfamilies verblijft inmiddels in containerwoningen die op slot kunnen, wat hun veiligheid ten goede komt. Bij de gezamenlijke toiletten is bewaking en goede verlichting. Hoewel het aantal vluchtelingen officieel 100.000 bedraagt, wees een «deur tot deur» telling uit dat het aantal feitelijk 75.000–80.000 bedraagt. Het aantal fluctueert en kan op bepaalde dagen oplopen tot 120.000.
Door de Jordaanse politie ingehouden identiteitsdocumenten bevinden zich thans in beheer van UNHCR en zullen aan de vluchtelingen worden teruggegeven. Met ingang van volgende week worden ingenomen documenten nog dezelfde dag aan UNHCR overhandigd. Zodra vluchtelingen door UNHCR zijn geregistreerd krijgen zij hun identiteitspapieren terug. Dit gebeurt binnen enkele dagen.
Huwelijken van vluchtelingen vanaf 18 jaar die in het bezit zijn van identiteitsdocumenten worden geregistreerd bij de Jordaanse burgerlijke stand. Daarnaast vinden religieuze huwelijken plaats waarvan de kinderen wettig worden erkend. Als een vrouw bevalt, geeft het ziekenhuis of de vroedvrouw een verklaring af en wordt het kind bij de Jordaanse burgerlijke stand geregistreerd, tenzij de vrouw ongehuwd is. Alle kinderen die geboren worden uit vluchtelingen worden geregistreerd door UNHCR, inclusief kinderen waarvan de moeder ongehuwd is.
Voor wat betreft de aanbevelingen van Amnesty International om bij te dragen aan hervestiging en asielaanvragen van Syriërs zorgvuldig te behandelen een geen gedwongen terugkeer te laten plaatsvinden naar Syrië verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Het rapport van Amnesty International over etnisch profileren door de politie |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport: «Proactief politieoptreden vormt risico voor mensenrechten: Etnisch profileren onderkennen en aanpakken» van Amnesty International?1 Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp inzake de aanhouding van Marokkaanse jongens in Amersfoort en over het geweld dat de Haagse politie zou gebruiken tegen buitenlanders?2 3
Ja, ik heb kennisgenomen van het rapport. Zoals ik inmiddels in mijn brief van 14 november jl. heb aangegeven (Kamerstuk 29 628, nr. 423), heeft Amnesty International een belangrijk rapport uitgebracht en een grote bijdrage geleverd aan de discussie over etnisch profileren bij proactief politiewerk.
Met de politie neem ik dit rapport uiterst serieus. Het rapport vormt een literatuurstudie van eerder onderzoek op dit terrein. Dit rapport en de onderliggende onderzoeksrapporten op dit thema wijzen erop dat etnisch profileren door de politie voorkomt. Dat is ernstig en we moeten voortdurend scherp blijven op een zorgvuldige werkwijze.
Stelselmatig discriminerende profilering door de politie in Nederland is niet aangetoond. Ik noem de onderzoeksrapporten van ECRI (Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie), FRA (EU Grondrechtenagentschap), Justice Initiative, het onderzoek in de eenheid Amsterdam, onderzoek van Politie en Wetenschap en de universiteit Twente (2011) en onderzoek naar de beoordelingsruimte van en grenzen aan identiteitscontrole en preventief fouilleren.
Momenteel voert de universiteit van Leiden met medewerking van het gezag onderzoek uit in Den Haag. In het voorjaar van 2014 zullen de uitkomsten beschikbaar zijn.
Ik treed in overleg met de lokale driehoeken van Amsterdam en Den Haag en zal de onderzoeksresultaten alsmede de (genomen) maatregelen betrekken in een vervolgbrief over etnisch profileren die ik in het voorjaar zend om de Kamer nader te informeren. In deze brief zal ik ook aangeven of ik aanvullend onderzoek nodig acht.
Deelt u de mening dat Amnesty International de bestaande onderzoeken over het gebruik van etnische vooroordelen in het politiewerk goed geanalyseerd heeft? Zo nee, op welke punten deelt u deze analyse niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kent u meer onderzoeken over het gebruik van etnische vooroordelen door de politie en welk beeld laten deze onderzoeken zien? Zo ja, welke onderzoeken zijn dat?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van Amnesty International dat er behoefte is aan meer onderzoek naar het bestaan van etnische voorkeuren en discriminerend gedrag bij de politie? Zo ja, hoe gaat u dit uitvoeren?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat er bij de politie geen ruimte is voor discriminatie? Zo ja, wat gebeurt er om discriminatie te voorkomen en hoe wordt er gereageerd op geconstateerd discriminerend gedrag?
Ja die mening deel ik. Binnen de politie is voortdurend aandacht voor optreden op basis van objectieve criteria. Om discriminatie bij proactief politiewerk te voorkomen is een aantal maatregelen genomen. Zo is in de basisopleiding van de politie de module Multicultureel Vakmanschap voor iedereen verplicht. Daarnaast zijn er specifieke trainingen en themabijeenkomsten, zoals een studiemiddag van de politie in samenwerking met de Anne Frankstichting. Ook in het dagelijks werk wordt er uitvoerig aandacht aan besteed.
Met de politie vind ik het van belang dat we voortdurend scherp blijven op een zorgvuldige werkwijze. Ik zal samen met de politie onder andere in gesprek gaan met Amnesty International over hun ideeën daarvoor.
Wanneer strafrechtelijk verwijtbare discriminatie wordt vastgesteld kan het Openbaar Ministerie tot vervolging overgaan. Daarnaast kunnen door het bevoegd gezag tegen betrokkene disciplinaire straffen of maatregelen genomen worden. In het uiterste geval kan het tot ontslag leiden.
Hoeveel klachten worden er ingediend bij de politie en antidiscriminatiebureaus over discriminatie bij het uitoefenen van politietaken? Als dit niet bekend is, bent u dan bereid de registratie van deze klachten te veranderen zodat de omvang van dit probleem duidelijk wordt?
In 2012 zijn door de gemeentelijke anti-discriminatievoorzieningen in totaal 260 klachten en meldingen over discriminatie door politie/OM/vreemdelingendienst geregistreerd. Dat is 4,6% van het totaal aantal klachten en meldingen bij deze voorzieningen. In 2012 zijn er bij de eenheden 54 klachten afgehandeld met discriminatie als klachtelement.
Deelt u de mening dat, als burgers vinden dat de politie klachten over discriminatie niet serieus neemt, daardoor de meldingsbereidheid van deze klachten te laag blijft en er daardoor een verkeerd beeld ontstaat over de aard en omvang van dit probleem? Zo ja, hoe gaat u bewerkstelligen dat deze meldingsbereidheid wordt vergroot? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de politie burgers actief laat merken dat klachten serieus genomen worden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het belangrijk is dat burgers klachten over discriminatie door de politie melden bij de politie. Er is geen campagne die zich richt op verhogen meldingen over discriminatie door politie. Discriminatie is het delict waarop de politie optreedt; of het nu burgers onderling, rechts-extremistische organisaties of door politiemensen is.
Acht u het denkbaar dat, als burgers bij een andere instantie dan de (lokale) politie aangifte kunnen doen van discriminatie door de politie, de aangiftebereidheid omhoog gaat? Zo ja, aan welke instantie denkt u? Zo nee, waarom niet?
Een situatie of klacht waarbij sprake is van discriminatie kan worden voorgelegd aan verschillende instanties. Zo kan een melding mondeling dan wel schriftelijk en ook anoniem worden gedaan bij het regionale antidiscriminatiebureau.
Aangifte doen kan bij de politie en bij het Openbaar Ministerie. Zonder aangifte kan de politie geen opsporing starten. Alleen dan kan het leiden tot strafvervolging van degene die discrimineert.
Deelt u de mening dat het voor de effectiviteit van en het vertrouwen in de politie van essentieel belang is dat er zo gericht mogelijk op signalen van strafbare feiten in plaats van op uiterlijke kenmerken gecontroleerd wordt? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat goedwillende burgers niet op basis van vooroordelen door de politie lastig gevallen worden? Zo nee, waarom niet?
Het tegengaan van controleren op uitsluitend uiterlijke kenmerken is van essentieel belang voor de effectiviteit en legitimiteit van een ieders vertrouwen in de politie.
Naast gericht optreden naar aanleiding van een strafbaar feit, vraagt de veiligheid in Nederland ook om proactief politieoptreden. Van de politie wordt – ook door de samenleving – verwacht dat zij door proactief en informatie gestuurd optreden, probeert criminaliteit vroegtijdig te voorkomen en te ontmoedigen.
Proactief politieoptreden op basis van een daderprofiel en/of objectieve criteria is toegestaan. Dan wordt opgetreden aan de hand van een combinatie van bepaalde selectiecriteria, zoals eigenschappen, gedragingen of kenmerken van personen (zoals onder meer leeftijd, kledingstijl, werkwijze). Goedwillende burgers kunnen hierbij – ook zonder gebruik van vooroordelen – geconfronteerd worden met controles.
Met de politie vind ik het van belang dat we voortdurend scherp zijn op een zorgvuldige werkwijze en open staan maatregelen voor verbeteringen, zie hiervoor mijn antwoord bij vraag 5.
Deelt u de overtuiging dat politiemensen die hun wijk kennen, het gedrag van de bewoners kunnen duiden en de taal van die bewoners spreken, effectiever zijn in het aanpakken van overlast en criminaliteit in die wijk? Zo ja, wat doet u er aan om, mede in het kader van de reorganisatie, aan alle basisteams politiemensen met deze capaciteiten toe te voegen of waar ze al zijn ten minste te laten houden? Zo nee, waarom deelt u deze overtuiging niet?
De politie hanteert in het HRM-beleid kwalitatieve doelstellingen waarbij diversiteit in de teams van groot belang is. Diversiteit is een structureel onderdeel van het politievakmanschap. Bewustzijn van verschillen en ervoor zorgen dat diversiteit binnen de politieorganisatie aanwezig is vraagt permanente aandacht.
De politie investeert in opleiding en toerusting van politiemensen om goed om te kunnen gaan met de steeds veranderende samenleving. En daar waar deskundigheid wat betreft culturen, leefstijlen en talen nodig is kan bovendien beroep worden gedaan op verschillende politienetwerken die over de kennis en de kunde beschikken.
Het bericht dat de Politie de groei van xtc-labs niet kan bijbenen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de politie de snelle groei van xtc-labs niet kan bijbenen?1
Ja.
Hoe groot is die snelle groei? Wat is volgens u de reden van de grote groei van het aantal xtc-labs? Zijn er andere Europese landen die ook kampen met een groei van het aantal xtc-labs? Zo ja, welke landen zijn dat en hoe groot is die groei?
Er is de laatste jaren een groei te zien in het aantal aangetroffen laboratoria. In 2012 werden 20% meer laboratoria aangetroffen dan in 2011 (29 in 2012 en 24 in 2011) en 2013 zal naar verwachting een stijging van 40% laten zien ten opzichte van 2012 (tot 11 november 2013 zijn er 40 laboratoria aangetroffen).
Of er daadwerkelijk over een groei gesproken kan worden of dat er slechts meer laboratoria zijn aangetroffen, valt op basis van de nu beschikbare informatie niet te zeggen.
Ten slotte zijn alleen de cijfers van België mij op dit moment bekend en ook daar is een stijging van het aantal aangetroffen laboratoria waarneembaar.
Is het waar dat de politie slechts vier personen in dienst heeft die de xtc-labs kunnen ontmantelen? Zo ja, is het waar dat deze vier personen het werk niet aankunnen?
Door de specifieke aard van de werkzaamheden bij het ontmantelen van laboratoria en het vereiste specialistische kennisniveau worden deze werkzaamheden altijd en alleen verricht door de specialisten van de Landelijke Faciliteit ondersteuning Ontmantelen (LFO) van de landelijke eenheid van de politie. Daar zijn vooralsnog vier specialisten in dienst. Het klopt dat deze specialisten recent veel overuren hebben moeten maken door het aantal operationele inzetten. Inmiddels zijn er maatregelen genomen om de belasting van deze medewerkers te verlichten. Zo wordt, voornemens in 2014, de specialistische capaciteit uitgebreid, het administratieve proces efficiënter ingericht en worden bepaalde taken beter over de politieorganisatie verspreid.
Met hoeveel fte het nodig is de specialistische capaciteit uit te breiden wordt op dit moment bezien.
Als de vier opgeleide agenten de grote groei van xtc-labs niet kunnen bijbenen, worden zij dan in de praktijk bijgestaan door agenten die niet gespecialiseerd zijn in het ontmantelen van xtc-labs? Zo ja, hoe ziet die ondersteuning eruit?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat de meeste agenten niet weten hoe ze moeten omgaan met gevaarlijke chemicaliën? Deelt u de mening dat de gezondheid en veiligheid van de agenten gevaar lopen als niet-gespecialiseerde agenten zich bezighouden met de aanpak en ontmanteling van xtc-labs? Zo ja, hoe gaat u de gezondheid en veiligheid van de agenten waarborgen?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er gevallen bekend waarbij het ontmantelen van een xtc-lab tot gezondheidsschade bij politieagenten heeft geleid? Zo ja, hoe vaak is dat gebeurd en wat was de aard en de ernst van die schade?
Er zijn geen gevallen bekend waarbij het ontmantelen van een xtc-lab tot gezondheidsschade bij politieagenten heeft geleid.
Deelt u de mening dat het ontmantelen van xtc-labs niet een politietaak is en dat dit beter door beter geëquipeerde externe bedrijven gedaan kan worden? Zo ja, in hoeverre worden die bedrijven nu al betrokken bij de ontmantelingen en wat gaat u verder doen om dit te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
De specialisten van de LFO hebben de kennis en het expertiseniveau om deze werkzaamheden goed uit te voeren. Dat neemt niet weg dat de LFO bij haar werkzaamheden vaak gebruik maakt van de aanvullende kennis en kunde van gespecialiseerde externe bedrijven.
Is het waar dat de vier specialisten elk 400 overuren hebben staan? Zo ja, deelt u de mening dat de druk op de vier gespecialiseerde agenten dusdanig groot is dat dit gevolgen kan hebben voor hun gezondheid? Zo ja, wat gaat u doen om de werkdruk bij deze vier specialisten af te laten nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat als stoffen die alleen gebruikt kunnen worden voor de vervaardiging van chemische drugs (waaronder XTC of amfetamines) verboden zouden zijn, daarmee het opzetten van drugs-laboratoria moeilijker wordt? Zo ja, wat is de stand van zaken ten aanzien van het verbieden van APAAN? Hoe ver bent u inmiddels met het in EU-verband bepleiten dat APAAN op de lijst met geregistreerde stoffen komt te staan? Zo nee, waarom niet?
De onderhandelingen met betrekking tot de wijziging van EU-Verordening 273/2004 betreffende drugsprecursoren zijn afgerond. APAAN staat nu op de EU Voluntary Monitoring List, maar zal met de wijziging van de genoemde EU-Verordening een geregistreerde stof van categorie 1 worden. Hierdoor is voortaan een vergunning vereist om deze stof voorhanden te hebben of in de handel te brengen. In dat geval geldt er ook een meldplicht voor verdachte transacties. Het wachten is nog op de inwerkingtreding van de gewijzigde EU-Verordening. Maatregelen als deze leveren zeker een bijdrage om drugs-laboratoria te dwarsbomen, maar de ervaring met eerdere internationale tegenhoud- en bestrijdingsstrategieën leert dat criminelen in reactie op de schaarste van traditionele precursoren blijven zoeken naar alternatieve grondstoffen en productiemethoden.
Het verbod op de intocht van Zwarte Piet |
|
Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Raad Amsterdam Zuidoost «verbiedt» intocht Zwarte Piet?1
Ja.
In hoeverre deelt u de visie van de linkse anti-Zwarte Piet-coalitie van PvdA, D66 en zelfs de Christen Unie, dat Nederlandse tradities ondergeschikt zijn aan multicul-geneuzel?
Sinterklaas is een kinderfeest waar in dit jaargetijde veel kinderen van genieten en waar velen van ons dierbare jeugdherinneringen aan hebben. Het debat over het Sinterklaasfeest is de afgelopen tijd op allerlei plaatsen in de samenleving gevoerd. De discussie verliep niet altijd respectvol. Het is aan de samenleving om invulling te geven aan dit traditionele kinderfeest. Tradities kunnen hierbij mee ontwikkelen met nieuwe tijden. Zo blijven ze levend.
Zie voor de antwoorden op de vragen 2,3 en 4 ook de beantwoording van eerdere vragen van het lid Van Klaveren over bezwaren tegen het Sinterklaasfeest, u toegestuurd op 18-10-2013 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 288).
Deelt u de mening dat Zwarte Piet een onderdeel is van de Nederlandse cultuur en dat ook dient te blijven?
Het is aan de samenleving, aan de Sinterklaascomités en aan alle mensen die het Sinterklaasfeest vieren, om te bepalen of en hoe het feest wordt gevierd en welke onderdelen daarbij horen. Lokaal zijn in de viering verschillen te zien. Het is een feest dat door de jaren heen evolueert – zo werden kinderen vroeger wel gedreigd dat ze in de zak mee naar Spanje moesten. Nu hebben we Pieten in soorten en maten, zoals de Hoofdpiet, de Vergeetpiet en tegenwoordig ook de Regenboogpiet. Het kabinet waardeert het dat er op lokaal niveau naar gestreefd wordt het Sinterklaasfeest daadwerkelijk een feest te laten zijn voor iedereen.
Wat bent u van plan te doen nu linkse politici zowel de intocht van Zwarte Piet willen verbieden, als zijn aanwezigheid op scholen willen schrappen?
De intocht is een lokale aangelegenheid. Schoolbesturen zijn vrij om naar eigen inzicht feesten te vieren en deze vorm te geven.