Het bericht dat de privacy van patiënten slecht gewaarborgd is |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat zegt het u dat uit gesprekken met medewerkers van de klantenservice van verschillende zorgverzekeraars, die in de tv-uitzending over patiëntgegevens getoond worden, blijkt dat de privacyverklaring bij medewerkers van zorgverzekeraars niet bekend is? Vindt u het acceptabel dat verzekerden hierdoor verkeerd worden voorgelicht over de mogelijkheid van een privacyverklaring? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De privacyverklaring en de daaraan gekoppelde regeling zijn bekend bij alle zorgverzekeraars. Helaas is inderdaad gebleken dat niet alle medewerkers van verzekeraars goed op de hoogte waren van deze regeling. Ik verwacht van zorgverzekeraars dat zij zorgen voor een adequaat kennisniveau van hun medewerkers. Inmiddels hebben zorgverzekeraars de medewerkers waar dit relevant voor is nogmaals gewezen op het bestaan van de privacyregeling.
Hoe reageert u in dit verband op de uitspraak van een psycholoog in genoemde uitzending dat het haar ervaring is dat mensen «structureel voorgelogen worden» door zorgverzekeraars?
Herkent u het beeld dat zorgverleners schetsen dat zorgverzekeraars de privacyverklaring proberen tegen te werken, omdat zij deze als lastig ervaren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars een privacyverklaring te allen tijde moeten respecteren? Hoe gaat u dat bewerkstelligen?
Welk doel dient de informatie die de Stichting Benchmark GGZ (SBG) verzamelt? Vindt u het acceptabel dat gedetailleerde informatie over patiënten terecht komt bij een instelling die rechtstreeks is verbonden aan zorgverzekeraars?
SBG wordt bestuurd door GGZ Nederland, het Landelijk Platform GGz (LPGGz) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN). Het doel van de stichting is om – door het leveren van spiegel- en benchmarkinformatie – de kwaliteit en de transparantie van de geestelijke gezondheidszorg (ggz) te verbeteren. SBG is een Trusted Third Party (TTP). Dit wil zeggen dat SBG een onafhankelijke en onpartijdige organisatie is en niet – zoals u stelt – «rechtstreeks verbonden aan zorgverzekeraars».
SBG ontvangt gepseudonimiseerde2 en anonieme patiëntgegevens, aangevuld met achtergrondinformatie en informatie die wordt verkregen door het routinematig meten van behandeluitkomsten via de ROM-methodiek (ROM staat voor Routine Outcome Monitoring). Deze informatie betreft zowel begin- als eindmetingen van de toestand van een ggz-cliënt, beide uitgevoerd door de behandelende zorgaanbieder aan de hand van ROM-vragenlijsten. Om ervoor te zorgen dat deze gegevens onderling beter vergelijkbaar worden, worden deze verrijkt met achtergrondinformatie van de gepseudonimiseerde cliënten, zodat de gemeten behandeluitkomsten hiervoor kunnen worden gecorrigeerd (de zogeheten casemix-correctie).
Al deze informatie wordt vervolgens door SBG verwerkt tot spiegelinformatie (op het niveau van groepen patiënten) over de effectiviteit van de geboden zorg. Door middel van een beveiligde webbased softwaretoepassing (de Benchmark Rapportage Module, BRaM) ontstaat inzicht in de geaggregeerde resultaten die gemiddeld behaald worden bij grote groepen patiënten. De BRaM toont uitsluitend spiegelinformatie aan daartoe geautoriseerde personen. Zorgaanbieders kunnen met BRaM rapportages maken op het niveau van de instelling als geheel, per locatie, per afdeling en per behandelaar. De resultaten van het eigen organisatieonderdeel kunnen daarbij worden afgezet tegen de SBG-benchmark, het landelijk gemiddelde. Voor zorgverzekeraars is – naast informatie over het landelijk gemiddelde, de SBG-benchmark – alleen informatie op instellingsniveau beschikbaar en dan alleen voor zover het ggz-instellingen betreft waarmee zij een overeenkomst tot inkoop van zorg hebben of van ggz-instellingen die hen daartoe geautoriseerd hebben.
Zorgaanbieders kunnen de door SBG geleverde spiegel- en benchmarkinformatie gebruiken om hun behandelingen en zorgprogramma’s te verbeteren en eventuele praktijkvariatie te reduceren. Een zorgaanbieder kan dit intern uitvoeren en/of in samenwerking met collega-zorginstellingen. Zorgverzekeraars kunnen deze spiegel- en benchmarkinformatie gebruiken in hun dialoog met de door hen gecontracteerde zorgaanbieder(s). Momenteel onderzoekt SBG met het LPGGz de mogelijkheden om op termijn de benchmark gegevens beschikbaar te stellen aan patiënten als keuze-informatie.
Kunt u uitsluiten dat de SBG, door data te combineren, kunnen achterhalen welke diagnose bij een individuele patiënt is gesteld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) heeft als eis gesteld dat de gepseudonimiseerde gegevens niet indirect identificerend mogen zijn. Het CBP heeft in een brief van 10 januari 2006 en in het consultatiedocument CBP Richtsnoeren actieve openbaarmaking van maart 2008, aangegeven dat gegevens (direct of indirect) identificerend zijn als die gegevens «redelijkerwijs, zonder onevenredige inspanning» kunnen worden gebruikt om de identiteit van een persoon vast te stellen.3 SBG heeft diverse maatregelen genomen om invulling te geven aan deze eis:
Voor een blijvende naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) heeft SBG conform de voorschriften van het CBP4 een Functionaris voor de Gegevensbescherming in dienst. Deze is aangemeld bij het CBP en als zodanig ook terug te vinden in het openbaar register van Functionarissen voor de Gegevensbescherming op de website van het CBP. Deze functionaris houdt onafhankelijk toezicht op de (voortdurende) toepassing en de naleving van de Wbp. Tevens ziet deze functionaris toe op de algemene kwaliteit van het beleid en uitvoering inzake de bescherming van persoonsgegevens in de organisatie, onder andere met interne audits. Periodiek toetst ook een externe auditor de naleving van de werkprocedures van SBG. De bescherming voor een onafhankelijk optreden van de Functionaris voor de Gegevensbescherming en diens wettelijke taak is vastgelegd in de Wbp.
Kunt u uitsluiten dat zorgverzekeraars via de SBG bij privacygevoelige gegevens van individuele patiënten kunnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Verzekeraars hebben via SBG geen toegang tot privacygevoelige informatie. Ten eerste heeft SBG, zoals toegelicht bij vraag 6, diverse maatregelen genomen ter invulling van de eis van het CBP dat gegevens niet zonder onevenredige inspanning herleidbaar mogen zijn naar een persoon. Ten tweede borgt het SBG Dataprotocol dat zorgverzekeraars uitsluitend toegang krijgen tot gemiddelde uitkomstgegevens van groepen van patiënten op geaggregeerd niveau en niet tot gegevens op het niveau van individuele (gepseudonimiseerde) patiënten.
Is het wat u betreft acceptabel dat zorgverzekeraars hun informatiehonger stillen door privacygevoelige informatie van patienten te verzamelen via de SBG? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Denkt u dat patiënten behoefte hebben aan transparantie in de zorg die hun privacy schendt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u aangeven op welke wijze dit de zorg voor patiënten ten goede komt? Deelt u de mening dat het niet aan de zorgverzekeraars is om te bepalen wat goede zorg is, maar dat dit het beste kan worden bepaald door zorgverleners onderling? Deelt u daarmeede mening dat de SBG overbodig is?
Hoe reageert u op de uitspraak van professor J. van Os dat de database van SBG een «geldverslindend datakerkhof is»? Kunt u in dat verband aangeven hoeveel geld zorgverzekeraars hebben geïnvesteerd in de database van SBG?
Ik deel die mening niet. Zoals toegelicht ben ik van mening dat SBG maatschappelijk relevante doelen dient.
Het jaarlijks budget van Stichting Benchmark GGZ bedraagt 2 miljoen euro. Bij de oprichting van SBG zijn de kosten als volgt verdeeld: het benchmarken wordt gefinancierd door de zorgverzekeraars, de zorgaanbieders financieren het verzamelen van de onderliggende ROM-gegevens en de correcte aanlevering ervan aan SBG.
Deelt u de mening van professor Van Os dat je alleen data mag verzamelen als patiënten dat goed vinden en wanneer daar iets maatschappelijk nuttigs mee gebeurt? Deelt u voorts zijn mening dat dit in het geval van de database van SBG niet het geval is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben met professor dr. Van Os van mening dat gegevens alleen verzameld moeten worden als daar maatschappelijk iets nuttigs mee gebeurt. Op het maatschappelijke nut van de gegevensverzameling in het kader van ROM door SBG ben ik reeds uitvoerig ingegaan.
De gegevensverzameling van SBG geschiedt in verschillende onderscheiden stappen:
Op de verschillende onderscheiden stappen zijn verschillende wettelijke kaders van toepassing:
Ad a
Het bij de intake diagnostisch classificeren van de cliënt en het gedurende de behandeling periodiek gegevens verzamelen over de uitkomst van de behandeling, maken beide deel uit van het reguliere klinische proces. Voor het verzamelen van die (ROM-)gegevens is geen expliciete toestemming nodig van de patiënt. De verwerking van gezondheidsgegevens valt onder artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, juncto artikel 21, tweede lid, van de Wbp. Wel moet de behandelaar op grond van de WGBO de patiënt bij aanvang van de behandeling melden welke gegevens waarom worden vastgelegd en wat de behandelaar met die gegevens doet.
Ad b
De behandelaar versleutelt het BSN met het oog op de aanlevering van gegevens aan SBG. De versleuteling maakt geen deel uit van de behandeling van de patiënt. Omdat het om de verwerking van persoonsgegevens gaat moet er een grondslag zijn in de Wbp. De verwerking van persoonsgegevens is op grond van artikel 8, aanhef en onder a, Wbp toegestaan indien de patiënt daarvoor toestemming heeft verleend.
Ad c en d
De behandelaar levert de niet meer tot de patiënt herleidbare gegevens aan bij ZorgTTP. Omdat er geen sprake meer is van persoonsgegevens in de zin van de Wbp is de wet niet van toepassing op de versleuteling door ZorgTTP.
Ad e en f
Op de verstrekking van de door de zorgaanbieder en ZorgTTP gepseudonimiseerde gegevens aan SBG en de verwerking van die gegevens door SBG is de Wbp niet van toepassing (omdat er geen sprake meer is van persoonsgegevens als bedoeld in de Wbp).
Medisch wetenschappelijk onderzoek met patiënten mag alleen worden uitgevoerd als er een juiste balans is tussen het belang van de onderzoeksvraag en de belasting die de procedures van het onderzoek voor de patiënt met zich meebrengt. Dit wordt getoetst door een van de elf (11) Medisch Ethische Toetsing Commissies die Nederland heeft. Er is ook een overkoepelend orgaan, de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO).
SBG heeft, samen met professor dr. Van Os, de vraag of de gegevensverzameling door SBG onder de Wet Medisch-wetenschappelijk Onderzoek met mensen (WMO) valt en METC-plichtig is, voorgelegd aan de CCMO. De vraag is vorig najaar besproken in een plenaire vergadering van de CCMO. Het standpunt van de commissie is dat het hier geen wetenschappelijk onderzoek betreft en de dataverzameling en -analyse daarom niet onder de Wet Medisch-wetenschappelijk Onderzoek met mensen (WMO) vallen.
Ik ben het dus oneens met de uitspraak van professor dr. Van Os dat de dataverzameling door SBG onethisch en onwettig is.
Hoe reageert u op de uitspraak van professor Van Os dat de dataverzameling door SBG onethisch en onwettig is? Op basis van welk wetsartikel rechtvaardigt de SBG het verzamelen van deze privacygevoelige informatie? Is dat in uw ogen gerechtvaardigd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Is het voorgaande voor u reden om de SBG te bewegen te stoppen met het verzamelen van data over patiënten? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ondersteun de missie en doelstellingen van SBG, zoals toegelicht in de voorgaande antwoorden, waarbij ik wel wil onderstrepen dat een adequate waarborging van de privacy van patiënten van groot belang is en blijft.
Hoe reageert u op de uitspraak van de plaatsvervangend voorzitter van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) dat het DBC-informatiesysteem (DIS) een van de meest risicovolle databases van het land is, omdat jaarlijks alle gegevens van patiënten in Nederland daarin worden ondergebracht? Hoe reageert u voorts op zijn uitspraak dat dit meer dan genoeg gegevens zijn om – als je kwaad zou willen – te herleiden waar het om gaat? Wat vindt u ervan dat het CBP zich afvraagt of het DIS nog wel privacyproof is?
Het is een feit dat het DIS een zeer omvangrijke database is die gegevens bevat die – indien deze tot identificeerbare individuen herleidbaar zouden zijn, wat niet zo is – privacybelastend zouden zijn. Mijn ambtsvoorgangers, ikzelf en medewerkers van het Ministerie van VWS zijn zich – met het CBP – altijd zeer bewust geweest van dat risico en van het feit dat er daarom altijd adequate (technische en organisatorische) maatregelen nodig zijn om dit risico te beheersen.7
In aanloop naar de instelling van het DIS, heeft mijn ambtsvoorganger in 2005 advies gevraagd aan het CBP over het toepassen van pseudonimisering van medische persoonsgegevens voordat ze het DIS bereiken en voordat ze worden opgeslagen in het DIS. Bij pseudonimisering van persoonsgegevens worden de identificerende kenmerken van personen op een zodanige manier (vooraf) versleuteld en omgezet in een pseudo-identiteit, dat de werkelijke identiteit van de betreffende personen niet meer te achterhalen is. Direct identificerende gegevens worden dubbel versleuteld (oftewel dubbel gepseudonimiseerd) vóórdat ze worden opgeslagen in het DIS: de eerste versleuteling wordt uitgevoerd door de zorgaanbieder die de gegevens aanlevert en de tweede versleuteling door een externe, onafhankelijke organisatie, ZorgTTP (Zorg Trusted Third Party) genaamd. De pseudonimisering is zo ingericht dat deze onomkeerbaar is en daarmee dus niet meer herleidbaar tot individueel identificeerbare personen.
Het CBP heeft in een brief van 10 januari 2006 op het voornoemde adviesverzoek gereageerd. Het CBP bevestigde – zoals ook in de uitzending van Zembla werd aangehaald – dat het DIS «een van de meest risicovolle verwerkingen in Nederland» is en dat «dit maakt dat bij de verdere uitwerking van de pseudonimisering van het DIS de hoogst denkbare maatstaven dienen te worden gehanteerd». Het CBP gaf toen aan dat de destijds aan het CBP voorgelegde aanpak bij het DIS «een correcte toepassing van de pseudonomiseringsoplossing» beschrijft.
Het CBP heeft daarnaast ook als eis gesteld dat de gepseudonimiseerde gegevens niet indirect identificerend mogen zijn. Gegevens zijn volgens het CBP (direct of indirect) identificerend als die gegevens «redelijkerwijs, zonder onevenredige inspanning» kunnen worden gebruikt om de identiteit van een persoon vast te stellen.
Het DIS heeft aan deze eisen van het CBP invulling gegeven door diverse technische en organisatorische maatregelen te nemen, te weten:
Schrikt u ervan dat het CBS in staat is de identiteit van de persoon achter de gespeudoniemiseerde gegevens van het DIS te achterhalen?
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is de enige ontvanger van DIS-gegevens die op wettelijke grondslag koppelingen mag leggen tussen DIS-gegevens en andere gegevensbestanden. Alleen op deze manier kan het CBS statistieken maken over de relatie tussen enerzijds het zorggebruik en anderzijds bevolkingskenmerken, zoals inkomenspositie of woonsituatie. Het CBS heeft daarvoor in 2006 expliciet akkoord gekregen van het CBP. Het CBP heeft dat gedaan met de wetenschap dat daarmee aan het CBS als enige afnemer de sleutel wordt verstrekt «waarmee de (aan CBS verstrekte) pseudo-identiteiten alsnog kunnen worden geïdentificeerd.»8 Het CBP deed dit in verband met de wettelijke positie van het CBS. Het aanvullende privacyrisico achtte het CBP gering omdat het CBS reeds het wettelijk recht heeft persoonsgegevens op te vragen en de wet het CBS verbiedt deze verder te verspreiden en openbaar te maken op individueel niveau. De juridische kaders waarbinnen het CBS met privacygevoelige informatie om mag gaan zijn geregeld in de CBS-wet9 en de Wbp.
Gedurende het hele proces waarmee DIS-gegevens aan andere gegevens worden gekoppeld blijven identificerende persoonsgegevens (BSN en geboortedatum) versleuteld. CBS-medewerkers die statistische werkzaamheden uitvoeren hebben daarom géén toegang tot de identificerende persoonsgegevens in relatie tot DIS-bestanden.
Wat vindt u ervan dat het DBC-DOT-systeem, dat afgeleid is van betalen per verrichting, eerst de zorgkosten opjaagt, daarna de financiering van ziekenhuizen zo ingewikkeld maakt dat accountants geen goedkeurende verklaring willen afgeven over de jaarrekeningen en nu de privacy van patiënten in gevaar brengt? Maakt dit dat u het faillissement van de betaling per verrichting en het DBC-DOT-systeem erkent? Zo ja, wat betekent dat? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de context van uw vraag, beperk ik mij in de beantwoording tot uw opmerking dat het DBC-systeem de privacy van patiënten in gevaar zou brengen en dat dit het faillissement van het DBC-systeem zou betekenen. Het CBP en de rechter hebben bepaald dat het huidige DBC-systeem, inclusief de daarbij behorende regelgeving, géén onevenredige inbreuk doet op de privacy van patiënten. In het najaar van 2005 is het CBP akkoord gegaan met het gebruik van de huidige diagnose-informatie op DBC-niveau in het declaratieverkeer in de somatische zorg, onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat op de middellange termijn het aantal DBC’s zou worden teruggedrongen door indikking of vergroving (dit is met de DOT-operatie gebeurd). Daarnaast is de privacy van patiënten binnen het DIS en bij het CBS beschermd door de hiervoor genoemde risico-beheersende maatregelen. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft in twee uitspraken in relatie tot de ggz geoordeeld dat de vermelding van diagnose-informatie op de declaratie niet onrechtmatig is, mits wordt voldaan aan bepaalde voorwaarden (LJN: BN3056 en BV8297). Met de huidige regelgeving wordt aan die voorwaarden voldaan. Ik ben het dan ook niet eens met uw conclusie.
De uitspraken van de minister-president over de rol van de minister van Veiligheid en Justitie bij lopende onderzoeken van het Openbaar Ministerie |
|
Michiel van Nispen |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Is het waar dat u tijdens de persconferentie na de ministerraad op 17 april 2014 heeft gezegd dat de Minister van Veiligheid en Justitie niet te ver is gegaan met zijn opmerking «Het was niks, het is niks en het wordt niks» met betrekking tot een lopend onderzoek van het Openbaar Ministerie?1
Nee. Ik heb wel gezegd dat de Minister van Veiligheid en Justitie niet te ver is gegaan met zijn opmerking, maar niet dat deze opmerking van hem zou slaan op het lopende onderzoek van het Openbaar Ministerie.
Wat bedoelde u met uw opmerking dat juist de Minister van Veiligheid en Justitie «ruimer gerechtigd» is dingen te zeggen, omdat die immers het «enige bruggetje» is tussen de gescheiden machten? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
De Minister van Veiligheid en Justitie draagt de ministeriële verantwoordelijkheid voor het Openbaar Ministerie. In die hoedanigheid kan hij worden bevraagd en geeft hij uitleg. Op 15 april heeft hij gezegd dat hij uitgaat van de onschuld van de heer Demmink en dat hij geen reden heeft om terug te komen op zijn eerdere uitspraken dienaangaande. Ook heeft de Minister van Veiligheid en Justitie aangegeven dat het Openbaar Ministerie niet wordt gehinderd door deze uitspraak die ziet op het feit dat de heer Demmink tot op heden niet is veroordeeld.
Het pleidooi voor een fonds om justitiële dwalingen te voorkomen |
|
Michiel van Nispen |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Brandpunt van 20 april 2014 over gerechtelijke dwalingen?1
Ja.
Deelt u de mening dat in de toekomst voorkomen moet worden dat mensen die jarenlang ten onrechte vast hebben gezeten zo lang moeten wachten op gesprekken, excuses en schadevergoeding van justitie? Zo ja, hoe gaat dat voorkomen worden?
Ja. In de praktijk blijken deze procedures doorgaans ook goed te lopen; in de afgelopen jaren zijn verschillende zaken adequaat en snel afgehandeld. De definitieve afdoening van een schadeclaim kan echter enige tijd vergen. Dit is onder andere afhankelijk van de omvang van een claim, de bewijspositie en de bijzondere omstandigheden van het geval.
Wat is uw reactie op de stelling dat er op dit moment waarschijnlijk meerdere mensen onterecht achter de tralies zitten omdat het aantonen van «gerede twijfel» over de juistheid van de veroordeling zeer ingewikkeld is?
Het aantonen van de onjuistheid van een veroordeling is onmiskenbaar een ingewikkeld proces. Juist daarom is op 1 oktober 2012 de Wet herziening ten voordele in werking getreden. De voorzieningen die door deze wet in het leven zijn geroepen, hebben tot doel de veroordeelde te ondersteunen onderzoek te doen, indien blijkt dat er gerede twijfel is over de juistheid van de veroordeling. Mochten zich op dit moment nog mensen onterecht in detentie bevinden, waar ik uiteraard geen kennis van heb maar wat ik ook niet kan uitsluiten, dan bieden deze nieuwe wettelijke mogelijkheden hen nieuwe perspectieven.
Deelt u de mening dat de bekend geworden gerechtelijke dwalingen uit het verleden hebben uitgewezen dat de dwaling pas aan het licht kwam door de (vrijwillige) inzet van deskundigen en anderen die zich om het slachtoffer van de dwaling bekommerden?2
Voor een aantal bekende dwalingen uit het verleden is dit inderdaad het geval.
Deelt u de mening dat het vaak een probleem is dat slachtoffers van dwalingen geen geld hebben om aanvullend onderzoek te laten verrichten om hun onschuld aan te tonen?
Ik deel de mening dat in het verleden de herzieningsregeling onvoldoende voorzag in de mogelijkheid voor veroordeelden om aanvullend (forensisch) onderzoek te laten verrichten om hun mogelijke onschuld aan te tonen. Naar aanleiding van onder meer de Schiedammer Parkmoordzaak zijn er praktische regelingen getroffen om aan dit probleem tegemoet te komen. Met name het instellen van de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken (CEAS) heeft hieraan bijgedragen. Deze commissie heeft in enkele grote zaken onderzoek verricht, hetgeen in de zaken Lucia de B. en Ina Post heeft geleid tot de indiening van een herzieningsverzoek bij de Hoge Raad.
Met de inwerkingtreding van de Wet herziening ten voordele per 1 oktober 2012 is een (wettelijke) leemte opgevuld, waardoor de CEAS overbodig is geworden. Deze wet biedt gewezen verdachten van ernstige misdrijven – strafbare feiten waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 12 jaar of meer is gesteld en waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt – de mogelijkheid om ter voorbereiding van een herzieningsaanvraag de procureur-generaal bij de Hoge Raad te verzoeken nader onderzoek te doen naar bepaalde feiten. Met de resultaten van dat onderzoek kan de herzieningsaanvraag vervolgens worden onderbouwd.
Voor honorering van een verzoek tot nader onderzoek is vereist dat sprake is van aanwijzingen dat mogelijkerwijs sprake is van een novum. In de genoemde wet is het begrip «novum» niet langer beperkt tot een nieuwe feitelijke omstandigheid. Onder «novum» kunnen nu ook nieuwe inzichten van deskundigen vallen. Daarbij moet het wel nog steeds gaan om een nieuw gegeven dat het ernstige vermoeden doet ontstaan dat de rechter tot een ander oordeel zou zijn gekomen als hij daarvan had geweten. Indien een nader onderzoek door de procureur-generaal bij de Hoge Raad wordt ingesteld, komen de kosten daarvan voor rekening van de Staat. Daarnaast verleent de Raad voor rechtsbijstand een toevoeging voor de bijstand van een raadsman bij de voorbereiding van een herzieningsverzoek.
Tegen deze achtergrond ben ik van mening dat de noodzaak ontbreekt om te komen tot een permanent fonds om justitiële dwalingen te voorkomen. Met de reeds genomen maatregelen wordt voldaan aan de op de overheid rustende verantwoordelijkheid om het rechtssysteem zodanig in te richten dat mogelijke fouten (dwalingen) die daaruit voortvloeien kunnen worden gecorrigeerd.
Welke verantwoordelijkheid rust er volgens u op de overheid om dwalingen aan het licht te brengen en mensen die ten onrechte veroordeeld zijn zo snel mogelijk in vrijheid te stellen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw reactie op het pleidooi van advocaat Knoops en emeritus hoogleraar Tak voor een permanent fonds om justitiële dwalingen te voorkomen, waarbij bijvoorbeeld door een commissie van wijzen bepaald kan worden of in een bepaalde zaak onderzoek vanuit dat fonds betaald moet worden?3
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat dwalingen in stand blijven als een dergelijk fonds er niet komt, waardoor mensen mogelijk jarenlang ten onrechte vast zitten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om met voorstellen te komen voor een permanent fonds om justitiële dwalingen te voorkomen, of in ieder geval deze niet langer voort te laten duren? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Religieuze spanningen in Birma/Myanmar |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Wie niet geteld is, telt niet mee in Birma»?1
Het bericht geeft een goed beeld van de complexiteit van de volkstelling in Birma/Myanmar.
Hoe beoordeelt u de weigering van de Birmese regering om de Rohinya minderheid zich te laten registreren als aparte bevolkingsgroep?
Volgens het oorspronkelijk plan voor de volkstelling zouden geïnterviewden kunnen kiezen uit 135 etniciteiten die door de overheid van Birma/Myanmar officieel zijn erkend. Daarnaast was er een categorie «overigen», waarbij geïnterviewden een eigen omschrijving van etniciteit konden vermelden. Deze omschrijving zou niet gelden als een officieel erkende etniciteit, maar zou wel worden meegenomen in de volkstelling waarbij meervoudig genoemde identificaties als aparte groep zichtbaar zouden worden. Dit zou Rohingya de mogelijkheid geven om zich te registreren als «overige» met vermelding van «Rohingya».
Na oplopende spanningen en toenemend verzet van een deel van de bevolking in Rakhine State tegen de mogelijkheid voor Rohingya om zichzelf als zodanig te identificeren hebben de autoriteiten van Birma/Myanmar besloten personen of huishoudens die zichzelf omschrijven als Rohingya niet langer mee te nemen in de volkstelling. Dit heeft er naar verwachting toe geleid dat honderdduizenden Rohingya buiten de telling zijn gebleven. Het kabinet betreurt deze handelswijze van de regering van Birma/Myanmar zeer. Het ondermijnt de toch al kwetsbare positie van de Rohingya.
Wat is uw analyse van de spanning rondom deze volkstelling en het geweld tegen de Rohinya minderheid in het algemeen?
In de afgelopen jaren zijn de spanningen tussen de Rakhine boeddhisten en Rohingya moslims in Rakhine State sterk toegenomen. De Rohingya minderheid wordt door de autoriteiten van Rakhine stelselmatig gediscrimineerd en is veelvuldig slachtoffer van intimidatie, vrijheidsbeperkingen en geweld.
Een geweldsincident in januari jl., waarbij naar verluidt tientallen Rohingya omkwamen, gevolgd door een publieke verklaring van Artsen Zonder Grenzen over de behandeling van slachtoffers van dit incident, gaven aanleiding voor grootschalige protesten tegen de aanwezigheid van NGOs, hulporganisaties en de internationale gemeenschap in Rakhine State. Voorts werd gedemonstreerd tegen de mogelijkheid van Rohingya moslims om zichzelf tijdens de volkstelling als zodanig te identificeren. Vanwege de gewelddadige protesten zijn eind maart jl. internationale NGOs, hulporganisaties en VN-organisaties uit Rakhine geëvacueerd. De Birmese overheid liet weten onder druk van protesten en uit vrees voor verder geweld af te zien van registratie van een ieder die zichzelf identificeerde als Rohingya.
Heeft u gereageerd op de onwil van de Birmese regering om hulpverleners toe te laten tot de gebieden in het westen van het land waar Rohingya’s verblijven? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Het kabinet hecht veel waarde aan ongehinderde en veilige toegang van internationale humanitaire hulporganisaties tot alle delen van Birma/Myanmar, inclusief Rakhine State. Recente berichten over belemmering van die toegang op lokaal niveau zijn dan ook reden tot zorg. De Nederlandse ambassadeur heeft deze zorgen meerdere malen tijdens gesprekken op ministerieel niveau in de hoofdstad Nay Pyi Taw geuit, meest recentelijk op 2 april jl. Ook in EU-verband is bij de autoriteiten van Birma/Myanmar aangedrongen op ongehinderde en veiliger toegang van hulporganisaties in Rakhine. Daarnaast heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken in contact met de ambassadeur van Birma/Myanmar in Brussel aandacht gevraagd voor de precaire humanitaire situatie in Rakhine. Tot slot heeft Nederland zich in EU-verband tijdens de 25ste zitting van de Mensenrechtenraad met succes hard gemaakt voor een duidelijke boodschap over de situatie in Rakhine in de door de Raad aangenomen resolutie over de mensenrechtensituatie in Birma/Myanmar.
Waarom is er enkel een Nederlandse economische missie gevestigd in Birma/Myanmar? Kunt u, in het licht van de fragiele mensenrechtensituatie ter plaatse, uiteenzetten waarom er in Birma/Myanmar gekozen is voor alleen een economische missie en niet voor capaciteit ter plaatse voor mensenrechten?
De beginnende democratische transitie en economische opening van Birma/Myanmar biedt kansen voor Nederlandse bedrijven en ondernemers, met name in de sectoren water, agro en logistiek. Om Nederlandse bedrijven te faciliteren deze kansen op een maatschappelijk verantwoorde manier te verzilveren, heeft het kabinet in 2013 besloten de capaciteit van de ambassade in Bangkok met betrekking tot Birma/Myanmar, uit te breiden. De reeds bestaande capaciteit op het gebied van mensenrechten is eveneens uitgebreid.
Voorts is in november jl. door collega Ploumen tijdens haar bezoek aan Birma/Myanmar in Yangon een ambassadekantoor geopend dat de Nederlandse inspanningen in Birma/Myanmar ondersteunt. De keuze voor deze flexibele en kostenefficiënte vorm van vertegenwoordiging past in de modernisering van de Nederlandse diplomatieke dienst, zoals door het kabinet gepresenteerd in de brief «Voor Nederland, Wereldwijd».
In de afgelopen jaren heeft de ambassade Bangkok met goed gevolg invulling gegeven aan de bevordering van de mensenrechten in Birma/Myanmar. De ambassade steunt vanuit het Mensenrechtenfonds diverse betekenisvolle projecten, levert tijdige adviezen ter beïnvloeding van het internationale mensenrechtenspeelveld en heeft zeer frequent in Birma/Myanmar contact met regeringsvertegenwoordigers, Birmese en internationale NGO’s en mensenrechtenverdedigers. De nieuwe vertegenwoordiging in Yangon dient hiervoor mede als uitvalsbasis. Het kabinet acht de huidige mensenrechtencapaciteit met betrekking tot Birma/Myanmar op dit moment toereikend.
Bent u bereid de Nederlandse inzet op mensenrechten in Birma/Myanmar te intensiveren? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid een mensenrechtenspecialist in het land zelf te plaatsen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Stelselmatige discriminatie van bewoners in de Haagse wijk Duindorp |
|
Keklik Yücel (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichtgeving over de discriminatie van bewoners in Duindorp?1
Ja.
Is het waar dat er sprake is van een stelselmatig wegpesten van allochtone bewoners uit Duindorp? Zo ja, deelt u de mening dat dit een niet te tolereren situatie is? Zo ja, hoelang spelen deze problemen al? Zo nee, hoe zou u de situatie in Duindorp dan wel duiden?
Uit de mededelingen die ik ontving van de burgemeester van Den Haag maak ik op dat er geen sprake is van het stelselmatig wegpesten van bewoners met een migranten-achtergrond uit Duindorp. De burgemeester heeft mij hierover het volgende toegelicht. In april 2014 hebben in Duindorp drie huurders met een migranten-achtergrond naar aanleiding van incidenten aangegeven te willen verhuizen. In de laatste twee jaar is er verder één gezin geweest dat in verband met incidenten is verhuisd. Door de (media) aandacht die de recente incidenten hebben gekregen wordt wellicht de indruk gewekt dat racisme en discriminatie in Duindorp breed verspreid zijn. Dat is bepaald niet zo.
Duindorp heeft twee wijkagenten. In Duindorp is wekelijks een gezamenlijk spreekuur van de wijkagent, de woningbouwcorporatie Vestia en het algemeen maatschappelijk werk. Op dat spreekuur kunnen bewoners hun zorgen en onvrede uiten. Hierdoor hebben de wijkagent en de andere professionals in de wijk een goed en actueel beeld van de situatie in de wijk. De burgemeester van Den Haag heeft mij gemeld dat deze professionals unaniem van mening zijn dat het woon- en leefklimaat in Duindorp de afgelopen tien jaar sterk vooruit is gegaan, hoewel in bepaalde delen van de wijk problemen blijven spelen zoals hiervoor omschreven.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn als u zich persoonlijk ter plaatse op de hoogte laat brengen van de situatie in Duindorp en daarbij vooral de getroffen bewoners laat weten dat u achter hen staat? Zo ja, op welke termijn zal dat gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Woonoverlast en intimidatie in een wijk kunnen diep ingrijpen in het dagelijks bestaan van de bewoners en dat is zorgelijk. Gemeenten en hun partners hebben de verantwoordelijkheid om zich van dergelijke situaties op de hoogte te stellen, deze aan te pakken en daarover contact te onderhouden met de buurtbewoners. Ik heb alle vertrouwen in de reeds in andere wijken van Den Haag beproefde integrale aanpak van overlastlocaties en overlastveroorzakers.
Deelt u de zorgen van de woningbouwcorporatie en burgemeester Van Aartsen over de ontstane situatie? Zo ja, wat gaat u doen om uw zorgen aan de betrokkenen kenbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke concrete maatregelen zijn er door de gemeente en de woningbouwcorporatie genomen om deze problemen het hoofd te bieden en de slachtoffers te beschermen?
De burgemeester heeft mij meegedeeld dat hij op 23 april 2014 een gesprek heeft gehad met het wijkberaad, Welzijn Scheveningen, het outreachend jongerenwerk, Vestia, de politie en de stadsdeeldirecteur en dat verdere afstemming zal volgen. Hij heeft aangegeven dat de politie fors investeert in de zichtbare aanwezigheid in de wijk, onder meer door de wijkagenten, in de wijkcontacten en via extra surveillance. Op het Tesselseplein is weer cameratoezicht ingesteld. De politie zet verder in op het onderzoeken van mogelijk door omwonenden gepleegde strafbare feiten tijdens onder meer bezichtigingen van leegstaande woningen. Als sprake is van strafbare feiten wordt een proces verbaal opgemaakt dat door het openbaar ministerie (OM) op de mogelijkheden van vervolging wordt beoordeeld. Zoals hiervoor genoemd vindt er wekelijks een gezamenlijk spreekuur plaats in de wijk. Daarnaast is het jongerenwerk van Welzijn Scheveningen met succes aanwezig op die plekken waar jongeren samenkomen. Onder meer door het aanbieden van sportactiviteiten en de inzet van het outreachend jongerenwerk worden jongeren goed bereikt en is de overlast drastisch afgenomen. Zoals in andere delen van de stad ook met succes is gebeurd, wordt integraal ingezet op de overlastlocaties en de overlastveroorzakers.
Op de scholen in Duindorp heeft het programma Haagse Helden gedraaid. Daarin wordt onder andere aandacht besteed aan thema’s als verdraagzaamheid en omgang met anderen. De scholen worden geïnformeerd over de incidenten en hen wordt gevraagd in de komende tijd aandacht aan dit thema te blijven besteden.
Uiteraard worden bewoners die zich niet gedragen hierop aangesproken, net als elders in de stad. Tegen structurele overlast of herhaaldelijk wangedrag wordt opgetreden via het zogenoemde gele en rode kaarten systeem. Bij een rode kaart start Vestia een uithuisplaatsingsprocedure bij de rechter, aldus de burgemeester.
Zijn er meldingen en aangiften gedaan vanwege de in het bericht genoemde praktijken? Zo ja, wat was de aard en omvang van die meldingen en aangiften?
Van de burgemeester heb ik vernomen dat Vestia aangifte heeft gedaan vanwege een dreigtweet en dat aangifte is gedaan door een burger tegen een Duindorper die op TV-West is geïnterviewd. Het OM heeft mij meegedeeld dat de laatstgenoemde aangifte is beoordeeld en dat de verdachte is gedagvaard. Overigens heeft Vestia ook aangifte gedaan vanwege intimidatie en bedreiging van een werknemer tijdens de bezichtiging door iemand met een migranten-achtergrond van een woning in de Kompasbuurt.
Is er een wijkagent die de situatie in Duindorp goed kent en wellicht al een indicatie heeft van de problemen die daar spelen? Zo ja, welk beeld heeft die wijkagent? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is er concreet door de politie gedaan om bewoners die slachtoffer van discriminatie en intimidatie in Duindorp zijn, te beschermen en te voorkomen dat zij opnieuw slachtoffer worden?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat bij hardnekkige ernstige discriminatie en agressie tegen buurtbewoners alles op alles moet worden gezet om te voorkomen dat het de slachtoffers zijn die moeten verhuizen, en dat juist de daders moeten worden aangepakt?
Het kabinet veroordeelt (stelselmatige) pesterijen en discriminatie op welke grond dan ook. Ik steun dan ook de inzet van de gemeente Den Haag en de lokale partners om deze situatie aan te pakken. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 5, 8 en 10.
Welke mogelijkheden ziet u om het leefklimaat van alle bewoners in Duindorp te verbeteren, zodat alle bewoners van Duindorp normaal kunnen wonen in deze wijk?
Zie antwoord vraag 5.
Speelt in andere wijken en steden een vergelijkbare problematiek? Zo ja, welke wijken of steden betreft dit?
Het antidiscriminatiebeleid is lokaal belegd. Het is aan de lokale besturen om kwesties rondom discriminatie (in de vorm van bijvoorbeeld het (weg)pesten van buurtbewoners) in kaart te brengen. Zij doen dit in samenwerking met hun gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen. Het kabinet beschikt niet over een landelijk overzicht op het niveau van steden of wijken van gevallen van het (weg)pesten van buurtbewoners op grond van rassendiscriminatie.
Het bericht ‘google gaat gebruikers volgen naar de echte winkel’ |
|
Gerard Schouw (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Google online klanten zodanig wil gaan volgen dat kan worden vastgesteld of zij de producten die zij online hebben bekeken, ook daadwerkelijk kopen in een fysieke winkel?1
Ja.
Vindt dit experiment van Google, waarbij online en offline data van klanten worden gekoppeld om hun koopgedrag in kaart te brengen, ook in Nederland plaats? Zo ja, sinds wanneer gebeurt dit, welke databedrijven zijn bij dit experiment in Nederland betrokken, hoe worden klanten geïnformeerd over deze data-koppeling en op welke manier is het experiment vooraf getoetst op privacy waarborgen?
Google heeft aangegeven dat het experiment alleen plaatsvindt in de Verenigde Staten en dus niet in Nederland.
In hoeverre is een koppeling van cookies aan verkoopdata van fysieke winkels op enigerlei wijze herleidbaar tot individuen?
Volgens Google is de test in de Verenigde Staten specifiek ontworpen om anoniem te zijn en geen persoonsgegevens te verwerken. Het kabinet beschikt over onvoldoende informatie om te beoordelen of deze voorstelling van zaken correct is.
Hoe verhoudt de koppeling van cookies aan verkoopdata zich tot de Nederlandse wetgeving inzake gegevensbescherming?
Voor het plaatsen van cookies moet op grond van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet toestemming van de internetgebruiker zijn verkregen. Deze toestemming moet zijn gebaseerd op adequate informatie, ondermeer over wat er met de via de cookies verkregen informatie gebeurt. In dit geval zal dus de internetgebruiker, voordat de toestemming wordt verkregen, moeten zijn geïnformeerd over het feit dat de met de cookies verzamelde informatie (ook) wordt gebruikt buiten de internetomgeving. Verder geldt dat als er sprake is van de verwerking van persoonsgegevens de Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing is. Dat betekent dat er sprake moet zijn van een verwerkinggrondslag als bedoeld in artikel 8 van de Wet bescherming persoonsgegevens. In de regel zal dit betekenen dat de persoon om wiens persoonsgegevens het gaat, nadat deze afdoende is geïnformeerd over de persoonsgegevensverwerking, zijn of haar ondubbelzinnige toestemming voor de verwerking zal moeten hebben gegeven.
Hoe verhoudt de koppeling van cookies aan verkoopdata van fysieke winkels zich tot de cookiewetgeving? Hebben gebruikers online bijvoorbeeld de expliciete mogelijkheid om deze koppeling aan verkoopdata van fysieke winkels te weigeren?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven zal voorafgaand aan het plaatsen van de cookie de internetgebruiker moeten worden geïnformeerd over het feit dat de met de cookie verzamelde gegevens ook zullen worden gebruikt in, en gekoppeld worden aan, de fysieke wereld. Als de internetgebruiker dit onwenselijk vindt, kan hij afzien van het geven van toestemming voor het plaatsen van de cookie.
Hoe beoordeelt het kabinet in algemene zin het koppelen van online en offline data van gebruikers en klanten? Deelt het kabinet de opvatting dat met dit soort datakoppelingen de balans tussen commercie en privacy zoek raakt?
Het kabinet beoordeelt dergelijke koppelingen niet per definitie negatief, omdat zij ook tegemoet kunnen komen aan de wens van groepen consumenten. Van belang is dat zorgvuldig met de privacy van klanten wordt omgegaan. In de e-privacybrief van 24 mei 20132 heeft het kabinet randvoorwaarden geformuleerd voor de privacy: transparantie, controle door de gebruiker en eigen verantwoordelijkheid van bedrijven. Voor bedrijven is van belang dat consumenten vertrouwen hebben en houden in onlinediensten, want gebrek aan vertrouwen gaat ten koste van de groei van e-commerce.
Hoe beoordeelt het kabinet de mogelijkheid voor Nederlandse bedrijven die over klantgegevens beschikken, bijvoorbeeld via kortingskaarten en kassaverkopen, om dergelijke data door te verkopen aan derden voor commercieel gebruik?
De klant moet weten wat er met de over hem verzamelde informatie gebeurt en dat hij op basis van die kennis een vrije keuze heeft of hij al dan niet akkoord gaat met het gebruik van de gegevens. Zolang hij zelf in de hand heeft of er klantgegevens over hem worden verzameld, doordat de betreffende cookies alleen met zijn toestemming mogen worden geplaatst en de klant kan afzien van het gebruik van bijvoorbeeld een klanten- of kortingskaart, is er geen reden om het gebruik van de gegevens niet toe te staan.
Deelt het kabinet de opvatting dat door toenemende dataverzameling en mogelijkheden om gegevens met elkaar te koppelen, klantgegevens expliciete bescherming behoeven tegen privacy-inbreuken en zo ja, ziet het kabinet mogelijkheden om hiervoor extra waarborgen te bieden?
Het kabinet bereidt momenteel een brief voor over big data en profiling, waarin het koppelen van gegevens aan de orde komt. Het is een complex terrein dat volop in ontwikkeling is. Het is in deze fase belangrijk de terreinen te identificeren die vanuit privacyoogpunt extra aandacht verdienen. Het is te vroeg om nu al maatregelen aan te kondigen. Een belangrijk kader zal ook de toekomstige Dataprotectieverordening zijn. Deze verordening beoogt onder andere de privacyrechten van burgers en de maatregelen die bedrijven moeten treffen om de privacy te waarborgen te regelen. De onderhandelingen over de Verordening zijn in volle gang. Het is overigens niet zo dat er nu geen bescherming is. Er is een Wet Bescherming persoonsgegevens die grenzen stelt aan verwerking van persoonsgegevens.
In hoeverre is de uitspraak van het Europees Hof van Justitie over het opslaan van meta-data ook van toepassing op het opslaan van verkoopdata?
De uitspraak van het Europese Hof heeft betrekking op de Dataretentierichtlijn. Daarbij gaat het om het verplicht bewaren van (verkeers)gegevens zonder dat voor het bewaren van deze gegevens door de telecomaanbieder en het gebruik daarvan voor de opsporing van strafbare feiten toestemming nodig is van degene om wiens gegevens het gaat. Deze situatie laat zich moeilijk vergelijken met het commercieel gebruik van verkoopdata door marktpartijen waarvoor, of dit nu via cookies is of via klantenkaarten, op grond van de Telecommunicatiewet en de Wet bescherming persoonsgegevens toestemming van de persoon om wie het gaat vereist is, en waarover de betrokkene adequaat moet zijn geïnformeerd.
Verschillende torenhoge boetes die het afgelopen jaar geïnd zijn |
|
Ard van der Steur (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de recente berichten over het innen van grote bedragen aan openstaande boetes?1 en2
Ja.
Hoe groot is de groep personen die onherroepelijk veroordeeld zijn tot het betalen van dergelijke bedragen? Is bekend voor welk soort feiten deze personen over het algemeen veroordeeld zijn?
De zaken waarnaar in de berichten wordt verwezen, betreffen allemaal veroordelingen waarbij een ontnemingsmaatregel door de rechter is opgelegd. Op dit moment staan in de CJIB-systemen 178 natuurlijke personen geregistreerd met openstaande zaken van 300.000 euro of meer. Het betreft 136 personen die een ontnemingsmaatregel opgelegd hebben gekregen, 27 personen met een schadevergoedingsmaatregel en 15 personen met een geldboetevonnis. Personen met een ontnemingsmaatregel zijn over het algemeen veroordeeld vanwege economische delicten of drugsgerelateerde delicten. Over het algemeen gaat het bij hoge schadevergoedingsmaatregelen om ernstige vermogensdelicten, zoals oplichting, en bij hoge geldboetevonnissen om ernstige milieudelicten.
Hoe komt het dat deze openstaande bedragen van boetes bij de betrokkenen zo hoog zijn opgelopen? Waarom is niet eerder handhavend opgetreden tegen de betrokken overtreders?
Zoals bij het antwoord op vraag 2 wordt aangegeven, gaat het in de berichten om zaken waar de rechter een ontnemingsmaatregel heeft opgelegd. Indien een ontnemingsmaatregel niet wordt betaald na de aanschrijving, wordt geen verhoging opgelegd. Er is dus ook geen sprake van opgelopen bedragen.
Het CJIB start na ontvangst van de onherroepelijke ontnemingsmaatregel met de executie. Indien conservatoir beslag is gelegd, zal eerst worden gestart met het te gelde maken van dit beslag. Is er geen beslag, dan wel resteert er na het te gelde maken van dit beslag een restantbedrag, dan wordt de veroordeelde aangeschreven tot betaling. Bij uitblijven van (volledige) betaling wordt een dwangbevel uitgevaardigd en wordt verhaal genomen op het vermogen van de veroordeelde. Als ook dit niet leidt tot (volledige) betaling dan kan het Openbaar Ministerie (hierna: OM) de rechter vragen een machtiging af te geven voor toepassing van maximaal 1.095 dagen lijfsdwang.
Ontnemingsmaatregelen hoger dan 100.000 euro worden tevens aangeboden bij het team executie strafvonnissen (TES) van het OM om de pakkans te verhogen. In deze specifieke zaken stonden de veroordeelden gesignaleerd in het landelijk opsporingsregister in verband met het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Mede dankzij de inzet van het team executie strafvonnissen (TES) van het OM konden de betreffende personen worden opgespoord en aangehouden.
Klopt het dat alle onherroepelijke boetes in de politiesystemen op naam worden geregistreerd ten behoeve van de executie? Zo ja, wat is dan de reden dat het te betalen bedrag zo hoog is opgelopen en de executie zo lang op zich heeft laten wachten? Wordt de groep veroordeelden ook nog in een ander systeem opgeslagen en gesignaleerd?
Onherroepelijke sancties die zich bevinden in de zogenoemde dwangfase, staan op naam geregistreerd in politiesystemen. Het betreft de fase waarbij gijzeling (bij Wahv-sancties en geldsomstrafbeschikkingen), lijfsdwang (bij ontnemingsmaatregelen) of vervangende hechtenis (bij geldboetevonnissen en schadevergoedingsmaatregelen) wordt toegepast. Zaken in de innings- en incassofase staan niet geregistreerd in de politiesystemen. Alle openstaande zaken staan geregistreerd bij het CJIB.
In de dwangfase wordt door de politie actief naar de veroordeelde gezocht om de boete te innen. Er zijn hierover prestatieafspraken met de politie gemaakt. Als een boete uiteindelijk niet geëxecuteerd kan worden, wordt de gesignaleerde in het landelijke opsporingsregister opgenomen. In een groot aantal gevallen blijkt tijdens de huis-aan-huisbezoeken dat betrokkene niet meer woonachtig is op het bekende BRP-adres. Het opsporingsregister en de inzet van het TES dienen dan juist om de veroordeelden toch te vinden en om betaling af te dwingen. Dat is in de aangehaalde zaken ook gebeurd.
Waarom heeft de werkwijze van de politie waarbij met huis-aan-huisbezoeken tot executie wordt overgegaan, niet tot succes geleid bij deze betrokkenen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het ook dat de nationale politie, en in het verleden de 25 regionale politiekorpsen, geen of weinig succesvol gebruik hebben kunnen maken van ANPR-systemen bij het innen van een aantal hoge boetes? Kunt u toezeggen vaker en intensiever gebruik te zullen gaan maken van het middel ANPR ten behoeve van de executie van onherroepelijke vonnissen en inning van boetes?
ANPR wordt in de verschillende politie-eenheden (nog niet alle) en veelal in samenwerking met partners zoals de Rijks- en Gemeentelijke Belastingdienst succesvol ingezet. Uiteraard kunnen hiermee alleen personen gevonden worden die beschikken over een voertuig met kenteken op naam. Het ANPR systeem wordt in 2014 landelijk gefaseerd uitgerold (alle politie-eenheden gaan het systeem dan gebruiken) en loopt door tot medio 2015. Hierdoor zal het vaker en intensiever worden gebruikt ten behoeve van de executie van onherroepelijke vonnissen en inning van boetes.
Kan het zijn dat het draagvlak voor het dwangmiddel gijzeling onder druk staat omdat de politie in een aantal gevallen pas laat heeft kunnen executeren? Deelt u echter de mening dat wanbetalers ruimschoots de tijd en met betalingsregelingen ook de gelegenheid hebben en dat het dwangmiddel gijzeling een gepast en effectief middel is om boetes te innen?
Dwangmiddelen als gijzeling en lijfsdwang worden alleen toegepast indien openstaande boetes niet worden betaald. Hieraan gaat een uitgebreid traject van inning en incasso vooraf. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat het dwangmiddel gijzeling (bij boetes), maar ook lijfsdwang (bij ontnemingsmaatregelen) en vervangende hechtenis (bij schadevergoedingsmaatregelen) effectieve middelen zijn om openstaande sancties te innen.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en ik hebben eerder aangegeven dat bekeken wordt op welke wijze de inning van financiële sancties, inclusief de inzet van dwangmiddelen, verbeterd kan worden. Uw Kamer wordt in juni 2014 hierover nader geïnformeerd.
Bent u van oordeel dat u over voldoende effectieve middelen en instrumenten beschikt om het probleem daadwerkelijk aan te pakken? Ziet u reden tot het aanpassen van het beleid en/of tot het treffen van maatregelen?
Zie antwoord vraag 7.
De permanente detentie van migranten in Griekenland |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van Artsen zonder Grenzen (AzG) over de permanente detentie van asielzoekers en andere migranten in Griekenland?1 Wat is uw reactie op dit bericht en in welke mate herkent u de signalen van AzG?
Ja, ik ben bekend met dit persbericht. Het persbericht gaat over een advies van de juridische raad van de Griekse overheid, en over een rapport van Artsen zonder Grenzen. Het advies van de juridische raad dateert van 20 maart 2014 en ziet op het verlengen van de duur van detentie van en/of toezicht op vreemdelingen die illegaal op Grieks grondgebied verblijven. De adviesvraag was gesteld door het hoofdkantoor van de Griekse politie. Het rapport van Artsen zonder Grenzen dateert van 1 april 2014 en beschrijft onder andere detentieomstandigheden voor vreemdelingen in Griekenland. In mijn antwoorden op de vragen 2 en 3 ga ik nader op deze beide stukken in.
Klopt het dat in Griekenland een besluit is genomen om migranten oneindig te detineren totdat zij gedwongen of vrijwillig het land verlaten?2 Zo ja, is dit een besluit van Griekse regering? Hoe verhoudt dit besluit zich tot het Europese asielbeleid en dan met name tot Richtlijn 2008/115/EG over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn), op basis waarvan een vreemdeling maximaal (en in slechts uitzonderlijke gevallen) 18 maanden gedetineerd mag worden?
Het is mij bekend dat de juridische raad van de Griekse overheid op 20 maart 2014 een advies heeft uitgebracht over het in detentie houden van vreemdelingen die niet willen meewerken aan een terugkeer naar het land van herkomst. Ik ben echter niet bekend met besluitvorming door Griekenland.
De Europese Commissie ziet toe op de naleving van de Terugkeerrichtlijn, nr. 2008/115/EG, door de lidstaten. Op 17 april 2014, tijdens een plenair debat van het Europees Parlement, heeft de Europese Commissie desgevraagd haar (eerste) reactie gegeven. In die reactie benadrukt de Commissie allereerst dat een vreemdelingendetentie op basis van de EU-Terugkeerrichtlijn maximaal 18 maanden kan duren. In de nationale wetgeving van Griekenland wordt deze termijn gerespecteerd. De Commissie is niettemin bezorgd over de strekking van het advies van de juridische raad dat na afloop van deze 18 maanden de vreemdeling in een gesloten centrum kan verblijven, indien deze weigert mee te werken aan een terugkeer naar zijn herkomstland. Het advies is, naar lezing van de Commissie, enigszins tegenstrijdig en het is nog niet duidelijk op welke wijze het in de praktijk zal worden gebracht door de Griekse overheid. De Commissie gaat de Griekse regering bevragen hoe zij het advies van de juridische raad gaat overnemen. De Commissie zal vervolgens bezien of de praktijk in Griekenland in overeenstemming is met het gemeenschapsrecht, en zo niet, welke (juridische) vervolgstappen zij gaat zetten.
In haar reactie gaat de Commissie ook nog in op het rapport van Artsen zonder Grenzen over detentieomstandigheden in Griekenland. Het verbeteren van de omstandigheden in detentiecentra is een belangrijk onderdeel van het Griekse Nationale Actieplan Asiel en Migratiemanagement. De implementatie van dit plan wordt door de Commissie nauwlettend gevolgd. De Commissie meldt dat de Griekse regering inmiddels een aantal van de in het rapport bekritiseerde centra gesloten heeft. Tegelijkertijd zijn in Griekenland moderne centra geopend en worden andere centra gerenoveerd. De Commissie geeft daarbij wel aan dat er ruimte is voor verdere verbeteringen. Op korte termijn bezoekt de Commissie het in het rapport stevig bekritiseerde centrum van Komotini.
Deelt u de mening dat deze vorm van systematische en oneindige detentie in Griekenland in Europees verband onacceptabel is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid voor dit standpunt in de EU medestanders te zoeken en de regering in Griekenland zo snel mogelijk en met klem aan te spreken? Kan Griekenland hierbij tevens worden verzocht om vreemdelingen die in strijd met de Terugkeerrichtlijn oneindig gedetineerd zijn, vrij te laten?
Uiteraard vind ik het belangrijk dat het asiel- en detentiestelsel in iedere EU-lidstaat voldoet aan de in het EU-recht vastgelegde basisstandaarden. Tegelijkertijd vind ik het ook belangrijk om te accentueren dat het aan de Commissie en uiteindelijk het Hof van Justitie is om te beoordelen of de situatie in een lidstaat in overeenstemming is met het EU-recht. Uit de in antwoord 2 opgenomen reactie van de Commissie, maak ik op dat zij deze verantwoordelijkheid in deze situatie ook daadwerkelijk invult. Onder deze omstandigheden past de Nederlandse regering terughoudendheid.
Wat is de verdere stand van zaken in Griekenland met betrekking tot de asielprocedure en de opvang voor asielzoekers? In welke mate zijn de doelstellingen van het Griekse Nationale Actieplan Asiel en Migratiemanagement (het Actieplan) gerealiseerd en welke aandachtspunten zijn er nog? Wanneer zal naar verwachting het Actieplan volledig geïmplementeerd zijn? Hoe verhoudt het besluit van Griekenland met betrekking tot detentie zich tot de inspanningen uit het Actieplan om het Griekse asielsysteem op orde en in overeenstemming met geldende EU-normen te brengen?
Het in januari 2013 opgestelde (aangepaste) Griekse Nationale Actieplan Asiel en Migratiemanagement loopt tot eind 2014. De Commissie heeft laten weten dat al veel verbeteringen zijn gerealiseerd in het Griekse stelsel. Zo functioneert er nu een asieldienst en zijn er meerdere opvangcentra voor asielzoekers geopend. Tegelijkertijd zijn er nog wel zorgen over onder andere de omstandigheden in enkele detentiecentra. Naar verwachting wordt de stand van zaken van het Griekse stelsel geagendeerd voor de JBZ-raad van 9 en 10 oktober 2014.
De oproep dat strikte waarborgen nodig zijn voor het gebruik van drones in Europa |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de oproep van de Europese Commissie dat strikte regels nodig zijn voor het gebruik van civiele drones?1
Ja.
Deelt u de opvatting van de Europese Commissie dat in Europa het gebruik van onbemande vliegtuigjes toeneemt, terwijl de regels voor veilige toepassing in lidstaten zeer gefragmenteerd zijn en daardoor essentiële waarborgen voor toepassing ontbreken? Herkent u die fragmentatie, ook ten aanzien van de Nederlandse regels waarin privacy tot op heden geen criterium is?
De reactie van het kabinet is, conform de hiervoor geldende procedure, middels een BNC-fiche «Mededeling EU openstelling Europese luchtvaartmarkt voor drones» aan uw kamer toegestuurd op 16 mei 2014.
In aanvulling op deze reactie beaam ik dat het gebruik van onbemande vliegtuigen toeneemt. Het overgrote deel van deze groei vindt plaats met onbemande vliegtuigen die ruim onder de 150 kg. wegen. Deze vliegtuigen vallen onder de nationale verantwoordelijkheid, waardoor de regelgeving in supranationaal opzicht inderdaad een divers beeld te zien geeft. Dit betekent dat de essentiële waarborgen in iedere lidstaat op een eigen manier gerealiseerd worden. Deze waarborgen bestaan in Nederland ook en zij hebben onder andere betrekking op de bescherming van de privacy bij het huidige gebruik van op onbemande vliegtuigen gemonteerde camera’s. Ik verwijs daarvoor naar de kabinetsnotitie «Vrijheid en veiligheid in de digitale samenleving», waarin deze waarborgen zijn beschreven (Kamerstukken II, vergaderjaar 2013–2014, 26 643, nr. 298, blz. 14–16). Zoals ook is aangegeven in de reactie van het kabinet op de mededeling deel ik, met het oog op de verdere ontwikkelingen op dit terrein, de zorg van vice president Siim Kallas voor het blijvend waarborgen van de privacy, de databescherming, de veiligheid en de aansprakelijkheid bij het gebruik van onbemande vliegtuigen. Om die reden laat het kabinet door het WODC een breed, multidisciplinair onderzoek naar het gebruik van onbemande vliegtuigen uitvoeren. Het plan van aanpak voor dit onderzoek is eind maart naar uw Kamer gezonden (Kamerstukken II, vergaderjaar 2013–2014, 30 806, nr. 21).
Deelt u de zorg van vicepresident Siim Kallas over de veiligheid, aansprakelijkheid, privacy en databescherming, bij de toepassing van dit soort vliegtuigjes?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de toepassing en regulering van onbemande vliegtuigjes voor civiele doeleinden wel eens aan de orde geweest tijdens een JBZ- dan wel EZ-Raad? Zo ja, wat is daarover besproken?
Nee, de toepassing en regulering van onbemande vliegtuigjes voor civiele doeleinden zijn niet aan de orde geweest tijdens een JBZ- of EZ-Raad.
Bent u voornemens de aangekondigde impact assessment van de Europese Commissie af te wachten en die bevindingen mee te laten nemen in het WODC-onderzoek dat u reeds in Nederland laat uitvoeren naar het juridische en privacykader voor de toepassing van drones voor civiele doeleinden? Zo ja, wat betekent dit voor de termijn waarbinnen het WODC-onderzoek gereed zal zijn? Zo nee, waarom niet?
De aangekondigde impact assessment en het WODC-onderzoek lijken goed in elkaars verlengde te liggen, waardoor de resultaten voor elkaar bruikbaar kunnen zijn. Aangezien er Europese verkiezingen worden gehouden en er vervolgens een nieuwe Commissie gevormd gaat worden, is de inschatting dat de tijdslijnen voor de impact assessment en het WODC-onderzoek niet gemakkelijk op elkaar zijn aan te sluiten. Daarom zal er voor gekozen worden om het WODC-onderzoek volgens het geplande schema te laten plaatsvinden (oplevering november 2014) en de resultaten van het onderzoek en het standpunt van het kabinet daarover, voor zover dat past binnen de planning van het aangekondigde impact assessment, te gebruiken als inbreng voor dit assessment. Als het assessment al gereed is vóór de voorbereiding van het kabinetsstandpunt, zal het resultaat daarvan worden meegenomen in de voorbereiding van het kabinetsstandpunt.
Bent u voornemens contact op te nemen met de Europese Commissie en in ieder geval kenbaar te maken welke stappen Nederland op dit moment zet om essentiële waarborgen voor de toepassing van onbemande vliegtuigjes te reguleren? Zo ja, bent u in de tussentijd bereid om bij gebrek aan strikte waarborgen de inzet van civiele drones in Nederland voorlopig aan banden te leggen? Zo nee, waarom niet?
Nederland zal de Europese Commissie informeren over de stappen die gezet worden met betrekking tot het gebruik van drones, zoals de resultaten van het WODC onderzoek en de EU notificatie van de Nederlandse luchtvaartregelgeving wanneer deze hiervoor gereed is.
Zoals ik in mijn antwoord op vragen 2 en 3 heb toegelicht, bestaan er in Nederland waarborgen voor het inzetten van civiele drones door particulieren. Er bestaat dan ook geen aanleiding om nu het inzetten van dergelijke drones aan banden te leggen. Bovendien zou daarmee vooruitgelopen worden op de resultaten van het WODC-onderzoek.
Het bericht dat een bedrijf voor een vacature “mensen van Hollandse bodem” zoekt |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bedrijf zoekt alleen mensen van Hollandse bodem»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht en op de advertentie van de werkgever?
Allereerst wil ik aangeven dat de eigenaar van het bedrijf die deze advertentie heeft geplaatst onlangs heeft aangegeven dat hij deze advertentie heeft gebruikt om aandacht te vragen voor discriminatie op de werkvloer.
Als er sprake is van discriminatie in een personeelsadvertentie en daardoor een hele groep mensen wegens hun etnische afkomst wordt uitgesloten is dat ontoelaatbaar. Het is strafbaar om mensen af te rekenen op hun huidskleur, hun geloof, hun leeftijd of de geboorteplaats van hun ouders. Iedereen verdient een eerlijke kans en een gelijke behandeling.
Mensen die geconfronteerd worden met discriminatie moeten hier melding van maken bij een Antidiscriminatievoorziening of het College voor de Rechten van de Mens (het College) of aangifte doen bij de politie. Op deze wijze kan discriminatie worden aangepakt en kan tevens een beter inzicht in de aard en omvang van discriminatie ontstaan. Ik steun slachtoffers van discriminatie: zij moeten weten dat zij er niet alleen voor staan.
Deelt u de mening dat deze wijze van personeel werven als arbeidsdiscriminatie op grond van afkomst gekwalificeerd moet worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is er waar van de stelling dat deze vorm van arbeidsdiscriminatie pas strafbaar kan worden als er door de werkgever in de daadwerkelijke keuze van de nieuwe werknemer onwettig discriminerend onderscheid wordt gemaakt? Zo ja, deelt u de mening dat een advertentietekst onderdeel is van een wervingsprocedure en niet in strijd mag zijn met artikel 1 van de Grondwet? Zo ja, op welke wijze kunnen werkgevers hierop gewezen worden?
In het artikel gaat de Antidiscriminatievoorziening niet in op het Wetboek van strafrecht maar op de gelijke behandelingswetgeving. Artikel 5, eerste lid van de Algemene wet gelijke behandeling verbiedt niet alleen de ongelijke behandeling bij de vervulling van een openstaande betrekking maar ook de aanbieding van een betrekking zelf. In een vacaturetekst en de bekendmaking daarvan mag dus geen verboden onderscheid worden gemaakt.
Of er in deze personeelsadvertentie sprake is van discriminatie staat ter beoordeling aan de rechter of het College voor de Rechten van de Mens. In het artikel geeft het College aan dat het verboden is om een vacaturetekst zodanig op te stellen dat bepaalde groepen zich al bij voorbaat buitengesloten voelen.
Heeft u signalen dat er meer werkgevers zijn die op deze wijze, onderscheid makend naar afkomst, personeel werven?
Ik heb geen signalen dat werkgevers in personeelsadvertenties structureel onderscheid maken naar afkomst.
Wel volgt uit verschillende onderzoeken dat discriminatie op de arbeidsmarkt nog steeds voorkomt. Zo schetst bijvoorbeeld het SCP onderzoek naar «Ervaren discriminatie in Nederland»2 over de mogelijke omvang van discriminatie een verontrustend beeld. In dit onderzoek springen vooral de hoge ervaren discriminatie onder migrantengroepen en de ervaren leeftijdsdiscriminatie ten aanzien van 45-plussers in het oog. Discriminatie wordt volgens dit onderzoek het meest ervaren bij het zoeken naar werk en in de openbare ruimte.
Wanneer kan de Kamer het toegezegde advies van de Sociaal-Economische Raad (SER) over arbeidsmarktdiscriminatie en uw brief over de aanpak van arbeidsmarktdiscriminatie verwachten?
De SER is voornemens om in april advies uit te brengen.
In het Algemeen Overleg Integratie van 12 maart 2014 heb ik toegezegd om in mei met een actieplan arbeidsmarktdiscriminatie te komen.
Het bericht ‘Werkstraf voor doodrijdster Jim (16)’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Werkstraf voor doodrijdster Jim (16)»? Klopt hetgeen hierin vermeld wordt?1
Ja ik ken het bericht «Werkstraf voor doodrijdster Jim». Hetgeen hierin wordt vermeld klopt.
Deelt u de mening dat een taakstraf als hoofdstraf niet uit te leggen is aan de nabestaanden van deze 16-jarige scholier? Zo nee, waarom niet?
Inmiddels heeft de rechter uitspraak gedaan in deze zaak en heeft een taakstraf van 180 uren en 12 maanden ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd. Het past mij niet om mij uit te laten over een oordeel van de rechter. Wel kan ik over de eis ter zitting(taakstraf van 180 uren en anderhalf jaar ontzegging van de rijbevoegdheid) zeggen dat een dergelijke beslissing met de grootst mogelijke zorgvuldigheid wordt genomen. Hierbij wordt rekening gehouden met ernst van het feit, gevolgen voor slachtoffers en/of nabestaanden en het leed dat hen is aangedaan. Daarnaast wordt gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Op basis van deze factoren wordt door het Openbaar Ministerie een strafeis geformuleerd
Deelt u de mening dat de taakstraf als hoofdstraf geschrapt moet worden omdat hier totaal geen repressie van uitgaat? Zo nee, waarom niet?
Het Kabinet acht het behoud van de taakstraf in het sanctiestelsel van belang. De taakstraf is een relatief effectieve vorm van bestraffing ter voorkoming van recidive. Daarnaast maakt de taakgestrafte zich nuttig voor de samenleving die hij door zijn handelen schade heeft toegebracht en ervaart de taakgestrafte repressie bij het volbrengen van de taakstraf. Wel vindt het kabinet dat een taakstraf ongeschikt is voor de bestraffing van ernstige zeden- en geweldsmisdrijven. De legitimiteit van én het maatschappelijk draagvlak voor taakstraffen worden ondergraven als taakstraffen worden opgelegd voor dergelijke ernstige misdrijven.
Bent u bereid de wet zodanig te wijzigen dat de taakstraf als hoofdstraf geschrapt wordt? Zo nee, bent u dan bereid de nabestaanden van Jim van Beek persoonlijk te komen mededelen dat de doodrijdster mogelijk een werkstraf opgelegd krijgt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het verdwijnen van het Openbaar Ministerie uit Vlissingen |
|
Albert de Vries (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Verdere uitholling van OM Zeeland»?1 Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van het lid Recourt over het verdwijnen van het OM uit Zeeland?2
Ja.
Vanaf wanneer is de zittingszaal van het OM in Vlissingen gesloten?
De zittingszaal in Vlissingen is niet gesloten. Er is derhalve geen sprake van een lacune.
Over welke mogelijkheden beschikken Zeeuwse verdachten om zich voor verkeersdelicten bij het OM te verantwoorden, anders dan naar Breda te gaan?
Vooralsnog blijven de zogenaamde CVOM-zittingen, waar onder andere lichte verkeersdelicten worden behandeld, in het Veiligheidshuis Vlissingen gehandhaafd. Op termijn zal telehoren in Zeeland mogelijk worden.
Vanaf wanneer krijgen Zeeuwse verdachten de mogelijkheid om zich voor het OM te verantwoorden door middel van videoconferencing?
Op dit moment wordt door het parket Zeeland-West-Brabant onderzocht wat de meest geschikte locatie is voor telehoren in Zeeland. Zodra deze locatie bekend is en aan alle overige randvoorwaarden is voldaan, zal worden gestart met telehoren in CVOM-zaken. Het streven is naar een invoeringsdatum voor deze locatie in de loop van juni 2014. Telehoren zal op één plaats in Zeeland mogelijk worden.
Deelt u de mening dat de zittingszaal in Vlissingen niet gesloten had mogen worden voordat de mogelijkheid van videoconferencing was opengesteld? Zo ja, waarom zit er dan toch een lacune in de tijd tussen beide tijdstippen?
Zie antwoord vraag 2.
Waar zal de mogelijkheid tot het genoemde videoconferencing ingericht worden? Is dat op meer dan één plaats in Zeeland?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt het in het bericht gestelde zich tot uw eerdere toezegging dat het sluiten van het OM-kantoor in Middelburg geen nadelige gevolgen voor de bewoners van Zeeland heeft?
In mijn brief van 14 december 20123 heb ik uiteengezet wat het locatiebeleid is ten aanzien van onder meer het Openbaar Ministerie (OM). Het OM is ook buiten de hoofdlocatie robuust, zichtbaar en herkenbaar in het arrondissement aanwezig. In Zeeland wordt dit vorm gegeven doordat het OM een aantal werkplekken heeft in de zittingsplaats Middelburg van de rechtbank Zeeland-West-Brabant en betrokken is bij het Veiligheidshuis in Vlissingen. Voor het overige verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen 2 tot en met 6.
Het bericht dat BinckBank Amerikanen uitsluit van een beleggingsrekening |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Binckbank Amerikanen uitsluit van een beleggingsrekening?1
Het College voor de Rechten van de Mens heeft op 2 april een oordeel geveld. BinckBank stelt op bedrijfseconomische gronden een besluit genomen te hebben om de dienstverlening aan cliënten in een aantal gevallen te beëindigen. Dat betreur ik.
Het College doet overigens geen bindende uitspraak maar geeft een oordeel of de wet gelijke behandeling is overtreden. Indien het oordeel niet wordt opgevolgd kan de eiser met het oordeel van het College naar de civiele rechter stappen. De rechtbank zal het oordeel van het College moeten meewegen en kan het oordeel alleen gemotiveerd naast zich neerleggen.
Klopt het dat voor de toepassing van de Intergovernmental Agreement (IGA) van 18 december 2013 en de Foreign Account Tax Compliance Act (Fatca) de definitie van de Internal Revenu Service (IRS) voor «US person» geldt? Zo ja, vallen ingezetenen die genaturaliseerd zijn hieronder?
FATCA is een Amerikaanse wet die bedoeld is om wereldwijd belastingontduiking en zwartsparen door Amerikaanse belastingplichtigen te bestrijden. FATCA verplicht financiële instellingen rechtstreeks aan de Amerikaanse belastingdienst te rapporteren over Amerikaanse personen («US Persons»). De IGA regelt dat de Nederlandse financiële instellingen deze informatie aan de Nederlandse belastingdienst kunnen rapporteren in plaats van aan de Amerikaanse belastingdienst. De Nederlandse belastingdienst wisselt deze informatie uit met de Amerikaanse belastingdienst en verkrijgt informatie van de VS. Zo hoeven de Nederlandse financiele instellingen geen individuele overeenkomsten te sluiten met de Amerikaanse belastingdienst en komt de 30% bronheffing te vervallen. De IGA zal naar verwachting voor het zomerreces aan het parlement ter goedkeuring worden aangeboden.
FATCA gaat uit van het begrip «US Person». Hierbij wordt aangesloten bij de Amerikaanse belastingwetgeving, het gaat immers om de identificatie van Amerikaanse belastingplichtigen. Dit begrip omvat Amerikaanse staatsburgers waar ze ook wonen, of (Amerikaanse en niet-Amerikaanse) inwoners van de Verenigde Staten. Volgens de Amerikaanse wetgeving behoudt een Amerikaan bij de verkrijging van het Nederlanderschap de Amerikaanse nationaliteit. De Nederlandse nationaliteitswetgeving kent echter de hoofdregel dat de nieuwe Nederlander, indien mogelijk, afstand doet van zijn oorspronkelijke nationaliteit. Op deze hoofdregel bestaan uitzonderingen waardoor niet alle tot Nederlander genaturaliseerde Amerikanen verplicht zijn afstand te doen van de Amerikaanse nationaliteit. Om aan te tonen dat afstand is gedaan van de Amerikaanse nationaliteit moet na het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit een «Certificate of loss of nationality of the United States» worden ingeleverd bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Zolang een tot Nederlander genaturaliseerde Amerikaan geen afstand heeft gedaan van het Amerikaanse staatsburgerschap bezit hij die nationaliteit naast het Nederlanderschap. Dit betekent dat deze persoon voor FATCA nog steeds een US Person is. Op de website van de Amerikaanse Belastingdienst is informatie te vinden over de «Certificate of loss of nationality of the United States».
Bent u van mening dat de IGA en de Fatca een rechtvaardiging bieden om onderscheid op grond van nationaliteit te maken bij het aanbieden van bankdiensten? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Nee, FATCA is er op gericht dat de Amerikaanse belastingdienst informatie van Amerikaans belastingplichtigen verkrijgt. Het begrip belastingplicht heeft een ruimere strekking en omvat meer dan nationaliteit. De specifieke FATCA klantidentificatieregels moeten er voor zorgen dat als sprake is van een Amerikaans belastingplichtige, deze informatie wordt gerapporteerd. Het gaat niet alleen om staatsburgers. Het betreft onder andere ook personen die ten minste 6 maanden in de VS verblijven en personen met een zogenoemde «greencard». Om deze personen te identificeren zijn in de Amerikaanse FATCA uitvoeringsvoorschriften en in de IGA uitgebreide regels beschreven.
Voor bestaande rekeningen van natuurlijke personen moeten financiële instellingen aan de hand van een aantal Amerikaanse indicatoren bezien of hun klanten potentieel een Amerikaans persoon zijn. Als dat zo lijkt, dan biedt de regelgeving de mogelijkheid voor financiële instellingen om hun klanten tegenbewijs te laten verstrekken dat zij geen Amerikaans belastingplichtige zijn. Indien geen tegenbewijs wordt geleverd, moet de informatie gerapporteerd worden in plaats van dat een bestaande klantrelatie wordt beëindigd. Ten aanzien van nieuwe rekeningen van natuurlijke personen die worden geopend vanaf 1 juli 2014 moeten financiële instellingen aan de hand van een eigen verklaring van de klant kunnen bezien of sprake is van een Amerikaanse belastingplichtige of niet. Het staat de financiële instelling bij het openen van een nieuwe rekening vrij om dit te weigeren als de klant geen eigen verklaring overlegt. De financiële instelling is dan immers niet in staat om te beoordelen of sprake is van een Amerikaans belastingplichtige of niet. Dit valt te onderscheiden van het beëindigen van een bestaande klantrelatie met een persoon die reeds geïdentificeerd is als Amerikaans persoon maar die geen gebruik heeft gemaakt van zijn tegenbewijsmogelijkheid.
Deelt u de mening van het College voor de Rechten van de Mens (CRM) dat BinckBank ingezetenen met een Amerikaanse nationaliteit discrimineert?
Zoals in de antwoorden op vraag 2 en 3 aangegeven ben ik van mening dat FATCA en de IGA geen grondslag bieden om Amerikanen louter op grond van hun nationaliteit uit te sluiten van dienstverlening. Van de zijde van BinckBank heb ik vernomen dat BinckBank de dienstverlening aan cliënten niet zozeer beëindigt op grond van nationaliteit doch op grond van belastingplicht, waarbij de Amerikaanse belastingplicht niet per se samenvalt met de Amerikaanse nationaliteit. Het oordeel van de College gaat op dit punt niet in.
Bent u bekend met andere financiële instellingen die op grond van de IGA en de Fatca ingezetenen een dienst ontzeggen? Zo ja, kunt u een overzicht geven van deze instellingen? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken of financiële instellingen dergelijke voorwaarden hanteren?
De NVB heeft in een vroeg stadium bij Nederlandse banken de aandacht op FATCA gevestigd met als doel om de banken tijdig op FATCA voorbereid te krijgen. Voorts heeft het Ministerie van Financiën met de IGA een instrument aan financiële instellingen in handen gegeven om op een zo kostenefficiënt mogelijke wijze aan FATCA te kunnen voldoen. Ik verwacht dan ook dat alle financiële instellingen zich aan de wettelijke verplichtingen zullen conformeren zonder de dienstverlening aan hun cliënten op te zeggen.
De storing op de website van de Gemeente Den Haag waardoor Nederlandse kiezers uit het buitenland zich niet konden registreren voor de verkiezingen van het Europees Parlement |
|
Joost Taverne (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat door een storing op de website van de gemeente Den Haag in het weekend van 29 maart j.l. Nederlandse kiezers in het buitenland zich enige tijd niet online hebben kunnen registeren?1
Ja.
Hoe lang heeft de storing precies geduurd?
In het weekend van 29 en 30 maart 2014 hebben kiezers problemen ondervonden bij het afronden van het webformulier. De website van de gemeente Den Haag was wel gewoon beschikbaar. De gemeente Den Haag heeft gemeld dat het probleem met het digitaal in te vullen formulier maandag 31 maart 2014 rond 17.00 uur was verholpen. Onmiddellijk na het ontdekken van de storing op maandagochtend 31 maart j.l. (rond 11.30 uur) heeft de gemeente Den Haag een pdf van het formulier op de website geplaatst. Vanaf dat moment was er dus weer een bruikbaar registratieformulier beschikbaar.
Wat gaat u er aan doen om dit soort storingen in de toekomst te voorkomen?
De gemeente Den Haag heeft de monitoring van het webformulierde website geïntensiveerd om zo een eventuele nieuwe storing sneller te kunnen detecteren en op te lossen. Ook in het weekend en ’s nachts. Mocht er onverhoopt toch weer een storing in het webformulier optreden, dan kunnen kiezers tijdens deze storing zich toch nog steeds registreren door een PDF-versie van het registratieformulier te downloaden op dezelfde website.
Gaat u Nederlanders in het buitenland meer tijd gunnen om zich te registreren, door bijvoorbeeld de registratietermijn met een weekend te verlengen tot maandag 14 april? Zo nee, waarom wordt na een gelijke storing bij de belastingdienst de deadline wel met twee dagen verlengd?
Ik vind het niet noodzakelijk om de registratietermijn te verlengen, omdat de periode waarin het formulier niet goed te gebruiken was relatief kort heeft geduurd en na de storing er nog in ieder geval 10 volle dagen beschikbaar zijn om het ingevulde registratieformulier (met bewijs van Nederlanderschap) bij de gemeente Den Haag in te leveren. Dat laatste kan per mail, post of fax. In die zin gaat de vergelijking met de situatie bij de Belastingdienst naar mijn mening niet op. Daar ging het er om dat de website precies voor het verstrijken van de deadline niet beschikbaar was. In deze casus is dat anders.
Wilt u deze vragen met spoed, namelijk vóór de registratie-deadline van 10 april, beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Turkije blokkeert ook YouTube’ |
|
Mark Verheijen (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Turkije blokkeert ook YouTube»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat in navolging van de Twitter-blokkade premier Erdogan het spoor bijster lijkt te zijn?
Het kabinet is bezorgd over het besluit om toegang tot Twitter en YouTube af te sluiten. Sociale media zijn niet meer weg te denken uit een moderne samenleving. Zeker van een kandidaatlidstaat van de Europese Unie mag worden verwacht dat de democratische standaarden hoog worden gehouden en dat mensenrechten, waaronder de vrijheid van meningsuiting, worden gerespecteerd. Nederland verwelkomt dan ook de opheffing van de blokkade van Twitter na de uitspraak van het Constitutionele Hof van Turkije van 2 april dat deze in strijd was met de vrijheid van meningsuiting en individuele rechten.
In EU-verband is in deze zaak opgetreden richting Turkije via een scherpe, kritische dialoog over het vervullen van de strenge toetredingscriteria. In deze context hebben zowel de EU, bij monde van Commissievoorzitter Barroso en Commissaris Uitbreiding Füle, alsook individuele lidstaten bij de Turkse regering de ernstige zorgen overgebracht over de rechtsstaat in Turkije, waaronder de betreffende blokkades. Ook Nederland heeft zich tegenover de Turkse autoriteiten herhaaldelijk uitgesproken tegen de recente ontwikkelingen in Turkije.
Wat zijn in EU-verband de middelen om op te treden tegen Turkije in het geval van het blokkeren van Twitter en YouTube? Vindt u dat het tijd is om in EU-verband op te treden tegen Turkije? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kan in dit geval verwacht worden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het mogelijk dat een land dat websites als Twitter en YouTube blokkeert toetreedt tot de Europese Unie?
Turkije kan pas toetreden tot de Europese Unie als het voldoet aan alle strenge voorwaarden, waaronder de politieke Kopenhagen-criteria. Het is duidelijk dat de Twitter- en YouTube blokkades haaks op deze criteria staan.
De berichten ‘PvdA Zuid-Holland: Geen functies meer voor PVV'ers’ en ‘D66 en SP Brabant willen PVV'er weg als voorzitter’ |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «PvdA Zuid-Holland: Geen functies meer voor PVV'ers» en «D66 en SP Brabant willen PVV'er weg als voorzitter»?1 2
Ja.
Wat vindt u er van dat de PvdA, de SP en D66 een democratische partij willen belemmeren haar eigen achterban te vertegenwoordigen? Hoe beoordeelt u de uitingen van deze partijen?
De Minister van BZK treedt in beginsel niet in de oordelen en keuzes van politieke partijen, tenzij deze in strijd zijn met de wet. De PVV kan, net als elke andere politieke partij, deelnemen aan verkiezingen en – indien eenmaal gekozen – deelnemen aan beraadslaging en besluitvorming.
Bij de samenstelling van commissies hebben Provinciale Staten respectievelijk de gemeenteraad te zorgen voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de in Provinciale Staten respectievelijk de gemeenteraad vertegenwoordigde groeperingen (artikel 80, derde lid, Provinciewet; artikel 82, derde lid, Gemeentewet).
Een lid van de Provinciale Staten, respectievelijk de gemeenteraad, is voorzitter van de commissie (artikel 80, vierde lid, Provinciewet; artikel 82, vierde lid, Gemeentewet). De Provinciale Staten respectievelijk de gemeenteraad kan er voor kiezen zelf de voorzitter te benoemen dan wel dit aan de commissie over te laten.
Aangezien de samenstelling van dergelijke commissies, met inbegrip van het voorzitterschap, tot de autonomie van decentrale overheden behoort, is het niet aan de Minister van BZK om hierin te treden. Dit geldt ook voor de vraag wie de Provinciale Staten of de gemeenteraad naar buiten toe vertegenwoordigen.
Hoe gaat u voorkomen dat andere politieke partijen het de PVV onmogelijk maken om -net als andere partijen dat doen- deel te nemen aan lokale of landelijke politiek, met de daarbij horende aspecten, zoals bijvoorbeeld het leveren van voorzitters, het deelnemen aan commissies en het vervullen van functies waarin de provincie wordt vertegenwoordigd?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen ruimschoots voor 22 mei, de dag waarop de verkiezingen van het Europees Parlement plaatsvinden, beantwoorden?
Ja.
De ter dood veroordeling van een Pakistaanse christen |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat in Pakistan een christen ter dood is veroordeeld omdat hij de profeet Mohammed zou hebben beledigd? Bent u op de hoogte van de achtergronden hiervan?1
Ja.
Kunt u nader aanduiden en verklaren waarom de Pakistaanse overheid hiertoe is gekomen? In hoeverre is er sprake van een mogelijke aanscherping van de houding van de Pakistaanse overheid jegens christenen?
De blasfemiewetgeving stamt uit 1860, uit de koloniale tijd. Deze is echter onder het bewind van Zia-ul-Haq aangescherpt. De Pakistaanse blasfemiewetgeving is erop gericht om belediging van de islam of haar belangrijkste profeet te voorkomen. Echter, ook beledigende uitlatingen over andere religies dan de islam zijn in Pakistan strafbaar. De blasfemiewet voorziet bij veroordeling in de mogelijkheid van de doodstraf. De blasfemiewetgeving is uiterst gevoelig voor misbruik. Zo wordt de blasfemiewet vaak misbruikt om religieuze minderheden te beschuldigen. Achterliggende motieven zijn vaak persoonlijke vetes en economisch gewin. Volgens de Pakistaanse overheid blijkt uit de statistieken dat het merendeel van de blasfemieklachten moslims betreft.
Welke ontwikkelingen ten opzichte van de christelijke minderheid in Pakistan zijn er momenteel zichtbaar in Pakistan? Wat zijn de trends, ook als het gaat om de opstelling van de overheid?
De situatie van religieuze minderheden in Pakistan is al jaren zorgelijk als gevolg van toenemende intolerantie en geweld. Deze intolerantie wordt gevoed door de toename van invloed van extremistische islamitische groeperingen in de Pakistaanse samenleving. De Pakistaanse overheid is onvoldoende in staat om bescherming te bieden aan religieuze minderheden.
Lopen er momenteel in Pakistan nog meer processen tegen personen die beschuldigd worden van blasfemie? Zo ja, hoe ontwikkelen die processen zich?
Er zijn een aantal blasfemiezaken aanhangig gemaakt. Deze rechtszaken verlopen moeizaam. Zowel de formulering van de bepalingen als de bewijsvoering maakt de wetgeving uiterst gevoelig voor misbruik. De bewijslast ligt bij de beklaagde. Doordat er meestal sprake is van valse beschuldigingen is het voor de beklaagde moeilijk dit aan te tonen. Blasfemiezaken liggen zeer gevoelig in Pakistan. Advocaten – evenals de internationale gemeenschap – moeten daarom uiterst omzichtig te werk gaan. De ervaring leert echter ook dat gerechten in eerste aanleg gevoeliger zijn voor maatschappelijke druk dan het Lahore High Court. Tot nu toe zijn ter dood veroordelingen van blasfemie niet uitgevoerd. Wel is het risico aanzienlijk dat «extremisten» het recht in eigen hand nemen.
Hoe ziet de verdere procesgang er voor deze terdoodveroordeelde uit? Wat zijn uw verwachtingen hieromtrent?
De beklaagde stelt onschuldig te zijn. Volgens hem is sprake van een geschil over onroerend goed tussen hem en degene die hem van blasfemie heeft beschuldigd. Er is beroep aangetekend tegen het vonnis. Het is niet te voorspellen hoe deze zaak zal verlopen.
Bent u bereid – zo mogelijk in internationaal verband – om er bij de Pakistaanse autoriteiten op aan te dringen dat deze doodstraf niet zal worden opgelegd? Welke mogelijkheden staan u ter beschikking en op welke wijze wilt u die benutten?
Nederland stelt de kwestie rond de blasfemiewetten in Pakistan geregeld in bilaterale en multilaterale contacten aan de orde, waarbij de weg van stille diplomatie het meest effectief is gebleken. Meest recent gebeurde dit tijdens de buitenlands politieke consultaties met Pakistan op 28 februari jl. te Islamabad. Zichtbare buitenlandse aandacht voor de blasfemiewetgeving in Pakistan wordt door fundamentalistische islamitische groepen en partijen uitgelegd als ongewenste inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van de soevereine staat Pakistan en leidt juist daardoor tot actieve steun voor handhaving blasfemiewetgeving onder delen van de bevolking. Nederland zal, zowel in EU- en VN-verband als bilateraal, bij de Pakistaanse autoriteiten aandacht voor de positie van religieuze minderheden blijven vragen. In het bijzonder ook voor de desbetreffende Pakistaanse christen.
‘Spookstemmen’ en onregelmatigheden bij de gemeenteraadsverkiezingen 2014 |
|
Joost Taverne (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het feit dat er in 235 gemeenten afwijkingen zijn geconstateerd tussen het aantal opgekomen kiezers en het aantal getelde stembiljetten, en dat er in totaal zo’n 7.387 spookstemmen zouden zijn uitgebracht?1
Ja.
Deelt u de verklaring van de secretaris-directeur van de Kiesraad dat de onregelmatigheden zijn veroorzaakt door het feit dat het tellen van de stemmen nog steeds met de hand gedaan wordt? Zo nee, bent u bereid om te laten onderzoeken hoe deze afwijkingen precies zijn veroorzaakt?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 2, 4 en 5 van het lid Klein (50PLUS)2.
Deelt u de mening dat elektronisch stemmen de oplossing is ter voorkoming van deze afwijkingen, en zo ja, bent u bereid om, zodra dat technisch veilig kan, elektronisch stemmen zo snel mogelijk te herintroduceren om dergelijke fouten in de toekomst te voorkomen? Zo ja, bent u bereid om het traject naar elektronisch stemmen, zoals geschetst op pagina 7 van uw brief over elektronisch stemmen en tellen van 21 maart 2014 (Kamerstuk 33 829 nr. 3), waar mogelijk te versnellen?
Ik zie geen mogelijkheid om een ander tijdpad te volgen dan is weergegeven in het kabinetsstandpunt over het advies van de Commissie elektronisch stemmen in het stemlokaal (de commissie-Van Beek)3. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 6 van het lid Klein (50PLUS).
De uitzending «Dit is de dag - onderzoek» en de berichten in de Telegraaf over daders van kindermishandeling. |
|
Loes Ypma (PvdA), Vera Bergkamp (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de problematiek omtrent kindermishandeling en daderaanpak zoals naar voren komt in de uitzending «Dit is de dag- onderzoek»1 en het bericht: «Kindermishandelaars ontlopen vaak straf»?2
Ik ben bekend met de uitzending «Dit is de dag- onderzoek» en het bericht in de Telegraaf van 26 maart jl.
Zijn er cijfers bekend van het aantal registraties van kindermishandeling bij het Algemeen Meldpunt Kindermishandeling? Zo ja, kunt u deze toelichten? Zo nee, waarom niet?
Jaarlijks publiceert Jeugdzorg Nederland cijfers over de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK’s), voorzien van een toelichting. In deze publicatie staan ook de resultaten van de onderzoeken van de AMK’s. De laatste publicatie is te vinden op http://www.jeugdzorgnederland.nl/contents/documents/amk-2012.pdf .
Uit de cijfers van 2012 blijkt dat in totaal 65.340 keer contact is gezocht met het AMK. In 45.887 keer is advies gegeven, in ruim 19.453 gevallen is onderzoek gestart, waarbij 32.886 kinderen waren betrokken. Wat betreft de aard van de mishandeling zijn het getuige zijn van gezinsgeweld en affectieve en pedagogische verwaarlozing de vormen van kindermishandeling die in 2012 het meest aanleiding zijn om te bellen naar het AMK. Circa 10 – 15% van de onderzoeken betreft fysieke mishandeling en seksueel misbruik.
Zijn er cijfers bekend van het aantal aangiftes van kindermishandeling bij het Openbaar Ministerie? Zo ja, kunt u deze toelichten? Zo nee, waarom niet, ondanks de wettelijke verplichting deze te registeren?
Ja er zijn cijfers bekend van het aantal zaken van kindermishandeling bij het OM. De uitspraak uit het EO programma dat bij het Openbaar Ministerie (OM) niet wordt geregistreerd op kindermishandeling is onjuist. Registratie vindt plaats middels (een) aparte maatschappelijke classificatie(s) in het registratiesysteem. Uit de registratie van het OM voor huiselijk geweld komen de volgende cijfers naar voren waarbij het gaat om minderjarige slachtoffers: in 2013 zijn 38 zaken van moord en doodslag, 485 zaken van mishandeling en 217 zaken van aantasting van persoonlijke integriteit ingestroomd.
Bent u bereid te analyseren waarom er zo weinig aangiftes tegen kindermishandeling gedaan wordt? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken? Zo nee, waarom niet? Want vindt u van de huidige gang van zaken rondom de aangiftes?
In het algemeen kan ik zeggen dat de aanpak van kindermishandeling uit veel verschillende aspecten bestaat, waarvan de strafrechtelijke vervolging het uiterste middel is: de stok achter de deur. Het is vaak beter voor het kind en effectiever om preventief in te zetten, met ouders in gesprek te gaan en zo nodig ouders een hulpverleningstraject aan te bieden die samen met hen werkt aan het veilig opgroeien van hun kind. Daarnaast kan een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een kind een geschikte maatregel zijn. Volgens hulporganisaties en uit gesprekken met therapeuten blijkt dat het stoppen van het geweld voor het kind zelf het allerbelangrijkst is.
De Staatssecretaris van VWS heeft Jeugdzorg Nederland verzocht om in het model handelingsprotocol van het AMHK op te nemen dat bij seksueel misbruik en (bepaalde vormen van) lichamelijk letsel, altijd melding wordt gedaan bij de politie. Jeugdzorg Nederland zal dit met de andere bij het protocol betrokken partijen opnemen. Ik bericht u over de uitkomsten in de eerstvolgende voortgangsrapportage.
Voorop staat dat ik met u dit thema zeer belangrijk vind en ook aandacht besteed aan de strafrechtelijke aanpak. Sinds 2011 is een aantal trajecten ingezet zoals:
Bovenstaande trajecten zullen bijdragen aan het inzicht in de aangiftebereidheid van de hulpverlening, het aantal aangiften kindermishandeling bij de politie en de doorstroom daarvan.
Tevens hebben zich bredere ontwikkelingen voorgedaan die tot een verbetering in de opsporing en vervolging in het algemeen leiden. Ik noem hier bijvoorbeeld het programma Versterking Prestaties Strafrechtketen (VPS) en ZSM-werkwijze. VPS draagt er toe bij dat het aantal zaken dat de strafrechtketen instroomt en succesvol wordt afgerond aanzienlijk wordt vergroot. De invoering van de ZSM-werkwijze leidt tot kortere doorlooptijden en afdoening op maat.
Tenslotte zal ik, om beter in beeld te krijgen wat de knelpunten zijn om het strafrechtelijk proces te verbeteren, naast het bovengenoemde nog extra acties ondernemen. Op korte termijn breng ik de strafrechtelijke ketenpartners bij elkaar. De verdere stappen die in de keten gezet moeten worden om de samenwerking te verbeteren, zullen daar boven tafel moeten komen en worden opgepakt.
Er wordt door het AMK melding gedaan bij de politie in gevallen van lichamelijk letsel, seksueel misbruik en zwaardere vormen van verwaarlozing. Dit gebeurt conform het daartoe in 2011 van kracht geworden protocol. De AMK’s hebben landelijk en regionaal veelvuldig contact met de politie, om te komen tot een steeds betere samenwerking rondom het doen van aangifte. Het elkaar weten te vinden is belangrijk, bijvoorbeeld om de inzet van hulpverlening en het verloop van strafrechtelijk onderzoek elkaar niet in de weg te laten zitten. Dit is noodzakelijk voor de aanpak van kindermishandeling.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van het beleid van de aanpak van daders van kindermishandeling als er weinig aangifte gedaan wordt, weinig zaken tot veroordeling komen en daders worden vrijgesproken als er wel bewijs is? Spreekt dit niet het beleid van een harde aanpak van kindermishandeling tegen?
Ik ben, samen met de Staatssecretarissen van VWS en VenJ, gestart met het volgen van de voortgang van het beleid ten aan zien van de aanpak kindermishandeling aan de hand van een aantal indicatoren. Dit geeft meer inzicht in de effectiviteit van het beleid dan te kijken naar casuïstiek. Het beleid voor de aanpak van kindermishandeling is breder dan alleen de aanpak van daders en richt zich op het voorkomen, signaleren, melden, stoppen en schade beperken van kindermishandeling. Gezocht is naar indicatoren die samen een beeld geven van de gehele keten van voorkomen, signaleren, melden/stoppen en schade beperken bij kindermishandeling. In het actieplan «Kinderen Veilig» is een midterm review toegezegd. Deze midterm review is een herijkmoment van VenJ en VWS om gezamenlijk na te gaan hoe het staat met de uitvoering van de acties uit het actieplan; of er een bijstelling of een koerswijziging nodig is in de aanpak van kindermishandeling en of er witte vlekken zijn waaraan aandacht moet worden besteed. De uitwerking van deze indicatoren volgt in de midterm review van het Actieplan dat u deze zomer zult ontvangen.
Wat vindt u van de uitspraak van forensisch arts Lonneke van Duurling dat forensisch specialisten nog te weinig worden ingezet teneinde kindermishandeling vast te stellen voor een juridische verklaring, met als gevolg het ontbreken van juridisch bewijs?
De inzet van forensisch medische kennis voor kinderen is belangrijk en moet in de strafrechtketen als nodig snel kunnen plaatsvinden. In de bestaande OM-aanwijzing opsporing en vervolging inzake kindermishandeling (22 oktober 2010) wordt dit benoemd. Ook in een nieuwe OM-aanwijzing Geweld in afhankelijkheidsrelaties, zal expliciet nadere aandacht worden besteed aan de inzet van forensisch-medische expertise voor kinderen. In de aanwijzing is opgenomen dat het duiden of interpreteren van ernstig pré-puberaal letsel specialistische kennis vereist en dat in geval van ernstige vormen van kindermishandeling de juiste vorm van forensisch medische expertise wordt ingezet. Ik verwacht dat de nieuwe OM-aanwijzing daartoe nog dit jaar verschijnt.
Ik heb reeds geregeld dat politie en OM deze expertise daadwerkelijk in kunnen schakelen. Ten eerste heeft het NFI heeft hiervoor gespecialiseerde forensisch artsen in dienst, die door politie en OM worden ingeschakeld. Ten tweede kunnen zij met dit doel particuliere instituten inschakelen. In het kader van het rapport Winsemius, over de toekomstige inrichting van forensische opsporing, heb ik Uw Kamer hierover geïnformeerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 750 VI, nr.3. Concreet betekent dit dat ik voor de komende drie jaar 2 miljoen euro per jaar extra beschikbaar heb gesteld voor het OM en politie om strafrechtelijk forensisch onderzoek te doen. Deze beschikbare middelen worden ook ingezet voor expertise op het gebied van kindermishandeling.
Bestaat er verdere begeleiding voor daders van kindermishandeling, teneinde recidive te voorkomen, als het niet tot een veroordeling komt? Zo ja, wat voor soort begeleiding en hoe functioneert deze? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid onderzoek te doen naar nut en noodzaak van verdere begeleiding?
De veiligheid van het kind staat voorop. Als er sprake is van kindermishandeling binnen huiselijke kring wordt er alles aan gedaan om zijn veiligheid te garanderen; eerst in het vrijwillige kader en als ouders onvoldoende meewerken om de veiligheid van het kind te garanderen komen de jeugdbeschermingsmaatregelen in beeld. Eveneens kan het huisverbod ingezet worden om rust te brengen en professionals de gelegenheid te geven een hulpverleningstraject voor het gezin te starten. In deze gevallen komt het gezin in beeld en wordt niet losgelaten totdat de veiligheid van het kind is gegarandeerd. In het kader van 1 gezin, 1 plan, 1 regisseur is er dan ook aandacht voor de pleger van kindermishandeling.
De Staatssecretaris van VWS en ik zijn bereid met Jeugdzorg Nederland en de Raad voor de Kinderbescherming te bespreken of zij knelpunten ervaren en zullen hier in de eerstvolgende voortgangsrapportage Geweld in Afhankelijkheidsrelaties op terugkomen. Dan zullen wij ook aangeven of nader onderzoek zinvol is.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het debat over kindermishandeling?
Dat heb ik bij deze gedaan.
Het bericht dat een coffeeshop plotseling vervolgd wordt om te grote voorraden |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Het blijft lastig zo’n coffeeshop netjes te bevoorraden; De uitspraak»?1
Ja.
Is het voor een coffeeshop onvermijdelijk een voorraad groter dan 500 gram bij te houden wil de coffeeshop naar behoren functioneren?
Het gedoogbeleid voor coffeeshops houdt in dat onder de strikte voorwaarden die zijn opgenomen in de Aanwijzing Opiumwet niet strafrechtelijk zal worden opgetreden tegen de verkoop van op lijst II van bij de Opiumwet vermelde hennepproducten. Een van die voorwaarden is de maximale voorraad van 500 gram. Het is de verantwoordelijkheid van de coffeeshophouder om zich aan de gedoogcriteria uit de Aanwijzing Opiumwet te houden en zijn bedrijfsvoering daarop in te richten. Een grotere handelsvoorraad past niet binnen de doelstelling van kleine en beheersbare coffeeshops.
Staat u achter de uitspraken van de burgemeester van Maastricht die in 2012 beweerde dat sluiting van de coffeeshops in zijn stad een ontwrichting van de lokale samenleving veroorzaakten? Zo nee, waarom niet?
De uitspraken werden door de burgemeester gedaan tijdens een persconferentie. Deze vond plaats naar aanleiding van een staking door coffeeshophouders tegen de toenmalige verplichting tot het opmaken van een ledenlijst ter voorbereiding op het invoeren van het besloten club criterium (het B-criterium). De burgemeester heeft de uitspraak gedaan met het oog op de openbare orde en de onrust die mogelijk kon ontstaan doordat alle coffeeshops plotseling waren gesloten uit protest tegen het B-criterium. Het is de burgemeester die het beste inzicht heeft in de lokale gevolgen van deze plotselinge, zelfverkozen sluiting van de coffeeshops. Overigens is het B-criterium geschrapt uit de Aanwijzing Opiumwet (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 24 077, nr. 293; brief van 19 november 2012).
Begrijpt u dat als de wet met betrekking tot «de achterdeur» strikt zou worden nageleefd en gehandhaafd er geen gram softdrugs de coffeeshops binnen zou kunnen komen? Deelt u de mening dat het gedoogbeleid niet enkel geschiedt met betrekking tot de vijfhonderd gram in de coffeeshop zelf maar ook informeel en feitelijk aan de achterdeur?
Het gedoogbeleid omvat, naast de zogeheten gebruikersruimten, alleen het onder strikte voorwaarden verkopen van kleine hoeveelheden cannabis door coffeeshops. Ik erken dat er een spanning bestaat tussen het gedoogbeleid en het feit dat het telen en verkopen buiten de coffeeshop van cannabis verboden is. Deze spanning bestaat al zo lang als het gedoogbeleid voor coffeeshops en is van meet af aan onderkend.
Deelt u voorts de mening dat het Nederlandse coffeeshopbeleid op het gebied van «de achterdeur» incoherent is? Zo ja, vindt u dan ook dat er geen onderscheid meer zou moeten worden gemaakt tussen «voor-, tussen- en achterdeur»?
Zie antwoord vraag 4.