Het bericht dat het CBP pleit voor het inhoudelijk analyseren van dataverkeer |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «CBP: providers mogen dataverkeer klanten inhoudelijk analyseren»?1
Ja.
Wat vindt u van de oproep van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) om providers dataverkeer inhoudelijk te laten analyseren en opslaan?
Tijdens de uitzending van het tv-programma Radar (d.d. 15 september jl.) heeft de voorzitter van het CBP gezegd dat de wet verplicht om klanten inzage te geven in persoonsgegevens die een telecomaanbieder over hen bewaart. Het CBP meldde nadien in een persverklaring dat aanbieders gegevens over het dataverkeer voor facturering en netwerkbeheer in een beperkt aantal gevallen zonder toestemming mogen bewaren, mits deze gegevens niet langer worden bewaard dan noodzakelijk. Daarna moeten de gegevens zo snel mogelijk worden geanonimiseerd of verwijderd. Voorts verklaarde het CBP dat aanbieders bepaalde gegevens zoals welke websites of apps (op het niveau van domeinnamen) op welk moment hoeveel data hebben verbruikt, langer mogen bewaren als de klant daar vooraf uitdrukkelijke toestemming voor geeft. Tot slot meldde het CBP dat het zonder toestemming gebruiken van gegevens over bezochte websites en gebruikte apps voor eigen doeleinden van de telecomaanbieders, zoals voor marktanalyses, in strijd met de wet is. Het is mij niet bekend dat de voorzitter van het CBP zich tijdens het tv-programma zou hebben uitgelaten over of gepleit heeft voor een techniek (zoals DPI) om inzicht in dataverbruik te geven. Het CBP is een onafhankelijk bestuursorgaan dat toezicht houdt op de naleving van de wetten inzake het gebruik van persoonsgegevens. Het CBP heeft deze oproep in die context gedaan.
Is het waar dat het CBP pleit voor Deep Packet Inspection (DPI) om inzicht in dataverbruik te verkrijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de opslag van data over gebruik van websites en apps door middel van DPI tot schendingen van privacy kan leiden?
Ja, het analyseren van verkeersgegevens (bijvoorbeeld via DPI) kan leiden tot schending van privacy, namelijk in het geval er geen voorafgaande toestemming is verkregen voor het analyseren. Het is de abonnee zelf die de afweging kan maken tussen zijn privacy en het inzetten van een dergelijk instrument voor beter inzicht in zijn dataverbruik. Inmiddels zijn er alternatieven om dataverbruik te analyseren (zie antwoord op vraag 6).
Ik hecht er sterk aan dat de persoonlijke levenssfeer, het gebruik en opslag van persoonsgegevens en de vertrouwelijkheid van elektronische communicatie beschermd en gerespecteerd worden. De telecomaanbieders zijn gebonden aan wettelijke kaders zoals de Telecommunicatiewet (Tw), de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en het Wetboek van Strafrecht. Ongeacht de techniek moet de telecomaanbieder zich houden aan vigerende wet- en regelgeving.
Zo moeten organisaties op grond van de Wbp persoonsgegevens op behoorlijke en zorgvuldige wijze verwerken en opslaan. Bovendien mogen persoonsgegevens alleen worden verzameld voor welbepaalde, duidelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden en mogen ze niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen.
Voor wat betreft de verkeersgegevens, dat wil zeggen de door de aanbieders voor het overbrengen van communicatie over elektronische communicatienetwerken verzamelde en verwerkte gegevens, geldt als hoofdregel dat deze verwijderd dan wel geanonimiseerd moeten worden zodra de verkeersgegevens niet langer nodig zijn ten behoeve van de overbrenging van communicatie (artikel 11.5 Tw). Wel mogen de aanbieders conform het tweede lid zonder toestemming verkeersgegevens verwerken die noodzakelijk zijn voor facturering tot het einde van de wettelijke termijn waarbinnen de factuur in rechte kan worden betwist of de betaling in rechte kan worden afgedwongen. Voor het opmaken van een factuur aangaande de mobiele internettoegang is in beginsel de hoeveelheid gebruikte data van belang en niet hoe deze data is verbruikt. Gezien het feit dat de aanbieder voor het opmaken van een factuur geen aanvullende gegevens nodig heeft, mogen aanbieders op basis van artikel 11.5, tweede lid Tw geen aanvullende gegevens verwerken. Verkeersgegevens, zoals bezochte websites, moeten derhalve in beginsel verwijderd of geanonimiseerd worden nadat de verbinding met het internet is verbroken.
De aanbieders zijn wel verplicht hun abonnees of gebruikers in kennis te stellen over verkeersgegevens die worden verwerkt en de duur van de verwerking (artikel 11.5 lid 4 Tw). De maximale opslagtermijn die geldt voor de opslag van gegevens voor facturering is vijf jaar (artikel 3:307 BW). Verder is de zogenoemde «bewaarplicht gegevens telecommunicatie» van toepassing (artikel 13.2a Tw). Dit houdt in dat een set verkeers- en locatiegegevens (zoals bepaald in de bij hoofdstuk 13 van de Tw opgenomen bijlage) ten behoeve van de opsporing en vervolging van strafbare feiten zes maanden (internet) of twaalf maanden (telefonie) bewaard dienen te worden. Na verloop van die termijn moeten deze gegevens worden vernietigd.
Voorts voorziet het via een amendement van uw Kamer opgenomen artikel 11.2a (Kamerstukken 2010–2011, 32 549, nr. 16) in aanvullende waarborgen met betrekking tot het vertrouwelijke karakter van de communicatie en de daarmee verband houdende gegevens die via openbare communicatienetwerken en diensten worden doorgegeven. Het tweede lid van deze bepaling bevat een algemeen verbod op onder meer het analyseren met of zonder opslag van de communicatie, behalve in het geval dat specifiek omschreven uitzonderingen van toepassing zijn. In dat kader is het tweede lid onder a van belang. Op grond van deze uitzonderingsgrond heeft de abonnee de vrijheid er voor te kiezen dat diens communicatie (zoals data over gebruik van websites en apps) wordt geanalyseerd, bijvoorbeeld via DPI. Voor deze handelingen is in elk geval uitdrukkelijke toestemming van de betrokken abonnee vereist krachtens dat onderdeel. Verder dient de aanbieder voorafgaand aan het verkrijgen van toestemming de abonnee te voorzien van informatie over de gegevens die worden verwerkt, de doeleinden waarvoor de gegevens worden verwerkt en de duur van de verwerking. Dit betekent dus dat een aanbieder na het ontvangen van een klacht van een abonnee die een hoge rekening heeft gekregen als gevolg van onverklaarbaar hoog dataverbruik, dit datagebruik niet achteraf kan analyseren. Immers indien de abonnee hiervoor geen toestemming heeft verleend voorafgaand aan de betrokken periode, is de betreffende data niet beschikbaar. Slechts toekomstig datagebruik kan, na uitdrukkelijke toestemming van de abonnee, worden geanalyseerd. Hierbij moet worden aangetekend dat de abonnee diens toestemming op elk moment kan intrekken.
Wat vindt u ervan dat een instantie die erop toeziet dat persoonsgegevens zorgvuldig worden gebruikt en beveiligd en dat privacy gewaarborgd blijft, voor een dergelijk privacygevoelig plan pleit? Vindt u dat een dergelijke oproep past bij de missie van het CBP? Heeft u contact gehad met CBP alvorens het de uitspraken deed?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid alternatieven voor DPI te onderzoeken om datagebruik bij te houden?
De markt speelt actief in op een groeiende vraag naar manieren om dataverbruik lokaal op het mobiele apparaat bij te kunnen houden. Los van het feit dat de hedendaagse smartphones via instellingen het datagebruik per app kunnen tonen, zijn er diverse datateller-apps in online stores te vinden die op een gemakkelijke manier het datagebruik in de gaten kunnen houden en waarmee bovendien alarmlimieten ingesteld kunnen worden. Daarom zie ik geen reden om onderzoek te verrichten naar alternatieven voor DPI.
Het bericht dat de politie geen betrouwbare cijfers heeft over hennepacties waarbij geen kwekerij wordt aangetroffen |
|
Nine Kooiman , Michiel van Nispen |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de politie geen betrouwbare cijfers heeft over hennepacties waarbij geen kwekerij wordt aangetroffen?1
Deelt u de mening van de Nationale ombudsman dat deze informatie wel van belang is omdat nu niet duidelijk wordt hoe vaak burgers die niets te maken hebben met een hennepkwekerij worden geconfronteerd met het binnentreden van de politie?2
Is het mogelijk de registratiesystemen van de politie, zoals de Basisvoorziening Handhaving (BVH) en/of de hennepmonitor, zo aan te passen dat betrouwbare cijfers gemakkelijk zijn aan te leveren? Zo ja, heeft u het voornemen deze aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Hoe reageert u op de conclusie van de Nationale ombudsman dat de nazorg na binnentreden waarbij geen hennepkwekerij wordt aangetroffen in sommige situaties minimaal is? Deelt u de mening dat een persoonlijke toelichting in zulke gevallen noodzakelijk is?
Ik onderschrijf de opvatting van de Nationale ombudsman dat in gevallen waarbij tijdens een inval geen hennepkwekerij wordt aangetroffen een goede, persoonlijke toelichting moet worden gegeven aan de bewoners op de achtergronden van het binnentreden. Indien in de woning of het pand ten tijde van het binnentreden geen rechthebbende aanwezig was, dient de persoonlijke toelichting onverwijld te volgen.
Wat vindt u van de conclusie van de Nationale ombudsman dat het voor mensen niet altijd eenvoudig is om schade aan de woning vergoed te krijgen en dat het uitkeren van geleden schade bepaald geen automatisme is? Deelt u de mening dat de schade ruimhartig en op eigen initiatief van de politie vergoed moet worden? (http://www.nationaleombudsman-nieuws.nl/sites/default/files/rapportbrief_hennep_definitief_laatste_versie_cr.pdf)
In de gevallen dat er geen hennepkwekerij of een daaraan gerelateerde strafbare situatie na binnentreding wordt aangetroffen en waarbij de politie schade heeft veroorzaakt die in redelijkheid niet voor rekening van de benadeelde dient te komen, dient de politie deze schade correct af te wikkelen. In opdracht van en ten laste van de politie dient eventuele schade zo spoedig mogelijk hersteld te worden. De politie werkt op dit moment aan een landelijke procedure voor de schadeafhandeling, waaronder ook dit soort schadesituaties.
De zorgen van de Ombudsman over onterechte invallen in woningen bij het opsporen van hennepkwekerijen |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel: «Ombudsman: Politie mist cijfers over hennepacties»?1
Ja.
Hoe vaak is de afgelopen drie jaar binnengetreden in woningen door de politie? Hoe vaak waren deze binnentredingen hennepgerelateerd?
Het binnentreden in woningen is dagelijks werk voor de politie, of het nu gaat om mensenhandel, huiselijk geweld, hennepgerelateerde zaken of andere criminaliteitsvormen. Aan binnentredingen in woningen waar een hennepplantage wordt vermoed gaat altijd een proces vooraf waarbij de politie met behulp van informatie van verschillende partners (zoals gemeente, electriciteitsleverancier en RIEC) zorgvuldig bekijkt of de verdenking voldoende gegrond is. De (hulp)officier van justitie bepaalt vervolgens of binnentreden inderdaad geïndiceerd is.
Binnentredingen als zodanig worden niet geregistreerd. Naar aanleiding van een rapportbrief van de Nationale ombudsman over hennepinvallen heeft de politie begin september 2014 een aanpassing gemaakt in de Basisvoorziening Handhaving (BVH), zodat met ingang van die datum cijfers kunnen worden gegenereerd over het binnentreden van plaatsen (waaronder woningen) waarbij geen hennepkwekerij is aangetroffen. Door deze registratie ontstaat een beter inzicht in de aard en omvang van onterechte hennepinvallen en kan, indien daar aanleiding toe is, op basis hiervan de werkwijze worden aangepast
Hoe vaak komt het voor dat, ondanks positieve warmtemetingen, geen hennepkwekerij worden aangetroffen?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2. Overigens is een warmtemeting slechts een van de indicatoren om het vermoeden voor de aanwezigheid van een hennepkwekerij op te baseren.
Hoe verklaart u de onterechte invallen in woningen bij hennepacties?
Een hennepinval in een woning maakt inbreuk op het huisrecht en de persoonlijke levenssfeer van de bewoners en kan, zeker als blijkt dat in de woning geen hennepplantage was, aanleiding geven tot vragen en onrust. Juist vanwege deze impact op de bewoners wordt altijd zorgvuldig bekeken of de verdenking van dien aard is dat een inval geïndiceerd is. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op vraag 2. Het is niet altijd te voorkomen dat de informatie waarop de verdenking en het binnentreden was gebaseerd achteraf onjuist, multi-interpretabel of verouderd blijkt te zijn.
Voor gevallen waarbij tijdens een inval geen hennepkwekerij wordt aangetroffen bepaalt de Algemene wet op het binnentreden dat een goede, persoonlijke toelichting moet worden gegeven aan de bewoners op de achtergronden van het binnentreden. Indien in de woning of het pand ten tijde van het binnentreden geen rechthebbende aanwezig was, dient de persoonlijke toelichting onverwijld te volgen.
Wat is de impact op burgers van onterechte invallen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verklaart u de onterechte inbreuk op het huisrecht en de privacy van deze mensen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verklaart u het toenemende aantal klachten van burgers bij de Nationale ombudsman door het binnentreden van de politie op zoek naar hennepkwekerijen?
Naar de oorzaken van het toenemende aantal klachten heb ik geen onderzoek gedaan, maar het ligt voor de hand om een verband te leggen met de grotere intensiteit waarmee de politie hennepkwekerijen is gaan opsporen.
Hoeveel politiecapaciteit is ingezet voor deze acties?
Gemiddeld wordt de strafrechtelijke ontmanteling van een hennepkwekerij door twee tot vier politiemedewerkers uitgevoerd. In 2013 zijn door de politie 5962 hennepkwekerijen strafrechtelijk onderzocht en afgehandeld. Er zijn geen gemiddelde afhandeltijden bekend.
Hoeveel geld is uitgegeven aan deze acties? Hoeveel geld is besteed aan het vergoeden van schade door onterechte invallen?
Het opsporen van hennepkwekerijen en de politiecapaciteit die hiermee gemoeid is valt onder het algemene politiebudget en kan niet worden uitgesplitst. Jaarlijks is door de politie 3,2 miljoen euro begroot voor het strafrechtelijk ontmantelen en vernietigen van hennepkwekerijen door de Dienst Domeinen Roerende Zaken. Schadevergoedingsbedragen in geval van onterechte invallen bij het opsporen van hennepkwekerijen worden niet apart geadministreerd en zijn derhalve niet bekend.
Het bericht “Nederland kan IS alleen verbieden op initiatief van het OM” |
|
Geert Wilders (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Nederland kan IS alleen verbieden op initiatief van het OM»?1
Ja.
Klopt het dat u hebt gezegd: «Het kàn, maar dan altijd via een aanzet van het Openbaar Ministerie, privaatrechtelijk naar de rechter. Martijn is daar een voorbeeld van»?
In Nederland is sprake van een verbod op IS. Dit vloeit voort uit de plaatsing van IS op de EU sanctielijst in combinatie met de relevante bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek (in het bijzonder het derde lid van artikel 20 van boek 2 en artikel 117 en 123 van boek 10; verder «BW») en in combinatie met artikel 140a Wetboek van Strafrecht (Sr).
Op grond van het derde lid van artikel 20 van boek 2 BW is een rechtspersoon vermeld op de EU-sanctielijst van rechtswege verboden. De organisatie IS is onder diverse benamingen opgenomen op de EU-sanctielijst. Dit betekent dat IS ingevolge het derde lid van artikel 20 van boek 2 in Nederland geen rechtspersoonlijkheid kan verkrijgen.
Daarnaast is een op de EU-sanctielijst geplaatst samenwerkingsverband zoals IS ook zonder rechtspersoonlijkheid van rechtswege verboden op grond van de artikelen 117 en 123 van boek 10 BW.
Ook anderszins kan IS in Nederland niet legaal georganiseerd zijn. Er is immers sprake van een terroristische organisatie. Deelneming aan een dergelijke organisatie is verboden en strafbaar op grond van artikel 140 a Sr. Deelnemers aan een dergelijke organisatie kunnen dan ook via het strafrecht worden aangepakt.
Mijn uitspraak over Martijn zag op de wijze waarop een verbod van een organisatie in het algemeen geregeld is. Deze algemene regeling is vervat in het eerste en tweede lid van artikel 20 van boek 2 Burgerlijk Wetboek (BW) en houdt in dat een verbod alleen mogelijk als sprake is van een organisatie met rechtspersoonlijkheid naar Nederlands recht. Zoals gezegd kan IS in Nederland geen rechtspersoonlijkheid verkrijgen. Een verbodsprocedure op grond van het eerste en tweede lid van artikel 20 van boek 2 BW is dan ook niet aan orde.
Doelt u met deze uitspraak op artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek? Zo nee, op welk wettelijk artikel dan wel? Zo ja, kan IS dus worden aangemerkt als rechtspersoon of heeft het überhaupt een juridische vorm van organisatie in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het Openbaar Ministerie (OM) alles uit de kast moet trekken om deze club te verbieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is het OM in dat kader al een, zoals in het artikel genoemde, privaatrechtelijke procedure gestart om IS te verbieden? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid gebruik te maken van uw aanwijzingsbevoegdheid om zo alsnog te bewerkstelligen dat het OM via (indien mogelijk) de privaatrechtelijke weg de terroristische organisatie IS probeert te verbieden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat u ook hebt gezegd: «Wij hebben niet het instrumentarium dat Duitsland heeft»?
Ja, dat heb ik gezegd. Daarmee doelde ik op het feit dat in Duitsland een afzonderlijk besluit nodig is om over te kunnen gaan tot een verbod, terwijl in Nederland sprake is van een verbod van rechtswege. Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 2 tot en met 4 en 7 tot en met 9.
Hoe kunt u nu al weten dat het Duitse verbod in Nederland niet mogelijk is, terwijl een verbod van de terroristische organisatie IS in Duitsland pas sinds vanochtend blijkbaar daadwerkelijk mogelijk is?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van het eerder in Duitsland gevraagde onderzoek of een dergelijk verbod juridisch mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Kunt u precies uitleggen waarom een dergelijk verbod in Nederland niet mogelijk is en ook niet mogelijk gemaakt kan worden? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de terroristische organisatie IS (ook) in Nederland verboden moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u per direct nemen om ook in Nederland te bewerkstelligen dat er een verbod komt?
De voortvluchtige vrouwenhandelaar Saban B. |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Saban B. een ogenschijnlijk zorgeloos leven lijkt te leiden in Turkije?1
Ja.
Kunt u aangeven of het daadwerkelijk Saban B. is die op de betreffende foto’s op Facebook te zien is?
Het is de politie en het Openbaar Ministerie (OM) bekend dat betrokkene zich in Turkije bevindt. Zoals ik in mijn antwoord op vragen 3 en 6 nader toelicht, is Turkije verzocht de tenuitvoerlegging van het onherroepelijke Nederlandse vonnis tegen betrokkene over te nemen en is daar regelmatig contact over met de Turkse autoriteit. Aangezien Turkije geen eigen onderdanen uitlevert, is het gezien de huidige omstandigheden aan de Turkse autoriteiten om handelingen te verrichten met het oog op de opsporing van betrokkene. Verder staat hij internationaal gesignaleerd. Dat betekent dat hij kan worden aangehouden zodra hij Turkije verlaat.
Kunt u bevestigen dat Turkije en Nederland hebben afgesproken samen te werken zodra hij definitief veroordeeld zou zijn?2
Na het arrest van de Hoge Raad van 11 september 2012, waarmee het arrest van het gerechtshof van 20 december 2010 werd bevestigd, heeft het OM samen met de Turkse autoriteiten alle stukken voorbereid die nodig zijn voor overdracht van de tenuitvoerlegging van het onherroepelijke vonnis aan Turkije. De afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen van de Dienst Justitiële Inrichtingen heeft, na vertaling het strafdossier, vervolgens bij brief van 25 april 2013 de Nederlandse Minister van Buitenlandse Zaken verzocht het verzoek van het OM tot overname door te geleiden naar Turkije.
De zaak heeft de aandacht van de Nederlandse autoriteiten en is geregeld onderwerp van gesprek tussen de Nederlandse ambassade in Ankara en de betrokken Turkse autoriteiten. Naast de ambassade houden ook het OM en mijn departement hierover contact met de Turkse autoriteiten. De gesprekken zijn er op gericht om te zorgen dat, binnen de gestelde juridische kaders, het recht zijn loop krijgt. Ik kan in het belang van de zaak op dit moment geen nadere mededelingen doen.
Deelt u de mening dat, nu Saban B. in september 2012 definitief is veroordeeld tot 7 jaar en 9 maanden cel, hij deze straf zo snel mogelijk ook daadwerkelijk dient uit te zitten?3
Ja. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op vragen 3 en 6.
Wat is de stand van zaken in het huidige opsporingsonderzoek naar Saban B., hoe wordt concreet vorm gegeven aan de opsporing en hoe verloopt de samenwerking met Turkije in dit proces?
Zie antwoord vraag 2.
Op welk moment heeft de Nederlandse regering, na het definitief worden van de straf van Saban B. in september 2012, Turkije een formeel verzoek gedaan om tenuitvoerlegging en wat was de reactie en actie van de Turkse regering daarop?
Zie antwoord vraag 3.
Het reisregisterplan dat onlangs door de Kamer is afgewezen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat uw plan voor het opslaan van alle reis- en vakantiegegevens van alle Nederlanders waarvoor u het noodzakelijk achtte dat luchtvaartmaatschappijen die in Nederland actief zijn alle reserverings- en check-ingegevens structureel aan de overheid verstrekken, en waarvoor u ruim 5,7 miljoen euro heeft ontvangen van de Europese Commissie (EC), niet meer aan de orde is? Betekent de afwijzing van uw plan door de Kamer wegens privacyschending van onschuldige burgers dat u geheel afziet van een dergelijk reisregister? Zo nee, wat bent u dan alsnog van plan?
Ja, ik kan bevestigen dat ik mijn plan waarin de verzameling en het gebruik van reisgegevens in Nederland voor de bestrijding van terrorisme en zware criminaliteit – en vanuit een oogpunt van transparantie de verwerking van reisgegevens voor de bestrijding van illegale immigratie en verbetering van het grenstoezicht – in een nationaal wetsvoorstel zou worden geregeld, voor nu niet meer aan de orde is. Zie hiervoor ook mijn brief aan uw Kamer van 9 september jl.1
Ik geef in antwoord op onderstaande vragen een nadere toelichting op mijn voorstel op het gebied van reisgegevens.
Wat bedoelt u met uw uitspraak gedaan tijdens het Jihaddebat in de Tweede Kamer op 4 september jongstleden, dat u voornemens bent om «bestaande gegevens beter te gebruiken»? Over welke «bestaande gegevens» heeft u het, op basis van welke wettelijke grondslag worden deze verwerkt, en op welke wijze verschillen deze gegevens van de data die u voornemens was op te slaan in een zogeheten reisregister?
Ik bedoel met mijn uitspraak om «bestaande gegevens beter te gebruiken» dat ik de nu al voor de Douane en de KMar beschikbare reisgegevens door middel van een technische voorziening beter toegankelijk wil maken, zodat de huidige strafvorderingsbevoegdheden van het OM om gegevens te vorderen, effectiever kunnen zijn. Met «bestaande gegevens» doel ik op de API-gegevens die op basis van de vreemdelingenwetgeving2 ten behoeve van het tegengaan van illegale immigratie en de grenscontrole worden verwerkt door de Koninklijke Marechaussee (verder: KMar), en de reserveringsgegevens en check-in gegevens die op basis van de douanewetgeving3 ten behoeve van de goederencontrole worden verwerkt door de Douane. In beide gevallen gaat het in de huidige praktijk om reisgegevens van met name vluchten die de EU-buitengrens passeren.
De officier van justitie kan in het belang van een opsporingsonderzoek op grond van met name artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering gegevens vorderen bij iedere houder van relevante informatie4.
Straks zal de officier van justitie met gebruikmaking van de nieuwe technische voorziening geautomatiseerd en gericht reisgegevens kunnen vorderen bij de KMar en de Douane. Indien bij deze vergelijking overeenkomsten zijn met de gegevens van de KMar of de Douane wordt een match gegenereerd en worden deze gegevens uit de match doorgezonden naar het Openbaar Ministerie.
Welke maatregelen zijn nodig om «bestaande gegevens» beter te kunnen gebruiken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat houdt de « technische voorziening waarmee automatisch en gericht kan worden gezocht in de nu beschikbare gegevens», waarnaar u tijdens het Jihaddebat verwees, in?
Zie antwoord vraag 2.
Naar aanleiding van uw expliciete verwijzing naar artikel 126 wetboek van strafvordering (Sv) tijdens het Jihaddebat, welke bevoegdheid heeft de officier van justitie op basis van artikel 126 Sv inzake het opvragen van reisgegevens nu dat artikel en de gehele negende afdeling van het wetboek van strafvordering ziet op strafrechtelijk financieel onderzoek en hoe verschilt de wettelijke vorderingsbevoegdheid van het plan dat u had om over alle reisgegevens van alle Nederlanders te kunnen beschikken?
Mijn verwijzing in het debat op 4 september jl. naar artikel 126 van het Wetboek van Strafvordering zag met name op artikel 126nd Sv. In mijn oorspronkelijke plan zou geen wijziging zijn aangebracht in de huidige strafrechtelijke vorderingsbevoegdheden, maar zou wel een bevoegdheid zijn voorgesteld voor het gebruik van risicocriteria toegesneden op terrorisme en zware criminaliteit om gerichte controles uit te kunnen voeren5.
U geeft aan dat «geen nieuwe bestanden worden gecreëerd», maar in hoeverre zullen bij het «beter gebruiken van bestaande gegevens» niettemin ook reisdata worden opgevraagd van personen op wie geen verdenking rust van deelname aan criminele dan wel terroristische activiteiten?
Zie antwoord vraag 2.
Staat uw belofte aan de Kamer nog steeds dat u geen stappen zult zetten in het verzamelen van reisdata en het gebruik van reisgegevens van Nederlanders zonder dat u de Kamer daarover eerst expliciet heeft geïnformeerd en geraadpleegd?
Ja. Ik heb u in het debat van 4 september 2014 en per brief d.d. 9 september 2014 (Kamerstuk 29 754, nr. 266) expliciet geïnformeerd over de voorgenomen maatregelen op het gebied van reisgegevens. In de toegezegde voortgangsrapportages zal ik uw kamer steeds informeren over de implementatie van deze maatregelen.
Wat gebeurt er met de ruim 5,7 miljoen euro die u eind 2013 van de EC heeft gekregen voor het opzetten van een TRavel Information Processing System (TRIPS) oftewel, reisregister? Gaat Nederland dat geld terugbetalen aan de EC nu het project is afgeblazen? Zo nee, waaraan wilt u dat geld dan alsnog uitgegeven en hoe verhoudt een eventueel alternatieve uitgave zich tot het specifieke doel waarvoor de EC het geld ter beschikking heeft gesteld?
De gelden die de EC heeft toegezegd uit het ISEC fonds (Prevention of and Fight against Crime) worden ingezet voor de realisatie van de technische voorziening. De EC is geïnformeerd over de laatste ontwikkelingen en stemt in met het gebruik van de gelden voor de realisatie van de technische voorziening.
Wanneer informeert u de EC over de parlementaire afwijzing van uw project en in het bijzonder over de kritiek dat het een te verstrekkende maatregel is die de privacy van onschuldige burgers schendt?
Zie antwoord vraag 8.
Zijn er andere Europese lidstaten waar wel is of wordt overgegaan tot het opzetten van een TRIPS waarmee reserverings- en check-ingegevens van alle burgers structureel worden doorgegeven aan Justitie? Zo ja, welke Europese lidstaten betreft het?
In veertien andere lidstaten worden voorbereidingen getroffen voor ofwel voorzieningen op basis van bestaande bevoegdheden ofwel voorzieningen voor uit te breiden bevoegdheden. Het betreft Frankrijk, Finland, Spanje, Italië, Hongarije, Oostenrijk, Letland, Estland, Zweden, Portugal, Roemenië, Bulgarije, Cyprus en Malta. Het gaat bij al deze landen om een door de EC gesteunde inspanning.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaande aan de eerstvolgende algemeen overleg met de Kamer over de jbz-raad in oktober 2014 aangezien uw maatregelen ook een Europese context kennen en bovendien Europees geld gemoeid is met het projectplan zoals dat voor kort op tafel lag?
Ja.
Het bijvoegen van een alimentatieberekening bij uitspraken over alimentatie |
|
Michiel van Nispen |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw toezegging gedaan tijdens het Algemeen overleg van 31 oktober 2011 betreffende verschillende familierechtkwesties: «Ik ga met de Raad voor de rechtspraak regelen dat in alle gevallen alimentatieberekeningen bij de uitspraak gevoegd worden»?1
Ja. Het algemeen overleg vond overigens plaats op 29 september 2011.
Kunt u aangeven op welke manier u aan deze toezegging invulling heeft gegeven?
Ik heb bij brief van 11 oktober 2011 de toenmalige voorzitter van de Raad voor de rechtspraak, de heer mr. F.W.H. van den Emster, gewezen op mijn toezegging en gevraagd of het mogelijk is dat de alimentatieberekening standaard bij de alimentatiebeschikking wordt gevoegd en zo niet, welke bezwaren daartegen bestaan.
Bij brief van 19 december 2011 heeft de heer J.C. van Dijk, toenmalig lid van de Raad voor de rechtspraak, te kennen gegeven dat bovengenoemde vraag is besproken binnen het verband van de Landelijke Overleggen van Voorzitters van de Familiesectoren van zowel de rechtbanken als de gerechtshoven en dat de uitkomst hiervan is dat men niet voornemens is de alimentatieberekening standaard bij de alimentatiebeschikking te voegen.
In de reactie van de Raad wordt voorts aangegeven dat, hoewel er enkele gerechten zijn die de berekening aanhechten, het grote merendeel van de gerechten bezwaren heeft tegen aanhechting om de volgende redenen:
Vervolgens heeft de Raad naar aanleiding van mijn verzoek van 27 januari 2012 om nadere informatie over de beweegredenen en de praktijk van de gerechten die de berekening wel aanhechten,aangegeven dat het vraagstuk van het aanhechten van de alimentatie-berekening samenhangt met de motiveringsplicht van de rechter en in zoverre raakt aan het rechterlijk domein (brief van 24 februari 2012). Voorts is in deze brief aangegeven dat de werkgroep alimentatienormen zich buigt over een andere inrichting van het stelsel, waarbij vereenvoudiging en transparantie voorop moeten staan.
Bij brief van 4 mei 2012 heeft de Raad aangegeven dat de voorstellen voor een vereenvoudigde vaststelling van kinderalimentatie gereed zijn en dat bij invoering daarvan de toegevoegde waarde van de draagkrachtberekening niet groot meer zal zijn, aangezien het systeem inzichtelijker wordt.
Ten slotte heeft de Raad naar aanleiding van deze vragen – desgevraagd- te kennen gegeven dat in de vergadering van 26 september jl van de Landelijke Overleggen van Voorzitters van de Familiesectoren geen eenduidige werkwijze is afgesproken met betrekking tot het al dan niet aanhechten van alimentatieberekeningen. De Raad verwijst in dit verband naar de conclusie bij het arrest van de Hoge Raad van 11 maart 2011(BO9553), waarin onder verwijzing naar de relevante jurisprudentie wordt aangegeven dat de alimentatiebeschikking voldoende inzicht moet geven in de gedachtegang, die aan die beslissing ten grondslag ligt, in het bijzonder hoe de rechter, gelet op het partijdebat, tot zijn beslissing is gekomen, zonder dat de rechter op alle stellingen van partijen hoeft in te gaan. Voorts geeft deze conclusie aan dat de rechter niet is gehouden alle berekeningen in zijn beschikking op te nemen, mits uit de beschikking voldoende blijkt van welke gegevens hij bij de vaststelling van de alimentatie is uitgegaan.
Ben u bekend met het feit dat nog altijd niet in alle uitspraken betreffende alimentatie een alimentatieberekening wordt bijgevoegd door de rechtbank, zodat het voor advocaten en cliënten moeilijk is de uitspraak adequaat te beoordelen of te begrijpen, hetgeen onduidelijkheid en gebrek aan acceptatie met zich mee kan brengen?
Ja. Zoals iedere rechterlijke uitspraak dient een alimentatiebeschikking goed gemotiveerd te zijn; de beslissing moet aan de hand daarvan nagerekend kunnen worden.
Kunt u aangeven wat hiervan de oorzaak is en bent u bereid hier op korte termijn iets aan te doen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit alsnog bewerkstelligen? Per wanneer zullen de alimentatieberekeningen standaard bij de uitspraken gevoegd worden?
Hoewel het wellicht op het eerste gezicht lijkt dat het aanhechten van een alimentatieberekening tot meer duidelijkheid leidt, ben ik van mening dat dit niet het geval is. Ik volg hierbij het door de Afdeling advisering van de Raad van State uitgebrachte advies inzake het verworpen initiatiefwetsvoorstel van het Lid Bontes in verband met het beperken van de duur van partneralimentatie en tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het desverzocht verstrekken van berekeningen van draagkracht en behoefte in zaken betreffende partneralimentatie (Kamerstuk 33 311). Het initiatiefwetsvoorstel bevatte het voorstel dat de griffier desverzocht de berekeningen van de draagkracht en behoefte, die mede aan de beschikking ten grondslag liggen zou verstrekken bij een afschrift van een beschikking betreffende levensonderhoud jegens een gewezen echtgenoot.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft in zijn advies over dit initiatiefwetsvoorstel (Kamerstuk 33 311, nr. 4) opgemerkt dat een op verzoek verschafte draagkrachtberekening geen onderdeel uitmaakt van de beschikking en daarmee geen procesrechtelijke betekenis heeft. Het is eerder verwarrend om een dergelijke berekening te verschaffen, aangezien daarmee in procesrechtelijke zin niets kan worden gedaan. De Raad merkt voorts op dat de rechter niet gebonden is aan een draagkrachtberekening. Hij kan daarvan in de beschikking om hem moverende redenen afwijken. Verschaffing van de draagkrachtberekening schept volgens de Raad van State ook daarom onduidelijkheid.
Gelet op de reactie van de Raad voor de rechtspraak en het advies van de Raad van State over bovengenoemd initiatiefwetsvoorstel van het Lid Bontes acht ik een nadere wettelijke voorziening niet opportuun. Immers een alimentatiebeschikking dient zo gemotiveerd te worden dat deze beslissing nagerekend kan worden. De rechter dient in zijn beschikking aan te geven van welke gegevens hij bij de vaststelling is uitgegaan.
De dreigende veroordeling van de Tunesische mensenrechtenactiviste Héla Boujneh |
|
Harry van Bommel , Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met de aanhouding van de Tunesische mensenrechtenactiviste Héla Boujneh in de nacht van 24 op 25 augustus jl.?1
Ja.
Is het waar dat zij zonder opgaaf van redenen wordt vastgehouden en toegang tot een advocaat is ontzegd?
Het kabinet tracht de feitelijke omstandigheden van Héla Boujnehs arrestatie te achterhalen. Héla Boujneh is «aantasting van een functionaris» en «verstoring van de publieke orde» ten laste gelegd. In afwachting van haar proces is Héla Boujneh op vrije voeten gesteld.
Is er een relatie tussen de aanhouding van Héla Boujneh en haar activiteiten tegen seksuele intimidatie door de Tunesische politie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid bij uw Tunesische ambtsgenoot opheldering te vragen over het lot van Héla Boujneh?
Democratische transitie en naleving van mensenrechten zullen onderwerp van gesprek zijn tijdens het onderhoud met mijn Tunesische ambtgenoot op 10 september a.s. Tijdens het gesprek zal ook een toelichting worden gevraagd op de zaak van Boujneh.
Kan de Nederlandse ambassade een waarnemer sturen naar het proces tegen Héla Boujneh dat op 2 september aanstaande begint?
Het proces tegen Héla Boujneh vindt maandag 15 september plaats. De delegatie van de Europese Unie is namens de lidstaten aanwezig. De Nederlandse ambassade in Tunis is eveneens voornemens een waarnemer te sturen.
Wat is uw oordeel over de ontwikkelingen in Tunesië in de laatste twee jaar op het gebied van vrouwenrechten?
Tunesië heeft de laatste twee jaar belangrijke stappen gezet op het gebied van vrouwenrechten. In de in januari aangenomen nieuwe Grondwet zijn de rechten van vrouwen versterkt. Artikel 21 van de constitutie benadrukt nadrukkelijk dat man en vrouw gelijk zijn voor de wet. Er zijn tevens bepalingen in opgenomen tegen discriminatie en geweld tegen vrouwen, en de staat wordt verplicht gelijke kansen voor mannen en vrouwen te garanderen.
Ook heeft Tunesië in april jl. alle reserves aangaande het VN-verdrag over de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) opgeheven. Hiermee handhaaft Tunesië de voorbeeldrol die het sinds de aanname van de progressieve wetgeving «Code de Statut Personel» (1956) in de Arabische wereld heeft, waarin o.a. polygamie werd afgeschaft en scheiding aan strikte juridische procedures werd gebonden. Desalniettemin zijn belangrijke stappen nog te maken voor wat betreft het verbeteren van de sociaaleconomische positie van vrouwen in Tunesië. Ook blijft deelname van vrouwen aan het politiek proces laag. Positief in dit kader is de bepaling in de nieuwe Grondwet die de staat verplicht de politieke vertegenwoordiging van vrouwen te garanderen.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór 10 september a.s. in verband met het bezoek van uw Tunesische ambtgenoot aan Nederland op die datum?
Ja.
Het bericht dat het harde drugsbeleid op festivals zowel advocaten als verslavingszorginstellingen te ver gaat |
|
Magda Berndsen (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Strafblad door drie pilletjes?»1
Ja.
Wordt het de festivalgangers voldoende duidelijk gemaakt dat zij, wanneer zij terplekke een boete of taakstraf accepteren, daarnaast ook een strafblad zullen krijgen? Krijgen de festivalgangers ook de mogelijke consequenties van een strafblad uitgelegd, zoals bijvoorbeeld voor toekomstige aanvragen van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG)?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik tevens naar de beantwoording van vraag 4, 5, 7, 8 en 9 van de set van Recourt en Rebel (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 295).
Wanneer iemand is aangehouden door de politie, veelal vanwege het bezit van (hard)drugs, wijst de politie de verdachte voor het verhoor op het recht om te zwijgen en de mogelijkheid van rechtsbijstand. Als de verdachte hiervoor kiest, dan wordt laatstgenoemde naar een nabijgelegen politiebureau gebracht waar de piketadvocaat, of de voorkeursadvocaat, wordt opgeroepen. De verdachte wordt gehoord en de drugs worden onderzocht. Afhankelijk van de aangetroffen hoeveelheid drugs wordt de verdachte na verhoor in vrijheid gesteld en verzocht bij de officier van justitie te komen voor afdoening van het strafbare feit. Dit gesprek is vrijwillig, de verdachte kan er ook voor kiezen weg te gaan en de strafbeschikking thuisgestuurd te krijgen. Bij het verzenden van de strafbeschikking wordt de betrokkene actief geïnformeerd over de gevolgen van de aanvaarding daarvan door middel van een bijsluiter.
De officier van justitie informeert de verdachte niet standaard over het feit dat zij, wanneer zij ter plekke een boete accepteren, tevens een strafblad zullen krijgen en wat de mogelijke consequenties daarvan zijn. Wel wordt door het OM altijd nadrukkelijk gevraagd of een verdachte nog vragen heeft en de vraag of men een strafblad krijgt wordt dan regelmatig gesteld. In dat geval wordt uitgelegd dat een aantekening in het Justitieel Documentatie Systeem wordt opgenomen maar dat dat niet altijd gevolgen hoeft te hebben voor het wel of niet verkrijgen van een Verklaring omtrent Gedrag. Ook wordt dan uitgelegd dat het OM daar geen nadere uitspraken over kan doen, omdat dit een beoordeling is conform de voorwaarden en screeningsprofielen van de Diens Justis.
De vraag of verdachten zich voldoende bewust zijn van het feit dat instemmen met een door het OM opgelegde boete tevens het krijgen van een strafblad betekent, en de rol die de advocaat daarbij speelt, zal ik betrekken bij de evaluatie van de pilots rechtsbijstand in het kader van ZSM die dit najaar van start gaan (zie ook de voortgangsrapportage bij de brief Versterking Prestaties strafrechtketen van 2 juli 2014, TK vergaderjaar 2013–2014, Bijlage bij Kamerstuk 33 750 VI, letter AB).
Bij het betrappen met een grotere hoeveelheid drugs wordt een gepaste afdoeningsvorm gekozen. De officier kan ervoor kiezen een taakstraf op te leggen. In dat geval wordt de verdachte er ook op gewezen dat hij een advocaat kan inschakelen. Als hij dat wil, dan wordt de procedure stopgezet en krijgt de verdachte een uitnodiging voor een zitting op langere termijn, zodat er voldoende gelegenheid is zich te laten bijstaan door een advocaat. Als de verdachte niet voor bijstand kiest op dat moment, dan krijgt hij een werkstraf opgelegd en wordt hierbij nadrukkelijk gewezen op de mogelijkheid van verzet binnen twee weken.
Een van de effecten van alcohol- en/of druggebruik is dat dit het beoordelingsvermogen van mensen beïnvloedt. Dat betekent dat zij de risico’s en kansen van een situatie moeilijker kunnen inschatten. Daarnaast is niet uit te sluiten dat festivalgangers sneller geneigd zijn in te stemmen met een boete om niet het risico te lopen de deelname aan het festival te missen. Vooropgesteld moet echter worden dat de gevolgen van het handelen onder invloed van drugs of alcohol in beginsel voor rekening van de dader komen. Dat neemt niet weg dat de rechten van verdachten gewaarborgd dienen te zijn. Om die reden is bij evenementen een officier van justitie aanwezig om de procedures en keuzemogelijkheden aan verdachten toe te lichten.
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft mij meegedeeld dat als een aangehouden verdachte dusdanig onder invloed is van middelen dat hij niet helder kan communiceren, de politie deze verdachte niet het proces van directe afdoening in laat gaan, maar ter ontnuchtering naar het cellencomplex van het meest nabijgelegen politiebureau laat overbrengen. Het kan gebeuren dat een verdachte tijdens het politieverhoor prima aanspreekbaar is, maar in het gesprek met de officier niet helemaal helder overkomt. In een dergelijk geval zal – in geval van het opleggen van een geldboete – altijd een acceptgiro worden toegezonden, dan wel het dossier aan het parket worden ingezonden.
Op alle bovenstaande manieren zijn de rechten van de verdachten naar mijn mening goed gewaarborgd in het proces. Rechtsbijstand kan worden ingeschakeld, de keuzemogelijkheden worden duidelijk uitgelegd en de verdachte kan in vrijheid beslissen of hij een boete of taakstraf accepteert en al dan niet direct betaalt.
Bent u van mening dat de festivalgangers terplekke, ook wanneer zij onder invloed zijn, een goede afweging van hun eigen belangen kunnen maken? Hoe worden de rechten van hen gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is er niet voor gezorgd dat de festivalgangers terplekke een advocaat konden raadplegen? Kunt u cijfers aanleveren over het aantal gecontroleerde mensen, aanhoudingen en strafbeschikkingen? In hoeveel van deze gevallen is gebruikt gemaakt van rechtsbijstand?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 2, 3 en 7 t/m 9 van de leden Recourt en Rebel van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 295).
Het OM heeft mij meegedeeld dat er in één geval is verzocht om een advocaat. Deze zaak is dus niet ter plaatse afgehandeld, en de zitting zal op een later moment plaatsvinden.
Waarom is ervoor gekozen capaciteit in te zetten voor het opsporen van gebruikers? Hoeveel fte's zijn hiervoor ingezet? Waarom zijn deze mensen niet bezig met het opsporen van drugsproducenten en -handelaars?
Controle en toezicht op festivals vinden plaats om bij te dragen aan een veilig verloop van het festival en ten behoeve van het voorkomen of opsporen van diverse strafbare feiten zoals diefstallen, zakkenrollerij of opstootjes en de handel in drugs. Er is door het arrondissementsparket Midden-Nederland gedurende de vier festivaldagen gewerkt in twee diensten per dag, waarbij de diensten op donderdag, vrijdag en zondagavond werden bezet door twee fte en de dagdienst op zondag door drie fte. Deze inzet staat los van inzet op lopende onderzoeken naar bijvoorbeeld drugsproducenten en -handelaren.
Hoe voorkomt u dat burgers het gevoel krijgen dat zulke acties bestemd zijn voor het innen van geld in plaats van het garanderen van de gezondheid en veiligheid van burgers?
Inzet van politie en OM op festivals is er juist op gericht om bij te dragen aan een gezond en veilig verloop van het festival. Dit gebeurt in goed overleg met organisatoren van dergelijke evenementen. De inzet van het strafrecht is het sluitstuk van alle maatregelen die worden genomen om de gezondheid en veiligheid van bezoekers te garanderen. Het strafrecht wordt dan ook sporadisch ingezet. Bezoekers wordt daarnaast van tevoren goed duidelijk gemaakt wat op het festival al dan niet is toegestaan. Zij lopen dan ook willens en wetens het risico te worden bestraft als zij de regels van het festival en/of de wet overtreden.
Wat is uw reactie op het feit dat verslavingszorginstellingen vrezen dat het zero tolerance- beleid meer problemen veroorzaakt dan dat het problemen oplost?
Dat er op festivals drugs gebruikt worden is al jarenlang een bekend verschijnsel. Controle bij de ingang van een festival is vanzelfsprekend. Het is echter niet realistisch dat in zijn geheel voorkomen kan worden dat drugs het terrein op komen. Vanuit deze gedachte zijn vrijwel standaard op alle grote muziekfestivals teams aanwezig die voorlichting geven over (de risico’s van) alcohol- en drugsgebruik, evenals een EHBO-post. Overigens wordt bij de ingangscontrole niet alleen op het bezit van drugs gecontroleerd, maar bijvoorbeeld ook op wapenbezit. De ingang controles zijn in het belang van de veiligheid van de bezoekers.
Kunt u reageren op een mogelijk gevolg van de strenge controles dat jongeren de XTC-pillen al innemen wanneer ze nog in de rij staan en later op de avond, wanneer de pillen uitgewerkt lijken te zijn, overstappen op alcohol? Bestaat voorts het risico dat jongeren hierdoor soms meerdere pillen tegelijk gebruiken, die ze anders wellicht over de avond verspreid hadden gebruikt?
Van personen die werken in verslavingsvoorlichting en -preventie ontvangen wij wel eens signalen dat uitgaanspubliek al voor de toegangscontrole zouden kiezen voor het nemen van een hoog gedoseerde pil of enkele pillen om zo lang mogelijk de psychoactieve werking te kunnen ervaren. Harde gegevens zijn daarover echter niet bekend, evenmin over het al dan niet overstappen op alcohol of andere legale psychoactieve stoffen na het passeren van de toegangscontrole.
Ziet u het als een risico dat mensen die drugs willen gebruik uitwijken naar alternatieve feesten waar minder wordt gecontroleerd, maar waar ook geen in drugs gespecialiseerde EHBO aanwezig is?
Alternatieve feesten zijn doorgaans kleinschalig en weinig aantrekkelijk voor de meerderheid van de festivalgangers die bewust kiest voor een festivalbezoek op basis van de reputatie en het programma van zo’n festival. Hoewel geen grote verschuivingen te verwachten zijn van festivals naar alternatieve feesten, zijn op alternatieve feesten de gezondheidsrisico’s ten aanzien van drugsgebruik groter wegens het ontbreken van voorzieningen als voorlichtingsteams, laagdrempelige watervoorziening of een EHBO-post.
Wat zijn tot nu toe de resultaten geweest van het strenge drugsbeleid op festivals? Hoe heeft dit bijgedragen aan de volksgezondheid en de veiligheid van de festivalbezoekers?
Er is geen sprake van een specifiek streng drugsbeleid op festivals. Het bezit van drugs is verboden in de Opiumwet. Op veel festivals is – voor een evenement van dergelijke grootte – slechts zeer beperkt politie aanwezig. Bij constatering van strafbare feiten wordt er door politie en Openbaar Ministerie opgetreden, zoals dat ook buiten festivals gebeurt.
De afdoening van strafbare feiten bij festivals |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Advocaat nodig bij controle festivals»?1
Ja.
Is het waar dat tijdens het festival Lowlands dit jaar in totaal 119 zaken wegens drugsbezit zijn afgedaan? Klopt het eveneens dat al deze zaken door middel van een Openbaar Ministerie(OM)-strafbeschikking zijn afgedaan?2 3
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft mij meegedeeld dat tijdens het festival Lowlands dit jaar in totaal 122 zaken zijn afgedaan, waarvan 119 zaken wegens drugsbezit. Van de 119 zaken zijn er 95 zaken afgedaan met een OM-strafbeschikking: 89 zaken in de vorm van een geldboete en 6 zaken in de vorm van een werkstraf. In 36 van de 89 zaken waarin een geldboete is opgelegd, is er direct betaald en daarmee is afstand gedaan van de mogelijkheid tot verzet.
In hoeveel van deze zaken hebben de verdachten direct de opgelegde boete betaald waarmee zij afstand van verzet en daarmee toegang tot een rechter hebben gedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat al deze verdachten daardoor nu een strafblad hebben? Vormt dit strafblad een belemmering voor het verkrijgen van een Verklaring omtrent Gedrag (VOG), wat nadelig kan zijn voor hun verdere loopbaan? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Misdrijven en overtredingen gepleegd door natuurlijke en rechtspersonen worden geregistreerd in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS). Het kan daarbij gaan om (on)herroepelijke veroordelingen, strafbeschikkingen, transacties, sepots en openstaande zaken. De norm hierbij is dat alleen overtredingen van minder dan € 100 niet worden geregistreerd in het JDS.
In de wet justitiële en strafvorderlijke gegevens is geregeld welke afdoeningen als justitiële gegevens zijn aan te merken. Als iemand een VOG aanvraagt, doet de Dienst Justis een onderzoek naar het justitiële verleden van een natuurlijke persoon (of rechtspersoon). Als blijkt dat iemand in aanraking is geweest met justitie, beoordeelt Dienst Justis aan de hand van een screeningsprofiel of de strafbare feiten een belemmering (kunnen) vormen voor de afgifte van een VOG ten opzichte van het doel waarvoor de VOG is aangevraagd. Voor de beoordeling van de aanvraag van een VOG kunnen alle justitiële gegevens worden betrokken, behoudens justitiële gegevens ten aanzien van strafbare feiten die zijn afgedaan met een onherroepelijke vrijspraak. Niet elk belastend feit leidt automatisch tot een negatief advies of besluit. Zo wordt in eerste instantie onderzocht in hoeverre het profiel van de betrokkene een risico oplevert voor de samenleving en daarmee relevant is voor de specifieke taak of functie waarvoor de VOG wordt aangevraagd. Ook dienen de strafbare feiten waarop de justitiële gegevens zijn gebaseerd zich in beginsel binnen de terug te kijken termijn van vier jaren te hebben voorgedaan. Voor aanvragers die jonger zijn dan 23 jaar geldt een beperkte terugkijktermijn van twee jaren. Bij zeden -en ernstige geweldsdelicten en voor sommige functies wordt een langere terugkijktermijn gehanteerd. Ten slotte wordt ook rekening gehouden met het belang dat betrokkene heeft om de VOG te krijgen en de omstandigheden rondom de aanvraag, onder meer of de aanvrager eerder met justitie in aanraking is gekomen, de aard en ernst van de relevante justitiële gegevens (bijvoorbeeld één pil of een handelsvoorraad) en de leeftijd van de aanvrager.
Of de personen die een feit hebben gepleegd dat in het JDS wordt geregistreerd wel of geen VOG krijgen, hangt dus af van verschillende factoren. De VOG is een genuanceerd instrument dat zorgvuldig de belangen van een veilige samenleving en de persoonlijke belangen van de aanvrager afweegt om zo kwetsbare onderdelen van de samenleving te beschermen.
Acht u dit proportioneel, gelet op het feit dat het hier veelal first offenders betreft? Zo ja, waarom? Zo nee, wat zou dit probleem kunnen oplossen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunnen de consequenties minder ver strekken als zaken via een andere weg dan via de OM-strafbeschikking worden afgedaan? Zo ja, op welke wijze en waarom wordt dan niet voor die wijze gekozen?
Nee. Het is wettelijk niet toegestaan drugs in bezit te hebben en festivalgangers weten dit of behoren dit te weten. Het wordt ook duidelijk gecommuniceerd door de festivalorganisatie en er zijn voorafgaand aan het betreden van het ruimschoots mogelijkheden de drugs alsnog in te leveren. Als vervolgens toch bijvoorbeeld het bezit of de handel in drugs wordt geconstateerd, leidt elke strafrechtelijke afdoening – behalve een sepot wegens het onterecht als verdachte worden aangemerkt – tot een registratie in JDS.
Is het ook waar dat er naast cabins voor de recherche, de Forensische Opsporing, verbalisanten en het OM er geen ruimte was voor strafrechtadvocaten? Zo ja, waarom is daar niet in voorzien? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat er op het festivalterrein fysiek geen cabin was ingericht voor de advocatuur. Het vast stationeren van advocaten op festivals is naar mijn mening ook niet noodzakelijk. In algemene zin geldt dat de verdachte wordt gewezen op zijn rechten en in de gelegenheid wordt gesteld om een advocaat te spreken. Als de verdachte een advocaat wenst te spreken, wordt hij naar een nabijgelegen politiebureau gebracht waar de piketadvocaat, of de voorkeursadvocaat, wordt opgeroepen. Er kan op verschillende momenten rechtsbijstand worden ingeschakeld, de keuzemogelijkheden en consequenties worden goed uitgelegd, er wordt geen druk uitgeoefend en de verdachte kan in vrijheid beslissen of hij een boete al dan niet direct betaalt, of een taakstraf accepteert.
Een van de effecten van alcohol- en/of druggebruik is dat dit het beoordelingsvermogen van mensen beïnvloedt. Dat betekent dat zij de risico’s en kansen van een situatie moeilijker kunnen inschatten. Daarnaast is niet uit te sluiten dat festivalgangers sneller geneigd zijn in te stemmen met een boete om niet het risico te lopen de deelname aan het festival te missen. Vooropgesteld moet echter worden dat de gevolgen van het handelen onder invloed van drugs of alcohol in beginsel voor rekening van de dader komen. Dat neemt niet weg dat de rechten van verdachten gewaarborgd dienen te zijn. Om die reden is bij evenementen een officier van justitie aanwezig om de procedures en keuzemogelijkheden aan verdachten toe te lichten.
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft mij meegedeeld dat als een aangehouden verdachte dusdanig onder invloed is van middelen dat hij niet helder kan communiceren, de politie deze verdachte niet het proces van directe afdoening in laat gaan, maar ter ontnuchtering naar het cellencomplex van het meest nabijgelegen politiebureau laat overbrengen. Het kan gebeuren dat een verdachte tijdens het politieverhoor prima aanspreekbaar is, maar in het gesprek met de officier niet helemaal helder overkomt. In een dergelijk geval zal – in geval van het opleggen van een geldboete – altijd een acceptgiro worden toegezonden, dan wel het dossier aan het parket worden ingezonden.
Acht u de kans aanwezig dat personen die mogelijk onder invloed van middelen zijn, zonder rechtsbijstand een niet altijd weloverwogen beslissing nemen ten aanzien van het aanbod van een OM-strafbeschikking, terwijl die beslissing gevolgen kan hebben die zij op dat moment mogelijk niet overzien? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat, mede gelet op de grote gevolgen van deze wijze van afdoening voor betrokkenen, de aanwezigheid van strafrechtadvocaten in genoemde en gelijkaardige situaties wel gewenst is? Zo ja, hoe gaat u dit in de toekomst bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het beleid inzake gratieverzoeken en het negeren van rechterlijke adviezen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Haagse voorzieningenrechter van 10 juli 2014 waarbij de rechter vaststelt dat u in de zaak van een tot levenslang veroordeelde man die op verzoek van de Staat in een Tbs-kliniek behandeld wordt, geen goede belangenafweging heeft gemaakt door hem onbegeleid verlof te weigeren ondanks een positief advies van het Adviescollege Verloftoetsing tbs, waarmee u volgens de rechter resocialisatie welbewust in de weg staat en dat uw weigering bovendien in strijd is met een voorlopig positief gratieadvies van het gerechtshof Den Haag en ook met afspraken die door de Minister van Justitie zijn gemaakt, welke mede inhielden dat de behandeling van de man zo mogelijk zou zijn gericht op terugkeer in de samenleving?1
Ik respecteer het oordeel van de voorzieningenrechter in deze individuele casus, die overigens geheel op zichzelf staat. Ik heb uitvoering gegeven aan hetgeen mij door de voorzieningenrechter in de uitspraak van 10 juli jl. is opgedragen en aan deze levenslanggestrafte onbegeleid verlof verleend.
Bij de beoordeling voor de beslissing tot machtiging voor onbegeleid verlof en de beslissing op een gratieverzoek moeten verschillende aspecten en belangen worden afgewogen. Eén element betreft het belang van slachtoffers en nabestaanden. Een slachtofferonderzoek waarbij slachtoffers en/of nabestaanden worden geconsulteerd, voorafgaand aan een beslissing tot machtiging voor onbegeleid verlof of in het kader van de gratieprocedure, speelt een rol in de afweging van meerdere aspecten, waaronder voorts de onrust in de maatschappij en delictgevaarlijkheid. Bij iedere casus moet een individuele afweging van deze verschillende aspecten worden gemaakt.
Wat is uw reactie op de overweging van de Haagse voorzieningenrechter dat u uw beslissing tot machtiging voor onbegeleid verlof in het kader van de gratieprocedure (vrijwel) geheel afhankelijk heeft gemaakt van het gevoelen van de slachtoffers en nabestaanden, die daarmee in feite de verantwoordelijkheid krijgen voor deze beslissing? Strookt deze rol of invloed niet met de – in de laatste jaren substantieel vergrote – rol van het slachtoffer in het strafproces als procesdeelnemer»?
Zie antwoord vraag 1.
In welke mate weegt u in uw beslissingen inzake de gratieprocedure en het verlenen van (on)begeleid verlof het belang van de slachtoffers en nabestaanden, de maatschappelijke geschoktheid en de mogelijke verstrekkende gevolgen van een eventuele verlening van een verlofmachtiging tot onbegeleid verlof mee en in welke mate zal dat belang zwaarder wegen dan het belang van resocialisatie door verlening van een machtiging tot onbegeleid verlof?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre is sprake van een wijziging in het gratiebeleid door het nadrukkelijk en zwaarwegend meewegen van het belang van de slachtoffers en de nabestaanden, de maatschappelijke geschoktheid en de mogelijke verstrekkende gevolgen van een eventuele verlening van een verlofmachtiging tot onbegeleid verlof?
Zoals de toenmalige Minister en Staatssecretaris van Justitie in de brief van 16 oktober 2009 over de gratieprocedure en de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf (Vergaderjaar 2009–2010, Kamerstuk 32 123-VI nr. 10) reeds hebben aangegeven, wordt immer op basis van de individuele omstandigheden van de levenslanggestrafte op het gratieverzoek van een levenslanggestrafte beslist. Hierbij spelen naast de vergeldingscomponent en de ernst van het delict ook andere aspecten, zoals de leeftijd van een levenslanggestrafte, medische- en psychiatrische toestand en het recidiverisico. De opsomming in de eerder genoemde brief is niet limitatief. Ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden spelen een rol bij de beslissing op het gratieverzoek.
Deelt u de mening dat de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), in het bijzonder het Vinter-arrest, betekent dat een afwijzing van een gratieverzoek niet uitsluitend kan worden gebaseerd op de gevoelens van nabestaanden en slachtoffers en/ of van mogelijke maatschappelijke onrust die met de vrijlating gepaard zou kunnen gaan?2 Zo ja, hoe vertaalt dat zich in uw beleid? Zo nee, hoe verhoudt uw standpunt zich tot de uitleg die aan het Vinter-arrest wordt gegeven door het gerechtshof Den Haag en de beroepscommissie van de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ)?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de RSJ van 21 augustus 2014 waarin de Raad uw standpunt dat levenslang ook daadwerkelijk levenslang betekent en dat levenslang gestraften in beginsel geen uitzicht hebben op terugkeer in de maatschappij, verwerpt door te stellen dat voorbereiding op terugkeer in de maatschappij als uitgangspunt dient te blijven gelden voor alle gedetineerden?3
Uitgangspunt bij het opleggen door de rechter van een levenslange gevangenisstraf is dat de veroordeelde niet meer terugkomt in de maatschappij. De rechter kiest in uitzonderlijke gevallen, waarbij een misdrijf zo ernstig is en het risico dat de veroordeelde na invrijheidsstelling opnieuw een ernstig gevaar voor de samenleving zal vormen zo groot, voor de levenslange gevangenisstraf. Dit betekent niet dat de veroordeelde nooit meer vrij kan komen. Ook voor levenslanggestraften bestaat de mogelijkheid van gratie.
Op 18 september jl. heeft de voorzieningenrechter in Den Haag een uitspraak gedaan in de zaak van een levenslanggestrafte wiens gratieverzoek ik had afgewezen. Ik respecteer de uitspraak van de voorzieningenrechter. Ik heb besloten niet in beroep te gaan tegen de uitspraak. Van belang is dat de voorzieningenrechter in ieder geval heeft geoordeeld dat het middel gratie kan voorzien in herzieningsmogelijkheden als bedoeld in de jurisprudentie van het Europees Hof, en het Nederlandse systeem van mogelijke gratiëring daarmee aan de vereisten dat een levenslange gevangenisstraf zowel juridisch als feitelijk verkortbaar is, beantwoordt. Daarmee heeft de levenslanggestrafte gedetineerde een perspectief op vrijlating, aldus de voorzieningenrechter.
De voorzieningenrechter heeft de Staat bevolen om binnen veertien dagen na de betekening van het vonnis een begin te maken met activiteiten gericht op resocialisatie van de betreffende levenslanggestrafte, teneinde bij de beoordeling van een nieuw gratieverzoek van hem diens resocialisatie en de vorderingen op dat gebied te kunnen betrekken. Ik geef uitvoering aan hetgeen de rechter mij heeft opgedragen. Er is inmiddels gestart met het aanbieden van activiteiten gericht op resocialisatie aan deze gedetineerde.
In het licht van de uitspraak bestudeer ik of en zo ja welke consequenties deze uitspraak voor de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf en het gratiebeleid heeft. Ik zal uw Kamer hierover nog nader informeren.
Deelt u de opvatting van het gerechtshof Den Haag en de beroepscommissie RSJ dat gezien de jurisprudentie van het EHRM, in het bijzonder het Vinter-arrest en de nadere uitwerking daarvan in het arrest Harakchiev en Tolumov, op zeker moment begonnen moet worden met op resocialisatie gerichte activiteiten?4 Zo ja, op welk moment dienen deze activiteiten naar uw mening aan te vangen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u ervan op de hoogte dat de Minister van Justitie in 2004 in antwoord op Kamervragen heeft gezegd «Het advies van de rechter die de straf of maatregel heeft opgelegd is het uitgangspunt voor de beslissing over het toekennen van gratie» en dat op 19 mei 2005 de Minister van Justitie aan de Nationale ombudsman heeft geschreven «voor de beslissing op gratieverzoeken zijn de daartoe uitgebrachte adviezen van OM en zittende magistratuur (ZM), primair dat van het gerecht dat de straf heeft opgelegd, als regel leidend.«?5 Zo ja, in hoeverre beschouwt u de rechterlijke adviezen zoals deze worden verstrekt op grond van artikel 122 Grondwet(GW), in beginsel nog als leidend voor uw beslissing in het toestaan van (on)begeleid verlof en gratieverzoeken?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. Uit de systematiek van de Gratiewet volgt dat aan het advies van het gerecht groot gewicht toekomt voor de te nemen gratiebeslissing. In beginsel is het advies van het gerecht leidend. Daarom wordt in het overgrote deel van de gratiezaken het advies van het gerecht gevolgd. Dat neemt echter niet weg dat ik in voorkomende gevallen de mogelijkheid heb om van het advies van het gerecht af te wijken en bijvoorbeeld het advies van het Openbaar Ministerie te volgen.
Deelt u de opvatting dat een beslissing op een gratieverzoek, in een situatie waarin door het gerecht als bedoeld in artikel 122 GW nog geen definitief advies is gegeven, strijd oplevert met de artikelen 4 en/of 5 en/of 6 Gratiewet? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat een beslissing op grond van een voorlopig advies niet per definitie in strijd is met de genoemde regelgeving. Als de inhoud van het voorlopig advies daartoe aanleiding geeft, zal ik nader advies vragen aan het gerecht.
Deelt u de mening dat, in het geval u zich niet kunt verenigen met een al dan niet voorlopig rechterlijk advies zoals bedoeld in artikel 122 Grondwet, het op uw weg ligt advies in te winnen van de Hoge Raad (art. 11 Gratiewet)? Zo ja, gebeurt dit wel eens en zo ja, in welke gevallen? Zo nee, waarom niet en op welke gronden doet u dit niet?
Artikel 11 van de Gratiewet geeft slechts aan dat wanneer ik het wenselijk acht ik, naast het advies van het aangewezen gerecht, ook advies kan inwinnen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daaruit volgt niet dat ik gehouden ben advies te vragen bij de Hoge Raad als ik mij niet kan verenigen met een uitgebracht voorlopig advies. Voor zover ik heb kunnen nagaan, is het de afgelopen decennia niet voorgekomen dat advies is ingewonnen bij de Hoge Raad.
Klopt naar uw opvatting de conclusie van mr. W.F. van Hattum en D.J.G.J. Cornelissen op basis van hun dossieronderzoek naar de totstandkoming van gratiebeslissingen van commune levenslanggestraften dat indien het adviserende gerecht een «opjarenstelling» of een voorwaardelijke gratie adviseerde, de Minister van Veiligheid en Justitie dit advies, dan wel de strekking daarvan, altijd heeft gevolgd en dat sinds de Tweede Wereldoorlog alleen gratieverzoeken van oorlogsmisdadigers in strijd met positieve adviezen van het desbetreffende gerecht zijn afgewezen?6 Zo ja, hoe verhoudt die constatering zich tot uw beslissingen en beleid inzake gratieverzoeken? Zo nee, in welke andere gevallen en op welke gronden is afgelopen decennia afgeweken van een positief advies van de rechter?
Nu ik zelf geen onderzoek heb laten doen naar de totstandkoming van gratiebeslissingen van commune levenslanggestraften, kan ik de conclusies in het onderzoek van Van Hattum en Cornelissen niet bevestigen. Zoals ik in het antwoord op vraag 8 heb aangegeven, is het thans geldende beleid dat het rechterlijk advies bij het nemen van gratiebeslissingen leidend, maar heb ik in voorkomende gevallen de mogelijkheid om van het rechterlijk advies af te wijken.
Kunt u, mede gezien de arresten van het EHRM in de zaken Vinter versus het Verenigd Koninkrijk, Magyar versus Hongarije en Harakchiev versus Bulgarije aangeven wat levenslanggestraften, bij wie de kans op recidive door deskundigen als «laag» wordt ingeschat, die zeer lang hebben geboet en die berouw tonen, kunnen doen om in aanmerking te komen voor verlof en gratie?7
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Discussie illegalen op scherp’ |
|
Joël Voordewind (CU), Gerard Schouw (D66), Sharon Gesthuizen (GL), Bram van Ojik (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht over het overlijden en ernstig gewond raken van uitgeprocedeerde asielzoekers in Amsterdam?1
Ja
Bent u, nu eens te meer blijkt dat uitgeprocedeerde asielzoekers ernstige risico’s lopen als hun bed, bad en brood onthouden wordt, bereid met onmiddellijke ingang maatregelen te nemen zodat uitgeprocedeerde asielzoekers toegang hebben tot bed, bad en brood en niet in mensonwaardige omstandigheden hoeven te leven?
Het overlijden en ernstig gewond raken van deze twee personen betreur ik zeer.
De suggestie dat dit toe kan worden geschreven aan het rijksbeleid, waarbinnen geen ongeclausuleerd en ongelimiteerd onderdak wordt geboden aan vreemdelingen die op geen enkele wijze invulling aan hun vertrekplicht, deel ik echter op geen enkele wijze.
Nederland kent een uitgebreid stelsel van opvang en onderdak waarbinnen bijzondere aandacht bestaat voor kwetsbare groepen als kinderen, slachtoffers mensenhandel en personen met medische problemen. Binnen dit uitgebreide stelsel is er geen noodzaak voor vreemdelingen om zonder opvang of onderdak in Nederland te verblijven, mits zij invulling geven aan hun verantwoordelijkheid en verplichtingen onder de Vreemdelingenwet.
Het zonder perspectief of voorwaarden bieden van onderdak aan personen zonder te verlangen dat wordt gewerkt aan vertrek, zou niet enkel afbreuk doen aan de geloofwaardigheid en houdbaarheid van het Nederlandse migratiestelsel, maar is naar mijn oordeel uiteindelijk ook niet in het belang van de betreffende personen. Hoe zeer ook begrip kan worden getoond voor hun wens om in Nederland een verblijfsvergunning te krijgen, is het op betekenisvolle wijze invulling geven aan de vertrekplicht de beste manier om aan te werken aan een toekomstperspectief.
Bent u bereid deze vragen met spoed te beantwoorden, uiterlijk voor dinsdag 2 september 2014?
Omdat het antwoord op vraag 2 van deze schriftelijke vragen een sterke relatie kent met de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Maij (PvdA) van 20 augustus 2014, heb ik het van belang gevonden beide vragensets gelijktijdig te beantwoorden. Met name de vragen van het lid Maij waren zodanig dat beantwoording vóór 2 september niet mogelijk bleek, mede door de vereiste afstemming met andere departementen.
Het niet vervolgen van massale verkiezingsfraude op Sint Maarten |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Deelt u de opvatting van de rechter op Sint Maarten dat sprake is van «klassenjustitie» omdat in een onderzoek naar het «kopen» van stemmen bij de verkiezingen van 2010 geen onderzoek is gedaan naar de top van de United People’s party (UP)?1
Het is niet aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om gerechtelijke uitspraken en vonnissen van commentaar te voorzien.
Is het waar dat de heer Heyliger, lijstrekker van de UP bij de verkiezingen van komende vrijdag, voor de verkiezingen van 2010 $ 3 mln. zou hebben gedoneerd aan de partij?
Ik ben niet in de positie om te oordelen over het waarheidsgehalte van deze aantijgingen.
Klopt de berekening dat bij een electoraat van ongeveer 20.000 kiezers dit € 150 is per kiezer?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat in 2010 mensen in de rij stonden voor het gebouw van UP om geld in ontvangst te nemen en de partij een eigen registratiesysteem had om te controleren dat mensen ook daadwerkelijk zouden gaan stemmen?
Zie antwoord vraag 2.
Maakt u zich zorgen dat dezelfde heer Heyliger komende vrijdag als lijsttrekker van de UP opnieuw wordt verkozen in het parlement van Sint Maarten, zonder dat een goed onderzoek naar verkiezingsfraude heeft plaatsgevonden?
De rechter heeft vastgesteld dat een aantal personen zich schuldig heeft gemaakt aan het verhandelen van stemmen. Ingevolge het Statuut voor het Koninkrijk draagt elk van de landen zorg voor de verwezenlijking van de fundamentele menselijke rechten en vrijheden, de rechtszekerheid en de deugdelijkheid van het bestuur. Sint Maarten is een rechtsstaat en in dat licht is het verhandelen van stemmen zorgelijk en ondermijnend voor het democratische karakter van het land.
Het bericht dat hackers boos zijn vanwege criminalisering door het Openbaar Ministerie (OM) |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Hackers boos om «criminalisatie» door OM»1, kent u de in het bericht genoemde aan u gestuurde open brief van bestuursleden van elf hackersgroepen2 en kent u de site van het OM «Uw mening over straffen voor hacken»3?
Ja.
Worden mede aan de hand van de antwoorden op vragen van de genoemde site van het OM richtlijnen over straffen aangepast? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waar zijn de antwoorden voor de vragen dan wel voor bedoeld?
Bij het maken of aanpassen van strafvorderingsrichtlijnen gebruikt het Openbaar Ministerie (OM) de input van experts, ketenpartners en de samenleving. Het laatste gebeurt door het op diverse plaatsen organiseren van burgerfora en jongerenfora en het plaatsen van een enquête op de site OM.nl. Het OM probeert op die manier vooral te vernemen wat burgers als strafverzwarende omstandigheden zien bij een bepaald delict. De burgerraadpleging over de strafbaarheid van computervredebreuk (artikel 138ab Wetboek van Strafrecht) heeft plaatsgevonden omdat het OM bezig is een strafvorderingsrichtlijn voor dit misdrijf op te stellen.
Deelt u de mening van de bestuursleden van de genoemde hackersgroepen dat «hacken op creatieve wijze meer doen met techniek [is] dan de makers zelf hadden bedacht, het opzoeken van de grenzen van het mogelijke en het verkennen van de ethische en maatschappelijke consequenties van de ontdekte mogelijkheden»? Zo ja, waarom wordt hacken op de site van het OM dan in de context van criminaliteit geplaatst? Zo nee, waarom niet?
Als voorlichting wordt gegeven, sluit het OM zoveel mogelijk aan bij het taalgebruik en de terminologie zoals die in de maatschappij gangbaar zijn. De term «hacker» heeft daarin een meervoudige betekenis. Enerzijds wordt daarmee gedoeld op de in technologie geïnteresseerde hobbyist of professional die actief de grenzen van de techniek op zoekt of die zich heeft gespecialiseerd in het testen van de beveiliging van computersystemen en -netwerken. Anderzijds wordt de term ook gebruikt voor individuen die zich in strafrechtelijke zin schuldig maken aan (in het bijzonder) computervredebreuk.
Bij de voorlichting over concrete opsporingsonderzoeken naar computervredebreuk is het gebruik van de term «hacker» naar de mening van het OM steeds voldoende duidelijk. In gevallen waarin die context niet duidelijk is spreekt het OM in haar publieke uitingen van «criminele hackers» of «criminelen». Op de OM-site zal door middel van een disclaimer nog uitdrukkelijk worden aangegeven dat hacken in deze betekenis wordt bedoeld.
Bij het OM leeft geenszins het idee dat alle hackers criminelen zijn. Integendeel, het OM erkent de meervoudige betekenis van de term en is zich ten volle bewust van de meerwaarde die hackers (in de eerste betekenis van het woord) hebben bij het verhogen van de digitale veiligheid van onze maatschappij. In dat kader treedt het OM ook met regelmaat in gesprek met personen uit de gemeenschap van hackers, onder andere over de vraag waar de grens ligt tussen crimineel hacken en niet-crimineel hacken. Op de in de open brief aangehaalde themadag is het OM bijvoorbeeld met hen in gesprek gegaan over het door het OM (kort daarvoor gepubliceerde) beleid ten aanzien van «responsible disclosure». Het OM gaat ook in de toekomst deze dialoog over hacken graag aan, zonder vooroordelen over de betrokkenheid bij enig strafbaar feit.
In hoeverre wordt hacken in het algemene spraakgebruik gelijk gesteld aan computerhuisvredebreuk of vergelijkbare strafbare feiten door middel van computers? Deelt u de mening dat het algemene spraakgebruik ten aanzien van hacken niet het uitgangspunt voor het bepalen van strafvorderingsrichtlijnen van het OM mag zijn, maar dat daarvoor de juridisch juiste termen dienen te worden gebruikt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat niet in alle gevallen van de op de genoemde site van het OM gebezigde voorbeelden sprake is van hacken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom is er dan wel sprake van hacken?
De bedoelde enquête zag op hacken in de zin van computervredebreuk. De in de voorbeelden beschreven handelingen zijn strafbaar gesteld in artikel 138ab van het Wetboek van Strafrecht.
Op welke strafbare feiten hebben de voorbeelden op de OM site betrekking?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat hacken enerzijds «computervredebreuk» of andere strafbare feiten en anderzijds verschillende zaken betreffen? Zo ja, waar bestaan de verschillen uit? Zo nee, waarom deelt u de mening niet?
Het opzettelijk en wederrechtelijk binnendringen in een geautomatiseerd werk of in een deel daarvan is strafbaar gesteld in artikel 138ab van het Wetboek van Strafrecht. Tegelijk is het samenwerken aan de veiligheid van informatiesystemen en het verstandig en doeltreffend gebruik maken van capaciteiten in de samenleving een belangrijk onderdeel van het kabinetsbeleid op het vlak van cyber security. Het samenwerken via responsible disclosure is daarvan een voorbeeld. In januari 2013 heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd en de «leidraad om te komen tot een praktijk van responsible disclosure» toegezonden (Kamerstuk 26 643, nr. 264). Op de website van het Nationaal Cyber Security Centrum is vermeld welke handelingen in ieder geval vermeden dienen te worden. Bovendien worden er verwachtingen en diverse voorbeelden van responsible disclosure benoemd. Zie verder het antwoord op vragen 3 en 4, waarin is aangegeven dat het OM door een welbewust gebruik, onder andere in zijn voorlichting, van de term hacken onnodige criminalisering van hackers voorkomt.
Deelt u de mening dat hackers van belang kunnen zijn bij het melden van kwetsbaarheden in informatiesystemen (bijvoorbeeld door middel van responsible disclosure)? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het in de context van de criminaliteit plaatsen van hackers? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening van de hackersgroepen dat zij door de website van het OM gecriminaliseerd worden en dat de goede naam en reputatie van hackers wordt aangetast? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om hier verandering in aan te brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat haatimams moeten worden aangepakt |
|
Gerard Schouw (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «haatiman in de ban»?1
Ja.
Kunt u toelichten op welke wijze u haatimams het werken moeilijk dan wel onmogelijk wilt maken?
Voor de beantwoording van deze vraag, is het van belang een onderscheid te maken tussen predikers uit visumplichtige landen en predikers die binnen het Schengengebied vrij kunnen reizen.
Aan predikers of imams uit visumplichtige landen en van wie bekend is dat zij oproepen tot haat en geweld, wordt een visum geweigerd. De dreiging die van het jihadisme uitgaat en het voorkomen van aanslagen vraagt om zowel een strafrechtelijke als bestuurlijke aanpak. Daar waar strafrechtelijk (nog) niet van toepassing, kan bestuurlijk worden opgetreden. Daarbij kunnen diverse mogelijkheden worden gebruikt om het dergelijke predikers zo lastig mogelijk te maken, bijvoorbeeld door het stellen van eisen aan de locatie, zoals op het gebied van brandveiligheid of zichtbare aanwezigheid bij bijeenkomsten al dan niet van politiemensen. Uiteraard nemen lokaal bestuur en de politie waar nodig maatregelen om de rust en orde te handhaven. Van dergelijke maatregelen zullen een haatprediker en de organisatie of persoon op wiens uitnodiging de prediker zijn lezingen verzorgt, zich terdege iets moeten aantrekken.
Kunt u uiteenzetten hoe vaak er sprake is van haat prediken in moskeeën in 2012, 2013 en 2014 en op welke wijze daar tegen is opgetreden? Kunt u aangeven om hoeveel «haatimams» het gaat?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft meegedeeld dat er zaken onder de aandacht van het OM zijn gebracht waarin sprake was van uitingen gedaan vanuit een godsdienstige overtuiging, waaronder de islam. Deze zaken hebben niet geleid tot vervolging, omdat het niet ging om uitlatingen waarbij sprake was van het aanzetten tot haat of van enig ander strafbaar feit.
Het strafrecht is van toepassing (artikel 137d Wetboek van Strafrecht) op openbare uitspraken die aanzetten tot haat tegen mensen wegens hun ras, godsdienst of levensovertuiging.
Bent u van mening dat het strafrecht van toepassing is op uitspraken die bedoeld zijn om haat te zaaien? Zo ja, ziet u het strafrecht dan niet als een dwingender middel dan een gesprek met de burgemeester? Zo nee, denkt u dat een gesprek met de burgemeester tot voldoende resultaat zal leiden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat het Openbaar Ministerie en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst altijd tot actie hebben kunnen overgaan wanneer zij dit noodzakelijk achtten en dat ze hierin niet belemmerd zijn door capaciteitsproblemen?
Het Openbaar Ministerie beschikt over voldoende capaciteit om die discriminatoire gedragingen, waaronder haatzaaien, aan te pakken die naar zijn oordeel een strafrechtelijke interventie vergen. Verder heeft de AIVD altijd tot actie kunnen overgaan wanneer de dienst dit noodzakelijk achtte.
Hoe vaak is er gebruik gemaakt van de mogelijkheid om reisdocumenten te weigeren en haatimams uit te zetten in 2012, 2013 en 2014 en onder de verantwoordelijk van welke bewindspersonen vond dit plaats? Is deze aanpak succesvol gebleken?
Een vreemdeling die in Nederland verblijf als imam beoogt, kan in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning «geestelijk bedienaar» als aan alle toelatingsvoorwaarden wordt voldaan. Een aanvraag om verlening van een dergelijke verblijfsvergunning wordt afgewezen of een verleende verblijfsvergunning wordt ingetrokken onder andere als er concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid, blijkend uit een ambtsbericht van de AIVD.
In de genoemde jaren hebben zich geen zaken voorgedaan waarbij de aanvraag om een verblijfsvergunning «geestelijk bedienaar» is afgewezen of is een op deze grond verleende vergunning ingetrokken wegens een gevaar voor de nationale veiligheid.
Hoeveel imams uit Syrië hebben sinds 2012 geprobeerd om in Nederland te preken?
Sinds 2012 zijn geen aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning «geestelijk bedienaar» ingediend en geen visumaanvragen gedaan door vreemdelingen afkomstig uit Syrië die in Nederland verblijf als imam beogen.
Kunt u toelichten waarom door u de focus wordt gelegd op haatimams, terwijl moskeeën IS-sympathisanten juist uit de moskee weren en radicalisering van jongeren zich in veel gevallen buiten de moskee om lijkt te manifesteren? Bent u voornemens om het oproepen tot haat door andere personen dan imams ook aan te pakken en zo ja, op welke wijze?
De maatregelen hebben betrekking op alle haatpredikers die in ons land actief zijn. Het gaat daarbij zowel om fysieke preken in zalen of huiskamers, en preken via internet of andere sociale media. Het kabinet is voornemens strafrechtelijk in te grijpen bij alle vormen van haatzaaien en oproepen tot geweld in extremistisch kader te prioriteren. Dit geldt voor haatzaaiende uitingen jegens welke bevolkingsgroep of geloofsgemeenschap dan ook. Het verheerlijken van gewelddadige strijd kan met het bestaande juridische instrumentarium worden aangepakt.
Het is van wezenlijk belang dat lokale organisaties, waaronder moskeeën en gemeenten zicht kunnen blijven houden op personen die (verder) dreigen te radicaliseren of zelfs openlijk met IS sympathiseren. Tegen deze achtergrond zal het lokaal bestuur in samenwerking met imams en moskeebesturen nadere invulling geven aan maatregelen die bijdragen aan de signalering van deze jongeren om te voorkomen dat zij uit het oog raken. Vervolgens zal bezien worden welke interventie nodig is (lokaal, anders). Daarbij kunnen gemeenten de hulp inroepen van het expertisecentrum. Het expertisecentrum zal ook een rol vervullen bij het volgen van ontwikkelingen en de aanpak daarvan op de sociale media.
Kunt u uiteenzetten welke maatregelen er nu al genomen worden om de radicalisering van Nederlandse moslimjongeren tegen te gaan? Wat zijn de resultaten van deze programma’s? In hoeverre zijn deze programma’s de afgelopen jaren door de kabinetten Rutte-Verhagen en Rutte-Asscher doorgezet of ingeperkt?
Het voorkomen en tegengaan van radicalisering is een verantwoordelijkheid van de gehele Nederlandse samenleving. Het is aan alle burgers, bedrijven, scholen, maatschappelijke organisaties etc. om pal te staan voor een manier van samenleven die gelijkheid, vrijheid en andere democratische kernwaarden waarborgt en om tegenwicht te bieden aan uitingen van extreme intolerantie en haat. Zij worden hierin ondersteund door de overheid. In eerste instantie is dit de lokale overheid. Gemeenten en hun lokale partners hebben immers het beste zicht op ontwikkelingen en zijn het beste geplaatst om maatwerk in de interventies te leveren. Het Rijk heeft een faciliterende rol en waar nodig een regierol voor deze lokale inzet.
In de periode 2007–2011 heeft het toenmalig kabinet een nationaal Actieprogramma Polarisatie en Radicalisering uitgevoerd om beleid te stimuleren op het toen nog nieuwe beleidsterrein. De resultaten hiervan zijn met de Tweede Kamer gedeeld (Beleidsdoorlichting Actieprogramma Polarisatie en Radicalisering; bijlage bij de Voortgangsrapportage Contra-terrorisme en – Extremisme 2013, Kamerstuk 29 754, nr. 241). De lessen van de aanpak zijn neergeslagen in praktische gidsen, die – samen met alle uitgevoerde onderzoeken en ontwikkeld (trainings)materiaal – beschikbaar zijn via de website van de NCTV. Sinds de afloop van het Actieprogramma is deze kennisbank up to date gehouden. Daarnaast zijn de nationale netwerken actief gehouden, onder meer via het Landelijk Platform van Lokale Professionals (LPLP). Ook vonden in de voornaamste risicogebieden diverse activiteiten plaats ter bevordering van deskundigheid van professionals en ter ondersteuning van maatschappelijke initiatieven voor het tegengaan van radicalisering. De kennis en materialen ontwikkeld in de vorige periode worden hier uiteraard in meegenomen.
Kunt u ingaan op de rol die imams en moskeeën zouden kunnen spelen bij het tegengaan van radicalisering onder jongeren en daarbij ook willen reageren op de oproep van het Contactorgaan Moslims en Overheid, dat spreekt namens 380 moskeeën, aan de Nederlandse moslimgemeenschap om haar verantwoordelijkheid te nemen en alert te zijn op jongeren die dreigen af te glijden?2
Veel moskeeën en imams kunnen een partner zijn in het tegengaan van de verspreiding van jihadisme en extremisme. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gaat daarom met hen een meerjarig overleg aan over een brede agenda: radicalisering, opvoeding, discriminatie en moslimdiscriminatie. Ook vragen rond opvoeding, de rol van het informeel koranonderwijs, het versterken van informele opvoedingsondersteuning en dilemma's rond identiteitsvorming zullen aan bod komen.
De oproep van het Contact Orgaan Moslims en Overheid wordt zeer gewaardeerd, omdat deze oproep laat zien dat de moslimgemeenschap haar verantwoordelijkheid wil nemen en alert wil zijn op jongeren die dreigen af te glijden. Dit geldt evenzeer over het initiatief van de Unie van Marokkaanse imams, die zich uitspreken voor samenwerking.
Kunt u ervoor dat zorgen dat het plan van aanpak met aanvullende maatregelen om radicalisering en jihadisme tegen te gaan deze week in het bezit is van de Kamer zodat dit kan worden betrokken bij het voor volgende week geplande plenaire debat met als onderwerp «jihad-hooligans op ramkoers»?
U hebt het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme reeds ontvangen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het plenaire debat met als onderwerp «jihad-hooligans op ramkoers»?
Ja.
Het uitblijven van de rechtszaak tegen een parlementariër op Sint Maarten |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Deelt u de opvatting dat het bijzonder slecht is voor het vertrouwen van mensen op Sint Maarten in de politiek dat de rechtszaak tegen parlementariër Patrick Illidge niet eerder zal starten dan na maart 2015?1
Het is niet aan mij als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om een oordeel te vellen over de termijn waarop strafzaken in Sint Maarten door het OM en het Gemeenschappelijk Hof worden afgedaan, hoe groot het belang van een tijdige afwikkeling ook mag zijn. Evenmin beschik ik over informatie over welke personen door het OM van Sint Maarten als verdachten worden gehoord.
Deelt u de opvatting, dat een onderzoek naar een parlementariër dat al twee jaar duurt, bij mensen het oordeel bevestigt dat op Sint Maarten zaken tegen politici op de lange baan worden geschoven?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat de verdenkingen in deze zaak (het aannemen van 150.000 dollar smeergeld, het bevorderen van illegale prostitutie en illegaal wapenbezit) serieus genoeg zijn om haast te maken met deze zaak?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat andere politici, die bij de komende verkiezingen mogelijk verkozen worden, als (mede)verdachte in deze zaak zijn gehoord?
Zie antwoord vraag 1.
Kan Patrick Illidge na de verkiezingen gewoon gebruik maken van de riante wachtgeldregeling op Sint Maarten?
Een beslissing hierover is aan de daartoe bevoegde instantie in Sint Maarten.
De angst van joodse burgers in de Haagse Schilderswijk |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Deel van joden in Schilderswijk wil vertrekken na rellen»?1
Ja.
Bent u bekend met de onrust en de angst die er bestaat onder joodse burgers, zeker ook bij de groep die woont in de Haagse Schilderswijk, als gevolg van de recente golf van het islamitisch antisemitisme die over ons land trekt?
Het kabinet deelt de zorgen over de antisemitische incidenten die recent in Nederland hebben plaatsgevonden. Om die reden nemen we het initiatief om met betrokken partijen de oplopende spanningen tussen groepen te bespreken en waar nodig te interveniëren. Het kabinet verwerpt antisemitisme en elke andere vorm van discriminatie. Iedereen moet zich in Nederland veilig en gerespecteerd voelen. Door racisme of antisemitisme gedreven geweld van wie dan ook vormt een bedreiging van onze rechtsstaat, en wordt hard aangepakt door het kabinet.
De burgemeester van Den Haag is in zijn verantwoording aan de gemeenteraad op 14 augustus 2014 ingegaan op de situatie in de Schilderswijk.
Zijn er, naast stappen om joodse instellingen te beschermen, ook extra veiligheidsmaatregelen getroffen teneinde joodse burgers te beschermen, vooral op plekken met een verhoogd risico? Zo nee, waarom niet?
Momenteel worden aanvullende maatregelen genomen bij diverse joodse instellingen. Hierbij wordt in het bijzonder aandacht besteed aan locaties met een verhoogd risico. Deze maatregelen zijn primair genomen om de aanwezige joodse burgers binnen deze instellingen te beschermen. Over de aard en omvang van de maatregelen kan ik geen uitspraken doen.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar de groep joodse burgers die plannen heeft Nederland te verlaten als gevolg van het groeiende antisemitisme?
Het kabinet blijft in gesprek met de joodse gemeenschap, gemeenten, scholen en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties om te peilen wat er binnen de gemeenschappen leeft. Dit zal onder meer gebeuren in de eerstvolgende Ronde Tafel antisemitisme bijeenkomst op 24 september a.s. Wij zijn niet voornemens tevens een onderzoek zoals in de vraag wordt gesuggereerd te verrichten.
In hoeverre erkent u dat het overheidsbeleid ten aanzien van de bestrijding van het opkomend islamitisch antisemitisme faalt?
Het kabinet stemt de bestrijding van discriminatie af op de omstandigheden in de samenleving. In aanvulling op de ingezette maatregelen ter bestrijding van discriminatie, waarover uw Kamer jaarlijks wordt geïnformeerd middels de voortgangsbrief, neemt het kabinet extra stappen zoals in het antwoord op vragen 2 en 4 beschreven. Verder zal op de sporen educatie, opvoeding en rolmodellen (peer education) een impuls worden gegeven aan de preventie en bestrijding van discriminatie en antisemitisme. In dat kader zijn de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap met het Centraal Joods Overleg overeengekomen om op korte termijn op lokaal niveau rondetafelgesprekken met gemeenten, scholen en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties te organiseren.
Iedereen in Nederland draagt een eigen verantwoordelijkheid om elkaar met wederzijds respect tegemoet te treden. We juichen initiatieven van burgers en instellingen om dat te bevorderen dan ook toe, zoals het initiatief van de Raad van Moskeeën en de Unie van Marokkaanse Moskeeën Nederland om in moskeeën op te roepen tot tolerantie. Er is geen eenvoudige maatregel te nemen die zorgt dat discriminatie definitief tot het verleden behoort. Grondrechten zoals vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst en recht van demonstreren, vormen een groot goed in ons land en verdienen zowel een krachtige als zorgvuldige bescherming. Deze grondrechten zijn begrensd als ze uitmonden in geweld, haatzaaien of discriminatie.
Het bericht ‘Samenleving elk jaar voor 30 miljard getild’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Samenleving elk jaar voor 30 miljard getild» en klopt hetgeen hierin wordt vermeld?1
Ja, het bericht ken ik. Ervaringen van diverse onderzoekers in Nederland en in het buitenland leren dat van de totale omvang van fraude hoogstens een zeer globale inschatting gemaakt kan worden en dat deze inschattingen zeer uiteenlopen. Het onderzoek waar het artikel naar verwijst, bestaat uit een optelsom van allerlei nationale en internationale onderzoeken die soms zeer grove schattingen en grote bandbreedtes geven. Het bedrag van 30 miljard kan ik dan ook niet bevestigen.
Deelt u de mening dat fraude, in welke vorm dan ook, nooit mag lonen en altijd keihard aangepakt moet worden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht het voorkomen en bestrijden van fraude van groot belang, evenals het terughalen en afpakken van onrechtmatig of anderszins ten onrechte ontvangen overheidsgelden en langs criminele weg verkregen vermogen. Het kabinet zet daarom in op een rijksbrede en programmatische aanpak van fraude. Het actieplan van het Kabinet tegen fraude heb ik uw Kamer gestuurd bij brief van 20 december 20132 en is aan de orde geweest tijdens het debat met uw Kamer over fraude in Nederland op 15 mei jongstleden. De aanpak richt zich onder meer op het fraudebestendiger maken van wet- en regelgeving en systemen, een krachtdadige aanpak van fraudeurs, het verhogen van de pakkans en het afpakken van frauduleus verkregen gelden. Het kabinet zal uw Kamer voor het einde van dit jaar een voortgangsrapportage sturen over de rijksbrede aanpak van fraude.
Bent u bereid maatregelen te treffen teneinde ervoor te zorgen dat fraude nooit zal lonen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de pakkans van fraudeurs omhoog moet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid maatregelen te treffen om de pakkans van fraudeurs te vergroten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat indien de in het betreffende artikel vermelde vormen van fraude keihard aangepakt zouden worden, in één klap alle andere bezuinigen op veiligheid onnodig zouden worden en er juist geïnvesteerd zou kunnen worden in veiligheid? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 1. De aanpak van fraude brengt kosten en baten met zich mee. De baten vallen niet vanzelfsprekend toe aan dezelfde partijen die de kosten maken. Baten zoals versterking van het vertrouwen in de overheid, het handelsverkeer en financiële instellingen zijn bovendien lang niet altijd te kwantificeren in financiële zin. Om deze redenen kan een kosten-batenbenadering niet doorslaggevend zijn bij het vormgeven van de fraude-aanpak. Het voorkomen en bestrijden van fraude dient een breder doel, namelijk het handhaven van de norm dat fraude niet acceptabel is en het optreden tegen personen die zich niet aan de gestelde normen houden. Dit is van groot belang voor het vertrouwen in de rechtsstaat en om het draagvlak bij burgers voor collectieve voorzieningen te behouden.
Stappen van het Openbaar Ministerie tegen GeenStijl |
|
Martin Bosma (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Strafrechtelijk onderzoek naar foto’s op website GeenStijl.nl»?1
Ja.
Acht u het ook opvallend dat «Dood aan de Joden» tot weinig actie leidt bij de politiek en het bestuur, terwijl deze fotomontage van een regent met krijtstrepen wel onmiddellijk tot actie leidt?
Iedere zaak wordt door het Openbaar Ministerie op zijn eigen merites beoordeeld. Voor beide genoemde zaken heeft het OM bezien of er aanleiding was om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen. Er is dus geen sprake van dat de ene zaak niet tot actie heeft geleid en de andere wel.
Is de vrijheid van meningsuiting wel in goede handen bij dit kabinet?
Jazeker. Overigens is de vrijheid van meningsuiting niet absoluut. Vandaar dat het OM is nagegaan of hier strafrechtelijke grenzen waren overschreden. Dat bleek niet het geval.
Een kogel voor een allochtoon gezin |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Kogel voor allochtone familie: jihad niet in onze straat»?1
Ja.
In hoeverre zijn er al verdachten opgepakt voor de trieste bedreiging van dit gezin met kleine kinderen?
De politie heeft meerdere keren contact gehad met het gezin. Alleen ten aanzien van de bezorging van een kogel is aangifte gedaan. Het onderzoek naar aanleiding van deze aangifte loopt. Over de stand van zaken van dit opsporingsonderzoek kan ik u geen mededelingen doen.
Op welke wijze wordt de veiligheid van het betreffende gezin gewaarborgd nu blijkt dat na de bekrassing van de auto, dreigbrieven met hakenkruizen en een steen door het raam er zelfs een kogel is bezorgd?
Over eventuele beveiligingsmaatregelen ten aanzien van dit gezin kan ik u geen mededelingen doen.
In hoeverre ziet u de multiculturele spanning in onze samenleving groeien en welke maatregelen bent u voornemens te treffen om het tij te keren?
De Nederlandse samenleving kenmerkt zich door een grote diversiteit aan (godsdienstige) levensbeschouwingen, opvattingen en levensstijlen. Dit is een groot goed. Vrijheid en openheid van de samenleving, verankerd in de Grondwet en in mensenrechtenverdragen, maken deze pluriformiteit mogelijk. Dit neemt niet weg dat er ook spanningen aanwezig kunnen zijn tussen de verschillende uitgangspunten. Ik onderken de maatschappelijke spanningen die zich de afgelopen tijd hebben voorgedaan. Mede om die reden heeft het kabinet in het recent aangeboden actieprogramma integrale aanpak jihadisme een breed pakket aan maatregelen aan uw Kamer gepresenteerd. Deze maatregelen zijn onder meer gericht op het tegengaan van radicalisering en maatschappelijke spanningen.
Verder treedt de lokale driehoek op indien er sprake is van dreiging voor de veiligheid en openbare orde. Indien een dergelijke dreigende situatie ontstaat, zal onder regie van de burgemeester een casus-gericht interventieplan worden opgesteld.