Het bericht dat justitiebanen wegvloeien uit Leeuwarden |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Opstelten (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Justitiebanen verdwijnen»?1
Ja.
Herkent u zich in het beeld dat minder centraal gelegen steden zoals Leeuwarden weinig kans maken op het binnenhalen van nieuwe justitiële diensten? Kunt u een overzicht geven van de spreiding van nieuwe justitiële diensten over de verschillende plaatsen in Nederland?
In het verleden is door mijn ambtsvoorganger bij het maken van locatiekeuzes voor politie, meldkamers, rechtspraak en het Openbaar Ministerie rekening gehouden met werkgelegenheidseffecten voor de kwetsbare regio’s, waaronder de provincie Friesland.2 De Minister voor Wonen en Rijksdienst ziet er bovendien op toe dat onder andere de provincie Friesland niet onevenredig zwaar in de werkgelegenheid getroffen wordt door de reorganisatie van de Rijksdienst. In dit verband is Friesland, in afstemming met uw Kamer, in 2013 in werkgelegenheid gecompenseerd.3 In die zin herken ik het beeld niet dat steden die in kwetsbare regio’s zijn gelegen weinig kans maken op het aantrekken van nieuwe werkgelegenheid.
De inrichting van nieuwe dienstverlening, zoals het opzetten van scanstraten en een landelijke helpdesk, is primair aan de Rechtspraak zelf. De gerechtsbesturen en de Raad voor de rechtspraak (hierna: Rvdr) zijn in het kader van hun zorg voor een goede bedrijfsvoering van de rechterlijke organisatie verantwoordelijk. De Rechtspraak kan bij de inrichting van nieuwe dienstverlening rekening houden met mogelijke werkgelegenheidseffecten.
Het besluit om regionale scanstraten in te richten is de uitkomst van onderzoek naar verschillende opties, variërend van lokale scanstraten tot één landelijke scanstraat. Uit dit onderzoek is gebleken dat regionale scanstraten goedkoper zijn dan lokale scanstraten. Ook de mate van professionaliteit zal in regionale scanstraten hoger zijn. Op basis van deze aspecten, en het feit dat regionale scanstraten de meeste full time banen opleveren, heeft de Rechtspraak gekozen voor vier regionale scanlocaties. Er is voor de locatie Zwolle gekozen vanwege de centrale ligging binnen het werkgebied van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De in te scannen stukken kunnen vanuit deze locatie op efficiënte wijze worden opgehaald uit de verschillende zittingsplaatsen binnen het ressort.
Op welke wijze wordt bij de toebedeling van nieuwe justitiële diensten rekening gehouden met de motie Schouten (Kamerstuk 32 637 nr. 111) teneinde de werkgelegenheid in Noord-Nederland te behouden? Hoe is het belang van de werkgelegenheid in Noord-Nederland meegewogen in het besluit om bijvoorbeeld de in het artikel genoemde scanstraat en landelijke helpdesk niet in Leeuwarden te vestigen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen dat het niet toewijzen van nieuwe justitiële diensten aan Leeuwarden op langere termijn indirect gevolgen kan hebben voor het voortbestaan van de justitiële functies in Leeuwarden? Kunt u garanderen dan het voortbestaan van de huidige justitiële functies in Leeuwarden niet in gevaar is?
Leeuwarden is één van de 32 locaties in Nederland waar zittingen van de rechtspraak plaatsvinden. De 32 zittingsplaatsen zijn bij algemene maatregel van bestuur met wettelijke voorhangprocedure aangewezen. Een eventuele wijziging van de zittingsplaatsen moet bij het parlement worden voorgehangen. De toewijzing van nieuwe justitiële diensten is dus niet bepalend voor het voortbestaan van de justitiële functies in Leeuwarden. Verder is het oordeel of er in een zittingsplaats nieuwe justitiële dienstverlening van de Rechtspraak moet worden gevestigd en of er een kantoorfunctie van het gerecht moet zijn primair aan de Rechtspraak zelf.
Kunt u aangeven in welke mate bestaande functies uit Leeuwarden zijn weggevloeid naar andere steden? Om hoeveel banen gaat het die hierbij verloren zijn gegaan?
De Rvdr heeft mij laten weten dat na de herziening van de gerechtelijke kaart binnen de Rechtspraak in Noord-Nederland geen banen verloren zijn gegaan. Wel is een aantal functies vanuit Leeuwarden en Assen verplaatst naar Groningen door binnen het bestuursrecht de backoffice te concentreren in Groningen. Zittingen binnen dit rechtsgebied worden ook in Leeuwarden en Assen gedaan, waardoor betreffende medewerkers hun functie ook in Leeuwarden vervullen.
Het bericht 'Schietende agent moet niet berecht worden als burger' |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Opstelten (VVD) |
|
Bent u bekend met bericht: «Schietende agent moet niet berecht worden als burger»?1
Ja.
Bestaat er voor de wet een onderscheid tussen een agent die uit veiligheidsoverwegingen geweld gebruikt en gewelddadig gedrag door criminelen?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vragen 3 tot en met 7 van het lid Marcouch (PvdA) over de vervolging van politieagenten na een schietincident (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2077).
Is het in de huidige praktijk zo dat agenten die in een noodsituatie hun wapen gebruiken meteen worden aangemerkt als verdachte als er gewonden of doden vallen, zoals aangegeven wordt door de korpschef van de nationale politie?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat in de onafhankelijke toetsing door de rechter de vraag of voldaan is aan de geweldsinstructie vooraf aan de vraag of sprake is van het delict doodslag?
Een geval van geweldgebruik wordt alleen door de rechter getoetst, indien het Openbaar Ministerie (OM) – of het Gerechtshof, indien het een klachtprocedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering betreft – tot het oordeel is gekomen dat vervolging geïndiceerd is. Dat betekent dat door het OM onder meer beoordeeld is of de Ambtsinstructie mogelijk is overtreden. Het is immers niet de bedoeling dat de politieambtenaar, die de bevoegdheid heeft geweld te mogen aanwenden en daarvan ook gebruik heeft gemaakt, zich hiervoor bij de strafrechter dient te verantwoorden indien het toegepaste geweld binnen de kaders van de Ambtsinstructie is.
De vervolgingsbeslissing in zaken betreffende geweldsaanwending door politieambtenaren dient door de hoofdofficier van justitie genomen te worden. In gevallen van politieel vuurwapengebruik waar door de Rijksrecherche onderzoek naar is gedaan, is de hoofdofficier verplicht zijn voorgenomen beslissing ter toetsing voor te leggen aan de Adviescommissie politieel vuurwapengebruik.
Wanneer een zaak na deze uitgebreide toetsing toch voor de rechter wordt gebracht, zal deze bij een verdenking van doodslag – waar in vraag 4 naar wordt gevraagd – eerst beoordelen of aan de delictsomschrijving is voldaan. Pas als dat het geval is, zal de rechter in het kader van de strafuitsluitingsgronden beoordelen of overeenkomstig de Ambtsinstructie en de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit is gehandeld.
Welke waarborgen bestaan er op dit moment om te voorkomen dat politieagenten als criminelen worden behandeld bij de rechtbank?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre worden politieagenten begeleid tijdens de juridische procedure na een schietincident, gezien de grote effecten die de juridische nasleep kan hebben op de betrokken agent?
Het toepassen van (vuurwapen)geweld, zeker als dat ernstig letsel of de dood tot gevolg heeft gehad, heeft een grote impact op politieambtenaren. Het gaat om levensbedreigende situaties. Vervolgens worden zij geconfronteerd met de nasleep van hun beslissing geweld te gebruiken. De rechtmatigheid daarvan moet immers worden getoetst.
Politieambtenaren kunnen, afhankelijk van de effecten van het incident en de nasleep, rekenen op verschillende vormen van begeleiding gedurende de procedure. Het gaat hierbij niet alleen om juridische begeleiding die wordt gefinancierd door de politieorganisatie, maar ook om psychische begeleiding en begeleiding door docenten van de Integrale Beroepsvaardigheidstraining (IBT).
Momenteel wordt in het project stelselherziening geweldsaanwending politie de begeleiding en ondersteuning verder geoptimaliseerd en geharmoniseerd. Daarnaast wordt een zogenaamde «leercirkel geweld» uitgewerkt, waarmee wordt gefaciliteerd dat politieambtenaren leren van hun eigen geweldgebruik en dat van collega’s.
Gewelddadige intimidatie van kandidaat-politici |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Eerst tegel door ruit PVV’er, nu huis en auto’s beklad»?1
Ja.
Deelt u de afschuw over de gewelddadige intimidatie van kandidaat-politici?
Het Kabinet veroordeelt dergelijke acties ten zeerste. Indien wordt gepoogd om personen vanwege hun politieke voorkeur te intimideren en te provoceren, staat dit haaks op de wijze waarop wij in onze democratische samenleving met elkaar omgaan.
In hoeverre ziet u deze gebeurtenissen ook als aanval op onze democratie?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de daders van deze laffe daden reeds in beeld of opgepakt?
Het College van Procureurs-generaal heeft mij bericht dat na de betreffende meldingen de politie Noord-Nederland, district Fryslân, direct ter plaatse is gegaan. Door de betrokkenen is aangifte gedaan en er heeft buurtonderzoek en forensisch onderzoek plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan heeft de politie verder onderzoek gedaan, maar dit heeft helaas niet geleid tot een mogelijke verdachte. Meer of andere aanwijzingen zijn er niet. Indien er nieuwe aanwijzingen beschikbaar komen, dan zal het onderzoek vanzelfsprekend worden voortgezet.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om (kandidaat-)politici te beschermen tegen het rapaille?
De verantwoordelijkheid voor de beveiliging van kandidaten voor de provinciale statenverkiezingen ligt bij het Openbaar Ministerie (OM). Naar aanleiding van de incidenten is er vanuit de afdeling Bewaken en Beveiligen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie contact geweest met het OM. Vanuit het Ministerie van Veiligheid en Justitie is voor alle kandidaten van de provinciale statenverkiezingen aandacht wanneer zich incidenten rondom hun veiligheid voordoen. Wij monitoren dit nauwlettend. Indien nodig wordt in overleg met het OM besloten tot maatregelen. Om veiligheidsredenen doe ik geen uitspraken over de aard van deze extra aandacht of beveiligingsmaatregelen.
Het vermeende ongemak van politie en Openbaar Ministerie over de rol van de AIVD bij het onderzoek naar de ramp met de MH-17 |
|
Louis Bontes (GrBvK), Harry van Bommel , Joël Voordewind (CU), Raymond de Roon (PVV), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Bram van Ojik (GL) |
|
Opstelten (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «AIVD frustreert MH17-onderzoek», waarin naar voren komt dat de politie en het Openbaar Ministerie (OM) het onderzoek naar de MH17-ramp zouden frustreren door informatie achter te houden?1
In reactie op het bericht «AIVD frustreert MH17-onderzoek» weerspreekt het kabinet met klem dat in het onderzoek naar de vliegramp met de MH17 door de AIVD informatie wordt achtergehouden. De samenwerking binnen het onderzoek is goed. Alles is er op gericht de oorzaak van de vliegramp te achterhalen en de verantwoordelijken voor de rechter te brengen.
Heeft u, al dan niet op ambtelijk niveau, signalen ontvangen dat er ergernis bestaat bij de politie en het OM over de rol van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) bij het onderzoek?
Nee.
Heeft u, al dan niet op ambtelijk niveau, signalen ontvangen dat er, met een beroep op wetten en regels, informatie wordt onthouden door de AIVD die volgens de politie en het OM nodig is voor een adequaat onderzoek?
Nee.
Wanneer heeft u voor het laatst aan tafel gezeten met de politie, het OM en de AIVD om te spreken over het onderzoek naar de MH17-ramp en de praktische afhandeling af te stemmen?
Elke twee weken vindt binnen de Interdepartementale en de Ministeriele Commissie Vliegramp Oekraïne intensief overleg plaats, op zowel ambtelijk als bestuurlijk niveau. De beide onderzoeken komen daar steevast aan de orde.
De verantwoordelijke ministers hebben minimaal één keer per week, maar in de praktijk nog vaker, contact met de leiding van respectievelijk de politie, het OM en de AIVD. Daarbij komt ook zeer regelmatig het onderzoek naar de MH17 aan de orde.
Op welke manier en hoe vaak houdt u de vinger aan de pols bij deze organisaties ten aanzien van het onderzoek?
Het OM onderzoek naar de ramp vindt plaats in het kader van het JIT en is onafhankelijk. De Ministeriele Commissie Vliegramp Oekraïne bespreekt elke twee weken de door het kabinet te nemen stappen met betrekking tot de afwikkeling van de MH17, daarbij komt ook de voortgang van de onafhankelijke onderzoeken aan bod voor zover relevant voor het kabinet.
Bent u bereid, als u geen signalen hebt ontvangen over ergernis, zo snel mogelijk in overleg te treden met de genoemde organisaties om eventuele onduidelijkheden of frustraties weg te nemen?
Alle genoemde organisaties hebben duidelijk uitgesproken dat er goed wordt samengewerkt en dat er geen sprake van is dat de AIVD informatie achterhoudt. Een nader overleg over eventuele onduidelijkheden of frustraties is dan ook niet aan de orde.
Kunt u, gezien het belang en de urgentie van het onderzoek, deze vragen binnen een week beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat een farmaceutisch bedrijf dat zich onlangs in Nederland heeft gevestigd, doodstraf-medicatie levert aan de Amerikanen |
|
Steven van Weyenberg (D66), Magda Berndsen (D66), Wouter Koolmees (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Opstelten (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Klopt de berichtgeving dat het in Nederland gevestigde farmaceutische bedrijf Mylan het spierverslappende middel rocuroniumbromide aan Amerika levert ter uitvoering van de doodstraf?1 Zo ja, sinds wanneer bent u op de hoogte van deze activiteit van het bedrijf?
De berichtgeving dat de door Mylan geproduceerde rocuroniumbromide gebruikt wordt bij de uitvoering van de doodstraf in Amerikaanse gevangenissen kan het kabinet bevestigen noch ontkennen. In een schriftelijke reactie van Mylan (6 maart jl.) stelt het bedrijf dat het geen rocuroniumbromide levert aan gevangenissen. Verder stelt Mylan dat het niet op de hoogte is van gevallen waarin het product door derden aan gevangenissen wordt geleverd of voor andere doeleinden wordt gebruikt dan wettelijk toegestaan in de Verenigde Staten, namelijk verdoving bij operaties. Volgens de mensenrechtenorganisatie Reprieve sluit Mylan echter niet systematisch uit dat het product voor de doodstraf wordt aangewend. De aantijgingen in de uitzending van Nieuwsuur aan het adres van Mylan worden door het kabinet serieus genomen en vormen voldoende grond om het gesprek met Mylan aan te gaan. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken werd op 6 februari door APG op de hoogte gesteld van de kwestie.
Wat is uw reactie op het bericht van advocaat Bart Stapert in Nieuwsuur dat het middel van Mylan in januari nog is toegepast bij de executie van de Amerikaanse gevangene Charles Warner in Oklahoma? Zijn sindsdien meer executies voltrokken met het middel van Mylan?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt de levering van executie-medicatie door een in Nederland gevestigd en daarmee Nederlands bedrijf zich tot het Nederlandse standpunt over de doodstraf?
Het kabinet is principieel tegen de doodstraf en zet zich in voor wereldwijde afschaffing ervan. Het kabinet verzet zich ook tegen de uitvoer van middelen die voor de doodstraf gebruikt kunnen worden. Op basis van EU-verordening 1236/20052 geldt een uitvoerverbod voor goederen die uitsluitend te gebruiken zijn voor de doodstraf (en foltering). Het middel in kwestie (rocuroniumbromide) valt echter niet onder de reikwijdte van de verordening. Bovendien vindt, voor zover bij het kabinet bekend, de productie van rocuroniumbromide door Mylan in India plaats. Dat betekent dat de huidige Europese exportcontrole hierop niet van toepassing is. Het feit dat Mylan nu in juridische zin in Nederland gevestigd is, verandert daar niets aan.
Verordening 1236/2005 wordt momenteel herzien. In dat kader zet Nederland zich er in Brussel actief voor in om het EU-instrumentarium te versterken, onder andere om in specifieke gevallen te kunnen ingrijpen en export tegen te gaan, ook als de betreffende stof niet op de lijst staat of als de export niet vanuit Nederland plaatsvindt, maar wel gefaciliteerd wordt.3 Ook zal Nederland in EU-verband voorstellen om rocuroniumbromide toe te voegen aan de lijst behorend bij EU-verordening 1236/2005, zodat de Europese exportcontrole ook op deze stof van toepassing wordt.
Verder verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven dat zij zich houden aan de UN Guiding Principles on Business and Human Rightsen aan de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. In de OESO-richtlijnen staat onder andere dat bedrijven «het veroorzaken van of het bijdragen aan ongunstige effecten op mensenrechten [dienen] te voorkomen en zulke effecten [dienen] aan te pakken wanneer zij zich voordoen».4 Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal Mylan hierop wijzen.
Overigens heeft (doodstraf)advocaat dhr. Stapert aangegeven een melding te hebben ingediend bij het Nationaal Contactpunt OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen inzake de vermeende schendingen van de richtlijnen door Mylan.
Hoe verhoudt de levering van executie-medicatie door een in Nederland gevestigd bedrijf zich tot het Europese exportverbod op executie-medicatie dat stelt dat bedrijven medicijnen alleen mogen exporteren als gegarandeerd is dat deze niet voor executies worden gebruikt en het daaraan verbonden streven van de lidstaten van de EU om de doodstraf wereldwijd uit te bannen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke wijziging is opgetreden in de verantwoordelijkheid van het bedrijf om het Europese executieverbod en mensenrechten te respecteren nu het bedrijf zich in Nederland heeft gevestigd?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden heeft Nederland om het bedrijf aan te spreken op zijn verantwoordelijkheid om mensenrechten en het Europese exportverbod te respecteren?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt de berichtgeving dat Nederlandse pensioenuitvoerders APG en PGGM nog steeds beleggen in Mylan ondanks de levering van verboden executie-medicatie door het farmaceutische bedrijf? Zo ja, hoe groot is het belang van Nederlandse pensioenfondsen in Mylan op dit moment precies en wat betekent de vestiging van het bedrijf in Nederland voor de maatschappelijke verantwoordelijkheid van Nederlandse beleggers en in het bijzonder van Nederlandse pensioenfondsen om niet te beleggen in activiteiten die in strijd zijn met mensenrechten dan wel met wet- en regelgeving?
De berichtgeving klopt dat APG en PGGM namens de pensioenfondsen ABP respectievelijk PFZW beleggingen beheren in Mylan. Die beleggingen bedragen respectievelijk 21,2 miljoen euro en 14,2 miljoen euro.5 APG heeft zijn belang in Mylan wel sterk teruggebracht, mede vanwege de zorgen over de mogelijkheid dat producten van Mylan voor de doodstraf gebruikt worden.
Pensioenuitvoerders en -fondsen zijn zelf verantwoordelijk voor hun beleggingsbeleid. Het kabinet verwacht wel dat Nederlandse pensioenuitvoerders en andere beleggers handelen in lijn met de OESO-richtlijnen. De vestiging van Mylan als Nederlands bedrijf verandert daaraan niets wezenlijks. In het geval van de beleggers gaat het om een mogelijk nadelig effect op mensenrechten dat niet door hen is veroorzaakt, maar dat wel direct verbonden is met hun activiteiten via een zakelijke relatie. Volgens de OESO-richtlijnen dienen de beleggers hun invloed via die zakelijke relatie aan te wenden om het nadelige effect op de mensenrechten te voorkomen of te verminderen. De beleggers APG en PGGM voldoen aan die verantwoordelijkheid met hun pogingen Mylan te bewegen zijn distributiesysteem zodanig aan te passen dat gebruik voor de doodstraf wordt uitgesloten. Als zij alle beleggingen ongezien zouden terugtrekken, zou hun invloed immers verloren gaan.
Heeft Mylan bij fiscale vestiging in Nederland vooraf afspraken gemaakt met de Nederlandse belastingdienst in de vorm van een advance pricing agreement (APA) of een advance tax ruling (ATR)? Zo ja, was bij het maken van de fiscale afspraken bekend dat het bedrijf zich bezighoudt met executie-medicatie? Hoe verhouden fiscale afspraken zich tot Europese wet- en regelgeving en tot OESO richtlijnen voor internationale ondernemingen? Kunnen dit soort activiteiten die niet rijmen met het Nederlandse standpunt over de doodstraf en met Europese wet- en regelgeving en met mensenrechten, reden zijn voor de belastingdienst om geen rulings met een internationale onderneming aan te gaan of om op rulings terug te komen?
Artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen staat niet toe informatie bekend te maken over de belastingpositie van een individuele belastingplichtige, zoals in het onderhavige geval Mylan.
Wel is het mogelijk een reactie te geven op de vraag hoe zekerheid vooraf – in de vorm van een APA of een ATR – zich verhoudt tot de internationale spelregels. Een APA (Advance Pricing Agreement) geeft zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning of over een methode voor de vaststelling van een dergelijke beloning voor grensoverschrijdende transacties (goederen en dienstverlening) tussen gelieerde lichamen of tussen onderdelen van eenzelfde lichaam.
Een ATR (Advance Tax Ruling) geeft zekerheid vooraf over de fiscale gevolgen van een voorgenomen transactie of samenstel van transacties voor bepaalde internationale onderwerpen. Het betreft veelal een combinatie van vragen, bijvoorbeeld over de toepassing van de deelnemingsvrijstelling in internationale structuren, of over de vraag of al dan niet sprake is van een vaste inrichting in Nederland van een in het buitenland gevestigd lichaam dan wel of
anderszins sprake is van buitenlandse belastingplicht.
Een APA of ATR wordt altijd binnen de grenzen van de wetgeving afgegeven. Een voorbeeld van een wettelijke bepaling die in dit verband van belang is, is artikel 8b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Hiermee heeft Nederland in 2002 de door de OESO (en VN) onderschreven zakelijkheidstoets (het arm’s length-beginsel) in het kader van de verrekenprijzen (transfer pricing) gecodificeerd. Deze OESO-toets is erop gericht economisch dubbele belastingheffing te voorkomen en kunstmatige verschuiving van winsten tegen te gaan. Op basis van het arm’s length-beginsel kan de inspecteur daarom de winst van een onderneming corrigeren, indien voor transacties binnen het concern voorwaarden worden overeengekomen die afwijken van voorwaarden die door onafhankelijke partijen zouden zijn overeengekomen.
De Nederlandse belastingwetgeving is naar haar strekking amoreel. Dat betekent dat de Belastingdienst bij de uitvoering van deze regels geen waardeoordeel heeft over de oorsprong van de inkomsten. Dat doet ook recht aan het beginsel van fiscale neutraliteit, wat de rechtsgelijkheid ten goede komt.
De bepalingen in de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen die betrekking hebben op belastingen, gaan specifiek over de manier waarop bedrijven moeten voldoen aan belastingwetgeving in de landen waar zij opereren.
Is Mylan voornemens om te stoppen met het leveren van spierverslappers aan Amerikaanse gevangenissen die het Mylan-product gebruiken in de dodelijke injectie? Zo nee, welke maatregelen neemt het kabinet tegen Mylan indien het bedrijf ondanks zijn vestiging in Nederland, de levering van executie-medicatie niet staakt?
Naar aanleiding van de melding van APG heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken contact opgenomen met Mylan. We zijn in gesprek met Mylan over beleid en intenties van het bedrijf naar aanleiding van de Nieuwsuuruitzending.
Het bericht dat deurwaarders veel te hoge nota’s sturen |
|
Sadet Karabulut , Michiel van Nispen |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat deurwaarders veel te hoge nota’s sturen door middel van een omstreden methode bij huisuitzettingen?1
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving in het Algemeen Dagblad.
Wat is uw oordeel over de in het artikel omschreven methode?
Ontruiming is een van de meest vergaande bevoegdheden van een schuldeiser tot verhaal van zijn vordering. Voor al zijn werkzaamheden geldt dat de gerechtsdeurwaarder nauwgezet en zorgvuldig dient te handelen en geen onnodige kosten mag maken.
De Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) heeft een tuchtklacht ingediend tegen de werkwijze van een gerechtsdeurwaarderskantoor. Samengevat handelt de klacht over het stelselmatig in rekening brengen bij schuldenaren van te hoge en niet noodzakelijke kosten bij ontruimingen. Ik volg deze zaak nauwlettend en wacht de uitkomst van de procedure af.
Kunt u toelichten wat volgens u de rol is van een deurwaarder bij een huisuitzetting en van welke methodes deze gebruik mag dan wel moet maken?
Mensen die de maandelijkse huur niet meer kunnen opbrengen lopen kans om uit hun huis gezet te worden. Als de kantonrechter de verhuurder in het gelijk stelt en een vordering tot ontruiming toewijst, zal de huurder de woning moeten verlaten. Het is wettelijk voorgeschreven dat de uitspraak van de kantonrechter, het vonnis, door de gerechtsdeurwaarder wordt betekend aan de huurder. De daadwerkelijke ontruiming mag niet eerder dan drie dagen na de betekening plaatsvinden. Op deze manier krijgt de huurder de kans de woning zelf te ontruimen en te verlaten. De gerechtsdeurwaarder zal de precieze dag van de ontruiming aankondigen aan de huurder en de gemeente. Op de dag van de feitelijke ontruiming zal de gerechtsdeurwaarder naar de woning gaan, vergezeld van een hulpofficier van justitie, een slotenmaker en een verhuisploeg. Als de huurder niet aanwezig is, zal het slot worden opengebroken waarna de woning zal worden leeggehaald.
De kosten die een gerechtsdeurwaarder voor het verrichten van ambtshandelingen in rekening mag brengen aan een schuldenaar worden genoemd in het Besluit tarieven ambtshandelingen. De kosten die de gerechtsdeurwaarder aan zijn opdrachtgever in rekening mag brengen zijn vrij onderhandelbaar. In het algemeen geldt dat een gerechtsdeurwaarder geen onnodige kosten mag maken.
Sinds wanneer was bekend dat de in opspraak geraakte kantoren te hoge kosten in rekening brachten? Wanneer zijn zij hierover op de vingers getikt?
De KBvG heeft voor het eerst kennis genomen van de werkwijze van het betreffende gerechtsdeurwaarderskantoor nadat de woningcorporatie haar daarover op de hoogte had gesteld in de zomer van 2014. In november 2014 heeft de KBvG de klacht bij de tuchtrechter ingediend, omdat zij vraagtekens zet bij de gehanteerde werkwijze van het gerechtsdeurwaarderskantoor.
Hebben deze kantoren inmiddels hun beleid gewijzigd? Zo nee, waarom niet en welke maatregelen worden of zijn tegen hen genomen?
De KBvG heeft de vier in de procedure genoemde kantoren haar zienswijze schriftelijk medegedeeld. Deze vier kantoren hebben bevestigd dat hun beleid inmiddels is aangepast. De KBvG heeft mij desgevraagd bericht dat zij om een beeld te verkrijgen van de mate waarin de gewraakte werkwijze wordt gehanteerd, alle leden heeft aangeschreven.
Op welke manier en door wie worden benadeelde partijen ingelicht over de door hen teveel betaalde kosten? Indien dit niet gebeurt, waarom niet?
Voor zover de uitspraak van de tuchtrechter daartoe aanleiding geeft en voor zover er sprake is van onterecht betaalde kosten dienen deze kosten terugbetaald te worden aan de benadeelde. Hiertoe zal de gerechtsdeurwaarder in overleg met de opdrachtgever de benadeelde actief benaderen.
Het in het leven roepen van een nakomingsgarantie is derhalve niet nodig.
Welke middelen zijn er voor benadeelde huurders om onterecht betaalde kosten terug te vorderen? Worden zij hierover actief geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat onderzocht moet worden of deze omstreden methode breed wordt toegepast in de deurwaardersbranche, zeker nu in een recente tuchtzaak blijkt dat dit veel vaker voorkomt?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat dit onderzocht worden?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat deurwaarderskantoren onterecht gevorderde kosten aan benadeelden dienen terug te betalen? Hoe kan dit volgens u worden bevorderd? Kunt u daarbij ingaan op de mogelijkheid om een nakomingsgarantie in het leven te roepen, zoals gewoon is bij geschillen die door geschillencommissies zijn beoordeeld?
Zie antwoord vraag 6.
Een farmaciebedrijf dat een medicijn voor executies levert |
|
Harry van Bommel , Michiel van Nispen |
|
|
|
Is het waar dat een medicijn van het farmaciebedrijf Mylan reeds bij executies in de Verenigde Staten is gebruikt en dat het bedrijf sinds deze week op papier een Nederlands bedrijf is?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Is het waar dat de EU de export van hulpmiddelen voor de doodstraf heeft verboden? Welke regels gelden hier precies?
Deelt u de opvatting dat het zeer onwenselijk is dat een leverancier van hulpmiddelen voor executies in Nederland is gevestigd? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat kunt u doen om het bedrijf aan te sporen te stoppen met het leveren van hulpmiddelen voor executies?
Een sharia-scheiding aangevraagd door een Nederlander in de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Nederlander kiest sharia-scheiding»?1 Wat is uw reactie op dit bericht? Deelt u de zorgen van de in het artikel genoemde universitair hoofddocent van de Universiteit Utrecht inhoudende dat de uitspraak van de beroepsrechter in de VAE consequenties kan hebben voor vrouwen van westerse expats in de VAE? Kunnen de beschreven gebeurtenissen plaatsvinden in elk (islamitisch) land waar de sharia in het familierecht wordt toegepast?
Ja, ik ken het bericht. Ik kan echter geen uitspraken doen over deze individuele zaak, omdat ik niet beschik over voldoende informatie dienaangaande. Wel kan ik uitleg geven over de Nederlandse wetgeving inzake de erkenning van buitenlandse huwelijksontbindingen.
Op grond van artikel 10:58 BW wordt een ontbinding van een huwelijk in het buitenland die uitsluitend door een eenzijdige verklaring van één van de echtgenoten tot stand is gekomen alleen erkend in onderstaande gevallen:
Naast de huwelijksontbinding bij wege van eenzijdige verklaring bestaat de mogelijkheid van een rechterlijke beslissing over de huwelijksontbinding. Op basis van artikel 10:57 BW wordt een in het buitenland na een behoorlijke rechtspleging verkregen ontbinding van het huwelijk in Nederland erkend, indien zij is tot stand gekomen door de beslissing van een rechter of andere autoriteit die daartoe rechtsmacht toekwam.
In artikel 10:59 BW is bepaald dat aan een in het buitenland tot stand gekomen ontbinding van het huwelijk erkenning wordt onthouden, indien deze erkenning kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde. Hoe een buitenlandse huwelijksontbinding binnen de bovengenoemde kaders moet worden beoordeeld, is afhankelijk van de exacte omstandigheden van geval. Indien er slechts sprake zou zijn, zoals in de media wordt gesuggereerd, van een eenzijdige verstoting door een Nederlander (bijvoorbeeld per sms), wordt een dergelijke ontbinding in Nederland niet erkend.
Ik kan niet beoordelen in hoeverre deze uitspraak van de beroepsrechter in de VAE consequenties heeft voor vrouwen van westerse expats afkomstig uit andere landen dan Nederland. Ieder land heeft zijn eigen regels ten aanzien van het ontbinden van huwelijken en echtgenoten dienen hiermee rekening te houden, indien zij zich in een ander land gaan vestigen.
Nederland kan slechts bepalen of buitenlandse huwelijksontbindingen hier erkend worden of niet. De regels hieromtrent heb ik hierboven uiteengezet.
Is het waar dat de in het artikel beschreven echtscheiding waar een eenzijdige verstoting van de vrouw per sms aan vooraf is gegaan, in strijd is met de Nederlandse openbare orde? Is deze echtscheiding om die reden in Nederland dan ook niet rechtsgeldig?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan worden voorkomen dat Nederlandse vrouwen en kinderen geconfronteerd worden met mannen die hun toevlucht zoeken tot de VAE om aldaar een scheiding te laten uitspreken onder een recht dat de gelijkwaardigheid van man en vrouw negeert? Is er naar uw oordeel een risico dat deze route misbruikt zou kunnen worden om bij echtscheiding onder het Nederlands huwelijksvermogensrecht uit te komen? Zo ja, wat kunt u daaraan doen?
Ik begrijp uit het krantenbericht dat in onderhavige casus de echtgenoten in het Verenigd Koninkrijk (VK) gehuwd zijn en kort daarna naar de VAE zijn vertrokken. Overigens heb ik ook gelezen dat aan de huwelijksontbinding een langdurige procedure voor de rechter van de VAE zou hebben plaatsgevonden, maar zoals gezegd ken ik de exacte feiten en omstandigheden niet.
In veel landen – ook in Nederland2 – geldt dat er voor het huwelijk een rechtskeuze gemaakt kan worden welk intern recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime. Indien geen rechtskeuze is gemaakt, geldt het recht van het land dat als eerste huwelijksdomicilie moet worden aangemerkt. Ik begrijp dat dit echtpaar in het VK is gehuwd en kort daarop naar de VAE is verhuisd. Indien er in de situatie van dit echtpaar geen rechtskeuze is gemaakt, zou naar Nederlands recht het toepasselijke huwelijksvermogensrecht dat van het VK dan wel van de VAE zijn, afhankelijk van de vraag welk land als eerste huwelijksdomicilie moet worden aangemerkt. Het is naar Nederlands recht dus niet ter vrije keuze aan een van de echtelieden om gedurende het huwelijk eenzijdig, bijvoorbeeld door een verhuizing, om strategische redenen het toepasselijk huwelijksvermogensrecht te bepalen.
Naast de kwestie van het toepasselijke huwelijksvermogensrecht staat de vraag naar de ontbinding van het huwelijk. Indien een Nederlandse man naar de VAE zou gaan als sluiproute, wordt deze huwelijksontbinding, zoals hierboven uiteengezet in antwoord op de vragen 1 en 2, niet erkend door Nederland. Het risico van misbruik van deze route acht ik hierom gering.
Kunnen vrouwen die geconfronteerd worden met een situatie als hierboven beschreven een beroep doen op consulaire en of juridische bijstand? Zo ja, waaruit bestaat deze hulp?
Indien een Nederlandse staatsburger (man of vrouw) in het buitenland een hulpvraag heeft, kan de Nederlandse vertegenwoordiging consulaire bijstand verlenen. De bijstand die wordt verleend, hangt af van de vraag. Consulaire bijstand in civielrechtelijke procedures in het buitenland is altijd beperkt. Betrokkenen kunnen zich uiteraard wel te allen tijde laten bijstaan door een advocaat, die toezicht zal moeten en kunnen houden op een eerlijke procesgang.
Het aanpakken van overlastgevers met een koopwoning |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (VVD) |
|
Kent u het bericht «Treiteraar straks ook in koophuis niet meer onaantastbaar»?1
Ja.
Deelt u de mening van de burgemeester van Amsterdam dat «treitersituaties diep ingrijpen in het leven van slachtoffers, zeker als ook de veiligheid en de gezondheid van hun kinderen in het geding is. Kern is dat als de situatie niet verbetert, niet het slachtoffer, maar de treiteraar verhuist»? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het verschil tussen het huren van een huis of het in eigendom hebben van een huis door een notoire overlastgever niet het kenmerkende verschil mag zijn in de aanpak van die overlastgever?
Ik deel de mening dat treitersituaties diep kunnen ingrijpen in het leven van de slachtoffers en dat verhuizing van het slachtoffer in beginsel geen oplossing is. Verhuizing van de overlastgever kan soms een oplossing zijn, maar zou er ook toe kunnen leiden dat het probleem zich verplaatst naar de nieuwe woonomgeving. Voor de bevoegdheden van de gemeente maakt het geen verschil of de overlast wordt veroorzaakt door een huurder of door een eigenaar van een woning. Een inherent verschil tussen beide situaties is wel dat uithuiszetting in een huursituatie kan worden bereikt doordat de verhuurder het huurcontract opzegt.
Deelt u de hoop van de burgemeester van Amsterdam «dat het Rijk de wet verandert om de uitzetting van eigenaren van koophuizen te vergemakkelijken»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Van de zijde van de gemeente Amsterdam is desgevraagd toegelicht dat de gemeente een verruiming beoogt van artikel 174a Gemeentewet (Wet Victoria), gelet op de strenge uitleg die de bestuursrechter sinds eind 2010 aan die bepaling geeft. Op grond van die bepaling kan de burgemeester besluiten (voor zover hier relevant) om een woning of een daarbij behorend erf tijdelijk te sluiten, indien door gedragingen in de woning of op het erf de openbare orde rond de woning of het erf wordt verstoord. Op de Kamervragen die begin 2011 over die jurisprudentie zijn gesteld, heeft mijn ambtsvoorganger geantwoord dat de Wet Victoria goed toepasbaar is om ernstige overlast te bestrijden en dat gemeenten voldoende instrumenten hebben om woonoverlast aan te pakken.2 Inmiddels kan worden geconstateerd dat onder andere de gemeente Amsterdam heeft aangegeven behoefte te hebben aan aanvullend instrumentarium voor de aanpak van woonoverlast. Ik ben graag bereid daar met de gemeente Amsterdam en andere gemeenten over te spreken.
Daarbij staat overigens niet op voorhand vast dat het probleem kan worden opgelost met een verruiming van artikel 174a Gemeentewet. Zo zijn veel van de voorwaarden die de bestuursrechter stelt aan de toepassing van artikel 174a terug te voeren op de rechtspraak over het EVRM. Uithuiszetting is een zware inbreuk op met name het recht op de persoonlijke levenssfeer en het eigendomsrecht. De Grondwet en verdragen staan een dergelijke maatregel weliswaar niet in op voorhand in de weg, mits voorzien van een expliciete (formeel-)wettelijke grondslag, al was het maar omdat ook de slachtoffers van de overlast grondrechten hebben. Maar uit de rechtspraak over het EVRM kan onder meer worden afgeleid dat voldoende aannemelijk moet zijn dat met de uithuiszetting het beoogde doel wordt bereikt (en dat de overlast zich bijvoorbeeld niet verplaatst naar de nieuwe woonomgeving), dat de overlast niet kan worden bestreden met minder ingrijpende maatregelen en dat de uithuiszetting geen buitensporige individuele last (excessive individual burden) mag vormen voor de betrokken burger. Ook zal het moeten gaan om objectieve, verifieerbare en ernstige overlast.
Tot slot kan ik u in dit verband melden dat er een project loopt, waarin kennis en ervaring worden opgedaan met het in een vroeg stadium opleggen van een specifieke gedragsaanwijzing aan overlastgevende huurders. Het doel van dit project is om door het opleggen van voorwaarden de overlast te beëindigen en daarmee te voorkomen dat de overlastveroorzaker zijn woning kwijtraakt. Mogelijk levert dit project ook inzichten op waarmee overlast van eigenaar-bewoners effectiever kan worden aangepakt. Als dat het geval is, zal ik die inzichten betrekken bij eventuele vervolgstappen.
Welke mogelijkheden ziet u om binnen de ruimte die internationale verdragen bieden, waaronder het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, wetgeving voor te bereiden om ook eigenaren van woningen die structureel en onverbeterlijk voor ernstige overlast zorgen desnoods tijdelijk of permanent uit hun eigen huis te zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat het opvragen van beelden de politie tonnen kost |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (VVD) |
|
Kent u het bericht «Opvragen beelden kost politie tonnen»?1
Ja.
Klopt het dat de politie en het Openbaar Ministerie (OM) banken moeten betalen om camerabeelden te krijgen in hun jacht op criminelen en dat dit tonnen kost?
Op grond van artikel 592 van het Wetboek van Strafvordering kan een vergoeding worden uitgekeerd voor kosten die zijn gemaakt na een bevel tot uitlevering of overbrenging van voorwerpen. Kosten die door banken gemaakt zijn voor het verstrekken van camerabeelden komen ook voor vergoeding in aanmerking.
Tussen financiële dienstverleners en het Openbaar Ministerie (OM) en politie zijn, zoals ook in de Aanwijzing opsporingsbevoegdheden is vermeld, afspraken gemaakt over de uit te voeren gegevensverstrekkingen en de in verband daarmee te vergoeden kosten. Het gaat hier om een forfaitaire vergoeding per vordering tot verstrekking van camerabeelden.
Het klopt niet dat deze afspraken zijn gemaakt als drempel om onnodig opvragen te voorkomen. Er wordt door het OM en de politie bij het vorderen van gegevens altijd een kritische, zorgvuldige en op het Wetboek van Strafvordering gebaseerde afweging gemaakt.
Voor het overgrote deel van de kosten geldt dat deze door het OM worden betaald. Jaarlijks ontvangt het OM circa 1000 facturen van financiële dienstverleners, met name banken, voor de kosten van het opvragen van camerabeelden. Dit komt voor het OM neer op (afgerond) 320.000 euro in 2013 en 270.000 euro in 2014.
Klopt het de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) afspraken heeft dat als het OM of de politie beelden van een bank vordert, de band daar een factuur voor in rekening brengt als drempel die voorkomt dat beelden onnodig vaak worden opgevraagd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit beleid van de NVB te bizar voor woorden is, omdat de tijd en menskracht voordat de opnamen gevonden zijn niet in rekening worden gebracht als een bank zelf slachtoffer is van een misdrijf, bijvoorbeeld een plofkraak? Zo nee, waarom niet? Denkt u dat het OM en de politie onnodig vaak beelden opvragen en die drempel nodig hebben?
Indien een bank slachtoffer is geworden van een misdrijf, kan deze bank daarvan aangifte doen bij de politie. Een dergelijke aangifte dient onderbouwd te worden gedaan en banken stellen eventuele beelden in dat kader dan ook ter beschikking van de politie en het OM. Nu er in een dergelijk geval geen sprake is van een vordering tot het verstrekken van camerabeelden, gedaan op grond van het Wetboek van Strafvordering, komt het ter beschikking stellen van beelden niet in aanmerking voor een vergoeding.
Zoals ik reeds bij het antwoord op vraag 2 en 3 heb aangegeven, vragen OM en politie niet onnodig vaak beelden op.
Deelt u de mening dat de NVB de opsporing en vervolging van criminelen frustreert en de kosten voor die opsporing en vervolging door hun beleid onnodig hoger worden voor de belastingbetaler? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. Zoals ik reeds bij het antwoord op vraag 2 en 3 heb aangegeven, is er een wettelijke basis voor de vergoeding van kosten die zijn gemaakt na een bevel tot uitlevering of overbrenging van voorwerpen. Op grond daarvan komt een gevorderde verstrekking van camerabeelden voor een vergoeding in aanmerking. Ik zie geen reden om deze wettelijke regeling aan te passen.
Deelt u het standpunt van Detailhandel Nederland dat de aanpak van criminaliteit een gezamenlijke verantwoordelijkheid is? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat standpunt deel ik.
Bent u bereid te bewerkstelligen dat wanneer politie of OM beelden opvragen in het kader van de opsporing of vervolging, banken altijd belangeloos/kosteloos zullen meewerken, omdat criminelen moeten worden opgepakt ongeacht wie het slachtoffer is en banken daar geen slaatje uit mogen slaan? Zo nee waarom niet? Zo ja, hoe en per wanneer gaat u dit regelen?
Zie antwoord vraag 5.
Het maken van pasfoto’s op gemeentehuizen |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat onder meer bij de stadsdeelkantoren in de gemeente Amsterdam pasfoto’s voor identiteitsdocumenten kunnen worden gemaakt?1
Ja.
Weet u of er meer gemeenten zijn die een dergelijke faciliteit aanbieden of overwegen dit te doen?
Het is mij bekend dat er meerdere gemeenten zijn waar een burger in of in de onmiddellijke nabijheid van het gemeentehuis een pasfoto kan laten maken.
Hoe verhouden zulke voornemens zich tot uw eerdere uitspraken in de Kamer en in de richting van de fotobranche dat er geen voornemens zijn om het maken van pasfoto’s op gemeentehuizen mogelijk te maken, zoals ook gevraagd is in de motie-Knops c.s. over dit thema?2
Deze vorm van dienstverlening is daar niet strijdig mee. De betreffende gemeenten kunnen een fotohokje in het gemeentehuis (laten) plaatsen dan wel bieden een fotograaf de ruimte om in het gemeentehuis te opereren; de huidige regelgeving staat dat niet in de weg. Het staat aan burgers vrij te beslissen waar zij hun foto laten maken. Op de website van de gemeente Amsterdam wordt zelfs expliciet gemeld dat als een burger zeker wil weten dat zijn foto aan de gestelde eisen voldoet, hij naar de professionele fotograaf moet gaan.
Behoort het maken van pasfoto’s tot de taken van de gemeente?
Er is geen sprake van het maken van pasfoto’s door gemeenten. Gemeenten zijn wel verantwoordelijk voor de kwaliteit van de in te nemen gezichtsopnames. Daarvoor heb ik de zogenaamde fotomatrix beschikbaar gesteld, welke te raadplegen is op de website van Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG, zie onderstaande link3) en op rijksoverheid.nl. Uitgevende instanties, fotografen en burgers kunnen deze fotomatrix gebruiken om te controleren of een pasfoto aan de gestelde eisen voldoet. De fotomatrix wordt veel gebruikt, op rijksoverheid.nl wordt deze zo’n 6.000 keer per maand gedownload. De gemeente beschikt over hulpmiddelen om de eisen van de foto te controleren. Het digitaliseren van een analoge foto door een gemeente levert kwaliteitsverlies op. Ontwikkelingen zoals het geautomatiseerd verifiëren van documenten (zoals zich dat bijvoorbeeld bij grenscontroles ontwikkeld, waarbij ook de foto geautomatiseerd wordt geverifieerd) hebben ervoor gezorgd dat ik momenteel nadenk over de verbetering van de kwaliteit van de foto. Het spreekt voor zich dat indien een foto niet aan de vereiste kwaliteitscriteria voldoet, dat van invloed is op de betrouwbaarheid van geautomatiseerde verificatie.
Zijn er ontwikkelingen rond bijvoorbeeld veiligheid die het maken van pasfoto’s op gemeentehuizen noodzakelijk maken?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze is de kwaliteit van de pasfoto’s gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw oordeel over het maken van foto’s op gemeentehuizen in het licht van concurrentie met de particuliere fotobranche? Leidt dit niet tot oneerlijke concurrentie?
De exploitatie van fotohokjes levert in zijn algemeenheid concurrentie op voor de fotobranche, of die nu binnen of buiten de gemeentelijke muren plaatsvindt. Het is aan de burger om zijn foto bij de vakfotograaf dan wel in een pasfotohokje te laten maken. Van belang is dat aangeleverde foto’s aan de gestelde eisen voldoen; de wijze waarop de foto’s tot stand komen, is daarvoor niet relevant. Ik zie dan ook geen reden hierover in gesprek met gemeenten te gaan. Zoals in het voorgaande is gemeld, onderzoekt mijn ministerie wel mogelijkheden voor het verbeteren van de kwaliteit van de foto’s.
Bent u bereid om met de gemeenten in gesprek te gaan of het maken van pasfoto’s wel tot de gemeentelijke taken behoort en niet leidt tot oneerlijke concurrentie?
Zie antwoord vraag 7.
Verkeershufters die minder vaak worden gepakt |
|
Ockje Tellegen (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Opstelten (VVD) |
|
Kent u het bericht «Verkeershufters worden minder vaak gepakt»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de flinke daling in het aantal staande aanhoudingen na overtredingen in het verkeer sinds 2007? Kunt u een verklaring geven voor deze significante dalingen van de staande aanhoudingen? Is er sprake van minder capaciteit, of zijn er minder overtredingen of zijn er andere oorzaken?
Het WODC heeft in 2011 onderzoek gedaan naar de afname van het aantal verkeersovertredingen. Uit dit onderzoek, dat naar uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 29 398, nr. 359), bleek dat de daling van het aantal staandehoudingen in de periode 2007 tot en met 2010 voor 78% was toe te schrijven aan de afname van de verkeersdrukte als gevolg van de economische crisis, voor 9% aan de afschaffing van de bonnenquota (in november 2010) en voor 13% aan gedragseffecten van burgers of politie.
Het aantal staandehoudingen voor strafrechtelijke verkeersovertredingen is de laatste jaren stabiel. Na de door het WODC onderzochte periode is het aantal staandehoudingen op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (wet Mulder) verder gedaald, maar naar de oorzaken hiervan is geen systematisch onderzoek gedaan. De bovengenoemde oorzaken lijken voor een deel (met name het afschaffen van de bonnenquota en gedragseffecten van burgers en/of politie) nog steeds relevant. Daarnaast geschiedt de verkeershandhaving enerzijds door de verkeershandhavingsteams en anderzijds door de basisteams. De inzet van de basisteams wordt enerzijds bepaald aan de hand van landelijke prioriteiten en anderzijds in de lokale driehoeken. Daarbij kan het voorkomen dat minder voorrang wordt gegeven aan de verkeershandhaving. Dit laat onverlet dat de strafrechtelijke en administratiefrechtelijke verkeershandhaving een belangrijk onderdeel blijft van de inzet van de politie.
Hoe moet deze daling worden bezien in het kader van de verkeersveiligheid? Hoe beoordeelt u deze daling in het licht van de gepercipieerde pakkans? Wat is nu de gepercipieerde pakkans? Zijn hier doelstellingen op geformuleerd? Zo nee, waarom niet?
De pakkans is afhankelijk van meerdere factoren en verschilt per feit. Ik beschik dan ook niet over gegevens om de exacte pakkans te bepalen. De gepercipieerde pakkans wordt onder meer bepaald door de verschillende handhavingsmiddelen die de politie inzet. Staandehoudingen zijn van belang, alsmede de elektronische handhavingsmiddelen zoals flitspalen, trajectcontroles, mobiele radarsets, etc. De politie streeft ernaar de feitelijke pakkans op de zogenoemde Helmgrasfeiten (helm, gordel, rood licht, alcohol, snelheid) zo hoog mogelijk te laten zijn. De politie doet dit onder meer door informatie gestuurde inzet op onveilige wegvakken. Dit houdt in dat de politie in afstemming met het lokaal gezag handhaaft op die plaatsen en tijdstippen waar het effect van het optreden optimaal is. De politie wil door zichtbare staandehoudingen en het voeren van voorlichting en mediabeleid ook actief bijdragen aan preventie en het beïnvloeden van gedrag van weggebruikers. Op deze manier wordt de gepercipieerde pakkans met de hiertoe beschikbare middelen zo hoog mogelijk gehouden en wordt de verkeersveiligheid geborgd. Er zijn geen doelstellingen ten aanzien van de pakkans geformuleerd. Wel zijn er afspraken gemaakt over de inzet van het aantal trajectcontroles, flitspalen en aantal fte van de verkeershandhavingsteams.
Klopt het dat niet alle overtredingen worden meegeteld in de maatregel Beginnend Bestuurder en er dus ook geen punt op het rijbewijs bijgeschreven kan worden als er bekeurd is op het kenteken? Zo ja, deelt u dan de mening dat een daling in het aantal staande aanhoudingen niet gunstig is voor de effectiviteit van maatregelen als het beginnersrijbewijs en de recidiveregeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen zijn en worden er getroffen teneinde de effectiviteit van deze maatregelen te vergroten?
Het klopt dat niet alle overtredingen worden meegeteld in de maatregel Beginnend Bestuurder. De overtredingen die onder de maatregel Beginnend Bestuurder vallen betreffen ernstige feiten2 die uitsluitend via staandehouding kunnen worden geconstateerd. De cijfers van de aantallen staandehoudingen waarover in de media is bericht gaan over de Wet Mulder. De feiten die meetellen bij de maatregel Beginnend Bestuurder en de recidiveregeling veelplegers vallen onder het strafrecht. Het aantal staandehoudingen voor strafrechtelijke verkeersovertredingen is de laatste jaren stabiel.
In 2014 werd in 70% van de strafrechtelijke verkeerszaken de bestuurder staandegehouden en direct geconfronteerd met zijn gedrag en uit de anonimiteit gehaald. De instroom van zaken op grond van de nieuwe regeling voor de veelplegeraanpak monitor ik nauwkeurig. Tot 30 maart van dit jaar zijn er bij het CJIB 2151 zaken geregistreerd op het terrein van de veelplegerfeiten. Het gaat dan om feiten zoals het negeren van een rood kruis, het niet stoppen voor een stopteken van de politie, of het op de snelweg onterecht de vluchtstrook gebruiken. Hiervan zijn 662 zaken geconstateerd op kenteken en 1489 zaken geconstateerd middels staandehouding.
Hoe verhoudt de effectiviteit van de recent ingevoerde hufteraanpak zich tot de afnemende staande aanhoudingen? Zijn staande aanhoudingen noodzakelijk voor het vergroten van de pakkans en daarmee de effectiviteit van de hufteraanpak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer zijn de resultaten van het experiment met weginspecteurs van Rijkswaterstaat die de status van Buitengewoon Opsporingsambtenaar (BOA) hebben gekregen bekend? Bent u bereid te kijken of en in hoeverre dit kan bijdragen aan de vergroting van de gepercipieerde pakkans dan wel het vergroten van het aantal staande aanhoudingen ten behoeve van de verkeersveiligheid?
Met het experiment met de weginspecteurs van Rijkswaterstaat wordt beoogd om de doorstroming en veiligheid op de snelwegen rond Rotterdam te verbeteren. Dit experiment is met ingang van 2 februari jl. gestart voor de duur van één jaar. Na afloop van die periode zullen alle eindresultaten in kaart worden gebracht en beslissingen worden genomen over eventuele te zetten verdere stappen.
Wordt het aantal staande aanhoudingen door de politie vooral uitgevoerd op provinciale en gemeentelijke wegen? Hoe wordt de verkeersveiligheid betrokken in de afweging van de politie-inzet ten behoeve van de staande aanhoudingen?
Ja. De politie, in het bijzonder de verkeershandhavingsteams, controleert met name op het onderliggend wegennet op de HELMgrasfeiten (helm, gordel, rood licht, alcohol, snelheid). Van het aantal staandehoudingen dat is verricht naar aanleiding van overtreding van de maximum snelheid heeft 18,6% op de snelwegen plaatsgevonden. Dit betekent dat meer dan 80% van het aantal staandehoudingen ten aanzien van snelheid op wegen binnen en buiten de bebouwde kom heeft plaatsgevonden.3 De politie bepaalt de inzet onder meer aan de hand van ongevalanalyses.
Is de maatregeleffectiviteit en het effect op de gepercipieerde pakkans van het staande houden en het houden van een goed gesprek onderzocht? Zo ja, hoe verhoudt zich dat met bijvoorbeeld het krijgen van een boete na te zijn gepakt door een flitscamera dan wel bij een trajectcontrole? Zo nee, waarom is dan besloten het aantal staande aanhoudingen te verminderen?
Er is mij geen onderzoek bekend dat zich specifiek richt op de effectiviteit van staandehoudingen en/of het houden van een goed gesprek. De Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) heeft wel gekeken naar de effectiviteit van verschillende methoden van snelheidstoezicht. Uit de SWOV-factsheet «Politietoezicht en rijsnelheid» blijkt dat er veel onderzoek is gedaan naar de effecten van snelheidscamera’s. Het algemene beeld van deze studies is consistent positief. In de factsheet staat ook dat (mobiele) snelheidscontroles met staandehouding van overtreders succesvol blijken in het terugdringen van ongevallen. Daarnaast staat in de factsheet dat in de vakliteratuur wordt geconstateerd dat rijdende surveillance met staandehouding de minst effectieve methode is als het gaat om het verminderen van verkeersongevallen. De methode is te weinig opvallend om een algemeen preventief effect te kunnen hebben. Wel is de methode zeer geschikt om specifiek hardnekkige, grove overtreders te pakken. Dit sluit aan bij het huidige beleid. In 2014 werd de bestuurder in bijna 70% van de strafrechtelijke verkeerszaken staandegehouden en direct geconfronteerd met zijn gedrag en uit de anonimiteit gehaald.
Op welke overtredingen handhaaft de politie bij het toezicht op de weg nu hoofdzakelijk in het kader van de verkeersveiligheid? Op welke wijze doet zij dit? Beschikt de politie hiervoor over genoeg specialistische kennis, expertise en materieel? Wie bepaalt de prioritering van de te handhaven overtredingen in het verkeer
Zoals reeds aangegeven in antwoord 7 controleert de politie met name op HELMgrasfeiten door middel van staande houdingen en (voor wat betreft snelheid) met mobiele radarsets. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van trajectcontroles en flitspalen. De politie beschikt over voldoende specialistische kennis, expertise en materieel. De prioriteiten van de regionale verkeershandhavingsteams worden bepaald aan de hand van een regionaal verkeershandhavingsplan dat in samenspraak met het OM wordt opgesteld.
Naar aanleiding van het artikel «Trajectcontrole staat niet aan»2: klopt het dat door verouderde systemen twee derde van de trajectcontroles uit staat? Zo ja, wanneer worden deze uiterlijk vervangen? Wat betekent het uitstaan van die trajectcontroles voor de verkeersveiligheid op die trajecten? Hoe wordt in deze overgangsfase op die trajecten de verkeersveiligheid gehandhaafd?
Op dit moment functioneren vijf van de in totaal tien trajectcontrolesystemen. Later dit jaar komen er nog vier locaties bij, te weten de N62 Westerscheldetunnel, de A20 Rotterdam en de A4 Hoofddorp. Op 15 april 2015 gaat het trajectcontrolesysteem op de A12 Den Haag weer aan. Begin 2016 wordt het trajectcontrolesysteem op de A12 Utrecht teruggeplaatst. De verkeersveiligheid wordt door de politie op deze trajecten op alternatieve wijzen, onder meer door de inzet van mobiele radarsets, gehandhaafd.
Kunt u aangeven op grond van welke criteria trajectcontroles worden opgeheven, zoals nu gebeurd op de A12 bij Woerden en de Zeelandtunnel? Worden de komende periode nog meer trajectcontroles opgeheven? Kunt u aangeven op welke trajecten trajectcontroles worden ingezet ten behoeve van de handhaving van milieuregels?
In het artikel «Trajectcontrole staat niet aan» wordt gesproken over de Zeelandtunnel, waar vermoedelijk de Zeelandbrug wordt bedoeld. De trajectcontroles op de A12 bij Woerden en op de Zeelandbrug zijn opgeheven omdat de toegevoegde waarde voor het behalen van milieu of verkeersveiligheidsdoelstellingen op dit traject is afgenomen en het plaatsen van trajectcontrolesystemen op andere locaties van (groter) belang wordt geacht.
Buiten deze twee systemen worden op korte termijn geen trajectcontrolesystemen meer opgeheven.
De systemen worden ingezet voor milieudoeleinden en ten behoeve van de verkeersveiligheid. Op de trajecten waar de systemen staan, daalt de gemiddelde snelheid en wordt de spreiding tussen de gereden snelheden kleiner. Hierdoor vermindert de uitstoot van CO2 en fijnstof en de geluidsproductie, en daalt het risico op een ongeval.
Het bericht dat extremistische sjeiks welkom zijn in Utrecht |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Utrecht: haatpredikers welkom»?1
Ja.
Klopt het dat de bijeenkomst in Utrecht, waar onder andere ook de Saoedische prediker Al-Hakeem bij aanwezig zal zijn, toch doorgang vindt?
Het evenement in Utrecht heeft op zondag 1 maart jongstleden plaatsgevonden. De heer Al-Hakeem is voor zover bekend niet op dit evenement aanwezig geweest.
Bent u bekend met het gegeven dat Al-Hakeem een virulente geweldsprediker is die stelt dat afvalligen en critici van de islam gedood dienen te worden en vrouwen genitaal moeten worden gemutileerd?
Het is mij bekend dat de heer al-Hakeem in diverse preken en spreekbeurten uitspraken heeft gedaan die in de Nederlandse context ontoelaatbaar zouden zijn en – als ze in Nederland in het openbaar gedaan zouden worden – in sommige gevallen tot strafrechtelijke vervolging zouden kunnen leiden.
In hoeverre begrijpt u dat het binnenlaten van Saoedische geweldspredikers niets bijdraagt aan het tegengaan van radicalisering en extremisme?
In het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme heeft het kabinet gesteld radicalisering te willen tegengaan door verspreiders van jihadistische propaganda aan te pakken en te verstoren. Een van de maatregelen die hierbij genoemd is, is het weigeren van een visum voor predikers – uit visumplichtige landen – die oproepen tot haat en geweld (maatregel 20f). Uit het buitenland afkomstige visumplichtige sprekers die in Nederland onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen willen uitdragen en daarmee de openbare orde of nationale veiligheid bedreigen, zijn zoals ik aan uw Kamer heb gemeld in de brief van 3 maart 2015 niet welkom. Voor de nadere uitwerking van maatregel 20f verwijs ik uw Kamer naar deze brief.
Kunt u aangeven waarom van geweldspredikers die zouden spreken in Rijswijk wel het visum is ingetrokken en waarom dat bij deze geweldsprediker blijkbaar niet gebeurt?
Deze afweging was niet aan de orde. Bij de vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland is geen visum aangevraagd op naam van de in de aankondigingen genoemde prediker (Sheikh) Assim Al-Hakeem.
Bent u bereid de burgemeester van Utrecht wakker te maken, hem te wijzen op het tot geweld oproepende karakter van de boodschap van Al-Hakeem en te zorgen dat het «gala» alsnog wordt afgeblazen? Zo neen, waarom niet?
Het evenement heeft reeds plaatsgevonden. De locatie-eigenaar heeft aanvankelijk het huurcontract ontbonden, mede op basis van de ontstane ophef. Er was geen strafrechtelijke grond om dit evenement te verbieden. De locatie-eigenaar heeft uiteindelijk besloten de locatie voor het evenement alsnog ter beschikking te stellen.
Bent u bereid, behalve de geweldspredikers, ook organisaties die deze figuren (blijven) uitnodigen aan te pakken? Zo neen, waarom niet?
Vrijheid van meningsuiting is de essentie van democratie. In onze rechtsstaat worden dergelijke vrijheden voor iedereen beschermd. Het organiseren van een evenement zoals in Utrecht, dat volgens de organisatie bedoeld was om geld in te zamelen voor liefdadigheidsactiviteiten, is niet verboden. Echter, de vrijheid van meningsuiting is niet onbeperkt. Deze wordt begrensd als de vrijheden van anderen in het geding komen, als mensen haat of geweld prediken of als de veiligheid in het geding komt. Wat betreft eventuele maatregelen tegen organisaties geldt, dat als zou blijken dat tijdens een evenement sprake is geweest van het aanzetten tot haat zoals vastgelegd in artikel 137d Wetboek van Strafrecht, het Openbaar Ministerie kan beoordelen of alleen degene die aanzette tot haat moet worden vervolgd, of ook degene die hem eventueel bij de strafbare uitingen heeft geholpen.
De uitspraak van het gerechtshof van Den Haag over het Europese Octrooibureau |
|
John Kerstens (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Opstelten (VVD) |
|
Kent u het bericht «Opstelten: uitspraak rechter geldt niet voor Europese instelling»?1
Ja.
Herinnert u zich eerdere vragen over de arbeidsomstandigheden bij het Europees Octrooibureau?2 Is het waar dat de gespannen situatie nog steeds voortduurt, inclusief de beperking van het stakingsrecht?
Ja, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft destijds aangegeven dat er binnen het Europees Octrooibureau (EOB)3 sprake was van een gespannen verhouding tussen de president en de personeelsvertegenwoordiging. Of er thans sprake is van de in het bericht gesuggereerde omstandigheden kan ik niet bevestigen.
Is het waar dat het Europees Octrooibureau weigert de omstreden maatregelen terug te draaien in lijn met de uitspraak van het gerechtshof in Den Haag? Zo ja, welke redenen liggen hieraan ten grondslag?
Buiten de berichtgeving in de media – bijvoorbeeld het interview van president Batistelli van de Europese Octrooi Organisatie (EOO) in de NRC van 21 maart jongstleden – kunnen wij u niet informeren over de interne afwegingen die gemaakt zijn binnen de EOO of over de motivering van haar houding tegenover de uitspraak van het Gerechtshof.
Is het waar dat u niet bereid bent handhavend op te treden in deze zoals gebruikelijk is in Nederland na een gerechtelijke uitspraak en dat u gerechtsdeurwaarders bevolen heeft het vonnis niet ten uitvoer te brengen? Zo ja, kunt u uw houding in deze toelichten? Zo ja, op grond van welke bevoegdheid kunt u bevelen een vonnis niet uit te voeren? Hoe vaak hebt u de afgelopen vijf jaar gebruik gemaakt van die bevoegdheid?
Artikel 3a van de Gerechtsdeurwaarderswet verplicht de gerechtsdeurwaarder de Minister van Veiligheid en Justitie in kennis te stellen van het voornemen tot tenuitvoerlegging van een vonnis, wanneer hij redelijkerwijs kan vermoeden dat deze handeling mogelijk in strijd is met volkenrechtelijke verplichtingen. De Minister van Veiligheid en Justitie kan vervolgens de gerechtsdeurwaarder aanzeggen dat tenuitvoerlegging van het vonnis in strijd is met volkenrechtelijke verplichtingen van het Koninkrijk. Een dergelijke aanzegging heeft tot gevolg dat de gerechtsdeurwaarder niet bevoegd is tot het verrichten van de ambtshandeling die hij tot opdracht heeft gekregen.
Op grond van artikelen 1 en 3 van het Protocol inzake Voorrechten en Immuniteiten van de Europese Octrooiorganisatie (Trb 1976, 101) zijn de terreinen van de EOO, waaronder de gebouwen van het EOB, onschendbaar en mogen zij niet betreden worden door de autoriteiten van het gastland zonder toestemming van de president van de EOO. Dit betekent dat de tenuitvoerlegging van het vonnis in strijd zou zijn met volkenrechtelijke verplichtingen van het Koninkrijk en dat de Minister van Veiligheid en Justitie een aanzegging heeft gedaan.
Sinds januari 2010 is veertien maal gebruik gemaakt van de aanzeggingsbevoegdheid ex artikel 3a van Gerechtsdeurwaarderswet.
Kunt u aangeven op welke regelgeving of verdragen u zich beroept bij uw beslissing teneinde de uitspraak van het gerechtshof in Den Haag niet ten uitvoer te brengen? Wat is uw reactie op de stelling dat u bestaande wetgeving in deze conservatief interpreteert? Heeft u een meer dynamische toepassing overwogen? Zo nee, waarom niet?
Zie ook het antwoord op vraag 4. Er is geen sprake van een keuze tussen een dynamische of een conservatieve interpretatie: uit het Protocol inzake Voorrechten en Immuniteiten van de Europese Octrooiorganisatie (Trb 1976, 101) volgt dat de onschendbaarheid van het EOB, als orgaan van de EOO, absoluut is en er geen discretionaire bevoegdheid is. Het gaat hier om absolute immuniteit van executie. Hoewel de immuniteit van jurisdictie de laatste jaren minder absoluut wordt toegepast, met name ten aanzien van staatsimmuniteit en in mindere mate ten aanzien van immuniteit van internationale organisaties, is een dergelijke verandering niet waarneembaar ten aanzien van de immuniteit van executie. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens heeft dit bevestigd in een uitspraak van 6 januari 20154. Ofschoon het Protocol met betrekking tot de EOO uit 1976 stamt, zijn gelijke bepalingen die organisaties absolute immuniteit van executie verlenen te vinden in de zetelovereenkomsten met alle in Nederland gevestigde internationale organisaties.
Kunt u een overzicht geven van de laatste stand van de Europese en Nederlandse jurisprudentie daar waar het gaat om de immuniteit van een internationale organisatie die conflicteert met een vonnis van een nationale rechter?
Nee. Er zijn zaken bekend waarbij klagers een zaak aangespannen hebben bij een internationale rechter zoals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, nadat de nationale rechter de immuniteit van een internationale organisatie gerespecteerd had. In alle tot nu toe bekende zaken voor dit Hof is bepaald dat het respecteren van de immuniteit van een internationale organisatie niet in strijd is met de mensenrechten, zolang een organisatie via een interne procedure «reasonable alternative means» biedt. Te denken valt hierbij aan de zaken Waite and Kennedy zaak (application no. 26083/94), Mothers of Srebrenica (application no. 65542/12), en Klausecker v. Germany (application no. 415/07).
Wat is uw reactie op de stelling van deskundigen dat uw houding in deze op gespannen voet staat met de Nederlandse rechtsstaat en dat u immuniteit verkiest boven mensenrechten? Wat is uw reactie op de stelling dat u de macht van de rechter uitholt? Wat is uw reactie op de stelling dat dit het bestaande probleem van internationale organisaties die zich boven de wet stellen nog verder verergert?
De toekenning van immuniteit is onderdeel van de internationale rechtsorde. Immuniteit van executie betekent dat een vonnis niet zonder instemming van de relevante internationale organisatie ten uitvoer gelegd kan worden, en niet dat de internationale organisatie geen verplichtingen heeft onder internationaal recht of het nationale recht van de zetelstaat. Het gaat hier om een balans tussen de volkenrechtelijke verplichtingen van Nederland die nopen tot respect voor de immuniteit van executie die internationale organisaties genieten en de verplichting van diezelfde organisaties onder internationaal recht en nationaal recht.
Wat bedoelt u met deze situatie heeft «onze aandacht» en «die van andere EU-lidstaten»? Waar bestaat deze aandacht uit en waar is deze op gericht?
Nederland zal, samen met andere betrokken landen, de kwestie aan de orde stellen in de Beheersraad van het Europees Octrooi Verdrag. Voorts zal Nederland, als zetelstaat van deze vestiging van het EOB, in dialoog met de EOO aandringen op een oplossing van het conflict tussen werknemers en het management van het EOB.
Is het mogelijk dat een van de partijen in deze zaak cassatie bij de Hoge Raad instelt danwel dat er al cassatie in het belang der wet wordt ingesteld? Zo ja, is dat al gebeurd of binnen welke termijn wordt dat duidelijk? Zo nee, waarom niet? Bent u van plan deze zaak onder de aandacht te brengen van de Commissie cassatie in het belang der wet?
Het is aan partijen om te beslissen over cassatie. Nederland heeft vooralsnog niet het voornemen tot cassatie in het belang der wet.
Hebt u kennisgenomen van de recente overeenkomst bij de International Labour Organization(ILO) tussen afgevaardigden van werkgevers en werknemers over het stakingsrecht en het ILO verdrag 87?3 Kunt u inzicht geven hoe de kwestie bij het Europees Octrooibureau zich verhoudt tot het ILO verdrag 87 en de naleving daarvan?
Ik heb er verheugd kennis van genomen dat werkgevers en werknemers in de ILO tot elkaar zijn gekomen met betrekking tot onder meer het stakingsrecht. Het akkoord maakt het mogelijk dat het toezichtmechanisme van de ILO weer gaat functioneren, ook al wordt er geen expliciete link gelegd naar de ILO-verdragen. Inmiddels is dat akkoord bevestigd in de tripartiete Beheersraad van de ILO. Individuele werknemers van het EOB konden en kunnen zich ingeval van een arbeidsgeschil wenden tot het tribunaal van de ILO. Dat toetst echter niet aan ILO-verdrag 87 of andere ILO-verdragen, maar aan de individuele arbeidsovereenkomst.
De rellende Nederlanders in Rome |
|
Nine Kooiman , Michiel van Nispen |
|
Opstelten (VVD) |
|
Deelt u de afschuw over de rellende Nederlanders in Rome?1
Ja.
Zijn volgens u vooraf voldoende maatregelen genomen teneinde dergelijke rellen te voorkomen? Zo ja, welke?
Er zijn Europese afspraken met betrekking tot het bestrijden van voetbalgeweld in een internationale context. Deze komen voort uit conventies van de Raad van Europa en de Europese Unie die zijn opgesteld na het Heizeldrama in België (1985). Op basis van deze conventies heeft elk aangesloten land (waaronder Italië en Nederland) een National Football Information Point (NFIP, in Nederland het Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme) dat verantwoordelijk is voor de informatiedeling tussen beide landen. Indien beschikbaar wordt er te allen tijde informatie gedeeld met betrekking tot risicosupporters. Ook in dit geval heeft er informatie-uitwisseling plaats gevonden.
De voetbalwedstrijd in Rome viel onder verantwoordelijkheid van de Italiaanse autoriteiten. Het is gebruikelijk dat voor internationale risicowedstrijden er via het NFIP een verzoek gaat richting het land van de uitsupporters om bijstand te leveren, dikwijls in de vorm van zogenaamde «spotters». Dit zijn in dit geval leden van de Nederlandse politie die eventuele doelgroepsupporters kunnen herkennen en, waar nodig, in overleg kunnen treden met deze supporters en de lokale autoriteiten kunnen adviseren. Vanuit de Nederlandse politie waren zes politieambtenaren aanwezig in Rome, die ervaring hebben met de Rotterdamse situatie. Alle operationele werkzaamheden die in Rome door deze politieambtenaren werden uitgevoerd vielen onder verantwoordelijkheid van het gezag aldaar.
Zijn volgens u de mogelijkheden maximaal benut teneinde vooraf informatie uit te wisselen tussen de diverse betrokken partijen in Nederland en Italië? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is bekend of zich tussen de rellende Nederlanders personen bevonden met een stadionverbod?2 Zo ja, om welk type stadionverbod ging het? Welke voorzorgsmaatregelen zijn genomen teneinde te voorkomen dat zij deze uitwedstrijd konden bezoeken?
Op dit moment loopt het onderzoek nog naar personen die mogelijk strafbare feiten hebben gepleegd. Vertegenwoordigers van het OM en de Nationale Politie, eenheid Rotterdam, zijn eind februari in Rome geweest om de eerste afspraken te maken over samenwerking op het gebied van identificatie, opsporing en mogelijke vervolging van personen die strafbare feiten hebben gepleegd rondom de voetbalwedstrijd AS Roma-Feyenoord. Het onderzoek, mede aan de hand van beeldmateriaal dat inmiddels van de Romeinse autoriteiten is ontvangen, is in volle gang. In het belang van het onderzoek kunnen hierover geen verder geen mededelingen worden gedaan.
Herinnert u zich uw antwoord op mijn vraag in het debat van 27 januari 2015 over de bestrijding van voetbalvandalisme hoe kan worden voorkomen dat Nederlanders met een stadionverbod uitreizen naar Europese uitwedstrijden?3 Bent u nog steeds van mening dat er voldoende mogelijkheden zijn dit voor elkaar te krijgen?
Ja. Het is van belang om – net als in de beantwoording in het debat van 27 januari 2015 – verschillende stadionverboden te onderscheiden.
Een voetbalclub of de KNVB, kan een stadionverbod opleggen dat geldt in het binnen- en buitenland. Dat belet het bezoek aan een stadion (in het buitenland), maar is niet gelijk te stellen aan een uitreisverbod. Wel kan informatie over de persoon aan wie een stadionverbod is opgelegd via het Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme aan (buitenlandse) partners worden doorgegeven.
Daarnaast kan de strafrechter een strafrechtelijk stadionverbod of een meldplicht opleggen op grond van artikel 38v Sr voor wedstrijden van een betaald voetbalorganisatie in binnen- en buitenland.
Het wetsvoorstel Aanscherping maatregelen ter bestrijding van voetbalvandalisme en ernstige overlast (Kamerstukken 33 882) voorziet in de wijziging van art. 38v Sr in die zin dat de strafrechter – wanneer het wetsvoorstel in werking is getreden – een gebiedsgebod kan opleggen, zodat een veroordeelde op aangewezen momenten op een aangewezen plaats dient te verblijven en dus niet mag afreizen naar een uitwedstrijd, ook niet naar een uitwedstrijd in het buitenland.
Bent u van mening dat er nu al voldoende mogelijkheden zijn het uitreizen van Nederlanders naar uitwedstrijden te voorkomen? Zo ja, waarom zijn die kennelijk onvoldoende benut? Zo nee, welke aanvullende mogelijkheden ontstaan op grond van die nieuwe wet, waarvan u veel verwacht?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn aanvullende maatregelen naar uw mening noodzakelijk?
Aanvullende maatregelen, naast die welke in het bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel Aanscherping maatregelen ter bestrijding van voetbalvandalisme en ernstige overlast zijn voorzien, acht ik niet nodig.
De gevolgen van in Nederland begane verkeersovertredingen met auto’s met een buitenlands kenteken |
|
Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Opstelten (VVD) |
|
Kunt u een overzicht geven van de landen die de Cross Border Enforcement (CBE) richtlijn hebben ondertekend in 2013, gekoppeld aan de informatie of het betreffende land de richtlijn al geïmplementeerd heeft en of (en zo ja, sinds wanneer) dit land zijn nationale kentekenregister heeft opgesteld voor de Nederlandse diensten die betrokken zijn bij data-uitwisseling van kentekengegevens?
In beginsel dienen alle lidstaten een richtlijn te implementeren, tenzij er een zogenoemde opt-out mogelijkheid is om niet deel te nemen aan een richtlijn. In het geval van richtlijn 2011/82/EU van het Europees parlement en de Raad van 25 oktober 2011 ter facilitering van de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen (PB L 288 van 5.11.2011, blz. 1; hierna de CBE-richtlijn) hadden het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken een opt-out. De overige lidstaten dienden de verplichtingen van de CBE-richtlijn per 7 november 2013 te implementeren. Implementatie van deze richtlijn hield in dat lidstaten verplicht zijn hun nationale kentekenregister aan te sluiten op een Europese voorziening. Daardoor wordt het register opengesteld voor andere lidstaten die de naam- en adresgegevens kunnen opvragen bij een buitenlands kenteken in verband met de afhandeling van acht verkeersovertredingen (te weten: rijden met een te hoge snelheid; niet dragen van een veiligheidsgordel, niet stoppen voor een rood licht, rijden onder invloed van drank; rijden onder invloed van drugs, niet dragen van een veiligheidshelm, gebruiken van een verboden rijstrook en illegaal gebruiken van een mobiele telefoon of een ander communicatieapparaat tijdens het rijden).
Op 6 mei 2014 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie de CBE-richtlijn nietig verklaard, omdat de richtlijn volgens het Hof niet op de juiste grondslag uit het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie was gebaseerd (arrest in de zaak Commissie tegen Europees parlement en Raad van de Europese Unie, C-43/12, EU:C:2014:298). Deze uitspraak had geen impact op de uitwisseling van kentekengegevens met andere lidstaten. In de uitspraak was namelijk bepaald dat de gevolgen van de richtlijn in stand bleven totdat een nieuwe richtlijn in werking zou treden. Implementatie kon feitelijk echter niet meer worden afgedwongen door landen die de nietig verklaarde richtlijn nog niet hadden geïmplementeerd.
De nieuwe richtlijn (EU)2015/413 is gepubliceerd op 13 maart 2015 (PB L 68 van 13.3.2015, blz. 9; hierna: de nieuwe CBE-richtlijn). De strekking en reikwijdte van nieuwe richtlijn zijn gelijk aan richtlijn 2011/82/EU. De oude en de nieuwe richtlijn verschillen op twee punten. De nieuwe grondslag (artikel 91 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie) biedt geen opt-out mogelijkheid. Dit betekent dat het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken de nieuwe CBE-richtlijn moeten implementeren. Verder bepaalt artikel 12 van de nieuwe richtlijn dat de lidstaten op 6 mei 2015 de verplichtingen uit de richtlijn moeten hebben geïmplementeerd. Lidstaten die de oude richtlijn nog niet hadden geïmplementeerd, hebben dus meer tijd gekregen. Voor het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken geldt een aangepaste implementatie deadline van 6 mei 2017.
Op dit moment hebben de volgende lidstaten hun kentekenregister opengesteld:
Nederland (7 november 2013), Duitsland (7 november 2013), België (22 november 2013), Bulgarije (14 januari 2014), Frankrijk (19 februari 2014), Litouwen (16 april 2014), Oostenrijk (24 april 2014), Polen (30 april 2014), Zweden (14 mei 2014), Hongarije (21 mei 2014), Roemenië (11 augustus 2014), Slowakije (26 augustus 2014), Spanje (30 oktober 2014) en Letland (10 december 2014).
Op welke wijze vindt uitwisseling van data, alsmede inning van boetes plaats, met landen die deze richtlijn niet hebben ondertekend (Groot-Brittannië, Ierland en Denemarken)?
Aan personen die woonachtig zijn in lidstaten die de richtlijn nog niet geïmplementeerd hebben, kan een beschikking voor een verkeersovertreding worden opgelegd als sprake is van staandehouding door de politie op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De naam- en adresgegevens kunnen ter plekke van de bestuurder worden verkregen.
Ten aanzien van een constatering van een overtreding op grond van een kenteken geldt dat de automatische nummerplaatherkenningssoftware en de systemen die zorgen voor de verdere verwerking van de overtreding op dit moment uitsluitend zijn ingesteld voor kentekens uit Nederland, Duitsland, België, Zwitserland en Frankrijk. Bij een constatering op grond van een kenteken uit een ander land vindt nog geen verdere verwerking plaats.
Klopt het dat in 2012 door voertuigen met Belgische kentekens 224.998 verkeersovertredingen begaan zijn op grond van de Wet Mulder en 283.262 door voertuigen met Duitse kentekens? Kunt u aangeven van hoeveel van die 224.998 en 283.262 overtredingen de boetes bezorgd zijn bij de eigenaar van het voertuig en hoeveel van die boetes ook daadwerkelijk betaald zijn?1
De door u in vraag 3 aangegeven aantallen betreffen de op Belgische en Duitse kentekens geconstateerde Wahv verkeersovertredingen in 2012. Aan deze kentekenhouders is een beschikking gezonden naar het adres van de kentekenhouder dat in het kentekenregister van respectievelijk België en Duitsland was opgenomen. Van de 224.998 boetes op Belgische kentekenhouders zijn 191.035 boetes geïnd (peildatum 9 april 2015). Van de 283.262 boetes op Duitse kentekenhouders zijn 220.009 boetes definitief geïnd (peildatum 9 april 2015).
In 2013 zijn 284.773 Wahv verkeersovertredingen geconstateerd op Belgische kentekens. Hiervan zijn 235.816 boetes geïnd (peildatum 9 april 2015).
In 2013 zijn 350.236 Wahv verkeersovertredingen geconstateerd op Duitse kentekens. Hiervan zijn 273.407 boetes geïnd (peildatum 9 april 2015).
Daarnaast zijn in 2012 4.789 Wahv verkeersovertredingen geconstateerd op Zwitserse kentekens. Hiervan zijn 3.032 boetes geïnd. In 2013 ging het om 4.419 Wahv verkeersovertredingen, waarvan 2.866 boetes zijn geïnd.
De opgelegde boetes die niet geïnd zijn, betreffen onder andere lopende zaken die nog niet zijn betaald, zaken die in het opsporingsregister staan geregistreerd, zaken die naar aanleiding van een beroep vernietigd zijn, correcties en zaken die ter executie op grond van het Kaderbesluit 2005/214/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties kunnen worden overgedragen aan het land van de kentekenhouder.
Het verwerken van op Franse kentekens geconstateerde verkeersovertredingen is gerealiseerd. De automatische nummerplaatherkenningssoftware en de verwerkingsketen zijn operationeel sinds 17 december 2014. Vanaf die datum worden overtredingen van de Wahv op Franse kentekens geconstateerd.
Het verwerken van op Poolse kentekens geconstateerde verkeersovertredingen bevindt zich nog in de voorbereidende fase. Ik zal uw Kamer informeren zodra de verwerking van op Poolse kentekens geconstateerde verkeersovertredingen gereed is. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 12.
Vanaf 17 december 2014 tot 9 april 2015 zijn 19.174 overtredingen van de Wahv op Franse kentekens geconstateerd. Aan deze kentekenhouders is een beschikking gezonden. Het gaat om 19.147 snelheidsovertredingen, 21 verkeerslichtovertredingen en 6 overige overtredingen. Van de 19.174 boetes zijn er 2.589 betaald. In al deze gevallen ging het om een boete voor een snelheidsovertreding. De betalingstermijn en/of de beroepstermijn is nog niet verstreken.
In de onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de opgelegde boetes, het betaalde aantal boetes, het huidige inningspercentage en het verwachte inningspercentage. Het betreft hier de inningspercentages na 1 jaar. De ervaring leert dat ook nadien nog betalingen binnenkomen. Voor de boetes die zijn opgelegd in 2015 is de verwachting dat de percentages verder oplopen tot tussen de 80–85%.
2012
283.262
220.009
77,7%
2013
350.236
273.407
78,1%
2014
335.035
262.025
78,2%
2015 (tot 9 april)
60.245
8.542
14,2%
80%
2012
224.998
191.035
84,9%
2013
284.773
235.816
82,8%
2014
266.610
214.473
80,4%
2015 (tot 9 april)
62.797
7.551
12,0%
85%
2012
4.789
3.032
63,3%
2013
4.419
2.866
64,9%
2014
5.541
3.766
79,1%
2015 (tot 9 april)
1.485
100
13,0%
80%
Vanaf 17 december 2014
206
71
34,5%
2015 (tot 9 april)
18.968
2.518
13,3%
80–85%
* Het verwachte inningspercentage voor Frankrijk is gebaseerd op ervaringen die zijn opgedaan met het innen van boetes van Belgen en Duitsers. De inningspercentages na vier maanden bij boetes aan Belgen en Duitsers komen overeen met de inningspercentages na vier maanden bij Fransen.
– Totaal aantal opgelegde boetes: Het totaal aantal boetes (dat door middel van digitale handhavingsmiddelen is geconstateerd) dat voor kentekenhouders uit het desbetreffende land in het desbetreffende jaar is opgelegd.
– Betaald: Het aantal boetes waarvoor in het desbetreffende jaar het volledige bedrag is ontvangen.
– Huidig inningspercentage: Het betaalde aantal boetes na 1 jaar t.o.v. het totaal aantal opgelegde boetes in een jaar.
Kunt u aangeven hoeveel verkeersovertredingen geconstateerd zijn op grond van de Wet Mulder in 2013 ten aanzien van Duitse, Belgische en in 2012 en 2013 ten aanzien van Zwitserse kentekenhouders? Kunt u tevens weergeven hoeveel van de betreffende boetes ook daadwerkelijk geïnd zijn door de Nederlandse Staat?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of uw voornemen, om in 2014 de aanpassingen te doen voor het verwerken van de overtredingen van Franse kentekenhouders in Nederland in de systemen van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW), Nationale Politie, Openbaar Ministerie (OM) en het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), inmiddels gerealiseerd is?2
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van uw voornemen in 2015 de aanpassingen te doen voor het verwerken van de overtredingen van Poolse kentekenhouders in Nederland in de systemen van RDW, Nationale Politie, OM en CJIB, te realiseren? Wanneer informeert u de Kamer over het uiteindelijke resultaat van deze doelstelling?3
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoe vaak in 2013 en 2014 een verkeersovertreding, begaan door een kentekenhouder uit Polen en Frankrijk, is geconstateerd? Kunt u hierbij een onderverdeling maken per verkeersovertreding en tevens aangeven in hoeveel gevallen de betreffende boetes ook daadwerkelijk zijn geïncasseerd?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoe vaak in 2013 en 2014 een verkeersovertredingen zijn geconstateerd, begaan door kentekenhouders uit andere landen dan de in de vorige vragen genoemde landen? Kunt u hierbij een onderscheid maken per verschillende typen verkeersovertreding en tevens aangeven in hoeveel gevallen daadwerkelijk de betreffende boetes zijn geïncasseerd?
De nummerplaatherkenningssoftware van de digitale handhavingsmiddelen herkent het herkomstland van een kenteken aan de hand van de combinatie van cijfers, letters, andere symbolen en lettertype op het kenteken. De landcode op het kenteken is namelijk niet leesbaar voor de camera’s. Op dit moment is zoals gezegd de automatische nummerplaatherkenningssoftware uitsluitend ingesteld voor kentekens uit Nederland, Duitsland, België, Zwitserland en Frankrijk. Ik beschik daardoor niet over cijfers van het aantal en type geflitste overtredingen met kentekens uitgesplitst naar andere dan deze vijf landen.
De foto’s van overtredingen door voertuigen met niet-herkende kentekens komen, ongeacht het land, in een zogeheten «bak» terecht. Deze foto’s worden vervolgens handmatig bekeken. De foto’s met kentekens uit Nederland, België, Duitsland, Frankrijk en Zwitserland worden vervolgens handmatig beoordeeld en – indien herkend – ingevoerd in de systemen voor verdere verwerking. De reden dat foto’s van kentekens uit andere landen niet handmatig worden beoordeeld is gelegen in het feit dat de huidige processen en systemen nog niet zijn aangepast om deze kentekens te kunnen verwerken.
Kunt u aangeven hoeveel verkeersovertredingen in 2013 en in 2014 in totaal via een flitser geconstateerd zijn en hoeveel daarvan via nummerplaatherkenning geleid hebben tot het opleggen van een boete en hoeveel van die overtredingen niet hebben geleid tot het opleggen van een boete omdat de nummerplaten niet herkenbaar waren?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u, indien de cijfers uit de vorige vragen wederom nog niet beschikbaar zijn4, alle relevant beschikbare en geactualiseerde schattingen, ramingen en andere informatie verstrekken met betrekking tot genoemde overtredingen met voertuigen voorzien van buitenlandse kentekens?
Ik verwijs naar het antwoord op de schriftelijke vraag 2 van de leden De Rouwe en Oskam van uw Kamer (Kamerstukken II, vergaderjaar 2013–2014, Aanhangsel Handelingen, nr. 2140).
Kunt u de vervolgprocedure beschrijven ten aanzien van een door een (Nederlandse) flitser geconstateerde overtreding waarbij de nummerplaat niet (volledig) herkenbaar is, daarbij een onderscheid makend tussen (vermoedelijk) Nederlandse kentekenhouders en buitenlandse kentekenhouders?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u in een tijdspad weergeven wat de geplande fasering is om overige buitenlandse kentekenhouders in de genoemde Nederlandse systemen te kunnen verwerken, teneinde ook daadwerkelijk boetes te kunnen innen?
De implementatie van de verwerking van overtredingen die zijn gepleegd met voertuigen met kentekens uit andere landen dan Nederland, België, Duitsland, Frankrijk en Zwitserland wordt voorbereid door het Openbaar Ministerie, de politie, de RDW, het CJIB en mijn departement. Deze voorbereidingen bestaan uit het aanpassen van de nummerplaatherkenningssoftware van de digitale handhavingsmiddelen, het geautomatiseerd verwerken van naam- en adresgegevens uit andere landen (andere opmaak van adressen, andere diakritische tekens) en het geautomatiseerd opstellen van beschikkingen in de taal van de kentekenhouder. Het gaat daarbij tevens om aanpassingen van alle processen die volgen uit een geautomatiseerde verwerkingsketen zoals de helpdeskfuncties, de beroepen en verzetten en de mondelinge en schriftelijke communicatie in vervolgcorrespondentie.
Momenteel wordt de implementatie van de Poolse kentekens voorbereid. Op dit moment wordt in kaart gebracht door de partners in de handhaving- en executieketen welke implementatiedatum reëel is ten aanzien van de Poolse kentekens. Tevens wordt het huidige beleid over de schriftelijke en mondelinge communicatie met buitenlandse overtreders heroverwogen.
Ik zal uw Kamer informeren zodra de verwerking van op Poolse kentekens geconstateerde verkeersovertredingen gereed is.
Betekent het dat, zolang deze aanpassingen niet zijn gedaan, boetes begaan door de betreffende buitenlandse kentekenhouders in Nederland, niet geïnd worden door de Nederlandse overheid?
Boetes worden nog niet opgelegd indien sprake is van een geflitst voertuig met een kenteken dat afkomstig is uit andere landen dan Nederland, België, Duitsland, Frankrijk en Zwitserland.
Aan personen die wonen in andere dan deze vijf landen kan nu al wel een beschikking voor een verkeersovertreding worden opgelegd als sprake is van staandehouding door de politie op grond van de Wahv.
Indien het antwoord op de vorige vraag bevestigend luidt, hoe beoordeelt u deze situatie in relatie tot de geloofwaardigheid van snelheidsbeperkingen op Nederlandse wegen, alsmede overige verkeersnormen zoals die in Nederland gesteld zijn? Nog belangrijker: wat zijn mogelijke gevolgen voor de verkeersveiligheid in Nederland?
Zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 12 is er een veelvoud aan aanpassingswerkzaamheden verbonden aan het verwerken van op kentekens geconstateerde overtredingen uit andere landen dan Nederland. Deze aanpassingen dienen zorgvuldig te worden voorbereid. Het beleid is erop gericht op een zo kort mogelijke termijn en op een juridisch houdbare wijze de richtlijn te implementeren. Zoals aangegeven in antwoord op eerdere schriftelijke vragen, is gekozen om als eerste Franse en Poolse kentekens te implementeren, omdat met voertuigen met deze kentekens naar verwachting de meeste overtredingen worden begaan, na voertuigen met Belgische en Duitse kentekens (Kamerstukken II, vergaderjaar 2013–2014, Aanhangsel Handelingen, nr. 2140 en vergaderjaar 2013–2014, Aanhangsel Handelingen, nr. 2702)
Hoe beoordeelt u de thans zichtbare ongelijkheid in de implementatie van de genoemde richtlijn, doordat Nederlanders wél beboet worden in EU-lidstaten maar een groot aantal buitenlandse kentekenhouders ongestraft verkeersovertredingen in Nederland kan begaan?
Het uiteindelijke doel van de richtlijn is dat lidstaten overgaan tot het beboeten van buitenlandse kentekenhouders die een aantal specifieke verkeersovertredingen begaan. Zoals toegelicht in mijn antwoord op vragen 12 en 14 werkt Nederland stapsgewijs aan het mogelijk maken van het beboeten van buitenlandse kentekenhouders en vergt dat een zorgvuldige aanpak en tijd.
Indien een buitenlandse kentekenhouder geflitst wordt en er worden geen data met het betreffende land uitgewisseld, wordt er dan wel (door het CJIB en/of Nationale Politie) gekeken in de Nederlandse administraties, waar de auto geregistreerd kan staan, zoals in die van de RDW (in verband met tijdelijke registratie van deze voertuigen in Nederland) of gemeentes (in verband met parkeervergunningen van deze voertuigen)?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt dat u op 23 september 2013 een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob-verzoek) van RTL ontvangen heeft over inzage van verkeersovertredingen begaan door buitenlandse kentekenhouders?
Ja.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de afhandeling van dit Wob-verzoek (geweest)? Klopt het dat RTL nog steeds niet de data heeft ontvangen waar zij om hebben gevraagd en waar ligt dat volgens u aan?5
De verzochte informatie over de periode van 1 januari 2009 tot aan de datum van de indiening van het Wob-verzoek is gedeeltelijk openbaar gemaakt. Het daarop betrekking hebbende besluit op bezwaar van 16 april 2014 is gepubliceerd (http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/wob-verzoeken/2014/04/16/besluit-op-bezwaar-wob-verzoek-verkeersovertredingen-voertuigen-met-buitenlandse-kentekens.html) en http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/wob-verzoeken/2014/04/16/bijlagen-bij-besluit-op-bezwaar-wob-verzoek-verkeersovertredingen-voertuigen-met-buitenlandse-kentekens.html)
RTL heeft geen data-overzichten ontvangen, omdat er zich geen overzichten of andere documenten binnen mijn ministerie bevonden waarin dergelijke data zijn opgenomen. Evenmin waren dergelijke data-overzichten digitaal beschikbaar te maken voor RTL, omdat Nederland niet beschikt over software die het land van herkomst kan herkennen en de gevraagde data kan genereren. Ik verwijs ook naar de beantwoording van de 8, 9, 11, en 16.
Op welke wijze heeft u gevolg gegeven aan de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland d.d. 16 oktober 2014 (r.o. 8: «De rechtbank zal verweerder daarom opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak)?6
In deze rechtbankprocedure verzocht RTL niet alleen om data-overzichten, maar ook om onderliggende brongegevens, namelijk de foto’s in de in mijn antwoord op vragen 8, 9, 11 en 16 genoemde bak. Volgens de rechtbank hadden de foto’s uit deze bak ook moeten worden betrokken bij de behandeling van het Wob-verzoek. Omdat de bak zich bevindt bij de nationale politie heeft mijn ambtsvoorganger ter uitvoering van de uitspraak het Wob-verzoek, voor zover dat verzoek zag op de foto’s in de «bak», ter behandeling doorgezonden naar de korpschef van de nationale politie.
Kunt u schetsen wat de verantwoordelijkheden van het Ministerie van Veiligheid en Justitie en de Nationale Politie zijn volgens deze uitspraak ten aanzien van de informatievoorziening waar RTL om heeft gevraagd?
De rechtbank heeft zich niet uitgelaten over deze verantwoordelijkheden. De rechtbank heeft uitsluitend geoordeeld dat de foto’s uit de «bak» documenten zijn die onder het Wob-verzoek vallen en dat deze foto’s hadden moeten worden betrokken bij de behandeling van het Wob-verzoek. Elk bestuursorgaan is wettelijk verplicht tot doorzending van een Wob-verzoek wanneer dat verzoek betrekking heeft op documenten die berusten bij een ander bestuursorgaan. Dat is dan ook gebeurd.
Welke conclusies werden getrokken in het «Rapport Bevindingen van Werkgroep Implementatie CBE-richtlijn en Verdrag met België» en welke daarvan zijn inmiddels geïmplementeerd, op welke wijze en onder verantwoordelijkheid van welke instantie?
Het document had als doel om de uitvoeringsdiensten in de handhavings- en executieketen (de politie, het OM, de RDW en het CJIB) te helpen bij de ontwikkeling van hun eerste uitvoeringstoetsen. Hiertoe is in het document het toen bestaande ketenproces in kaart gebracht en is geïnventariseerd welke mogelijke veranderingen nodig waren in de keten. Nieuwe inzichten en ontwikkelingen werden in dit document bijgehouden. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in de oplevering van een gezamenlijke uitvoeringstoets in 2014.
Heeft dit rapport nog steeds de status van een intern ambtelijk werkdocument zonder formele status en is het daarmee volgens u nog steeds niet geschikt voor publicatie?7 Indien dat inmiddels anders is, kunt u dit rapport dan naar de Kamer sturen?
Ja, dit rapport heeft nog steeds de status van een intern ambtelijk werkdocument en is daarmee niet geschikt voor publicatie.
Kunt u aangeven wat de resultaten tot nu toe zijn geweest van de zogeheten ketenregiegroep die als doel heeft om de verwerking van feit gecodeerde zaken beter, eenvoudiger, sneller en transparanter te behandelen?8
Ik ga er vanuit dat wordt gedoeld op de relatie tot de implementatie van de CBE-richtlijn. Deze ketenregiegroep heeft geen rol gehad bij de implementatie van de CBE-richtlijn. De implementatie van de CBE-richtlijn wordt begeleid door een aparte werkgroep en stuurgroep.
Wat waren de conclusies en aanbevelingen van deze groep ten aanzien van de verwerking van registratie van verkeersovertredingen door buitenlandse kentekenhouders?
Zie antwoord vraag 23.
Kunt u aangeven welke rapporten en memo’s de ketenregiegroep – die als doel heeft om de verwerking van feit gecodeerde zaken beter, eenvoudiger, sneller en transparanter te behandelen – geschreven heeft en kunt u de resultaten van dat werk openbaar maken?
Zie antwoord vraag 23.
Bent u nog steeds de mening toegedaan dat het innen van boetes bij buitenlandse kentekenhouders niet veel moeilijker gaat dan van boetes bij Nederlandse kentekenhouders?9
Zoals gezegd in het antwoord op de schriftelijke vraag 5 van de leden De Rouwe en Oskam van uw Kamer (Kamerstukken II, vergaderjaar 2013–2014, Aanhangsel Handelingen, nr. 2140), ben ik nog steeds van mening dat de mogelijkheden om boetes op buitenlandse kentekens te innen iets beperkter zijn dan voor boetes op Nederlandse kentekens, maar dat het niet zo is dat deze inning veel moeilijker gaat.
De zorgen over de kwaliteitsontwikkeling van de forensische geneeskunde |
|
Michiel van Nispen |
|
Opstelten (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de brief van het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen met als onderwerp «Kwaliteitsontwikkeling Forensische Geneeskunde»?1
Ik heb kennisgenomen van de brief en de daarin door het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD) verwoorde zorg over de kwaliteit van het forensisch onderzoek en de opleiding voor forensische artsen. Het NRGD geeft hiermee invulling aan zijn missie om de kwaliteit van forensisch onderzoek in Nederland te bevorderen en te waarborgen. Concreet wordt aandacht gevraagd voor enkele bevindingen uit het rapport «De forensische geneeskunde ontleed», dat de Gezondheidsraad op 26 april 2013 heeft uitgebracht. Het kabinet heeft eerder uitvoerig gereageerd op dit rapport, naar welke reactie ik graag verwijs.2 Voor een nadere reactie op specifieke onderdelen verwijs ik naar mijn antwoorden op de hierna volgende vragen.
Deelt u de mening dat een forensisch arts een cruciale rol speelt in de opsporing en dat eenmaal gemaakte fouten, bijvoorbeeld bij het vaststellen van een niet natuurlijke dood, letselbeschrijving bij kinderen en zedenonderzoek, niet of nauwelijks kunnen worden hersteld? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Hoe wordt de kwaliteit gewaarborgd?
Het belang van forensisch onderzoek voor de opsporing staat buiten kijf, evenals het belang van een goede kwaliteit van forensische artsen en het zo veel mogelijk voorkomen van fouten. Het bepalen van de eisen waaraan een forensische arts gezien de stand van de wetenschap moet voldoen is bij uitstek een taak voor de beroepsgroep van forensische artsen. Het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) en de landelijke artsenfederatie KNMG geven concreet invulling aan deze verantwoordelijkheid door onder andere een register van forensische artsen te onderhouden. Dit betreft artsen die minimaal de 1-jarige basisopleiding forensische geneeskunde hebben gevolgd en daardoor door de beroepsvereniging competent worden geacht om zelfstandig te werken als forensisch arts en correct een doodsoorzaak vast te stellen. Dit register is vanaf 1 januari 2013 een volwaardig register van artsen in de forensische geneeskunde, als genoemd in de Wet op de lijkbezorging. Met dit register is de kwaliteit van de forensisch arts geborgd volgens de normen van de beroepsvereniging.
Waarom is er voor gekozen in de lopende aanbesteding «Medische arrestantenzorg en medisch forensisch onderzoek» te stellen dat een opleiding van vier modules van bij elkaar twintig dagen voldoende is, terwijl de Gezondheidsraad duidelijk heeft uitgesproken dat de opleiding van forensisch artsen voor wat betreft hun rol in de opsporing (lijkschouw, slachtoffer- en verdachtenonderzoek) ontoereikend is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de aanbesteding is onder andere als eis gesteld dat de forensische artsen zijn geregistreerd als forensisch arts bij de KNMG en/of FMG. Hiermee is aangesloten bij de eisen die de beroepsgroep van forensische artsen zelf stelt. Dat is de normale manier van werken en er was dan ook geen aanleiding om het NRGD voorafgaand aan deze specifieke aanbesteding om advies te vragen. Om dezelfde reden zie ik geen aanleiding om deze aanbesteding te wijzigen of stop te zetten. Het door de NRGD gegeven advies waarnaar vraag 1 verwijst kan wel behulpzaam zijn bij het nadenken over de kwaliteit van forensische artsen op de langere termijn. Zie hierover verder het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat het waarborgen van de kwaliteit van forensische expertise bij uitstek een overheidstaak is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan het dan dat er sprake is van een openbare aanbesteding zonder adequate kwaliteitswaarborging door de overheid?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen niet om advies gevraagd?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de opsporingsgerelateerde aspecten van het aanbestedingscontract (lijkschouwing, slachtofferonderzoek en verdachtenonderzoek zeden- en geweldsdelicten) alsnog uit de aanbesteding te halen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op het voorstel van het College gerechtelijk deskundigen een commissie in te stellen die als vervolg op het kritische rapport van de Gezondheidsraad de opdracht krijgt na te gaan op welke wijze de kwaliteit van het forensisch onderzoek door artsen in de toekomst gewaarborgd is?
Zoals ik in antwoord op vragen 2 en 4 uiteen heb gezet is de kwaliteit van forensische artsen in eerste plaats een verantwoordelijkheid van de beroepsgroep zelf. Dat geldt dus ook voor de vraag of er aanleiding is om de bestaande eisen aan te scherpen en eventueel daartoe een commissie in te stellen. Het FMG is op diverse manieren bezig met de verdere ontwikkeling van het vakgebied en werkt in dat kader ook samen met het NRGD.
Hoe reageert u op het pleidooi van de Nederlandse Orde van Advocaten dat er een rechterlijke toets vooraf moet gaan aan het onderscheppen van telefoongesprekken en e-mails tussen advocaat en cliënt door de inlichtingendiensten?1
Ik ben van mening dat het verkeer tussen advocaten en cliënten voldoende is beschermd. De diensten kunnen in het kader van hun wettelijke taakuitvoering slechts onder strikte voorwaarden overgaan tot het uitoefenen van bijzondere bevoegdheden jegens advocaten en de verkregen informatie aan derden verstrekken. Naast de waarborgen die voor iedere uitoefening van een bijzondere bevoegdheid gelden (er moet zijn voldaan aan de vereisten van noodzakelijkheid, subsidiariteit en proportionaliteit), zijn ten aanzien van de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens verschoningsgerechtigden extra criteria gesteld, die zijn vastgelegd in intern beleid. Zo wordt extra terughoudendheid betracht bij de uitoefening van bijzondere bevoegdheden tegen verschoningsgerechtigden. Voor de inzet van de afluisterbevoegdheid is toestemming van de Minister vereist. In het verzoek om toestemming moet expliciet worden gewezen op het feit dat de inzet jegens een verschoningsgerechtigde wordt uitgeoefend en op de extra eisen die hiervoor gelden. Daarbij geldt de toestemming voor deze inzet voor een maand in plaats van de wettelijke termijn van ten hoogste drie maanden. Jegens een verschoningsgerechtigde die een non-target is kunnen bovendien slechts bij hoge uitzondering bijzondere bevoegdheden worden uitgeoefend. Een non-target is in dit verband een persoon uit de omgeving van een target jegens wie een bijzondere bevoegdheid wordt ingezet teneinde zicht te krijgen op een target. Verder wijs ik erop dat gegevens verkregen uit de inzet van een bijzondere bevoegdheid alleen mogen worden uitgewerkt indien dit strikt noodzakelijk is voor de goede taakuitvoering van de diensten. Ook zullen gegevens verkregen uit de inzet van de bijzondere bevoegdheden tegen een verschoningsgerechtigde in de regel niet in een ambtsbericht aan het Openbaar Ministerie worden opgenomen.
De Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) ziet toe op de rechtmatige uitvoering van de Wiv 2002 en heeft al een aantal malen getoetst of de bijzondere waarborgen die gelden voor verschoningsgerechtigden door de diensten worden nageleefd. Inzake de aangehaalde klachtprocedure constateert de CTIVD dat de AIVD de inzet van bijzondere bevoegdheden tegen verschoningsgerechtigden, althans tegen advocaten, van voldoende waarborgen heeft voorzien en dat de dienst in algemene zin terughoudend is bij de inzet ervan. De geconstateerde tekortkomingen zien niet op het uitwerken van gegevens verkregen uit de inzet van bijzondere bevoegdheden tegen verschoningsgerechtigden, maar uit de inzet jegens cliënten/derden (indirect tappen). In mijn zienswijze heb ik het advies van de CTIVD overgenomen. Het beleid is verder aangescherpt en de ten onrechte uitgewerkte gesprekken zijn verwijderd en vernietigd.
Gelet op het bovenstaande zie ik geen noodzaak tot het voorgestelde invoeren van een rechterlijke toets in dit kader. Ik merk daarbij nog op dat de Commissie evaluatie Wiv 2002 (Commissie Dessens) geen aanleiding heeft gezien om een aanbeveling ten aanzien van verschoningsgerechtigden te doen.
Bent u van mening dat het verkeer tussen advocaten en cliënten voldoende is beschermd, gezien het feit dat de Commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (CTIVD) heeft geconstateerd dat de Algemene inlichtingen en -veiligheidsdienst (AIVD) gesprekken ten onrechte heeft uitgewerkt? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om in navolging van het wetsvoorstel waarin wordt voorgesteld het afluisteren van journalisten vooraf te laten gaan door een rechterlijke toets een dergelijke waarborg ook voor advocaten te laten gelden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer legt u een dergelijke wetswijziging voor aan de Tweede Kamer?
Aanleiding voor de betreffende wetswijzing is een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zogenoemde Telegraafzaak. De uitspraak van het EHRM noemt journalistieke bronnen als een van de basiselementen voor de persvrijheid in een democratische samenleving en van groot belang voor de rol van journalisten als «public watchdog». Gelet op dit belang en het mogelijke «chilling effect» dat een beperkende maatregel kan hebben op de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting, kan een dergelijke maatregel niet verenigbaar zijn met artikel 10 EVRM tenzij het is gerechtvaardigd door een «overriding requirement in the public interest». Waarborgen ter bescherming van de vrijheid van meningsuiting in zaken onder artikel 10 EVRM worden door het EHRM altijd aan een bijzondere toets onderworpen juist vanwege het hiervoor genoemde belang. Ik stel mij op het standpunt dat met het wetsvoorstel aan de uitspraak van het EHRM volledig uitvoering is gegeven en dat er, nu deze betrekking heeft op de specifieke positie van journalisten binnen de context van artikel 10 EVRM, geen aanleiding is om aan de uitspraak consequenties te verbinden voor andere beroepsgroepen, zoals advocaten. Dit mede in het licht van het hiervoor geschetste met waarborgen omklede stelsel waarin de diensten bij de uitoefening van de hun toegekende (bijzondere) bevoegdheden aan strikte voorwaarden zijn gebonden en daarop (structureel) toezicht plaatsvindt door de CTIVD.
De politisering van staatsorganen en de beperking van persvrijheid in Macedonië |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de premier van EU kandidaat-lidstaat Macedonië in een speciaal ingelast live tv-optreden de oppositieleider beschuldigde van spionage en poging tot staatsgreep en dat de openbaar aanklager na de beschuldigingen van de premier het paspoort van de oppositieleider in beslag heeft genomen en overweegt hem te vervolgen?1
Ja.
Bent u bekend met de berichtgeving dat de openbaar aanklager een verklaring heeft uitgegeven waarin publicatie van, volgens de oppositie belastend, opnamemateriaal over de regering door journalisten tot vervolging zal leiden?2 3 4
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat er sprake is van toenemende politieke invloed op de rechtsgang, beperking van mediavrijheid en toenemende zelfcensuur in Macedonië? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie van het uitbreidingspakket 20145 maakt het kabinet zich, net als de Europese Commissie, ernstige zorgen over toenemende politisering en overheidscontrole in Macedonië. Onafhankelijke rechtspraak, mediavrijheid en mediadiversiteit staan toenemend onder druk.
Heeft u contact gehad met uw Macedonische collega over de beschuldigingen van de premier? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was zijn reactie?
Direct na het tv-optreden van de premier op 31 januari jl. heeft de EU in een verklaring gewezen op het onvervreemdbare recht op een onafhankelijk en transparant onderzoek, met respect voor de rechten van de beschuldigden in lijn met de wet en met internationale standaarden, inclusief het principe dat iemand onschuldig is tot het tegendeel bewezen is. De Nederlandse ambassadeur heeft – in lijn met de EU-verklaring – zijn zorgen over de ontwikkelingen overgebracht bij het Macedonische Ministerie van Buitenlandse Zaken. Hetzelfde is gebeurd tijdens recente hoogambtelijke contacten met de Macedonische Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken. Daarbij is ook gezegd dat debat over politieke meningsverschillen in het parlement thuishoort. Nederland en de EU blijven de Macedonische autoriteiten in alle contacten met klem oproepen zich met hernieuwde daadkracht en toewijding te richten op het hervormingsproces, ook wat betreft het verminderen van politieke invloed op de rechtsgang en beperking van mediavrijheid.
Bent u bereid om bij de autoriteiten van Macedonië uw zorgen te uiten over de toenemende politieke invloed op de rechtsgang en beperking van mediavrijheid? Zo ja, op welke wijze en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen heeft Macedonië tot nu toe getroffen om gevolg te geven aan de oproepen van de Europese Commissie in het uitbreidingspakket 2014 om de rechtsstaat te versterken? Zijn deze maatregelen volgens u voldoende?
Macedonië lijkt vooralsnog onvoldoende opvolging te geven aan de specifieke aanbevelingen van de Commissie op de betreffende terreinen. Mede door de voortdurende parlementaire boycot door de oppositie en de onwil van zowel regering als oppositie om een betekenisvolle politieke dialoog te voeren ligt het hervormingsproces in het land vrijwel stil.
De EU volgt de ontwikkelingen in Macedonië op de voet. Commissaris Hahn heeft tijdens zijn recente bezoek aan Skopje op 17 februari jl. met verschillende partijen gesproken, onder wie oppositieleider Zaev. Hij heeft hierbij zijn ernstige zorgen uitgesproken over de ontwikkelingen en het belang benadrukt van een oplossing van de huidige crisis, een terugkeer van de oppositie naar het parlement en de voortvarende aanpak van het hervormingsproces. In zijn gesprekken heeft hij uitdrukkelijk de verwachtingen van de Europese Unie overgebracht op het gebied van mediavrijheid, rechtsstaat en mensenrechten in het land.
Ook in de Raad van Europa is de situatie in Macedonië aan de orde gesteld. Zij heeft gevraagd om transparant en onafhankelijk rechterlijk onderzoek. Voorts heeft de Hoge Commissaris voor Minderheden van de OVSE, Astrid Thors, op 18 februari in Skopje de politieke leiders opgeroepen hun verantwoordelijkheid te nemen en te zorgen dat de huidige politieke ontwikkelingen geen gevolgen zullen hebben voor de interetnische relaties.
Bent u bereid om in Europees verband aandacht te vragen voor de bovengenoemde zorgelijke ontwikkeling in het land en met uw Europese collega’s een signaal af te geven aan de autoriteiten in Macedonië? Zo ja, op welke wijze en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Welke invloed heeft deze ontwikkeling op de steun van Nederland voor het openen van onderhandelingen met Macedonië over toetreding tot de EU?
Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie van het uitbreidingspakket 2014 zit het toetredingsproces van Macedonië in een impasse en is het kabinet zich bewust van de rol die het uitblijven van een besluit van de Raad tot het openen van onderhandelingen hierin heeft gespeeld. De naamskwestie moet met voorrang worden opgelost, maar mag tegelijkertijd geen excuus zijn om hervormingen te staken of zelfs terug te draaien. Ook omdat een besluit tot het openen van onderhandelingen nieuw momentum zou kunnen genereren voor hervormingen en het vinden van een oplossing in de naamskwestie. Hierbij werd echter aangegeven dat Macedonië de genoemde tekortkomingen daadkrachtig moet aanpakken. De conclusies die de Raad op 16 december 2014 aannam, laten hierover geen misverstand bestaan6. Het kabinet wacht nu het eerstvolgende voortgangsrapport van de Commissie af en zal, naar gelang de inhoud van dat rapport, opnieuw een afweging maken.
Het rapport van Human Rights Watch, waarin de organisatie melding maakt van 47 buitengerechtelijke executies in Burundi |
|
Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het op 12 februari verschenen rapport van Human Rights Watch, waarin de organisatie melding maakt van 47 buitengerechtelijke executies in Burundi?1
Ja.
Gaat een deel van het OS-geld (circa 5 miljoen euro per jaar) dat Nederland besteedt aan rechtstaatontwikkeling in Burundi ook naar projecten waar de genoemde eenheden bij betrokken zijn?
Nederland steunt verschillende programma’s ter verbetering van het functioneren van politie en leger in Burundi en ter versterking van democratisch toezicht op het veiligheidsapparaat. Dat gebeurt deels met OS-geld voor rechtstaatontwikkeling, deels met geld uit het centraal gefinancierde stabiliteitsfonds.
Verder verzorgt Nederland samen met de VS, in het kader van het African Contingency Operations Training and Assistance programma (ACOTA) de training van Burundese bataljons die in Somalië worden ingezet in de Afrikaanse vredesmacht AMISOM.
Op dit moment kan niet worden uitgesloten dat individuele manschappen van de eenheden die in het HRW rapport zijn genoemd, hebben deelgenomen aan door Nederland gefinancierde projecten. Volgens berichten zou een aantal van hen onlangs uit Somalië zijn teruggekeerd. Het is mogelijk dat zij de ACOTA-training hebben doorlopen.
Is het waar dat u heeft gevraagd om een Burundees onderzoek naar de gebeurtenissen? Legt u ook druk op de Burundese overheid om een daadwerkelijk onafhankelijk onderzoek in te stellen?
Ja. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft mede namens mij en de Minister van Defensie een brief gestuurd hierover aan zijn Burundese collega. Ook de Nederlandse ambassadeur en zijn medewerkers hebben tijdens diverse ontmoetingen met Burundese overheidsvertegenwoordigers zowel bilateraal, in EU verband, als samen met de VS om een onafhankelijk, gedegen en geloofwaardig onderzoek gevraagd.
Het Burundese Openbaar Ministerie heeft in antwoord op deze vraag, daags na het verschijnen van het HRW rapport, een commissie ingesteld die onderzoek zal doen naar de gebeurtenissen en een maand de tijd heeft om een rapport te schrijven. Nederland zal er bij de Burundese overheid op aandringen om de onderzoekscommissie uit te breiden met leden van het Burundese maatschappelijk middenveld. Nederland dringt ook aan op openbaarmaking van het rapport en verwacht dat passende maatregelen worden getroffen tegen verantwoordelijken voor mensenrechtenschendingen.
Zo ja, welke bijdrage zou Nederland kunnen leveren aan een dergelijk onderzoek?
In eerste instantie moet het Burundese Openbaar Ministerie ruimte krijgen om het onderzoek uit te voeren. Nederland zal via een professionele internationale organisatie technische ondersteuning aanbieden, zo mogelijk samen met andere internationale partners. Vooral op forensisch gebied heeft Burundi een tekort aan capaciteit. Ook zal de commissie worden aangemoedigd samenwerking te zoeken met andere instanties, zoals de CNIDH (Commission Nationale Indépendante des Droits de l’Homme), die met een eigen onderzoek bezig zijn.
Welke maatregelen gaat u nemen naar Burundi toe, nu Nederland rechtstaatontwikkeling financiert en het juist op dit vlak mis lijkt te zijn gegaan?
Als het Burundese onderzoek niet onafhankelijk, gedegen en geloofwaardig is, of als blijkt dat er inderdaad ernstige schending van mensenrechten hebben plaatsgevonden en dit onbestraft blijft, dan zal NL waarschijnlijk overgaan tot het intrekken of bevriezen van een deel van de steun. De Burundese autoriteiten zijn op de hoogte van de voorwaarden die Nederland verbindt aan voortzetting van de samenwerking met het leger en de politie. Afspraken hierover zijn in 2009 vastgelegd in een gezamenlijk MoU.