Het bericht "Geschiktheidstoets accountantscommissaris pas in 2016" |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Geschiktheidstoets accountantscommissaris pas in 2016»?1
Ja.
Betekent dit dat nu ingestelde Raden van Commissarissen niet zijn getoetst op geschiktheid? Wat vindt u van het feit dat de nu geïnstalleerde Raden van Commissarissen pas in 2016 getoetst kunnen worden op geschiktheid?
Het klopt dat leden van reeds ingestelde Raden van Commissarissen niet zijn getoetst op geschiktheid. Wel worden deze leden getoetst op betrouwbaarheid door de AFM.
Er zijn twee concept wetsvoorstellen in voorbereiding inzake de accountancy wetgeving. Het eerste concept wetsvoorstel betreft de implementatie van de Europese wetgeving op het gebied van de kwaliteit van de wettelijke controle door accountants en het tweede concept wetsvoorstel betreft de aanvullende maatregelen zoals aangekondigd in mijn brief van 25 september 2014.2 In het concept wetsvoorstel aanvullende maatregelen zal een verplichting worden opgenomen voor accountantsorganisaties die een vergunning hebben voor het controleren van organisaties van openbaar belang (OOB-vergunninghouders) om een toezichthoudend orgaan in te stellen, bestaande uit externe personen, op het holdingniveau van de Nederlandse netwerkorganisatie. Voor de leden van het toezichthoudend orgaan zal een geschiktheidseis gaan gelden, waarbij de AFM toetst of aan deze eis wordt voldaan.
Ik waardeer dat een aantal accountantsorganisaties al bezig is met het instellen van een extern toezichthoudend orgaan vooruitlopend op de wettelijke verplichting en ik heb begrip voor de wens om snel duidelijkheid te verschaffen ten aanzien van de geschiktheidstoets. Tegelijkertijd acht ik het van belang dat de door de AFM uit te voeren geschiktheidstoets kwalitatief goed en zorgvuldig geschiedt. Hiervoor dient de AFM onder meer de criteria voor geschiktheid vast te stellen waaraan getoetst gaat worden in een nieuwe beleidsregel. Daarnaast heeft de AFM ingeschat dat ongeveer 115 personen binnen OOB-accountantsorganisaties getoetst dienen te worden, welke toetsen de nodige tijd en capaciteit van de AFM in beslag zullen nemen.
Gelet hierop is het voor de AFM niet mogelijk om voor 2016 te starten met het toetsen van leden van het toezichthoudend orgaan op geschiktheid. Wel zal de AFM het toetsingskader voor de geschiktheid voor de zomer consulteren.
Waarom kan de geschiktheid niet nu al getoetst worden, zodat de accountantskantoren én de commissarissen nu al duidelijkheid hebben (de commissarissen zullen uiteindelijk wel getoetst gaan worden door de AFM met alle onzekerheid van dien)? Welke belemmeringen zijn er om dit wel te doen? In hoeverre vindt u het risico en/of de onzekerheid onwenselijk voor de sector? Op welke wijze kan dit worden opgelost?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het pas in 2016 uitvoeren van de geschiktheidstoets niet strookt met de wens voor kortetermijnmaatregelen om de kwaliteit te verbeteren van het intern toezicht bij accountantskantoren in de vorm van onafhankelijke Raden van Commissarissen? Zo nee, waarom niet?
In lijn met de aanbevelingen van het rapport «In het publiek belang» van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) kunnen accountantsorganisaties al voor 2016 een toezichthoudend orgaan instellen. Het later uitvoeren van een geschiktheidstoets door de AFM staat hier niet aan in de weg, al heb ik begrip voor de wens van de sector dat zo snel mogelijk duidelijkheid wordt verschaft over de geschiktheidstoets. De AFM zal de leden van het toezichthoudend orgaan tot 2016 in ieder geval toetsen op betrouwbaarheid. Ook zal snel meer bekend zijn over de contouren van de geschiktheidstoets. De AFM zal het toetsingskader voor de geschiktheidstoets voor deze zomer consulteren bij de betreffende accountantsorganisaties, waardoor deze organisaties op de hoogte zijn van de criteria die de AFM voornemens is toe te passen voor de geschiktheidstoets. Daarna zal de AFM het toetsingskader ook marktbreed consulteren.
Het instellen van een toezichthoudend orgaan is niet de enige maatregel waarmee de sector aan de slag dient te gaan. Uit de reguliere onderzoeken die de AFM in de afgelopen jaren bij de OOB-accountantsorganisaties heeft uitgevoerd, blijkt dat fundamentele veranderingen nodig zijn om de kwaliteit van wettelijke controles te verbeteren en ook duurzaam te waarborgen. De AFM heeft in haar publieke rapporten in 2013 en 2014 de OOB-accountantsorganisaties opgeroepen om een grondige oorzakenanalyse uit te voeren en passende verbetermaatregelen door te voeren. Daarnaast bevat het NBA-rapport meerdere maatregelen die de kwaliteit van accountantscontroles en de governance van accountantsorganisaties moeten verbeteren. De OOB-accountantsorganisaties hebben zich gecommitteerd om de maatregelen uit dit NBA-rapport in hun organisatie te implementeren. Zoals ik heb toegezegd in het Algemeen Overleg met de vaste Kamercommissie Financiën inzake accountancy van 13 november 2014 zal bij de behandeling van de wetsvoorstellen door uw Kamer een rapportage van de AFM beschikbaar zijn over de implementatie van de diverse maatregelen door de OOB-accountantsorganisaties.
In hoeverre is het niet tijdig uitvoeren van de geschiktheidstoets een belemmering voor de sector om zelf de kwaliteit te verbeteren door het instellen van een onafhankelijke Raad van Commissarissen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat het aantal instromende discriminatiezaken bij het OM op het laagst gemeten aantal is |
|
Magda Berndsen (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van De Monitor van zondag 29 maart?
Ja.
Hoe verklaart u dat ruim 3.600 meldingen van discriminatie in 2013, waaronder 1.600 aangiftes, slechts tot instroom van 88 discriminatiefeiten c.q. 83 discriminatiezaken bij het Openbaar Ministerie leidde?
Zoals reeds in de brief van 19 mei 2014 aan uw Kamer over registratie discriminatie1 is gemeld, is het verschil tussen de cijfers van de politie en de instroom bij het Openbaar Ministerie (OM) op het gebied van discriminatie gelegen in de aard van de registratie.
In de artikelen 137c tot en met 137g en artikel 429 quater van het Wetboek van Strafrecht zijn de grondvormen van discriminatie strafbaar gesteld, namelijk het in het openbaar beledigen, het aanzetten tot haat, discriminatie of geweld en het bij de uitoefening van ambt, beroep of bedrijf discrimineren van personen wegens ras, godsdienst, levensovertuiging, geslacht, seksuele gerichtheid of handicap.
Daarnaast worden er vele «gewone» delicten gepleegd, waarbij discriminatoire aspecten – doorgaans als motief op de achtergrond – een rol spelen. Deze delicten worden aangeduid als «commune delicten met een discriminatoir aspect». Hierbij moet een onderscheid worden gemaakt in commune delicten waarbij het discriminatoire aspect niet als zelfstandig feit ten laste kan worden gelegd en in commune delicten waarbij dat wel mogelijk is.
De politie registreert op grond van de Aanwijzing discriminatie zowel meldingen van discriminatie als meldingen van delicten met een discriminatoir aspect. Door de politie wordt geen selectie gemaakt ten aanzien van ingekomen meldingen en aangiften. De politie neemt alle meldingen en aangiften van discriminatie in behandeling.
Het OM rapporteert enkel over de wettelijke discriminatieartikelen 137c t/m 137g of 429quater van het Wetboek van Strafrecht en (nog) niet over commune delicten met een discriminatoir aspect. Dit laatste wordt met ingang van 2016 pas mogelijk, omdat het OM met ingang van 1 april 2015 de daarvoor nodige aanpassing in het registratiesysteem heeft gerealiseerd.
Bij het overgrote deel van meldingen van discriminatie bestaat geen daderindicatie. Bij deze zaken kan het OM niet overgaan tot vervolging. Voorts wordt het verschil verklaard doordat niet alle door de politie geregistreerde incidenten bij het OM instromen. Zo wordt niet bij alle incidenten door de politie een proces-verbaal opgemaakt, bijvoorbeeld in geval van een eigen waarneming van een bekladding van een gebouw met discriminatoire uitlatingen. Verder komt het voor dat meerdere bij de politie geregistreerde incidenten en/of opgemaakte processen-verbaal betrekking hebben op één verdachte. Ook kan het zijn dat een incident door de politie als discriminatie wordt geregistreerd, maar het, na bespreking met het OM, geen strafbare discriminatie blijkt te zijn. Deze zaken stromen dan of in zijn geheel niet – bijvoorbeeld als het geen strafbare feiten betreffen – of niet als discriminatiezaken in bij het OM.
Hoe verklaart u de meerjarige dalende trend van het aantal discriminatiefeiten dat instroomt bij het Openbaar Ministerie? Kunt u daarbij in ieder geval ingaan op de invloed die mutaties in aangiftebereid en de hoeveelheid daadwerkelijk plaatsgevonden discriminatie daarop gehad kan hebben?
Om meer inzicht te verkrijgen in de omvang, aard en afdoening van discriminatiezaken in de strafrechtketen is het Wetenschappelijk Documentatie- en Onderzoekscentrum (WODC) recentelijk gestart met een onderzoek. Uw Kamer wordt eind dit jaar over de uitkomst hiervan geïnformeerd. Hierin wordt meegenomen de dalende instroom bij het OM.
Wat is de oorzaak van het toenemend aantal sepots en vrijspraken van verdachten in discriminatiezaken?
Nu het OM op dit moment nog geen commune delicten met een discriminatoir aspect registreert (zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2), is er thans nog geen volledig zicht hierop. De vraag of het aantal sepots en vrijspraken in discriminatiezaken is toegenomen, kan ik op dit moment niet beantwoorden.
Kunt u uitsluiten dat de vele prioriteiten van de politie, die door de Minister van Veiligheid en Justitie gesteld zijn, zoveel inspanning van hen vragen dat discriminatiezaken op de plank blijven liggen, en/of het onderzoek niet zo volledig kan zijn als nodig voor een succesvolle strafvervolging? Zo nee, waarom niet?
Zowel bij de politie als het OM is de aanpak van discriminatie een prioriteit. De prioriteiten zijn samen met het lokaal bestuur, het OM en de politie bepaald en opgenomen in de Veiligheidsagenda 2015–2018. Er is voldoende capaciteit bij de nationale politie. De met uw Kamer en het gezag afgesproken operationele sterkte van 49.500 fte staat. Dit neemt niet weg dat de vraag naar politiecapaciteit en expertise divers en groot is en er voldoende inzet moet zijn om discriminatiezaken goed en zorgvuldig te behandelen. Voor ondernomen en voorgenomen maatregelen ter versterking van de inzet van politie en OM verwijs ik u naar de Voortgangsbrief Discriminatie.2
Voor de afdoening van discriminatiezaken is de Aanwijzing discriminatie van het OM leidend. Discriminatiezaken zijn specialistische zaken waarvoor geldt dat de (zaaks-)expertise en de capaciteit is belegd bij het regioparket, in de persoon van de discriminatieofficier. Ter ondersteuning van de discriminatieofficier staat voor het OM het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD-OM) ter beschikking. Hoofdregel is dat bij overtreding van de discriminatiebepalingen, indien de zaak bewijsbaar en de verdachte strafbaar is, altijd een strafrechtelijke reactie volgt (dagvaarding of strafbeschikking), gelet op de negatieve werking bij onvoldoende handhaving en de voorbeeldfunctie die van een strafvervolging uitgaat.
Op welke wijze gaat u er zorg voor dragen dat de politie en het Openbaar Ministerie beter in staat gesteld worden opsporing en vervolging van discriminatiezaken tot een goed einde te brengen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de reden dat de «Cijfers in beeld»-rapporten niet jaarlijks openbaar gemaakt worden? Indien dat mogelijke misinterpretatie of iets dergelijks betreft, welke mogelijkheden zijn onderzocht om openbaarmaking met nadere toelichting mogelijk te maken?
Het OM presenteert het rapport Cijfers in Beeld jaarlijks na de zomer; dat zal ook dit jaar weer het geval zijn. Ik zal de mogelijkheden voor een nadere toelichting bezien en het rapport aan Uw Kamer sturen met de eerstvolgende Voortgangsbrief Discriminatie.
Bent u bereid het rapport «Cijfers in beeld 2013. Overzicht discriminatiecijfers Openbaar Ministerie 2009–2013» openbaar te maken? Zo nee, waarom houdt u daaraan vast nu de strekking ervan al via de pers in de openbaarheid gekomen is?
Nee. De discriminatiecijfers van het OM zijn reeds bekend gemaakt met de toezending van de Voortgangsbrief discriminatie. Zoals ook reeds bij het antwoord op vraag 1 is gemeld, bevat Cijfers in Beeld – in tegenstelling tot de POLDIS-cijfers van de politie – slechts cijfers over de wettelijke discriminatieartikelen 137c t/m 137g of 429quater van het Wetboek van Strafrecht. Met ingang van 2016 zal een brede rapportage worden opgesteld, die ook de cijfers over commune delicten met een discriminatoir aspect bevat. Deze rapportage zal vanaf 2016 met Uw Kamer worden gedeeld.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Discriminatie voorzien op 1 april 2015, en anders op zijn minst vó
Ja, ik zal de vragen beantwoorden voor het AO Discriminatie. Ter zake van het openbaren van het rapport verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 7.
Het bericht ‘7 op de 10 hoort niets na aangifte woninginbraak’ |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de ontevredenheid van mensen over de terugkoppeling van de politie na een aangifte?1 2
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving in de media.
Kunt u aangeven sinds wanneer er sprake is van een kloof tussen de verwachtingen van mensen en de wijze waarop de politie uitvoering geeft aan het aangifteproces?
Het voornaamste onderzoek waarin een verschil is gesignaleerd tussen de opzet en de uitvoering van het aangifteproces door de politie enerzijds en de behoeften, verwachtingen en ervaringen van de burger anderzijds is het onderzoek «Aangifte doen: de burger centraal?» van de Inspectie Veiligheid en Justitie uit 2012. De inspectie deed een aantal aanbevelingen om de verwachtingen van burger en de dienstverlening van de politie op het gebied van aangifte dichter bij elkaar te brengen. In de Kamerbrief van 9 juli 2013 heeft de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie uiteengezet welke concrete maatregelen worden genomen om het aangifteproces verder te verbeteren. Deze maatregelen worden voortvarend en met veel inzet uitgevoerd. De verbetering van de opname en afhandeling van aangiftes en het informeren van burgers zijn belangrijke aandachtspunten. De politie streeft naar een samenhangend model voor terugkoppeling: digitaal, telefonisch en in persoon. Over de voortgang van de uitvoering van de maatregelen is uw Kamer sedertdien regelmatig geïnformeerd.
Erkent u dat het imago van de politie en het vertrouwen van mensen worden geschaad door het doen van onrealistische politieke beloftes?
Ik ben van mening dat de doelstellingen en maatregelen die van de politie worden verlangd, gelet op de belangrijke rol van de politie in onze samenleving, ambitieus, maar tegelijkertijd ook realistisch en uitvoerbaar moeten zijn.
Herinnert u zich uw brief van 21 november 2012 waarin u het volgende heeft geschreven: «Mijn ambitie voor het aangifteproces is dat burgers en ondernemers niet alleen weten waar en wanneer ze aangifte kunnen doen, maar ook dat ze er op kunnen vertrouwen dat als hun aangifte wordt opgenomen deze ook daadwerkelijk wordt opgepakt dan wel dat duidelijk is dat er geen opvolging mogelijk is. En dat ze precies weten wanneer ze weer wat horen en wie hun aanspreekpunt is. Kortom: als je aangifte doet zie je daarvan het resultaat!»?3 In hoeverre is deze belofte waargemaakt?
Er zijn de afgelopen twee jaar belangrijke stappen gezet om de ambities om het aangifteproces te verbeteren waar te maken. Burgers en ondernemers kunnen bijvoorbeeld op diverse manieren bij de politie terecht om aangifte te doen. Dit is de zogenoemde multichannelaanpak. Kern van de multichannelaanpak is de 24/7 telefonische bereikbaarheid van de politie. De aangever krijgt hierbij een passend advies op welke wijze hij het beste aangifte kan doen. Ook op de website politie.nl wordt op een heldere manier uiteengezet waarvan je als slachtoffer op welke wijze aangifte kan doen van een strafbaar feit.
De politie neemt elke aangifte van een strafbaar feit op. Alle aangiften worden individueel geanalyseerd. Ook indien er geen vervolgonderzoek wordt ingesteld, leveren aangiften een bron van informatie voor de politie waarmee zij criminaliteit nog beter kan aanpakken.
De politie werkt hard aan de verbetering van de informatievoorziening aan slachtoffers. De wijze waarop de politie het slachtoffer informeert over de voortgang van zijn zaak, is afhankelijk van de behoefte van het slachtoffer, de ernst van het delict en de vervolgacties die na de aangifte worden ondernomen. Slachtoffers van een high-impact crime krijgen binnen twee weken na hun aangifte een persoonlijke terugkoppeling over de voortgang van hun zaak. Voor maatwerkzaken, zeden- en levensdelicten, wordt een familierechercheur ingeschakeld die slachtoffers gedurende het opsporingsonderzoek persoonlijk en voortdurend op de hoogte houdt van ontwikkelingen in hun zaak.
Hoe verklaart u dat 31 procent van de mensen waar een poging tot inbraak is gedaan, geen aangifte heeft gedaan en dat ze vaak het idee hebben dat dit geen zin heeft? Hoe verklaart u dat één op de drie winkeliers geen aangifte doet, omdat het volgens hen toch geen zin heeft?4
Aangifte doen heeft altijd zin. Ook als er in het geval van een poging tot woninginbraak niets gestolen is, of als er geen sporen lijken te zijn. Omdat een woninginbraak een high impact crime is, wordt in principe altijd een vervolgonderzoek ingesteld. Naar aanleiding van de aangifte doet de politie onderzoek op het plaats delict en probeert de politie sporen veilig te stellen. Over de aanpak van woninginbraken zijn in de Veiligheidsagenda 2015–2018 met de burgemeesters, het OM en de politie concrete afspraken gemaakt.
Dat aangifte doen altijd zin heeft, geldt ook voor winkeliers. Het oplossingspercentage van winkeldiefstal was 80% in 2013.5 Daders worden ook gestraft, zoals het OM in januari aan Detailhandel Nederland en winkeliers in Amsterdam, Maastricht, Utrecht, Den Haag en Haarlem heeft laten zien tijdens rechtszittingen.6 Ik ben daarnaast regelmatig in gesprek met vertegenwoordigers van Detailhandel Nederland over de verbetering van het aangifteproces.
Ik onderken wel, samen met de politie, dat de terugkoppeling over de voortgang van de zaak nog beter kan en moet. Daarom zal dit jaar landelijk een «aangiftevolgservice» worden gerealiseerd, waarmee slachtoffers beter worden geïnformeerd over de aanvang en de voortgang in hun zaak. Dat betekent dat slachtoffers zelf op elk gewenst moment de status van hun aangifte kunnen bekijken.
Kunt u de aangiftebereidheid van de afgelopen vijf jaar per jaar uiteenzetten?
De aangiftebereidheid, pakkans en ophelderingspercentage variëren per type delict. Dit levert meerdere omvangrijke tabellen op. Vanwege de gewenste snelle beantwoording van deze vragen verwijs ik u spoedheidshalve naar de jaarlijkse publicatie Criminaliteit en Rechtshandhaving 2013 van het WODC, het CBS en de Raad voor de rechtspraak, waarin de gevraagde informatie over aangiftebereidheid en ophelderingspercentages te vinden is.7 In het jaarverslag van de politie over 2013 zijn de meest recente cijfers beschikbaar over de pakkans bij de high impact delicten, zoals deze afgesproken zijn met de politie in het kader van de landelijke prioriteiten 2011–2014.8
Kunt u de pakkans en het ophelderingspercentages van de afgelopen vijf jaar per jaar uiteenzetten?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre hebben de sinds 2010 door het kabinet genomen maatregelen bijgedragen aan een vergroting of een verlaging van de aangiftebereidheid, pakkans en ophelderingspercentage? Hoe kunt u dit bewijzen?
Zoals blijkt uit de publicatie Criminaliteit en Rechtshandhaving 2013 vertoont de meldings- en aangiftebereidheid op de langere termijn, tussen 2005 en 2013, een licht dalende trend. Het ophelderingspercentage schommelt in de periode 2007–2012 rond 25%, terwijl het voorlopig cijfer voor 2013 op 22,4% ligt. Ik beschik niet over wetenschappelijk bewijs dat de causaliteit tussen het gevoerde beleid en de genoemde uitkomsten aantoont, maar alles wijst erop dat het gevoerde beleid werkt. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de verruimde mogelijkheden om aangifte te doen (multichannelaanpak) en de terugmelding na gedane aangifte, de intensivering van de aanpak van woninginbraken naar het voorbeeld van de integrale aanpak van high impact crimes als overvallen en straatroof en het vaker doorrechercheren bij aangehouden verdachten met het doel om meer inbraken op te lossen en hogere straffen te kunnen eisen.
In hoeverre hebben de in de rapportage van EenVandaag genoemde verlaging van het aantal woninginbraken en de genoemde verhoging van het ophelderingspercentage te maken met het feit dat mensen minder aangifte doen?
Woninginbraak is blijkens de eerder genoemde publicatie Criminaliteit en Rechtshandhaving 2013 de delictsoort met de hoogste aangiftebereidheid (79% in 2013). Ik heb geen aanwijzingen dat er in 2014 sprake zou zijn van een daling van deze aangiftebereidheid. Integendeel, ook verzekeraars melden een reële daling van het aantal woninginbraken in de vorm van een forse afname van het aantal schadeclaims.
Kunt u het ophelderingspercentage voor woninginbraken van de afgelopen tien jaar per jaar uiteenzetten?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid deze vragen vóór het Algemeen overleg over de politie voorzien op 9 april 2015 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Nederland een knooppunt vormt voor wapensmokkel |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Nederland knooppunt wapensmokkel»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat Nederland al tijden een doorgeefluik vormt voor illegale wapens uit het Oostblok en in toenemende mate grote zendingen met zware vuurwapens naar Nederland worden verzonden?
Het Focal Point vuurwapens bij Europol kan op dit moment niet bevestigen dat dergelijke grote zendingen tussen Slowakije en Nederland regelmatig plaatsvinden.
Waarom heeft het Openbaar Ministerie slechts de incidentele wapenzending onderschept en niet de complete smokkellijn opgerold, zoals de Slowaakse autoriteiten wilden?
Omdat het een acute wapenlevering betrof en voorkomen moet worden dat wapens in handen van criminelen komen, heeft de Nederlandse politie direct ingegrepen. Zodoende is deze zending onderschept en zijn de aanhoudingen verricht. Voor het overige kan ik over deze lopende strafzaak geen uitlatingen doen.
Wanneer bent u eindelijk bereid van de bestrijding van wapensmokkel een landelijke topprioriteit te maken, gelet op het enorme aantal illegale zware wapens dat Nederland instroomt, zoals kalasjnikovs en pistoolmitrailleurs?
De bestrijding van de illegale wapenhandel wordt door alle betrokken diensten uiterst serieus genomen.
Om slagvaardiger de verspreiding en het gebruik van illegale wapens tegen te gaan, is onlangs het initiatief genomen tot de oprichting van een nieuw netwerk tussen de operationele diensten van de politie, Kmar, douane en OM.
Ook het Ministerie van Veiligheid en Justitie zal hierbij aansluiten. Dit zwaardere netwerk versterkt de operationele samenwerking tussen de verschillende betrokken diensten en werkt aan het verder versterken van de internationale samenwerking.
Het kabinet zet tevens als onderdeel van het actieprogramma integrale aanpak jihadisme in op intensivering van informatiedeling, opsporing en inlichtingenverwerving van (illegale) vuurwapens, met name wat betreft de verkrijgbaarheid van vuurwapens in het criminele circuit en de vermenging van dit circuit met jihadistische netwerken. De komende maanden worden verbeterpunten geïnventariseerd, waarna een gerichte aanpak op zowel nationaal als EU-niveau ontwikkeld zal worden.
Het verlies van banen bij het gerechtshof in Arnhem |
|
Albert de Vries (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Hof gaat mogelijk naar Zwolle»1 en «Justitie blijft gewoon in Arnhem»?2
Ja.
Klopt het in het eerste genoemde bericht gestelde dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden mogelijk uit Arnhem vertrekt? Zo ja, wat is daarvan waar en hoe verhoudt zich dat tot de in het tweede genoemde bericht aangehaalde uitspraak van een woordvoerder van justitie dat er «van zo'n verhuizing echter geen sprake is»? Zo nee, wat is er niet waar?
Het bestuur van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voert op dit moment verkenningen uit naar de toekomstige huisvestingsbehoefte van de organisatieonderdelen van het gerechtshof. Er is geen sprake van besluitvorming. Ik verwijs u in dit kader ook naar mijn antwoord op vraag 2 van de leden Recourt en Jacobi (beiden PvdA) van uw Kamer (ingezonden 13 maart 2015, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1804). Verder betreft de in het bericht «Justitie blijft gewoon in Arnhem» aangehaalde uitspraak van een woordvoerder van justitie niet de verkenningen van het gerechtshof.
Het bestuur van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden gebruikt voor zijn verkenningen vier scenario’s waarin er geen sprake is van verlies van arbeidsplaatsen bij het gerechtshof. Wel worden er in de meeste scenario’s arbeidsplaatsen verplaatst. Voor de locatie Arnhem betekent dit dat één scenario de situatie schetst waarin alle 226 arbeidsplaatsen uit Arnhem naar de locatie Zwolle worden verplaatst. In een ander scenario krijgt de locatie Arnhem er 54 arbeidsplaatsen bij. De Minister voor Wonen en Rijksdienst probeert in voorkomende gevallen onevenredige werkgelegenheidseffecten in de krimp regio’s te voorkomen en geeft uitvoering aan de motie-De Vries.
Kunnen er ten gevolge van een reorganisatie bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden arbeidsplaatsen verloren gaan? Zo ja, om hoeveel arbeidsplaatsen kan het minimaal en hoeveel maximaal gaan? Zo ja, hoe verhoudt het streven om banen van de rijksoverheid over het land te verspreiden zich tot het voornemen arbeidsplaatsen bij het gerechtshof in Arnhem te laten vervallen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de uitkomst van het overleg dat u met het bestuur van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden hebt gevoerd dan wel van de inhoud van de nog lopende gesprekken?
Op dit moment voert de Rvdr gesprekken met gerechtsbesturen over de wijze waarop de kwaliteit van rechtspraak verder kan worden bevorderd en hoe de kantoorfunctie van gerechten daar in past. De verkenningen van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden passen in dit kader. De Rvdr informeert mij binnenkort over zijn bevindingen naar aanleiding van de genoemde gesprekken en eigen onderzoek. Indien hier uit voortvloeit dat er sprake zal zijn van veranderingen in de huisvestingsbehoefte van gerechten die raken aan de strekking van de motie-De Vries zal ik de Minister voor Wonen en Rijksdienst hierover informeren. Hij kan vanuit zijn coördinerende bevoegdheid voor regionale werkgelegenheidseffecten bezien of negatieve effecten op de werkgelegenheid op alternatieve wijze kunnen worden gecompenseerd. Verder blijven de locaties Leeuwarden en Arnhem zittingsplaatsen van de rechtspraak waar zittingen plaatsvinden. Er is daar dan ook juridische infrastructuur nodig. Een wijziging van de aanwijzing van een locatie als zittingsplaats van de rechtspraak moet worden voorgehangen bij het parlement en kan dus niet zonder democratische legitimering tot stand komen.
Deelt u de mening dat het behoud van werkgelegenheid voor de huidige locatie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van belang is voor de arbeidsmarkt, de juridische infrastructuur en economie van Arnhem, Leeuwarden en omstreken? Zo ja, wat kunt u doen ter behoud van die werkgelegenheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Acht u het ook onwenselijk dat de evaluatie van de gerechtelijke kaart niet wordt afgewacht teneinde beslissingen te nemen over de bemensing en locatie van de gerechten en dat daarmee voortdurende onzekerheid blijft bestaan bij de medewerkers en gebruikers van die gerechten?
Met de invoering van de Wet herziening gerechtelijke kaart is gerechten een kader geboden waarbinnen ook in de toekomst de kwaliteit van rechtspraak kan worden gewaarborgd en de Rechtspraak kan voldoen aan wensen en behoeften in de samenleving. De gerechtsbesturen geven met beslissingen over de toekomstige huisvestingsbehoefte van organisatieonderdelen van hun gerecht invulling aan deze doelstelling van de Wet herziening gerechtelijke kaart. Het is daarom niet logisch dergelijke beslissingen uit te stellen tot na de evaluatie van de Wet herziening gerechtelijke kaart in 2018. Het is van belang dat de Rechtspraak de (schaal)voordelen die met de wet zijn bedoeld, kan behalen door aanpassingen in de organisatie van het gerecht.
Het artikel ‘Nederland knooppunt wapensmokkel’ |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel: «Nederland knooppunt wapensmokkel»?1
Ja.
Klopt het dat grote ladingen pistoolmitrailleurs tweewekelijks Nederland binnenkomen om vervolgens verder te worden verspreid? Zo ja, kan worden toegelicht hoe dit mogelijk was en kan een inschatting worden gegeven hoe lang dit al plaatsvindt en plaats heeft gevonden?
Het Focal Point vuurwapens bij Europol kan op dit moment niet bevestigen dat dergelijke grote zendingen tussen Slowakije en Nederland regelmatig plaatsvinden.
Kunt u aangeven hoe er tegen deze wapensmokkel wordt opgetreden en of deze wapensmokkellijn nu is opgerold?
De Nederlandse politie is een onderzoek gestart naar een zending van een postpakket waarin illegale wapens zouden zijn verborgen. De zending is vervolgens onderschept, de verdachten zijn aangehouden en er zijn doorzoekingen verricht. Omdat het een acute wapenlevering betrof, heeft de Nederlandse politie ingegrepen. Voor het overige kan ik over deze lopende strafzaak geen uitlatingen doen.
Wat is uw inschatting van de omvang van de wapensmokkel in Nederland?
Er zijn geen precieze gegevens hoeveel illegale wapens er in Nederland in omloop zijn, noch wat de omvang van de handel er in is. In het meeste recente Nationaal Dreigingsbeeld Georganiseerde Criminaliteit (NDB) van 2012 staat dat schattingen over illegaal wapenbezit uiteen lopen tussen de 40.000 en 100.000 illegale vuurwapens. Uit gegevens van de politie blijkt dat in 2013 er 173 automatische wapens in beslag zijn genomen en in 2014 zijn dit er 172 geweest.
Wat is de huidige werkwijze om dit soort criminaliteit op te sporen en aan te pakken? Bent u van mening dat deze werkwijze effectief is, gelet op de recente ontwikkelingen?
Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer op 6 februari jl. geïnformeerd over de aanpak van wapencriminaliteit. Ik laat met alle betrokkene diensten momenteel verkennen welke intensivering binnen de huidige aanpak mogelijk is.
Ik acht de werkwijze effectief, maar ben van oordeel dat verbeteringen mogelijk zijn.
Deelt u de mening dat het des te schokkender is dat een persoon werkzaam bij het Ministerie van Defensie bij de wapensmokkel is betrokken? Welke maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat defensiemedewerkers bij dergelijke strafbare feiten zijn/worden betrokken? Welke maatregelen worden genomen om deze strafbare feiten gepleegd binnen de eigen organisatie te voorkomen dan wel op te sporen?
Defensie hecht aan de integriteit van haar personeel, en verricht daarom tijdens werving, selectie en periodiek bij alle medewerkers een veiligheidsonderzoek, welke bij goed gevolg leidt tot de afgifte van een Verklaring van Geen Bezwaar. Wanneer er op enig moment informatie is over een vermoedelijke betrokkenheid van een Defensiemedewerker bij dergelijke ernstige strafbare feiten, wordt door de Koninklijke Marechaussee te allen tijde een opsporingsonderzoek gestart, zoals in dit geval ook is gebeurd.
Het herstel van aardbevingsschade in Groningen |
|
Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «NAM en Centrum Veilig Wonen dringen eigen aannemers op»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en het Centrum Veilig Wonen (CVW) niet bepalen welke aannemers worden ingezet voor herstel van aardbevingsschade en dat gedupeerden die een eigen aannemer kiezen volledig worden gecompenseerd?
Ja. CVW heeft voor het herstel van schade drie opties ontwikkeld, waarbij bewoners zelf een keuze kunnen maken:
Het is mogelijk om schade via CVW te laten herstellen. CVW werkt met bedrijven en vakmensen die zijn geselecteerd op basis van de Erkenningsregeling van CVW. Deze gecertificeerde vakmensen moeten voldoen aan de door CVW gestelde eisen op het gebied van veiligheid, kwaliteit en communicatie. CVW heeft aangegeven zoveel mogelijk lokale bedrijven te betrekken bij het herstel.
De bewoner kan ervoor kiezen om aardbevingsschade door een bedrijf van eigen voorkeur te laten repareren. CVW betaalt de factuur van deze aannemer.
De bewoner kan er ook voor kiezen om het schadebedrag te laten uitbetalen. In dat geval betaalt CVW het bedrag als genoemd in het rapport van de schade-expert uit.
Deelt u de mening dat het niet zo mag zijn dat de veroorzaker bepaalt welke aannemer de aardbevingsschade aan een woning gaat herstellen en dat de gedupeerde in volledige vrijheid een aannemer moet kunnen kiezen?
Zie het antwoord op vraag 2. In het protocol dat CVW hanteert, is de keuzevrijheid van een inwoner met schade geborgd.
Wat is uw reactie op het advies van Steunpunt Bevingsschade aan gedupeerden om vooral niet in te stemmen met schaderapporten van de NAM en vooral zelfstandig onderzoek te laten doen?
De schadeafhandelingsprocedure is zorgvuldig opgesteld en eind 2014 is de procedure op basis van input van een werkgroep van de Dialoogtafel grondig doorgenomen. Belangrijk daarbij is dat mensen altijd de mogelijkheid hebben om een contra-expertise uit te laten voeren. Claimanten zijn hier altijd vrij in. Slechts een kleine minderheid (6% van de mij laatst bekende cijfers) maakt hiervan gebruik. Daaruit concludeer ik dat het merendeel van de mensen zich kan vinden in taxaties die het CVW door onafhankelijke deskundigen laat uitvoeren. Ik zie daarom geen aanleiding om mensen op te roepen zelfstandig onderzoek uit te laten voeren.
CVW voert een klanttevredenheidsonderzoek uit om de inzet te evalueren. De Commissie van Toezicht van CVW ziet toe op een gedegen uitvoering van de werkzaamheden door CVW. Daarmee is de schadeafhandelingsprocedure goed geborgd.
Heeft u inzicht in de WOZ-waardering in het bevingsgebied?
De vaststelling van de WOZ-waarde is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Ik beschik niet over overzichten van de WOZ-waarde in het bevingsgebied.
Wat is uw mening over de claim van het Steunpunt Bevingsschade dat de WOZ-waarde van woningen in het bevingsgebied veel te hoog is?
Het vaststellen van de WOZ-waarde is een verantwoordelijkheid van de gemeenten. Diverse gemeenten bieden de mogelijkheid om de WOZ-waarde opnieuw te beoordelen op het moment dat er schade is. Daarmee is het mogelijk om de WOZ-waarde aan te passen naar een reëel niveau. Aangezien ik geen overzicht heb van alle WOZ-waarden in het gebied kan ik ten algemene geen uitspraak doen over de claim van het Steunpunt Bevingsschade.
De waardedaling van woningen door aardbevingen |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bij elke aardbeving daalt de huizenprijs»?1
Ja.
Wat is uw eerste reactie op het onderzoek van de Vrije Universiteit (VU) dat bij elke aardbeving zwaarder dan 2,2 op de schaal van Richter de daling van de woningwaarde in het bevingsgebied 1,2 tot 1,9 procent is?
De conclusie van de Vrije Universiteit dat bij elke aardbeving zwaarder dan 2,2 op de schaal van Richter de daling van de woningwaarde in het bevingsgebied 1,2 tot 1,9 procent is, komt niet overeen door de onderzoeken naar waardedaling die ik door Ortec Finance heb laten uitvoeren. Uit het onderzoek van Ortec Finance blijkt voor de verschillende onderzochte kwartalen ofwel geen significante waardedaling ofwel slechts een beperkte waardedaling. Dit komt niet overeen met de structurele waardedaling die de Vrije Universiteit constateert. Ik informeer uw Kamer parallel aan deze beantwoording over de rapportage van Ortec over het vierde kwartaal van 2014.
Ten algemene acht ik het van belang dat er gedegen structureel onderzoek naar de ontwikkeling van de woningmarkt in Groningen wordt uitgevoerd en dat waar noodzakelijk maatregelen worden genomen om de woningmarkt normaal te laten functioneren en de sociale samenhang in het gebied te behouden. Hierover is in het bestuursakkoord van januari 2014 en het aanvullend bestuursakkoord van februari 2015 ook een aantal afspraken gemaakt. Het betreft onder andere een waardeverhogend pakket om energiebesparende voorzieningen in woningen te treffen, een waardevermeerderingsregeling, aanpassing van de compensatieregeling voor waardedaling en onderzoek naar een mogelijke opkoopregeling. Onder verantwoordelijkheid van de Nationaal Coördinator Groningen wordt de woningmarktontwikkeling aan permanent onderzoek onderworpen. Hierbij wordt ook de impact van de aardbevingsproblematiek op woningfinanciering en -assurantie betrokken. Dit onderzoek zal worden begeleid door een commissie waarin stakeholders zijn vertegenwoordigd en expertise uit het gebied aanwezig is. Het Centraal Bureau voor de Statistiek zal de ontwikkeling van de waarde en verkoopbaarheid van de woningen blijven monitoren. Daarmee krijgen we inzicht of de maatregelen die wij nemen voor het verbeteren van het functioneren van de woningmarkt ook het gewenste effect hebben.
Hoe verhoudt de immateriëlere waardedaling van 1,2 tot 1,9 procent per beving zich tot de recent opengestelde regeling om waardedaling door aardbevingen van verkochte woningen te compenseren?
In de Regeling Waardedaling wordt per geval een besluit genomen over de hoogte van het compensatiebedrag. Bij die aanvragen waar waardedaling is geconstateerd, beweegt deze zich veelal in een bandbreedte van 2 tot 5 procent van de verkoopprijs. Dit varieert onder andere naar gelang ligging, moment van verkoop, type woning en bouwjaar.
Wat is uw reactie op de stellingen dat er onder bewoners van het bevingsgebied weinig vertrouwen is in de schaderegeling voor waardevermindering van verkochte woningen en dat deze regeling ingewikkeld is?
Het indienen van een aanvraag voor de Regeling Waardedaling kan via de website van NAM gedaan worden. Dit is in ruim 360 gevallen gebeurd. Bij die aanvragen waar waardedaling is geconstateerd, accepteert op dit moment circa 70% van de aanvragers het eerste compensatievoorstel van NAM.
Het vaststellen van waardedaling ten gevolge van aardbevingsrisico’s is een complexe opgave omdat elk geval individueel bekeken wordt en er in dit gebied ook sprake is van onder andere krimp en vergrijzing. Bij de ontwikkeling en uitvoering van de methode om waardedaling ten gevolge van aardbevingsrisico’s vast te stellen heeft NAM samenwerking gezocht met de landelijke brancheorganisaties NVM, VastgoedPro en VBO Makelaar en met lokale makelaars/taxateurs. Het basisprincipe is dat de waardeontwikkeling van de woning in het risicogebied wordt vergeleken met de waardeontwikkeling van diezelfde woning als deze in een soortgelijk gebied, maar dan zonder aardbevingsrisico zou hebben gestaan.
Mede op verzoek van de Dialoogtafel is de methode door een onafhankelijke verificatiecommissie gevalideerd. De commissie oordeelde positief over de gehanteerde methode om aantoonbaar en betrouwbaar waardedaling ten gevolge van aardbevingsrisico’s vast te stellen en heeft aanbevelingen ter verdere verbetering van de methode gedaan. NAM neemt de aanbevelingen van de commissie over. Dit zijn bijvoorbeeld het verbeteren van de transparantie van het taxatierapport en het toevoegen van een stap waarin aanvragers in de gelegenheid worden gesteld om op een conceptrapport te reageren.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen naar aanleiding van dit onderzoek van de VU?
Ik heb reeds diverse maatregelen genomen en aangekondigd om de woningmarkt in Groningen te verbeteren. Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u net als de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) bereid om het rapport «met interesse nader te bestuderen» en de Kamer een uitgebreide reactie op het rapport te doen toekomen?
Ik zal de uitkomsten van dit onderzoek en het onderzoek dat gedaan wordt in opdracht van de Dialoogtafel onder de aandacht brengen van de Nationaal Coördinator Groningen, die de opdracht heeft om ondersteunende maatregelen voor de woningmarkt te ontwikkelen, zoals is afgesproken in het aanvullend bestuursakkoord van 9 februari 2015.
De ongerijmde VN-beschuldiging aan het adres van Israël inzake vrouwenrechten |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Top violator of women's rights around the world? It's Israël says UN»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom de VN-organisatie CSW (Commission on the Status of Women) tijdens haar jaarlijkse bijeenkomst van alle 193 VN-leden alleen Israël veroordeelt?
De CSW behandelt jaarlijks slechts één landenspecifieke resolutie, over de «Situation of and assistance to Palestinian women.» De resolutie noemt de Israëlische bezetting de belangrijkste barrière voor vooruitgang van vrouwen in de Palestijnse gebieden. Net als andere jaren werd de resolutie met meerderheid van stemmen aangenomen. De EU onthield zich van stemming, de Verenigde Staten en Israël stemden tegen.
De EU-lidstaten zijn van mening dat dergelijke landenspecifieke en politiserende resoluties niet thuishoren in de CSW. Na de stemming heeft de EU een verklaring afgelegd om dit expliciet toe te lichten en aan te geven waarom de EU zich onthoudt van stemming op dit punt.
Deelt u de afkeuring over het gegeven dat landen als Iran en Soedan, waar vrouwen in veel opzichten überhaupt geen rechten kennen, zitting hebben in deze VN-commissie (Soedan zelfs als vicevoorzitter)? Zo neen, waarom niet?
Alle landen hebben recht op zitting in de functionele commissies van de VN, zo ook in de CSW. De CSW buigt zich jaarlijks over de positie van vrouwen en meisjes. Nederland acht internationale normstelling en afspraken essentieel voor de bevordering van de positie van vrouwen en meisjes wereldwijd. Het is van belang om via de VN juist met alle landen, inclusief meer conservatieve landen, in dialoog te blijven en verbetering te stimuleren.
Ziet u in dat de conclusie van deze commissie dat Israël de grootste schender van vrouwenrechten ter wereld is, kant noch wal raakt?
Zie antwoord vraag 2.
Zo neen, hoe verhoudt deze conclusie zich volgens u ten opzichte van de situatie in Iran waar vrouwen regelmatig gestenigd worden in geval van overspel, nooit rechter mogen worden en slechts buitenshuis mogen werken indien manlief toestemming geeft?
De moeilijke situatie van vrouwen in o.a. Iran, Saoedi-Arabië en Soedan heeft de volle aandacht van het kabinet. In de genoemde landen bestaan weliswaar nationale programma’s ter bevordering van de positie van de vrouw maar de impact van deze programma’s is beperkt. Hoewel onderwijs aan meisjes is verbeterd en de politieke participatie van vrouwen is toegenomen blijven de ontwikkelingskansen van vrouwen nog sterk achter bij die van mannen en er is geen sprake van gelijke behandeling. Bovendien is de toegang tot bepaalde beroepen, alsmede de toegang tot recht en de bewegingsvrijheid voor vrouwen in sommige gevallen beperkt.
Geweld tegen vrouwen, kindhuwelijken en female genital mutilation (FGM) komen wereldwijd helaas nog veel voor. Het kabinet betreurt iedere schending van mensenrechten, ongeacht het land waar de schending plaatsheeft. Een vergelijking trekken tussen verschillende landen doet geen recht aan de verstrekkende gevolgen die iedere mensenrechtenschending heeft voor het individu. Mede hierom is Nederland van mening dat landenresoluties die specifiek ingaan op de vrouwenrechtensituatie in het betreffende land, niet thuishoren in de CSW.
Hoe oordeelt u daarnaast over de situatie van vrouwen in Saoedi-Arabië, waar hun getuigenis slechts de helft waard is van die van een man, waar zij zonder man niet mogen reizen, waar zij slechts de helft erven van wat hun broers krijgen, en lijfstraffen ontvangen indien zij zich anders kleden dan de staat hen voorschrijft?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kijkt u in dit opzicht verder aan tegen Soedan, waar geen verbod bestaat op huiselijk geweld, bijna 9 op de 10 vrouwen tot 50 jaar genitaal zijn mismaakt en de minimumleeftijd om te trouwen voor meisjes 10 jaar is?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre ziet u, in tegenstelling tot deze commissie, wel in dat Palestijnse mannen, een cultuur van geweld, de islamitische levensbeschouwing en traditie, oorzaken zijn die invloed hebben op de situatie van vrouwen in de Palestijnse gebieden?
Bent u bereid de absurde conclusie van deze commissie in VN-verband aan te kaarten en het gevaar van het anti-Israëlische sentiment als onderwerp te agenderen? Zo neen, waarom niet?
Net als elders in de wereld is de positie van vrouwen in de Palestijnse Gebieden een resultaat van een complex geheel van factoren, waarbij vanzelfsprekend de traditionele machtsverhouding tussen mannen en vrouwen grote invloed heeft. De samenleving in de Palestijnse Gebieden is zeer divers en er leven mensen met verschillende religies en waardenstelsels.
De rol van advocaten en accountants bij fraudeonderzoeken |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Het is dringen op de markt voor forensisch onderzoek»?1 Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp?2
Ja. De antwoorden van mijn ambtsvoorganger zijn mij bekend.3
Kunt u een vergelijking maken tussen de verplichtingen en bevoegdheden die advocaten respectievelijk accountants hebben bij het doen van forensisch onderzoek naar fraude bij ondernemingen? Wat zijn de kenmerkende verschillen?
In de regelgeving voor advocaten en accountants zijn geen specifieke voorschriften opgenomen met betrekking tot het doen van forensische onderzoeken. Voor beide beroepsgroepen gelden wel beroeps- en gedragsregels op grond waarvan verplichtingen kunnen voortvloeien indien fraude door hen wordt geconstateerd. De naleving van deze regels wordt in beide gevallen geborgd door het voor de beroepsgroep geldende tuchtrecht. Zowel accountants als advocaten hebben bij het uitvoeren van forensische onderzoeken naar fraude in voorkomend geval een meldplicht in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Deze wet heeft mede tot doel het witwassen van opbrengsten uit misdrijven (waaronder fraude) te voorkomen. In artikel 1, tweede lid van de Wwft is bepaald dat de wet niet van toepassing is op advocaten, indien zij een cliënt in rechte bijstaan, dan wel hem daar advies over geven4. Advocaten dienen zich wel te houden aan de Verordening op de Advocatuur. Uit de artikelen 7.1–7.3 van deze Verordening vloeit voort dat op de advocaat in elk geval een onderzoeksplicht rust met betrekking tot de identiteit van zijn cliënt en de strekking van de opdracht.
Voor zover het gaat om de controle van jaarrekeningen kunnen op accountants bijzondere verplichtingen rusten in geval van aanwijzingen van fraude. Zo dient de accountant aanvullende onderzoekswerkzaamheden uit te voeren, indien er bij de controle van de jaarrekening een aanwijzing is voor fraude (Standaard 240 van de Nadere Voorschriften controle- en overige standaarden). Daarnaast geldt dat de accountant bij de controle van de jaarrekening een redelijk vermoeden van fraude in beginsel moet melden aan een opsporingsambtenaar (art. 26 Wet toezicht accountantsorganisaties jo. art. 37 Besluit toezicht accountantsorganisaties). Accountants en advocaten hebben geen verdergaande bevoegdheden dan andere burgers bij het verrichten van onderzoeken naar fraude. Zij beschikken ook niet over dwangmiddelen in het kader van de door hen uit te voeren onderzoeken.
Beschikt u over cijfers of indicaties waaruit blijkt dat advocaten steeds meer de rol van accountants overnemen als het gaat om forensisch onderzoek naar fraude bij ondernemingen? Zo ja, wat zijn die cijfers of indicaties en waarom zou die ontwikkeling zich voordoen?
Ik ben bekend met de recente berichtgeving in de media dat vaker dan voorheen advocaten worden ingeschakeld bij het verrichten van forensische onderzoeken bij grote ondernemingen. Overigens is mijn beeld dat advocaten dan veelal samenwerken in een multidisciplinair team met accountants, fiscalisten en IT-specialisten. Denkbaar is dat bij grote complexe ondernemingen meerdere deskundigheden nodig zijn, anders dan alleen accountancy, om een gedegen oordeel te kunnen vellen of er sprake is van fraude. Er zijn geen cijfers bekend omtrent de inzet van advocaten als forensisch onderzoeker. Ook de Nederlandse Orde van Advocaten (NOVA) heeft laten weten niet over exacte cijfers te beschikken.
Kunnen advocaten die forensisch onderzoek doen en op informatie stuiten die op strafbare feiten duidt, vanwege hun verschoningsrecht die feiten aan bijvoorbeeld de politie of het Openbaar Ministerie (OM) onthouden en in hoeverre kunnen accountants dat niet?
Het verschoningsrecht als bedoeld in art. 218 Wetboek van Strafvordering (Sv)en art. 165 lid 2 onder b Rechtsvordering (Rv) is een recht van onder meer advocaten en is noodzakelijk voor het goed kunnen vervullen van de kerntaken van de advocatuur. Bij forensisch onderzoek door een verschoningsgerechtigde kan sprake zijn van een geheimhoudingsplicht, maar dat is niet zonder meer het geval. Deze lijn is bevestigd in een recente uitspraak van de rechtbank Den Haag5, waarin de rechtbank oordeelde dat het verschoningsrecht van de advocaat niet van toepassing is op forensisch onderzoek dat alleen feitelijkheden bevat.
In dit kader wil ik u verwijzen naar hetgeen eerder is gemeld aan uw Kamer in verband met de herziening van het Wetboek van Strafvordering.6
In het kader van de rijksbrede aanpak van fraude, waarover ik uw Kamer bij brief van 19 december 2014 laatstelijk heb bericht7, ben ik met het Openbaar Ministerie (OM) en de NOVA in gesprek over het gegeven dat door de tijd heen de dienstverlening van advocaten zich over een steeds breder terrein is gaan uitstrekken, waardoor ook het domein dat wordt bestreken door het sectorale beroepsgeheim zich verder heeft verbreed. Hierdoor wordt het spanningsveld tussen het verschoningsrecht enerzijds en het belang van voortvarende opsporing en vervolging anderzijds vergroot.
In het algemeen overleg met uw Kamer op 8 april jl. over de rijksbrede aanpak van fraude heb ik toegezegd u rond het zomerreces te informeren over de uitkomsten van de gesprekken die momenteel worden gevoerd met de NOVA, de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Notarissen (KNB) en het OM.
Acht u het nodig het verschoningsrecht van advocaten die opdracht van een onderneming forensisch onderzoek naar fraude doen volledig in stand te laten of ziet u mogelijkheden dit verschoningsrecht te beperken? Zo ja, waarom en op welke wijze wilt u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat bij forensisch onderzoek naar fraude, de waarheidsvinding boven het belang van de opdrachtgever zou moeten staan? Zo ja, hoe is dat nu gegarandeerd en maakt het daarbij uit of een advocaat of een accountant dat onderzoek doet? Zo nee, waarom niet?
Ik moedig aan dat bedrijven vermoedens van strafbare feiten zelf aan justitie melden en zie dat dit in de praktijk ook gebeurt. Bedrijven geven hiermee aan dat zij tegen strafbare gedragingen optreden en dat zij schoon schip willen maken.
Los van de mogelijkheden die het OM heeft voor het doen van strafrechtelijk onderzoek, is het van belang dat een intern onderzoek gedegen en kwalitatief goed wordt uitgevoerd. Of hiervoor forensisch accountants, advocaten, of andere deskundigen worden ingeschakeld, is in de eerste plaats aan het bedrijf zelf. Het bedrijf heeft zelf ook belang bij een gedegen en volledig onderzoek.
Wanneer een accountant bij de controle van de jaarrekening een redelijk vermoeden van fraude heeft en dit heeft gemeld bij de onderneming, dient deze onderneming dit onverwijld te (laten) onderzoeken. Deze onderzoeken kunnen worden uitgevoerd door advocaten. De accountant zal zich er echter van moeten vergewissen dat dit onderzoek deugdelijk is geweest om tot de conclusie te kunnen komen dat de organisatie voldoende heeft gedaan om, voor zover mogelijk, de gevolgen van de fraude te herstellen en herhaling te voorkomen. Indien de accountant zich hiervan niet kan vergewissen, zal de accountant dit moeten melden bij een opsporingsambtenaar (zie ook beantwoording vraag8.
Uit de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) volgt bovendien dat een beoordeling of beloning van een accountant niet afhankelijk mag zijn van de uitkomst van zijn controlewerkzaamheden. Deze professionele onafhankelijkheid geldt evenzeer voor een advocaat, zie artikel 10a, eerste lid, onder a van de Advocatenwet.
Is het in het bericht gestelde waar dat het OM er belang bij heeft de zaak via een schikking af te handelen en dat het Justitie ontbreekt aan de capaciteit om alle onregelmatigheden bij bedrijven voor de rechter te brengen? Zo ja, waarom en dient het OM op deze wijze wel voldoende het maatschappelijk belang van opsporing en vervolging van strafbare feiten? Zo nee, waarom niet?
Wanneer een zaak met een hoge transactie wordt afgedaan, past dit in een interventiestrategie die gericht is op het bereiken van een optimaal maatschappelijk effect van de strafzaak. Soms wordt een gehele strafzaak buitengerechtelijk afgedaan, in andere gevallen is sprake van afdoening van een deel van de zaak terwijl verdachten met een andere rol of positie in het feitencomplex een andere strafrechtelijke reactie ontvangen. Daarbij is steeds sprake van maatwerk.
In elke strafzaak wordt zorgvuldig afgewogen wat de meest passende afdoening is. Concrete omstandigheden kunnen ertoe leiden dat een buitengerechtelijke afdoening, waarvan de transactie een voorbeeld is, het meest passend is. Daarbij speelt een rol dat het OM aan een rechtspersoon eisen kan stellen waardoor fraude in de toekomst kan worden voorkomen, waaronder maatregelen ter bevordering van de compliance, verbetering van bedrijfsprocessen en integriteitsprocedures. Deze maatregelen kan het OM niet ter terechtzitting eisen. Ook capaciteitsvoordelen kunnen in de afweging een rol spelen. Met een hoge transactie is dan sprake van een snelle, daadkrachtige interventie waarmee aan de samenleving, of aan bepaalde maatschappelijke sectoren, wordt duidelijk gemaakt dat het OM optreedt tegen strafbaar gedrag. Een snelle afdoening middels een transactie betekent bovendien dat slachtoffers sneller kunnen worden gecompenseerd voor geleden schade dan bij een behandeling ter zitting meestal het geval is. Verder is een financiële sanctie bij financieel gemotiveerde fraude in de regel een gepaste straf. Dat geldt dan ook voor een buitengerechtelijke financiële afdoening. Wanneer het OM een transactie voorstelt, is het geëiste geldbedrag gelijk aan het bedrag dat het OM ter zitting zou eisen. Bovendien wordt ter compensatie van het uitblijven van een openbare zitting een persbericht uitgebracht over de zaak, de transactie en de persoon van de verdachte. Wanneer het OM van oordeel is dat een gevangenisstraf de meest passende straf zou zijn, zal geen transactie worden aangeboden.
Deelt u de mening dat een forensisch onderzoek door een advocaat onafhankelijk en betrouwbaar moet zijn? Zo ja, wie controleert dat en op welke wijze en hoe verhoudt die onafhankelijkheid en betrouwbaarheid zich tot het opdrachtgeverschap van de onderneming voor wie de advocaat dit onderzoek doet? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 6.
Het bericht dat een man die is veroordeeld voor het doodrijden van een meisje een opgelegd rijverbod negeert naar aanleiding van het bericht “Pak auto zware drinker af” |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «pak auto zware drinker af»?1
Ja.
Klopt het dat de in het artikel genoemde drankrijder al meerdere malen is opgepakt voor rijden onder invloed? Zo ja, hoe is het dan mogelijk dat dit soort notoire drankrijders steeds weer de weg op kunnen gaan?
De in het artikel aangeduide persoon is in het verleden meerdere malen veroordeeld voor rijden onder invloed (artikel 8 Wegenverkeerwet 1994). Op het moment van het ongeval liep er een proeftijd wegens een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd in 2012.
Er wordt door de politie actie ondernomen om de pakkans zo hoog mogelijk te laten zijn. Zo wordt er bij de politie tijdens de briefing gewezen op personen waarvan bekend is dat zij een rijontzegging of ongeldig verklaard rijbewijs hebben, zodat er door meer mensen naar deze personen wordt uitgekeken. Ook kan de politie bij een staandehouding de Basisvoorziening Informatie-Integrale Bevraging (BVI-IB) raadplegen om in het rijbewijsregister van de RDW te kijken of iemand een rijbewijs heeft. Als er sprake is van een inneming, een rijontzegging of een ongeldig verklaard rijbewijs dan is dat in het register zichtbaar.
Is het rijbewijs van deze drankrijder ongeldig verklaard? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan het dan dat er niet eerder is ingegrepen? Zijn de handhavingsinstrumenten voor dit soort notoire drankrijders voldoende?
De verdachte van het verkeersongeval in Lutten bevindt zich in voorlopige hechtenis en zijn auto is in beslag genomen. Ook heeft de politie het rijbewijs van de verdachte ingevorderd en vervolgens heeft het OM het rijbewijs ingehouden.
Het rijbewijs wordt in elk geval strafrechtelijk ingehouden totdat een rechter zich over de zaak heeft uitgesproken.
Hoe vaak is er vanaf 2010 een rijbewijs ingevorderd bij alcoholovertreders en hoe vaak is vervolgens het rijbewijs ongeldig verklaard? Hoe vaak heeft het Centraal Bureau Rijvaardigheid (CBR) vanaf 2010 een psychologisch onderzoek uitgevoerd bij alcoholovertreders?
In verband met de strafrechtelijke aanpak van rijden onder invloed, kan de politie een rijbewijs invorderen en aan de officier van justitie zenden. Die bepaalt of het rijbewijs wordt ingehouden of teruggegeven. Het OM heeft mij bericht dat in de periode 2010 tot en met 2014, 36.245 keer een rijbewijs is ingehouden.
Het CBR kan in verband met de bestuursrechtelijke aanpak van rijden onder invloed een zogeheten «onderzoek alcohol» uit voeren, dat bestaat uit lichamelijk onderzoek, psychiatrisch onderzoek en bloedonderzoek. De uitslag van de drie onderzoeken tezamen geeft aan of er sprake is van afhankelijkheid dan wel misbruik van alcohol. In het bevestigende geval wordt de betrokkene ongeschikt verklaard en wordt het rijbewijs ongeldig verklaard. Het rijbewijs wordt ook ongeldig verklaard als iemand niet aan het onderzoek alcohol meewerkt (niet betalen of niet verschijnen). Vanaf 2011 wordt vastgelegd of het rijbewijs ongeldig is verklaard vanwege alcoholafhankelijkheid. Vanaf 2011 tot en met 2014 is 13.019 keer een onderzoek alcohol opgelegd. Naar aanleiding hiervan zijn 11.524 rijbewijzen ongeldig verklaard.
Welke andere maatregelen zijn er opgelegd door de rechter dan wel het CBR naar aanleiding van de in de krant genoemde kwestie? Hoe kan het dat dit soort notoire drankrijders in het kader van de zogenoemde recidiveregeling alcohol, steeds weer opnieuw betrapt worden op het rijden onder invloed? Kan er niet sneller en beter worden ingegrepen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn teneinde notoire alcoholgebruikers in het verkeer aan te kunnen pakken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen worden verkend? Bent u bereid strengere straffen in te voeren door de strafmaat en/of de recidiveregeling aan te passen?
Binnen het bestuurs- en het strafrecht bestaan diverse instrumenten om mensen die rijden onder invloed preventief en repressief aan te pakken. Het CBR kan een educatieve maatregel alcohol opleggen en een onderzoek naar de rijgeschiktheid uitvoeren. Als gevolg van de uitspraak d.d. 4 maart 2015 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan het CBR geen alcoholslotprogramma’s meer opleggen. Bij brief van 1 april 2015 hebben de Minister van Infrastructuur en Milieu (IenM) en ik toegezegd dat uw Kamer voor de zomer zal worden geïnformeerd over de vormgeving van een nieuwe regeling voor het ASP.
In het kader van de repressieve aanpak van rijden onder invloed kan er een geldboete van maximaal € 7.800,– en een gevangenisstraf van maximaal 3 maanden worden opgelegd. Ook kan de rijbevoegdheid voor maximaal 5 jaar worden ontzegd. Bovendien wordt op basis van de recidiveregeling voor alcoholovertreders na twee veroordelingen voor rijden onder invloed het rijbewijs van rechtswege ongeldig. Bij de tweede overtreding moet het promillage dan wel meer dan 1,3 zijn. Op verzoek van uw Kamer wordt de recidiveregeling op dit moment geëvalueerd. Ik heb toegezegd om deze evaluatie voor het zomerreces met een beleidsreactie aan uw Kamer toe te zullen zenden. In dat kader zal ik ook ingaan op het zonodig aanpassen van de recidiveregeling.
Er is dus reeds sprake van een pakket van maatregelen ter preventie, ter bescherming van andere weggebruikers, maar ook ter bestraffing van rijden onder invloed.
In Denemarken wordt sinds enige tijd bij alcohol in het verkeer de auto in beslag genomen en verkocht door de staat, heeft u inzicht in de effectiviteit van deze maatregel en bent u bereid deze maatregel ook voor Nederland te verkennen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u voorts de mening dat er bij de aanpak van notoire drankrijders sprake moet zijn van een pakket van maatregelen ter preventie, ter bescherming van andere weggebruikers, maar ook ter bestraffing? O ja, op welke wijze wordt hier invulling aan gegeven? Zo nee, wat voor acties worden er dan wel ondernomen teneinde deze recidivisten aan te pakken?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe vaak is er tot nu toe gebruik gemaakt van de recidiveregeling voor alcoholovertreders? Kan er een overzicht gegeven worden vanaf 1 juni 2011?
Het antwoord op deze vraag zal ik geven in het kader van de aan uw Kamer toegezegde evaluatie van de werking van de recidiveregeling voor alcoholovertreders.
Is er inzicht in de gepercipieerde pakkans bij alcohol in het verkeer? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen mede in het licht van de wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met het verbeteren van de aanpak van het rijden onder invloed van drugs en de zogenoemde nullimiet voor gecombineerd gebruik van verschillende drugs en van drugs en alcohol?
Nee, er is geen inzicht in de gepercipieerde pakkans bij alcohol in het verkeer. Bij de verkeershandhaving wordt, zoals mijn ambtsvoorganger op 18 augustus 2014 in antwoord op vragen van de leden Visser en Dijkhoff (VVD)2 aan uw Kamer heeft gemeld, de gepercipieerde pakkans bepaald door de verschillende handhavingsmiddelen die de politie inzet. Staandehoudingen zijn van belang, alsmede de elektronische handhavingsmiddelen: flitspalen, trajectcontroles, mobiele radarsets etc. De politie streeft ernaar de feitelijke pakkans op de zogenoemde HELMgrasfeiten (helm, gordel, rood licht, alcohol, snelheid) zo hoog mogelijk te laten zijn, onder meer door informatiegestuurde inzet op onveilige wegvakken. Dit houdt in dat de politie handhaaft op die plaatsen en tijdstippen waar het effect van het optreden optimaal is. Tevens wil de politie door zichtbare staandehoudingen en het voeren van mediabeleid (bijvoorbeeld medewerking aan het tv-programma «Wegmisbruikers») actief bijdragen aan (en beïnvloeden van) de pakkans bij de overige weggebruikers. Op deze manier wordt de gepercipieerde pakkans met de hiertoe beschikbare middelen zo hoog mogelijk gehouden.
De herdenking van de Armeense genocide |
|
Arie Slob (CU), Kees van der Staaij (SGP), Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Staat het kabinet onverkort achter de uitvoering van de motie-Rouvoet c.s.1 waarin de regering wordt opgeroepen de erkenning van de Armeense genocide voortdurend en nadrukkelijk onder de aandacht van Turkije te brengen? Hoe staat dit in verhouding tot de stelling van de Minister van Buitenlandse Zaken dat het «niet aan het kabinet zelf is om deze historische gebeurtenissen met zeer inhumane gevolgen te duiden»?2
Ja. Het kabinet handhaaft de interpretatie die voorgaande kabinetten aan de motie hebben gegeven: de motie is ondersteunend aan de regeringsinzet om de kwestie van de Armeense genocide – bilateraal en via de EU – bespreekbaar te maken en de toenadering tussen Armenië en Turkije te bespoedigen.
Bent u in de geest van de motie Rouvoet c.s. bereid om zelf aanwezig te zijn bij de 100-jarige herdenking van de Armeense genocide op 24 april aanstaande in Armenië? Bent u tevens bereid om één van de verschillende herdenkingen van de Armeense genocide in Nederland bij te wonen? Zo nee, bent u bereid een lid van de regering af te vaardigen? Zo nee, waarom niet?
Voor wat betreft eventuele aanwezigheid bij herdenkingsbijeenkomsten maakt het kabinet steeds een zorgvuldige afweging en beziet eventuele betrokkenheid steeds van geval tot geval. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld (zie Kamerbrief d.d. 4 maart 2015, met kenmerk 34 000-V, nr.51), zal de Nederlandse ambassadeur in Georgië, die ons land ook in Armenië vertegenwoordigt, de 100-jarige herdenking van de kwestie van de Armeense genocide bijwonen. Het kabinet is van mening dat de keuze om de hoogst geaccrediteerde vertegenwoordiger van de Nederlandse staat in Armenië af te vaardigen, recht doet aan een waardige herdenking van de verschrikkelijke gebeurtenissen.
Een boete voor racistische uitspraken onder voetbalselfie |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Boete voor racisme onder voetbalselfie Leroy Fer»?1
Ja.
Vindt u het rechtvaardig dat slechts drie mensen een boete opgelegd hebben gekregen, terwijl er talloze racistische en beledigende reacties zijn geplaatst?
Op basis van strafrechtelijk onderzoek zijn door het Openbaar Ministerie drie personen aangemerkt als verdachte. Deze drie personen hebben uitingen gedaan die aanzetten tot haat of discriminerend zijn en hebben een transactievoorstel ontvangen.
Wanneer mensen teksten als grievend en aanstootgevend ervaren, betekent dat niet dat die teksten naar de letter van de wet ook daadwerkelijk een strafbaar feit opleveren omdat ze aanzetten tot haat of discriminerend zijn.
Wat is de reden geweest voor het kleinschalige optreden van het Openbaar Ministerie?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er effectiever opgetreden moet worden tegen mensen die racistische uitspraken op sociale media doen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet werkt continu aan het effectiever optreden tegen discriminatie, ook op sociale media en internet. Burgers hebben de mogelijkheid om discriminatie op het internet online te melden bij het Meldpunt internet discriminatie (MiND). Voor de laatste stand van zaken van de aanpak van discriminatie verwijs ik u naar de voortgangsbrief discriminatie, die op 19 februari aan uw Kamer werd toegezonden (TK 2014–2015, 30 950, nr. 76). De verdere versterking van de aanpak van discriminatie maakt tevens onderdeel uit van de herijking van het actieplan discriminatie.
Deelt u de mening dat een boete van 360 euro geen passende strafmaat voor dergelijke racistische en beledigende uitspraken is en dat deze straf veel hoger zou moeten zijn?
Nee. De officier van justitie bepaalt aan de hand van de richtlijnen welke sanctie passend zou zijn in soortgelijke strafzaken. De officier van justitie houdt daarbij rekening met de omstandigheden van het geval. Er kan in voorkomende gevallen gemotiveerd van de richtlijnen worden afgeweken.
Deelt u de mening dat alleen een geldboete weinig effect zal hebben omdat de gedachtegang van de dader hiermee niet verandert? Zo ja, is het niet beter om verplichte cursussen of antiracisme bijeenkomsten te organiseren zodat daders inzien waarom ze fout zitten? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van discriminatie die het Kabinet voorstaat is breder dan alleen het opleggen van geldboetes. Toepassing van het strafrecht is een ultimum remedium in de aanpak van discriminatie. Strafbaarstelling (en vervolging) vervult een belangrijke signaalfunctie, maar strafrecht alleen kan nooit de oplossing zijn: een generieke en gedifferentieerde aanpak die het bestaan van vooroordelen kan wegnemen is eveneens noodzakelijk. Bewustwording is daarbij een belangrijke pijler van het Nederlandse anti-discriminatiebeleid. De in de voortgangsbrief discriminatie aangekondigde landelijke campagne draagt bij aan deze bewustwording.
Denkt u dat de behoefte om racistische uitlatingen te doen is toegenomen in de afgelopen tien jaar? Zo ja, waar denkt u dat deze behoefte vandaan komt? Zo nee, hoe ziet u dit dan?
Zoals reeds aan Uw Kamer gemeld in de eerder aangehaalde brief van 19 februari jongstleden, is het kabinet bezorgd over het beeld van toenemende onverdraagzaamheid. De manier waarop mensen zich bijvoorbeeld op sociale media discriminatoir uitlaten en oproepen tot haat of discriminatoir gemotiveerd geweld is schokkend. Zichtbaar is dat gebeurtenissen elders in de wereld bijdragen aan onverdraagzaamheid en angst. Mensen benaderen elkaar vaak niet meer als individu en gaan af op afkomst en vooroordelen. Dit staat een samenleving, waarin iedereen in veiligheid zichzelf mag zijn, in de weg.
Het kabinet neemt gevoelens van angst binnen verschillende gemeenschappen in ons land serieus. Het is van het allergrootste belang dat hier gezamenlijk tegen wordt gestreden: overheid, maatschappelijke organisaties, religieuze leiders en burgers. Discriminatie gaat ons immers allemaal aan en is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de overheid en de samenleving. In het licht van het vraagstuk van radicalisering van jongeren, is het belang daarvan nog meer toegenomen.
Mede in het kader van de uitvoering van de motie van het lid Marcouch van 26 november 2014 (Kamerstuk 34 000-VI, nr. 37) zal in 2015 vanuit de huidige context opnieuw worden gekeken naar de samenhang, focus en doeltreffendheid van het actieprogramma discriminatie. Mede door nieuwe wetenschappelijke inzichten en opgedane praktijkervaring, worden er vanuit dit actuele perspectief nieuwe meerjarige doelen en resultaten geformuleerd. Hiertoe wordt onder meer in overleg getreden met belangengroepen, maatschappelijke organisaties, overheden, sociale partners en instituties. Het programma kan verder worden versterkt door de relevante invalshoek van andere brede beleidsprogramma’s te betrekken, zoals de integrale aanpak jihadisme en de Agenda lokale democratie. Ook kan hierdoor relevant onderzoek nog meer in samenhang worden uitgevoerd.
Denkt u dat het politieke klimaat bijdraagt aan de toename van racistische uitingen?2 Zo ja, wat gaat u ondernemen om het politieke klimaat bij te sturen? Zo nee, hoe ziet u dit dan?
Zie antwoord vraag 7.
Is het bij u bekend of een van de daders die racistische opmerkingen plaatsten een functie heeft bij de overheid?
Het is mij niet bekend of een van de daders een functie bij de overheid heeft.
Deelt u de mening dat mensen met een overheidsfunctie een voorbeeldfunctie dragen en zich horen te weerhouden van racistische uitspraken? Zo ja, wat gaat u ondernemen tegen deze mensen in overheidsfunctie? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het doen van racistische uitspraken verhoudt zich niet met het gedrag dat van overheidspersoneel mag worden verwacht. Een racistische uitspraak kan worden opgevat als plichtsverzuim en derhalve disciplinair worden bestraft. Integriteit kan immers het vertrouwen in de overheid maken of breken. Het is dus belangrijk dat overheidsfunctionarissen integer zijn. Om dat te borgen en bevorderen dienen overheidsorganisaties op basis van art. 125quater, aanhef en onder a, van de Ambtenarenwet, een integriteitsbeleid te voeren «dat is gericht op het bevorderen van goed ambtelijk handelen en dat in ieder geval aandacht besteedt aan het bevorderen van integriteitsbewustzijn en aan het voorkomen van misbruik van bevoegdheden, belangenverstrengeling en discriminatie».
Indien burgers zich gediscrimineerd voelen door een ambtenaar of bestuurder, kunnen zij verschillende wegen bewandelen om dit aan te kaarten. Zo kunnen zij een klacht indienen bij de desbetreffende overheidsorganisatie. Ook kunnen burgers (vermoedens van) integriteitsschendingen melden bij de Rijksrecherche, alsmede bij de Vertrouwenslijn van NL Confidential (voorheen Stichting M ook wel bekend van de anonieme meldlijn Meld Misdaad Anoniem). Voor ambtenaren die vermoedens van misstanden in hun organisatie aan de kaak willen stellen, zijn klokkenluidersregelingen in het leven geroepen (zoals het Besluit melden vermoeden van misstand bij Rijk en politie).
Vindt u dat aan mensen die in het verleden dergelijke racistische opmerkingen hebben geplaatst, vanuit het principe van een voorbeeldfunctie en het gelijkheidsbeginsel, de toegang tot banen bij de overheid ontzegt dient te worden? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Nee, in het verleden geplaatste racistische opmerkingen op internet zijn in zijn algemeenheid geen reden om iemand de toegang tot een baan bij de overheid te ontzeggen, tenzij dit heeft geleid tot een strafrechtelijke veroordeling die de afgifte van een voor de functie noodzakelijke verklaring van goed gedrag in de weg staat. Daarbij zij wel aangetekend, dat het doen van racistische uitingen zich niet verhoudt tot hetgeen van overheidspersoneel verwacht mag worden. Het ligt wel in de rede dat dergelijke uitlatingen, indien bekend, zullen worden meegewogen in de sollicitatieprocedure.
Bent u van plan een aanpak samen te stellen om daadkrachtig te voorkomen dat dergelijke racistische uitspraken in de toekomst door andere personen worden gedaan? Zo ja, hoe gaat dit aanpak eruit zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat er een meldpunt racisme moet komen bij overheidsfuncties?
Ik ben geen voorstander van het oprichten van een apart meldpunt racisme in relatie tot overheidsfuncties. De bestaande instituties ten behoeve van het tegengaan van discriminatie en de huidige mogelijkheden om misstanden te melden volstaan, zoals de anti-discriminatievoorzieningen (ADV’s) en het Meldpunt internet discriminatie (MiND), om inzicht te krijgen in de problematiek en om krachtig op te kunnen treden.
Het verlies van banen bij het gerechtshof in Leeuwarden |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Ferd Crone over het gerechtshof in Leeuwarden: De grens is bereikt», «Krimp dreigt voor Leeuwarder gerechtshof» en «De toekomst van het Leeuwarder gerechtshof is ongewis»?1
Ja.
Is het waar dat er meerdere plannen liggen waardoor er tenminste 54 banen, maar mogelijk veel meer arbeidsplaatsen, bij het gerechtshof in Leeuwarden verloren dreigen te gaan? Zo ja, waarom moeten die arbeidsplaatsen daar weg? Zo nee, wat is er dan wel waar?
Het bestuur van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voert op dit moment verkenningen uit naar de toekomstige huisvestingsbehoefte van de organisatieonderdelen van het gerechtshof. Er is geen sprake van besluitvorming.
De verkenningen worden uitgevoerd aan de hand van vier mogelijke scenario’s. Het gerechtsbestuur bespreekt deze met omgevingspartners en de medewerkers van het hof. De scenario’s variëren van geen verandering ten opzichte van de huidige situatie tot het concentreren van de kantoorfunctie van het gerechtshof op één locatie. Uit de scenario’s volgt niet dat er arbeidsplaatsen verloren zullen gaan bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Wel is er in drie van de vier scenario’s sprake van verplaatsing van arbeidsplaatsen binnen het werkgebied van het hof. De Rvdr heeft mij bericht dat twee scenario’s uitgaan van een verplaatsing van 54 arbeidsplaatsen uit Leeuwarden. Een ander scenario gaat uit van verplaatsing van alle arbeidsplaatsen uit Leeuwarden naar de locatie Zwolle. Eén scenario brengt geen wijziging in het aantal arbeidsplaatsen in Leeuwarden.
Mijn ambtsvoorganger heeft in eerdere beantwoording van de schriftelijke vragen over een inmiddels ingetrokken voornemen van het gerechtsbestuur van de rechtbank Noord-Nederland om de kantoorfunctie van de rechtbank op termijn in Groningen te concentreren, aangegeven dat de Rvdr overleg heeft met gerechtsbesturen over de wijze waarop de kwaliteit van rechtspraak verder kan worden bevorderd en hoe de kantoorfunctie van gerechten daarin past.2 De verkenningen van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden passen in dit kader. De Rvdr informeert mij binnenkort over zijn bevindingen naar aanleiding van de gesprekken met gerechtsbesturen en eigen onderzoek. Indien hieruit voortvloeit dat er sprake zal zijn van veranderingen in de huisvestingsbehoefte van gerechten, die raken aan de strekking van de motie-De Vries3, zal ik de Minister voor Wonen en Rijksdienst hierover informeren.
Hoe verhoudt de voorgenomen reorganisatie van het gerechtshof in Leeuwarden en het dreigende verlies van arbeidsplaatsen aldaar zich tot hetgeen eerder is gesteld namelijk dat de fusie van het gerechtshof in Leeuwarden met het gerechtshof in Arnhem weinig praktische gevolgen voor het werk in Leeuwarden zou hebben?
Er is op dit moment geen sprake van een voorgenomen reorganisatie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2.
Hoe verhoudt de voorgenomen reorganisatie van het gerechtshof in Leeuwarden en het dreigende verlies van arbeidsplaatsen zich tot hetgeen de president van het gerechtshof Leeuwarden eerder heeft beloofd namelijk dat er geen verhuizingen voor het personeel vanuit Leeuwarden zouden plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van de burgemeester van Leeuwarden dat er geen goede argumenten zijn voor de plannen met betrekking tot het gerechtshof in Leeuwarden? Zo ja, wat kunt u doen teneinde die plannen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Er is op dit moment geen sprake van plannen met betrekking tot het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het oordeel of er in een zittingsplaats van de rechtspraak ook een kantoorfunctie van het gerecht moet zijn, is primair aan de Rechtspraak zelf. Een goedkeuring mijnerzijds is in die zin niet vereist. De Rvdr informeert mij binnenkort over zijn bevindingen naar aanleiding van het overleg met gerechtsbesturen, waaronder het bestuur van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, en eigen onderzoek over de wijze waarop de kwaliteit van rechtspraak verder kan worden bevorderd en hoe de kantoorfunctie van gerechten daar in past. De Minister van Wonen en Rijksdienst geeft uitvoering aan zijn coördinerende bevoegdheid waarbinnen hij er op uw verzoek op toeziet dat de betreffende Rijksdiensten zich zullen inspannen zodat de provincies Friesland, Drenthe, Limburg en Zeeland bij de komende afslanking van de rijksoverheid vanaf 2016 per saldo niet meer dan gemiddeld werkgelegenheid verliezen. In dit kader kan hij overleg hebben met mij.
De uitkomst van de VN-commissie over vrouwenrechten |
|
Roelof van Laar (PvdA), Michiel Servaes (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichtgeving in de Volkskrant van 11 maart jl.1 en in The Guardian2 over de VN-bijeenkomst van de Commission on the Status of Women (CSW) waarin gesteld wordt dat de slotverklaring een stap terug betekent voor vrouwenrechten?
Ja.
Deelt u de zorgen van de bijna duizend vrouwengroepen en niet-gouvernementele organisaties en van UN Women-directeur Phumzile Mlambo-Ngcuka3 dat de internationale ambities met betrekking tot het bevorderen van vrouwenrechten stagnatie en op een aantal punten zelfs achteruitgang vertonen?
Ik ben het hier gedeeltelijk mee eens. De onderhandelingen over de politieke verklaring verliepen moeizaam, vanwege weerstand van bepaalde landen op onderdelen van de tekst.
Sterke punten in Nederlandse optiek zijn, naast de herbevestiging van het Beijing platform for Action, steun voor versnelde uitvoering van deze agenda, erkenning dat vooruitgang langzaam en ongelijk is en nergens ter wereld volledige gender gelijkheid is bereikt, erkenning van mensenrechten van vrouwen en meisjes, oproep aan landen om de CEDAW conventie te ratificeren, erkenning van de rol van het maatschappelijk middenveld, oproep om een veilige omgeving te creëren voor het werk van Ngo's, erkenning van het belang van betrokkenheid van mannen en jongens en politieke erkenning van gender als noodzakelijk element van de Post 2015 agenda.
De weerstand van diverse conservatieve landen en -landengroepen stond een meer ambitieuze verklaring (onder meer ook op het gebied van de aanpak van geweld tegen vrouwen, de verbetering van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) en gelijke rechten van LHBT’s) in de weg.
Echter, met deze politieke verklaring is geen sprake van achteruitgang ten opzichte van de afspraken gemaakt in 1995, omdat alle lidstaten de volledige Beijing agenda hebben herbevestigd.
Deelt u de zorgen van maatschappelijke organisaties omtrent de «onheilige alliantie» van conservatieve landen die binnen de VN proberen de verworven vrouwenrechten stelselmatig uit te hollen? Is het waar dat dit conservatieve machtsblok er met succes op aan wist te dringen dat in de slotverklaring de koppeling tussen vrouwenrechten en mensenrechten is losgelaten en dat schadelijke praktijken als vrouwenbesnijdenis, eerwraak, kindhuwelijken en geweld tegen vrouwen onbenoemd blijven?4
Ik deel deze zorgen en het is al jaren de inzet van Nederland om op diverse manieren de dialoog aan te gaan met vertegenwoordigers van deze conservatieve krachten uit de verschillende regio’s en zo mogelijk samen te werken. Zo sprak Minister Ploumen vorig jaar met vertegenwoordigers van de Katholieke Kerk. Dit jaar heb ik, samen met o.a. Argentinië, de Filippijnen en Aruba, een bijeenkomst gefaciliteerd over geweld tegen lesbische, biseksuele en transgender vrouwen.
De ervaring is overigens dat er niet één «onheilige alliantie» is maar een fluïde groep van meer conservatieve landen, die verschilt per forum en onderwerp, ook in deze CSW onderhandelingen.
De gemeenschappelijke EU-inzet was de totstandkoming van een verklaring die door alle lidstaten zou worden ondersteund en geen teruggang op het Beijing Platform for Action zou vormen. De inschatting was dat dit alleen zou lukken met een algemene tekst. Vandaar dat verwijzingen naar specifieke thema's achterwege zijn gebleven. De koppeling tussen vrouwenrechten en mensenrechten staat wel degelijk in de tekst, zij het niet zo vaak als gewenst.
Op welke wijze heeft Nederland zich, tijdens de CSW-bijeenkomst, ingezet om het schrappen van vrouwen- en mensenrechten en van de bovengenoemde schadelijke praktijken voor vrouwen in de eindtekst tegen te gaan?
De EU heeft zich, mede namens Nederland, sterk ingezet om mensenrechten van vrouwen en meisjes duidelijk te benoemen in de politieke verklaring. Dat is gelukt. De EU heeft daarbij actief samenwerking gezocht met zoveel mogelijk andere landen. Verwijzing naar specifieke thema's zoals schadelijke praktijken zijn vanwege het algemene karakter van de tekst achterwege gebleven en was evenmin opgenomen in het eerste concept van de politieke verklaring.
Deelt u de overtuiging dat in VN-verband vrouwen, lhbt-, en seksuele en reproductieve rechten, maximaal moeten worden vastgelegd, bevorderd en versterkt, evenals de noodzaak om onder andere vrouwenbesnijdenis en eerwraak op vrouwen tegen te gaan?5
Ja. Nederland acht het van groot belang dat vrouwenrechten, gelijke rechten voor LHBT’s en seksuele en reproductieve rechten internationaal worden erkend in fora zoals de VN Mensenrechtenraad, de Commission on the Status of Womenen de Commission on Population and Development. Normstelling en afspraken op internationaal niveau zijn essentieel voor de naleving van mensenrechten wereld wijd. In lijn met deze overtuiging initieert Nederland regelmatig resoluties, waaronder de resolutie inzake de uitbanning van geweld tegen vrouwen in de Algemene Vergadering van de VN en de resolutie inzake de uitbanning van kindhuwelijken in de Mensenrechtenraad. Nederland is inmiddels gekozen tot lid van de Mensenrechtenraad en kan als lid in de periode 2015 – 2017 een nog actievere bijdrage leveren aan vooruitgang op internationaal niveau. Ook de Nederlandse kandidatuur voor de VN Veiligheidsraad illustreert het belang dat Nederland hecht aan afspraken in VN verband.
Op welke wijze is Nederland voornemens om de komende vijf jaar, op weg naar de volgende CSW-bijeenkomst, vrouwen-, lhbt-, en seksuele en reproductieve rechten te bevorderen in VN-verband en hoe is Nederland voornemens om, in samenwerking met andere landen, de ambitie van de «onheilige alliantie» om deze rechten uit te hollen tegen te gaan?
Nederland streeft onverminderd naar progressieve uitkomsten van internationale onderhandelingen in VN verband en werkt daartoe samen met andere EU lidstaten en gelijkgezinden, ook via de organisatie van side-events en voorbereidingstrajecten. Ook brengt Nederland de rechten (inclusief de seksuele en reproductieve rechten) van vrouwen, meisjes en LHBT’s stelselmatig in de onderhandelingen in.
Nederland zoekt de dialoog en samenwerking met landen die een andere uitgangspositie hebben ten aanzien van de rechten van vrouwen, LHBT’s of seksuele en reproductieve rechten. Optrekken met zuidelijke partners kan cruciaal zijn voor breder draagvlak, bijvoorbeeld rond gelijke rechten van LHBT’s. Het feit dat de LHBT-resolutie die de Mensenrechtenraad in september 2014 aannam werd ingediend door Brazilië, Chili, Colombia en Uruguay is in dit opzicht een positieve ontwikkeling. Het cross-regionale International Conference on Population and Development – netwerk in Genève, dat Nederland samen met Ethiopië voorzit, is een ander voorbeeld.
Nederland zet zich ook op landenniveau in voor vrouwenrechten en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, via ambassades, maatschappelijke organisaties en multilaterale kanalen. Verbetering van deze rechten in de praktijk draagt bij aan constructieve discussie en vooruitgang in VN-fora zoals de CSW.
Is de waarneming van The Guardian 3), dat maatschappelijke organisaties grotendeels uitgesloten waren bij de totstandkoming van de verklaring die voorlag tijdens de CSW-bijeenkomst, waar? Zo ja, deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk is en dat juist wat betreft dit soort fundamentele mensenrechten de betrokkenheid en consultatie van maatschappelijke organisaties van groot belang is?
Conform de afgesproken werkwijze behandelt de CSW elk jaar uitgebreid een van de 12 beleidsterreinen van het Beijing Platform for Action (BPfA), waarna op basis van onderhandeling zogenaamde Agreed Conclusions worden aangenomen. De aanwezige Ngo's kunnen door lobby ter plaatse invloed uitoefenen op de uitkomst.
Elke vijf jaar vindt daarnaast een reviewplaats van het BPfA als geheel. Dit jaar, 20 jaar na de totstandkoming van het BPfA, is een review jaar en ligt de focus op geleerde lessen en vorderingen na 20 jaar implementatie. Daarom wordt in deze CSW een andere procedure gevolgd waarbij lidstaten, voorafgaand aan de CSW, een (korte) politieke verklaring van alle lidstaten tezamen uitonderhandelden. Centraal doel van deze verklaring was het belang van de integrale Beijing Agenda te herbevestigen en te voorkomen dat de internationale aandacht voor implementatie verslapt.
In Nederland is de betrokkenheid van Ngo’s op nationaal niveau gegarandeerd. Het mag echter duidelijk zijn dat in veel landen Ngo’s geen rechtstreekse toegang hebben tot hun overheid. Ngo’s in deze landen en ook internationale Ngo’s waren daarom minder betrokken bij de verklaring.
Zoals gebruikelijk in Nederland heb ik voorafgaand aan de CSW een briefing en discussie georganiseerd met het maatschappelijk middenveld. Bij die gelegenheid heb ik ook formeel de aanbevelingen van het Nederlandse maatschappelijk middenveld in ontvangst genomen. De inbreng van Nederlandse Ngo’s is meegenomen door mijn delegatie, die met succes elementen daaruit heeft gebruikt. Voorbeelden zijn verwijzingen naar het betrekken van mannen en jongens bij het realiseren van gendergelijkheid en de verbinding met de post 2015 agenda.
Nederland hecht aan de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en heeft zich tijdens de onderhandelingen over de politieke verklaring met succes ingezet voor een erkenning van de rol van het maatschappelijk middenveld en het belang om goede voorwaarden te scheppen voor het werk van Ngo’s.
Het bericht dat justitiebanen verdwijnen in Leeuwarden en dat uitholling dreigt voor het Leeuwarder Gerechtshof |
|
Foort van Oosten (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u de berichten rond het verdwijnen van justitiebanen bij en de mogelijke uitholling c.q. verplaatsing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden?1
Ja.
Klopt het dat allerlei diensten, zoals een scanstraat en een helpdesk, niet in Leeuwarden worden gevestigd?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2 en 3 van het lid Segers (CU) van uw Kamer (ingezonden 12 maart 2015, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1803).
Klopt het dat wordt overwogen het gehele ambtelijke apparaat te verhuizen naar bijvoorbeeld Zwolle?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2 van de leden Recourt en Jacobi (beiden PvdA) van uw Kamer (ingezonden 13 maart 2015, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1804).
Is het waar dat in alle gepresenteerde scenario’s in Leeuwarden werkgelegenheid verloren zal gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Begrijpt u dat deze scenario’s zowel de stad Leeuwarden als de provincie Friesland grote zorgen baren?
Ik kan begrijpen dat de burgemeester van Leeuwarden en de commissaris van de Koning in Friesland zorgen hebben over mogelijke gevolgen van de door het bestuur van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden geschetste scenario’s voor de lokale werkgelegenheid. Er is echter op dit moment geen sprake van besluitvorming over de toekomstige huisvestingsbehoefte van de organisatieonderdelen van het gerechtshof. De Rvdr informeert mij binnenkort over zijn bevindingen naar aanleiding van gesprekken met gerechtsbesturen en eigen onderzoek.
Hoe verhouden zich deze ontwikkelingen tot uw eerdere mededelingen over het belang van de werkgelegenheid bij de rechtbank en het gerechtshof in Leeuwarden, het beleid van dit kabinet om aandacht te besteden aan de gebieden waar het economisch moeilijker is dan in de randstad en voor het uitgangspunt dat Leeuwarden een «volwaardige justitiestad» blijft (antwoord op eerdere vragen)?2
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid in overleg te treden met de Raad voor de Rechtspraak om te bezien of en zo ja in hoeverre dit realistische scenario’s zijn, de zorgen van zowel de stad Leeuwarden als de provincie Friesland over deze ontwikkelingen over te brengen en de scenario’s te toetsen aan uw beleid?
Zie antwoord vraag 5.
Misdaadgeld en de werkelijkheid van voordeelsontneming |
|
Nine Kooiman , Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht: «Justitie plukt voornamelijk kruimeldieven»?1 Bent u voorts bekend met de publicatie in Justitiële Verkenningen: «Belust op misdaadgeld: de werkelijkheid van voordeelsontneming»?2
Ik ben bekend met het genoemde bericht en de publicatie in Justitiële Verkenningen.
Afpakken bestaat binnen het domein van Veiligheid en Justitie uit de volgende vormen: ontnemingsmaatregelen (op grond van artikel 36 e Wetboek van Strafrecht), ontnemingsschikkingen (op grond van artikel 511c Wetboek van Strafvordering), transacties met ontnemingscomponent (op grond van artikel 74 Wetboek van Strafrecht), in EU-verband ingekomen confiscatiebesluiten en tenslotte verbeurdverklaringen. Mijn doelstellingen voor afpakken en de verantwoording van het totale afpakresultaat aan uw Kamer zien op al deze vormen tezamen. Incasso vindt plaats door zowel het Openbaar Ministerie (OM) als het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), behalve bij verbeurdverklaringen en transacties die enkel door het OM worden geïncasseerd.
De auteurs van de publicatie in Justitiële Verkenningen hebben alleen gebruik gemaakt van gegevens van door het CJIB geïncasseerde ontnemingsmaatregelen. Voor wat betreft de lopende zaken zagen die gegevens bovendien alleen op zaken vanaf € 10.000. Deze publicatie ziet zodoende slechts op een deel van het totale afpakresultaat binnen het domein van Veiligheid en Justitie.
Specifiek voor opgelegde ontnemingsmaatregelen geldt dat enerzijds het grootste aandeel van de opgelegde ontnemingsmaatregelen de zaken tot € 10.000 betreft. Dit aandeel is overigens aan het slinken en betrof in 2013 55%. Ik verwijs in dat verband naar mijn antwoord op vraag 4. Anderzijds wordt met het aandeel opgelegde ontnemingsmaatregelen vanaf € 10.000 veruit het grootste deel (ruim € 124 miljoen over de periode van 2007 tot en met 2013) van het totaal geïncasseerde crimineel vermogen afgepakt (ruim € 143 miljoen over dezelfde periode), te weten ruim 86%.
Het beeld dat voornamelijk in de kleinere zaken wordt afgepakt, vind ik gezien het voorgaande onvolledig. Bovendien vind ik veroordeelden aan wie ontnemingsmaatregelen tot € 10.000 zijn opgelegd geen kruimeldieven.
Wat is uw verklaring voor het feit dat er een grote kloof zit tussen de bedragen aan ontnomen misdaadgeld die de onderzoekers in hun publicatie noemen en de bedragen die u de afgelopen jaren heeft genoemd die gaan over «afpakken» in uw begrotingen en jaarverslagen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de gegevens die in de genoemde publicatie betrekking hebben op de nog lopende ontnemingszaken? Kunt u een toelichting geven op de bevinding dat rondom de 80 procent van het opgelegde ontnemingsbedrag nog moet worden geïnd, ook waar het om zeer oude zaken gaat?3
Ja. In het verleden kwam het leggen van (conservatoir) beslag met het oog op een op te leggen ontnemingsmaatregel veelal pas in de executiefase aan de orde. Doordat veroordeelden er tegen die tijd vaak al alles aan hebben gedaan om verhaal te voorkomen, door bijvoorbeeld vermogensbestanddelen aan een ander over te dragen, kan het veel inspanning kosten en lange tijd duren om achteraf tot (volledige) inning van de opgelegde maatregel te komen. Dit geldt vooral bij de hogere ontnemingsmaatregelen. Het gevolg daarvan is dat er bij het CJIB vooral uit deze oude zaken (de verjaringstermijn kan wel 16 jaar bedragen) nog een ontnemingsbedrag open staat. Om de effectiviteit van de inning te verhogen, zijn in 2011 de nodige maatregelen getroffen. Zo zijn bij wet van 31 maart 2011 de mogelijkheden tot voordeelsontneming verruimd. Als blijkt dat de verdachte vermogen bij een ander heeft ondergebracht met het kennelijke doel om toekomstig verhaal daarop te frustreren, is het sindsdien mogelijk dit vermogen bij het verhaal te betrekken. Ook is het kabinet in 2011 gestart met een intensivering in de vorm van het ketenprogramma afpakken. Het verhogen van de beslagratio is een van de belangrijkste doelstellingen van het ketenprogramma.
Het in de vraag bedoelde percentage van 78% aan nog te innen ontnemingsbedragen geeft, doordat het alleen betrekking heeft op het aantal zaken in het tijdvak 1995 t/m 2011 waarin een ontnemingsmaatregel is opgelegd boven de € 10.000, geen volledig beeld. Van het totaal opgelegde ontnemingsbedrag in het tijdvak 1995 t/m 2011 was op 31 december 2011 49% geïnd en stond er nog 51% open.
Is het waar dat meer dan de helft van de ontnemingsgevallen onder de 10.000 euro ligt, maar dat de onderzoekers slechts een beeld konden krijgen van de lopende ontnemingszaken vanaf 10.000 euro? Zijn deze gegevens over lopende zaken wel beschikbaar? Kan dit inzichtelijk worden gemaakt?
De cijfers met betrekking tot ontnemingsmaatregelen onder € 10.000 zijn ook beschikbaar. De auteurs van het artikel in Justitiële Verkenningen hebben voor de publicatie gebruik gemaakt van een databestand dat beschikbaar is gesteld voor een onderzoek naar de toepassing van lijfsdwang. Ten behoeve van dat onderzoek is voor wat betreft lopende zaken een bestand aangeleverd van zaken boven € 10.000.
Van alle tot en met 31 december 2013 ingestroomde zaken waarin een ontnemingsmaatregel is opgelegd, is in 70% van de zaken sprake van een ontnemingsmaatregel tot € 10.000. Per peildatum van 29 maart 2015 bedraagt het openstaande saldo van deze zaken € 7.065.920 en dat is bijna 15% van het totale initiële vorderingsbedrag voor deze zaken (€ 47.314.584).
Als overigens alleen naar het jaar 2013 wordt gekeken is een daling te zien naar een instroom van 55% aan ontnemingsmaatregelen tot € 10.000.
Wat is de onderbouwing van de bedragen die u noemt in de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor het jaar 2015, namelijk 59,5 miljoen euro ontnomen in 2013 en het doel om 90,6 miljoen euro te ontnemen in 2015 oplopend tot 115,6 miljoen euro in 2018? Waar is dit op gebaseerd?4
In 2011 heeft het kabinet een bedrag oplopend tot € 20 miljoen per jaar vanaf 2013 geïnvesteerd in de strafrechtketen teneinde het afpakken van crimineel vermogen te versterken. Zoals ik heb toegelicht in mijn antwoord op vraag 2 bestaat mijn verantwoording van het totale afpakresultaat aan uw Kamer uit meer dan alleen de geïncasseerde gelden uit ontnemingsmaatregelen. In 2011 werd ruim € 44 miljoen aan crimineel vermogen afgepakt. Ervaringen opgedaan tijdens het beleidsprogramma versterking bestrijding financieel-economische criminaliteit in de voorafgaande jaren gaven aanleiding een terugverdienratio van 1:3 te hanteren bij deze investering. Rekening houdend met de opbouw van de extra capaciteit gedurende de eerste jaren van het ketenprogramma afpakken en de doorlooptijd van zaken, is er een oplopende reeks doelstellingen tot ruim € 100 miljoen vanaf 2016 in de begroting opgenomen. Als gevolg van de investering moest over 2013 een bedrag van € 10 miljoen extra aan crimineel vermogen worden afgepakt bovenop de oorspronkelijke begrote € 49,5 miljoen. Over het jaar 2015 moet een bedrag van € 40 miljoen extra aan crimineel vermogen worden afgepakt bovenop de oorspronkelijk begrote € 50,5 miljoen. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 6 en 7.
Bent u er zeker van dat de gegevensbestanden waar het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) en het Openbaar Ministerie (OM) zich op baseren bij het berekenen en voorspellen van deze bedragen niet «vervuild» zijn, in die zin dat gecontroleerd is of er bijvoorbeeld geen dubbeltellingen in zitten en dat niet steeds de (niet realistische) nieuwwaarde van ontnomen goederen is gebruikt?
Gaat het bij de bedragen die u noemt (zowel de «gerealiseerde» bedragen van de afgelopen jaren als de «voorspelde» bedragen van de komende jaren) om «afpakken» of om daadwerkelijk «ontnemen»? Deelt u de observatie dat daar een niet onbelangrijk verschil in zit?
Bij de in vraag 5 genoemde bedragen betreft het enerzijds daadwerkelijk geïncasseerde bedragen waar het gaat om behaalde resultaten door de inzet van verschillende instrumenten om crimineel vermogen af te pakken. Anderzijds betreft het te incasseren bedragen waar het gaat om doelstellingen voor de komende jaren. Deze bedragen zijn dus niet gebaseerd op een waardering van in beslag genomen voorwerpen. In beslag genomen voorwerpen worden op enig moment verkocht en de opbrengst daarvan wordt gebruikt voor de inning. In de door het CJIB en het OM ontvangen gelden zitten geen dubbeltellingen; een euro komt één keer binnen. De doelstellingen voor de komende jaren zijn gebaseerd op een nulmeting in 2011 en de terugverdienratio (1:3) op basis van de investering van € 20 miljoen in de strafrechtketen teneinde het afpakken te versterken.
Bent u bereid om, terugkijkend op de gerealiseerde ontnemingsbedragen van de afgelopen tien jaar, de volgende uitsplitsingen aan de Kamer te sturen:
Hieronder treft u drie categorieën gegevens aan.
Ten eerste beschik ik over de volgende gegevens over aantallen parketnummers gerelateerd aan opgelegde ontnemingsmaatregelen, ontnemingsschikkingen, in EU-verband ingekomen confiscatiebesluiten, transacties met ontnemingscomponent en verbeurdverklaringen (ad subvragen 1, 2 en 3).
In het algemeen kan worden gesteld: 1 zaak = 1 veroordeelde = 1 parketnummer. In een strafrechtelijk onderzoek kunnen meerdere daders voorkomen. Veroordeelden kunnen ook in meerdere zaken (ontnemingsmaatregelen, schikkingen enz.) veroordeeld worden verspreid over meerdere jaren. Verder kunnen inningen in 1 zaak gedurende meerdere jaren plaatsvinden, bijvoorbeeld als een betalingsregeling is getroffen. Het rapporteren van aantallen parketnummers per jaar levert tegen die achtergrond (kans op) dubbeltellingen op, wat alleen door arbeidsintensief (handmatig) onderzoek per dossier voorkomen zou kunnen worden. Een dergelijke rapportage vindt om die reden niet plaats. Wel zijn de volgende geaggregeerde gegevens leverbaar:
Over transacties met een ontnemingscomponent kan het OM geautomatiseerd geen (volledige) gegevens genereren. Een dergelijke rapportage zou arbeidsintensief (handmatig) dossieronderzoek vergen en vindt om die reden niet plaats.
Ten tweede beschik ik over de volgende gegevens over doorlooptijden van de tenuitvoerlegging van opgelegde ontnemingsmaatregelen, ontnemingsschikkingen, in EU-verband ingekomen confiscatiebesluiten, transacties met ontnemingscomponent en verbeurdverklaringen (ad subvraag 4). Hierbij geldt dat gemiddelden of medianen gezien de grote diversiteit aan zaken een beperkte zeggingskracht kunnen hebben.
In de periode 2004 tot en met 2013 zijn in totaal 14.215 ontnemingsmaatregelen ingestroomd bij het CJIB. Per peildatum 29 maart 2015 zijn hiervan 9.279 dossiers (65%) gesloten. Van deze 9.279 gesloten ontnemingsmaatregelen is de gemiddelde doorlooptijd van de tenuitvoerlegging 681 dagen en de mediaan is 356 dagen doorlooptijd.
In de periode 2007 tot en met 2013 zijn in totaal 163 ontnemingsschikkingen ingestroomd bij het CJIB. Per peildatum 29 maart 2015 zijn hiervan dossiers 149 (91,4%) gesloten. Van deze 149 gesloten schikkingen is de gemiddelde doorlooptijd van de tenuitvoerlegging 162 dagen en de mediaan is 38 dagen doorlooptijd.
In de periode 2012 tot en met 2013 zijn in totaal 9 EU-confiscatiebeslissingen ingestroomd bij het CJIB. Per peildatum 29 maart 2015 zijn hiervan 4 dossiers (44,4%) gesloten. Van deze 4 gesloten confiscatiebeslissingen is de gemiddelde doorlooptijd van de tenuitvoerlegging 218 dagen en de mediaan is 202 dagen doorlooptijd.
Voor wat betreft transacties met een ontnemingscomponent verwijs ik naar hetgeen hierover onder «ten eerste» staat.
Mede vanwege het feit dat de registratie van verbeurdverklaarde gelden tot 2008 per arrondissement plaatsvond, en 2008 een overgangsjaar betrof, kan het OM alleen op basis van meer recente gegevens de gemiddelde doorlooptijd van de tenuitvoerlegging bepalen. Deze betreft bij benadering gemiddeld 266 dagen na eindvonnis, berekend over de jaren 2012 tot en met 2014. Het OM beschikt op dit moment niet over een bepaling van de mediaan.
Ten derde beschik ik over de volgende gegevens over geïnde bedragen gerelateerd aan opgelegde ontnemingsmaatregelen, ontnemingsschikkingen, in EU-verband ingekomen confiscatiebesluiten, transacties met ontnemingscomponent en verbeurdverklaringen (ad subvragen 2, 3 en 5). Daarbij geldt dat het CJIB en het OM geautomatiseerd geen gegevens kunnen genereren over het soort vermogensbestanddeel dat is uitgewonnen. Een dergelijke rapportage zou arbeidsintensief (handmatig) dossieronderzoek vergen en vindt om die reden niet plaats. Verder geldt ook hier dat gemiddelden gezien de grote diversiteit aan zaken een beperkte zeggingskracht kunnen hebben.
In 2006 heeft een conversie van het automatiseringssysteem van het CJIB plaatsgevonden. Hierdoor hebben alle afdoeningen van 2006 en daarvoor een datum grootboek in 2006 gekregen. Rapporteren per jaar kan zodoende vanaf 2007. De volgende gegevens zien op de periode van 2007 tot en met 2013.
Geïncasseerd bedrag
2007
A
€ 2.901.391
B
€ 5.935.928
C
€ 4.022.505
D
€ 7.063.491
2008
A
€ 3.080.304
B
€ 5.427.296
C
€ 5.311.751
D
€ 6.684.031
2009
A
€ 3.025.626
B
€ 6.064.962
C
€ 5.679.006
D
€ 3.686.851
2010
A
€ 2.698.195
B
€ 6.297.181
C
€ 5.112.360
D
€ 4.331.873
2011
A
€ 2.676.884
B
€ 6.301.205
C
€ 7.459.276
D
€ 4.185.044
2012
A
€ 2.332.768
B
€ 6.721.767
C
€ 6.657.552
D
€ 3.933.325
2013
A
€ 2.262.008
B
€ 6.289.924
C
€ 4.737.601
D
€ 12.539.120
Code Categorie
Omschrijving Categorie
A
van € 0 tot € 10.000
B
van € 10.000 tot € 100.000
C
van € 100.000 tot € 1.000.000
D
vanaf € 1.000.000
Totaal: € 143.419.222 geïnd in de jaren 2007 t/m 2013 in verband met ontnemingsmaatregelen. Daarbij gaat het om de volgende gemiddelden in euro’s:
2007
2008
2009
Geïncasseerd bedrag
19.923.314
20.503.382
18.456.444
Aantal zaken
2.869
3.101
3.228
Gem. bedrag per zaak
2010
2011
2012
2013
Geïncasseerd bedrag
18.439.609
20.622.408
19.645.411
25.828.653
Aantal zaken
3.333
3.403
3.528
3.655
Gem. bedrag per zaak
Het CJIB beschikt op dit moment niet over een bepaling van de medianen.
Jaar
Geïncasseerd bedrag
2007
€ 280.500
2008
€ 180
2009
€ 498.985
2010
€ 1.128.663
2011
€ 1.385.557
2012
€ 4.872.944
2013
€ 37.913.071
Totaal: € 46.079.899 geïnd in verband met ontnemingsschikkingen in de jaren in de jaren 2007 tot en met 2013. Daarbij gaat het om de volgende gemiddelden in euro’s:
Jaar
Bedrag afgedaan
Aantal zaken
Gem. afd. per zaak
2007
280.500
6
46.750
2008
180
1
180
2009
498.985
17
29.352
2010
1.128.663
25
45.147
2011
1.385.557
26
53.291
2012
4.872.944
50
97.459
2013
37.913.071
64
592.392
Het CJIB beschikt op dit moment niet over een bepaling van de medianen.
Ik verwijs naar hetgeen hierover onder «ten eerste» staat.
Jaar
Geïncasseerd bedrag
2012
€ 178.323,64
2013
€ 170.920,03
Totaal: € 349.244 geïnd in verband met ingekomen EU-confiscatiebesluiten in de jaren 2012 en 2013. Hierbij maak ik de kanttekening dat het inherent is aan het innen op grond van EU-confiscatiebeslissingen dat een deel van het geïnde bedrag kan worden doorgestort naar het land dat het confiscatiebesluit heeft genomen. Verder gaat het hierbij om de volgende gemiddelden in euro’s:
Bedrag afgedaan
Aantal zaken
Gem. afd. per zaak
178.324
6
29.721
170.920
5
34.184
Het CJIB beschikt op dit moment niet over een bepaling van de medianen.
De in verband met verbeurdverklaringen geïncasseerde bedragen in euro’s over de periode 2008–2014 luiden als volgt, waarbij zoals hiervoor genoemd geldt dat 2008 een overgangsjaar betrof wat tot gevolg heeft dat het cijfer voor dat jaar mogelijk niet volledig is.
2008
7.692.038
2009
11.711.568
2010
21.539.826
2011
15.687.122
2012
20.568.207
2013
26.959.944
2014
40.693.000
Totaal: € 144.851.705 geïnd in verband met verbeurdverklaringen in de jaren 2008- tot en met 2014. Daarbij gaat het om de volgende gemiddelden in euro’s:
Boekjaar
Gemiddelde totaal
2008
7.141
2009
6.837
2010
13.861
2011
10.699
2012
14.012
2013
16.672
2014
32.016
Het OM beschikt op dit moment niet over een bepaling van de medianen. Wel heeft het OM het onderstaande beeld geschetst van categorieën van verbeurdverklaringen en daarbinnen het geïncasseerde bedrag per zaak als percentage van het totaal op basis van verbeurdverklaringen geïncasseerde bedrag. Hieruit valt af te leiden dat het zwaartepunt van de inning ligt in de zaken tussen € 100.000 en € 1.000.000.
0 – 1.000:
1%
1.000- 10.000:
4%
10.000 – 100.000:
16%
100.000 – 1.000.000:
45%
> 1.000.000:
34%
In hoeverre is uw belofte inmiddels praktijk dat het afpakken van crimineel vermogen standaard wordt ingebouwd bij iedere strafzaak met financieel gewin? Kan dit uitgebreid worden toegelicht met kwantitatieve gegevens?5
In de Aanwijzing afpakken van het OM is het volgende uitgangspunt geformuleerd: «Om wederrechtelijk verkregen voordeel te kunnen ontnemen of verbeurd te doen verklaren en/of witwassen strafrechtelijk te kunnen vervolgen, dient in elk opsporingsonderzoek waarin sprake is van een «opbrengst», maar in elk geval in opsporingsonderzoeken naar ondermijnende en georganiseerde criminaliteit zoals milieucriminaliteit, fraude, drugshandel, mensenhandel, mensensmokkel of wapenhandel, onderzoek te worden verricht naar de geldstromen die gepaard gaan met die misdrijven.»
Ter uitvoering van deze aanwijzing is enkele jaren geleden het ketenprogramma afpakken gestart, dat onder andere voorzag in uitbreiding van de opsporing- en vervolgingscapaciteit. Het programma beoogt te bewerkstelligen dat in iedere strafzaak met financieel gewin wordt afgepakt. Ik stuur daarop door middel van oplopende doelstellingen voor het af te pakken vermogen. Het in verband met afpakken geïncasseerde vermogen neemt ook feitelijk toe. In de registratiesystemen kan niet worden nagegaan of in alle hiervoor omschreven strafrechtelijke onderzoeken sinds de start van het ketenprogramma daadwerkelijk onderzoek is verricht naar de geldstromen en waar mogelijk is afgepakt.
Wat wordt bedoeld met de zinsnede: «De impuls die het afpakken heeft gekregen met investeringen in de strafrechtketen – oplopend tot € 20 miljoen euro in 2018 –» concreet als het gaat om toename van capaciteit en expertise bij de politie, het OM en het CJIB?6
Deze investering in de strafrechtketen heeft geleid tot een versterking van capaciteit en expertise ten behoeve van het afpakken van crimineel vermogen in de vorm van (waar nodig afgerond): 55 fte bij de Bijzondere Opsporingsdiensten, 10 fte bij de Koninklijke Marechaussee, 60 fte bij de nationale politie, 66 fte bij het OM en 5 fte bij het CJIB.
Het bericht dat een antisemitische ambtenaar niet ontslagen hoeft te worden vanwege een IS-tweet |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Commissie Cohen: geen ontslag ambtenaar om IS-tweet?»1
Ja.
In hoeverre deelt u de visie dat het advies van de commissie, onder leiding van Job Cohen, om de betreffende ambtenaar gewoon in dienst te houden, meer dan abject is?
Voor de antwoorden op deze vragen verwijs ik naar mijn brief aan de Tweede Kamer van 31 maart 2015 met als kenmerk 631409 (Kamerstuk 34 000 VI, nr. 73).
Ziet u in dat een persoon die zulke denkbeelden uitdraagt en werkt als projectleider van het Nationaal Cyber Security Centrum, en dus ook met staatsgeheimen, een gevaar voor de staatsveiligheid kan zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid uw voornemen om de antisemitische ambtenaar te ontslaan, te handhaven en het advies van de adviescommissie naast u neer te leggen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de totale kosten zijn geweest die dit advies met zich mee heeft gebracht?
Ik heb geen zicht op de kosten die zijn gemaakt door de onafhankelijke Adviescommissie Grondrechten en Functie-uitoefening Ambtenaren (AGFA).
Rechterlijke uitspraken met betrekking tot de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 |
|
Renske Leijten |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de rechterlijke uitspraak inzake Montferland, waarin wordt geoordeeld dat deze gemeente inwoners geen huishoudelijke verzorging mag ontzeggen, met de gedachte dat de eerste drie uren huishoudelijke verzorging per week algemeen gebruikelijk zouden zijn?1
De voorzieningenrechter stelt in zijn voorlopige oordeel dat, door zonder meer te stellen dat de eerste drie uur huishoudelijke hulp algemeen gebruik zijn, de gemeente Montferland ten onrechte niet de individuele omstandigheden van de inwoners bij de beoordeling van de aanvraag heeft betrokken. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen afdoende op de persoon toegespitst onderzoek heeft plaatsgevonden, dat rechtvaardigt dat voor de betrokken personen de voorziening als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt.
De rechtbank Midden-Nederland heeft een tussenuitspraak gedaan waarin zij bepaalt dat de gemeente Utrecht voldoende heeft gemotiveerd dat voor de «collectieve voorziening», met als resultaat een schoon huis, de norm van 78 uur (1,5 uur per week) op jaarbasis in beginsel voldoende kan worden geacht. De rechtbank komt tot het oordeel dat in dit geval de aanpassing van 5,5 uur huishoudelijke hulp per week naar 1,5 uur per week geen afbreuk doet aan het begrip «ondersteuning» zoals dat in de Wmo 2015 is bedoeld. Wel komt de rechtbank tot het oordeel dat de gemeente niet naar alle beperkingen van deze persoon voldoende onderzoek heeft gedaan.
In de gedane uitspraken wordt het belang van een zorgvuldig onderzoek benadrukt, zoals dat ook nadrukkelijk verankerd is in de Wmo 2015. De wet expliciteert de elementen die de gemeente ten minste in het onderzoek moet betrekken hetgeen de zorgvuldigheid van de besluitvorming over de ondersteuning, de omvang ervan en de vorm waarin moet waarborgen. De rechters benadrukken dit uitgangspunt in hun uitspraken en stellen het belang van een op de persoon toegespitst zorgvuldig onderzoek voorop.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter dat, zelfs als huishoudelijke verzorging als algemeen gebruikelijke voorzieningen wordt gezien, deze in financiële zin passend moet zijn voor mensen met een inkomen op het niveau van het sociaal minimum? Is de eigen bijdrage van de huishoudelijke hulp toeslag hiermee nog wel houdbaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de twee voorlopige voorzieningen stond de vraag centraal of in voldoende mate is beoordeeld of voor de cliënt in dit geval de voorziening als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt, waarbij de individuele omstandigheden van belang zijn. De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat de gemeente niet zonder meer had kunnen concluderen, zonder daarbij een op de persoon toegespitst onderzoek te verrichten, dat de eerste 3 uur huishoudelijke hulp, ook voor deze cliënt, algemeen gebruikelijk zijn. Als gevolg hiervan luidt het oordeel dat het bestreden besluit een deugdelijke grondslag mist, op grond waarvan het besluit geen stand kan houden.
Vervolgens toetst de voorzieningenrechter of het aanmerken van de eerste drie uur huishoudelijke hulp als een algemeen gebruikelijke voorziening past binnen de kaders van de Wmo 2015. Het is in eerste instantie aan de gemeente om te bepalen of een voorziening algemeen gebruikelijk is. Daar waar een gemeente een voorziening wil aanmerken als algemeen gebruikelijk, zal zij dit mede moeten baseren op wat maatschappelijk aanvaardbaar is en wat de jurisprudentie van o.a. de Centrale Raad van Beroep ter zake zegt. Eén van die uitgangspunten is dat een gemeente zich bij de vaststelling van de vraag of een voorziening algemeen gebruikelijk is, er ook rekenschap van moet geven of het voor betrokkenen met een inkomen op het niveau van sociaal minimum ook in financiële zin passend is om gebruik te kunnen maken van die voorziening. De rechter overweegt in dit geval niet van het uitgangpunt overtuigd te zijn om de eerste drie uur huishoudelijke hulp als een algemeen gebruikelijke voorziening aan te merken. De voorzieningenrechter toetst het beleid aldus aan de vaste jurisprudentie op dit punt.
Ook bij het heffen van een eigen bijdrage dient een gemeente er rekening mee te houden dat het beleid in een individueel geval passend dient te zijn. Bij het onderzoek op grond van artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 zal de gemeente ook oog moeten hebben voor de financiële situatie van een cliënt. Indien de uitkomst van het onderzoek is dat ondersteuning van de cliënt noodzakelijk is en de cliënt of zijn sociale omgeving dit niet kan organiseren, dan moet het college een passende ondersteuning bieden.
De rechterlijke uitspraken brengen geen veranderingen in de hiervoor beschreven uitgangspunten ten aanzien van het heffen van een eigen bijdrage, zoals vastgelegd in de Wmo 2015. Het heffen van een eigen bijdrage bij de huishoudelijke hulp toeslag is goed mogelijk mits rekening wordt gehouden met de financiële positie van de cliënt. Evenzo geldt dat voor de inzet van dienstencheques. De Wmo 2015 biedt daarvoor ook mogelijkheden.
Hoe verhoudt deze uitspraak van de rechter zich tot gemeenten die gebruik maken van dienstencheques en te hoge eigen bijdrages vragen? Gaat u deze gemeenten hierop aanspreken? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom volgt u het oordeel van de rechter niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de rechterlijke uitspraak, waarin de rechter bepaalde dat de gemeente Utrecht niet voldoende onderzoek heeft gedaan naar de situatie van de twee eisers, die stelden onterecht gekort te zijn in het aantal uren huishoudelijke verzorging? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de gemeente Utrecht die niet voornemens is de huishoudelijke verzorging voor alle betrokken inwoners opnieuw te beoordelen, nu gebleken is dat niet bij iedereen zorgvuldig onderzoek is gedaan? Betekent dit dat iedereen afzonderlijk naar de rechter moet? Wat kost dit precies?3
Op grond van de twee tussenuitspraken van de rechtbank Midden-Nederland komt de rechter tot de conclusie dat in deze zaken niet afdoende onderzoek heeft plaatsgevonden. De rechter komt in de ene zaak tot de conclusie dat de gemeente de beperkingen van de cliënt niet voldoende heeft meegewogen en in de andere uitspraak oordeelt de rechter dat op basis van stukken die in de beroepsfase zijn overgelegd nog nader onderzoek dient plaats te vinden. In beide zaken gaat het om verschillende aspecten die nader onderzoek vergen van de gemeente, waarbij de gemeente de opdracht heeft gekregen om het gebrek te herstellen. Niet gezegd is dat in alle gevallen waarin de gemeente huishoudelijke verzorging heeft toegekend dit niet zorgvuldig zou zijn gebeurd. Het is aan de gemeente Utrecht om, op basis van de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland, te beoordelen of zij genoodzaakt is om in alle gevallen opnieuw het onderzoek uit te voeren. Ik ga er van uit dat de gemeente Utrecht hierin haar verantwoordelijkheid neemt en gerechtelijke procedures voor cliënten waar mogelijk voorkomt.
Hoeveel gemeenten hebben naar aanleiding van rechterlijke uitspraken hun beleid aangepast? Hoeveel gemeenten hebben gehoor gegeven aan uw oproep de uitspraak over het bejaarde echtpaar in Dantumadeel goed te bestuderen? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Er is geen centrale registratie van gemeenten die op basis van de gedane rechterlijke uitspraken hun beleid hebben aangepast. Ik ben in mijn brief van 22 december 2014 aan alle voor de uitvoering van de Wmo 2015 verantwoordelijke wethouders uitgebreid ingegaan op het belang van genoemde uitspraak. Ook de uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland en van de rechtbank Midden-Nederland zal ik in samenspraak met de VNG onder de aandacht brengen van de verantwoordelijke wethouders. Ik ga ervan uit dat colleges hun beleid, indien de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, inzake het echtpaar Dantumadeel, daar aanleiding toegaf hebben bestudeerd en daar waar nodig hebben aangepast en dat de gemeenteraden daarbij hun controlerende rol vervullen.
Wilt u de Kamer een overzicht doen toekomen van welke gemeenten die besloten hebben de huishoudelijke verzorging te versoberen of te beëindigen, en of zij daadwerkelijk voldoen aan de wettelijke regelgeving en de rechterlijke uitspraken? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het kader van de decentralisatiegedachte is het aan gemeenten om hun beleid op grond van de Wmo 2015 vorm te geven. Ik houd dan ook geen lijst bij van gemeenten die de huishoudelijke verzorging hebben versoberd of hebben beëindigd. Dit is ook niet mogelijk, omdat op grond van de Wmo 2015 een besluit tot aanpassing van bestaande voorzieningen een individuele benadering, waaronder onderzoek naar de kenmerken van de persoon en diens situatie, vraagt.
Kunt u aangeven hoe vaak u heeft moeten ingrijpen bij gemeenten die zich niet houden aan deze wetgeving en rechterlijke uitspraken? Zo ja, welke gemeenten betrof dit? Zo nee, waarom niet?
Signalen over gemeenten die mogelijk duiden op een onzorgvuldige uitvoering en rechterlijke uitspraken die wijzen op een onzorgvuldige uitvoering van de wet hebben mijn aandacht. Daar waar mogelijk en nodig informeer ik gemeenten hierover en spreek ik hen daarop aan. Mij hebben geen signalen bereikt van gemeenten die rechterlijke uitspraken naast zich neerleggen.
Een dezer dagen zal ik alle wethouders Wmo en Jeugd wijzen op de recente uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland en van de rechtbank Midden-Nederland. Ik wijs de wethouders er in deze brief op dat de rode draad in de uitspraken is, het benadrukken van het belang van het zorgvuldig onderzoek waarbij de individuele situatie van de onderzochte persoon voorop staat. Hiermee sluiten de uitspraken van de rechters aan bij hetgeen ik met de Wmo 2015 beoog.
Welke maatregelen gaat u treffen ten aanzien van gemeenten die momenteel verzuimen te voldoen aan de Wmo 2015 en de rechterlijke uitspraken die zijn gedaan, en op welke termijn?
In het kader van een goede uitvoering van de Wmo 2015 ben ik van mening dat het belangrijk is dat gemeenten voldoende ruimte en tijd krijgen om hun beleid dienovereenkomstig aan te passen en uit te voeren. De gemeenteraad is primair verantwoordelijk om het college te controleren of zij de wet zorgvuldig uitvoert en in actie te komen daar waar dat nodig is. Voor zover een gemeente meer dan incidenteel afwijkt van de wettelijke kaders en de gemeenteraad haar verantwoordelijkheid niet neemt, heb ik de mogelijkheid om gebruik te maken van de mij in het kader van het bestuurlijk toezicht toekomende bevoegdheden als bedoeld in artikel 2.6.8 van de Wmo 2015 en de Wet revitalisering generiek toezicht.
Wat is uw reactie op de uitspraak van wethouder uit Franekeradeel die het niet nodig vind om een keukentafelgesprek te voeren en het afdoende vindt om mensen per brief te informeren over de veranderingen met de huishoudelijke verzorging? Kunt u uw antwoord toelichten?5
De gemeente Franekeradeel, evenals de andere gemeenten in regio Noordwest Friesland, werken sinds 2013 volgens het principe van «de kanteling». Vanaf maart 2014 tot en met november 2014, heeft de gemeente keukentafelgesprekken gevoerd, waarbij de individuele omstandigheden van de cliënten beoordeeld zijn en de op handen zijnde veranderingen zijn besproken. Op basis van deze gesprekken heeft de gemeente de beschikkingen getroffen. Alle cliënten met een HH1-indicatie zijn in juli 2014 per brief geïnformeerd over de wijzigingen van de huishoudelijke hulp per 2015. Nadat de besluitvorming in november 2014 van de gemeenteraden in de regio had plaatsgevonden, zijn er brieven verzonden aan de HH1-cliënten waarbij werd vermeld dat er een overgangstermijn zou gelden tot en met 31 maart 2015. Vervolgens zijn alle HH1-cliënten in december of januari gebeld. In dit telefoongesprek is het besluit voor de betreffende cliënt toegelicht, waarbij tijd was ingeruimd voor de persoonlijke omstandigheden en individuele behoeften aan de hand van het complete cliëntendossier.
De gemeente Franekeradeel heeft haar cliënten door middel van telefoon en brieven geïnformeerd over de veranderingen, dit conflicteert niet met de rechterlijke uitspraken. De rechter benadrukt het belang van een zorgvuldig onderzoek; de gemeente Franekeradeel heeft in de jaren 2013 en 2014 «keukentafelgesprekken» gevoerd met haar cliënten. In februari en maart jl. hebben medewerkers van de gemeente Franekeradeel bezoeken thuis gebracht aan cliënten, voor zover clienten op basis van de telefoongesprekken hadden aangegeven daar gebruik van te willen maken.
Hoe verhoudt de werkwijze in Noordwest Friesland om mensen via een telefoongesprek of brief mee te delen dat de thuiszorg is wegbezuinigd zich met de rechterlijke uitspraken dat gemeenten verplicht zijn een individuele afweging te maken op basis van zorgvuldig onderzoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de wethouder van Harlingen die het volgende stelt: «deze thuiszorg van het eerste drie uur zien wij dus niet als maatwerk, waarvoor wij de zorg moeten betalen» en dat de uitspraak in de situatie van Dantumadeel niet voor zijn beleid van toepassing is? Kunt u uw antwoord toelichten?6
In de gemeente Harlingen worden de eerste drie uren huishoudelijke hulp als «algemene voorziening» aangemerkt. De eerste 3 uren enkelvoudige huishoudelijke hulp 1 (HH1) dient de cliënt zelf te betalen, of te regelen. In 2015 kunnen deze cliënten bij de zorgaanbieder HH1 inkopen voor € 8,50 per uur, waarbij de gemeente Harlingen gebruik maakt van de huishoudelijke hulp toelage. Cliënten met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum die deze € 8,50 niet kunnen betalen, kunnen gebruik maken van de Compensatieregeling HH1. Ik heb de gemeente Harlingen gewezen op de uitspraak van de rechtbank Gelderland, zij volgen deze ontwikkelingen nauwlettend en onderzoeken of de rechterlijke uitspraken consequenties hebben voor hun beleid.
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Turkije wél meewerkt aan het onderzoek naar Joris Demmink |
|
Louis Bontes (GrBvK) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Turkije werkt wél mee aan onderzoek Demmink»?1 Hoe duidt u het standpunt van de Turkse ambassade dat Turkije wel degelijk meewerkt aan het onderzoek?
Ja.
Op welke specifieke punten zou Turkije volgens het Openbaar Ministerie (OM) niet meewerken?
Nederland heeft aan Turkije rechtshulpverzoeken gedaan. Deze strekken er onder meer toe om getuigen te horen. Het overleg met de Turkse autoriteiten over uitvoering van deze rechtshulpverzoeken is nog gaande. Dit is door de Turkse Ambassade bevestigd in het door de vraagsteller aangehaalde citaat.
Kunt u aangeven hoe het standpunt van de Turkse ambassade zich verhoudt tot de verklaring van het Nederlandse OM, dat onlangs stelde dat Turkije niet meewerkt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de tegenstrijdige berichten over de bereidwilligheid van Turkije om mee te werken aan het Demmink-onderzoek een nieuw mistgordijn optrekken rondom deze kwestie? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u bereid om duidelijkheid te verschaffen over de mate van geboden medewerking van Turkije?
Zoals uit mijn antwoorden op vragen 2, 3 en 4 volgt, deel ik de mening niet dat sprake is van tegenstrijdige berichten.
Kunt u tevens de Kamer per ommegaande informeren over de termijn waarop de ingediende schriftelijke rechtshulpverzoeken ingewilligd kunnen worden?
Zo lang het onderzoek loopt en internationale afstemming plaatsvindt, bestaat de kans dat mededelingen daarover dit proces verstoren en schade toebrengen. Ik acht mij derhalve niet vrij om mededelingen te doen over de uitvoering van rechtshulpverzoeken.