Bedrijven die streefcijfers voor topvrouwen niet halen |
|
Linda Voortman (GL), Rik Grashoff (GL) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u van mening dat er voldoende vooruitgang is geboekt ten aanzien van de doorstroom van vrouwen naar de top van het bedrijfsleven?1 Zo nee, kunt u nader toelichten waarom u afziet van uw eerdere voornemen, zoals meermaals geuit in de media, om bij onvoldoende vooruitgang een bindend vrouwenquotum in te stellen?
De monitoringcommissie constateert dat eind 2014 het aandeel vrouwen in raden van bestuur (rvb) en raden van commissarissen (rvc) is gestegen, maar dat de voortgang gering is. Ik vind het geringe aandeel van vrouwen in de top van de grote bedrijven een buitengewoon teleurstellend resultaat, dat geen recht doet aan het potentieel aan vrouwelijk talent. Tegelijk zie ik dat de Monitor commissie voorzichtig positief is over de beweging die vanaf begin 2015 is ingezet met de aanpak Vrouwen naar de Top van werkgeversvoorzitter Hans de Boer en mij. De commissie constateert dat er- hoewel de looptijd van de aanpak nog maar kort is – duidelijk sprake is van toenemende aandacht voor het onderwerp en stijgende bewustwording bij bedrijven. Ook ziet de Monitorcommissie stijgende dynamiek in de rvc rond m/v-benoemingen, betere benutting van ruimte die vacatures bieden om vrouwen te benoemen en meer beleid van de top 200 om m/v-diversiteit in de rvc te stimuleren.
De aanpak van het afgelopen jaar stemt mij hoopvol. Er is beweging gegenereerd, maar de tijd was te kort om het doel te bereiken. Dat maakt dat ik samen met de voorzitter van VNO-NCW maximaal wil inzetten op het stimuleren van zelfregulering en ik de aanpak Vrouwen naar de Top zal voortzetten en intensiveren.
Kunt u concreet aangegeven wat de consequenties zijn, indien blijkt dat op 31 december 2019 het streefcijfer van 20 procent niet is gehaald?
Ik heb meerdere malen gezegd dat als er onvoldoende resultaat is, ik dwingender maatregelen onontkoombaar acht. De beweging die is ingezet met de aanpak Vrouwen naar de Top vind ik echter positief. Ik zal dat strikt monitoren.
Ik zal voorjaar 2017 de balans opmaken om te bezien of we op de goede koers zitten voor 2019. In 2019 wil ik vervolgens conform de aanbeveling van de Monitoringcommissie wederom de balans opmaken.
Bent u bereid om, indien bedrijven niet in hun jaarverslag uitleggen waarom zij het streefcijfer van minimaal 30 procent vrouwen in de raad van bestuur en commissarissen niet halen, zoals de Wet Bestuur en Toezicht verplicht, een boete op te leggen? Zo nee, welke maatregelen bent u bereid te nemen om bedrijven zich aan de wet te laten houden?
Het is zeer ongewenst dat bedrijven zich niet houden aan de eisen in de Wbt. Ik verwacht dat de implementatie van de Europese richtlijn niet-financiële informatie en diversiteitsbeleid hier voor beursvennootschappen positief effect zal hebben. Deze richtlijn dient voor 16 december 2016 in Nederland te worden geïmplementeerd. De naleving in het VK ligt beduidend hoger dan in Nederland. Dit wordt eraan geweten dat deze EU richtlijn in het VK al is geïmplementeerd.
Ik zal het komende jaar samen met de werkgeversvoorzitter inzetten op verbetering van de naleving. Indien dit niet tot resultaat leidt, zal bij de evaluatie van de Wbt worden bezien of op dit punt sancties in de Wbt kunnen worden opgenomen.
Er zijn hierover ook contacten met de beroepsvereniging van accountants (NBA). Recent is er daarop op de website van de NBA een artikel geplaatst over het belang van goede naleving en is er via social media aandacht aan dit punt besteed.
Welke extra maatregelen verbindt u aan het advies van de commissie Monitoring om de publieke sector een voorbeeldfunctie op het gebied van genderdiversiteit te laten vervullen? Bent u bereid om, voorafgaand aan de evaluatie van de Wet Bestuur en Toezicht, de Kamer te informeren over de mogelijkheden van een wettelijk verankerd streefcijfer voor (semi)publiek-gefinancierde sector?
Ik onderschrijf dat het streefcijfer van 30 procent vrouwen aan de top uit de wbt ook in de (semi)publieke sector zou moeten gelden. Deze sectoren zitten daar overigens vaak al boven. De databank met Topvrouwen kan ook bij vacatures in de (semi) publieke sector geraadpleegd worden.
In de Kamerbrief over voortgang Vrouwen naar de Top heb ik aangegeven dat de beantwoording op de vraag of streefcijfers in de (semi)publiek-gefinancierde sector gewenst zijn en hoe hoog deze dan zouden moeten zijn, wordt betrokken bij de evaluatie van de Wet bestuur en toezicht (Wbt). Ik wil daar niet op vooruit lopen.
De integriteitsregels van de advocatuur |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van de tuchtrechter over de uitleg van artikel 10a Advocatenwet?1
Ja.
Klopt het dat alleen procespartijen een beroep kunnen doen op de integriteitsregels en kernwaarden van advocaten zoals verwoord in artikel 10a? Wat zijn de gevolgen van deze uitspraak?
De kernwaarden, zoals verwoord in artikel 10a van de Advocatenwet, geven zowel uitdrukking aan de verantwoordelijkheid van de advocaat en de daarmee verbonden privileges als aan het waarborgen van een goede rechtsbedeling. Het belang van een goede rechtsbedeling is te zien als een kerndoel waaruit de kernwaarden voortvloeien. Hoewel de kernwaarden met ingang van 1 januari 2015 zijn vastgelegd in artikel 10a van de Advocatenwet,2 zijn deze niet nieuw. In de praktijk waren advocaten al gebonden aan de kernwaarden. Gedeeltelijk waren deze neergelegd in de gedragsregels.
Met het codificeren van de kernwaarden is een toetsingskader ontstaan voor de toegang tot het beroep, de beroepsregulering, de beroepsuitoefening en het tuchtrecht. De kernwaarden geven een richtsnoer voor het handelen van de individuele advocaat, alsmede voor de advocatuur in het algemeen. Dit komt niet alleen tot uitdrukking bij de beschrijving van de kernwaarden, maar ook bij het bepaalde in artikel 10a, tweede lid, van de Advocatenwet, waarin is neergelegd dat de Nederlandse Orde van Advocaten met het oog op een goede rechtsbedeling een behoorlijke beroepsuitoefening bevordert. Dit doet de Orde door bijvoorbeeld aandacht aan de kernwaarden in de beroepsopleiding te besteden en door het opstellen van gedragsregels die een nadere invulling geven aan de kernwaarden.
Voordat de kernwaarden in de wet waren vastgelegd, zagen de lokale dekens erop toe dat de advocatuur de kernwaarden naleefde. Nadien is dit niet anders geworden. Indien een rechtzoekende een klacht indient tegen een advocaat, onderzoekt de lokale deken deze klacht. De lokale deken probeert daarbij steeds een bemiddelende rol te spelen. De klacht wordt aan de tuchtrechter voorgelegd als het de deken niet lukt de klacht in der minne te schikken. Buiten het geval van een klacht kan de deken op eigen titel bezwaren tegen een advocaat ter kennis brengen van de raad van discipline. Wie kunnen klagen volgt uit artikel 46 van de Advocatenwet3. In het algemeen kan gesteld worden dat volgens het advocatuurlijke tuchtrecht een ieder, die klaagt dat hij of zij door een handelen of nalaten van de advocaat rechtstreeks in zijn of haar belang kan worden getroffen, een klacht kan indienen.
In welk opzicht beschermt artikel 10a het maatschappelijk belang en in welke opzicht het partijbelang?
Zie antwoord vraag 2.
Wie, behalve procespartijen, kunnen een beroep doen op de naleving van integriteitsregels die het maatschappelijk belang dienen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Is het op grond van artikel 10a toelaatbaar als advocaten en partijen processtukken en proceshandelingen zoveel mogelijk op elkaar afstemmen met het oog op een zekere uitkomst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik zal niet treden in deze individuele zaak. Voor zover uit de uitspraak kan worden opgemaakt, is de raad van discipline niet gebleken dat het tussen de KNB en S. gevoerde proces op welke manier dan ook is vervalst c.q. dat sprake is van een «opzetje» tussen partijen en hun raadslieden. Het zal van het concrete geval afhangen of, en zo ja, in hoeverre het op elkaar afstemmen van proceshandelingen klachtwaardig is. Hetzelfde geldt voor de vraag of er belangenverstrengeling is ingeval beide partijen toestemming geven tot deze afstemming. Het is uiteindelijk aan de tuchtrechter om hier een oordeel over te geven.
In hoeverre is (de schijn van) belangenverstrengeling toelaatbaar indien partijen daar beiden toestemming voor hebben gegeven? Indien dit het geval is, betekent dat dan niet dat advocaten in de praktijk in strijd met de integriteitsregels kunnen optreden zolang beide procespartijen daarmee akkoord zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Het weigeren van een stageplaats vanwege de seksuele geaardheid |
|
Roos Vermeij (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Geen stage voor Bas, want hij heeft een vriend»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk en onacceptabel is dat iemand een stage geweigerd wordt vanwege de seksuele geaardheid?
Discriminatie is onacceptabel. Discriminatie en uitsluiting zijn verboden en een strafbaar feit. De beoordeling of in deze specifieke casus sprake is van discriminatie is aan het College voor de Rechten van de Mens (College) of de rechter. Ik roep iedereen die gediscrimineerd wordt dan ook op om aangifte bij de politie te doen en een klacht in te dienen bij het College. Discriminatie is niet alleen heel kwetsend, het is ook verboden. Door aangifte te doen en een klacht in te dienen wordt een duidelijke grens getrokken en kan een oordeel over deze zaak worden gegeven.
Kunt u toelichten hoe u deze vorm van (arbeidsmarkt)discriminatie door ondernemingen bestrijdt?
Het bestrijden van discriminatie vraagt niet alleen om een continue aandacht en een gezamenlijke aanpak, maar ook om tijd en een omslag in denken. Het kabinet heeft daarom in mei 2014 het actieplan arbeidsmarktdiscriminatie2 gepresenteerd. Dit actieplan bevat 42 acties om discriminatie op de arbeidsmarkt te bestrijden. Acties die niet alleen door de rijksoverheid worden genomen, maar ook door werkgevers(organisaties) en werknemersorganisaties, gemeenten, politie en onderwijsinstellingen. Acties die zowel zien op de repressieve kant als op de preventieve kant. Hierdoor wordt zowel ingezet op het voorkomen van discriminatie door het creëren van meer bewustwording als op de bestrijding hiervan door discriminatie stevig aan te pakken wanneer dit zich voordoet.
Op 1 september 2015 is de Tweede Kamer door middel van de Voortgangsrapportage actieplan arbeidsmarktdiscriminatie geïnformeerd over de voortgang van dit actieplan3. In deze voortgangsrapportage is toegelicht dat de uitvoering van alle 42 maatregelen van het actieplan in volle gang is. Het enkel toezien op de uitvoering van deze maatregelen is echter niet voldoende. Het tegengaan en voorkomen van arbeidsmarktdiscriminatie vergt namelijk, zoals eerder al benoemd, een continue aandacht én inspanning. Om die reden zijn er in 2015 nog zes aanvullende acties aan het plan toegevoegd, waardoor het actieplan thans 48 acties omvat. Vijf van de 48 acties zijn specifiek gericht op het tegengaan van discriminatie van lesbiennes, homos, biseksuelen en transgenders (LHBT’s), waaronder het steunen van het initiatief van Workplace Pride om een benchmark te ontwikkelen die de voortgang van LHBT diversiteitsbeleid in bedrijven meet en het (indirect) financieren van campagnes en projecten met het specifieke doel om arbeidsmarktdiscriminatie van LHBT’s tegen te gaan.
In hoeverre is er vanuit de overheid ondersteuning voor iemand die vanwege de seksuele geaardheid een stageplaats of werk geweigerd wordt?
Iedereen die zich gediscrimineerd voelt, kan terecht bij een gemeentelijke antidiscriminatievoorziening (ADV). Op grond van artikel 2, eerste lid, sub a, van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (Wga) hebben zij mede tot taak onafhankelijke bijstand te verlenen aan personen bij de afwikkeling van hun klachten over discriminatie.
Ook kan eenieder die zich gediscrimineerd voelt een klacht indienen bij het College, al dan niet bijgestaan door een ADV. Iedereen kan ook contact opnemen met het College met vragen over discriminatie of mensenrechten.
Kunt u voorbeelden geven van Nederlandse ondernemingen waar diversiteitsbeleid hoge prioriteit lijkt te hebben?
De Stichting van de Arbeid heeft op 2 juli 2015 het diversiteitscharter gepresenteerd. Het diversiteitscharter is een verzameling van organisaties die zich door ondertekening van het charter verplichten gelijke kansen en diversiteit in hun organisatie op een positieve wijze actief te bevorderen. De organisatie zegt daarmee toe concrete, zelf geformuleerde maatregelen te ondernemen die een evenwichtige personeelssamenstelling en een inclusieve bedrijfscultuur te bevorderen. Op 25 november 2015 hebben nog 21 nieuwe werkgevers het diversiteitscharter ondertekend. Daarmee telt het diversiteitscharter binnen vijf maanden al ruim 40 organisaties, zowel publiek als privaat, die actief werk maken van diversiteitsbeleid binnen de eigen organisatie. Een overzicht van de ondertekenaars is terug te vinden op www.diversiteitinbedrijf.nl.
Wat zijn volgens u de goede praktijkvoorbeelden voor ondernemingen met betrekking tot diversiteitsbeleid die kansrijk lijken?
In opdracht van mijn ministerie is het afgelopen jaar onderzoek gedaan naar internationale en nationale «best practices» specifiek op het vlak van het bevorderen van de culturele diversiteit. De resultaten van dit onderzoek bieden een schat aan informatie voor werkgevers over het stimuleren van culturele diversiteit binnen hun organisatie en kan hen, indien zij hierin willen investeren, in ondersteunen. Zo zijn in de resultaten onder meer voorbeelden opgenomen van de wijze waarop vijf organisaties good principles hebben vormgegeven.
De resultaten van het onderzoek zijn samen met de voortgangsrapportage actieplan arbeidsmarktdiscriminatie4 op 1 september jongstleden aan u aangeboden en zullen breed worden verspreid. Zo is het onderzoek onder meer aangeboden aan het diversiteitscharter voor plaatsing op hun website. In 2016 zal in overleg met werkgevers worden bezien welke aanvullende activiteiten in vervolg op dit onderzoek kunnen worden opgepakt.
Daarnaast draagt ook het diversiteitscharter bij aan de kennisdeling over goede praktijkvoorbeelden voor ondernemingen met betrekking tot diversiteitsbeleid. Het diversiteitscharter organiseert hiertoe meerdere malen per jaar kenniskringen en netwerkbijeenkomsten.
Bent u ervan op de hoogte dat verschillende buitenlandse multinationals een «Chief Diversity Officer» aanstellen om een cultuuromslag op het gebied van diversiteit te bewerkstelligen?2 Zo ja, wat vindt u van dit fenomeen en ziet u mogelijkheden om de «Chief Diversity Officer» ook in Nederland gemeengoed te laten worden?
De functie van «Chief Diversity Officer» die binnen een aantal organisaties in het leven is geroepen is mij bekend. De Chief Diversity Officer bewaakt als een inclusiestrateeg de inpassing van diversiteit binnen een organisatie. Alle initiatieven om diversiteit op de werkvloer te bevorderen hebben mijn waardering.
Dat geldt ook voor dit initiatief.
Een divers personeelsbestand kan een belangrijke bijdrage leveren aan het tegengaan van discriminatie op de werkvloer en is daarmee van grote waarde. Het diversiteitscharter dat door de Stichting van de Arbeid is opgericht en op 2 juli 2015 aan het publiek is gepresenteerd draagt hier op een concrete wijze aan bij. Zoals bij het antwoord bij vraag 5 al benoemd, verbinden organisaties die het diversiteitscharter ondertekenen zich aan de doelstelling om gelijke kansen en diversiteit in hun organisatie actief te bevorderen. Gestreefd wordt naar aansluiting van minimaal 150 organisaties bij het charter in de komende drie jaar, zodat ook binnen Nederland diversiteitsbeleid gemeengoed wordt.
Het feit dat de OVV onderzoekers geen primaire radargegevens ontvangen hebben voor het onderzoek naar de MH17 van de Rusland, van Oekraine of van andere landen, terwijl ze daar wel om vroegen en landen verplicht zijn dit te verschaffen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat de primaire ruwe radarbeelden van het neerschieten van vlucht MH17 opheldering zouden kunnen verschaffen over
De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) heeft aangegeven dat hij graag de beschikking had gehad over de genoemde radarbeelden, maar benadrukt in de «MH17 Onderzoeksverantwoording» dat hij over voldoende informatie beschikte om een onderbouwing te bieden aan de bevindingen en conclusies die in de rapporten zijn gepresenteerd.
Klopt het dat landen volgens protocol 11 van de International Civil Avation Organisation (ICAO) verplicht zijn radargegevens van elk incident dat zich voordoet te bewaren en ter beschikking te stellen aan de onderzoekers?
Standaarden en aanbevolen werkwijzen in Annex 11 (Luchtverkeersdiensten) bij het Verdrag van Chicago (ICAO) zijn van toepassing op die delen van het luchtruim die vallen onder de jurisdictie van een ICAO-lidstaat waarvoor luchtverkeersdiensten worden aangeboden. Deze zijn ook van toepassing wanneer een ICAO-lidstaat de verantwoordelijkheid heeft geaccepteerd luchtverkeersdiensten te leveren boven internationale wateren of in het luchtruim waarvan de soevereiniteit niet is bepaald. Lidstaten van ICAO zijn op grond van Annex 11 verplicht in geval van een luchtvaartongeval radargegevens te bewaren die gebruikt zijn voor de ondersteuning van luchtverkeersdiensten die lidstaten aanbieden.
Annex 11 geeft geen nadere informatie over wat in dit geval dient te worden verstaan onder «gebruik ter ondersteuning van luchtverkeersdiensten» (6.4.1.1). Gezien het voorgaande kan verschil van mening ontstaan over in hoeverre een ICAO lidstaat in geval van een luchtvaartongeval de verplichting heeft tot het bewaren van radargegevens die betrekking hebben op een gebied dat buiten de jurisdictie van de betreffende staat valt. Met oog hierop zal Nederland zich in EU-verband binnen ICAO inzetten om deze onduidelijkheid weg te nemen door een bewaarplicht te bepleiten die altijd aan de orde is als radargegevens relevant kunnen zijn voor onderzoek naar luchtvaartongevallen.
Klopt het dat Rusland, de VS, Groot Brittannië, Nederland en Oekraïne participerende landen waren in het onderzoek van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) en dus heel goed wisten dat zij radargegevens van de MH17 crash dienden te bewaren en ter beschikking dienden te stellen aan de onderzoekers?
Elke lidstaat van ICAO heeft de in het antwoord op vraag 2 genoemde verdragsverplichting. De OVV geeft aan op welke manier de Russische Federatie deze verplichting uit Annex 11 interpreteert en daaraan invulling geeft.
Herinnert u zich dat in het rapport van eerste bevindingen van de OVV de zinsnede stond: «De verkregen gegevens betroffen: primaire radar opgenomen door Russische stations»?
Ja, deze zinsnede staat op pagina 14 van het rapport van eerste bevindingen.
Had de Russische federatie (ruwe of bewerkte) primaire radargegevens ter beschikking gesteld aan de OVV of niet? Kunt u zeer precies vertellen welke radargegevens de OVV tot haar beschikking had?
De OVV geeft in zijn rapport aan dat het onderzoeksteam van de Russische Federatie een video-opname heeft ontvangen van een radarscherm met daarop zichtbaar de verwerkte primaire en secundaire data (MH17 Crash, pagina 45).
Bent u ervan op de hoogte dat de OVV in haar eindrapport concludeert dat Rusland ruwe primaire radarbeelden gemaakt heeft, maar dat zij ze tegen de regels van Annex 11 van ICAO gewist heeft en daarmee geen volledige medewerking verleend heeft aan het onderzoek?
De OVV geeft in zijn rapport slechts aan dat de Russische Federatie geen radargegevens heeft verstrekt. De burgerluchtvaartautoriteit van de Russische Federatie verklaarde dat geen radargegevens waren opgeslagen en dat het opslaan hiervan volgens nationale regelgeving ook niet vereist was aangezien de crash had plaatsgevonden buiten Russisch grondgebied (MH17 Crash, pagina 44–46 en pagina 178–179). De OVV concludeert niet dat de Russische Federatie geen volledige medewerking heeft verleend aan het onderzoek.
Op welk moment heeft de OVV de Nederlandse regering op de hoogte gesteld van het feit dat Rusland zich niet aan de ICAO regels gehouden heeft en de radarbeelden, naar eigen zeggen, vernietigd heeft?
Bij het uitkomen van de onderzoeksrapporten is bekend geworden dat de Russische Federatie geen radargegevens heeft verstrekt.
Heeft de OVV een formele klacht ingediend bij ICAO over het feit dat Rusland de radarbeelden wel beschikbaar had moeten stellen? Zo ja, wanneer en waar? Zo nee, waarom niet?
In de hoorzitting met uw Kamer (3 november jl.) heeft de OVV aangegeven dat het ontbreken van Russische radargegevens is gemeld bij ICAO, maar dat de OVV hiertegen geen officiële klacht heeft ingediend.
Heeft Nederland een formele klacht ingediend bij ICAO over het feit dat Rusland de radarbeelden wel beschikbaar had moeten stellen aan de OVV? Zo ja, wanneer en waar? Zo nee, waarom niet?
De Russische Federatie heeft aangegeven dat de beelden niet bewaard zijn en derhalve niet ter beschikking kunnen worden gesteld. Nederland overweegt niet om deze kwestie aan te kaarten bij ICAO of in Europees verband, omdat daardoor deze gegevens niet alsnog boven tafel zullen komen. De OVV heeft bovendien kenbaar gemaakt dat het ontbreken van de primaire radar data voor de conclusies van het onderzoek geen verschil heeft uitgemaakt.
Bent u ervan op de hoogte dat Oekraïne beweert dat het de primaire militaire radar had uitstaan en ook de primaire civiele radar, zodat het die gegevens niet kon overhandigen aan de Onderzoeksraad?
Dat staat vermeld op pagina 41 van het rapport MH17 Crash van de OVV. De OVV geeft aan dat de Oekraïense civiele primaire radarstations in het gebied op het moment van de crash niet functioneerden vanwege periodiek onderhoud. Ook de militaire primaire radarstations waren niet operationeel, omdat er in de sector waar vlucht MH17 doorheen vloog geen Oekraïense militaire luchtvaartuigen aanwezig waren (MH17 Crash, pagina 40).
Wanneer hebben de Oekraïnse autoriteiten voor het eerst aan de Nederlandse autoriteiten meegedeeld dat zij geen enkele primaire radargegevens hebben van het neerhalen van vlucht MH17?
Dit is tijdens het onderzoek aan de OVV kenbaar gemaakt. In de Onderzoeksverantwoording (pagina 64) heeft de OVV aangegeven dat dit eind maart 2015 tijdens een bezoek aan Oekraïne duidelijk is geworden. Bij het uitkomen van de onderzoeksrapporten is dit bekend geworden bij de Nederlandse regering.
Zijn er afspraken over radargegevens of andere zaken gemaakt met Oekraïne, toen Oekraïne het onderzoek overdroeg aan Nederland en de OVV op 23 juli 2014?
Afgesproken is dat de OVV zijn onderzoek naar de oorzaak van de crash met vlucht MH17 zou verrichten in overeenstemming met de bepalingen van het Verdrag van Chicago.
Bent u ervan op de hoogte dat de Minister van Buitenlandse Zaken van de VS, de heer John Kerry, het volgende gezegd heeft: «We saw the take-off. We saw the trajectory, we saw the hit. We saw this aeroplane disappear from the radar screens. So there is really no mystery about where it came from and where these weapons have come from»?1
Ja, Minister Kerry heeft deze uitspraak gedaan tijdens een persconferentie met de Australische Minister van Buitenlandse Zaken Bishop op 12 augustus 2014.
Heeft de OVV of de Nederlandse regering ooit officieel de regering van de VS verzocht de radarbeelden over te dragen aan de OVV of aan het OM hetzij het Joint Investigation Team (JIT)? Kunt u zeer gedetailleerd ingaan op de gelegenheden waarom dit gebeurd is?
Voor wat betreft het OVV-onderzoek en de gebruikte gegevens van de OVV, verwijzen wij naar de Onderzoeksverantwoording van de OVV.
De bewijsgaring in een strafrechtelijk onderzoek en de samenstelling van het dossier zijn vertrouwelijk. Openbaarmaking daarvan zou inzicht geven in de loop van het onderzoek, dat dientengevolge kan worden geschaad. Om die reden kunnen wij uw Kamer niet in detail melden welke informatie tot nu toe is gevraagd of is verkregen.
Bent u ervan de op de hoogte dat de NAVO net een militaire oefening had afgerond in de Zwarte Zee2 en met AWACs, waarover u eerder vragen beantwoordde in het gebied was?
In een eerdere brief aan uw Kamer (Kamerstuk 33 997, nr. 21) is deze vraag al beantwoord. Op de dag van de crash van de MH17-vlucht voerden NAVO-AWACS-vliegtuigen missies uit in het NAVO-luchtruim boven Polen en Roemenië. Op het moment van de crash was de MH17-vlucht buiten het bereik van de radar die zich aan boord van de AWACS-vliegtuigen bevindt. De passieve sensoren aan boord van de AWACS-vliegtuigen hebben signalen opgepikt afkomstig uit het gebied van de MH17-crash. Echter, vanwege de grote afstand waren deze signalen niet bruikbaar voor verdere analyse.
Op enkele honderden kilometers afstand van de MH17 crash site zijn door de AWACS-vliegtuigen signalen opgepikt van een luchtafweersysteem. Dit signaal werd door de AWACS-vliegtuigen automatisch geclassificeerd als een SA-3 type luchtdoelraket. Dergelijke signalen worden routinematig opgepikt door de AWACS in de gehele regio. De antwoorden van de Duitse regering aan de Bondsdag3 komen overeen met bovenstaande. De AWACS-vliegtuigen beschikten niet over informatie die relevant is voor het onderzoek naar de crash van vlucht MH17.
Ook de OVV verwijst naar deze AWACS-vliegtuigen in zijn rapport (MH17 Crash, pagina 47) en naar de briefwisseling met de NAVO over het verkrijgen van radar- of andersoortige AWACS-data betreffende de MH17.
Heeft de OVV of de Nederlandse regering ooit officieel aan de NAVO verzocht of zij radarbeelden van welke bron dan ook (dus niet alleen de twee AWACS waar eerder om gevraagd is) heeft en ter beschikking wil stellen voor het onderzoek van de OVV? Zo nee, wilt u dat dan alsnog doen?
De NAVO heeft op Nederlands verzoek alle relevante informatie op vertrouwelijke basis gedeeld met de OVV en het OM. Zie ook het antwoord op vraag 15.
Herinnert u zich resolutie 2166 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties over het neerhalen van vlucht MH17 die unaniem is aangenomen op 21 juli 2014 en die alle staten en actoren opriep volledig medewerking te verlenen aan de onderzoeken en die verder besloot dat de veiligheidsraad op de hoogte wenste te blijven van de ontwikkelingen?
Ja. Veiligheidsraadresolutie 2166 riep alle staten op hun volledige medewerking («any requested assistance») te verlenen aan het technische en strafrechtelijke onderzoek.
Bent u bereid de Veiligheidsraad op de hoogte te stellen van de ontwikkelingen en officieel mee te delen dat volgens de OVV ten minste een staat niet volledig volgens de ICAO regels heeft meegewerkt aan het onderzoek van de OVV? Kunt u het parlement een afschrift van dat officiële beklag bij de Veiligheidsraad doen?
Het OVV-rapport is op 13 oktober, de datum van publicatie, aan de VN Veiligheidsraad gestuurd. Deze heeft zich van de inhoud in kennis kunnen stellen.
Een klacht over niet-naleving van het ICAO-Verdrag met betrekking tot de verplichtingen over gegevensopslag bij de Veiligheidsraad is niet aan de orde (zie ook de antwoorden op vragen 6 en 9).
Wat vindt u van het feit dat van het neerschieten van vlucht MH17 in het jaar 2014 geen enkele primaire radarbeelden beschikbaar waren voor de onderzoekers, terwijl het neerschieten plaatsvond in een gebied waar een oorlog in de lucht plaatsvond, waar twee supermachten heel goed aan het meekijken waren en allebei publiekelijk aangegeven hebben dat ze de primaire radarbeelden hebben?
Zie de antwoorden op vragen 6 en 9.
Kunt u precies aangeven wanneer de OVV en de Nederlandse regering overlegd hebben over het al dan niet beschikbaar zijn van primaire radarbeelden van het neerhalen van de MH17 en wat de inhoud van die gesprekken was?
Over deze vraag is geen overleg geweest tussen de OVV en de regering. De OVV heeft het onderzoek volledig zelfstandig en onafhankelijk uitgevoerd. Van de OVV hebben wij geen klachten ontvangen over het niet ontvangen van benodigde of cruciale gegevens. Zie ook het antwoord op vraag 5 en 7.
Welke diplomatieke en politieke inspanningen heeft Nederland geleverd tussen 17 juli 12015 en nu om ervoor te zorgen dat de OVV over de radarbeelden van het neerhalen van vlucht MH17 kon beschikken?
In internationaal verband hebben alle aangesloten staten zich geconformeerd aan de VNVR-resolutie om mee te werken aan het internationale onderzoek. Dat vormde de basis voor de verdere uitvoering van het onderzoek. De Nederlandse regering heeft geen rol gespeeld in de uitvoering van het onafhankelijke onderzoek van de OVV.
Hoe vaak heeft de Tweede Kamer er bij de regering op aangedrongen dat de radarbeelden (en overigens ook de satellietbeelden) beschikbaar moeten zijn voor de MH17 onderzoeken?
U heeft inderdaad aandacht gevraagd voor de beschikbaarheid van radarbeelden en satellietbeelden voor de onderzoeken. Graag verwijzen wij hiervoor naar de relevante Kamerstukken en -verslagen.
Herinnert u zich bijvoorbeeld de vraag op 25 juli, een week na de ramp: «De VS en Rusland beschikken over satelliet- en radarbeelden. Als die laten zien waar gevuurd is, zijn we al een stuk verder, zeker nu de crashsite niet altijd intact is gelaten. Kan Nederland een appel doen op die landen om die beelden openbaar te maken?» en toen die vergeten werd: «De vraag over de openbaarheid ging over een zeer specifiek stuk, namelijk of de regering zich tot Rusland en de VS wil wenden om de satellietgegevens in ieder geval vertrouwelijk te krijgen, maar het liefst openbaar, zodat in de openbaarheid een discussie kan plaatsvinden over de toedracht. Op het moment dat de raket duidelijk zichtbaar is op satelliet- en radarbeelden, kan een heleboel discussie en kunnen een heleboel aluhoedjes, die nu allerlei andere dingen zeggen, in één keer uit de lucht gehaald worden. Ook dat is belangrijk voor het draagvlak van conclusies. Dat is de reden waarom ik die specifieke vraag stelde.»? Herinnert u zich dat de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie antwoordde dat «dit niet onze verantwoordelijkheid is. Wij treden niet in het onderzoek van de onderzoeksraad en ook niet – dat weet de heer Omtzigt als geen ander – in het verkeer tussen de veiligheidsdiensten als zodanig. De onderzoeksraad heeft zijn eigen werkwijze en doet dat internationaal met groot draagvlak. Vervolgens zal men de gegevens doorspelen aan het Openbaar Ministerie.» (Kamerstuk 33 997, nr. 12)?
Ja.
Herinnert u zich dat de Tweede Kamer na het rapport van eerste bevindingen onder andere de volgende vragen stelde aan de regering: (Vraag 33: Welke radar- en satellietgegevens hebben de Russische autoriteiten ter beschikking gesteld? Zijn op de radar- en satellietbeelden die de Russische autoriteiten ter beschikking gesteld hebben, ook een of meerdere militaire toestellen te zien in de omgeving (max. 20 kilometer) van de MHI7 op het moment van het verlies van radiocontact? Vraag 37: Heeft de Onderzoeksraad ook de radargegevens ontvangen van het gebied onder FL320, dat gesloten was voor deze vlucht?) en dat u deze niet wilde beantwoorden omdat het onderzoek een onafhankelijk onderzoek van de Onderzoeksraad was (Kamerstuk 33 997, nr. 21)?
Wij hebben u destijds geantwoord dat deze vragen, voor zover daar binnen de regels van Annex 13 ICAO een antwoord op kan worden gegeven, beantwoord zijn in het overleg tussen uw Kamer en de heer Joustra van de OVV. Het onderzoek van de OVV betreft een onafhankelijk onderzoek (Kamerstuk 33 997, nr. 21). Het is de verantwoordelijkheid van de regering dat een dergelijk onderzoek onafhankelijk plaatsvindt.
Heeft de OVV het feit dat zij de primaire radargegevens niet kregen, aan de orde gesteld tijdens het gesprek dat de regering met de OVV gevoerd heeft naar aanleiding van het plenaire debat over vlucht MH17 en het te laat sturen van de Kiev-memo? Zo ja, wat is er toen precies besproken?
Dat gesprek met de OVV ging over toegang tot informatie van de rijksoverheid.
Zoals de Minister van Veiligheid en Justitie eerder meldde in zijn brief aan uw Kamer van 15 juni 2015, heeft hij toen contact gehad met de voorzitter van de Onderzoeksraad voor Veiligheid. Er is gesproken over de informatievoorziening door de overheid aan de OVV, waaruit bleek dat de OVV geen problemen ervoer met de informatievoorziening van de zijde van het kabinet.
Welke acties gaat u verder ondernemen om ervoor te zorgen dat de radarbeelden van de omgeving van vlucht MH17 ten tijde van het neerhalen van vlucht MH17 boven water komen?
De betrokken landen geven aan dat de radarbeelden er niet (meer) zijn. Het valt niet te verwachten dat ze in afwijking van dit formele standpunt toch in staat zijn wèl met de gewenste gegevens ter tafel te komen. De OVV heeft op basis van ruim bewijsmateriaal conclusies kunnen trekken. De OVV heeft aangegeven dat het wel of niet beschikken over aanvullende radar- of satellietbeelden die conclusies niet veranderen.
Zijn er op enig moment door de Nederlandse regering en door de OVV afspraken gemaakt met landen over het wel of niet beschikbaar stellen van radargegevens aan de onderzoekers van de OVV? Zo ja, kunt u deze afspraken dan toelichten?
Het ICAO-Verdrag legt de verplichtingen voldoende vast. Daarbij hebben alle lidstaten toegezegd mee te zullen werken aan het onderzoek, conform de resolutie VNVR 2166.
Kunt u een opsomming geven van de inspanningen die de Nederlandse regering verricht heeft om de satellietbeelden (gewone satelliet en infraroodsatellieten) van het neerhalen van vlucht MH17 openbaar te krijgen?
In internationaal verband hebben alle aangesloten staten zich geconformeerd aan de VNVR-resolutie om mee te werken aan het internationale onderzoek, wat de basis vormde voor de verdere uitvoering van het onderzoek. Zie ook het antwoord op vraag 14. De Nederlandse regering heeft geen rol gespeeld in de uitvoering van het onafhankelijke onderzoek van de OVV.
Kunt u enig ander vliegtuigongeluk in Europa benoemen in de afgelopen tien jaar waarbij de onderzoekers onder de regels van ICAO wel de primaire radargegevens wilden, maar ze niet kregen?
Nee.
Heeft de heer Joustra n.a.v. de uitspraken van Minister Kerry namens de OVV een verzoek gedaan aan de Amerikanen om de primary radardata te mogen zien? Wat was daarop het antwoord? Heeft de heer Joustra/OVV de Amerikaanse data met eigen ogen gezien?
De voorzitter van de OVV heeft aangegeven dat hij in de gelegenheid is geweest staatsgeheime informatie in te zien en dat deze informatie de bevindingen uit het onderzoek heeft bevestigd, zonder daarbij een uitspraak te doen over de herkomst van deze informatie.
De Onderzoeksraad heeft geen toegang gehad tot niet-openbare bronnen uit niet-westerse landen. (pag. 189 van het rapport); welke landen waren dat en welke bronnen zijn opgevraagd? Welke westerse landen hebben wèl niet-openbare bronnen ter beschikking aan de OVV gesteld en wat was de aard van deze bronnen?
De OVV heeft deze informatie niet opgenomen in zijn rapport. In de MH17 Onderzoeksverantwoording (hoofdstuk 7.5, «gerubriceerde informatie», pagina 69) geeft de OVV echter aan dat wel toegang is verkregen tot niet-openbare bronnen, ook van andere landen.
Klopt het dat in de middag van 17 juli in Torez een luchtalarm is afgegaan? Zo ja, wat was daarvan de reden en hoe laat was dat?
Het kabinet heeft geen specifieke informatie over een luchtalarm in Torez op 17 juli 2014. Het OVV-rapport maakt hier ook geen melding van. Wel kan gesteld worden dat op dat moment een gewapend conflict plaatsvond in het oosten van Oekraïne en dat openbare bronnen melden dat vaker luchtalarmen zijn afgegaan.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Afstemming over de antwoorden vergde meer tijd.
Het bericht ‘Krijgt vermeende subsidiefraude in vissector toch een strafrechtelijk staartje?’ |
|
Henk van Gerven |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Krijgt vermeende subsidiefraude in vissector toch een strafrechtelijk staartje?»1
Ja.
Is de betreffende subsidie inmiddels teruggevorderd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en voor welk bedrag is er inmiddels geld ontvangen?
Nee. De Europese Commissie vorderde de subsidie terug op grond van de bevinding dat een investering een langere looptijd heeft dan de projectperiode. Dit betekent dat de restwaarde van het subsidiebedrag afgetrokken moet worden. De lijn die het Ministerie van Economische Zaken destijds gehanteerd heeft, is dat bij dergelijke innovatieve investeringsregelingen de investeringskosten volledig kunnen worden toegerekend aan het project. In de subsidievoorwaarden is dan ook niet aangegeven dat de restwaarde in mindering moet worden gebracht van het subsidiebedrag. Het instellen van een terugvordering zou in dit geval indruisen tegen algemene rechtsbeginselen (gewettigd vertrouwen en rechtszekerheid).
In uw antwoorden op eerdere vragen inzake «Verspilde miljoenenvissubsidies in de Peel» heeft u gezegd dat er altijd aangifte wordt gedaan bij het Openbaar Ministerie inzake fraude; waarom is hier geen aangifte gedaan? Gaat u alsnog aangifte doen?2
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO.nl) doet aangifte bij het Openbaar Ministerie indien er aanwijzingen zijn dat er sprake is van fraude. Ik heb geen aanwijzingen dat er hier sprake is van strafbare feiten.
Bij het uitgeven van Europese vissubsidies wordt een foutenmarge geconstateerd van maar liefst 10,4 procent; is dit percentage nog bijgesteld, om welk bedrag in euro’s gaat het, en welk percentage van de visserijsubsidie-uitgaven in Nederland beslaat dit (als percentage van de uitgegeven euro’s)? Kunt u zo exact mogelijk aangeven om wat voor soort fouten het gaat? Wordt in al deze gevallen de subsidie teruggevorderd? Zo nee, wanneer wel en in hoeveel procent van de gevallen wordt subsidie teruggevorderd? Welk bedrag aan foutief uitgegeven subsidies is daadwerkelijk teruggevorderd en welk bedrag is daadwerkelijk terug op de rekening ontvangen? Kunt u deze bedragen zowel in euro’s als in procenten geven?
Oorspronkelijk was er inderdaad sprake van een foutenpercentage van 10,4% (€ 3,3 mln). Daarnaast was er zoals aangegeven in de Nationale Verklaring 2015 (Kamerstuk 34 150, nr. 2) nog sprake van onzekerheid over € 5,7 mln. Hierover is extern advies ingewonnen. Dit heeft ertoe geleid dat deze € 5,7 mln is bijgesteld naar € 3,7 mln waarmee het foutenpercentage is uitgekomen op 22,2% (€ 7 mln). Dit zijn percentages ten opzichte van het gecontroleerde totaal aan subsidiabele kosten in 2014. De visserijsubsidie uitgaven waren voor gehele Europees Visserij Fonds programmaperiode begroot op 120 mln (waarvan € 48,6 mln EU-bijdrage). Ik heb in mijn brief van 11 juni 2015 (Kamerstuk 34 150, nr. 5) aangegeven op welke wijze de problematiek wordt aangepakt. Inmiddels zijn alle fouten en betwiste bedragen gecorrigeerd en opgelost. Zoals gemeld in de voortgangsrapportage Gemeenschappelijk Visserijbeleid van 9 december jl. heeft de Europese Commissie onlangs aangegeven dat de herstelacties van Nederland als voldoende te beschouwen om nieuwe declaraties uit te kunnen betalen.
De fouten waren divers van aard. Deels betreft het onterechte declaraties van subsidieontvangers, een deel van de fouten is procedureel van aard. Dit betreffen interpretaties van regelgeving, zoals het bepalen van de redelijkheid van kosten, wijzigingen in een project, afschrijvingskosten, eigen arbeid, inkomsten uit projecten en direct aan het project toerekenbare kosten.
In de regel worden alle subsidies teruggevorderd als het voorzienbaar en aan te rekenen is aan de subsidieontvanger. Dit wordt per dossier zorgvuldig bekeken door RVO.nl. Ik kan geen uitspraak doen over het percentage en het bedrag aan terugvorderingen, omdat dit proces op dossierniveau nog loopt.
Kunt u de bevindingen van het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) in deze zaak naar de Kamer sturen?
Door OLAF is deze zaak niet teruggekoppeld aan EZ. In de regel hoeft OLAF alleen aan de aanklager terug te koppelen wat er met zijn of haar klacht is gedaan. De aanklager heeft aan EZ laten weten dat OLAF de zaak als afgehandeld beschouwt omdat er al een financiële correctie bij genoemd project was voorgesteld door de Europese Commissie.
Wat is uw beleid inzake het terugvorderen van subsidies die op onterechte gronden zijn toegekend? Is er rijksbreed beleid?
Bij Europese fondsen geldt dat niet EU-conforme subsidie in principe wordt teruggevorderd.
De belangrijkste overweging bij het niet terugvorderen is gelegen in de inschatting dat het terugvorderingsbesluit in een beroepsprocedure standhoudt. Deze inschatting houdt sterk verband met de vraag in hoeverre de geconstateerde fout voor de begunstigde voorzienbaar en verwijtbaar is en of de algemene rechtsbeginselen in acht zijn genomen. EZ sluit aan bij hetgeen hiertoe door het rechtscollege in haar jurisprudentie is overwogen. Per geval zal hieraan worden getoetst.
In welke gevallen wordt de deurwaarder ingeschakeld? Is in dit geval de deurwaarder ingeschakeld om de onterecht ontvangen subsidie terug te krijgen?
In gevallen dat er een terugvordering is ingesteld, en conform de incassoprocedure na een termijn van ongeveer 7 weken nog geen terugbetaling is ontvangen, wordt de deurwaarder ingeschakeld.
In dit geval is er geen terugvordering ingesteld.
In uw brief inzake de subsidieverlening aan een tilapiakwekerij van 27 oktober 2014 (Kamerstuk 21 501-32 nr. 812) schrijft u dat de Europese Commissie oorspronkelijk het hele bedrag à € 1.059.323,48 terug wilde, maar dat dit na onderhandelingen met Nederland is bijgesteld tot € 1.002.246,00; heeft Nederland hiermee ingestemd? Welke afspraak is uiteindelijk gemaakt en waarom pleitte Nederland voor een lager bedrag?
De Europese Commissie wilde het totale EU-deel van € 1.059.323,48 terugvorderen vanwege het niet voldoen aan de instandhoudingsplicht van vijf jaar. De Europese Commissie heeft uiteindelijk de correctie op de instandhoudingsplicht achterwege gelaten als gevolg van het standpunt van EZ dat bij een dergelijk innovatieproject niet geeist kan worden dat de subsidieontvanger een verliesgevend project in stand moet houden.
De Europese Commissie vindt echter wel dat de restwaarde van de investering in mindering moet worden gebracht op de subsidie. Alleen de afschrijvingskosten tijdens de projectduur komen volgens de Europese Commissie voor subsidie in aanmerking. Dit verklaart waarom uiteindelijk niet het hele bedrag is gecorrigeerd door de Europese Commissie.
Wat heeft u gedaan met de constatering van de Algemene Rekenkamer dat het foutenpercentage langjarig hoog is en met de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer3 (onder andere op pagina 24) om verbeteringen aan te brengen onder andere op het gebied van managementverificaties?
Zie ook antwoord op vraag 4. Afgelopen periode is er door vooral RVO.nl veel werk verzet om de nodige verbeteringen aan te brengen in de managementverificaties. De herstelacties hadden ook betrekking op dossiers van voorgaande jaren (fonds is gestart in 2008). De Auditdienst Rijk heeft in zijn rapportages aan de Europese Commissie de door RVO.nl genomen maatregelen als voldoende beoordeeld.
Inmiddels heeft Eurocommissaris Vella in een gesprek met mijn voorganger aangegeven tevreden te zijn met de herstelacties van Nederland.
Hoe geeft u uitvoering aan de motie Polderman (Kamerstuk 32 123 XIV nr. 49) die verzoekt de regering haar subsidiebeleid zodanig in te richten dat subsidies aan de visserijsector enkel nog ten goede komen aan innovaties die bijdragen aan een duurzame visserij? Worden bij nieuwe visserij-innovatiesubsidies substantiële duurzaamheidseisen gesteld?
In antwoord op die motie heb ik aangegeven (Kamerstuk 32 123 XIV, nr. 193) dat het toen geldende Europees Visserijfonds als voorwaarde stelde dat projecten moeten bijdragen aan de bevordering van duurzame ontwikkeling van de visserij om in aanmerking te komen voor financiële ondersteuning. In het huidige Europese Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) is duurzame ontwikkeling eveneens van groot belang, zowel voor de visserij- als voor de aquacultuursector. Een adviescommissie zal de ingediende projecten beoordelen onder andere op basis van de mate van duurzaamheid. Dat betekent dat hoe meer een innovatie bijdraagt aan verduurzaming, hoe groter de kans is dat het project wordt goedgekeurd.
Ik verwijs u tevens naar de brief van 4 november 2014 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 812) voor wat betreft de duurzaamheidseisen die bij nieuwe visserij-innovatiesubsidies worden gesteld.
Het bericht ‘Meer drugszaken sneuvelen bij rechter’ |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat het een zorgelijk trend is die door de Raad voor de rechtspraak en Drugsmonitor cijfermatig wordt beschreven, namelijk dat het aantal vrijspraken in drugszaken is toegenomen?1
Het aandeel vrijspraken in Opiumwetzaken wijkt in 2014 niet af van het aandeel vrijspraken bij alle misdrijfzaken, 11%. In mijn beantwoording van de vragen van het lid Helder (PVV) (zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 610) over de toename van het totale aantal vrijspraken in strafzaken heb ik reeds gewezen op de diverse onderzoeken die hier de afgelopen jaren naar zijn verricht. Hierin heb ik ook aangegeven dat een aantal factoren naar de mening van het Openbaar Ministerie (OM) een rol hebben gespeeld bij de toename van het aantal vrijspraken in de afgelopen tien jaar. Voor deze factoren verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3 van het lid Helder (PVV).
De mogelijkheid dat een verdachte wordt vrijgesproken is een onderdeel van onze rechtsstaat. Een stijging in het aantal vrijspraken kan zorgelijk zijn, als dit een gevolg is van een te lage kwaliteit van de aangebrachte zaken. Zoals vermeld in de antwoorden op de vragen van het lid Helder (PVV), is dit maar hoogstens ten dele het geval en worden er bijvoorbeeld op het gebied van de strafbeschikkingen maatregelen genomen om de kwaliteit te verbeteren. Voor het overige volgt het OM de ontwikkeling van de vrijspraken en stuurt het erop aan zoveel mogelijk zaken met de juiste opsporings- en strafvorderlijke kwaliteit voor de rechter te brengen.
Deelt u de analyse dat dit zou komen doordat rechters kritischer zouden zijn over het door de overheid gevoerde drugsbeleid? Zo nee, wat is hiervan wel de reden volgens u?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er in de onderzochte periode 1995/2005–2014 substantiële veranderingen geweest in de oriëntatiepunten voor straftoemeting en overige afspraken van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) die een verklaring bieden voor de beschreven trend dat geen bestraffing plaatsvindt terwijl druggerelateerde feiten wel bewezen worden verklaard? Zo ja, kunt u hier een overzicht van geven?
De toename van het aandeel schuldigverklaringen zonder straf is niet alleen te zien bij druggelateerde zaken, maar ook bij de andere strafzaken. Overigens gaat het om een bijzonder klein aantal zaken en ligt het aandeel schuldigverklaringen zonder straf bij drugsdelicten niet hoger dan bij andere misdrijven. De Raad voor de Rechtspraak geeft desgevraagd aan dat de ontwikkelingen in de LOVS-oriëntatiepunten in de afgelopen jaren in elk geval geen verklaring bieden voor een toename van het aantal schuldigverklaringen zonder straf bij druggelateerde feiten.
Welke – door diverse kabinetten afgelopen jaren – ingevoerde maatregelen en/of wet- en regelgeving hebben volgens u bijgedragen aan de veronderstelde verandering in de wijze waarop de rechters druggerelateerde feiten beoordelen en bestraffen?
Ik beschik niet over informatie die deze veronderstelde verandering bevestigt dan wel tegenspreekt. Het is een bekend verschijnsel dat er na de invoering van een nieuw wetsartikel, zoals eerder dit jaar artikel 11a van de Opiumwet (strafbaarstelling voorbereidingshandelingen hennepteelt), een periode volgt waarin OM en rechterlijke macht door middel van jurisprudentie de nieuwe norm scherper stellen. Het is voorstelbaar, maar niet problematisch, dat in een beginperiode, waarin een norm nog nader uitgelegd en juridisch geïnterpreteerd moet worden, meer vrijspraken voorkomen.
Ziet u reden om met de Raad voor de rechtspraak in gesprek te gaan om eventuele misverstanden over het door de wetgever bedoelde drugsbeleid op te helderen, teneinde te voorkomen dat zich (verder) in de jurisprudentie een separaat gedoogbeleid ontwikkeld ten aanzien van (bewezen verklaarde) druggerelateerde feiten?
Nee, ik heb geen reden om te veronderstellen dat dergelijke misverstanden bestaan.
Herinnert u zich de motie Oskam, waarin de regering wordt verzocht gemeenten geen enkele ruimte te geven om onderzochte plannen naar gereguleerde wietteelt ook daadwerkelijk in de praktijk te realiseren en uw bevestigende schriftelijke reactie hierop?2
Ja.
Hoe verklaart u dat diverse gemeentes zich nog steeds inspannen dan wel concreet de oprichting van lokale cannabisclubs faciliteren? Hoe beoordeelt u de wijze waarop de gemeente Utrecht naar eigen zeggen de oprichting van een «Social Cannabis Club» faciliteert3 en idem dito de gemeente Amsterdam de oprichting van «The Tree of Life»? Kunt u navraag doen bij beide gemeenten waaruit dit «faciliteren» bestaat en hiervan een overzicht geven?
Ik heb navraag gedaan bij de burgemeester van Amsterdam en de wethouder Volksgezondheid van Utrecht. Zij hebben mij als volgt geïnformeerd:
De gemeente Amsterdam geeft aan «The Tree of Life» op geen enkele manier te faciliteren. De gemeente Amsterdam heeft op verzoek van de gemeenteraad contact gehad met het bestuur van The Tree of Life om te informeren naar hun vorderingen ten aanzien van het aanvragen van een Opiumwetontheffing ex artikel 6 jo 8 van de Opiumwet in het kader van de volksgezondheid. De ontheffing is nog niet bij het Ministerie van VWS aangevraagd.
De gemeente Utrecht heeft in 2013 en 2014 middelen aangewend voor twee aanvragen voor ontheffingen van de Opiumwet bij het Ministerie van VWS voor de beoogde Cannabis Social Club. Hierbij ging het om juridisch advies en overleg, en kosten voor notaris, leges en inschrijving bij de Kamer van Koophandel. Het ontheffingstraject is in 2014 afgerond en de ontheffingen zijn niet verleend. Er is derhalve geen sprake van (financiële) ondersteuning bij de realisatie van de uitvoering. De gemeenteraad is over het aanwenden van gemeentelijke middelen geïnformeerd en het is aan de gemeenteraad om hierover te oordelen.
Zoals ik heb gesteld in mijn brief5 aan de Kamer in reactie op de motie Oskam is het gemeenten niet toegestaan over te gaan tot het experimenteren met gereguleerde hennepteelt, aangezien het telen van hennep strafbaar is op grond van artikel 3 onder B van de Opiumwet. Indien er sprake is van strafbare feiten ga ik ervan uit dat in voorkomende gevallen het Openbaar Ministerie tot vervolging overgaat. De gemeenten Utrecht en Amsterdam zijn niet voornemens hennep te telen, een cannabisclub te starten en/of de realisatie van de uitvoering (financieel) te ondersteunen. Ik zie dan ook geen aanleiding om de gemeenten aan te spreken.
Deelt u de mening dat ook al is handhaving nog niet aan de orde omdat geen teeltlocatie is gevonden door genoemde clubs4, het openlijk faciliteren van dergelijke clubs door gemeenten zich niet goed verhoudt met het door u voorgestane drugsbeleid? Kunt u dan ook toezeggen gemeenten zoals Utrecht en Amsterdam hierop aan te zullen spreken? Indien dat laatste geen effect sorteert, welke maatregelen overweegt u dan om het faciliteren van dergelijke wietclubs te stoppen?
Zie antwoord vraag 7.
De geruchten dat er extra geld vrijkomt om de gaten in de begroting van Veiligheid en Justitie te dichten en de door de bezuinigingen ontstane problemen in de strafrechtketen op te lossen |
|
Nine Kooiman , Michiel van Nispen , Kees van der Staaij (SGP), Judith Swinkels (D66), Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat er extra geld vrij komt voor de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor het jaar 2016? Zo ja, om hoeveel geld gaat het en waar komt dat extra geld vandaan?
Is dat extra geld bedoeld voor de politie en dan niet voor de reorganisatie, de afbetaling van de lening ter hoogte van 600 miljoen euro en de onderhandelingen met betrekking tot de cao, maar wel voor het versterken van de kwaliteit van de opsporing en het versterken van de recherche? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Is dat extra geld bedoeld voor het Openbaar Ministerie (OM), in het bijzonder voor het wegnemen van de door de GalanGroep geconstateerde risico’s voor de primaire werkzaamheden van het OM, voor het verlagen van de druk op werkvoorraden, doorlooptijden, kwaliteit, ICT en voor de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie-Hoekstra? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Is dat extra geld bedoeld voor de rechtspraak, in het bijzonder voor de dekking van de extra kosten voor digitalisering van de rechtspraak (het KEI-programma), het dekkend financieren van de jaarlijkse zaaksinstroom, het behoud van volwaardige en toegankelijke rechtbanklocaties in het hele land en voor het onderhouden van de kwaliteit van rechtspraak? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Is dat extra geld bedoeld voor het Nederlands Forensisch Instituut, in het bijzonder voor behoud van expertisegebieden, voorkomen van lange wachttijden en voor innovatie van sporenonderzoek? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Is dat extra geld bedoeld voor de Reclasseringsorganisaties, in het bijzonder voor het voorkomen van wachtrijen, het versterken van het toezicht en het voorkomen van recidive? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Is dat extra geld bedoeld voor de Dienst Justitiële Inrichtingen, in het bijzonder om de oplopende werkdruk onder gevangenispersoneel tegen te gaan en de resocialisatiemogelijkheden in detentie te versterken? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de constatering dat de enorme bezuinigingen op de justitiebegroting te ver zijn doorgeschoten en ten koste gaan van de opsporing, vervolging en berechting van criminelen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat een structurele investering in Veiligheid en Justitie van minimaal 200 miljoen euro en specifiek op de punten zoals in bovenstaande vragen aangegeven, noodzakelijk is om de begroting weer fatsoenlijk op orde te krijgen, de oplopende problemen in de strafrechtketen op te lossen en de kwaliteit en capaciteit van de organisaties die Nederland veiliger moeten maken te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat deze structurele investering van 200 miljoen euro los dient te staan van de mogelijke tekorten die ontstaan indien de voorstellen tot verhoging van griffierechten, de eigen bijdragen voor strafproces en detentie en de maatregelen omtrent de gesubsidieerde rechtsbijstand mogelijk niet kunnen rekenen op een meerderheid in de Eerste Kamer? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de kwaliteit van opsporing en vervolging, en de noodzakelijke investeringen daarin, los moet worden gezien van het risico dat de voorstellen tot verhoging van griffierechten, de eigen bijdragen voor het strafproces en detentie en de maatregelen omtrent de gesubsidieerde rechtsbijstand mogelijk niet kunnen rekenen op een meerderheid in de Eerste Kamer? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid hierover vóór vrijdag 20 november 2015 om 12:00uur ‘s middags duidelijkheid te verschaffen aan de Kamer zodat de Kamer het gewijzigde begrotingsvoorstel tijdig voorafgaand aan de begrotingsbehandeling op zijn merites kan beoordelen? Zo nee, bent u ervan op de hoogte dat de Kamer kan besluiten de begrotingsbehandeling van Veiligheid en Justitie tot nader order uit te stellen zodat de Kamer alsnog duidelijkheid en voldoende gelegenheid krijgt om de begrotingsvoorstel op fatsoenlijke wijze voorafgaand aan de behandeling te bezien?
Het overdragen van de melkveefosfaatreferentie aan opvolgers in de eerste, tweede of derde graad en wijzigen van de rechtsvorm van de onderneming |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat de melkveefosfaatreferentie overdraagbaar dient te zijn aan opvolgers in de eerste, tweede of de derde graad, zoals met het amendement Geurts (Kamerstuk 33 979, nr. 59) is vastgelegd in de melkveewet?
Ja. In artikel 21a, vijfde lid, van de Meststoffenwet is inderdaad bepaald dat de melkveefosfaatreferentie kan worden overgedragen aan een landbouwer waarmee bloed- of aanverwantschap in de eerste, tweede of derde graad bestaat voor het bedrijf waarvoor de melkveefosfaatreferentie is afgegeven.
Deelt u de mening dat de melkveefosfaatreferentie niet verloren moet gaan bij het wijzigen van de rechtsvorm van een bedrijf dat wordt voortgezet op dezelfde locatie door een familielid in de eerste, tweede of derde graad? Zo nee, waarom niet?
Nee. De wet bepaalt dat de melkveefosfaatreferentie kan worden overgedragen aan een landbouwer waarmee bloed- of aanverwantschap in de eerste, tweede of derde graad bestaat. Bij overdracht van een natuurlijk persoon aan een rechtspersoon is geen sprake van bloed- of aanverwantschap. Overdracht aan een persoon waarmee deze verwantschap bestaat is wel mogelijk, evenals inbreng in bijvoorbeeld een maatschap, een in de landbouw veel gebruikte samenwerkingsvorm, met een persoon waarmee deze verwantschap bestaat.
Deelt u de mening dat de verandering van rechtsvorm niks verandert aan de fysieke werkelijkheid van het bedrijf op een bepaalde locatie?
Ja. De keuze voor het gebruik van een rechtspersoon en de keuze voor een specifieke rechtsvorm heeft echter wel juridische consequenties.
Kunt u toelichten waarom de rechtsvorm van een bedrijf niet gewijzigd kan worden met behoud van de melkveefosfaatreferentie? Welk doel dient deze beperking?
De melkveefosfaatreferentie is geïntroduceerd om relatief intensieve bedrijven te beschermen tegen de noodzaak om met ingang van 1 januari 2015 een reeds bestaand fosfaatoverschot volledig te verwerken. Zonder melkveefosfaatreferentie hadden bedrijven dit wel moeten doen. Nieuwe bedrijven die na 2013 starten dienen het melkveefosfaatoverschot volledig te verwerken.
Zoals aangegeven in de memorie van toelichting bij het Wetsvoorstel Verantwoorde groei melkveehouderij (Kamerstuk 33 979, nr. 3) was een van de overwegingen voor het beperken van de overdraagbaarheid tot in eerste instantie bloed- en aanverwanten in eerste graad, bij amendement Geurts gewijzigd in bloed- een aanverwanten in eerste, tweede of derde graad, dat het in de loop van de tijd afnemen van het totaal aan melkveefosfaatreferenties bijdraagt aan het vergroten van de grondgebondenheid van de melkveehouderij en een meer verantwoorde afzet van mest. Verruimen van de mogelijkheid om de melkveefosfaatreferentie over te dragen naar derden zou hier haaks op staan.
Overdraagbaar maken van de melkveefosfaatreferentie zou ook betekenen dat relatief intensieve bedrijven zouden worden beloond met (waardevolle) verhandelbare rechten. Dit zou ook in staatssteun hebben geresulteerd, waarvan onduidelijk is of deze geoorloofd zou zijn.
Bent u bereid om te kijken hoe bij overdracht binnen de eerste, tweede en derde graad er ook voor de jonge opvolgers gekozen kan worden voor een voor de familie passende rechtsvorm? Zo nee, waarom niet?
De wet regelt dat bestaande bedrijven die een melkveefosfaatreferentie hebben ontvangen kunnen worden voortgezet door bloed- en aanverwanten. De melkveefosfaatreferentie kan dus direct worden overgedragen aan een bloed- of aanverwant tot en met de derde graad of via inbreng in bijvoorbeeld een maatschap of een vennootschap onder firma (vof) met een bloed- of aanverwant tot en met de derde graad. Indien het bedrijf overgaat naar een andere persoon of rechtspersoon, kan de melkveefosfaatreferentie niet worden overgedragen.
Het staat jonge opvolgers uiteraard vrij om te zoeken naar een passende rechtsvorm; zij dienen er wel rekening mee te houden dat de melkveefosfaatreferentie niet in alle gevallen behouden zal blijven.
Valt het wijzigen van de rechtsvorm bij familieovername aan te merken als bijzondere situatie waarvoor een oplossing gevonden dient te worden, zoals u aangaf tijdens het debat op 13 november 2014?
De wet biedt voldoende ruimte om bij overdracht van het bedrijf aan een familielid deze overdracht zodanig vorm te geven dat de melkveefosfaatreferentie behouden kan blijven. Zoals in antwoord op voorgaande vragen is aangegeven is dat het geval bij de vorming van bijvoorbeeld een maatschap of vennootschap onder firma, met een bloed- of aanverwant tot en met de derde graad.
Kunt u aangeven, gezien het voornemen van het kabinet om fosfaatrechten in te voeren, hoe dit zich verhoudt tot het verbod op staatssteun met het oog op de eerdere discussie over staatssteun en het invoeren van de melkveefosfaatreferentie?
Staatssteun is ook bij de introductie van fosfaatrechten een aandachtspunt. Bij de introductie van de fosfaatrechten zal worden geborgd dat van staatssteun geen sprake is of dat het zal gaan om geoorloofde steun. Dit is ook geantwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de CDA-fractie (Kamerstuk II 2015/16, 33 979, nr. 100).
Is het kabinet bereid om te kijken hoe de overdracht van de melkveefosfaatreferentie naar derden verruimd zou kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, vanwege de redenen zoals deze in de antwoorden op de voorgaande vragen en dan met name in het antwoord op vraag 4 zijn gegeven.
Een Nederlandse voormalig coffeeshopeigenaar die is veroordeeld in Thailand |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Joeg Nederland Van L. de Thaise cel in»?1 «Dit is bijna de doodstraf»2 en «Vooruitzicht: twintig jaar hel»?3
Ja.
Klopt het bericht dat deze Nederlander door de rechtbank in Bangkok is veroordeeld tot 103 jaar cel? Hoeveel jaren zal de Nederlander daarvan in de praktijk moeten uitzitten?
In z’n algemeenheid geldt dat ik geen oordeel zal geven over een uitspraak van een buitenlandse rechter. Uit mijn eerste informatie over het vonnis blijkt dat er inderdaad sprake is van een opgelegde gevangenisstraf van 103 jaar. Hij krijg 1/3 strafvermindering = 68 jaar en 8 maanden. Uiteindelijk wordt op basis van het totaal van overtredingen bepaald dat de celstraf 20 jaar bedraagt (artikel 91 lid 2 van de Thaise Strafwet). Uw vragen voor welke feiten de verdachte is veroordeeld kan ik als volgt beantwoorden: Van L is door de Thaise rechtbank veroordeeld voor 12 overtredingen van ieder 5 jaar gevangenisstraf, in totaal 60 jaar. 12 overtredingen van ieder 2 jaar gevangenisstraf, in totaal 24 jaar en 19 overtredingen van ieder 1 jaar gevangenisstraf, in totaal 19 jaar. Alle feiten lijken betrekking te hebben op overtredingen begaan volgens de Thaise Anti-witwaswet.
Wat vindt u van dit vonnis? Zou u dit vonnis, net als de Bredase hoofdofficier van justitie, als «volstrekt begrijpelijk» willen typeren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten voor welk strafbaar feit deze Nederlander is veroordeeld?
Zie antwoord vraag 2.
Is het bericht waar dat de veroordeelde zich volgens de rechters schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van geld dat hij met de verkoop van cannabis uit vier coffeeshops in Den Bosch en Tilburg heeft verdiend?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat de coffeeshops ten tijde van de verkoop beschikten over een gedoogverklaring? Kunt u in dit kader ook reageren op de uitspraak (d.d. 12 november 2015) van het gerechtshof in Den Bosch dat de coffeeshop The Grass Company zich aan alle regels van het gedoogbeleid heeft gehouden?4 Hoe verhoudt dit zich tot de beweerde witwaspraktijken van Van L. waarvoor hij nu in Thailand tot 103 jaar cel is veroordeeld? Bent u van plan de uitspraak van het gerechtshof in Den Bosch onder de aandacht te brengen van de Thaise autoriteiten? Zo nee, waarom niet?
De coffeeshops in Tilburg beschikken over een exploitatievergunning alcoholvrije horeca. Voor de coffeeshop in Den Bosch geldt dat op dit moment een vergunningsprocedure loopt voor een exploitatievergunning voor alcoholvrije horeca.
In het verleden heeft The Grass Company aan de gemeente Den Bosch akkoord gevraagd voor de overname van een exploitatieruimte die fungeerde als gedoogd verkooppunt voor softdrugs. De gemeente Den Bosch heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de overname van de exploitatie in het kader van het coffeeshopbeleid van de gemeente.
Met de Thaise autoriteiten is in september 2014 overeengekomen dat zij Van L alleen zouden vervolgen terzake van witwasdelicten gepleegd in Thailand.
Er is zowel schriftelijk als mondeling uitleg gegeven aan de Thaise autoriteiten over het Nederlandse gedoogbeleid. De door u aangehaalde uitspraak van 12 november is van na de verstrekte uitleg.
Ik zie geen aanleiding om de aangehaalde uitspraak nog onder de aandacht van Thaise autoriteiten te brengen nu er reeds uitleg is gegeven aan de Thaise autoriteiten. Naar ik heb begrepen is hoger beroep tegen de veroordeling ingesteld en de uitspraak van 12 november 2015 kan daarbij worden overlegd.
Lopen coffeeshopexploitanten een risico op strafvervolging in het buitenland wanneer zij vermogen bezitten dat in Nederland is verkregen uit de gedoogde verkoop van cannabis, op het moment dat zij in het buitenland verblijven en dat land geen gedoogbeleid ten aanzien van de verkoop van cannabis in coffeeshops kent? Zo ja, acht u dit wenselijk? Indien u dit onwenselijk acht, wat gaat u hier aan doen?
De bedoelde risico’s hangen af van de wetgeving en het opsporingsbeleid in de betreffende landen. Ik kan daar in het algemeen geen uitspraken over doen. Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de wetgeving en het opsporingsbeleid in een ander land.
Klopt de informatie zoals gesteld in het artikel «Unhappy ending in Thailand»5 dat de in Bangkok gestationeerde Nederlandse politieliaison in een brief aan de Thaise procureur-generaal een «request to initiate a criminal case» deed tegen Van L. en diens echtgenote? Welke verzoeken deed de liaisonofficer nog meer in die bewuste brief? Kunt u deze brief aan de Kamer zenden?
Het onderzoek waarnaar wordt verwezen is onderdeel van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek. Over lopende onderzoeken kunnen in het belang van die onderzoeken geen mededelingen worden gedaan. De betreffende brief van de Nederlandse politieliaison in Bangkok maakt deel uit het van strafrechtelijk onderzoek en kan derhalve niet aan uw Kamer worden verstrekt.
Voor de goede orde merk ik op dat de bedoelde correspondentie met de Thaise autoriteiten aan de orde is gekomen in een gerechtelijke procedure, waarin achtereenvolgens de rechtbank en het gerechtshof Den Haag hebben geoordeeld dat de handelwijze van de Staat jegens de heer Van L. rechtmatig was.
Kunt u aangeven hoe vaak het gebeurt dat de Nederlandse autoriteiten een verzoek richten aan een buitenlandse overheid ter zake een aldaar verblijvende Nederlandse onderdaan om een strafrechtelijk onderzoek naar deze persoon in te stellen?
Bij internationale samenwerking in strafzaken komt het regelmatig voor dat afspraken worden gemaakt tussen landen in het kader van een goede rechtsbedeling. Die afspraken kunnen inhouden dat een verdeling wordt gemaakt met betrekking tot de vervolging van een feitencomplex. Een exact aantal is niet bekend.
Kunt u een uitvoerig feitenrelaas geven van de gebeurtenissen die hebben geleid tot het besluit deze Nederlander in Thailand te vervolgen en van de contacten daaromtrent tussen het Nederlandse openbaar ministerie, politiefunctionarissen (al dan niet werkzaam bij de ambassade) en de Thaise autoriteiten?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2 van de leden Berndsen-Jansen en Sjoerdsma (beiden D66) over de vervolging van een Nederlandse coffeeshopeigenaar in Thailand.6
Kunt u uiteenzetten of door de Nederlandse autoriteiten aandacht is besteed aan het uitleggen en duiden van het Nederlandse gedoogbeleid ten aanzien van cannabis aan de Thaise autoriteiten in deze zaak? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met het bericht «Van L.: handjeklap en een barbecue»?6 Kunt u dit bericht bevestigen? Kunt u aangeven met welk doel de Nederlandse ambassade in Bangkok samen met de politie dit informele diner heeft georganiseerd?
De op de Nederlandse ambassades gestationeerde politie Liaison Officers organiseren doorgaans jaarlijks een informele ontvangst, in dit specifieke geval was dat een barbecue. Hiervoor worden politie- en justitiemedewerkers uit het betreffende land uitgenodigd met wie de Liaison Officers in hun werk regelmatig contact hebben. Doel van deze bijeenkomst is om op informele wijze onze waardering over te brengen voor de samenwerking tegenover de genodigden.
Klopt het dat de heer Thepprathanporn Thongkhlung de Thaise officier van justitie is en de zaak tegen de heer Van L. in de rechtbank heeft bepleit? Is de heer Thepprathanporn Thongkhlung voor een diner uitgenodigd op de Nederlandse ambassade op 5 november 2015, een paar dagen voordat de zaak van de heer Van L. door de Thaise rechtbank zou worden behandeld (op 10 november 2015)? Zo ja, is hij op deze uitnodiging ingegaan? Zo ja, wat is er tijdens dit diner besproken?
Het klopt dat de genoemde Officier van Justitie Thepprathanporn Thongkhlung de Officier van Justitie is die de zaak van de heer Van L. in de rechtbank heeft bepleit. Hij is één van de officieren binnen het Thaise OM waar de politie regulier mee samenwerkt. Alle officieren met wie regulier wordt samengewerkt waren uitgenodigd voor de informele ontvangst. De heer Thepprathanporn Thongkhlung was hierbij aanwezig. Gezien het informele karakter is van deze bijeenkomst geen verslaglegging voorhanden.
Overigens had de inhoudelijke behandeling van de zaak reeds vóór 5 november 2015 plaatsgevonden en deed de Thaise rechtbank uitspraak op 10 november 2015.
Hoeveel Nederlanders zijn er momenteel gedetineerd in Thailand?
Op dit moment zijn vijftien Nederlanders gedetineerd in Thailand.
Kunt u aangeven op welke wijze de consulaire bijstand aan Nederlandse gedetineerden in Thailand, in het bijzonder in Bangkok, is ingericht? Kunt u aangeven welke bijstand de ambassade biedt, welke steun wordt geboden aan gedetineerden en of hen bezoeken worden gebracht?
De Nederlandse ambassade in Bangkok geeft Nederlandse gedetineerden consulaire bijstand indien zij dit wensen. Deze bijstand wordt verleend conform het beleid zoals is gesteld in de brief aan de Tweede Kamer d.d. 10 oktober 2014, TK 30 010, nr. 21.
Kunt u aangeven op welke wijze namens de Nederlandse regering in Thailand zorg wordt gedragen voor een behandeling die voldoet aan internationaalrechtelijk te stellen eisen aan menswaardige detentie? Kunt u in dit kader ingaan op de situatie die geschetst wordt door een ex-gedetineerde in het artikel «Vooruitzicht: twintig jaar hel»?
Zoals gesteld in voornoemde brief van 10 oktober 2010 (TK 30 010, nr. 21) is het monitoren van de detentieomstandigheden onderdeel van de consulaire bijstand. Nederland volgt de detentie-omstandigheden en zal de lokale autoriteiten van landen op misstanden en bij problemen aanspreken. In het bijzonder zal Nederland de autoriteiten aanspreken op een menswaardige behandeling wanneer duidelijk is dat Nederlandse gedetineerden slechter wordt behandeld dan de andere gedetineerden in dezelfde omstandigheden. Naast bilateraal gebeurt dit, wanneer het Europese gedetineerden betreft, soms door enkele EU-lidstaten gezamenlijk of in breed EU-verband. De verantwoordelijkheid voor de gedetineerde in het buitenland en de mogelijkheid tot wijzigen van de concrete omstandigheden in een gevangenis liggen bij de autoriteiten van het land van detentie.
Het artikel ‘Groepsaansprakelijkheid bij onrechtmatige daad: Het blijft een bijzonder leerstuk’ |
|
Michel Rog (CDA), Pieter Duisenberg (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Kent u het artikel Groepsaansprakelijkheid bij onrechtmatige daad: Het blijft een bijzonder leerstuk?1
Ik heb kennis genomen van het artikel.
Deelt u de zienswijze dat de auteur van het artikel tot de conclusie komt dat in het geval van de Maagdenhuisbezetting, de schade verhaalbaar is? Kunt u een toelichting geven?
De auteur van het door u genoemde artikel suggereert inderdaad dat de schade aan het Maagdenhuis met toepassing van artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek op de Maagdenhuisbezetters zou kunnen worden verhaald. Ik deel die conclusie echter niet.
Vertrouwt u het juridisch oordeel van deze auteur? Kunt u een toelichting geven?
In zijn artikel suggereert de auteur dat met toepassing van artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek de schade aan het Maagdenhuis gemakkelijk verhaalbaar is op de verantwoordelijke betrokkenen. Ik deel die mening niet. Inderdaad hoeft bij toepassing van artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek niet te worden bewezen welk lid van een bepaalde groep precies welke schade heeft veroorzaakt. Dit gegeven maakt het verhalen van de schade aan het Maagdenhuis echter niet veel gemakkelijker.
Bij de bezetting van het Maagdenhuis kan immers nauwelijks worden gesproken van één bepaalde groep. Naast de schadeveroorzakers zijn er tijdens de bezetting ook veel vreedzame demonstranten – studenten, docenten, maar ook belangstellenden zoals Kamerleden – in het Maagdenhuis geweest. Zelfs als van een enkele groep zou kunnen worden gesproken zou een groepslid alleen aansprakelijk kunnen worden gesteld als die persoon wist of behoorde te begrijpen dat het groepsoptreden tot schade zou leiden (vgl. de uitspraak van de Hoge Raad van 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2914). Nu een groot deel van de Maagdenhuisbezetting een vreedzaam karakter had is dat niet zo gemakkelijk aan te tonen.
Kunt u aangeven hoeveel de totale schade bedraagt als gevolg van de bezetting van het Maagdenhuis en van het Bungehuis?
Ik heb van de UvA begrepen dat de directe en indirecte kosten die zijn veroorzaakt door de bezettingen van het Bungehuis en het Maagdenhuis (en de kortstondige bezetting van Binnengasthuisterrein2 in totaal € 668.000,– bedragen. De kosten zitten met name in de beveiliging van het Maagdenhuis en het herstellen van fysieke schade aan het pand en andere zaken zoals meubilair en apparatuur. Daarnaast zijn er kosten voor opruimen en schoonmaak en extra interne dienstverlening voor het verhuizen van personeel.
Kunt u aangeven welk bedrag de Universiteit van Amsterdam (UvA) aan extra kosten heeft gemaakt door het geruime tijd niet kunnen gebruiken van de bezette panden?
Zie vraag 4. De kosten voor extra interne dienstverlening voor het verhuizen van personeel zitten bij de totale schade inbegrepen.
Op 30 september 2015 heeft u in antwoord op eerdere vragen aangegeven dat de UvA van de verzekeraar alle schade vergoed heeft gekregen; heeft de verzekeraar ook de hiervoor genoemde extra kosten vergoed?2
Ja, de verzekeraar heeft het volledige bedrag uitgekeerd, onder aftrek van het eigen risico. Kosten voor extra interne dienstverlening voor het verhuizen van personeel zitten daarbij inbegrepen.
Kunt u bevestigen dat, zoals uit informatie3 blijkt, het eigen risico van de verzekering € 25.000 per gebeurtenis bedraagt? Zo ja, wat is uw mening over het feit dat € 50.000 – wellicht verhoogd met extra kosten, aan publiek geld is gebruikt om de schade te betalen? Zo nee, welk bedrag is er dan wel voor rekening van de UvA gekomen?
Ik beschik niet over deze informatie. Het is ook niet aan mij om vertrouwelijke bedrijfsgegevens van de verzekeraar openbaar te maken.
Op 30 september 20154 heeft u in uw antwoorden op eerdere vragen aangegeven van mening te zijn dat u de motie Duisenberg c.s.5 heeft uitgevoerd, door met de UvA in gesprek te gaan maar met de conclusie dat er niet voor is gekozen, zoals was gevraagd, om «binnen de juridische mogelijkheden, de geleden schade, nu betaald uit publieke middelen, maximaal te verhalen op de bezetters»; kunt u een uitgebreide toelichting geven over de manier waarop u deze motie uitgevoerd heeft?
In de motie heeft u mij opgeroepen om met de UvA in gesprek te gaan om te bezien of de geleden schade verhaald kan worden op de bezetters zodat de schade van deze bezetting niet op het onderwijsbudget van de UvA, de overheid en daarmee de belastingbetaler wordt afgewenteld. Tijdens het debat op 21 mei jl. hebben de indieners van de motie aangegeven dat de Minister wordt opgeroepen om als stelselverantwoordelijke het gesprek aan te gaan. Dat heb ik gedaan. Zoals ik reeds in mijn brief van 28 augustus alsook in de beantwoording van eerdere Kamervragen op 30 september heb aangegeven, heb ik conform de motie met het college van bestuur van de UvA gesproken over de directe en indirecte kosten die zijn veroorzaakt door de bezettingen van het Bungehuis en het Maagdenhuis. Ik heb hen gevraagd of zij de schade op de bezetters kunnen verhalen zodat dat de kosten van de bezetting van het Maagdenhuis en het Bungehuis niet ten laste komen van publieke middelen. De UvA heeft aangegeven dat zij, maar ook de verzekeraar, naar de mogelijkheden heeft gekeken om de schade te verhalen en tot de conclusie is gekomen dat het zoeken naar de daders en vervolgens de kans op het verhalen van de schade weinig kans van slagen heeft. De verzekeraar heeft dan ook het volledige bedrag uitgekeerd, onder aftrek van het eigen risico. Op die manier komt de schade niet ten laste van het onderwijsbudget, de overheid en daarmee de belastingbetaler. Conform de motie heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd.
Met de motie van 2 december 2015 (Kamerstuknummer 34 326 nr. 4) heeft u mij verzocht om binnen de aanwezige juridische mogelijkheden alles in het werk te stellen om de geleden schade maximaal te verhalen op de bezetters. Omdat het niet aan mij is om zo’n vordering tegen de schadeveroorzakers in te stellen, maar aan de UvA of de verzekeraar, heb ik de zorgen van uw Kamer opnieuw overgebracht aan de UvA.
In uw eerder genoemde antwoorden stelt u dat een onderzoek zowel studenten als ook docenten zou betreffen die nu in een constructieve dialoog zijn met het college van bestuur, en dat de kans op succes bij een dergelijke onderzoek buitengewoon klein is, zeer veel lasten met zich meebrengt en dat studenten en docenten die niets met de vernieling te maken hadden betrokken worden in het onderzoek; deelt u de mening dat het, gezien het artikel in Assurantie Magazine, wel degelijk mogelijk is om de verantwoordelijken aan te spreken en hen de schade te laten vergoeden?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb uiteengezet is het niet zo eenvoudig een concrete betrokkene aan te spreken voor de schade aan het Maagdenhuis. In ieder geval is het enkele feit dat die betrokkene tijdens de bezetting in het Maagdenhuis is geweest daarvoor niet voldoende. Om de schade te kunnen verhalen zou moeten worden achterhaald welke (groepen van) personen de schade hebben aangericht. Dit vereist onderzoek onder de studenten en docenten, hetgeen noodzakelijkerwijs betekent dat ook personen die niets met de vernielingen te maken hebben gehad bij het onderzoek worden betrokken. Het opsporen van de verantwoordelijken wordt nog verder gecompliceerd door de mogelijkheid dat ook mensen van buiten de universiteit vernielingen hebben aangericht. Zoals ik in mijn brief van 29 september jl. (in antwoord op uw brief zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 158) heb aangegeven, zou een onderzoek dan ook aanzienlijke kosten met zich brengen en lijkt de kans op succes nagenoeg nihil. Daarbij is het bovendien maar zeer de vraag of de kosten van zo’n onderzoek opwegen tegen de baten.
Bent u het eens met de vaststelling dat, naast de vernielers en de louter kritische studenten en docenten, een derde categorie onderscheiden kan worden, zijnde de organisatoren van de bezetting?
Ik ben het eens met de stelling dat er ook personen in het Maagdenhuis aanwezig waren die een organisatorische rol vervulden, maar ik ben het oneens met de stelling dat die personen eenvoudig als categorie onderscheiden kunnen worden.
Deelt u de opvatting dat onvoldoende onderzocht is wat de verhaalsmogelijkheden zijn op de organisatoren van de bezetting van wie de identiteit bekend is? Zo ja, wat weerhoudt u van een dergelijk onderzoek? Zo nee, wat was de uitkomst van dit onderzoek?
Nee, ik deel die opvatting niet. De UvA heeft naar de mogelijkheden gekeken en ook de verzekeraar is tot de conclusie gekomen dat het zoeken naar de daders en vervolgens de kans op het verhalen van de schade weinig kans van slagen heeft. Ik vertrouw op hun oordeel, zeker aangezien de verzekeraar er alle belang bij heeft om de schade te verhalen als hij daartoe een mogelijkheid zou zien.
Deelt u de mening dat degenen die verantwoordelijk zijn voor de aangerichte schade, ongeacht de constructieve dialoog met het college van bestuur van de UvA, gezien de bestaande juridische mogelijkheden, aangesproken dienen te worden voor vergoeding van de schade?
Ik deel de mening dat degenen die verantwoordelijk zijn voor de aangerichte schade aangesproken dienen te worden. Al eerder heb ik aangegeven dat ik de vernielingen afkeur. Ik zie echter geen mogelijkheden om hen aansprakelijk te stellen zonder dat ook studenten en docenten die uit oprechte zorg mee wilden praten over de universiteit hiervoor gestraft zouden worden.
Deelt u de mening dat de UvA de verantwoordelijke personen wel kan, maar niet wenst aan te spreken voor schadevergoeding en dat dit een verkeerd signaal is naar de samenleving?
Nee, ik deel die mening niet. De UvA heeft naar de mogelijkheden gekeken en ook de verzekeraar is tot de conclusie gekomen dat het zoeken naar de daders en vervolgens de kans op het verhalen van de schade weinig kans van slagen heeft. Hoewel ik het zeer betreur dat er schade is veroorzaakt aan een monumentaal pand, gaat het wat mij betreft niet alleen om het signaal richting de veroorzakers van die schade. Het gaat ook om studenten en docenten die uitsluitend kritiek hebben geuit en die kunnen niet voor de schade verantwoordelijk worden gehouden.
Kunt u aangeven waarom bij de recente Maagdenhuisbezetting geen gebruik wordt gemaakt van verhaalsmogelijkheden, terwijl in andere gevallen, zoals de bezetting van de Informatiseringsbank (1991)6, bij voetbalvandalisme (2006)7 en de ontruiming van de Ubica panden in Utrecht (2015)8, de overheid deze mogelijkheden wel heeft benut?
Uit het voorgaande blijkt is het zeer moeilijk te achterhalen welke personen verantwoordelijk zijn voor de schade aan het Maagdenhuis. Tijdens de langdurende bezetting zijn er naast vandalen ook veel vreedzame demonstranten in het Maagdenhuis geweest die niet aansprakelijk zouden moeten worden gesteld voor de aangerichte vernielingen. Deze omstandigheid maakt dat de Maagdenhuisbezetting naar mijn mening wezenlijk verschilt van de door u aangehaalde incidenten.
Een kostbaar onderzoek met een geringe kans op succes zou de constructieve dialoog tussen de Universiteit van Amsterdam en de bezetters verstoren. Ik heb er dan ook begrip voor dat de UvA ervoor heeft gekozen van een dergelijk onderzoek af te zien.
Is het waar dat bij het aanvragen van een autoverzekering verzekeraars de eerste acht jaar na afloop van iemands detentieperiode een melding te zien krijgen dat de aanvrager gedetineerd is geweest en dientengevolge de aanvrager doorverwijzen naar Rialto Verzekeringen?
Nee, verzekeraars beschikken niet over een databank waarin deze informatie voor hun is opgeslagen en die een dergelijke melding verstrekt (zie hierover ook het antwoord op vraag 2). Verzekeraars kunnen wel zelf op het aanvraagformulier voor een verzekering vragen naar het strafrechtelijke verleden van een potentiële verzekeringnemer. De verzekeringnemer is slechts verplicht om feiten omtrent een strafrechtelijk verleden aan de verzekeraar mede te delen, indien die feiten minder dan acht jaar voor het afsluiten van de verzekering hebben plaatsgevonden (zie ook mijn brief van 19 mei jl. aan uw Kamer, kenmerk 640764). De verzekeraar moet hier bovendien expliciet naar hebben gevraagd, in niet voor misverstand vatbare termen. Deze twee eisen volgen uit het vijfde lid van artikel 928 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
Net als andere vragen op een aanvraagformulier voor een verzekering wordt de vraag naar het strafrechtelijke verleden gesteld om een risico-inschatting te maken. Een verzekeraar moet namelijk in staat zijn om het hem aangeboden risico op verzekerbaarheid te beoordelen. Navraag bij het Verbond van Verzekeraars leert dat detentie op zichzelf geen doorslaggevende factor is. Een strafbaar feit speelt bij een risico-inschatting alleen een rol, wanneer het een verzekering betreft die te relateren is aan het feit dat is begaan.
Kunt u de oorsprong, duur en relevante juridische grond van deze bewaarplicht van een beëindigde detentie voor verzekeraars toelichten? Kunt u tevens aangeven welke andere organisaties/financiële instellingen langdurig inzicht verkrijgen bij (andersoortige) verzekeringsaanvragen van ex-gedetineerden en wat de termijn van inzage hierbij is?
De in de vraag genoemde bewaarplicht bestaat niet. Zoals uit het antwoord op vraag 1 volgt, mogen verzekeraars wel vragen naar strafbare feiten die minder dan acht jaar voor het afsluiten van de verzekering hebben plaatsgevonden.
Daarnaast is nog van belang dat verzekeraars de Stichting Centraal Informatie Systeem hebben opgericht (Stichting CIS). Navraag bij deze stichting wijst uit dat de stichting geen gegevens registreert over een eventuele detentie van een verzekeringnemer. Uit de databank van deze stichting kunnen verzekeraars wel informatie opvragen over bijvoorbeeld rij-ontzeggingen en het claimen van schades door de verzekeringnemer.
Kunt u aangeven hoeveel hoger de premie is voor ex-gedetineerden als het gaat om een autoverzekering, in vergelijking met «normale» verzekeraars? Bent u er bekend mee dat de aangesloten verzekeraars via Rialto Verzekeringen behalve een hogere maandpremie veelal ook andere financiële eisen stellen, zoals drie maanden vooruitbetalen, een extra bedrag van circa 175 euro voor de eerste maand en een polis uitgaande van nul schadevrije jaren?
Hoeveel hoger de premie is voor ex-gedetineerden is in algemene zin niet aan te geven. De hoogte van de premie is afhankelijk van verschillende factoren. Het feit dat een potentiële verzekeringnemer gedetineerd is geweest, is op zichzelf niet bepalend bij de beoordeling van een risico en het bepalen van de premie. Een strafbaar feit speelt alleen een rol, wanneer het een verzekering betreft die te relateren is aan het feit dat is begaan. Een rij-ontzegging is bijvoorbeeld slechts voor een autoverzekering relevant, en brandstichting voor een brandverzekering.
Andere factoren die bij het bepalen van de premie voor een autoverzekering van belang zijn, betreffen bijvoorbeeld het diefstalrisico, de reparatiekosten en het aantal schadevrije jaren.
Rialto heeft gemeld dat de premie die wordt gehanteerd is gebaseerd op het schaderisico, vermeerderd met maatschappijkosten en provisievergoeding voor de tussenpersoon, net als bij reguliere verzekeraars. Rialto bevestigt dat de premie hoger is dan bij andere verzekeraars, dat de premie bij een nieuwe autoverzekering ten minste de eerste drie maanden vooruit dient te worden betaald en een waarborgsom van 175 euro is vereist. Dit is volgens Rialto noodzakelijk om een groter dan gemiddeld wanbetalingsrisico te ondervangen. Indien de verzekeringnemer bewijs van schadevrije jaren levert, houdt Rialto hiermee rekening. Polissen afgesloten bij Rialto zijn dagelijks opzegbaar. Verzekeringnemers worden op deze manier niet langer dan nodig gebonden aan Rialto en de hogere premie, wanneer zij bij een andere verzekeraar een verzekering tegen een lagere premie kunnen afsluiten.
Deelt u de mening dat het niet onlogisch is dat een dergelijke polis duurder kan uitvallen gelet op het risico dat een verzekeraar kan lopen, maar dat deze niet zó hoog kan zijn dat ex-gedetineerden besluiten geen autoverzekering af te sluiten, onverzekerd rondrijden en/of gebruikmaken van andermans papieren? Hoe beoordeelt u deze laatstgenoemde gevolgen die in de praktijk plaatsvinden?
Dat de risico-inschatting bij de aanvraag van een autoverzekering door een verzekeringnemer wiens rijbevoegdheid ontnomen is geweest, leidt tot een hogere premie, komt mij niet onlogisch voor. De verzekeringsbranche kent geen premieplafond. Met uitzondering van de ziektekostenverzekering, is er ook geen acceptatieplicht voor verzekeraars. Het is vanzelfsprekend van belang dat ook ex-gedetineerden een verzekering kunnen afsluiten. Zoals ik in mijn brief van 19 mei jl. opmerkte, mag geen sprake zijn van categorisch weren van ex-gedetineerden. Evenmin zouden aan hen onredelijke eisen gesteld mogen worden. Mij hebben geen signalen bereikt, dat hiervan sprake is, en evenmin dat hierdoor misstanden zouden ontstaan.
Kunt u via Rialto Verzekeringen inventariseren hoeveel offertes gemiddeld jaarlijks worden aangevraagd door ex-gedetineerden en in hoeveel (procent) van de gevallen ook daadwerkelijk een verzekering wordt afgesloten?
Rialto kan niet aangeven hoeveel offertes door ex-gedetineerden worden aangevraagd en hoeveel verzekeringen daadwerkelijk aan hen worden verstrekt. Navraag bij Rialto wijst uit dat Rialto in haar systeem niet registreert of een persoon een strafrechtelijk verleden heeft. Hierbij kan nog worden opgemerkt dat ex-gedetineerden ook verzekerd zijn bij andere verzekeraars dan Rialto.
Bent u bereid in overleg met de branche te treden en/of zelf initiatief te nemen om te analyseren of geen onredelijke eisen gesteld worden bij het afsluiten van een (auto)verzekering aan ex-gedetineerden, ook in het licht van de wenselijkheid om een verzekering voor alle burgers tot de mogelijkheden te laten behoren?
Vooralsnog hebben mij geen signalen bereikt die wijzen op mogelijke misstanden. Voor het doen van onderzoek zie ik daarom op dit moment geen aanleiding. Mochten dergelijke signalen mij in de toekomst wel bereiken, dan zal ik vanzelfsprekend bezien of onderzoek is aangewezen.
De werkvoorraden in de rechtspraak |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het gerechtshof ’s-Hertogenbosch met een aanzienlijke werkvoorraad dagvaardingszaken kampt, waardoor pleidooien zelfs pas in 2017 gehouden kunnen worden?1
Bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch is in 2012 een pilot gestart met het doel de duur van civiele procedures in handelszaken te verkorten. De duur van de procedure, te rekenen vanaf het moment van aanbrengen van de zaak tot het moment dat partijen aan het hof vragen om een beslissing te nemen, is daardoor aanzienlijk bekort.
De pilot heeft echter ook tot gevolg gehad dat in aanzienlijk meer zaken dan voorheen om een beslissing is gevraagd. Ook is het aantal verzoeken om pleidooi en daarmee het aantal zittingen aanzienlijk toegenomen. Daardoor is er een opstopping ontstaan in de laatste fase van de procedure en is het aantal zaken dat voor een beslissing staat opgelopen. Daarnaast bestaat de indruk dat, los van de pilot, de aard van de handelszaken is verzwaard en dat de omvang daarvan is toegenomen. Er waren bij het hof in 2013 en 2014 onvoldoende raadsheren beschikbaar om deze zaken tijdig te kunnen afdoen. Op dit moment is in ongeveer 400 handelszaken sprake van een achterstand.
Het hof ’s-Hertogenbosch vindt dat de justitiabelen te lang op een uitspraak moeten wachten. Daarom heeft het hof inmiddels extra raadsheren geworven en per 1 januari 2016 komen er nog vier nieuwe raadsheren bij. Bovendien zijn er intern mensen vrijgemaakt om aan deze achterstand te werken, en worden werkprocessen aangepast. De verwachting is dan ook dat in de loop van 2016 wordt ingelopen op de achterstand.
Het streven is erop gericht om vóór de invoering van het programma «Kwaliteit en Innovatie» (KEI) de achterstand te hebben weggewerkt. Dat zal er dan uiteindelijk toe moeten leiden dat met de pilot sinds 2012 een totale verkorting in handelszaken tot tweederde is gerealiseerd. De ervaringen van het hof ’s-Hertogenbosch zullen door de hoven die niet aan de pilot hebben meegedaan, maar die in het kader van het programma KEI ook een verkorting van de doorlooptijden zullen moeten realiseren, worden meegenomen.
Bij welke rechtsgebieden speelt dit precies? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat rechtszoekenden zo lang op de behandeling van hun zaak moeten wachten? Zo nee, waarom niet?
De achterstand heeft hoofdzakelijk betrekking op handelszaken. Voor familiezaken en handelsverzoekschriften, waaronder faillissementen en wsnp-zaken, geldt geen achterstand. Ik vind het vanzelfsprekend niet wenselijk als de doorlooptijden en daarmee de wachttijden voor rechtzoekenden oplopen. Het Hof heeft maatregelen getroffen om deze problematiek op te lossen.
Welke andere rechtbanken en gerechtshoven kampen met achterstanden? Kunt u per rechtbank en gerechtshof aangeven voor welke rechtsgebieden dat geldt?
Deze vragen kan ik in dit tijdbestek niet beantwoorden. Een inventarisatie en analyse van eventuele achterstanden en de omvang en oorzaken daarvan bij de andere gerechten en gerechtshoven, zal enige tijd in beslag nemen. Ik heb de Raad voor de rechtspraak gevraagd de benodigde informatie te inventariseren en te analyseren en zal uw Kamer daarover begin volgend jaar nader berichten.
Kunt u een analyse geven van de oorzaken van deze achterstand(en)?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke manieren worden deze achterstanden weggewerkt door de rechtspraak? Wanneer zullen de achterstanden naar verwachting zijn opgelost?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het onverstandig is om vanaf 2016 te bezuinigen op de rechtspraak, aangezien er op dit moment aanzienlijke werkvoorraden zijn? Zo nee, waarom niet?
Pas nadat de werkvoorraden bij de gerechten en de gerechtshoven in kaart zijn gebracht en zijn geanalyseerd, kan worden beoordeeld of de omvang problematisch is en of, en zo ja welke, maatregelen nodig zijn. Ik bericht uw Kamer daarover in het begin van 2016. Ik wil daar niet op vooruitlopen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór de plenaire behandeling van de begroting Veiligheid en Justitie voor het jaar 2016?
Ja, hoewel een volledige beantwoording van de vragen in dit tijdsbestek niet mogelijk is.
De Berkelse ondernemer die schade heeft geleden als gevolg van nalatig handelen van het Openbaar Ministerie |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een ondernemer schade heeft geleden door nalatig handelen van het Openbaar Ministerie?1
Ik heb kennis genomen van het artikel. Het College van procureurs-generaal heeft mij bericht dat deze zaak bekend is en dat er aanleiding bestond het verzoek om schadevergoeding af te wijzen. Omwille van de privacy van betrokken personen doe ik verder geen inhoudelijke uitlatingen over deze individuele zaak.
Komt het vaker voor dat voor de opsporing gebruik wordt gemaakt van de administratie en apparatuur van een derde? Welke procedure hanteert het Openbaar Ministerie bij het lenen en teruggeven van apparatuur en administratie indien het onderzoek is afgerond?
De mogelijkheid bestaat om, met het oog op de waarheidsvinding, apparatuur of gegevensdragers in beslag te nemen. Dat kan ook bij derden gebeuren en dan gelden de gebruikelijke regels en procedures rondom strafvorderlijk beslag. Gebruikelijk is echter dat bewijsmateriaal dat aangedragen wordt door een aangever wordt veiliggesteld (door middel van een forensische kopie), zodat de gegevensdragers inclusief de originele bestanden ter beschikking van de eigenaar kunnen blijven.
Waarom is de administratie en apparatuur van betreffende ondernemer niet teruggegeven?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het Openbaar Ministerie schade en eventuele gevolgschade dient te vergoeden als administratie en apparatuur ten onrechte niet worden teruggegeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is er in betreffende zaak ondernomen om de Berkelse ondernemer tegemoet te komen in de door hem geleden schade?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verklaart u dat het Openbaar Ministerie in zijn brief d.d. 25 mei 2011 aangeeft dat de administratie verloren is gegaan en er zal worden bezien of een schadevergoeding kan worden toegekend, terwijl het Openbaar Ministerie in zijn brief d.d. 20 juli 2011 stelt dat de administratie door een omissie verloren is gegaan en er daarom niet tot een schadevergoeding wordt overgegaan? Waarom wordt niet tot schadevergoeding overgegaan terwijl toegegeven is dat het Openbaar Ministerie nalatig heeft gehandeld?
Zie antwoord vraag 1.
De handelspraktijken van incassobureaus |
|
Sadet Karabulut , Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Incasso-cowboys dreigen en bedreigen» naar aanleiding van het rapport «Een onderzoek naar handelspraktijken van incassobureaus» van de Autoriteit Consument en Markt (ACM)? Zijn er reeds boetes uitgedeeld door toezichthouders ACM of de Autoriteit Financiële Markten (AFM) aan incassobureaus die onterechte kosten vorderen, berekenen en klanten onder druk zetten om te betalen?1 2 3
Uit het onderzoek van de ACM blijkt dat de ACM aanwijzingen heeft dat incassobureaus zich niet altijd aan het wettelijk kader voor incassokosten houden door te hoge incassokosten te berekenen. Ook heeft de ACM aanwijzingen dat incassobureaus consumenten confronteren met onterechte of verjaarde vorderingen. Verder constateert de ACM dat incassobureaus geregeld ontoelaatbare druk uitoefenen bij de inning van vorderingen bij consumenten. Op dit moment zijn voor de in het rapport gesignaleerde problemen nog geen boetes opgelegd. De resultaten van het onderzoek zijn reden voor de ACM om oneerlijke incassopraktijken op de agenda voor 2016 te zetten en in samenspraak met de AFM te willen optreden tegen misleidende en agressieve handelspraktijken. Gezien de ernst van de geconstateerde misstanden juich ik toe dat de ACM samen met AFM extra aandacht besteedt aan de incassobranche.
Er wordt al langere tijd ingezet op de verbetering van de kwaliteit van de incassobranche, over de ontwikkelingen heb ik u verschillende keren geïnformeerd4. Naar aanleiding van dit rapport ben ik opnieuw in contact getreden met betrokken partijen, zoals de ACM, de AFM, de ministeries van Economische Zaken, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Financiën, alsook met de Nederlandse Vereniging voor Incasso-ondernemingen (NVI). Dit met het doel om de bevindingen te bespreken en na te gaan hoe, met inachtneming van een ieders verantwoordelijkheid, misstanden kunnen worden tegengegaan. Verder verwijs ik naar de brief die gelijktijdig met deze antwoorden aan uw Kamer wordt verstuurd en waarin ik op dit rapport in ga.
Deelt u de mening dat de druk die op consumenten uitgevoerd wordt om hun vorderingen te voldoen ontoelaatbaar is? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiertegen nemen?
Bent u bereid maatregelen te nemen tegen incassobureaus die de Wet normering buitenrechtelijke incassokosten (Wik) overtreden of niet juist hanteren? Zo ja, welke maatregelen zijn dat? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid incassobureaus die met (rechts)maatregelen dreigen waarvoor zij wettelijk gezien de bevoegdheid niet hebben, zoals het uitvoeren van gedwongen verkoop, het doen van ontruimingen, het leggen van beslag op bankrekening, loon of uitkering en het uitbrengen van dagvaardingen, het werken onmogelijk te maken? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Deelt u inmiddels de mening4 dat het van belang is sancties te stellen op het overtreden van de wet die een maximum stelt aan de incassokosten? Zo nee, waarom niet?
Op welke wijze bent u voornemens consumenten te beschermen tegen onterechte of verjaarde vorderingen?
Bent u bereid de voorlichting aan consumenten te verbeteren, met name aan mensen met lage inkomens en laagopgeleiden, die vaak de dupe zijn van ontoelaatbare druk? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Vooropgesteld zij dat de verantwoordelijkheid voor het verstrekken van duidelijke en volledige informatie in eerste instantie bij de incassobureaus ligt. Gerichte informatieverstrekking aan mensen die het direct aangaat, heeft waarschijnlijk meer effect dan algemene informatieverstrekking door het Rijk. Dat neemt niet weg dat ook de overheid een verantwoordelijkheid hierin neemt. Zowel door de overheid als door marktpartijen wordt ingezet op het voorlichten en informeren van consumenten. Zie hierover ook mijn brieven van 19 juni 2014 en 24 maart 20156, alsook de brief die gelijktijdig met deze antwoorden aan uw Kamer wordt verstuurd. In deze brieven wordt nader gespecificeerd welke inzet wordt gepleegd op voorlichting aan niet alleen consumenten, maar ook aan opdrachtgevers van incassobureaus. In antwoord op de eerste vraag gaf ik reeds aan in overleg te zullen treden met alle betrokken partijen. Daarbij zal ik zeker ook voor het belang van een goede voorlichting nogmaals aandacht vragen.
Het spreekrecht van stieffamilie in het strafrecht |
|
Vera Bergkamp (D66), Judith Swinkels (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de oproep van rechtbank Oost-Brabant om in geval van samengestelde gezinnen het spreekrecht ook toe te kennen aan niet-bloedverwanten?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat in samengestelde gezinnen veelal niet-bloedverwanten samenwonen op een wijze gelijkelijk aan bloedverwanten en een onderscheid tussen wel en geen bloedband voor het spreekrecht in onze samenleving niet langer recht doet aan de band die tussen een nabestaande en het slachtoffer kan bestaan?
Ik hecht er aan op te merken dat in deze zaak nog geen onherroepelijke uitspraak is gedaan. Het past mij bovendien niet om een oordeel te geven over de juistheid van een rechterlijke (tussen) uitspraak in een individuele zaak.
Ik wil hierbij wel in het algemeen aantekenen dat, zoals ook is aangegeven bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel ter uitbreiding van de kring van spreekgerechtigden (Kamerstuk 33 176, nr. 5), het aan de rechter is om te beoordelen wie hij uit hoofde van zijn eigen verantwoordelijkheid voor de omvang en volledigheid van het onderzoek op de terechtzitting wenst te horen. De rechter kan deze bevoegdheid ambtshalve toepassen, en daaraan onmiddellijk uitvoering geven ten aanzien van personen die reeds ter terechtzitting aanwezig zijn. Dat geldt ook voor personen die om toelating tot het spreekrecht verzoeken, al dan niet nadat zij daartoe eerder hun wens schriftelijk of mondeling hebben laten blijken. Waar strikt genomen nabestaanden van slachtoffers van levensdelicten alleen spreekrecht hebben als zij bloedverwanten zijn van het slachtoffer, heeft de rechter dus de ruimte om in individuele casus spreekrecht toe te kennen aan nabestaanden van het slachtoffer zonder bloedverwantschap indien zij verzoeken om te spreken.
Uit artikel 8 EVRM kan de door vragenstellers gesuggereerde uitbreiding niet zelfstandig worden afgeleid. Aan de nationale wetgever wordt de vrijheid gelaten hiervoor al dan niet een wettelijke voorziening te treffen. Zoals aangegeven kan die wettelijke voorziening ook gelezen worden in de ruimte die de rechter nu al heeft in de vorm van de ambtshalve bevoegdheid om personen tot het spreekrecht toe te laten die daarom verzoeken.
Gelet op het voorgaande zie ik geen aanleiding om nu over te gaan tot het bevorderen van een verdere uitbreiding van de kring van spreekgerechtigden.
Vanuit het perspectief van de maatschappelijke context, waarbij in toenemende mate sprake is van samengestelde gezinnen, ben ik wel bereid deze kwestie te bezien in de context van de in 2017 uit te voeren evaluatie van de wet van 12 juli 2012, Stb 2012, 345 en het thans aanhangige wetsvoorstel ter uitbreiding van de omvang van het spreekrecht (Kamerstukken 34 082).
Ziet u in het licht van artikel 8 EVRM (het recht op familieleven) ruimte om het spreekrecht ook toe te kennen aan diegenen die geen bloedverwantschap maar wel een gezinsleven hebben met het slachtoffer?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de reikwijdte van het spreekrecht voor nabestaanden uit te breiden naar niet- bloedverwanten zodat het spreekrecht meer recht doet aan de feitelijke leefomstandigheden van personen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht “Geen kabinetscampagne Oekraïne-referendum” |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Geen kabinetscampagne Oekraïne-referendum»?1
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Bent u van mening dat het de taak van de referendumcommissie is om een voorlichtende campagne te voeren?
Zoals de wet raadgevend referendum bepaalt, is het de taak van de referendumcommissie om informatie aan de kiezer te verstrekken over een aan een referendum onderworpen wet.
Bent u van mening dat het de taak van het kabinet is om een «ja-campagne» te voeren? Zo neen, waarom niet?
Het raadgevend referendum is een serieuze zaak en vraagt om een debat over de inhoud van het verdrag. Het kabinet staat voor het associatieakkoord en zal uiteraard deelnemen aan dit debat en toelichten waarom de NL regering achter dit verdrag staat. NL en de EU zijn, zeker ook in onzekere tijden, gebaat bij stabiele en welvarende buurlanden. Via het associatieakkoord wordt de politieke en economische samenwerking van de EU met Oekraïne versterkt en wordt daaraan bijgedragen. Het akkoord helpt bij de opbouw van Oekraïne als democratische rechtstaat en geeft kansen voor handel over en weer. Dit akkoord is dus in ons eigen belang en in het belang van Oekraïne, daarom steunt het kabinet dit akkoord.
Op welke wijze staat het kabinet voor het belang van het associatieakkoord en zal het kabinet deelnemen aan dit debat en toelichten waarom de Nederlandse regering achter dit verdrag staat?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat het kabinet «een deceptie, zoals bij het referendum over de Europese Grondwet tien jaar geleden, voorkomen»?
Er ligt nu een andere referendumvraag voor. De kiezer krijgt de kans om zich uit te spreken over het associatieakkoord tussen de EU en Oekraïne. Zoals hierboven aangegeven zal het kabinet vanzelfsprekend deelnemen aan het maatschappelijk debat.
Wanneer zal het kabinet starten met zijn campagne en hoe gaat deze campagne vormgegeven worden?
Zoals gezegd is het raadgevend referendum een serieuze zaak dat vraagt om een debat over de inhoud van het verdrag. Het kabinet staat voor het associatieakkoord en zal uiteraard deelnemen aan dit debat en toelichten waarom de NL regering achter dit verdrag staat. In het instemmingsdebat met uw Kamer op 7 april jl. heb ik dat reeds toegelicht en uitgedragen en dit zullen wij ook doen in het debat op weg naar het referendum.
Ajax-fans die gedupeerd worden door antisemitische uitlatingen van anderen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Ajax fans dupe van antisemitisch lied Utrecht fans»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het het bestrijden van antisemitisme op voetbalvelden niet ten goede komt als de sanctie die de KNVB daarvoor heeft opgelegd wordt omzeild door de groep supporters die zich antisemitisch heeft uitgelaten elders in het stadion te laten plaatsnemen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De onafhankelijke commissie van beroep betaald voetbal van de KNVB heeft de beslissing van de tuchtcommissie betaald voetbal van de KNVB van 10 juli 2015 bevestigd. FC Utrecht krijgt een geldboete van 10.000 euro en een lege Bunnikside-tribune tijdens de eerstvolgende thuiswedstrijd tegen Ajax op 13 december 2015, omdat de club niet voldoende heeft gedaan om de antisemitische spreekkoren te voorkomen dan wel te stoppen. De opgelegde straf houdt niet in dat de supporters die normaal op de Bunnikside zitten niet elders in het stadion aanwezig mogen zijn.
Ik heb begrepen dat FC Utrecht besloten heeft de supporters van de Bunnikside in de gelegenheid te stellen elders plaats te nemen, omdat de club niet wil dat een hele tribune vol trouwe supporters benadeeld wordt door een kleine, anoniem gebleven groep die zich misdragen heeft. Ik vind dat hier geen krachtig signaal van uitgaat als het gaat om het veroordelen en aanpakken van discriminerende spreekkoren. Dit heb ik met de KNVB besproken. De KNVB geeft aan verbaasd te zijn over het besluit van FC Utrecht maar dat dit niet in strijd is met de reglementen van de KNVB en voorts niet onrechtmatig is.
FC Utrecht heeft, zo heb ik begrepen, besloten te investeren in een geavanceerd nieuw camerasysteem om supporters die zich misdragen in de toekomst te kunnen identificeren.
Waarom kan niet worden voorkomen dat de harde kern van FC Utrecht kaartjes kan kopen voor andere plaatsen in het stadion dan in het vak waar zij normaal zitten?
De commissie van beroep van de KNVB heeft FC Utrecht opgedragen de Bunnikside tribune gedurende de eerstvolgende wedstrijd tegen Ajax ontruimd te houden. FC Utrecht is echter niet verplicht, noch vanuit de opgelegde straf, noch vanuit de reglementen van de KNVB, om bezoekers en seizoenkaarthouders van de Bunnikside de toegang tot andere zijdes van het stadion te ontzeggen.
Deelt u de mening dat uit het verbod om Ajaxsupporters op de tribune bij FC Utrecht toe te staan de indruk kan ontstaan dat niet de daders maar juist de slachtoffers getroffen worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de burgemeester van Utrecht om hier een besluit over te nemen, rekening houdend met de veiligheid van een ieder. Hij heeft in de voorbereiding op dit besluit met veel betrokkenen gesproken en zich gebaseerd op zowel actuele signalen als de historie van incidenten rondom wedstrijden tussen FC Utrecht en Ajax. De burgemeester is ervan overtuigd dat deze maatregel op dit moment noodzakelijk is voor het houden van perspectief op normale verhoudingen in de nabije toekomst, zo heeft de burgemeester per brief aan de Utrechtse gemeenteraad laten weten. Voorzitters van de supportersverenigingen van FC Utrecht hebben zich bereid verklaard zich in te zetten voor verbetering van de verhoudingen met de voorzitters van de supportersverenigingen van Ajax.
Is er vanwege de afschuwelijke antisemitische teksten die op zondag 5 april 2015 werden gezongen aangifte gedaan dan wel ambtshalve vervolging ingezet vanwege een strafbaar feit?2 Zo ja, wat is de stand van zaken? Zo nee, is ambtshalve vervolging nu nog mogelijk?
Parallel aan het tuchtrechtelijk traject deed het Openbaar Ministerie (OM) strafrechtelijk onderzoek om de aanstichters van de spreekkoren te achterhalen en te bestraffen. Het onderzoek heeft niet geleid tot identificatie van supporters die hebben meegezongen of andere individuen die strafrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld, zoals ik u per brief van 27 augustus 20153 heb laten weten. Om diezelfde reden konden er ook geen stadionverboden worden opgelegd.
Deelt u de mening dat er ten aanzien van antisemitische spreekkoren in stadions een zero-tolerance beleid moet gelden? Zo ja, hoe gaat u daar voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Dit zero tolerance beleid is er al. Discriminerende spreekkoren worden niet getolereerd. Alle voetbalpartners treden hier tegen op wanneer zij hiermee geconfronteerd worden. Wat de aanpak soms bemoeilijkt, is dat de spreekkoren op het moment zelf niet altijd gehoord worden door degenen die er tegen kunnen optreden. Ook kan het lastig zijn de spreekkoren tot personen te herleiden. Dit zal echter altijd geprobeerd worden. Daarbij kunnen straffen worden opgelegd door zowel club, KNVB als OM. Daarnaast kan de openbaar aanklager betaald voetbal van de KNVB de club beboeten op het moment dat deze onvoldoende doet om spreekkoren te voorkomen en aan te pakken.
Ondanks het feit dat de daders in dit geval niet zijn achterhaald, ben ik van mening dat er een uitgebreid instrumentarium bestaat om antisemitische, racistische en anderszins discriminerende spreekkoren hard aan te pakken.
Het artikel “Eumedion vreest uitbuiting kleine aandeelhouders” |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Eumedion vreest uitbuiting kleine aandeelhouders»?1
Ja. Ik heb ook kennis genomen van het concept position paper van Eumedion hierover.
Ziet u net als institutionele beleggers risico’s in de toegenomen concentratie van macht en zeggenschap van controlerende aandeelhouders bij Nederlandse beursvennootschappen?
Alvorens deze vraag te beantwoorden, hecht ik eraan nader in te gaan op de gegevens uit het concept position paper. Eumedion stelt dat het aantal Nederlandse beursvennootschappen met een controlerend aandeelhouder (gedefinieerd als een partij die meer dan 30% van de stemrechten houdt) bijna verdubbeld is in vergelijking met tien jaar geleden. In 2005 kende 23% van de beursvennootschappen met statutaire zetel in Nederland een controlerend aandeelhouder, terwijl dit percentage in 2015 44% bedraagt, aldus Eumedion. Ik wil dit geschetste beeld van «verdubbeling» van het aantal vennootschappen met controlerende aandeelhouders nuanceren en er tevens op wijzen dat het aantal aan Euronext Amsterdam genoteerde vennootschappen met statutaire zetel in Nederland tussen 2005 en 2015 is afgenomen. Het percentage van 23% komt uit het onderzoek van Van der Elst, De Jong en Raaijmakers, Een overzicht van juridische en economische dimensies van de kwetsbaarheid van Nederlandse beursvennootschappen, ten behoeve van de SER Commissie Evenwichtig Ondernemingsbestuur. In tabel 39 op p. 52 van het onderzoek wordt over een aantal jaren de concentratie van het aandelenbezit geschetst in vennootschappen met een beursnotering aan Euronext Amsterdam en statutaire vestiging in Nederland (p. 46). Dat waren er in 2005 129 (tabel 35, p. 47), waarvan circa 30 vennootschappen met een controlerend aandeelhouder. Eumedion komt in 2015 tot een percentage van 44% van Nederlandse beursvennootschappen, inclusief vennootschappen die buiten Nederland aan de beurs genoteerd zijn, exclusief administratiekantoren. Dat zijn in totaal 154 (excl. buitenlands genoteerde vennootschappen 99). Het gaat dan om 68 vennootschappen met een controlerende aandeelhouder, waarvan 32 in Nederland aan de beurs genoteerd. Of de concentratie van macht en zeggenschap van controlerende aandeelhouders bij Nederlandse beursvennootschappen is toegenomen, kan ik op basis van deze gegevens niet beoordelen. Ik signaleer – in vogelvlucht – dat aandeelhouders sinds 2005 meer rechten hebben gekregen en actiever zijn geworden, dat vennootschappen meer aandacht hebben voor hun aandeelhouders en dat zowel vennootschappen als aandeelhouders nadrukkelijker worden aangesproken op hun langetermijnbetrokkenheid. In dat licht acht ik het voorstelbaar dat vennootschappen, wellicht meer dan voorheen, op zoek zijn naar stabiele aandeelhouders die zich voor langere tijd aan de vennootschap verbinden. Een controlerend aandeelhouder is doorgaans voor de langere termijn betrokken bij de vennootschap, maar er kunnen ook risico’s kleven aan concentratie van zeggenschap bij een grootaandeelhouder. Ik zal hierop nader ingaan bij de beantwoording van vragen 3, 4 en 5.
Bent u van mening dat minderheidsaandeelhouders van Nederlandse beursvennootschappen met een controlerend aandeelhouder beter beschermd moeten worden tegen deze risico’s? Zo nee, waarom niet?
Eumedion is van mening dat de bescherming van de minderheidsaandeelhouders bij vennootschappen die worden gekenmerkt door een controlerend aandeelhouder achterloopt op die van de minderheidsaandeelhouder na gestanddoening van een openbaar bod. Eumedion meent dat de bescherming van minderheidsaandeelhouders in going concern situaties ten minste gelijk dient te zijn aan die in een post-bidsituatie. Eumedion meent verder dat de bijzondere zorgplicht van meerderheidsaandeelhouders jegens minderheidsaandeelhouders nadere invulling behoeft. Daartoe doet Eumedion een aantal voorstellen. Eumedion meent voorts dat de Nederlandse corporate governance code een te «licht» instrument is voor vennootschappen met een controlerende aandeelhouder die ook gelieerd is aan het bestuur of de raad van commissarissen. De algemene vergadering kan de rol als ultieme «waakhond» van de code niet waarmaken wanneer de vergadering wordt gedomineerd door een dergelijke controlerende aandeelhouder, aldus Eumedion.
Het Nederlandse vennootschapsrecht strekt er enerzijds toe om ondernemers een juridische infrastructuur te bieden die hen in staat stelt hun activiteiten ten volle te ontplooien en anderzijds om de bij de vennootschap betrokkenen, waaronder aandeelhouders en crediteuren, voldoende bescherming te bieden tegen (machts)misbruik. Tussen beide doelstellingen dient een zeker evenwicht te bestaan. Het vennootschapsrecht kent waarborgen ter bescherming van de belangen van minderheidsaandeelhouders in de wet en de Nederlandse corporate governance code. Voor alle bij de vennootschappelijke organisatie betrokkenen geldt de verplichting om zich jegens elkaar te gedragen naar hetgeen door de redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. De Hoge Raad overwoog dat de in art. 2:8 BW neergelegde regel onder meer mee brengt dat de vennootschap zorgvuldigheid moet betrachten met betrekking tot de belangen van al haar aandeelhouders. De uitwerking van deze zorgvuldigheidsplicht zal mede afhankelijk zijn van de omstandigheden van het geval, waarbij onder meer in aanmerking mag worden genomen dat sprake is van minderheidsaandeelhouders en meerderheidsaandeelhouders (HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9145). Het bestuur en de raad van commissarissen hebben het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming als richtsnoer en zijn gebonden aan normen voor behoorlijke taakvervulling en voor het omgaan met tegenstrijdige belangen. Daarnaast hebben aandeelhouders die een bepaald deel van het geplaatst kapitaal vertegenwoordigen het recht om een rechterlijke machtiging te verzoeken tot bijeenroeping van een algemene vergadering, een onderwerp op de algemene vergadering te agenderen, en om een enquête te verzoeken. Voorts dient het bestuur de algemene vergadering inlichtingen te verschaffen en alle besluiten omtrent een belangrijke verandering van de identiteit of het karakter van de vennootschap of de onderneming ter goedkeuring voor te leggen. Aandeelhouders met een redelijk belang kunnen ook vernietiging van een besluit van een orgaan vorderen. Daarnaast worden beleggers beschermd door wet- en regelgeving op basis van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Zo is een aandeelhouder wanneer deze overwegende zeggenschap (30% of meer van de stemrechten in de algemene vergadering) in een beursvennootschap verkrijgt, op grond van art. 5:70 van de Wft verplicht om een openbaar bod uit te brengen op alle overige aandelen. Dit biedt beleggers met een minderheidsbelang de mogelijkheid om hun aandelen van de hand te doen. Het verplichte openbaar bod moet plaatsvinden tegen een billijke prijs. Het vennootschaps- en effectenrecht vloeien voor een deel voort uit Europese regelgeving.
Het risico dat een meerderheidsaandeelhouder zijn invloed in de vennootschap aanwendt ten koste van het belang van de vennootschap, inclusief belangen van minderheidsaandeelhouders, wordt mede door bovenstaande normen tegengegaan. Daarbij is er een samenstel van materiële normen en procedurevoorschriften. Procedurevoorschriften zijn bijvoorbeeld gekwalificeerde meerderheids- of quorumeisen aan bepaalde besluiten, of een goedkeuringsrecht van een orgaan van de vennootschap. Dergelijke voorschriften stellen bepaalde drempels aan de besluitvorming. Dit biedt minderheidsaandeelhouders een hogere mate van bescherming, ten koste van een verminderde slagvaardigheid van de vennootschap. Voor procedurevoorschriften speelt rechtszekerheid een grote rol, omdat een besluit niet tot stand komt of niet wordt uitgevoerd indien niet aan de eisen wordt voldaan. De materiële, open normen vloeien bijvoorbeeld voort uit het recht om vernietiging van een besluit te vorderen wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid, uit het enquêterecht wegens gegronde redenen om aan een juist beleid of een juiste gang van zaken te twijfelen, of uit de aansprakelijkstelling van een bestuurder wegens onbehoorlijke taakvervulling. Deze normen spelen een rol bij de afweging die organen van de vennootschap maken bij hun handelen en besluitvorming, maar belemmeren deze niet op voorhand. Wel zijn kosten verbonden aan het starten van een procedure en is de toegang tot procedures beperkt tot wettelijk afgebakende belanghebbenden.
Eumedion stelt verschillende procedurevoorschriften voor (bijvoorbeeld quorumeisen aan bepaalde besluiten en het bij bepaalde besluiten niet meetellen van stemrecht van controlerende aandeelhouders). Mede in het licht van bovenstaande, ligt het in de rede om terughoudend te zijn om nieuwe procedurevoorschriften te introduceren.
Eumedion kwalificeert haar concept position paper als discussiestuk en nodigt uit tot commentaar. Ik vind het prijzenswaardig dat Eumedion actief inspringt op recente ontwikkelingen en eerst een discussie met belanghebbenden over haar voorstellen wil voeren. Ik wacht de definitieve voorstellen van Eumedion – en de onderbouwing ervan – met belangstelling af.
Wat vindt u van de door Eumedion gepresenteerde voorstellen om minderheidsaandeelhouders beter te beschermen?2
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om, in navolging van de voorstellen van Eumedion, wettelijke maatregelen te treffen om de bescherming van minderheidsaandeelhouders beter te borgen? Zo ja, welke maatregelen gaat u concreet nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe bent u van plan de genoemde toezeggingen uit het position paper in te vullen? (Het gaat hierbij om de toezeggingen van het kabinet om i) «de wijze waarop na het uitbrengen van een openbaar bod «uitstoting» van, en verkoop door, minderheidsaandeelhouders in Nederlandse doelvennootschappen plaatsvindt en de positie van minderheidsaandeelhouders in algemene zin, zoals neergelegd in het Burgerlijk Wetboek nader te bezien en ii) de Wet bestuur en toezicht in 2016 te evalueren»).
In het kader van de consultatie van het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit openbare biedingen Wft, het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector en het Besluit artikel 10 overnamerichtlijn is door diverse betrokkenen een aantal aandachtspunten naar voren gebracht die van belang zijn voor het verloop en de uitkomst van openbare overnamebiedingen. Dit betreft onder meer de wijze waarop na het uitbrengen van een openbaar bod «uitstoting» van, en verkoop door, minderheidsaandeelhouders in Nederlandse doelvennootschappen plaatsvindt en de positie van minderheidsaandeelhouders in algemene zin, zoals neergelegd in het Burgerlijk Wetboek. In de nota van toelichting bij dit Besluit van 9 maart 2012 (Stb. 2012, 196) is vermeld dat dit separaat zal worden bezien in overleg met de Minister van Veiligheid en Justitie. Het position paper van Eumedion vormt een goede aanleiding om aan deze toezegging vervolg te geven. Ook om die reden wacht ik de definitieve voorstellen van Eumedion met belangstelling af.
Bij de parlementaire behandeling van de Wet bestuur en toezicht heeft mijn ambtsvoorganger toegezegd de wet na drie jaar te evalueren. De evaluatie staat gepland voor 2016, drie jaar na de inwerkingtreding van de wet. De evaluatie heeft betrekking op de volgende onderdelen van de wet: aansprakelijkheid van bestuurders (artikel 2:9 van het Burgerlijk Wetboek); belang van de vennootschap als richtsnoer voor bestuurders (artikel 2:129/239 lid 5 BW); tegenstrijdig belang bestuurders (artikel 2:129/239 lid 6 BW); monistisch bestuursmodel (2:129a/239a, 132/242 lid 1, 134/244 en 164a/274a BW); overeenkomst met bestuurder geen arbeidsovereenkomst (2:132 lid 3); beperking combinatie aantal bestuurs- en toezichtsfuncties (2:132a/242a/297a BW); bindende voordracht (2:133 BW); tegenstrijdig belang commissarissen (2:140/250 lid 5 BW); beperking aantal commissariaten (2:142a/252a/297b BW) en evenwichtige verdeling van de zetels over mannen en vrouwen (artikel 2:166/276 BW). Doel van de evaluatie is om na te gaan of de doelstellingen van de wet zijn bereikt en of de wet werkt zoals beoogd.
Het bericht 'Noorden laat zware misdaad liggen' |
|
Agnes Mulder (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Noorden laat zware misdaad liggen»?1
Ja
Klopt het dat het team Ondermijning van de Dienst Regionale Recherche (DRR) zou worden uitgebreid van 12 tot 75 fte? Is het waar dat dit team nu 18 fte telt? Zo ja, wanneer zal de beoogde uitbreiding worden gerealiseerd?
Het team Opsporing Ondermijning van de Dienst Regionale Recherche heeft per 1 november 2015 een formele bezetting van 35,43 fte en wordt in de nieuwe formatie uitgebreid naar 69 fte.
Mede door de personele reorganisatie heeft het team Opsporing Ondermijning te maken met vacatures. In de Eenheid zijn tijdelijk 12 FTE extra vrijgemaakt die ingezet worden op ondermijning. In november wordt dit aantal nog eens uitgebreid met 12 fte tijdelijke tewerkstellingen en komt de inzet daarmee uit op 59 fte voor het team. Na de personele reorganisatie zullen deze tijdelijke mensen worden vervangen door vaste medewerkers. Uiteraard zijn er naast dit team meerdere medewerkers die zich bezighouden met de aanpak van Ondermijning.
Hoeveel grote onderzoeken, op eigen initiatief van de recherche in Noord-Nederland, zijn er de afgelopen vijf jaar gestart?
Op eigen initiatief zijn er in de jaren 2013, 2014 en 2015 respectievelijk 24, 21 en 26 (d.d. 9 november 2015) grote ondermijningsonderzoeken vanuit de recherche gestart. In de twee daaraan voorafgaande jaren zijn de cijfers niet eenduidig in verband met de overgang van de drie noordelijke korpsen naar de Nationale Politie.
Deelt u de vrees van het Openbaar Ministerie (OM), dat het tekortschieten van recherchecapaciteit Noord-Nederland het aantrekkelijk maakt voor criminelen? Zo ja, welke maatregelen neemt u om dit waterbedeffect te bestrijden?
In het krantenartikel waaraan de leden Oskam en Mulder refereren, blijkt dat de officier heeft gereageerd op een opmerking die de toenmalige burgemeester van Groningen in 2013 heeft gedaan. Hij heeft in algemene termen gesproken over mogelijke effecten van minder politie-inzet op de langere termijn. Hij heeft niet gezegd dat dit «waterbedeffect» nu reeds zichtbaar is.
Deelt u de constatering van het OM, dat de informatiepositie van de politie in Noord-Nederland ondermaats is? Zo ja, welke maatregelen neemt u teneinde die informatiepositie te versterken?
In afwachting van de personele reorganisatie zijn er op dit moment vacatures voor de nieuw in te richten Dienst Regionale Informatie Organisatie (DRIO). De capaciteit van de intelligence organisatie is daardoor nog niet op orde. Hoewel in de afgelopen drie jaar de informatiepositie naar een hoger niveau is gebracht, dient deze nog verder versterkt te worden. In afwachting van de personele reorganisatie is ten aanzien van de aanpak van ondermijning nog 8 fte tijdelijk toegevoegd aan de DRIO. Vanuit de informatiepositie wordt maandelijks een beeld gegeven van ondermijnende criminaliteit in de eenheidsbriefing. Samen met de partners in RIEC verband zijn dit jaar criminaliteitsbeelden verstrekt van ondermijnende criminaliteit op het terrein van hennep en OMG’s. Ook is begin 2015 gestart met een informatieplein ondermijnende criminaliteit.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór de plenaire behandeling van de begroting 2016 van het Ministerie van Veiligheid en Justitie?
Dat is helaas niet gelukt.
De inval van de Turkse politie bij een mediaconcern in Turkije |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de bestorming door de Turkse politie van een mediaconcern in Istanbul?1
Welke precieze informatie heeft u over deze gebeurtenis en wat is uw reactie erop?
Op welke wijze bent u bereid deze gebeurtenis scherp te veroordelen en de Turkse ambassadeur bij u op het matje te roepen?
Deelt u de opvatting dat dit optreden van de Turkse regering een forse schending van de persvrijheid in Turkije oplevert? Zo ja, op welke wijze kunt u in Europees verband aandacht vragen voor de persvrijheid in Turkije en eraan bijdragen dat dit namens de EU richting Turkije geadresseerd wordt?
Deelt u de opvatting dat deze inval tevens een inbreuk op de democratische rechtsorde in Turkije inhoudt, nu deze plaatsvindt vlak voor de parlementsverkiezingen? Zo nee, waarom niet?
Hoe verhouden zulke inbreuken op de persvrijheid en de democratische rechtsorde zich met de ambities van Turkije om lid te worden van de Europese Unie? Deelt u de mening dat Turkije geen lid kan worden van de EU als dit soort inbreuken op de persvrijheid niet volledig wordt uitgebannen?
Hoe beoordeelt u het gegeven dat een jaar geleden ook al tientallen journalisten werden gearresteerd en er blijkbaar geen enkele veranderde houding in het optreden van de Turkse regering is te bespeuren? Welke instrumenten heeft de EU om hier in het belang van de persvrijheid in Turkije toch vooruitgang op te kunnen stimuleren?2