Het bericht 'Vrouw op poster krijgt doodverwensingen en racistische reacties: ‘Dit mag je niet negeren’' |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vrouw op poster krijgt doodverwensingen en racistische reacties: «Dit mag je niet negeren.»»?1
Ja.
Bent u bereid om de racistische, islamofobe en discriminerende uitingen die in de richting van de Rijswijkse dame zijn gedaan keihard te veroordelen? Zo neen, waarom niet?
Discriminatie is op grond van artikel 1 van de Grondwet verboden. In het Hoofdlijnenakkoord is dan ook opgenomen dat er daadkrachtig wordt opgetreden tegen degenen die zich schuldig maken aan discriminatie, racisme, antisemitisme en moslimhaat, zowel op straat als online2.
Het kabinet staat voor een samenleving waarin iedereen zich veilig en geaccepteerd voelt en waarin iedereen zichzelf kan zijn. Elke discriminatoire handeling, uiting of bejegening, zowel online als offline, is onacceptabel. Discriminatie heeft een grote negatieve impact op de betrokkene die het overkomt en op diens omgeving. Het is daarom van groot belang dat iemand ook lokaal adequate hulp kan krijgen als diegene discriminatoir of racistisch bejegend wordt. Iedereen in Nederland kan met klachten over discriminatie en racisme terecht bij de lokale antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s). Iedere gemeente is wettelijk verplicht om een laagdrempelige, onafhankelijke voorziening in te stellen, waar burgers die discriminatie hebben ervaren terecht kunnen voor onafhankelijke bijstand. Ook blijft het kabinet zich breed inzetten om discriminatie te bestrijden en te voorkomen.
Bent u bereid om de politie en het Openbaar Ministerie te instrueren met de uiterste spoed en voortvarendheid te handelen om ervoor te zorgen dat de personen die de discriminerende en bedreigende uitingen hebben gedaan zo snel mogelijk vervolgd en bestraft zullen worden? Zo neen, waarom niet?
Het is niet aan het kabinet om uitspraken te doen over individuele zaken, of in concrete zaken instructies te geven aan de politie en het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie baseert zich bij de strafrechtelijke aanpak van (online) discriminatie op de Aanwijzing Discriminatie3. In deze Aanwijzing is vastgelegd dat waar door middel van een aangifte om vervolging wordt verzocht, het Openbaar Ministerie bij bewijsbare en strafbare discriminatie in beginsel overgaat tot vervolging.
Bent u bereid om contact op te nemen met het Rijswijkse stadsbestuur en de betreffende Rijswijkse dame om alle nodige assistentie te bieden bij het doen van aangiften, uw steun te betuigen en hulp aan te bieden aan de Rijswijkse dame? Zo neen, waarom niet?
De politie heeft aan de Minister van Justitie en Veiligheid laten weten dat de aangifte van het College van Burgemeesters en Wethouders van Rijswijk is opgenomen. Er is ook contact geweest tussen de politie en de betrokkene. Daar kan om privacy redenen verder niet op worden ingegaan.
Ook kunnen de lokale ADV’s hierbij bijstand of ondersteuning bieden. Sinds 1 januari 2024 zijn alle ADV’s van de landelijke vereniging van ADV’s overgestapt op de uniforme naam: Discriminatie.nl. Daarmee is er één landelijk meldpunt met een toegankelijke website (www.discriminatie.nl) en een gratis 0800-nummer.
Het is verder niet aan het kabinet om te treden in de aanpak van individuele zaken.
Bent u bereid om zich ervoor in te zetten dat de daders middels snelrecht vervolgd worden zodat de discriminerende en bedreigende uitingen snel bestraft worden? Zo neen, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie is belast met de strafrechtelijke handhaving van het verbod op discriminatie. Het Openbaar Ministerie zorgt ervoor dat strafbare feiten worden opgespoord door de politie en vervolgd, geeft daarmee leiding aan het opsporingsonderzoek en kan verdachten voor de strafrechter brengen. De keuzes die gemaakt worden in dat proces zijn aan het Openbaar Ministerie. Het is niet aan het kabinet, of in het bijzonder de Minister van Justitie en Veiligheid, om te treden in de aanpak van individuele strafzaken.
Ook wanneer het gaat om de vraag of het snelrecht zal worden ingezet, is dit een afweging voor het Openbaar Ministerie. Daarbij komt dat niet alle strafzaken zich lenen voor het snelrecht. Over het algemeen moet het in ieder geval gaan om bewijstechnisch relatief eenvoudige zaken.
Klopt het dat de stortvloed aan haatdragende en discriminerende reacties mede is versterkt door de activiteit van extreemrechtse en opruiende accounts op social media? Zo ja, wat gaat u doen om deze vorm van extreemrechtse opruiing op social media te bestrijden en ervoor te zorgen dat dit soort accounts uit de lucht gehaald gaan worden?
Ik heb geen zicht op de manieren van verspreiding van de reacties in deze specifieke situatie. Een onderzoek dat in opdracht van het WODC in 2023 is verschenen gaat nader in op de invloed van aanbevelingsalgoritmen ten aanzien van (online) rechts-extremistische radicalisering. Hieruit blijkt dat het zoekgedrag van internetgebruikers van belang is, want als zij eenmaal op zoek gaan naar extreme content stuiten zij veelal op nog meer en nog meer zorgelijke extremistische content. De aanbevelingen van dit onderzoek worden gebruikt voor de Versterkte Aanpak Online inzake extremistische en terroristisch content.4
Verder kan ik uw Kamer meegeven dat ik het van essentieel belang vind dat iedereen, ook online, zichzelf kan zijn. Haatdragende of discriminerende berichten online, op welke grond dan ook, zijn onacceptabel. Discriminatoire uitingen online kunnen gemeld worden bij het Meld. Online Discriminatie. Dit meldpunt toetst vervolgens of de uiting mogelijk strafbaar is, en stuurt in dat geval een verwijderverzoek naar het betreffende platform. Ook kan gemeld worden bij het platform zelf, of altijd aangifte worden gedaan bij de politie.
Daarnaast werk ik, samen met de Ministers van Justitie en Veiligheid, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Langdurige Zorg en Sport op dit moment aan een plan van aanpak online discriminatie om de aanpak te intensiveren. Dit plan van aanpak richt zich onder andere op een meer gecoördineerde aanpak van online discriminatie, betere ondersteuning van slachtoffers, het vergroten van bewustwording, betere registratie van online discriminatie, meer toezicht op en samenwerking met internetpartijen en vaker (en meer zichtbare) consequenties voor daders. Het plan van aanpak zal na de zomer met uw Kamer worden gedeeld.
Verder werk ik samen met de Staatssecretaris van Koninkrijksrelaties en Digitalisering, Minister van Justitie en Veiligheid, Minister van Buitenlandse Zaken, Minister van Economische Zaken en Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan een versterkte aanpak van online extremistische en terroristische content. Uw Kamer is hierover geïnformeerd op 12 december 2023.5 Na de zomer krijgt uw Kamer de uitwerking hiervan toegestuurd, waarin ik ook verder in zal gaan op de motie van het lid Mutluer (GL-PvdA) om in samenspraak met de Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (hierna: ATKM) en de NCTV tot een plan van aanpak te komen van de verspreiding van rechts-extremistische content. Tot slot heeft de ATKM de bevoegdheid om, indien deze extreemrechtse content terroristisch is, een verwijderbevel te sturen, waarna aanbieders van hostingdiensten de betreffende content binnen één uur moeten verwijderen dan wel ontoegankelijk moeten maken.
Kunt u de Kamer informeren indien de betreffende zaak daadwerkelijk heeft geleid tot vervolging van mogelijke daders?
Uw Kamer wordt op verschillende momenten geïnformeerd over de aanpak van discriminatie of verschillende terreinen daarbinnen, onder andere via het Nationaal Programma tegen Discriminatie en Racisme, dat tot stand komt onder coördinatie van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme. Het kabinet informeert uw Kamer over beleidsvraagstukken en in beginsel niet over het verloop van individuele strafzaken.
Het Openbaar Ministerie voert een actief persbeleid bij discriminatiezaken, zoals vastgelegd in de OM-Aanwijzing Discriminatie. Het communiceren over strafzaken draagt bij aan het zichtbaar stellen en bevestigen van de norm.
Deelt u de mening dat de betreffende verschrikkelijke uitingen in de richting van de Rijswijkse dame symbool staan voor het grote probleem van moslimhaat in onze samenleving? Zo ja, hoe gaat u de aangenomen motie Van Baarle uitvoeren, die verzoekt tot het treffen van concrete maatregelen tegen moslimdiscriminatie in het aankomende nationaal plan tegen discriminatie? Zo neen, waarom niet?
Onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) heeft in 2020 laten zien dat 55% van de Nederlandse moslims op dagelijkse basis discriminatie ervaren. In onze Grondwet is discriminatie en racisme, op welke grond dan ook, verboden. De Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR) heeft in twee Nationale Programma’s (gepubliceerd in september 2022 en december 2023) maatregelen gepresenteerd om discriminatie en racisme op diverse terreinen aan te pakken. Hierin is de aanpak van moslimdiscriminatie stevig verankerd en zijn versterkingen opgenomen. Deze versterkingen betreffen generieke maatregelen, zoals de ontwikkeling van een aanpak van online discriminatie en hate speech en versterking van het lokale antidiscriminatiebeleid. De versterkingen betreffen ook specifieke maatregelen, zoals verbetering van registratie van moslimdiscriminatie. Op 4 juni 2024 is uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de verkenning naar arbeidsmarktdiscriminatie van moslima’s. Om te bezien of en waar aanvullende maatregelen voor de aanpak van moslimdiscriminatie nodig zijn, laat de Minister van SZW, in uitvoering van het amendement Van Baarle, momenteel een Nationaal Onderzoek naar Moslimdiscriminatie uitvoeren. De resultaten van dit onderzoek worden verwacht in het eerste kwartaal van 2025. Het volgende Nationaal Programma van de NCDR wordt verwacht aan het eind van 2024. Dat betekent dat de uitkomsten van het Nationaal Onderzoek naar Moslimdiscriminatie helaas nog niet meegenomen kunnen worden in het Nationaal Programma. Uw Kamer zal in 2025 geïnformeerd worden over mogelijke aanvullende versterkingen gericht op het tegengaan van moslimdiscriminatie.
Wat vindt u van de rol van omroep PowNed in het aanwakkeren van de haatdragende reacties?2 Deelt u met ons de mening dat de betreffende reportage van PowNed onverantwoorde berichtgeving is die haat normaliseert? Zo neen, waarom niet?
Als Minister is het onwenselijk en niet mijn rol het werk van journalisten te recenseren: zij moeten in vrijheid en veiligheid hun werk kunnen doen. Klachten over het werk van in dit geval de publieke omroep, kunnen gemeld worden bij de ombudsman van de NPO.
De betrokkenheid van de regering bij het strafproces tegen een Kamerlid en openbaarmaking van alle daarop betrekking hebbende documenten |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u, of zijn andere bewindspersonen, of zijn ambtenaren die ressorteren onder de regering (behoudens ambtenaren die werkzaam zijn voor het Openbaar Ministerie), voorafgaande aan de beslissing d.d. 12 september 2022 om mij strafrechtelijk te vervolgen al geïnformeerd over het voornemen om die beslissing te nemen?1 Zo ja, door wie, wanneer, waarom en op welke wijze? Zo ja, wat was daarop de reactie van de betrokkenen? Kunt u in uw antwoord zo specifiek mogelijk aangeven welke betrokkenen het betreft?
Het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) heeft mijn departement op 17 juli 2023 geïnformeerd over de beslissing om over te gaan tot strafrechtelijke vervolging. Dit is ter kennisgeving aangenomen. Het is gebruikelijk dat het OM de Minister van Justitie en Veiligheid krachtens artikel 129 van de Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: Wet RO) informeert over gevoelige zaken. Hier is bijvoorbeeld uit de aard der zaak sprake van wanneer het een zaak tegen een Kamerlid betreft.
Het OM informeert de Minister van Justitie en Veiligheid in de regel vooraf over vervolgingsbeslissingen in gevoelige zaken vanwege diens politieke verantwoordelijkheid voor het OM. Op basis van deze informatie wordt de Minister effectief in staat gesteld deze verantwoordelijkheid te nemen. Immers, indien de Minister alleen achteraf wordt geïnformeerd, dan is het feitelijk onmogelijk de afweging te maken of het opportuun is om gebruik te maken van de aanwijzingsbevoegdheid krachtens artikel 127 Wet RO. De informatievoorziening van het OM aan de Minister over gevoelige zaken stelt de Minister bovendien in staat om over het handelen van het OM in deze zaken democratische verantwoording af te leggen.
Kunt u een overzicht verstrekken van alle uitingen die u, of andere bewindspersonen, of ambtenaren die ressorteren onder de regering, publiekelijk hebben gedaan omtrent de (strafbaarheid van) gewraakte uitingen die ik heb gedaan? Kunt u per uiting aangeven hoe u deze uiting beoordeelt, met name in het kader van de scheiding der machten? Zo nee, waarom niet?
Over een dergelijk overzicht beschik ik niet en om die reden is het niet mogelijk om dit te verstrekken.
Kunt u een overzicht verstrekken van alle contacten die sinds 1 juli 2022 hebben plaatsgevonden omtrent deze strafzaak (waaronder de voorbereiding of nasleep ervan) tussen u, of andere bewindspersonen, of ambtenaren die ressorteren onder de regering, en het Openbaar Ministerie? Kunt u daarbij aangeven wie bij deze contacten betrokken waren, wat de aard en inhoud van deze contacten betreft en hoe u deze contacten beoordeelt? Zo nee, waarom niet?
Over een dergelijk overzicht beschik ik niet en om die reden is het niet mogelijk om dit te verstrekken. Wel licht ik graag toe wat de achtergrond en aard is van de contacten tussen het OM en het Ministerie van Justitie en Veiligheid in dit soort zaken.
Het OM heeft de Minister van Justitie en Veiligheid, in het licht van artikel 129 Wet RO, over deze zaak op verschillende momenten inlichtingen verstrekt. Dit is gebruikelijk in strafzaken met een gevoelig karakter, waarvan bijvoorbeeld uit de aard der zaak sprake is wanneer het een zaak tegen een Kamerlid betreft. Het OM heeft de Minister van Justitie en Veiligheid geïnformeerd over de aangifte en de beoordeling daarvan en over de voorgenomen vervolgingsbeslissing. Het is niet gebruikelijk dat bij deze procedure andere bewindspersonen worden betrokken en dat is in dit geval ook niet gebeurd.
Het OM informeert de Minister van Justitie en Veiligheid in de regel vooraf over vervolgingsbeslissingen in gevoelige zaken vanwege diens politieke verantwoordelijkheid voor het OM. Op basis van deze informatie wordt de Minister effectief in staat gesteld deze verantwoordelijkheid te nemen. Immers, indien de Minister alleen achteraf wordt geïnformeerd, dan is het feitelijk onmogelijk de afweging te maken of het opportuun is om gebruik te maken van de aanwijzingsbevoegdheid krachtens artikel 127 Wet RO. De informatievoorziening van het OM aan de Minister over gevoelige zaken stelt de Minister bovendien in staat om over het handelen van het OM in deze zaken democratische verantwoording af te leggen.
De informatie die het OM in dit soort zaken aan de Minister, c.q. het ministerie, verstrekt is mededelend en feitelijk van aard, met de bedoeling om mee te delen welke beslissing het OM eigenstandig zal nemen. Geenszins met de bedoeling om met de Minister in overleg te treden over de wenselijkheid van deze voorgenomen beslissing. Deze mededelende aard van de informatievoorziening past bij de constitutionele verhouding tussen het OM en de Minister van Justitie en Veiligheid waarbij het aan het OM is om eigenstandig beslissingen te nemen in individuele zaken en waarbij het aan de Minister is om te bepalen of hij hiervoor wel of niet politieke verantwoordelijkheid voor kan dragen. Is dat laatste niet het geval, dan heeft de Minister de ultieme mogelijkheid om een bijzondere aanwijzing aan het OM te geven.
Kunt u een overzicht verstrekken van alle contacten die sinds 1 juli 2022 hebben plaatsgevonden omtrent deze strafzaak (waaronder de voorbereiding of nasleep ervan) tussen u, of andere bewindspersonen, of ambtenaren die ressorteren onder de regering, en de rechterlijke macht? Kunt u daarbij aangeven wie bij deze contacten betrokken waren, wat de aard en inhoud van deze contacten betreft en hoe u deze contacten beoordeelt? Zo nee, waarom niet?
Dergelijke contacten met de rechterlijke macht zijn er niet geweest. Gezien de machtenscheiding spreekt het voor zich dat de rechterlijke macht zijn werk doet zonder inhoudelijke bemoeienis van de uitvoerende macht.
Zijn er interne richtlijnen of beleidsdocumenten binnen de overheid die zien op de aanpak van strafzaken tegen (bepaalde categorieën) politici? Zo ja, kunt u deze openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Wanneer sprake is van een ambtsdelict door een bewindspersoon of een Kamerlid, in hun betrekking als bewindspersoon of Kamerlid gepleegd, kan de Kroon op grond van artikel 119 van de Grondwet een opdracht tot vervolging geven. In dit verband is tevens het Protocol inzake de behandeling van aangiften bij een ministerie, het OM of de procureur-generaal bij de Hoge Raad tegen leden van de Staten-Generaal, Ministers en Staatssecretarissen, Ministerie van Justitie en Veiligheid relevant.2 Ten aanzien van de verdenking van commune delicten, zoals in de onderhavige strafzaak, bestaan binnen de rijksoverheid geen interne richtlijnen of beleidsdocumenten die zien op de aanpak van strafzaken tegen politici. Wel is het, als aangegeven in antwoord op vraag 1, gebruikelijk dat het OM de Minister van Justitie en Veiligheid krachtens artikel 129 Wet RO informeert over gevoelige zaken, waarvan uit de aard der zaak sprake is wanneer het een zaak tegen een Kamerlid betreft. Zie ook mijn antwoorden op vragen 1 en 3.
Heeft er door of namens de regering op enig moment overleg plaatsgevonden met het Openbaar Ministerie of de rechterlijke macht over de publieke of politieke implicaties van de vervolging tegen mij? Zo ja, kunt u de details van dit overleg openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Dergelijk overleg heeft niet plaatsgevonden. De vervolgingsbeslissing is een beslissing die het OM eigenstandig neemt en waarin de Minister van Justitie en Veiligheid of andere vertegenwoordigers van de uitvoerende macht zich niet mengen. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 spreekt het bovendien vanzelf dat ook de rechterlijke macht zijn werk zonder inhoudelijke bemoeienis van de uitvoerende macht doet.
Kunt u er zorg voor dragen dat alle documenten (waaronder in elk geval, doch niet uitsluitend, interne memo’s, notities, e-mails, aantekeningen, gespreksverslagen, notulen, etc.), die berusten bij de overheid, die direct of indirect betrekking hebben op deze strafzaak (waaronder de voorbereiding of nasleep ervan), openbaar worden gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 3. Ook verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1, waarin ik de aard van de betrokkenheid van de Minister van Justitie en Veiligheid bij voorgenomen vervolgingsbeslissingen van het OM heb toegelicht. Deze betrokkenheid is gelegen in het informeren van de Minister door het OM ten behoeve van de ministeriële verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid voor het OM.
Hoe beoordeelt u, in het kader van de scheiding der machten, dat de Rijksrecherche, die onder de verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie valt, op hetzelfde adres gehuisvest is als de rechtbank Den Haag? Kunt u nagaan welke contacten er hebben plaatsgevonden tussen (of onder verantwoordelijkheid van) het Openbaar Ministerie en de rechtbank omtrent deze strafzaak (waaronder de voorbereiding en nasleep ervan)?
De Rijksrecherche werkt vanuit vier locaties in Nederland: Amsterdam, Den Haag, Zwolle en Den Bosch. Het hoofdkantoor is gevestigd in Den Haag. Zowel de Rijksrecherche als de rechtbank Den Haag zijn professionele organisaties. Dat beide organisaties in het Paleis van Justitie in Den Haag gevestigd zijn, is van geen enkele invloed op de onafhankelijkheid of professionaliteit van deze organisaties. Daarnaast kan ik in algemene zin aangeven dat in het geval van een dagvaarding contact tussen het OM en de rechtbank gebruikelijk is, bijvoorbeeld ten aanzien van het verstrekken van een dossier of het plannen van een zitting.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en voordat er een nieuw kabinet aantreedt, beantwoorden?
Deze vragen zijn binnen de reguliere termijn beantwoord.
Het gebruik van dwangmiddelen bij begeleide terugkeer |
|
Marieke Koekkoek (D66), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de gedwongen terugkeer van een Syrische vluchteling naar Bulgarije op 20 mei 2024, op basis van de Dublinverordening?
Ja.
Het is van belang op te merken dat in deze zaak die een asielzoeker (Dublinclaimant) betreft geen sprake was van gedwongen terugkeer naar het land van herkomst, maar van een overdracht aan Bulgarije op basis van de Dublin-verordening. Omdat de betreffende vreemdeling van tevoren had aangegeven geen medewerking te verlenen aan de overdracht is besloten de vreemdeling tijdens de vlucht te laten begeleiden door escorts van de Koninklijke Marechaussee (KMar).
Kunt u bevestigen of ontkennen dat er tijdens de gedwongen terugkeer van de vluchteling gebruik is gemaakt van dwangmiddelen, zoals een bodycuff, tiewraps of andere middelen van fixatie?
Bij een uitzetting kunnen hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting gebruikt worden om de vreemdeling in zijn bewegingsvrijheid te beperken. Dat kan nodig zijn bij een gevaar voor de veiligheid van de vreemdeling, KMar-escorts of anderen. KMar-escorts zijn speciaal opgeleide medewerkers. Zij zijn getraind om een vreemdeling op een humane, professionele, diplomatieke en de-escalerende wijze te begeleiden. Daarnaast zijn ze uitgebreid getraind met het toepassen van de genoemde hulpmiddelen. De ambtenaar die ten aanzien van een vreemdeling die wordt uitgezet gebruik heeft gemaakt van een hulpmiddel ten behoeve van uitzetting dan wel gebruik heeft gemaakt van geweld, meldt dit onverwijld schriftelijk aan de hulpofficier van justitie, onder vermelding van de aard van het hulpmiddel en/of geweld, de redenen die tot het gebruik hebben geleid en de daaruit voortvloeiende gevolgen.1Het Openbaar Ministerie houdt toezicht op de inzet van hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting en op het gebruik van geweld. Ook de Inspectie Justitie en Veiligheid ziet toe op een goede uitvoering van deze KMar-taak en ontvangt van elke gedwongen uitzetting een terugkeerverslag van de KMar. Het terugkeerverslag bevat onder andere of er gebruik is gemaakt van hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting.
Indien de KMar uitvoering geeft aan een met escorts begeleide overdracht, wordt altijd vooraf een risicoschatting gemaakt. Indien na deze risicoschatting redenen bestaan om aan te nemen dat de te begeleiden vreemdeling fysiek verzet kan gaan plegen, kan door de escortcommandant ervoor gekozen worden om gedurende het begeleidingsproces gebruik te maken van hulpmiddelen ten behoeve van de uitzetting, om indien nodig de vreemdeling onder controle te brengen en te houden. Verzet kan zich op verschillende manieren uiten, waaronder obstructie (bijvoorbeeld het verscheuren van een ticket), het dreigen met of toepassen van fysiek geweld tegen de escorts, ordeverstoring door verbaal geweld, zelfverwonding of het dreigen met zelfmoord
In de genoemde casus is op basis van de vooraf gemaakte risicoschatting, besloten om gedurende de begeleiding gebruik te maken van de volgende hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting: de body-cuff en tiewraps.
Zijn er tijdens de gedwongen terugkeer van deze vluchteling incidenten voorgevallen die het gebruik van geweld noodzakelijk maakten? Zo ja, waarom was geweld noodzakelijk, gebeurde dit conform de geldende protocollen en waren alle alternatieven onderzocht?
Indien een vreemdeling tijdens de begeleide overdracht fysiek verzet pleegt kunnen de KMar-escorts proportioneel geweld toepassen om de vreemdeling onder controle te brengen en te houden. De escortcommandant dient vooraf toestemming te krijgen van de gezagvoerder om, mits de situatie dit vereist, aan boord van een vliegtuig controletechnieken toe te mogen passen jegens de vreemdeling. Alvorens het daadwerkelijke vertrek wordt deze toestemming door een escortcommandant van de KMar met de gezagvoerder besproken. In deze casus had de gezagvoerder vooraf toestemming gegeven voor de toegepaste procedures en hulpmiddelen.
Door de betrokken vreemdeling is fysiek verzet gepleegd tijdens de begeleiding. Nadat de vreemdeling in het vliegtuig plaatsnam, begon hij fysiek verzet te plegen door in zijn vliegtuigstoel tegen de KMar-escorts aan heftig op en neer te bewegen. Daarnaast schreeuwde de vreemdeling en riep de vreemdeling onder andere; «Allah Akbar». Ook weigerde hij de aanwijzingen van de KMar-escorts op te volgen. Door het fysieke verzet en het geschreeuw verstoorde de vreemdeling de orde aan boord van het vliegtuig. Hierop hebben de KMar-escorts verschillende controletechnieken toegepast conform de ambtsinstructie.
Was er tijdens of na de gedwongen terugkeer sprake van medische noodzaak bij de vluchteling? Zo ja, op welke manier is hierop gereageerd en welke zorg is er verleend?
Als er twijfels zijn over de gezondheid van een vreemdeling, dan geeft de KMar daar uiteraard de hoogste prioriteit aan. Indien er vooraf blijk is van medische indicaties kan de vreemdeling eveneens begeleid worden door een medische escort. In deze casus gaf de medische achtergrond van de vreemdeling hier aanleiding toe. De medische escort heeft toezicht gehouden op de medische toestand van de vreemdeling. Gedurende de begeleiding en de eerste poging tot uitzetting werden hierbij geen bijzonderheden geconstateerd. Nadat de vlucht werd verstoord door enkele passagiers die zich tegen de uitzetting keerden is de eerste poging afgebroken. Er was geen medische aanleiding om daarna niet alsnog te vertrekken. Echter, door het intensieve verzet van de vreemdeling en zijn krachtinspanningen werd het tijdens de tweede poging voor de medische escort moeilijk om de medische waarden van de vreemdeling te kunnen controleren. Toen het bewustzijn van de vreemdeling naar oordeel van de medische escort achteruit leek te gaan, is door de medische escort aangegeven dat het niet mogelijk was vast te stellen of dit een medische reden had of werd geveinsd. Hierop is de uitzetting afgebroken en is de vreemdeling ter controle overgebracht naar het ziekenhuis, alwaar geen bijzonderheden werden geconstateerd. De vreemdeling is dan ook dezelfde dag nog ontslagen uit het ziekenhuis.
Deelt u de mening dat er een onafhankelijk onderzoek moet worden ingesteld naar de toedracht van de gedwongen terugkeer van de vluchteling, met inbegrip van het gebruik van dwangmiddelen, het geweld dat mogelijk is toegepast en de medische noodzaak die mogelijk is ontstaan?
Nee. De voorbereiding, de uitvoering en de afloop van deze casus geven geen aanleiding om een onafhankelijk onderzoek te laten starten. De melding geweldsaanwending en het gebruik van de hulpmiddelen ten behoeve van de uitzetting zijn conform artikel 17 juncto artikel 23b van de Ambtsinstructie, onverwijld gemeld aan de hulpofficier van justitie. Er zijn in de inzet van de hulpmiddelen en de toepassing van geweld geen onregelmatigheden geconstateerd. Ditzelfde geldt voor de medische toestand. De uitzetting is immers afgebroken om de vreemdeling de juiste en adequate zorg te kunnen verlenen en hierbij zijn geen bijzonderheden geconstateerd.
Het begeleidingsproces door de KMar staat onder regulier toezicht van de Inspectie Justitie en Veiligheid. Dit gebeurt zowel door incidentele fysieke aanwezigheid bij de begeleidingen en door middel van volledig inzicht in de rapportages. In deze casus was er geen fysieke aanwezigheid van de Inspectie Justitie en Veiligheid. De Inspectie Justitie en Veiligheid ontvangt van elke gedwongen uitzetting een terugkeerverslag van de KMar, dat is ook hier gebeurd.
Zo ja, wanneer zult u dit onderzoek starten en de resultaten daarvan met de Kamer delen? Zo nee, kunt u toelichten waarom u het niet noodzakelijk acht om een onafhankelijk onderzoek in te stellen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe vaak en op basis van welke gronden worden er dwangmiddelen ingezet bij vrijwillige en gedwongen terugkeer? Welke dwangmiddelen zijn dit precies?
In het geval van vrijwillige terugkeer wordt er nooit gebruikt gemaakt van deze hulpmiddelen. Voor een toelichting van het gebruik van de hulpmiddelen bij gedwongen vertrek verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Uit de gegevens van de KMar over 2023 blijkt dat er 6.488 gedwongen uitzettingen (zowel gedwongen terugkeer als overdrachten naar EU-lidstaten in het kader van de Dublin-verordening) plaatsvonden. Dit betreft zowel begeleide als onbegeleide vluchten. In 1.000 van de 6.488 gedwongen uitzettingen vond begeleiding door KMar-escorts plaats. Bij de overgrote meerderheid van de gedwongen uitzettingen, waarbij de KMar de vreemdeling begeleidde, zijn geen hulpmiddelen en is geen geweld ten behoeve van gedwongen uitzetting gebruikt.
Brondata van de KMar geven geen inzicht in hoe vaak een combinatie van hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting in een jaar zijn toegepast. Er kan een overlap van meerdere hulpmiddelen per casus tegelijkertijd zijn. In de praktijk zal in nagenoeg alle gevallen de bodycuff als basis hebben gediend, waarna deze is uitgebreid met toepassing van aanvullende hulpmiddelen.
In 2023 is tijdens 101 gedwongen uitzettingen de toepassing van een bodycuff geregistreerd, tijdens 91 gedwongen uitzettingen de toepassing van een beenband (klittenband), tijdens 65 gedwongen uitzettingen de toepassing van tiewraps, tijdens 60 gedwongen uitzettingen de inzet van andere klittenbanden, tijdens 5 gedwongen uitzettingen de toepassing van handboeien en tijdens 5 gedwongen uitzettingen de toepassing van een spuugmasker.
Hoeveel medische noodgevallen vonden er plaats tijdens vrijwillige en gedwongen terugkeer in de afgelopen jaren? Zijn er specifieke richtlijnen of protocollen voor de omgang met kwetsbare vreemdelingen, zoals zwangere vrouwen, kinderen of mensen met psychische aandoeningen, tijdens het terugkeerproces?
Sinds 1 januari 2024 zijn, enkel uit uiterste voorzorg, twee vreemdelingen, die werden begeleid in het kader van gedwongen uitzetting, aangeboden in een ziekenhuis voor een somatische beoordeling.
Indien er bij de KMar medische noodgevallen met vreemdelingen ontstaan gedurende de gedwongen uitzettingen wordt er altijd gebruik gemaakt van adequate medische zorg, wat prevaleert boven het belang van de uitzetting. Bij de KMar zijn geen voorbeelden bekend van gevallen waarbij een gedwongen uitzetting is doorgegaan, terwijl er een medisch noodgeval plaatsvond. Daarnaast zijn er geen gevallen bij de KMar bekend, waarbij er een medisch noodgeval is ontstaan tijdens het terugkeerproces als gevolg van het handelen van de KMar.
Indien er sprake is van medische bijzonderheden bij een vreemdeling die op korte termijn vertrekt, laat de DT&V via een onafhankelijke arts een Fit to fly check uitvoeren. Dit is een gezondheidscheck waarbij wordt nagegaan of de vreemdeling kan reizen zonder een risico voor zijn of haar gezondheid. Op basis hiervan wordt besloten of het vertrek doorgang kan vinden. Indien nodig reist een medisch escort mee. Ook kan de KMar alvorens de vlucht in te plannen, op basis van gegevens uit het dossier van de vreemdeling ook zelf bepalen om alsnog een medische escort toe te voegen. Sinds januari 2024 maakt de DT&V gebruik van de diensten van Dutch Medical Group (DMG) voor medische begeleiding tijdens vertrek. In algemene zin werkt DMG volgens de professionele standaarden van het Nederlands Huisartsen Genootschap(NHG-richtlijnen) aangevuld met bijgaande eigen protocollen. In de werkinstructie staat ook het werkproces van DMG beschreven waar het specifiek kwetsbare personen betreft. DMG houdt een registratie bij van noodgevallen tijdens een begeleid vertrek.
Bij zwangere vrouwen wordt er niet standaard een medische escort toegevoegd, maar enkel op indicatie of vanwege het aantal weken dat de zwangerschap onderweg is. Daarnaast draagt de KMar er vanuit haar eigen processen zorg voor dat er in die gevallen een vrouwelijk escort wordt ingezet. De KMar is daarnaast specifiek voorbereid op het begeleiden van gezinnen met minderjarige kinderen, waarbij het eveneens kan helpen als er vrouwelijke escorts van de KMar worden ingezet. Voor kinderen jonger dan 12 jaar geldt dat er geen hulpmiddelen worden aangelegd. De KMar voert deze werkzaamheden altijd uit aan de hand van haar kernwaarden voor het verwijderproces: humaan, professioneel, diplomatiek en de-escalerend.
Vindt er structureel onderzoek plaats naar de toepassing van dwangmiddelen en de naleving van rechten van mensen tijdens gedwongen terugkeer? Zo ja, kunt u de rapportages van dit onderzoek met de Kamer delen?
De Inspectie Justitie en Veiligheid inspecteert op basis van risicoanalyse de door de DT&V gemelde uitzettingen en door de KMar uitgevoerde terugkeeroperaties. Verder ontvangt de Inspectie van elke uitgevoerde gedwongen uitzetting een terugkoppeling in de vorm van een verslag van de betrokken diensten en neemt deze mee in haar jaarlijkse rapportages.2
Bij het inspecteren van terugkeeroperaties kijkt de Inspectie of het toepassen van hulpmiddelen conform wet- en regelgeving en de werkinstructies van de KMar en de DV&O plaatsvindt. Daarbij wordt beoordeeld of hulpmiddelen noodzakelijk en proportioneel toegepast worden. In het algemeen stelt de Inspectie bij de beoordeling van de kwaliteit van de taakuitvoering in de terugkeerketen de aspecten van veiligheid, zorgvuldigheid en menswaardigheid centraal.
Waarom is het gebruik van dwangmiddelen door de Koninklijke Marechaussee (KMar) bij gedwongen uitzettingen in 2022 verdriedubbeld van 5% naar 15%?
In 2021 was er sprake van vele covid-restricties, waardoor veel minder gedwongen uitzettingen konden plaatsvinden dan in de jaren ervoor en erna. Immers was er in alle gevallen een negatieve Covid-19 NAAT testuitslag vereist om te kunnen vliegen en was het enkel weigeren van deze test al voldoende om een uitzetting te frustreren. Omdat het voorafgaand aan een begeleide vlucht al duidelijk was dat het uitzetproces geen doorgang kon vinden – aangezien de vreemdeling de test weigerde – zijn veel gedwongen uitzettingen in de periode dat testuitslagen vereist waren om te kunnen vliegen, niet gestart. Niet-meewerkende vreemdelingen konden in de covid-periode dus succesvol voorkomen dat ze werden uitgezet. De KMar moest dus in 2021 minder vaak niet-meewerkende vreemdelingen begeleiden dan in de jaren ervoor en erna.
Meewerkende vreemdelingen die worden begeleid plegen in de regel geen verzet. Omdat er in de covid-periode voornamelijk nog vreemdelingen die meewerken aan hun uitzetting werden begeleid op vluchten – elke vreemdeling kon een uitzetting immers frustreren door een covid-test te weigeren – hoefde de KMar ook minder vaak hulpmiddelen toe te passen tijdens de begeleiding.
In 2022 en 2023, toen veel van de covid-restricties werden opgeheven, konden ook weer meer gedwongen uitzettingen plaatsvinden met begeleiding van de KMar. Hierdoor was er ook weer een procentuele toename te zien van verzet door vreemdelingen bij aanvang of tijdens de vlucht. Daardoor werden er ook in 2022 vaker hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting gebruikt door de KMar dan in 2021.
Daarnaast moet opgemerkt worden dat de mate van verzet erg af kan hangen van de reisroutes die open staan voor gedwongen uitzetting. Het (her)openen van een gedwongen vertrekmogelijkheid kan een procentuele toename van verzet betekenen. Verschillende open of gesloten terugkeermogelijkheden kunnen de percentages dus doen fluctueren. Ook speelt de Uiterste Overdrachts Datum (UOD) in het kader van Dublin-overdrachten een rol. Gedwongen vertrek dat op of vlak voor deze UOD plaatsvindt kan voor de vreemdeling extra motivatie betekenen om de uitzetting te frustreren, om zo toegang te krijgen tot een beoordeling van de asielaanvraag in Nederland.
Waarom is het gebruik van dwangmiddelen door de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) bij het vervoer van vreemdelingen naar Schiphol in 2022 gedaald van 60% naar 24%?
De DV&O maakt gebruik van vrijheidsbeperkende middelen zoals; handboeien, boeikoppel en bodycuff. De DV&O maakt geen gebruik van tiewraps. De DV&O zet deze middelen in op basis van bijzonderheden behorende bij de DT&V-aanvraag, een interne DV&O-database die eerdere ervaringen bevat van voorgaande transporten, informatie over voorvallen op de verblijfslocatie van de vreemdeling (de zogenaamde risicoanalyse die de DV&O uitvoert). Daarnaast beoordelen DV&O-beveiligers ter plaatse de situatie aangaande de vreemdeling als het transport aanvangt, bijvoorbeeld zijn of haar gedrag of emoties. In alle gevallen van het vervoer van vreemdelingen is sprake van maatwerk.
Het kabinet herkent de genoemde percentages in de vraagstelling niet. In de Jaarbrief Terugkeer Vreemdelingen 2021 is over het gebruik van vrijheidsbeperkende middelen3 de volgende passage opgenomen:
«Uit de DV&O-rapportages blijkt dat medewerkers van de DV&O bij 28% van de uitgezette vreemdelingen gebruik maakten van hulpmiddelen, zoals koppelboeien.»4 Er is in 2022 aldus een daling van 4% te zien in het gebruik van vrijheidsbeperkende middelen bij vervoer van vreemdelingen naar Schiphol.
Is er een toename van verzet tegen uitzettingen door vreemdelingen? Zo ja, hoe verklaart u deze toename?
Zie antwoord vraag 10.
Welke richtlijnen gelden er voor het gebruik van dwangmiddelen bij uitzettingen? Hoe wordt er gecontroleerd of deze richtlijnen worden nageleefd?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het gegeven antwoord op vragen 2 en 8.
Zijn er meldingen van onrechtmatig inzetten van dwangmiddelen door de KMar of DV&O? Zo ja, over hoeveel meldingen gaat het en wat waren de consequenties van deze onrechtmatige inzet?
De KMar verantwoordt per geval de inzet van middelen ten behoeve van gedwongen uitzetting en het gebruik van geweld. Deze verantwoording wordt, conform vigerende wet- en regelgeving, beoordeeld door een hulpofficier van justitie. Op basis daarvan zijn er in ieder geval sinds 2020 geen onrechtmatige geweldaanwendingen en geen onrechtmatige inzet van middelen ten behoeve van gedwongen uitzetting geconstateerd.
Ten aanzien van DV&O geldt dat er van januari 2024 tot en met heden geen meldingen zijn ontvangen over de al dan niet onrechtmatige inzet van vrijheidsbeperkende middelen.
Alle inzet van vrijheidsbeperkende middelen wordt conform regelgeving verantwoord met een dagrapportage. Bij signalen over oneigenlijke inzet van middelen volgt onderzoek.5
Wat zijn de redenen voor het aanhoudende verschil in gebruik van dwangmiddelen door de DV&O en KMar, ondanks de eerdere aandacht van de inspectie in 2021?
De DV&O en de KMar voeren verschillende taken uit binnen het terugkeerproces. De DV&O-medewerkers en de KMar-medewerkers maken altijd een gedegen individuele afweging bij de inzet van hulpmiddelen, zowel voorafgaand aan het vervoer van de vreemdeling op basis van de op dat moment beschikbare informatie, als tijdens het vervoer. In alle gevallen is sprake van maatwerk.
Kan de informatie over het gebruik van dwangmiddelen (handboeien e.d.) worden gespecificeerd per type terugkeer (gedwongen vs. vrijwillig)?
Vrijwillig vertrekkende vreemdelingen worden niet begeleid door de KMar. Er vindt dan ook geen gebruik van hulpmiddelen plaats bij vrijwillige terugkeer.
Bij gedwongen terugkeer kan de KMar gebruik maken van hulpmiddelen ten behoeve van gedwongen uitzetting op basis van een risicobeoordeling. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Was u bekend met de berichten over geweld tegen asielzoekers in Bulgarije, inclusief opsluiting in kooien?1
Ja.
Is het kabinet van mening dat de beoordeling van Bulgarije als «veilig» land moet worden herzien in het licht van deze nieuwe informatie?
Het betreft hier geen nieuwe informatie, doch berichtgeving van december 2022. Op 16 augustus 2023 deed de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak hierover en oordeelde dat hoewel aan de buitengrens van Bulgarije pushbacks plaatsvinden, uit de beschikbare informatie niet blijkt dat vreemdelingen die op grond van de Dublinverordening aan Bulgarije worden overgedragen, ook een risico lopen om het slachtoffer te worden van pushbacks. Dublinclaimanten hebben na de feitelijke overdracht aan Bulgarije bovendien toegang tot de opvang. De Minister mag er daarom op basis van het zogenoemde interstatelijk vertrouwensbeginsel van uitgaan dat de Bulgaarse autoriteiten de vreemdelingen niet in strijd met de mensenrechten zullen behandelen. Hij mag vreemdelingen dan ook op grond van de Europese Dublinverordening blijven overdragen aan Bulgarije, zo oordeelde de Afdeling. Ik zie, mede gelet op deze uitspraak, geen reden om Dublin-overdrachten aan Bulgarije te staken.
Kunt u iedere vraag afzonderlijk beantwoorden?
Bij de beantwoording van uw vragen is gestreefd naar de meest spoedige en zorgvuldige beantwoording. Derhalve zijn de antwoorden op een aantal vragen samengevoegd.
De artikelen 'Zeventig plekken in Limburg erbij voor woonwagenbewoners, maar die zijn er lang niet allemaal blij mee: ‘Lijkt op chantage'' en 'Rechter oordeelt dat Gemeente Den Haag woonwagenbewoners discrimineert' |
|
Femke Zeedijk-Raeven (D66), Sandra Palmen (NSC) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Zeventig plekken in Limburg erbij voor woonwagenbewoners, maar die zijn er lang niet allemaal blij mee: «Lijkt op chantage»»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het artikel «Rechter oordeelt dat gemeente Den Haag woonwagenbewoners discrimineert»?2
Ja.
Bent u zich bewust van de invloed op beleidsvorming door vooringenomenheid met betrekking tot mogelijke criminaliteit van de Sinti, Roma en andere woonwagenbewoners, het zogeheten «antiziganisme»? Zo ja, hoe ziet u deze invloed?
In het recent verschenen verkennend onderzoek Van uitsterf- naar uitstelbeleid:
Bent u zich bewust van de waarde van woonwagenkampen voor de woonwagenbewoners? Zo ja, hoe verwoordt u deze?
Veel woonwagenbewoners wonen van generatie op generatie in een woonwagen. Ik ben mij er zeer bewust van dat deze woonvorm voor veel woonwagenbewoners een belangrijk deel van hun identiteit is.
In hoeverre handhaaft de rijksoverheid dat gemeenten uitsterfbeleid stoppen en nieuwe standplaatsen realiseren?
Het beleidskader Gemeentelijk Woonwagen- en Standplaatsenbeleid, dat de Minister van BZK in 2018 naar Uw Kamer heeft gestuurd, geeft aan hoe gemeenten een standplaatsenbeleid kunnen ontwikkelen dat in overeenstemming is met het mensenrechtelijk kader.5 Om deze ontwikkelingen te volgen en stimuleren loopt er een aantal acties. Sinds datzelfde jaar wordt iedere twee jaar een herhaalmeting uitgevoerd. Uit de verschenen herhaalmetingen blijkt dat het aantal standplaatsen sinds 2018 licht is gestegen. Woonwagenbewoners maken onderdeel uit van het programma Een thuis voor iedereen. Dit programma heeft als doel te zorgen voor voldoende betaalbare woningen voor alle aandachtsgroepen, waaronder woonwagenbewoners. Daarnaast zijn gemeenten de afgelopen jaren op verschillende manieren ondersteund bij het realiseren van standplaatsen. Met de Regeling Huisvesting Aandachtsgroepen (RHA) werden gemeenten de afgelopen jaren financieel ondersteund bij het realiseren van woningbouwprojecten voor aandachtsgroepen. Hierbij is voor bijna 700 woonwagenstandplaatsen een subsidie toegekend.6 Om gemeenten te ondersteunen voert Platform31 in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het kennisprogramma «Op weg naar extra standplaatsen» uit. Via praktijkvoorbeelden en adviezen worden aan gemeenten en corporaties concrete handvatten geboden over hoe zij extra standplaatsen kunnen realiseren. Daarnaast biedt het programma een vraagbaakfunctie voor gemeenten en woningcorporaties die met het thema aan de slag zijn of gaan.
Om tot verdere realisatie te komen zal, zoals in de recente voortgangsrapportage «Een Thuis voor Iedereen» genoemd, een scherper zicht moeten komen op het wenselijke kwaliteitsniveau, en welke financiële bijdrage hier in redelijke mate vanuit overheden of corporaties aan geleverd kan worden.7 Om dit verder inzichtelijk te krijgen wordt momenteel de invulling van een vervolgonderzoek verkend.
Hoe rijmt u de stelling dat «de overheid dat probleem zelf gecreëerd heeft» betreffende het stigma dat woonwagenbewoners niet werken?
Artikel 1 van de Grondwet bepaalt dat allen die zich in Nederland bevinden in gelijke gevallen gelijk worden behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, handicap, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook, is niet toegestaan. Daarop wordt ook beleid gevoerd. Dit beleid is ook gericht op het bestrijden van vooroordelen. Het stigma dient dan ook bestreden te worden, omdat discriminatie niet is toegestaan.
Deelt u het standpunt van de Nationale ombudsman dat de rijksoverheid de impact van het overheidsbeleid op de bescherming van de culturele identiteit van de woonwagenbewoners moet monitoren?3 Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bent u van plan dit te gaan invullen?
De Nationale ombudsman heeft in 2017 haar rapport Woonwagenbewoner zoekt standplaats gepubliceerd. Een van de adviezen betrof de monitoring. De toenmalige Minister van BZK heeft de opdracht gegeven om de ontwikkeling van standplaatsen in Nederland te monitoren en deze periodiek te herhalen.9 De meest recente herhaalmeting is in 2023 naar uw Kamer gestuurd.10
Deelt u het standpunt van de Nationale ombudsman dat de rijksoverheid samen met gemeenten een visie op standplaatsenbeleid moet realiseren, in overeenstemming met de handreiking Werken aan woonwagenlocaties (2006)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is het tijdspad hiervoor?
In 2018 heeft het ministerie, samen met de VNG en vertegenwoordigers van woonwagenbewoners, het Beleidskader Gemeentelijk Woonwagen- en standplaatsenbeleid ontwikkeld en aan uw Kamer aangeboden.11 Hiermee heeft het Rijk invulling gegeven aan het advies van de Nationale ombudsman om te komen met een gezamenlijke visie op standplaatsenbeleid.
Het bericht ‘Erfpacht oneerlijk, CDA-Raadslid wil ACM dwingen naar systeem te kijken’ |
|
Inge van Dijk (CDA), Merlien Welzijn (NSC), Eline Vedder (CDA) |
|
Steven van Weyenberg (D66), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Deelt u de mening dat gemeentes bewoners goed en tijdig moeten informeren over nieuwe en duurdere berekeningswijzen voor erfpacht, en deze verhogingen goed moet onderbouwen?1
Ik deel uw mening dat goede en tijdige informatie en een goede onderbouwing van belang zijn, maar daarmee is niet gezegd dat nieuwe berekeningswijzen aan de orde zijn, noch dat deze duurder zijn. Op 21 mei 2024 heb ik u een brief en de handreiking Algemene Erfpachtbepalingen voor gemeentelijke erfpacht bij particuliere woonbestemmingen (hierna handreiking Erfpacht) gestuurd.2 In deze handreiking is aangegeven dat het voor een erfpachter duidelijk moet zijn op welke momenten een gemeente kan overgaan tot herziening van de canon. Uit de algemene erfpachtbepalingen moet ook blijken wanneer een canonherziening plaatsvindt. De rekensystematiek moet duidelijk zijn en, wanneer binnen de looptijd van het erfpachtrecht de canon wordt herzien, moeten de parameters waarmee de canon wordt aangepast vindbaar zijn voor de erfpachter.
Er is overigens verschil tussen de wijze van berekenen (het algemeen geaccepteerde «grondwaarde maal canonpercentage») en de autonome ontwikkelingen van de parameters. De grondwaarde kan veranderen in de tijd evenals het canonpercentage. Daardoor kan de canon veranderen maar daarmee is de berekeningswijze niet aangepast. Bovendien is er verschil tussen aanpassingen van de canon binnen de looptijd van het erfpachtrecht en het aanbieden van een nieuw erfpachtrecht.
Is het volgens u uitlegbaar dat de formules voor de berekening van erfpacht in de gemeente Amsterdam tussen 2010 en 2017 zijn aangepast, zonder dat burgers daarover persoonlijk zijn geïnformeerd?
De canon in Amsterdam wordt al decennia bepaald door de grondwaarde te vermenigvuldigen met een canonpercentage. Zowel het canonpercentage3 als de grondwaarde voor bestaande erfpachtrechten met woonbestemming4 zijn te vinden op de webpagina van de gemeente Amsterdam. Hiermee is het onnodig iedere erfpachter steeds persoonlijk te informeren over wijzigingen.
Deelt u de mening dat de algemene voorwaarden bij erfpacht erg ten gunste van gemeenten zijn geformuleerd, te ruim zijn en weinig houvast bieden voor burgers?
Nee, in algemene zin kan dit niet gezegd worden. Er zijn zeer veel algemene erfpachtvoorwaarden in Nederland. Iedere gemeente heeft zijn eigen algemene voorwaarden en vaak zijn op erfpachtrechten ook nog oude algemene erfpachtbepalingen van toepassing die slechts met instemming van erfpachter en de gemeente als erfverpachter kunnen worden aangepast. Ik heb de algemene bepalingen van gemeenten laten onderzoeken door Deloitte5. Daaruit kwam naar voren dat de rechten van erfpachters niet altijd goed zijn geborgd. Daarom heb ik de eerder genoemde handreiking Erfpacht laten opstellen waarin handvatten zijn opgenomen voor consumentvriendelijke algemene erfpachtbepalingen. Daarmee kunnen gemeenten bij het opstellen van nieuwe algemene erfpachtbepalingen hun voordeel doen. U heeft deze handreiking afgelopen mei ontvangen. Deze is gepubliceerd op de website van de Vereniging van Grondbedrijven, aan gemeenten met erfpacht gestuurd en half juni op de Provada gepresenteerd.
Deelt u de mening dat de formules voor berekening van erfpacht extern wetenschappelijk getoetst moeten worden?
Nee, het bepalen van de erfpachtcanon door grondwaarde maal het canonpercentage is algemeen geaccepteerd. Een externe wetenschappelijk toets hierop heeft geen meerwaarde.
Indien het antwoord op de vragen 3 en 4 ja is, bent u bereid om samen met gemeenten tot een herziening van de Handreiking erfpacht voor gemeenten te komen, die burgers beter beschermt en meer waarborgen voor goede en onafhankelijke onderbouwing bevat?
De handreiking Erfpacht is afgelopen mei gepubliceerd en op 13 juni op de Provada aangeboden aan de VNG. De handreiking biedt handvatten aan gemeenten bij het opstellen van – en besluitvorming in de lokale democratie over – nieuwe algemene erfpachtbepalingen. Het opstellen van nieuwe algemene bepalingen is een langdurig proces, niet in de laatste plaats omdat dit zorgvuldig moet gebeuren. Het van toepassing verklaren op bestaande erfpachtrechten duurt vervolgens nog langer omdat dit instemming vergt van erfpachter en de gemeente als erfverpachter.
De handreiking die er nu ligt is tot stand gekomen op basis van een brede afweging, waarbij zowel de belangen aan erfpachterszijde als aan de zijde van gemeenten uitgebreid zijn meegewogen. Daarmee is de handreiking een evenwichtig stuk met handvatten voor gemeenten om nieuwe erfpachtbepalingen consumentvriendelijker vorm te geven. Ik wil het resultaat van de handreiking Erfpacht afwachten en het ligt, na deze zorgvuldige afweging van belangen en het daaruit voortgekomen evenwichtig resultaat, niet voor de hand deze op een zo korte termijn weer aan te passen.
Deelt u de mening dat het verstandig zou zijn de Handreiking een meer dwingend karakter te geven, in plaats van een vrijwillig karakter?
Nee, erfpacht is een privaatrechtelijk juridisch instrument waar gemeenten, net als iedere andere eigenaar, gebruik van kunnen maken. Ingrijpen in de lokaal te maken afwegingen, de lokale autonomie en contractvrijheid van gemeenten (uiteraard binnen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur) zijn zeer vergaande maatregelen en ik zie daar op dit moment niet de noodzaak toe.
Wat vindt u van de reactie van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) op het handhavingsverzoek dat zij te weinig kennis en mankracht in huis heeft om te handhaven ten aanzien van de gemeente?
De ACM is een onafhankelijke toezichthouder en gaat over haar eigen prioriteringsbeleid. De ACM heeft op grond van dit prioriteringsbeleid besloten om het betreffende handhavingsverzoek niet in behandeling te nemen. De rechter heeft de ACM daarover in het gelijk gesteld.6
Wat betekent het volgens u voor de rechtsbescherming van burgers als juist de toezichthouder niet thuis geeft, wanneer mogelijk sprake is van oneerlijke handelspraktijken van de gemeente richting haar inwoners?
Wanneer sprake zou zijn van oneerlijke handelspraktijken staat het burgers vrij zich te wenden tot de burgerlijke rechter. Zonder hieraan in de weg te staan, wordt in de handreiking Erfpacht wel aangegeven dat een vorm van geschillenbeslechting, die laagdrempelig en betaalbaar is voor de erfpachter en onpartijdig en onafhankelijk is, de rechtszekerheid dient.
Hoe kijkt u naar adviezen dat het toezicht op erfpacht en consumentenbescherming bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM) het meest logisch zou zijn, omdat het karakter van erfpacht alles in zich heeft van een complex financieel product, en bent u bereid hieraan opvolging te geven?
Erfpacht is een beperkt zakelijk recht dat iemand het recht geeft de onroerende zaak van iemand anders te gebruiken. In het Burgerlijk Wetboek, Boek 5, is vastgelegd waaraan erfpacht moet voldoen. De AFM is derhalve niet de aangewezen instantie om hierop toezicht te houden. De normen uit de Wet op het financieel toezicht (Wft) zijn bovendien toegesneden op financiële producten en niet geschikt om toe te passen op erfpacht.
Politiek gemotiveerd geweld |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kan de Kamer een overzicht (lijst) ontvangen van alle (publiek bekende) incidenten sinds 1 januari 2020 waarbij sprake is van politiek (politiek gemotiveerd) geweld (met andere woorden, misdrijven waarbij sprake is van daadwerkelijk fysiek geweld, politieke bedreigingen (met geweld) vallen hier dus niet onder) gericht tegen leden van de Eerste Kamer of leden van de Tweede Kamer of leden van het kabinet?
Er is geen overzicht beschikbaar van incidenten sinds 1 januari 2020 waarbij sprake is van politiek (gemotiveerd) geweld gericht tegen leden van de Eerste of Tweede Kamer of leden van het kabinet.
Bij het arrondissementsparket Den Haag van het Openbaar Ministerie houdt het Team Bedreigde Politici jaarlijks bij hoe vaak meldingen binnenkomen van bedreigingen van politici.1 Deze cijfers gaan echter alleen om bedreigingen, en illustreren niet de aantallen waarin fysiek geweld is gepleegd. De zaken waarin sprake is van fysiek geweld tegen leden van de Eerste of Tweede Kamer en leden van het kabinet worden niet centraal behandeld, maar in het arrondissement waarin het incident heeft plaatsgevonden.
Voor het treffen van veiligheidsmaatregelen voor Kamerleden en het kabinet zijn in beginsel de verschillende Beveiligingsautoriteiten (BVA) verantwoordelijk. Daarnaast kan de NCTV aanvullende beveiligingsmaatregelen treffen voor Eerste en Tweede Kamerleden en leden van het kabinet. Dit gebeurt altijd op basis van actuele dreigingsinformatie van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de politie.
Het tekort aan sociaal advocaten |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Jonge juristen kiezen voor beter betaald werk dan sociale advocatuur. Arbeidskrapte in sociale advocatuur neemt toe. Jonge advocaten haken af, ouderen gaan met pensioen»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht, dat gebaseerd is op een reeds enige tijd bekende dalende trend in de cijfers over het aanbod van sociaal advocaten. Het bericht bevat derhalve geen nieuws en de zorgen die er eerder waren over deze dalende trend zijn er nog steeds.
Naar aanleiding van een rapport van 15 september 2022 over de arbeidsmarkt voor de sociale advocatuur2 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer op 20 april 2023 een plan van aanpak gestuurd met verschillende maatregelen om de sociale advocatuur duurzaam te versterken.3
Schrikt u van deze cijfers van het Kenniscentrum Stelsel Gesubsidieerde Rechtsbijstand of was het u reeds bekend dat het aantal sociaal advocaten nu zo hard daalt, namelijk een afname van 13% de afgelopen vijf jaar, dat een verdere afname dreigt en er sprake is van problematische tekorten?
Nee. Zoals in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven zijn de signalen over een dreigend tekort aan sociaal advocaten al langer bekend.
Hoe gaat het opgevangen worden dat de komende jaren 2.500 sociaal advocaten de beroepsgroep gaan verlaten, omdat zij met pensioen gaan, terwijl de instroom sterk achterblijft?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 zijn in het kader van het plan van aanpak sociale advocatuur verschillende maatregelen in gang gezet om de instroom te bevorderen.4
Zo heeft de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de Raad) in 2021 de subsidieregeling beroepsopleiding sociaal advocaten ingesteld. De subsidie dekt jaarlijks de totale kosten van de beroepsopleiding voor circa 175 advocaat-stagiairs. Hierdoor wordt het voor sociaal advocaten aantrekkelijker om advocaat-stagiairs aan te nemen. In totaal hebben tot nu toe circa 525 advocaat-stagiairs gebruik gemaakt van deze subsidieregeling. Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer in de laatste voortgangsrapportage stelselvernieuwing rechtsbijstand van 21 juni jl. geïnformeerd dat er met ingang van 1 mei 2024 opnieuw geld beschikbaar is gesteld voor deze subsidieregeling, waardoor de kosten van de beroepsopleiding wederom voor circa 175 advocaat-stagiairs worden gedekt.5
Ook stelt Raad een leerstoel «toegang tot het recht in een lerend stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand» in. Daarnaast heeft mijn ministerie zich samen met de Raad, de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: NOvA) en de Vereniging voor Sociaal Advocaten Nederland (hierna: VSAN), gecommitteerd aan een gezamenlijk plan van aanpak om studenten aan universiteiten en hogescholen in een vroegtijdig stadium van hun rechtenstudie bekend te maken met zowel de sociale advocatuur als de ketenpartijen in het stelsel van de gesubsidieerde rechtsbijstand.
Momenteel wordt dit plan uitgewerkt. Er wordt een netwerk opgezet van sociaal advocaten die presentaties, gastcolleges en voorlichtingsbijeenkomsten bij onderwijsinstellingen willen verzorgen. Ook wordt voorlichtingsmateriaal gemaakt, zoals informatiefolders, om zowel onderwijsinstellingen als sociaal advocaten te informeren over deze nieuwe aanpak. Tevens nemen vertegenwoordigers van de ketenpartijen op uitnodiging deel aan banenmarkten en andere voorlichtingsbijeenkomsten.
Ook is er vanuit mijn ministerie gesproken met de Raad van decanen rechtsgeleerdheid, de Erasmus Universiteit, en de Universiteit Tilburg over het vergroten van de aandacht voor de sociale advocatuur in het rechtenonderwijs. Tijdens deze gesprekken was ook aandacht voor activiteiten van JenV, de NOvA, VSAN en de Raad om de samenwerking tussen onderwijsinstellingen en sociaal advocaten te versterken en de aanwezigheid van de sociale advocatuur op deze instellingen te faciliteren.
Een van de aandachtspunten van de Raad van decanen rechtsgeleerdheid is dat sociaal advocaten niet de mogelijkheid hebben om de uren die zij besteden aan het geven van voorlichting in het onderwijs te declareren. Deze mogelijkheid is reeds gecreëerd en sociaal advocaten die hieraan meewerken, ontvangen hiervoor inmiddels een vergoeding van de Raad.
Tevens heeft mijn ambtsvoorganger de vergoedingen voor advocaten, mediators en bijzonder curatoren per 1 januari 2022 structureel verbeterd. Daarnaast hebben advocaten en mediators die staan ingeschreven bij de Raad in december 2023 een eenmalige compensatie gekregen. Tot slot heeft mijn voorganger de commissie-Van der Meer II ingesteld voor de herijking van de vergoedingen in het stelsel voor gesubsidieerde rechtsbijstand. De resultaten hiervan worden eind 2024 verwacht.
Zelf wil ik, vanuit mijn nieuwe rol als verantwoordelijke bewindspersoon voor het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand, de komende periode gesprekken voeren met onder andere de Raad, de NOvA en de VSAN, over de ingezette maatregelen en ieders verantwoordelijkheid om dit effect verder te stimuleren.
Wat betekent dit volgens u voor mensen die een sociaal advocaat nodig hebben, omdat ze, geregeld door de overheid zelf, in een juridisch conflict terecht zijn gekomen?
Er is voldoende aanbod van sociaal advocaten nodig om toegang tot het recht te kunnen effectueren. Dit geldt ook met betrekking tot geschillen waarbij de overheid een rol speelt. Samen met de Raad blijf ik onverminderd alert op ontwikkelingen in het aanbod van sociaal advocaten.
Hoe staat het met de plannen om meer aandacht te geven aan dit prachtige en belangrijke vak in de rechtenopleiding en de beroepsopleiding advocatuur?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Hoe komt het nu volgens u dat vooral jonge advocaten nadat ze begonnen zijn het vakgebied al weer snel verlaten?
Dat is op dit moment onvoldoende bekend. Het Kenniscentrum Stelsel Gesubsidieerde Rechtsbijstand (hierna: Kenniscentrum) doet nader onderzoek naar de cijfers met betrekking tot de uitstroom en de beweegredenen hiervan. Daarbinnen worden andere nadere analyses van de cijfers over de groep (jonge) advocaten die het stelsel verlaten verricht. Ook wordt onderzocht wat de drijfveren zijn van advocaten om juist wel in de sociale advocatuur te gaan werken. Daarnaast start het Kenniscentrum een evaluatieonderzoek van de subsidieregeling beroepsopleiding sociaal advocaten om de initiële effecten in beeld te brengen.
In de volgende voortgangsrapportage stelselvernieuwing gesubsidieerde rechtsbijstand, die voor het kerstreces naar uw Kamer wordt gestuurd, informeer ik u nader over de voortgang van deze onderzoeken.
Erkent u dat de te lage vergoedingen nog steeds een belangrijk probleem zijn? Wat kunt u hier op korte termijn aan veranderen?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
Hoe zorgt u ervoor dat, als de commissie-Van der Meer II straks onderzocht heeft wat er nodig is om de vergoedingen in de sociaal advocatuur op peil te brengen, dit budget hiervoor ook aanwezig is en hiervoor aangewend zal worden, los van andere politieke wensen, vanwege het besef dat de toegang tot het recht het fundament van de rechtsstaat is, maar hierdoor ernstig onder druk staat?
Het belang van een adequate beloning voor rechtsbijstandverleners voor de toegang tot het recht en de rechtsstaat wordt door mij onderschreven. Mijn ambtsvoorganger heeft de commissie-Van der Meer II ingesteld. De commissie zal onderzoeken of de huidige vergoedingen per zaaksoort nog aansluiten bij de gemiddelde tijdsbesteding van rechtsbijstandverleners. De commissie is begin dit jaar met haar werkzaamheden gestart en de rapportage wordt eind 2024 verwacht. Voor het nemen van besluiten over de vergoedingen wacht ik de uitkomsten van dit onderzoek af.
Inzage in en onderzoek naar archieven met betrekking tot adopties uit Chili |
|
Ulysse Ellian (VVD), Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de eerdere Kamervragen over adopties uit Chili?
Ik herinner mij de eerdere Kamervragen over deze adopties, die ik op 31 augustus 2023 heb beantwoord.1
Kent u de aan u gerichte brief van de Stichting Chilean Adoptees d.d. 7 juni 2024 waarin zij uw aandacht vragen voor het grote belang van waarheidsvinding met betrekking tot adopties uit Chili?1
Ik ben bekend met de inhoud van deze brief.
Begrijpt u het dringende beroep dat zij op het ministerie en het Fiom doen om de documenten en archieven die nu bij het Fiom liggen vooralsnog in bewaring te houden en deze inzichtelijk te maken en te houden voor geadopteerden?
Ik ben mij bewust van het belang van geadopteerden bij het verkrijgen van informatie over hun ontstaansgeschiedenis en van het feit dat die informatie zich niet beperkt tot enkel afstammingsgegevens. Ik ben ermee bekend dat de erfgenamen het archief van hun tante over de Chileense adopties uit kindertehuis «Las Palmas» in beheer hebben gegeven aan FIOM. Deze informatie is door FIOM geïnventariseerd en sinds 10 juni 2024 kunnen geadopteerden zich bij FIOM inschrijven voor dossierinzage. Ik ben er verder mee bekend dat FIOM in de archieven niet-persoonsgerelateerde informatie heeft aangetroffen over de Chileense adopties dan wel over het kindertehuis «Las Palmas» in zijn algemeenheid. Ik besef dat ook deze informatie waardevol is voor de betrokken geadopteerden. Daarom ben ik met FIOM in gesprek over de mogelijkheden van een blijvende en toegankelijke wijze van archivering daarvan.
Deelt u de mening dat niet alleen afstammingsgegevens relevant zijn, maar ook hoe de adopties tot stand zijn gekomen omdat dit antwoorden kan geven op belangrijke vragen van geadopteerden? Realiseert u zich dat tussen alle afstammingsdocumenten die nu bij het Fiom liggen mogelijk ook andere informatie ligt die antwoorden kan geven op belangrijke vragen?
Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u garanderen dat deze documenten in geen geval vernietigd of geretourneerd zouden worden aan de erven, omdat daarmee de waarheid wederom uit het zicht van geadopteerden zou verdwijnen en zij hun geschiedenis geen plek kunnen geven? Zo nee, waarom niet?
Hiervoor verwijs ik eveneens naar mijn antwoord op vraag 3.
Wilt u zich ervoor inzetten dat er inzage in deze archieven komt zonder restricties, zoals dat het slechts informatie mag betreffen die over de eigen afstamming gaat? Zo nee, waarom niet?
De inzage in dossiers is gebaseerd op de toepasselijke wet- en regelgeving, zoals de Algemene Verordening Gegevensbescherming. In het kader van de nieuwe adoptiewetgeving onderzoek ik de mogelijkheden om de inzage van dossiers zo onbeperkt en volledig mogelijk te maken.
Bent u bereid op dit archief onderzoek uit te laten voeren naar de waarheid achter de adopties uit Chili? Zo nee, waarom niet?
Dat voornemen heb ik niet. In mijn reactie op de eerdere Kamervragen heb ik aangegeven dat de Commissie Joustra geconstateerd heeft dat er veel adoptiemisstanden hebben plaatsgevonden en dat veel geadopteerden vragen hebben over hun afkomst en identiteit. Die vragen zijn niet eenvoudig en kunnen mogelijk nooit beantwoord worden. Ik heb uw Kamer ook geïnformeerd over het strafrechtelijk onderzoek dat in Chili is gestart naar meerdere gevallen van vermeende illegale adoptiepraktijken, waaronder ook adopties waarbij kindertehuis «Las Palmas» betrokken is geweest. De Nederlandse ambassade in Chili heeft mij recent bevestigd dat dit onderzoek nog altijd gaande is. Ik kan op de resultaten daarvan niet vooruitlopen.
Malafide bewindvoerders die stelen van kwetsbare cliënten |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met de aflevering van «Undercover in Nederland» waarin Ilona R. wordt ontmaskerd als bewindvoerder die steelt van haar cliënten?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat deze bewindvoerder door de rechtbank officieel is aangesteld als bewindvoerder, in het licht van deze gebeurtenissen?
Vooropgesteld dient te worden dat het niet acceptabel is wanneer bewindvoerders misbruik maken van hun positie. Het is in de eerste plaats schadelijk voor het slachtoffer, maar het schendt ook de bewindvoerders die wel met goede intenties handelen.
Het geval dat aandacht krijgt in de genoemde televisie uitzending betreft een oude zaak van vóór de invoering van het Besluit kwaliteitseisen2 en de vorming van het Landelijk kwaliteitsbureau (LKB). Met de invoering van dit Besluit zijn er kwaliteitseisen voor curatoren, bewindvoerders en mentoren gekomen en is de toets of aan deze kwaliteitseisen wordt voldaan bij het Landelijk kwaliteitsbureau neergelegd. Het Landelijk kwaliteitsbureau toetst voorafgaand aan de benoeming van de curator, bewindvoerder en/of mentor of aan de kwaliteitseisen wordt voldaan.
Nadat de kantonrechter een bewind heeft ingesteld, wordt de bewindvoerder benoemd. Daarbij vergewist de kantonrechter zich van de bereidheid en vormt een oordeel over diens geschiktheid. De bewindvoerder staat gedurende het bewind onder toezicht van de kantonrechter die de bewindvoerder heeft benoemd.
De kwaliteitseisen betreffen eisen omtrent onder meer opleiding en bedrijfsvoering. Hiertoe moeten verschillende documenten bij het Landelijk kwaliteitsbureau worden ingediend, waaronder een verklaring omtrent gedrag (VOG). Vervolgens moet jaarlijks worden aangetoond dat de bewindvoerder nog steeds aan de kwaliteitseisen voldoet. Daarnaast moet een bewindvoerder jaarlijks een rekening en verantwoording aan de kantonrechter overleggen en periodiek een verslag indienen over het gevoerde bewind. Zodra er misstanden aan het licht komen, kan de kantonrechter een bewindvoerder schorsen3, dan wel ontslaan.
Hoe is het mogelijk dat een bewindvoerder de ruimte kan krijgen om cliënten te gebruiken als pinautomaat en hiermee weg kan komen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, is het onacceptabel dat er op deze wijze met onderbewindgestelden wordt omgegaan. Beschermingsbewind wordt ingesteld als een meerderjarige persoon tijdelijk of duurzaam niet in staat is om zijn financiële belangen zelf behoorlijk waar te nemen. De bewindvoerder heeft tot taak de financiën van de onder bewind gestelde te beheren en legt daarover jaarlijks rekening en verantwoording af ten overstaan van de kantonrechter. De jaarlijkse rekening en verantwoording dient ter controle en het voorkomen van misbruik. Hiermee de kantonrechter immers controleren of er juist met de gelden is omgegaan. Bij een vermoeden van onjuiste besteding van de gelden kan ook door de onderbewindgestelde of een belanghebbende een klacht worden ingediend bij de kantonrechter. Wanneer daar aanleiding toe is zal de kantonrechter maatregelen treffen, bijvoorbeeld de bewindvoerder oproepen voor een verhoor en/of onderzoek laten doen. Wanneer een bewindvoerder zijn taak niet naar behoren heeft verricht, kan de kantonrechter een bewindvoerder schorsen en ontslaan. Indien een onderbewindgestelde stelt schade te hebben geleden, is de (gewezen) bewindvoerder hiervoor aansprakelijk. De onderbewindgestelde of diens nieuwe bewindvoerder kan een verzoek tot schadevergoeding indienen en een civielrechtelijke procedure starten. De jaarlijkse rekening en verantwoording, evenals de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de kantonrechter, dienen ter voorkoming van misbruik van de gelden van de onderbewindgestelde.
Wat zegt dit volgens u over vereisten om bewindvoerder te mogen worden en de verdere controle op deze regels?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is vermeld, moet een bewindvoerder voor de aanstelling voldoen aan kwaliteitseisen die zijn opgenomen in het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren. Zo dient de bewindvoerder te beschikken over een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) en aan bepaalde opleidingseisen te voldoen. Ook moet de bewindvoerder de kennis en vaardigheden onderhouden door jaarlijkse bijscholings- of trainingsactiviteiten. Hierop ziet de rechtbank samen met het Landelijk Kwaliteitsbureau Rechtspraak toe. Verder is er een verplichte jaarlijkse accountantscontrole4 die een bewindvoerderskantoor dient te ondergaan. De uitkomsten van deze controle worden gedeeld met het landelijk kwaliteitsbureau. Ten behoeve van de accountantscontrole is een accountantsprotocol opgesteld door het landelijk kwaliteitsbureau, dat jaarlijks wordt geëvalueerd en aangepast waar nodig. Daarnaast houden de gerechten elkaar op de hoogte van bijzondere situaties en ontslagen vanwege fraude of andere onregelmatigheden, zodat wordt voorkomen dat deze personen in de toekomst nog als bewindvoerder kunnen worden benoemd.
Wat vindt u ervan dat ondanks de zaken bij de rechtbank en het ontslag als bewindvoerder van deze cliënten, het toch nog mogelijk is dat Ilona R. weer verder kan als bewindvoerder?
Als een bewindvoerder door de kantonrechter is ontslagen, wordt dit ook doorgegeven aan het Landelijk Kwaliteitsbureau. Door de registratie bij het Landelijk Kwaliteitsbureau is het niet mogelijk om opnieuw als bewindvoerder benoemd te worden. Het is voor een voormalig bewindvoerder echter wel mogelijk om door te gaan als budgetcoach, aangezien dit geen gereguleerd beroep is.
Wat vindt u ervan dat een bewindvoerder in het allereerste jaar niet tussentijds wordt gecontroleerd, terwijl dit het meest precaire moment is in het kader van vertrouwen?
Wanneer het bewind aanvangt dient een plan van aanpak met de gemaakte afspraken tussen de betrokkene en bewindvoerder ingediend worden bij de kantonrechter waarop getoetst kan worden. Als het plan niet goed wordt nagekomen of er zijn signalen van wanbeheer, dan kan de onderbewindgestelde of kunnen diens naasten de kantonrechter verzoeken maatregelen te treffen of de bewindvoerder te ontslaan. Dit is in individuele zaken mogelijk vanaf het moment dat het bewind wordt uitgesproken, dus ook gedurende het eerste jaar. Het landelijk kwaliteitsbureau beoordeelt eerst het toelatingsverzoek. Als een bewindvoerder eenmaal is toegelaten dan dient deze in het jaar daarna, net als al bestaande kantoren een handhavingsverzoek in te dienen.
Bent u bereid om te kijken naar de mogelijkheden waarin dit soort bewindvoerders, die bewezen stelen van cliënten, voor altijd uit dit beroep kunnen worden ontheven zodat zij niet opnieuw schade aanrichten?
Dit is momenteel al het geval. Wanneer is vastgesteld dat een bewindvoerder heeft gefraudeerd, wordt dat door de kantonrechter die de desbetreffende bewindvoerder heeft ontslagen, gecommuniceerd met alle rechtbanken en het landelijk kwaliteitsbureau. Hiervan wordt melding gemaakt om te voorkomen dat deze persoon nog op de lijst van benoembare bewindvoerders terecht komt.
Bent u bereid om te kijken naar de mogelijkheden voor een fonds vanuit het Rijk dat slachtoffers van malafide bewindvoerders direct kan compenseren zodat de schulden niet verder oplopen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, kan een bewind worden beëindigd door de kantonrechter wanneer deze niet goed is uitgevoerd. Wanneer een bewind onder schade lijdt, kan een verzoek tot schadevergoeding worden ingediend bij de kantonrechter. Uiteindelijk bepaalt de kantonrechter of civiele rechter of het bewind de schade moet vergoeden. Een professioneel bewind is verplicht om een aansprakelijkheidsverzekering te hebben, en het hangt af van de specifieke situatie of de verzekeraar dekking biedt. Wanneer sprake is van fraude door het bewind en hierdoor schade ontstaat, zal dit waarschijnlijk niet worden vergoed door de verzekeraar. Bij een andere fout kan in sommige gevallen wel een beroep op de aansprakelijkheidsverzekering worden gedaan.
Het instellen van een fonds is een ingrijpende maatregel waarbij de grondslagen en financiering zorgvuldig worden overwogen, maar dit staat niet in verhouding tot de omvang van de problematiek en de reeds beschikbare instrumenten zoals het verhaal op de bewindvoerder.
Deelt u de mening dat vanwege het commerciële karakter van bewind het gevaar van zelfverrijking door particuliere bewindvoerders een risico is?
Een particuliere bewindvoerder heeft geen commercieel belang5. Zij vertegenwoordigen vaak naasten en mogen niet meer dan drie personen onder curatele-, bewind of mentorschap hebben. De particuliere bewindvoerder staat ook onder toezicht van de kantonrechter en wordt gecontroleerd door middel van de jaarlijkse rekening & verantwoording en de periodieke evaluatie.
Bent u bereid om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om bewind weer een verantwoordelijkheid van de overheid, bijvoorbeeld via de gemeenten, te maken en de financiële prikkel zo uit het systeem te halen?
Dit is een optie die momenteel wordt onderzocht conform de motie van lid Van Kent (SP) en voormalig lid Kat (D66)6. Het WODC heeft dit onderzoek in behandeling genomen waarbij ook de voor- en nadelen van het publiek maken van bewindvoering worden onderzocht. Zodra de uitkomsten van dit onderzoek bekend zijn zal ik uw Kamer informeren.
Het bericht dat de nieuwe partij NL Plan steunt op organisaties verbonden aan de Chinese Communistische Partij |
|
Silvio Erkens (VVD), Jan Paternotte (D66), Mpanzu Bamenga (D66), Ruben Brekelmans (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht van RTL «Nieuwe partij NL Plan steunt op organisaties verbonden aan de Chinese Communistische Partij»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer afkeurenswaardig is dat buitenlandse mogendheden ongewenste invloed kunnen uitoefenen op politieke partijen in Nederland?
Ja.
Herkent u de signalen over NL Plan en Chinese inmenging in die partij via intensieve betrokkenheid en steun van het Verenigd Front?
In algemene zin stelt het kabinet dat sommige landen al dan niet heimelijk de westerse democratische rechtsorde, publieke opinie of politieke besluitvorming proberen te beïnvloeden, zoals beschreven is in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 2 en de jaarverslagen van de inlichtingen en veiligheidsdiensten.
Welke instrumenten kunnen worden ingezet om de banden van NL Plan met de Chinese overheid en Communistische Partij nader in kaart te brengen?
Op grond van de Wet financiering politieke partijen (Wfpp) houdt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) toezicht op de financiering van politieke partijen. De wet is van toepassing op politieke partijen en aan de politieke partij geallieerde neveninstellingen met een zetel in de Staten-Generaal, en politieke partijen, neveninstellingen en kandidaten die deelnemen aan de Tweede Kamerverkiezingen.
De politieke partij «Nederland met een PLAN (S.V.P.)» heeft in september 2023 haar aanduiding geregistreerd bij de Kiesraad.2 Op grond van artikel 29 van de Wfpp moest de partij, omdat zij deelnam aan de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023 een overzicht van bijdragen en schulden verstrekken aan de Minister van BZK. Het ging daarbij om bijdragen van in totaal € 4.500,– of meer in de periode van 1 januari 2022 tot en met de eenentwintigste dag vóór de dag van de stemming. Ook het verbod op bijdragen van niet-Nederlanders was in deze periode van toepassing op de partij.
NL Plan heeft in november 2023 aangegeven geen bijdragen boven de € 4.500,– te hebben ontvangen. Ook heeft de partij verklaard de regels die volgens de Wfpp van toepassing waren, te hebben nageleefd.
In hoeverre is er zicht op de activiteiten van het Verenigd Front in Nederland? Op welke manier kan buitenlandse inmenging van deze organisatie tegengegaan worden?
In algemene zin geldt dat beïnvloedings- en inmengingsactiviteiten verschillende openlijke en heimelijke vormen kunnen aannemen, van beïnvloeding via (des)informatiecampagnes, tot intimidatie of bedreiging en zelfs tot het toepassen van geweld en liquidatie. Nederland is helaas evenals vele andere landen een doelwit van (heimelijke) beïnvloedingsactiviteiten van statelijke actoren.
Het kabinet hanteert als uitgangspunt dat het andere landen vrij staat om banden te onderhouden met personen die in Nederland wonen, mits dat gebeurt op basis van vrijwilligheid en zolang dit past binnen de grenzen van onze rechtsstaat en het de participatie van Nederlandse burgers niet belemmert. Om ongewenste buitenlandse inmenging (OBI) tegen te gaan, heeft het kabinet reeds in 2018 een nationale drie sporenaanpak ontwikkeld, bestaande uit het diplomatieke spoor, het weerbaarheidsspoor en het bestuurlijke/strafrechtelijke spoor. Deze aanpak is in april 2023 geïntensiveerd, waarover uw Kamer per brief van 6 april 2023 is geïnformeerd.
Personen in Nederland die te maken krijgen met OBI, kunnen hiervan melding doen bij onderdelen van de rijksoverheid, zowel binnen het sociale, als het veiligheidsdomein. In het geval van mogelijke strafbare feiten, kunnen mensen aangifte of melding doen bij de politie. OBI-signalen die via de zogenoemde centrale meldfunctie binnenkomen worden allereerst geanonimiseerd vastgelegd. Vervolgens worden deze geanonimiseerde signalen op een centraal punt bijeengebracht, waar de betrokken departementen en uitvoeringsorganisaties de ontvangen signalen analytisch kunnen duiden. Dit draagt bij aan een integraal beeld van de mogelijke dreiging. Indien van toepassing worden passende beleidsmaatregelen getroffen. Daarnaast zorgen de betrokken uitvoeringsorganisaties voor opvolging, waar dit noodzakelijk is in het kader van de bestaande taken en bevoegdheden. Uw Kamer wordt binnenkort nader schriftelijk geïnformeerd over de voortgang van deze aanpak en nadere verkenningen.
Heeft het Verenigd Front, al dan niet via haar mantelorganisaties zoals de CCPPNR, eerder donaties gedaan aan Nederlandse politici of politieke partijen, zoals in veel andere landen reeds is gerapporteerd?
De Wfpp schrijft voor welke bijdragen politieke partijen moeten melden aan de Minister van BZK. Sinds 1 januari 2024 is de drempel verlaagd van in totaal € 4.500,– of meer naar in totaal € 1.000,– of meer per gever per jaar. Bij Tweede Kamerverkiezingen zijn politieke partijen verplicht aanvullende overzichten van bijdragen bij de Minister van BZK aan te leveren. Deze overzichten worden ook openbaar gemaakt.
Het Australian Strategic Policy Institute(ASPI) beschrijft in haar rapport «the party speaks for you» het Verenigd Front als een systeem en een netwerk.3 Het Verenigd Front is dan ook geen formele organisatie met rechtspersoonlijkheid en/of inschrijving in de Kamer van Koophandel. Omdat onbekend is welke (rechts)personen tot dit netwerk behoren, is geen definitief uitsluitsel te geven over de hoogte van mogelijke bijdragen van rechtspersonen uit dit netwerk aan politieke partijen en politici in Nederland. Daarnaast valt niet uit te sluiten dat Nederlandse politieke partijen wel bijdragen van individuen of organisaties die gelieerd zijn aan het Verenigd Front hebben ontvangen, maar dat deze bijdragen tot op heden onder de grens van de meldplicht (€ 4.500) zijn gebleven.
Hoe kijkt u naar de wereldwijde activiteiten van het Verenigd Front, zoals omkoping van politici, bedreigingen van journalisten en spionage? Welke maatregelen hebben andere Europese en westerse landen genomen om dit tegen te gaan, die als voorbeeld of inspiratie voor Nederland kunnen dienen?
Het kabinet hanteert, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 5, als uitgangspunt dat het andere landen vrij staat om banden te onderhouden met personen die in Nederland wonen, mits dat gebeurt op basis van vrijwilligheid en zolang dit past binnen de grenzen van onze rechtsstaat en het de participatie van Nederlandse burgers niet belemmert. Om ongewenste buitenlandse inmenging (OBI) tegen te gaan, heeft het kabinet reeds in 2018 een nationale drie sporenaanpak ontwikkeld, bestaande uit het diplomatieke spoor, het weerbaarheidsspoor en het bestuurlijke/strafrechtelijke spoor. Deze aanpak is in april 2023 geïntensiveerd, waarover uw Kamer per brief van 6 april 2023 is geïnformeerd. Nederland onderhoudt geregeld contact met gelijkgezinde landen over ongewenste buitenlandse inmenging. In deze contacten vindt uitwisseling plaats over de verschillende verschijningsvormen en worden best practices gedeeld over het verhogen van de weerbaarheid en responsmogelijkheden
Is de financiële steun aan NL Plan vanuit het Verenigd Front c.q. de CCPPNR in strijd met artikel 23a van de Wet financiering politieke partijen, die stelt dat partijen geen gelden of bijdragen in natura mogen ontvangen van niet-Nederlandse gevers? Beschikt u over voldoende informatie om vast te kunnen stellen of artikel 23a is overtreden?
Zie het antwoord op vraag 4. De politieke partij «Nederland met een PLAN (S.V.P.)» valt alleen in de periode van 1 januari 2022 tot en met 22 november 2023 onder de reikwijdte van de Wet financiering politieke partijen. Verder doe ik als toezichthouder geen uitspraken over een individuele casus. Indien ik als toezichthouder een concrete aanwijzing heb dat in de Wfpp neergelegde verplichtingen niet zijn nagekomen, dan kan dat aanleiding zijn tot het doen van nader onderzoek (art. 36 Wfpp). Dit onderzoek kan ertoe leiden dat er een bestuurlijke boete wordt opgelegd (art. 37 Wfpp). Voorafgaand aan het besluit tot een boete dient de Commissie toezicht financiering politieke partijen (Ctfpp) om advies gevraagd te worden.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van het toezicht op de naleving van artikel 23a?
Vooralsnog kan ik geen algemene uitspraken doen over de effectiviteit van het toezicht op de naleving van artikel 23a van de Wfpp. Bijdragen van niet-Nederlandse gevers zijn sinds 1 januari 2023 verboden. Bij de financiële verantwoording over 2023, die politieke partijen voor 1 juli 2024 moeten indienen, is het verbod dus voor het eerst van kracht. Of het verbod is nageleefd of niet, wordt gecontroleerd door de accountant, die door middel van een accountantsverklaring moet verklaren of een politieke partij heeft voldaan aan de wettelijke voorschriften. De Auditdienst Rijk (ADR) voert daarnaast jaarlijks nog een review uit over het werk van de accountants van drie tot vier politieke partijen.
Kan er gesteld worden dat bij de partij NL Plan het verbod op het ontvangen van giften uit het buitenland, zoals vastgelegd binnen de Wet Financiering Politieke Partijen, voor politieke partijen en/of politici omzeild wordt?
Zie het antwoord op vraag 9. Verder doe ik, zoals aangegeven in antwoord op vraag 8, als toezichthouder op de Wfpp geen uitspraken over de individuele casus.
Indien blijkt dat de Wet Financiering Politieke Partijen is overtreden, bent u dan bereid om een bestuurlijke boete op te leggen?
Laat ik vooropstellen dat ik ervan uit ga dat politieke partijen handelen op integere wijze en conform de wettelijke voorschriften. Als blijkt dat de regels uit de Wfpp zijn overtreden, ben ik bereid om een bestuurlijke boete op te leggen. Voorafgaand aan het besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete dient de Commissie toezicht financiering politieke partijen (Ctfpp) daarover om advies gevraagd te worden.
In het licht van de giften aan NL Plan, hoe beoordeelt u de effectiviteit en doelmatigheid van het huidige verbod op giften vanuit het buitenland aan politieke partijen?
Het giftenverbod voor niet-Nederlanders is een duidelijke wettelijke norm die geldt in de Wfpp vanaf 1 januari 2023. Als toezichthouder op de Wfpp verwacht ik van politieke partijen dat zij handelen naar deze norm. Hierbij houdt het Ministerie van Binnenlandse Zaken continue aandacht voor mogelijke omzeilingsroutes en nieuwe manieren waarop financieel invloed uitgeoefend zou kunnen worden op politieke partijen. Indien hier aanleiding toe is zal het wettelijk kader worden aangepast.
Bent u bereid om te bezien, eventueel na overleg met de commissie toezicht financiering politieke partijen, welke extra maatregelen kunnen worden getroffen binnen het huidige wettelijk kader om het verbod op buitenlandse giften beter te handhaven?
Aangezien artikel 23a met ingang van 1 januari 2023 van toepassing is, zal ik de Commissie toezicht financiën politieke partijen vragen om bij haar advisering over de verantwoording van het jaar 2023 extra aandacht te besteden aan de effectiviteit van het toezicht en de handhaving op het verbod op bijdragen uit het buitenland.
Bent u het ermee eens dat de casus de noodzaak onderstreept van de nieuwe Wet Politieke Partijen? Wanneer verwacht u dat het advies van de Raad van State beschikbaar is en wanneer kan deze wet bij de Kamer worden ingediend?
De Wet op de politieke partijen (Wpp) is een volgende stap in het robuuster maken van het Nederlandse partijstelsel. Zodra de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies heeft uitgebracht over het ontwerp wetsvoorstel zal ik een nader rapport opstellen en het wetsvoorstel indienen bij de Tweede Kamer. De planning hiervan is afhankelijk van zowel het moment waarop het advies wordt ontvangen als de inhoud daarvan.
Welke nog niet-bestaande instrumenten heeft de nieuwe Nederlandse autoriteit politieke partijen straks om ongewenste buitenlandse beïnvloeding via steun aan politieke partijen tegen te gaan?
De Wpp voorziet in de oprichting van de Nederlandse autoriteit politieke partijen (Napp). Als aangewezen toezichthouder heeft de Napp alle toezichtsbevoegdheden tot zijn beschikking die zijn vastgelegd in titel 5.2 van de algemene wet bestuursrecht, met uitzondering van artikelen 5:18 en 5:19. Daarbij is van belang dat de Napp alleen toezicht houdt op het naleven van de regels zoals gesteld in de Wpp.
Heeft u signalen dat er sprake is geweest van Chinese inmenging bij politieke partijen in andere landen van de Europese Unie (EU), in aanloop naar de verkiezingen van het Europees Parlement? Zo ja, bent u bereid om in overleg te treden met andere EU-lidstaten om ervaringen en ideeën uit te wisselen om onze weerbaarheid tegen Chinese inmenging te vergroten?
Ik verwijs hier graag naar de uitgebreide berichtgeving in de media over de recent gearresteerde medewerker van de Duitse AfD-lijsttrekker Maximilian Krah die gespioneerd zou hebben voor China en over de Belgische politicus Filip de Winter die jarenlang in opdracht van de Chinese Communistische Partij gewerkt zou hebben. Het kabinet staat zowel bilateraal als in multilateraal verband in nauw contact met bevriende landen over de problematiek van buitenlandse inmenging en Foreign Information Manipulation and Interference (FIMI), ook rond de verkiezingen. Dit betreft o.a. uitwisseling van informatie in EU-verband, in de G7, binnen de NAVO en via het Hybrid Centre of Excellence. Via deze wegen worden campagnes gesignaleerd, vindt uitwisseling plaats over de verschillende verschijningsvormen en worden best practices gedeeld over het verhogen van de weerbaarheid en responsmogelijkheden. In de aanloop naar de verkiezingen zijn deze trajecten geïntensiveerd, waarin ook een evaluatie van het verloop van de verkiezingen zal worden meegenomen.
Bent u bereid om onderzoek te (laten) doen naar de omvang en impact van de activiteiten van het Verenigd Front in Nederland en Europa, zoals eerder voor Australië en Canada gedaan door hetAustralian Strategic Policy Institute (ASPI)?
Ja.
Het kabinet heeft eerder een onderzoek laten uitvoeren door ASPI naar de aard, structuur en internationale inzet van het Verenigd Front.4 Momenteel wordt gewerkt aan een onderzoek naar Chinese inmenging in Nederlandse media, conform motie Brekelmans.5 Publicatie is verwacht eind deze zomer. Het rapport zal (deels) publiek worden en met uw Kamer worden gedeeld.
Bent u bereid om in gesprek te treden met uw Chinese ambtgenoten om uw ongenoegen over deze inmenging kenbaar te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke boodschap zult u overbrengen?
Het kabinet kan stappen ondernemen indien er sprake is van ongewenste buitenlandse inmenging. Het onderwerp is o.a. opgebracht tijdens het bezoek aan Beijing vorig jaar van toenmalig Minister van Buitenlandse Zaken Hoekstra. Het kabinet zal de Chinese autoriteiten hierop aan blijven spreken.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘In de schulden na een erfenis: ‘ik kreeg dit ineens op mijn bord’’ |
|
Don Ceder (CU) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «In de schulden na een erfenis: «Ik kreeg dit ineens op mijn bord»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het verschil tussen overheidsinstellingen hoe zij omgaan met de inning van schulden bij erfgenamen? Acht u het verklaar- en uitlegbaar dat uitvoeringsorganisaties van het Rijk, zoals het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de Sociale Verzekeringsbank (SVB), schulden die ontstaan zijn voor het overlijden int bij erfgenamen, terwijl andere onderdelen van de overheid, zoals sommige gemeenten, dergelijke schulden niet int bij erfgenamen?
In de sociale zekerheid is het uitgangspunt dat in beginsel moet worden terugbetaald wat door een uitkeringsgerechtigde te veel of ten onrechte aan uitkering is ontvangen. Dit vindt de samenleving ook belangrijk, zo blijkt uit burgerperspectiefonderzoeken naar handhaving in de sociale zekerheid.2 Om deze reden zijn UWV en de SVB op grond van de wetten die zij uitvoeren verplicht om de te veel of ten onrechte ontvangen uitkering bij de uitkeringsgerechtigde of, na diens overlijden, bij de erfgenamen terug te vorderen. Ook gemeenten vorderen schulden in beginsel terug. Gemeenten hebben als decentrale overheden op sommige vlakken meer beleidsruimte bij het terug- en invorderen van schulden, omdat gemeenten zelf financieel verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren van de Participatiewet, de uitkering voor oudere werklozen op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en het innen van gemeentelijke belastingen.
Afhankelijk van de individuele situatie hebben UWV en de SVB voor het terugbetalen van de te veel of ten onrechte ontvangen uitkering de mogelijkheid om maatwerk te bieden, bijvoorbeeld door een persoonlijke betalingsregeling te treffen of door de vordering te matigen of in schrijnende gevallen kwijt te schelden. Wanneer UWV of de SVB een openstaande schuld terugvordert, wordt altijd de beslagvrije voet toegepast. Hiermee wordt voorkomen dat een erfgenaam onder het bestaansminimum terechtkomt.
Zou uniform beleid tussen Rijk, uitvoeringsorganisaties en gemeenten voor de inning van schulden bij erfgenamen, ontstaan voor overlijden, wenselijk zijn? Zo ja, bent u bereid hier stappen toe te zetten? Zo nee, waarom niet?
Er speelt momenteel veel op het gebied van schulden. Zo wordt er gewerkt aan de Clustering Rijksincasso waarbij onder andere wordt gekeken naar het verbeteren van de dienstverlening en het voorkomen van problematische schulden.3 Onlangs is een contourenschets opgeleverd met verschillende denkrichtingen voor het verbeteren van de civiele invordering4 en ook is het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) problematische schulden net afgerond.5 Deze verschillende maatregelen hebben een sterke samenhang waardoor ze ook gevolgen hebben voor het inningsproces. Een kabinetsreactie op het IBO problematische schulden volgt nog. Vervolgens zal uw Kamer worden geïnformeerd of uniform beleid voor de inning van schulden bij erfgenamen wenselijk is.
Zijn er gegevens bekend hoe groot de omvang is van schulden, ontstaan voor overlijden, die door de Belastingdienst bij erfgenamen worden geïnd?
Eventuele belastingschulden van de erflater maken, net als andere bezittingen en schulden, deel uit van de nalatenschap. De Belastingdienst heeft geen inzicht in de omvang van belastingschulden, ontstaan voor overlijden, die bij erfgenamen worden geïnd.
Erkent u dat er in de huidige praktijk veel erfenissen onbewust zuiver worden aanvaard doordat veel mensen onbekend zijn welke handelingen al worden gezien als zuiver aanvaarden? Is dit in uw ogen wenselijk?
Ik heb niet in beeld hoe vaak het voorkomt dat erfgenamen een nalatenschap onbewust zuiver aanvaarden. Van het aantal erfgenamen dat zuiver aanvaardt, bestaat geen registratie. Na het openvallen van een nalatenschap kunnen erfgenamen deze aanvaarden of verwerpen. Willen de erfgenamen de nalatenschap aanvaarden, dan kunnen zij kiezen om dat zuiver te doen of onder het voorrecht van boedelbeschrijving (beneficiair). Het is niet de bedoeling dat, en ik vind het ook onwenselijk als, erfgenamen een nalatenschap onbewust zuiver aanvaarden. Een erfgenaam wordt dan immers onbewust met zijn eigen vermogen aansprakelijk voor de schulden van de erflater als het nalatenschapsvermogen ontoereikend is om deze schulden te voldoen.
Om te voorkomen dat erfgenamen door hun gedragingen een nalatenschap onbewust zuiver aanvaarden, zijn met de Wet bescherming erfgenamen tegen schulden de gedragingen die tot een zuivere aanvaarding van de nalatenschap leiden, verduidelijkt en beperkt.6 Zo is in de wet omschreven in welke gevallen een erfgenaam «zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gedraagt». Deze nadere duiding houdt tevens een beperking in van het soort gedragingen dat leidt tot zuivere aanvaarding van een nalatenschap. Alleen de gedragingen die leiden tot benadeling van schuldeisers hebben zuivere aanvaarding van een nalatenschap tot gevolg. Het gaat dan om beschikkingshandelingen door goederen van de nalatenschap te vervreemden, bezwaren of op andere wijze aan het verhaal van schuldeisers te onttrekken. Van deze handelingen waarbij een erfgenaam «als heer en meester» vrij beschikt over de goederen van de nalatenschap alsof hij daarvan al eigenaar is geworden, kan niet worden aangenomen dat deze onbewust worden verricht. Voor alle gedragingen die worden verricht in het kader van een goed beheer van de nalatenschap en die niet leiden tot het onttrekken van goederen aan het verhaal van schuldeisers, geldt dat geen sprake is van een gedraging die zuivere aanvaarding tot gevolg heeft.
Erkent u dat het beneficiair aanvaarden van erfenissen bij velen in de samenleving onbekend is? Welke maatregelen kunnen genomen worden om deze manier van het aanvaarden van erfenissen meer bekend te maken? In hoeverre is de wijze waarop iemand een erfenis beneficiair kan aanvaarden (via de rechtbank inclusief rechtbankkosten) nu een drempel voor mensen om een erfenis beneficiair te aanvaarden?
Ik heb geen informatie over hoeveel mensen bekend zijn met de mogelijke wijzen van aanvaarden van een nalatenschap. De keuzemogelijkheid voor zuivere of beneficiaire aanvaarding komt pas aan de orde na het overlijden, wanneer de nalatenschap openvalt. Op dat moment moeten de nabestaanden een aantal zaken regelen waarmee niet iedereen direct bekend zal zijn. Dat kan ook gelden voor de wijze waarop de nalatenschap kan worden aanvaard en de wijze van afwikkeling ervan.
Op de website van de rijksoverheid staat veel informatie over het verkrijgen van een nalatenschap en wordt uitdrukkelijk gewezen op de mogelijke wijzen van aanvaarden van de nalatenschap en op de gevolgen van zuivere aanvaarding.7 Met deze voorlichting wordt getracht (toekomstige) erfgenamen meer van de risico’s te doordringen, zodat zij weloverwogen kunnen beslissen of zij een nalatenschap zuiver willen aanvaarden of niet. Ook op andere websites, zoals die van Erfwijzer.nl, de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB), notariskantoren en banken, wordt gewezen op de juridische gevolgen van het openvallen van een nalatenschap.
De keuze voor beneficiaire aanvaarding van een nalatenschap wordt gemaakt door het afleggen van een verklaring bij de griffie van de rechtbank binnen het rechtsgebied van de laatste woonplaats van de erflater. De verklaring wordt vervolgens ingeschreven in het boedelregister. Het griffierecht dat hiervoor wordt geheven, bedraagt nu 155 euro. Dit is een bijdrage ter vergoeding van de werkzaamheden van de griffie van de rechtbank en van de toezichthoudende taken van de kantonrechter in de wettelijke vereffeningsprocedure die volgt op beneficiaire aanvaarding van een nalatenschap. De kosten van het griffierecht kunnen worden beperkt als er meerdere erfgenamen zijn die beneficiair willen aanvaarden. Erfgenamen kunnen de verklaring dan samen afleggen en de verschuldigde kosten van het griffierecht delen. Voor erfgenamen met een inkomen onder de toevoegingsgrens op grond van de Wet op de rechtsbijstand bestaat een vrijstelling van de heffing van het griffierecht. Tegenover het verschuldigde griffierecht voor het afleggen van de verklaring van beneficiaire aanvaarding staat de zekerheid dat het eigen vermogen is afgeschermd tegen schuldeisers van de nalatenschap met vorderingen op de nalatenschap die vaak een veelvoud van het verschuldigde griffierecht bedragen.
Deelt u de mening dat het beneficiair aanvaarden van erfenissen in principe de standaard zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Bij de voorbereiding en behandeling van de Wet bescherming erfgenamen tegen schulden is de mogelijkheid van standaard beneficiaire aanvaarding nadrukkelijk ter sprake gekomen, maar is daar na een weging van voor- en tegenargumenten niet voor gekozen.
Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek bleek dat het merendeel van alle nalatenschappen een positief saldo heeft. Ook nu nog steeds zijn veruit de meeste nalatenschappen positief.8 Daarmee zou standaard beneficiaire aanvaarding leiden tot een onevenredige belasting van het merendeel van erfgenamen omdat slechts een kleine groep erfgenamen aanvullende bescherming nodig heeft tegen schulden van de nalatenschap. Een stelsel van standaard beneficiaire aanvaarding betekent immers dat alle erfgenamen in beginsel verplicht worden om de nalatenschap volgens de wettelijke vereffeningsprocedures onder toezicht van de kantonrechter te vereffenen. Dit zou mogelijk tot gevolg hebben dat in veel, ook positieve, nalatenschappen erfgenamen de nalatenschap niet meer onderling kunnen afwikkelen, maar dit standaard via een gerechtelijke procedure moeten doen met extra kosten en administratieve lasten. Ook zou dit een toename van de werklast van kantonrechters met zich brengen. Zuivere aanvaarding zorgt ervoor dat erfgenamen de nalatenschap naar eigen inzicht en zonder overheidsbemoeienis kunnen afwikkelen. Zij hoeven daarbij niet aan bepaalde formaliteiten te voldoen, waardoor de kosten van vereffening niet onnodig toenemen. Het huidige stelsel hanteert daarmee het uitgangspunt dat de wet een algemene regeling geeft voor de meest voorkomende gevallen met de minste lasten, maar rekening houdt met de uitzonderingen waarin erfgenamen ervoor kunnen kiezen om een nalatenschap beneficiair te aanvaarden.
De dood van een Pakistaanse christen na een aanval door een gewelddadige menigte |
|
Don Ceder (CU) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de dood van de 72-jarige Nazir Masih, die is overleden als gevolg van mishandeling door een gewelddadige menigte nadat hij beschuldigd werd van het verbranden van Koran-pagina’s?1
Ja.
Klopt het dat Nazir Masih, terwijl hij in het ziekenhuis vocht voor zijn leven, ook nog officieel is aangeklaagd voor godslastering?
In de ochtend van 25 mei jl. is er aangifte gedaan tegen Nazir Masih voor godslastering door een inwoner van de gemeenschap. Deze inwoner beweert getuige te zijn geweest van een Koranverbranding door Nazir Masih. Voor zover bekend heeft dit niet geleid tot een officiële aanklacht.
Bent u bereid er bij de Pakistaanse autoriteiten op aan te dringen dat de daders van de moord op Nazir Masih vervolgd zullen worden?
Ja. De Nederlandse ambassadeur in Islamabad heeft recentelijk bij de Pakistaanse autoriteiten haar zorgen uitgesproken over deze gebeurtenissen en zal ook deze tragische afloop met de Pakistaanse autoriteiten bespreken.
Kunt u aangeven hoe vaak het in de afgelopen tien jaar is voorgekomen dat leden van de kleine christelijke minderheid in Pakistan aangevallen worden door boze moslims op grond van vermeende godslastering?
Volgens maatschappelijke organisaties zijn er de afgelopen tien jaar honderden gevallen van christenvervolging gedocumenteerd in Pakistan. Het gebrek aan berichtgeving in de Pakistaanse media maakt het moeilijk om een exact aantal te identificeren.
Kunt u aangeven hoe vaak Nederland de Pakistaanse regering heeft aangesproken op het gebrek aan bescherming voor religieuze minderheden in Pakistan en wat de reactie daarop is geweest?
Nederland spreekt regelmatig met de Pakistaanse autoriteiten over de vrijheid van religie en levensovertuiging. Dit gebeurt zowel bilateraal, in Den Haag als ook via de Nederlandse ambassade in Islamabad, als via diverse multilaterale fora. Ook de EU ambassadeur in Islamabad brengt het onderwerp regelmatig op in gesprekken die zij voert met de Pakistaanse autoriteiten.
Daarnaast heeft Nederland, tijdens de Universal Periodic Review (UPR) in 2023 – het peer review mechanisme over mensenrechten waar alle VN-landen aan kunnen deelnemen – Pakistan opgeroepen om juridische en praktische maatregelen te nemen om te waarborgen dat misbruik van blasfemiewetten wordt voorkomen en religieuze intolerantie wordt geadresseerd.
Bent u bereid er in Europees verband op aan te dringen dat Pakistan aangesproken wordt op het voortdurende misbruik van de blasfemiewet en het hierdoor uitgelokte geweld tegen onschuldige slachtoffers? Zo nee, waarom niet?
De EU ambassadeur in Islamabad brengt de vrijheid van religie en levensovertuiging regelmatig op in gesprekken die zij voert met de Pakistaanse autoriteiten. De EU heeft daarnaast met Pakistan een regulier overleg onder andere in de Sub-Group on Democracy, Governance, Rule of Law and Human Rights. Vrijheid van religie en levensovertuiging en de rechten van minderheden zijn hiervan belangrijke onderdelen.
Nederland zal zich er sterk voor maken dat misbruik van blasfemiewetten en hiermee samenhangend geweld wordt besproken tijdens het volgende overleg van deze Sub-Group. Een datum voor dit overleg is nog niet vastgesteld maar zal waarschijnlijk in oktober plaatsvinden.
Hoe kan het dat Pakistan nog steeds de Generalised Scheme of Preferences Plus (GPS+)-status heeft ondanks deze voortdurende schendingen van de rechten van religieuze minderheden en bent u bereid deze status ter discussie te stellen? Zo nee, waarom niet?
Pakistan is sinds 2014 een begunstigd land onder het APS+ schema van het Algemeen Preferentieel Stelsel (APS). Als voorwaarde voor het verkrijgen van APS+ status, heeft Pakistan 27 internationale verdragen2 op het gebied van mensenrechten, arbeidsrechten, milieu en goed bestuur geratificeerd. De effectieve implementatie van die verdragen door APS+ begunstigde landen wordt door de Europese Commissie gemonitord. Dit betreft een streng monitoringsregime dat de Europese Commissie en EU-lidstaten een instrument biedt om onvoldoende naleving van die verdragen aan de orde te stellen in dialoog met begunstigde landen. Voor wat betreft Pakistan, zijn vrijheid van religie en levensovertuiging en rechten van minderheden daarbij een aandachtspunt. De Europese Commissie roept de Pakistaanse regering, onder andere in haar laatste APS+ monitoringsrapport van november 2023, op maatregelen te nemen ter verbetering van vrijheid van religie en levensovertuiging, evenals de rechten van minderheden in het land. Indien sprake is van ernstige en systematische mensenrechtenschendingen, is de Europese Commissie bevoegd een voorstel te doen om tariefpreferenties tijdelijk op te schorten. Op dit moment is dat voor Pakistan niet aan de orde. Het kabinet zal in lijn met motie-Ceder (Kamerstuk 32 735, nr. 391) in Europees verband het belang benadrukken van het meewegen van de situatie aangaande vrijheid van religie en levensovertuiging en rechten van minderheden in de afwegingen hieromtrent.
Mensen met schulden en zzp’ers die in de knel komen door te strenge regels voor de aanvraag van rechtsbijstand |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Klopt het dat mensen met schulden die boven de grens wat betreft de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) zitten, geen recht hebben op rechtsbijstand omdat zij technisch gezien een «te hoog» inkomen hebben voor rechtsbijstand?1
Ja, dat klopt.
Bent u het ermee eens dat er een groot verschil is tussen het belastbaar inkomen, zoals dat in de Wrb gebruikt wordt, en het besteedbaar inkomen, omdat personen bijvoorbeeld bezig zijn met het afbetalen van grote schulden?
Ja, met de nuance dat in het kader van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) voor burgers die aangifteplichtig zijn uitgegaan wordt van het fiscaal verzamelinkomen, niet het belastbaar inkomen, en dat bij de vaststelling van het fiscale inkomen en vermogen door de Belastingdienst tot op zekere hoogte rekening gehouden wordt met schulden.2 Voor burgers die niet aangifteplichtig zijn, wordt uitgegaan van het belastbaar inkomen.
Bent u het met de analyse van de Raad voor Rechtsbijstand eens dat door onvolkomenheden in de wet- en regelgeving mensen tussen wal en schip belanden, waarbij er voor deze mensen vaak geen mogelijkheid is voor juridische bijstand?
De Raad heeft op verzoek van mijn ministerie, in het kader van de Rijksbrede inventarisatie naar aanleiding van de motie Ploumen en Jetten,3 een inventarisatie gemaakt van situaties waarin wetgeving hardvochtig uitpakt.
De inventarisatie van de Raad bevat verschillende hardvochtigheden, waaronder de in deze Kamervragen aangehaalde twee voorbeelden van burgers met schulden (beslag op inkomen en/of vermogen) en zzp’ers. Deze voorbeelden zijn overigens ook ingebracht door het Juridisch Loket (hierna: het Loket) in reactie op de genoemde Rijksbrede inventarisatie.
Eind vorig jaar heeft mijn ministerie, op basis van de voornoemde inventarisaties, samen met de Raad en het Loket nader in kaart gebracht welke situaties tot reële schrijnende gevallen kunnen leiden. Dit heeft tot de conclusie geleid dat dit zich in ieder geval bij inkomens- en/of vermogensbeslag kan voordoen. Momenteel wordt nader verkend of er een tijdelijke grondslag voor de Raad gecreëerd kan worden om in deze gevallen af te wijken van de systematiek voor de draagkrachttoetsing van de Wrb.
De ingebrachte hardvochtigheden ten aanzien van zzp’ers worden meegenomen in een breder onderzoek naar de aard en omvang van de mogelijke kwetsbaarheid van de lagere middeninkomens in de toegang tot rechtsbijstand. Er zijn namelijk bredere signalen dat er een groep rechtzoekenden is die niet onder de Wrb valt, maar ook niet de financiële middelen heeft om alle kosten van rechtsbijstand te kunnen betalen. Mijn ministerie heeft daarom, in samenwerking met de Raad, een onderzoekopdracht uitgezet naar de mogelijke kwetsbaarheid van de lagere middeninkomens in de toegang tot rechtsbijstand. In samenwerking met het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna: CBS) voert het Kenniscentrum Stelsel Gesubsidieerde Rechtsbijstand (hierna: Kenniscentrum) momenteel dit onderzoek uit. Voor een uitgebreide weergave van de opzet en voortgang van dit onderzoek verwijs ik u naar de elfde voortgangsrapportage stelselvernieuwing gesubsidieerde rechtsbijstand, die eerder aan uw Kamer is verzonden.
Bent u het ermee eens dat het kijken naar het besteedbaar inkomen een betere inschatting geeft van de draagkracht van een persoon en diens recht op rechtsbijstand dan het belastbaar inkomen?
Nee. Ik ben mij ervan bewust dat dit verschil voor bijvoorbeeld mensen met schulden groot kan zijn. Het is echter ingewikkeld en bewerkelijk om het besteedbaar inkomen objectief en volledig vast te stellen.
Bij het hanteren van het belastbaar inkomen wordt altijd gekeken naar het vastgesteld fiscaal inkomen (door de Belastingdienst) van twee jaar daarvoor. Als gerekend zou worden met het besteedbaar inkomen (op het moment van aanvraag van de toevoeging) dan moet uitgegaan worden van schattingen waarvan achteraf de juistheid nog moeten worden vastgesteld. Dit leidt naast administratieve lasten ook tot onzekerheid voor de burger omdat lang onduidelijk blijft of de toevoeging terecht is toegekend en na hercontrole in stand blijft.
Het is mogelijk dat iemand op het moment van het aanvragen van een toevoeging voor gesubsidieerde rechtsbijstand minder inkomen en/of vermogen heeft dan het door de Belastingdienst vastgestelde inkomen of vermogen. Bijvoorbeeld omdat iemand minder is gaan verdienen. Iemand kan dan een verzoek tot een zogeheten «peiljaarverlegging» indienen bij de Raad. In deze gevallen wordt een inschatting gemaakt van het fiscale inkomen over het gehele jaar waarin aangifte wordt gedaan.
In het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand (hierna: Bebr) zijn bepalingen opgenomen over de hoogte van de eigen bijdrage en een aantal situaties waarin afgeweken kan worden van de toetsing aan de hand van het fiscale inkomen en vermogen. Indien de rechtzoekende zich bevindt in de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP), een minnelijke schuldsaneringsregeling, of in staat van faillissement verkeert, wordt de laagste eigen bijdrage opgelegd.
Klopt het dat tot aan 2006 de Raad voor Rechtsbijstand nog wél de mogelijkheid had om te kijken naar het besteedbaar inkomen in plaats van het belastbaar inkomen?
Ja, dat klopt. Tot 2006 moesten rechtzoekenden een verklaring omtrent inkomen en vermogen invullen, voordat zij in aanmerking konden komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand. De gemeenten hadden de taak deze verklaring te controleren aan de hand van door de burger te overleggen bewijsstukken. Nadat zij de verklaring hadden afgegeven, kon de burger zich met de verklaring wenden tot de Raad. De Raad kon vervolgens een actieve controle uitvoeren en bewijsstukken opvragen bij andere instanties (Belastingdienst, SVB, en gemeentelijke sociale dienst). De draagkracht in het inkomen werd op maandbasis vastgesteld, waarbij werd uitgegaan van de maand voorafgaand aan het verzoek om rechtsbijstand (artikel 5 Bebr). Op grond van artikel 7, eerste lid, van het Bebr kon dit maandinkomen worden verminderd met onder andere betalingen met een duurzaam karakter ten behoeve van partner of kinderen of ziektekostenpremies. Het tweede lid van artikel 7 bevatte een uitzonderingsbepaling die het onder omstandigheden mogelijk maakte rekening te houden met buitengewone uitgaven die een aanzienlijke vermindering van de vast te stellen draagkracht veroorzaakten.
Om welke reden is deze mogelijkheid destijds afgeschaft?
De afschaffing van de mogelijkheid om te kijken naar het besteedbaar inkomen ten gunste van het belastbaar inkomen werd ingevoerd om de administratieve lasten voor rechtzoekenden en rechtsbijstandverleners te verminderen, de betrouwbaarheid van de gegevens te vergroten en te zorgen voor een uniformer en transparanter systeem voor de beoordeling van de financiële draagkracht bij het toekennen van sociale voorzieningen.4
Bent u het ermee eens dat het ook onrechtvaardig is dat zzp’ers voor zakelijke geschillen bijna niet in aanmerking komen voor rechtsbijstand terwijl er veel zzp’ers zijn die op basis van hun inkomen recht zouden hebben op rechtsbijstand?
Bij zzp’ers met een zakelijk geschil heeft het rechtsbelang betrekking op de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf. In dat geval is het uitgangspunt dat er geen gesubsidieerde rechtsbijstand wordt verleend. De wet kent wel een aantal uitzonderingen, bijvoorbeeld als er sprake is van een bedrijfsbedreigend geschil.5
Het zelfstandig ondernemerschap komt met een zeker ondernemersrisico. Dit ondernemersrisico omvat verschillende facetten van het zelfstandig ondernemerschap waaronder ook rechtsbijstandskosten die voortvloeien uit bedrijfsvoering. Het is niet primair de taak van de overheid om die risico’s af te dekken en het is daarmee ook niet onrechtvaardig om zakelijke geschillen in beginsel uit te sluiten van gefinancierde rechtsbijstand.
Dat laat onverlet dat wij onze ogen niet moeten sluiten voor situaties waarin zzp’ers serieus in de knel komen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan zogenaamde schijnzelfstandigen of «gedwongen» zzp’ers die maar in zeer beperkte mate inkomen genereren en geen rechtsbijstandverzekering hebben afgesloten.
Voor deze groep zzp’ers is goede voorlichting en advies nodig, op maat en passend bij de doelgroep. Hier wordt in geïnvesteerd door de Kamer van Koophandel, Instituut voor Midden- en Klein Bedrijf en initiatieven als Geldfit zakelijk (Nederlandse Schuldhulproute), Over Rood en Ondernemersklankbord.
Bent u bereid om de Raad voor de Rechtsbijstand een discretionaire bevoegdheid te geven, zodat hij middels maatwerk kan kijken welke personen die financieel in de knel zitten, recht zouden mogen krijgen op rechtsbijstand?
Zoals in mijn antwoord op vraag 3 aangegeven, onderzoekt mijn ministerie op dit moment de mogelijkheden om in geval van beslag op inkomen en/of vermogen af te wijken van de draagkrachttoets in artikel 34 Wrb. Het Kenniscentrum is belast met de monitoring en evaluatie van de tijdelijke regeling. Het doel van deze tijdelijke regeling is om meer inzicht te krijgen in de categorie rechtzoekende die, vanwege de toepassing van de draagkrachttoets, in situaties zoals bij beslag op het op inkomen en/of vermogen, uitgesloten zijn van gesubsidieerde rechtsbijstand wat mogelijk resulteert in een ontzegging van de toegang tot het recht. Gedurende de looptijd van deze tijdelijke regeling wordt nauwlettend gevolgd in hoeverre een discretionaire bevoegdheid voor de Raad de benodigde juridische ondersteuning en rechtsbescherming biedt aan mensen die te maken hebben met inkomens- en/of vermogensbeslag, en welke kosten, uitvoeringslasten en neveneffecten hiermee gepaard gaan. Op basis van de uitkomsten van de monitoring en evaluatie zal worden bezien of een discretionaire bevoegdheid voor de Raad de juiste oplossing is, en zo ja, hoe deze structureel kan worden vormgegeven.
Daarnaast heeft mijn ministerie een onderzoeksopdracht uitgezet naar de mogelijke kwetsbaarheid van de lagere middeninkomens in de toegang tot rechtsbijstand. Het Kenniscentrum voert daartoe in samenwerking met het CBS momenteel onderzoek uit naar de aard en omvang van dit probleem. Ik wacht voor het bezien van een bredere grondslag voor een discretionaire bevoegdheid voor de Raad ook de uitkomsten van dit onderzoek af.
Bent u het ermee eens dat met deze discretionaire bevoegdheid beter kan worden ingeschat wie er wel of niet rechtsbijstand nodig hebben en zo meer mensen kunnen worden geholpen die nu buiten de boot vallen?
Zie mijn antwoorden op de vragen 3 en 8.
Bent u bereid om de Wrb en het Besluit rechtsbijstand- en toevoegingscriteria zo aan te passen dat individuen met grote schulden en zzp’ers wél de mogelijkheid kunnen krijgen om rechtsbijstand aan te vragen?
Zie mijn antwoord op vraag 8. Ik acht het van belang dat eerst goed zicht op de omvang van deze groepen en de mate waarin zij problemen ervaren in de toegang tot het recht komt, voordat ik – los van de vraag of er financiële dekking voor is – overweeg om de wet- en regelgeving hierop aan te passen.
Het bericht 'Minder dan helft Amsterdamse jongeren zegt homoseksualiteit te accepteren' |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minder dan helft Amsterdamse jongeren zegt homoseksualiteit te accepteren»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het een zorgwekkende en treurige ontwikkeling is dat nog maar 43% van de middelbare scholieren in Amsterdam vindt dat je mag houden van wie je wilt?
Ja, dat vind ik een uiterst zorgwekkende ontwikkeling. Acceptatie is belangrijk, want het zorgt ervoor dat alle verliefde stellen veilig hand in hand over straat kunnen lopen en dat alle leerlingen zichzelf kunnen zijn op school. Het is belangrijk dat álle jongeren geaccepteerd worden en zichtbaar zichzelf kunnen zijn. We kunnen het niet toestaan dat daarop wordt ingeboet, want iedereen in Nederland mag houden van wie die wil houden. De Gezondheidsmonitor Jeugd 2023 laat zien dat 43% van de leerlingen van klas 2 en 4 in het voortgezet onderwijs in Amsterdam homoseksualiteit normaal vindt. Ook laat het onderzoek zien dat het percentage leerlingen dat homoseksualiteit verkeerd vindt aanzienlijk is gestegen ten opzichte van de vorige monitor (2021), zie tabel 1.
2021
2023
Normaal
63
43
Een beetje raar
17
21
Erg raar
6
8
Verkeerd
14
28
Bent u het ermee eens dat het van groot belang is dat elke jongere uit de lhbtqi+-gemeenschap zich veilig en geaccepteerd kan voelen op school?
Ja. Iedereen moet zichzelf kunnen zijn en zich veilig en geaccepteerd voelen. Ook in het onderwijs. Uit de Landelijke Veiligheidsmonitor in het funderend onderwijs 2021–2022 blijkt dat lhbtiq+ leerlingen vaker worden gepest dan niet-lhbtiq+ leerlingen.2 Dat baart mij zorgen. Veiligheid is een voorwaarde voor leerlingen om überhaupt tot leren te komen. In het antwoord op vraag 13 vermeld ik welke organisaties scholen kunnen ondersteunen op het gebied van seksuele diversiteit en sociale veiligheid.
Kunt u het rapport met de Kamer delen waarin de onderzoeksresultaten van de enquete staan?
De vragenlijst van de Gezondheidsmonitor Jeugd bestaat uit twee delen: een landelijk gedeelte en een regionaal gedeelte. De onderzoeksresultaten uit het landelijke gedeelte van de Gezondheidsmonitor Jeugd 2023 vindt uw Kamer op VZ Info3 en RIVM Statline4. Daarnaast publiceren alle GGD’en deze landelijke resultaten op hun website en dashboards, samen met de resultaten van het regionale gedeelte van de vragenlijst. GGD Amsterdam heeft onlangs de resultaten van de gemeente Amsterdam gepubliceerd in een factsheet.5 Ik zal deze rapporten met uw Kamer delen. Daarnaast zal de gemeente Amsterdam een brief publiceren met de percentages gespecificeerd van de antwoordopties over de vraag over homoseksualiteit in de Gezondheidsmonitor Jeugd.
Wat is volgens het onderzoek de oorzaak van de gedaalde acceptatie van homoseksualiteit onder scholieren in Amsterdam en wat is uw eigen duiding hiervan?
De Gezondheidsmonitor Jeugd doet geen onderzoek naar achterliggende oorzaken. Enige voorzichtigheid is geboden met het trekken van conclusies op basis van deze cijfers. Het betreft immers één vraag in de vragenlijst, die is aangeboden aan jongeren in klas 2 en 4 in Amsterdam.
Geeft het onderzoek een uitsplitsing naar achtergrondkenmerken van scholieren die homoseksualiteit wel en niet accepteren? Zo nee, welke onderzoeken zijn beschikbaar die hier iets over kunnen zeggen?
Het onderzoek geeft een uitsplitsing weer naar geslacht, opleidingsrichting en klas. Uit de gegevens van tabel 2 blijkt dat, op basis van dit onderzoek, de acceptatie lager is bij jongens dan bij meisjes, dat de acceptatie lager is onder tweedeklassers dan onder vierdeklassers, en dat de acceptatie bij leerlingen op het vmbo lager ligt dan die bij leerlingen op de havo/vwo. Zoals in het antwoord op vraag 4 gemeld, kan ik op basis van deze gegevens geen landelijke conclusies trekken.
Voor een landelijk beeld kunnen we kijken naar het onderzoek «Seks onder je 25e» van Rutgers en Soa Aids Nederland.6 Dit onderzoek laat zien dat acceptatie lager ligt onder jongeren van 13–15 jaar dan onder jongeren van 19–24 jaar. Tevens blijkt dat de negatieve opvattingen over homoseksualiteit onder jongeren zijn gedaald in de periode 2012–2023. In 2012 keurde de helft van de jongens en een kwart van de meiden het af als twee jongens elkaar zoenen op straat, in 2023 keurde een kwart van de jongens en een tiende van de meiden dit af.
Klas 2
Klas 4
Vmbo
Havo/Vwo
Vmbo
Havo/Vwo
Jongen
16
37
19
45
Meisje
29
62
41
66
In hoeverre speelt cultuur en/of religie een rol bij de afwijzing van homoseksualiteit door scholieren?
Er is geen onderzoek bekend over de rol van cultuur en religie bij de afwijzing van homoseksualiteit in het onderwijs. Wel is er eerder onderzoek gedaan naar de opvattingen over homo- en biseksualiteit onder religieuze personen.
Het rapport «Opvattingen over seksuele en genderdiversiteit in Nederland en Europa 2022» van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP)7 splitst opvattingen over homo- en biseksualiteit uit naar sociaal-demografische kenmerken. Dit onderzoek laat zien dat hoogopgeleide mensen vaker positieve opvattingen over homo- en biseksualiteit hebben (86%) dan laagopgeleide mensen (64%). Ook blijkt dat niet-religieuze mensen hier vaker positieve opvattingen over hebben (82%) dan religieuze mensen, waaronder door Rooms-katholieken (69%), aanhangers van de Protestantse Kerk (51%) en overige religies (45%). Het rapport World Values Survey 2023 beschrijft de factor van religie bij acceptatie van homoseksualiteit.8 Dit onderzoek laat zien dat niet-religieuzen meer accepterend zijn over homoseksualiteit, gevolgd door PKN hervormden, Rooms-katholieken, PKN gereformeerden, orthodox-protestanten en moslims. Ook hoor ik geluiden dat een dalende acceptatie bijvoorbeeld zou komen door de invloed van sociale media en conservatieve (culturele) denkbeelden. Dat en mogelijk andere oorzaken wil ik nader uitgezocht hebben.
Is deze vragenlijst alleen naar Amsterdamse middelbare scholieren gestuurd of ook naar middelbare scholieren door het hele land? Geeft dit onderzoek een representatief beeld voor de rest van Nederland en/of voor de rest van de grote steden in Nederland?
De vragenlijst bestaat uit een landelijk en een regionaal gedeelte, zoals gemeld in de beantwoording van vraag 4. De vraag over acceptatie van homoseksualiteit is in de volgende GGD-regio’s gesteld: Twente, Noord en Oost Gelderland, Gelderland Zuid, Utrecht, Hollands Noorden, Zaanstreek Waterland, Gooi en Vechtstreek, Utrecht Stad en Amsterdam. De vraag maakte niet in alle GGD-regio’s onderdeel uit van de vragenlijst, waardoor we geen landelijke conclusies kunnen trekken. De vraag is ook niet in alle grote steden uitgevraagd, dus ik kan ook geen conclusies trekken voor de grote steden in Nederland. De regionale resultaten zijn dus alleen representatief voor de GGD-regio waar deze vraag in de vragenlijst is opgenomen.
Waarom is de vraag over homoseksualiteit alleen toegevoegd in de regio Amsterdam? Met welke insteek is dit gebeurd?
De vraag over acceptatie van homoseksualiteit is niet alleen toegevoegd in regio Amsterdam, zoals gemeld in het antwoord op vraag 8.
Wordt conform de kerndoelen van het onderwijs op elke school in Amsterdam onderwijs over seksuele diversiteit gegeven? Heeft u signalen dat dit niet of onvoldoende gebeurt?
Het respectvol leren omgaan met seksualiteit en (seksuele) diversiteit is onderdeel van de bestaande kerndoelen. Scholen zijn verplicht om aandacht te besteden aan de kerndoelen, maar bepalen zelf op welke manier en op welk moment zij hier invulling aan geven.
De Inspectie van het Onderwijs (hierna: Inspectie) houdt toezicht op de (naleving van) de kerndoelen. De Inspectie heeft geen signalen ontvangen dat er niet of onvoldoende aandacht wordt besteed aan deze kerndoelen in de regio Amsterdam.
Wat zijn concrete acties die worden ondernomen, naar aanleiding van dit onderzoek, om de acceptatie van elke seksuele gerichtheid te bevorderen? Kunt u een tijdspad schetsen voor deze plannen?
Ik wil er alles aan doen om de dalende acceptatie onder jongeren tegen te gaan. Daarom wil ik in samenspraak met COC meer inzicht krijgen in mogelijke oorzaken en oplossingen. Ook ben ik in gesprek over de onderzoeksresultaten en acties ter bevordering van de acceptatie van homoseksualiteit onder jongeren met de GGD GHOR, het RIVM, GGD Amsterdam en de gemeente Amsterdam. Ik moedig de gemeente Amsterdam aan om op basis van deze resultaten stappen te zetten om de acceptatie onder jongeren meer te stimuleren. In de gemeente Amsterdam worden al gesprekken gevoerd op scholen die hebben meegedaan met de vragenlijst voor de Gezondheidsmonitor Jeugd 2023. De gemeente Amsterdam zet volop in op lhbtiq+-acceptatie en de (sociale) veiligheid van lhbtiq+ jongeren op school en in de buurt. Scholen kunnen ondersteuning krijgen vanuit de aanpak schoolveiligheid en de aanpak Gezonde School. Vanuit de aanpak burgerschapsonderwijs kunnen scholen middelen aanvragen om voorlichtingen en activiteiten te financieren. Daarnaast heeft de gemeente Amsterdam onlangs een actieplan opgesteld voor de aanpak van geweld tegen lhbtiq+ personen.
Uit een evaluatie van het Actieplan Veiligheid LHBTI 2019–2022 komt naar voren dat er meer inzicht nodig is in zowel de doelgroepen als de effectiviteit van de interventies. Bent u het eens met deze evaluatie en bereid hieraan gevolg te geven?2
Ja, in algemene zin ben ik het eens met de stellingname dat inzicht in zowel de doelgroepen als de effectiviteit van de interventies nodig is voor effectief beleid. Zoals aangegeven in de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 14 mei 202410 ontvangt uw Kamer na de zomer een inhoudelijke beleidsreactie op dit onderzoek en wordt uw Kamer geïnformeerd over welke vervolgstappen genomen zullen worden.
Scholen kunnen terecht bij COC Nederland, Stichting School & Veiligheid, Rutgers en GGD’en voor ondersteuning op het gebied van acceptatie van lhbtiq+ leerlingen. COC Nederland biedt ondersteuning door onder andere het jaarlijks organiseren van Paarse Vrijdag, het faciliteren van Gender & Sexuality Alliances (GSA’s) en het bouwen van een GSA-docentennetwerk. Stichting School & Veiligheid (SSV) biedt ondersteuning en advies op het gebied van sociale veiligheid van lhbtiq+ leerlingen. SSV onderhoudt de website www.gendi.nl met inspiratie, (les)materialen en kennis voor leraren, schoolleiders en onderwijspersoneel op het gebied van gender-en seksuele diversiteit in de klas. Rutgers, het onafhankelijke expertisecentrum seksualiteit in Nederland, ondersteunt scholen door het ontwikkelen van lesmateriaal over seksuele vorming. Hierbij is aandacht voor vriendschap en relaties, wensen en grenzen, en seksuele diversiteit. GGD’en stimuleren en ondersteunen de inbedding van relationele en seksuele vorming in het onderwijs. Ook is de wegwijzerwebsite www.jouwveiligeschool.nl opgericht, waarop een pagina te vinden is specifiek voor deze doelgroep.
Welke plannen liggen er om de aanbevelingen uit de evaluatie over te nemen en te implementeren en welke handvatten ontvangen leerkrachten om dit onderwerp bespreekbaar te maken?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht ‘Spying, hacking and intimidation: Israel’s nine-year ‘war’ on the ICC exposed’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Spying, hacking and intimidation: Israel’s nine-year «war» on the ICC exposed»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Israël niet alleen alle bevelen van de Verenigde Naties (VN)-Veiligheidsraad, het Internationaal Gerechtshof en het Internationaal Strafhof (ICC) weigert uit te voeren, maar ook de legale routes actief ondermijnt die de Palestijnen zouden kunnen gebruiken om voor hun rechten op te komen? Welke opties blijven er volgens u op deze manier voor de Palestijnen over om voor hun rechten op te komen en wat zegt dat over Nederlands relatie met een land dat deze houding aanneemt ten opzichte van de internationale rechtsorde waar Nederland een vaandeldrager van is?
Universele rechtsprincipes gelden altijd en overal. Nederland is tegen iedere vorm van bedreiging en intimidatie van het Internationale Strafhof (ISH), zijn ambtsdragers en zijn personeel en als zodanig door het Strafhof aangewezen getuigen. Het is van belang dat, wereldwijd, gedegen en onafhankelijk onderzoek wordt gedaan als er sprake is van mogelijke ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht. Nederland zet zich daar voor in en roept de partijen consequent op tot naleving van het internationaal recht.
Was u bekend met het feit dat er diplomatieke missies door Israël naar Den Haag werden ondernomen met juristen vanuit Israëls Ministerie van Buitenlandse Zaken, Israëls Ministerie van Justitie en Israëls hoogste juridische militaire autoriteit? Zo ja, wat vindt u van het feit dat Israël op deze manier druk uitoefende op de hoofdaanklager van het ICC en haar in vertwijfeling probeerde te brengen, zoals toegegeven door Roy Schondorf, terwijl Nederland de primair aangewezen staat is om te waken dat de hoofdaanklager haar werk onafhankelijk en zonder druk kan uitoefenen? Zo nee, hoe is het mogelijk dat u niet bekend was met jaren van offensieve diplomatieke missies vanuit Israël op Nederlands grondgebied?
Nederland is zich als gastland van het Internationaal Strafhof (ISH) terdege bewust van de gevaren van externe beïnvloeding en inmenging waar zowel het Hof, zijn gekozen ambtsdragers en medewerkers, als de door het Hof als zodanig aangewezen getuigen mee kunnen worden geconfronteerd. Dergelijke gevaren zijn ook geenszins een uniek kenmerk van het onderzoek naar de situatie in de bezette Palestijnse Gebieden.
Het is van belang dat de organen van het Strafhof hun mandaat onafhankelijk – en zonder bedreigingen en intimidaties – kunnen uitvoeren. Deze verplichting geldt op basis van het Statuut van Rome voor iedere verdragspartij, maar daarnaast heeft Nederland als gastland inderdaad ook een bijzondere verantwoordelijkheid op basis van het Zetelverdrag tussen het Internationaal Strafhof en het Gastland. Nederland onderhoudt doorlopend contact met het ISH waarbij ook verschillende veiligheidszorgen aan de orde komen
Zijn er acties ondernomen tegen Israël nadat bleek dat het hoofd van de Mossad hoogstpersoonlijk betrokken was bij een operatie tegen de hoofdaanklager van het ICC, die wordt omschreven als stalken en manipulatief, inclusief dreigingen tegen haarzelf, haar familie en haar carrière? Zo nee, waarom niet?
Om veiligheidsoverwegingen kunnen er geen uitspraken worden gedaan over individuele casussen. Wel kan in zijn algemeenheid gezegd worden dat ten aanzien van eventuele inmengingsactiviteiten van buitenlandse actoren, de betrokken ministeries in nauw contact staan met de opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten om deze te onderkennen, te duiden en waar nodig en mogelijk maatregelen te treffen. Het kabinet ziet dergelijke activiteiten als een vorm van ongewenste buitenlandse inmenging en vindt dit volstrekt onwenselijk. Er zijn doorlopende contacten met het ISH waarbij ook verschillende veiligheidszorgen aan de orde komen. Uit veiligheidsoverwegingen kan er niet in detail worden getreden over de aard van deze besprekingen of de specifieke zaken die daar aan de orde komen.
Doet dit gedrag u ook denken aan maffiapraktijken? Zo ja, wat zegt dat over de zeer nauwe banden die Nederland met een regering onderhoudt die op het allerhoogste politieke niveau, gezien het feit dat het hoofd van de Mossad directe instructies van Netanyahu ontving, opdracht geeft om maffiamethodes te hanteren? Zo nee, beschouwt u dit als gedrag waar afgezien van oproepjes verder geen consequenties aan verbonden hoeven te worden?
Zoals ook bij de beantwoording van de vorige vraag aangegeven, acht het kabinet elke vorm van ongewenste buitenlandse inmenging volstrekt onwenselijk. Als Verdragspartij bij het Statuut van Rome en gastland van het Internationaal Strafhof zet Nederland zich in om het Strafhof te steunen en zich uit te spreken tegen elke vorm van intimidatie. Indien er op basis van actuele dreigingsinformatie aanleiding toe is, treft Nederland de nodige beveiligingsmaatregelen.
Wat vindt u ervan dat er weinig zorgen bij Israëls inlichtingendiensten bestonden over het bespioneren van de voormalige hoofdaanklager van het ICC, mevrouw Fatou Bensouda, omdat «she’s black and African, so who cares?»? Deelt u de mening dat dit een walgelijke vorm van racisme blootlegt?
Zonder nadere informatie reageert het kabinet niet op een enkele aan een anonieme bron toegeschreven uitspraak.
Wat vindt u ook van de uitspraak van premier Netanyahu dat het ICC zich schuldig maakt aan «het nieuwe antisemitisme»? Bent u het ook maar een beetje eens met Netanyahu’s aantijging? Indien u het er totaal niet mee eens bent, wat vindt u er dan van dat antisemitisme op deze manier als grondeloze laster wordt ingezet om het ICC te besmeuren? Indien u het er wel mee eens bent, kunt u dan uitleggen waarom?
Het Strafhof houdt zich als onafhankelijke juridische instantie bezig met opsporing en vervolging van internationale misdrijven. Nederland steunt het Internationaal Strafhof en respecteert de onafhankelijkheid van het Strafhof. De uitspraak van premier Netanyahu dat het ISH zich schuldig maakt aan «het nieuwe antisemitisme» laat het kabinet aan hem.
Wat vindt u ervan dat Israël zowel de Shin Bet, de Mossad, als de militaire inlichtingendienst onder de coördinatie van de Israëlische Nationale Veiligheidsraad heeft geactiveerd tegen het op Nederlands grondgebied gevestigde ICC? Wat vindt u ervan dat de operatie tegen een instituut in Nederland nota bene militair werd geclassificeerd door Israël «as a war that had to be waged, and one that Israel needed to be defended against. It was described in military terms»?
Zoals bij de beantwoording van vragen 4 en 5 is aangegeven, acht het kabinet elke vorm van ongewenste buitenlandse inmenging volstrekt onwenselijk. Om veiligheidsoverwegingen kunnen er geen uitspraken worden gedaan over specifieke aantijgingen. Er is goed en doorlopend contact tussen het ISH en Nederland over gastlandzaken, inclusief veiligheidsaangelegenheden. In zijn algemeenheid kan worden gezegd dat ten aanzien van eventuele inmengingsactiviteiten van buitenlandse actoren, de betrokken ministeries in nauw contact staan met de opsporingsdiensten en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten om deze activiteiten te onderkennen en te duiden, en om waar nodig en mogelijk maatregelen te treffen.
Bent u bekend dat uit het stuk van The Guardian blijkt dat het ICC de Nederlandse autoriteiten reeds in 2015 al op de hoogte heeft gebracht van de illegale druk die Israël op het onafhankelijk werk van het Strafhof uitoefent? Waarom hebben we in de afgelopen negen jaar geen enkel rapport gezien van uw departement of van de veiligheidsdiensten waarin werd gesproken over Israëls ondermijnende activiteiten die ieder jaar in intensiteit zijn toegenomen? Hoe komt het dat andere landen met naam en toenaam worden benoemd in veiligheidsrapporten en -verslagen, maar dat Israël een hand boven het hoofd wordt gehouden ondanks deze serieus ondermijnde activiteiten die al jaren escaleren?
Zie antwoord vraag 8.
Is de Nederlandse dreigingsanalyse met betrekking tot statelijke actoren al aangepast voor Israël? Zo nee, wanneer gaat dat gebeuren?
Het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren kent vooralsnog geen vaste ritmiek. Bij het uitbrengen van een eventueel nieuw Dreigingsbeeld Statelijke Actoren zullen relevante ontwikkelingen ten aanzien van statelijke dreigingen op de nationale veiligheidsbelangen worden meegenomen in de afwegingen.
Wat vindt u van het feit dat een substantieel deel van Israëls spionage van het ICC kan plaatsvinden omdat Israël de controle heeft over het elektromagnetisch spectrum in de bezette Westelijke Jordaanoever en Gaza? Wat zegt dat over de risico’s voor dit strafrechtelijk onderzoek van het ICC en het gevaar voor ondermijning ervan? Wat kan Nederland, afgezien van oproepjes aan Israël, hiertegen doen?
Het is primair aan het ISH zelf om bij de beperking van de risico’s voor het strafrechtelijke onderzoek met dit feit rekening te houden.
Bent u bereid om vanuit het voorzorgsprincipe te handelen en aparte, niet-Israëlische systemen te gebruiken voor alles wat met de beveiliging van het ICC te maken heeft om het risico uit te sluiten dat Israël middels de systemen en software het werk en de veiligheid van het ICC kan compromitteren?
Het Internationaal Strafhof is zelf verantwoordelijk voor hun interne infrastructuur, waaronder ICT systemen en software. Nederland spant zich daarbij in om het Strafhof veilig en ongehinderd haar werk te laten doen. Cyberveiligheid krijgt daarbij aandacht, zeker ook na de cyberaanval op het Hof in september 2023.
Bent u ermee bekend dat Israël heeft geprobeerd om een strafrechtelijke vervolging te vermijden door eerst het ICC te bespioneren, om vervolgens onderzoek te veinzen naar exact die gevallen die het ICC onderzocht, zodat het ICC gebonden zou blijven aan het complementariteitsbeginsel? Wat vindt u daarvan in het licht van het feit dat de hoofdaanklager van het ICC thans zegt dat Israël niet voldoet aan de voorwaardes van het complementariteitsbeginsel en verdachten afschermt («shield suspects») en louter de schijn van onafhankelijke en onpartijdige juridische processen ophoudt («sham»)?
Het ISH is een «court of last resort» dat slechts mag optreden als de bevoegde nationale autoriteiten de vermeende internationale misdrijven niet kunnen of niet willen onderzoeken en vervolgen. Deze complementariteit moet ambtshalve worden getoetst door de Aanklager en de rechters van het ISH en kan worden betwist door staten met rechtsmacht over de relevante internationale misdrijven die zelf ook onderzoek verrichten. In zijn persbericht van 20 mei heeft Aanklager Khan slechts in algemene zin gesteld dat het bij deze nationale onderzoeken wel moet gaan om onafhankelijke en onpartijdige gerechtelijke procedures en niet om schijnvertoningen die slechts tot doel hebben om verdachten af te schermen. Het is aan de organen van het Strafhof om te toetsen of daar sprake van is. De Nederlandse regering respecteert de onafhankelijkheid van de organen van het Strafhof en bemoeit zich daarom niet met deze inhoudelijke toetsing door het Hof.
Wat vindt u, in het licht van de voorgaande vraag, van Israëls staande beleid om alle onderzoeken naar internationale misdrijven nog steeds zelf uit te willen voeren? Heeft Nederland vertrouwen in de onafhankelijkheid van dergelijke officiële Israëlische onderzoeken? Zo ja, waarom?
Zoals in het antwoord op vraag 13 is aangegeven is het in eerste instantie aan de bevoegde nationale autoriteiten zelf, zoals Israël, om onderzoek te doen naar vermeende internationale misdrijven. Het kabinet gaat er in principe van uit dat de rechtsstaat Israël zo is ingericht dat onafhankelijk onderzoek wordt gefaciliteerd. Zoals hierboven aangegeven is het aan de Aanklager en rechters van het Strafhof – en niet aan de verdragspartijen bij het Statuut van Rome – om een oordeel te vellen over de vraag of aan het beginsel van complementariteit is voldaan.
Heeft u al contact gehad met de Verenigde Staten (VS) over het feit dat er zowel vanuit de republikeinse als de democratische partij, openlijk is gedreigd en druk uit is geoefend op het ICC? Zo ja, wat was de reactie van de VS? Zo nee, waarom heeft u daar nog geen contact over gehad?
Ja, hierover zijn contacten geweest. Een woordvoerder van het Witte Huis heeft eind mei aangegeven sancties tegen het ISH niet de juiste aanpak te vinden op de verzoeken om arrestatiebevelen.
Kan iemand in Nederland zonder consequenties een dreigement als «val Israël aan en wij zullen jou aanvallen» uiten richting het ICC? Zo nee, waarom niet en hoe zou Nederland hiertegen optreden vanuit de rol van het land dat primair belast is met de operationele bescherming van het ICC?
Dreigementen richting het Strafhof worden serieus genomen, zowel in strafrechtelijke zin als in het treffen van benodigde beveiligingsmaatregelen.
Zijn er ook diplomatieke gevolgen wanneer een dreigement van dien aard op internationaal niveau wordt geuit, zoals door prominente Amerikaanse senatoren die zeiden: «target Israel and we will target you»? Hoe staan de diplomatieke gevolgen volgens u in verhouding tot de nationale strafrechtelijke maatregelen die we zouden nemen? Treedt Nederland daar evenwichtig in op? Zo ja, waar blijkt dat evenwicht uit wanneer Amerikaanse senatoren dergelijke dreigingen doen, maar er vanuit Nederland alleen algemene oproepjes volgen dat het ICC zijn werk zonder druk moet kunnen doen? Of is er meer geweest dan dat? Zo ja, wat dan? Zo nee, waarom is het alleen bij oproepjes gebleven en worden de VS en deze senatoren nooit bij naam genoemd en veroordeeld? Waarom doet Nederland dat wel in andere gevallen?
Nederland is tegen iedere vorm van bedreiging en intimidatie van het Strafhof, zijn ambtsdragers en zijn personeel. Het is van belang dat de organen van het Strafhof hun mandaat onafhankelijk – en zonder bedreigingen en intimidaties – kunnen uitvoeren. Nederland heeft daarbij als gastland ook een bijzondere verantwoordelijkheid op basis van het zetelverdrag. Over concrete maatregelen worden om veiligheidsoverwegingen geen uitspraken gedaan.
Het Voorzitterschap van de Vergadering van verdragspartijen (Assembly of States Parties, ASP) heeft op 17 mei een verklaring gepubliceerd waarin wordt gereageerd op de recente gebeurtenissen en waarin wordt opgeroepen om de onafhankelijkheid van het Strafhof te respecteren. Op 14 juni is een verklaring uitgebracht door 93 verdragspartijen, waaronder Nederland, waarin zij hun steun voor het Strafhof herbevestigen en onderstrepen dat het Hof, zijn gekozen ambtsdragers en medewerkers hun werk zonder intimidatie moeten kunnen verrichten. Nederland onderzoekt op dit moment samen met gelijkgezinde verdragspartijen of in aanvulling op deze verklaring nog verdere gezamenlijke stappen wenselijk en gepast zijn.
Wat is de laatste keer dat u de Hague Invasion Act met de Amerikanen hebt besproken? Wat was de uitkomst van dat gesprek? Is het alleen bij oproepjes gebleven?
Nederland heeft in 2002 kritiek geuit op de aanname van de American Service-Members» Protection Act, beter bekend als de «The Hague Invasion Act». De regering heeft begin 2023 met de VS gesproken over de amendementen op deze wet die een bredere samenwerking tussen de VS en het Strafhof mogelijk maken ten behoeve van het onderzoek naar de situatie in Oekraïne.
Is Nederland voorbereid om het ICC te beschermen indien de Hague Invasion Act geactiveerd zou worden? Zo nee, waarom niet?
Voor het moment zijn nog slechts verzoeken om arrestatiebevelen ingediend en is een activering van de The Hague Invasion Act totaal niet aan de orde.
Is de penitentiaire inrichting in Scheveningen nog wel geschikt om verdachten van internationale misdrijven op te sluiten gezien de dreigingen die niet alleen van Rusland, maar ook vanuit Israël en de VS komen? Bent u bereid om daar samen met het ICC onderzoek naar te doen in het licht van deze nieuwe dreigingen?
Over de invulling van veiligheidsaspecten van de Penitentiaire Inrichting (PI) in Scheveningen in zijn algemeenheid worden in de openbaarheid nooit uitspraken gedaan. Indien de veiligheidssituatie in de PI veranderd, zijn wij bereid om met het Strafhof nader onderzoek te doen.
Heeft u de Israëlische en/of de Amerikaanse ambassadeur ter verantwoording op het matje geroepen? Zo nee, vond u deze feiten daar niet ernstig genoeg voor?
De Israëlische ambassadeur is verzocht zich te melden op het Ministerie van Buitenlandse Zaken in verband met de aantijgingen in de artikelen in The Guardian en +972 Magazine. Dit gesprek heeft inmiddels plaatsgevonden, waarbij de Nederlandse zorgen over de berichtgeving zijn overgebracht.
Israëlische spionage- en intimidatiecampagne tegen het Internationaal Strafhof |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Revealed: Israeli spy chief «threatened» ICC prosecutor over war crimes inquiry» en «Spying, hacking and intimidation: Israel’s nine-year «war» on the ICC exposed» van The Guardian i.s.m. de Israëlische media +972 Magazine en Local Call, d.d. 28 mei 2024?1 2
Herkent u het beeld, op basis van informatie bekend bij uw ministeries en de Nederlandse inlichtingendiensten, dat Israël al jaren een spionage- en intimidatiecampagne voert tegen het Internationaal Strafhof en getuigen bij onderzoek naar oorlogsmisdaden begaan op Palestijns grondgebied? Zo nee, wat herkent u niet?
Hoe gaat Nederland als gastheer van het Internationaal Strafhof (ICC) bevorderen en waarborgen dat aanklager Khan en de rechters van het Hof, die zich momenteel buigen over de arrestatiebevelen tegen drie Hamas-kopstukken en de Israëlische premier Netanyahu en Minister van Defensie Gallant, onafhankelijk hun werk kunnen (blijven) doen, nu er bericht wordt dat Israël de afgelopen maanden ook volop bezig is geweest met het belemmeren van het ICC en intimidatie van aanklager Khan?
Gezien de nieuwsberichten waarin wordt gerefereerd aan een melding bij de Nederlandse autoriteiten door aanklager Bensouda nadat zij bij haar huis in Den Haag is opgezocht door twee mannen die vermoedelijk voor de Israëlische inlichtingendienst werken, hoeveel meldingen van pogingen tot intimidatie, omkoping, chantage en/of spionage door Israël of andere landen hebben de Nederlandse inlichtingendiensten dan wel politie ontvangen van het ICC, haar medewerkers, of (Palestijnse) ngo's en individuen die informatie aanleveren aan het ICC sinds 2015?
Is er op enig moment door Nederland een onderzoek ingesteld naar (vermeende) spionage- en intimidatieactiviteiten tegen het ICC? Zo ja, wat waren de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat Nederland als gastheer van het ICC een bijzondere verantwoordelijkheid heeft voor de bescherming van de medewerkers van het ICC en personen die (willen) getuigen over oorlogsmisdaden? Zo ja, op welke manier draagt Nederland concreet bij aan deze bescherming?
Deelt u de mening dat de praktijken zoals beschreven in The Guardian onacceptabel zijn en een ernstige inbreuk vormen van art. 70 van het Statuut van Rome, waarin de onafhankelijke werking van het Hof gegarandeerd moet worden? Zo nee, waarom niet?
Hoe kijkt u naar de observatie dat Israël, op basis van via spionage verkregen getuigenissen bij het ICC, retroactief juridische onderzoeken start naar vermeende oorlogsmisdaden, zodat het ICC niet langer jurisdictie heeft om deze incidenten te betrekken bij haar onderzoek? Deelt u de mening dat dergelijke door Israël gestarte onderzoeken beogen om de onafhankelijke waarheidsvinding door het ICC en juridische aansprakelijkheid voor begane misdaden te ondermijnen? Zo nee, waarom niet?
Hoe kijkt u naar de beschuldigen van het hacken en aftappen van de aanklager en de medewerkers van het ICC door Israël in het licht van de eerder geuite waarschuwingen van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid over de «afhankelijkheid van buitenlandse apparatuur», vanwege het risico op zogenaamde «backdoors» in de Nederlandse infrastructuur? Kunt u garanderen dat deze risico’s zijn afgedekt? Zo ja, op welke manier?
Beschikt u over informatie dat mensen bang zijn om bij het ICC te getuigen ten aanzien van Israëlische oorlogsmisdaden? Wat kan en gaat Nederland als gastheer van het ICC doen om getuigen in de uitoefening van hun recht om te getuigen te beschermen?
Hoe kijkt u nu terug op het besluit van de Israëlische regering Netanyahu om in oktober 2021 zes Palestijnse mensenrechten ngo's, waaronder Al-Haq, die zich bezighouden met de monitoring en rapportage van Israëlische misdaden in bezet Palestijns gebied, als «terreurorganisaties» te bestempelen?
Hoe kijkt u in het licht van de alarmerende bevindingen van The Guardian naar de aantijgingen van Israël tegen UNRWA, die Israël ook heeft geuit zonder tot op heden serieus en betrouwbaar bewijs te presenteren?
Gaat u naar aanleiding van de bevindingen van The Guardian in overleg met het Internationaal Strafhof om als gastland de onafhankelijkheid en het functioneren van het Hof en de veiligheid van zijn medewerkers te waarborgen en bevorderen?
Gaat u de Israëlische ambassadeur ontbieden, om opheldering vragen en signaleren dat spionage- en intimidatiecampagnes op Nederlands grondgebied volkomen onacceptabel zijn?
Heeft u aanwijzingen dat medewerkers van de Israëlische ambassade betrokken zijn bij spionage- en intimidatiecampagnes tegen het ICC? Zo ja, bent u bereid hen het land uit te zetten? Zo nee, kunt u uitleggen hoe de intimidatie van het ICC in ernst verschilt van de poging in 2018 van Rusland om het kantoor van de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW) in Den Haag te hacken?
Welke andere vervolgacties bent u op basis van de alarmerende bevindingen van The Guardian bereid te nemen en op welke termijn?
Kunt u de vragen elk afzonderlijk beantwoorden binnen twee weken?
Financiering van de vee-industrie door de Rabobank |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onlangs gepubliceerde rapport «Blocking a better world altogether – Rabobank’s bogus policy about animal welfare and sustainable agriculture»?1
Ja.
Hoe reflecteert u op de uitspraak van World Animal Protection NL dat de Rabobank één van de drijvende krachten is geweest van het huidige agrarische model van industrialisering in Nederland, maar ook in het buitenland, waaronder Brazilië?
De intensivering en schaalvergroting van de landbouw, zowel in Nederland als daarbuiten, is het gevolg geweest van meerdere factoren, waaronder technologische vooruitgang, overheidsbeleid en economische wetmatigheden, waarbij alle ketenpartijen een rol hebben gespeeld. De verduurzaming van het landbouw- en voedselsysteem is een opgave die voortkomt uit deze gedeelde verantwoordelijkheid en moet daarom ook als gezamenlijke opgave aangepakt worden. Ik vind het daarom van groot belang dat ook financiële instellingen een proactieve rol spelen in deze transitie. Verschillende instellingen hebben ook aangegeven die rol te willen pakken.
Hoe reflecteert u op de uitspraak van World Animal Protection NL dat de Rabobank, door diens financiering van de intensivering en het financieel stimuleren van melkveehouders tot schaalvergroting na het loslaten van de melkquota, medeverantwoordelijk is voor de huidige stikstofcrises?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich de schriftelijke vragen2 van mijn fractie over de rol van JBS in grootschalige ontbossing, gigantische CO2-uitstoot, het veroorzaken van ernstig dierenleed, veroordeling voor corruptie, betrokkenheid bij kinderarbeid en schendingen van mensenrechten, alsmede belastingontwijking?
Ja.
Steunt u de oproep van World Animal Protection NL aan de Rabobank om op korte termijn de banden met JBS te verbreken? Zo nee, waarom niet?
Ik verwacht van financiële instellingen, net als van andere partijen in de keten, dat zij hun rol pakken in de transitie van het landbouw- en voedselsysteem. Ook verwacht ik van Nederlandse bedrijven, waaronder financiële instellingen, dat zij handelen conform de internationale standaarden voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen, de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Daarnaast hebben financiële instellingen zelf hun ambities rondom maatschappelijk verantwoord ondernemen. Tot slot dienen financiële instellingen financiële risico’s, waaronder biodiversiteitsrisico’s, om prudentiële redenen adequaat te beheersen.
Gelet hierop verwacht ik van een financiële instelling dat zij het handelen van een bedrijf in het licht van de benodigde landbouwtransitie, de OESO-richtlijnen, financiële duurzaamheidsrisico’s en hun eigen IMVO-beleid, meewegen in hun financieringsbeslissingen en daar vervolgens consequenties aan verbinden als dit blijkt te botsen. Zo geeft Rabobank in haar dierenwelzijnsbeleid onder andere aan dat ze van klanten verwacht er proactief zorg voor te dragen dat bepaalde kernprincipes van dierenwelzijn geëerbiedigd worden.
Het is aan Rabobank zelf om het onderhouden van een klantrelatie met JBS in dit licht te wegen. Alhoewel uit het genoemde onderzoek niet duidelijk wordt of er een directe link is tussen financiering van de Rabobank van JBL en mogelijke misstanden van dit bedrijf ten aanzien van dierenwelzijn, roept het rapport in algemene zin de vraag op in hoeverre een partij als JBS de door Rabobank benoemde kernprincipes van dierenwelzijn proactief waarborgt. Ik vind het dan ook opvallend dat de Rabobank in een reactie aangeeft wat betreft dierenwelzijn in de praktijk voor niet-Europese financieringen andere standaarden te hanteren dan voor Europese, hoewel ze in haar beleid een dergelijk onderscheid niet lijkt te maken. Tot slot geeft Rabobank in een reactie aan geen direct lid te zijn van de National Pork Producers Council (NPCC), maar wel met leden van de NPPC samen te werken. Ook ten aanzien hiervan verwacht ik dat de hiervoor omschreven kaders door een financiële instelling zoals Rabobank worden meegewogen.
Wat vindt u van het feit dat de Rabobank geld investeert in de National Pork Producers Council, een coalitie van private bedrijven en stakeholders met een belang in de vee-industrie, die naar de Surpreme Court is gegaan om dierenwelzijnswetgeving te blokkeren?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u, mede in het licht van de verduurzaming van de financiële sector, het gegeven dat Nederlandse banken met een internationale tak investeren in bedrijven die bijdragen aan de vernietiging van biodiversiteit, het versnellen van klimaatverandering en mogelijk betrokken zijn bij criminele activiteiten?
Het verduurzamen van de financiële sector vereist dat financiële instellingen de duurzaamheid van een bedrijf meewegen in haar financiersingsbeslissingen. Onder andere op grond van de eerder genoemde OESO-richtlijnen, moeten financiële instellingen risico’s voor mens en milieu in de waardeketen, zoals het risico op bijdragen aan de vernietiging van biodiversiteit, identificeren en aanpakken. Ook moet een financiële instelling volgens de OESO-richtlijnen, afhankelijk van de mate van betrokkenheid bij de schade, bijdragen aan herstel of zijn invloed aanwenden om nadelige gevolgen te beperken. Bovendien heeft een groot aantal Nederlandse financiële instellingen het Commitment Financiële Sector Klimaatakkoord (CFSK) ondertekend. Via het CFSK verbindt de financiële sector zich eraan om haar financieringen in lijn te brengen met de doelstellingen van het Parijsakkoord. Het CFSK richt zich primair op klimaat, maar kan ook positieve effecten hebben voor andere vormen van duurzaamheid, omdat verschillende aspecten van duurzaamheid met elkaar samenhangen. Tot slot zal vanuit de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD), waarover uw Kamer op 12 april jl. is geïnformeerd3, een verplichting volgen voor financiële instellingen om gepaste zorgvuldigheid toe te passen in hun financieringen.
Daarnaast zijn banken er ook aan gehouden om de relevante (financiële) risico’s die zijzelf lopen, van onder meer klimaatverandering, te monitoren en adequaat te beheersen. Keuzes en investeringen moeten ook vanuit dat opzicht te verantwoorden zijn. De Europese Centrale Bank en De Nederlandsche Bank houden daar toezicht op.
Het kabinet is van mening dat de financiële sector een belangrijke rol kan vervullen bij het tegengaan van misstanden in en het verder verduurzamen van waardeketens. Het lijkt mij evident dat financiële instellingen nagaan in welke mate bedrijven die zij financieren betrokken zijn bij ontbossing, en/of het versnellen van klimaatverandering, en indien blijkt dat dit het geval is, zij daar consequenties aan verbinden, bijvoorbeeld middels het verbreken van de klantrelatie.
Bent u het eens met de fractie van de Partij voor de Dieren dat er niet alleen aandacht moet zijn voor groene financieringen maar dat het ook noodzakelijk is om bestaande niet-duurzame financieringen af te bouwen? Zo nee, waarom niet?
Ja, hier ben ik het mee eens. Niet-duurzame financieringen zijn op termijn niet houdbaar. Het succesvol implementeren van de door de financiële sector zelf opgelegde doelen uit het CFSK vraagt daarom ook om het op termijn terugdringen van niet-duurzame financieringen. De vraag hoe financiële instellingen via engagementhun klanten kunnen bewegen tot verduurzaming is daar een belangrijk onderdeel van, omdat voorkomen moet worden dat financiële instellingen enkel hun eigen vervuilende investeringen afstoten, zonder dat er daadwerkelijke verduurzaming in de reële economie gerealiseerd wordt. Ook in Europees verband vraagt het kabinet daarom continu aandacht voor het belang van transitionele investeringen.
Maakt de afbouw van financiering van industriële grootschalige veehouderijsystemen en vleesgiganten onderdeel uit van de gesprekken die u voert met financiële instellingen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik spreek financiële instellingen regelmatig over hun rol in de transitie naar een duurzame economie en naar een toekomstbestendige vorm van landbouw. Daarbij gaat het zowel over de kansen en verantwoordelijkheden die dit biedt voor de financiële sector, als de manier waarop de overheid de inspanningen van de sector kan bespoedigen. De proactieve houding die de Minister van Landbouw, de Minister van Natuur en Stikstof en ik van financiële instellingen verwachten ten aanzien van hun bijdrage aan de landbouw- en voedseltransitie is ook onderdeel van deze gesprekken.
Welke rol ziet u voor banken in de Nederlandse transitie naar een «dierwaardige veehouderij»?
De wijziging van de Wet dieren is dit voorjaar in de Tweede en Eerste Kamer behandeld en de gewijzigde wet zal per 1 juli 2024 in werking treden. Binnen 1 jaar na inwerkingtreding zal voor vier veehouderijsectoren (varkens, pluimvee, melkvee en kalveren) in een algemene maatregel van bestuur (AMvB) worden vastgelegd hoe voor deze sectoren dierwaardige veehouderij er in 2040 uit zal zien. De beweging naar dierwaardige veehouderij vindt plaats binnen de gestelde natuur-, water,- milieu-, lucht en klimaatkaders en doelen. Uit een quick scan4 die de Minister van LNV heeft laten uitvoeren blijkt de forse financiële impact van deze transitie. Overheid, financiers en markt- en ketenpartijen zullen tijdig en in voldoende mate moeten gaan inspelen op het lange termijn perspectief en ze moeten elkaar waar nodig hier op aanspreken. Ik verwacht dat banken hun beleid inrichten op deze ontwikkeling en daarmee vanuit hun rol deze transitie mogelijk maken.
Beloningsverschillen binnen de rechterlijke macht |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Vrouwe Justitia is blind voor gelijke beloning»1 en herinnert u zich uw Kamerbrief bij het rapport naar onderzoek over beloningsverschillen bij rechterlijke macht?2
Ja.
Deelt u de mening dat als er binnen de rechterlijke macht sprake is van ongelijke startsalarissen tussen vrouwelijke en mannelijke rechters- en officieren-in-opleiding dat daarmee het gezag van de rechterlijke macht wordt ondermijnd als het gaat om het oordelen over ongelijke beloning buiten de rechterlijke macht? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In de Kamerbrief van 24 februari 2023 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van een onderzoek over beloningsverschillen in de rechterlijke macht.3 Uit het rapport van Erasmus Q-Intelligence blijkt dat vrouwelijke rechters en officieren van justitie in opleiding (rio’s en oio’s), gemiddeld genomen, bij de start van hun opleiding 3,5% minder verdienen dan hun mannelijke collega’s. Of dit beloningsverschil onder rio’s en oio’s een ondermijnend effect heeft op het gezag van de rechterlijke macht is niet onderzocht. Hierover kan ik daarom geen uitspraken doen. Uit het rapport blijkt wel dat bij benoeming tot rechter of officier van justitie geen sprake meer is van dit beloningsverschil.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat vrouwelijke rechters en officieren van justitie bij de start van hun opleiding gemiddeld 3,5% minder verdienen dan hun mannelijke collega’s? Zo ja, wat is er sinds dit gegeven bekend werd gedaan om dit verschil op te heffen en waar heeft dat toe geleid? Zo nee, waarom niet?
Ja, uiteraard is het onwenselijk wanneer vrouwelijke rio’s en oio’s gemiddeld genomen minder verdienen dan hun mannelijke collega’s. Na het SORM van 23 maart 2023, waarin het rapport over beloningsverschillen is gepresenteerd, is afgesproken dat de partijen met een voorstel komen voor een nieuw inschalingscriterium. Binnen het SORM is sindsdien in het kader van gelijke beloning over verscheidene voorstellen gesproken. Op 18 juli jl. zijn de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) en ik tot overeenstemming gekomen dat de oude afspraak – inschaling op basis van het laatstverdiende loon – wordt losgelaten. In plaats daarvan zal ingeschaald gaan worden op basis van ongewogen werkervaring. Het nieuwe criterium wordt met terugwerkende kracht toegepast op oio’s en rio’s die vanaf 1 juli 2023 zijn ingestroomd.
Heeft u in het kader van het Sectoroverleg Rechterlijke Macht (SORM) na februari 2023 overleg gevoerd over welke stappen er «nodig zijn ten aanzien van het inschalingsbeleid» en daarbij gekeken naar «welke instrumenten ingezet kunnen worden voor de bevordering van gelijke beloning»?2 Zo ja, wat was der uitkomst van dat overleg en waar heeft dit concreet toe geleid als het gaat om het bevorderen van gelijke beloning? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is het startsalaris van rechters-in-opleiding en officieren-in-opleiding gebaseerd op hun laatst verdiende salaris? Waarom wijkt dit af van andere beroepsgroepen waarbij bij de start ook sprake is van verschillende achtergronden en ervaringen?
In 1994 is in het SORM tussen de voormalige Minister van Justitie en de NVvR afgesproken dat het inschalingscriterium «laatstverdiende salaris» als uitgangspunt gehanteerd zou gaan worden. In 2013 en 2015 is deze afspraak opnieuw vastgelegd, allereerst in een met de NVvR bereikt Akkoord inzake de rechtspositie van de rio en de oio en vervolgens in de memorie van toelichting bij de Wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.5 In recente jaren is er meer aandacht gekomen voor de onderzoeken die zijn gedaan naar ongelijke beloning en is er geconstateerd dat werkgevers mogelijk de in de maatschappij bestaande beloningsverschillen in stand houden door het startsalaris te baseren op het laatstgenoten salaris. In het SORM is gezocht naar alternatieve neutrale inschalingscriteria, ook rekening houdende met Richtlijn (EU) 2023/970.6
Deelt u de mening van de onderzoekers uit het genoemde rapport dat het beter is om het startsalaris niet langer op basis van het laatst verdiende salaris te baseren maar dat andere factoren bepalend moeten zijn? Zo ja, waarom en aan welke factoren denkt u dan? Zo nee, waarom niet?
De mening van de onderzoekers deel ik. Naar huidige inzichten is er een risico dat met dit inschalingscriterium onbedoeld eventuele beloningsverschillen uit de samenleving worden geïmporteerd. Zoals in het antwoord op vragen 3 en 4 is uitgelegd, is er in het SORM overeenstemming bereikt over «ongewogen werkervaring» als variant die het laatstverdiende salaris-criterium zal vervangen.
Acht u het wenselijk dat er één uniform salaris voor en na de benoeming tot rechter of officier moet worden ingevoerd? Zo ja, hoe gaat u dit bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vragen 3 en 4 vermeld wordt, heb ik een akkoord bereikt met de NVvR met als uitkomst dat de huidige afspraak wordt losgelaten, zodat het laatste salaris niet langer maatgevend zal zijn bij het bepalen van het startsalaris van een rio of een oio. In dit akkoord is tevens door NVvR, Raad voor de rechtspraak en het College van procureurs-generaal (hierna: OM) afgesproken dat de ongewogen werkervaring leidend zal zijn bij voor het startsalaris van rechters en officieren in opleiding.
Hiermee is het inschalingsbeleid belegd als verantwoordelijkheid van de werkgevers. Dit nieuwe uitgangspunt zal door de Raad voor de Rechtspraak en het College van procureurs-generaal worden uitgewerkt en zal op een zodanige wijze door hen worden afgestemd dat er een gelijke beleidslijn is, waarbij een gelijke ervaringsduur tot dezelfde starttrede leidt voor individuele gevallen binnen OM en Rechtspraak.
Daarnaast, zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 2, blijkt uit het rapport van Erasmus Q-Intelligence dat bij benoeming tot rechter of officier van justitie geen sprake meer is van een beloningsverschil.
De zorgelijke mensenrechtensituatie in Tunesië |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Advocaten staken in Tunesië na arrestatie van collega live op tv», «In Tunisia, repression intensifies against sub-Saharan migrants and the associations that support them», alsmede het recente statement van de Europese Dienst voor Extern Optreden over de situatie in Tunesië?1, 2, 3
Ja.
Wat is uw reactie op de recente golf van invallen, arrestaties en detenties van NGO medewerkers, journalisten en politici, waaronder advocaat Sonia Dahmani?
Het kabinet acht een functionerend maatschappelijk middenveld van belang voor een stabiele staat. Als maatschappelijke organisaties vrij hun werk kunnen doen, zal dit ten goede komen aan de bevolking van Tunesië en dus aan Tunesië zelf. De toename van huiszoekingen en arrestaties is hiermee niet te verenigen. Het kabinet zet zich onverminderd in voor de bescherming van journalisten en mensenrechtenverdedigers.
Heeft u de Tunesische ambassadeur ontboden naar aanleiding van de recente gebeurtenissen, of is er op alternatieve wijze door u opheldering gevraagd bij de Tunesische autoriteiten?
Op hoog ambtelijk niveau zijn de zorgen over de recente gebeurtenissen aan de Tunesische ambassadeur overgebracht. Verder wordt de mensenrechtensituatie regelmatig met Tunesië besproken. Zo heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de situatie besproken met zijn Tunesische evenknie. Ook is op 26 juni jl. op hoog ambtelijk niveau gesproken over de bredere relatie tussen Nederland en Tunesië, waarbinnen ook de mensenrechtensituatie voor migranten ter sprake is gekomen. Tunesië en Nederland hebben een langdurig partnerschap, en respect voor mensenrechten is altijd onderdeel van de brede dialoog met Tunesië. Hierbij wordt zorgvuldig afgewogen wanneer publieke uitingen gedaan worden en wanneer er gekozen wordt voor stille diplomatie.
Welke rechterlijke processen zijn er gedurende het afgelopen jaar bijgewoond door vertegenwoordigers van de Nederlandse ambassade in Tunis?
Het besluit om gerechtelijke processen waar te nemen wordt genomen in lijn met de EU richtlijnen voor mensenrechten.4 Processen worden slechts bijgewoond indien de aangeklaagden, hun advocaten en/of hun families dit wenselijk achten. In het afgelopen jaar heeft de ambassade één proces waargenomen, op verzoek van de aangeklaagde.
Op wat voor wijze tracht u zich in te zetten voor de vrijlating van alle politiek gevangenen en het staken van politiek gemotiveerde processen?
In gesprekken met de Tunesische autoriteiten wordt het belang van een eerlijke rechtsgang benadrukt. In EU-verband zet Nederland zich in voor het houden van een Associatieraad met Tunesië. De dialoog die plaatsvindt binnen dit kader biedt ook de mogelijkheid zorgen over democratie en mensenrechten aan de orde te stellen. In EU verband sprak ook de Raad Buitenlandse Zaken op 24 juni over de mensenrechtensituatie in Tunesië en het Tunesisch buitenlandbeleid. Hoge Vertegenwoordiger Borrell uitte zijn zorgen over de arrestaties van, en huiszoekingen bij, activisten, journalisten en advocaten afgelopen maand. Voorts steunt Nederland juridische hulpverlening aan kwetsbare groepen.
Op wat voor wijze draagt u en de ambassade in Tunis bij aan de verbetering van de bescherming van NGO’s, journalisten, politici, advocaten, rechters en andere critici in Tunesië?
Via verschillende programma’s wordt bijgedragen aan het verbeteren van de (digitale) veiligheid van organisaties in het maatschappelijk middenveld, journalisten en mensenrechtenverdedigers. Ook wordt samengewerkt met hulpverleners die juridische bijstand kunnen leveren. In verband met het vertrouwelijke karakter van deze activiteiten kan het kabinet hier niet verder op in gaan.
Bent u van mening dat de huidige golf van rechtsstatelijke repressie gevolgen zou moeten hebben voor de budgettaire steun die de Europese Unie (EU) aan Tunesië verleent? Zo nee, waarom niet?
De Europese begrotingssteun is bedoeld om het partnerschap met Tunesië als nabuurschapsland te bestendigen en bij te dragen aan armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling. Begrotingssteun dient plaats te vinden binnen de daartoe vastgelegde kaders.5 De Europese Commissie is verantwoordelijk voor het toetsen van deze kaders en de adequate monitoring van de implementatie van de begrotingssteun in Tunesië. Het kabinet steunt de inzet van de EU om door middel van dialoog constructief bij te dragen aan verbetering in de rechtstatelijke situatie in Tunesië. Zo is tijdens besprekingen over Tunesië in Brussel, bijvoorbeeld tijdens updates over de implementatie van het EU/Tunesië Memorandum of Understanding (MoU) door de Europese Commissie, gevraagd naar mensenrechtenmonitoring, specifiek op samenwerking met de kustwacht.
Middels welke mechanismen ziet u erop toe dat bilaterale en EU-financiering in Tunesië wordt besteed in lijn met wettelijke verplichtingen en principes op het gebied van democratie, mensenrechten en rechtsstaat?
Bilaterale steun vindt grotendeels plaats via ontwikkelingshulp, bijvoorbeeld op het gebied van het bevorderen van werkgelegenheid en van rechtsstaatbevordering en wordt getoetst op de daarmee samenhangende doelstellingen.
De EU steun aan Tunesië vindt plaats binnen de daartoe vastgelegde kaders van de Commissie, waarbij respect voor de internationaalrechtelijke verdragen het uitgangspunt is. Nederland spant zich er in Europees verband voor in om de toetsing en monitoring van de mensenrechtensituatie te versterken en eventuele zorgen op dit vlak onder andere onderdeel te maken van de dialoog met partnerlanden.
Kunt u volledig uitsluiten dat Nederlandse of EU-financiering (in)direct betrokken is bij de recente golf van arrestaties en repressie, bijvoorbeeld doordat veiligheidsinstanties die bij de acties betrokken waren gedurende de afgelopen periode financiering hebben ontvangen? Zo nee, welke acties onderneemt u om dit wel uit te kunnen sluiten?
Nederland geeft geen directe of operationele steun aan de veiligheidsdiensten in Tunesië. Indirecte steun aan de veiligheidsdiensten in den brede loopt hoofdzakelijk via (ontwikkelings-)programma’s met UNDP, IOM, ICMPD en DCAF en zijn gericht op het bevorderen van de dialoog tussen de veiligheidsdiensten en de bevolking, het bevorderen van geïntegreerd migratie- en grensmanagement en het bevorderen van het toezicht op en inspectie van het gedrag van de veiligheidsdiensten. EU-steun aan de Tunesische veiligheidsdiensten vindt plaats binnen de daartoe vastgelegde kaders van de Commissie. Nederland benadrukt bij de Europese Commissie het belang van het toetsen van steun aan de veiligheidsdiensten aan mensenrechtenkaders.
Kunt u een overzicht geven van alle financiering, bilateraal of in EU-verband, waarvan de Tunesische overheid (in)direct begunstigde was?
De bilaterale steun aan Tunesië verloopt via partnerorganisaties, bijvoorbeeld via het UNDP en de Wereldbank, als ook via steun aan het maatschappelijk middenveld. Nederland geeft geen rechtstreekse steun aan de Tunesische overheid.
De EU heeft in het kader van het MoU in 2.023 EUR 150 miljoen euro begrotingssteun aan de Tunesische overheid beschikbaar gesteld met als doel de economie te versterken en publiek financieel management en het investeringsklimaat te verbeteren. Daarnaast voert de EU ook andere programma’s uit waarvan de autoriteiten begunstigde zijn, zoals op het gebied van onderwijs Erasmus+ en Horizon Europe dat mogelijkheden biedt voor studentenuitwisselingen en onderzoekssamenwerkingen. Op energie bestaan er projecten gericht op hernieuwbare energie en duurzaamheid (ELMED). Op migratie zijn er in dit kader programma’s voor het verbeteren van de opvang en bescherming van migranten, het bestrijden van mensenhandel, en het versterken van de grensbewaking.6 Ook andere EU-organisaties, zoals de Europese Investeringsbank7, zijn actief in Tunesië. Een uitgebreider overzicht van de EU-programmering is te vinden in de voetnoot van deze brief.
Wat is uw reactie op het onderzoek dat de EU-ombudsman in februari 2024 opende naar het EU-Tunesië Memorandum, vanwege vraagtekens bij de overeenstemming van het Memorandum met EU-mensenrechtelijke principes en wetgeving en onvoldoende geruststelling na beantwoording van de gestelde vragen aan de Europese Commissie?
De EU-Ombudsman fungeert als belangrijk aanspreekpunt voor burgers die klachten hebben over de Europese instellingen en kan waardevolle aanbevelingen doen om het optreden van de Unie te verbeteren en het vertrouwen van de burger in de Unie te vergroten. Het staat de EU Ombudsman vrij om eigenstandig en onafhankelijk onderzoeken te doen. Het genoemde onderzoek loopt nog; het kabinet wil niet vooruitlopen op de bevindingen.
Op wat voor wijze heeft het Memorandum uit juli 2023 volgens u een positieve bijdrage gehad aan het bevorderen van fundamentele rechten van migranten en vluchtelingen in Tunesië, gelet op de systematisch aanhoudende praktijk van illegale uitzettingen (pushbacks) van migranten over de grens met Libië door de Tunesische autoriteiten?
Het MoU is de herbestendiging van het bestaande strategisch partnerschap met Tunesië in het kader van het Zuidelijk Nabuurschap. Het MoU bevordert de samenwerking en dialoog met de Tunesische autoriteiten in brede zin en op verschillende terreinen, waaronder migratie, maar ook bijvoorbeeld handel en energie.
Op het gebied van migratie hebben de Tunesische autoriteiten – mede met steun van de EU – hun Search and Rescue capaciteiten ontwikkeld. Daarnaast werken de autoriteiten aan het aanpakken van mensenhandel en smokkel. De uitstroom van migranten naar Europa is significant afgenomen. Tegelijkertijd neemt de instroom van migranten, asielzoekers en vluchtelingen vanuit andere landen naar Tunesië nog steeds toe. De bescherming van migranten, asielzoekers en vluchtelingen in Tunesië blijft een grote uitdaging.
De beleidsdialoog in het kader van het MoU wordt ook aangegrepen om met de Tunesische autoriteiten te spreken over het belang van het voeren van een geïntegreerd migratiebeleid, waarvan ook bescherming en opvang een essentieel onderdeel is. Daarvoor zet Nederland zich in Europees en bilateraal verband in. Zo organiseert Nederland in samenwerking met het Europees Asielagentschap en Egypte een internationale conferentie op het gebied van asiel en bescherming met Europese Lidstaten en landen in Noord-Afrika om bescherming, opvang en asiel te bevorderen in deze regio als onderdeel van de Europese partnerschapsinzet. In de meest recente Migratiebrief van Commissie voorzitter Von Der Leyen geeft zij aan dat de bescherming van vluchtelingen en migranten een kernprioriteit is in de samenwerking met Tunesië en dat, hoewel de omstandigheden in Tunesië een uitdaging blijven, de EU duidelijk is over de noodzaak van respect voor mensenrechten.
Het kabinet ziet eveneens dat de situatie op het gebied van bescherming op dit moment te wensen overlaat. Nederland is samen met de EU één van de grootste donoren op het gebied van bescherming van migranten, asielzoekers en vluchtelingen in Tunesië, via programma’s met UNHCR, IOM, UNICEF en Médecins du Monde. Met deze partners en andere donoren wordt gewerkt aan het bevorderen van de beschermingssituatie.
Kunt u garanderen dat de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) haar mandaat zonder belemmeringen van de Tunesische autoriteiten kan uitvoeren, en dat het hiertoe met voldoende financiële middelen tot beschikking wordt gesteld door de EU en lidstaten?
UNHCR is afhankelijk van de Tunesische autoriteiten om de werkzaamheden uit te voeren. Nederland brengt, zowel bilateraal als in EU-verband, het belang van het werk van UNHCR en andere beschermingsorganisaties op in gesprekken met de autoriteiten, en neemt deel aan gesprekken met UNHCR en de Tunesische autoriteiten om de samenwerking te bevorderen.
UNHCR Tunesië geeft aan op dit moment een financieringstekort te hebben. Nederland is samen met de EU reeds de grootste donor van UNHCR in Tunesië en is als covoorzitter van een informele beschermingswerkgroep betrokken bij het faciliteren van de discussie met andere betrokken landen over het werk van UNHCR en de andere organisaties actief op gebied van bescherming. In deze context worden ook de werkzaamheden en de financiële situatie van UNHCR besproken.
De rechtsbescherming van ouders en kinderen bij spoedverzoeken aan de kinderrechter |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel van Tromp over de tekortschietende rechtsbescherming van ouders en kinderen bij spoedverzoeken aan de kinderechter?1
Ja, dit artikel is mij bekend.
Deelt u de daarin neergelegde visie dat de urgentie om een spoedmaatregel te nemen niet afdoet aan de verplichting van de kinderrechter om de genomen beslissing controleerbaar en aanvaardbaar te motiveren, zowel ten aanzien van (i) de beslissing om zonder zitting een beslissing te nemen en ten aanzien van (ii) de concrete feiten en omstandigheden waarop de genomen beslissing rust?
Diverse rapporten en adviezen hebben mij duidelijk gemaakt dat wat de jeugdbescherming betreft verbeteringen in de rechtsbescherming van ouders en kinderen noodzakelijk zijn. Binnen mijn ministerie wordt, in overleg met ketenpartners, onder meer gewerkt aan een wetsvoorstel ter verbetering van die rechtsbescherming. In dat kader zijn we ook in overleg over mogelijkheden de rechtsbescherming bij de spoedprocedure uithuisplaatsing te verbeteren, zoals het verkorten van de wettelijke termijn van 14 dagen en het verbeteren van de motivering. Over de contouren van het wetsvoorstel wordt uw Kamer in het najaar van dit jaar geïnformeerd. Overigens is de termijn van 14 dagen een maximale termijn. Ik heb begrepen dat de Rechtspraak waar mogelijk zaken eerder op zitting plaatst.
Deelt u de in het artikel neergelegde visie dat de rechtsbescherming van ouders (en kinderen) moet worden versterkt doordat wanneer beslissing is genomen zonder voorafgaande zitting, alsnog binnen uiterlijk drie dagen een zitting moet plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de in het artikel neergelegde visie dat de rechtsbescherming van ouders (en kinderen) moet worden versterkt door toevoeging van een advocaat aan de ouders?
Op dit moment loopt er een pilot die onder meer regelt dat ouders die betrokken zijn bij een procedure waarin een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing wordt verzocht, aanspraak kunnen maken op kosteloze rechtsbijstand door een advocaat. De pilot loopt tot en met 31 december 2024. In de zomer van 2024 worden de eindresultaten van de monitoring van de pilot verwacht. Het is aan het nieuwe kabinet om te beslissen of, en zo ja op welke wijze (kosteloze) rechtsbijstand aan ouders verder vorm moet krijgen.
Deelt u de in het artikel neergelegde visie dat bezien vanuit de artikelen 6 en 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) het besluitvormingsproces na een spoedverzoek de in het artikel beschreven gebreken vertoont?
Het artikel geeft een heldere weergave van verschillende aspecten van de spoedprocedure voor kinderbeschermingsmaatregelen en de mate waarin die naar de visie van de auteur al dan niet in lijn zijn met de eisen uit de artikelen 6 en 8 EVRM. Zoals de auteur echter ook heeft benoemd, leent de beoordeling van een klacht door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zich niet voor algemene conclusies over regelgeving van een lidstaat. Tegelijkertijd kan ik de auteur volgen in zijn uiteenzetting van de eisen die het EVRM stelt aan het recht op een eerlijk proces in samenhang met het recht op bescherming van het gezinsleven in relatie tot de kinderbeschermingswetgeving. Zoals ik in het antwoord op de vragen 2 en 3 heb aangegeven wordt binnen mijn ministerie, in overleg met ketenpartners, onder meer gewerkt aan een wetsvoorstel ter verbetering van de rechtsbescherming in de jeugdbescherming. Ook de rechtsbescherming in geval van spoedprocedures heeft hierbij mijn aandacht.
Deelt u de in het artikel neergelegde visie dat wanneer de wetgever de spoedprocedure in het jeugdrecht zou inrichten in overeenstemming met de eisen die voortvloeien uit het EVRM, de procedure zou zijn ingericht in overeenstemming met de in 2020 ingevoerde Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en de Wet zorg en dwang (Wzd)?
De burgemeester kan op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) een crisismaatregel nemen en op grond van de Wet zorg en dwang psychogeriatrisch en verstandelijke gehandicapte cliënten (Wzd) een inbewaringstelling afgeven. De crisismaatregel kan verschillende vormen van gedwongen zorg omvatten, zoals gedwongen medicatie of opname. Een inbewaringstelling heeft alleen betrekking op een gedwongen opname. Met dit ingrijpen op grond van de Wvggz of de Wzd worden inderdaad grondrechten van de betrokken personen beperkt. De duur van een crisismaatregel of inbewaringstelling is drie dagen. Voor de voortzetting ervan is een machtiging door de rechter vereist.
Zoals gezegd heeft ook de rechtsbescherming in geval van spoedprocedures mijn aandacht bij het verbeteren van de rechtsbescherming in de jeugdbescherming. De eisen die het EVRM stelt, vormen daarbij uiteraard het uitgangspunt. Procedures kunnen binnen de kaders van het EVRM op verschillende manieren worden ingericht. Ik kijk daarbij ook naar wat we kunnen leren van de manier van ingrijpen op grond van de Wvggz dan wel de Wzd en of er elementen uit deze procedures wellicht toepasbaar zijn in spoedprocedures ten aanzien van kinderbeschermingsmaatregelen.
Als u die visie deelt, welke maatregelen wilt u dan treffen om de rechtsbescherming in lijn met het artikel te versterken, zodat ouders en kinderen in ieder geval de minimale rechtsbescherming krijgen die hen verdragsrechtelijk toekomt?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de visie van Tromp die stelt dat bij het nemen van een crisismaatregel op grond van de Wvggz en de Wzd een inbreuk wordt gemaakt op dezelfde fundamentele rechten als bij een spoedmaatregel in de jeugdzorg? Zo ja, noodzaakt dat dan niet dat ouders en kinderen hetzelfde hoge niveau van rechtsbescherming krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
U hebt besloten om onderzoek te doen naar de onterechte uithuisplaatsingen2: wat is de stand van zaken met betrekking tot dat onderzoek?
Tijdens het debat over de Hervormingsagenda Jeugd van 27 juni 2023 heeft het lid Maeijer (PVV) vragen gesteld over een artikel in het Algemeen Dagblad waarin gesproken werd over een «onterechte uithuisplaatsing». In die betreffende casus waren kinderen uithuisgeplaatst, zonder machtiging van de kinderrechter.
Ik heb mijn ministerie gevraagd hier onderzoek naar te doen, door het gesprek aan te gaan met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en Jeugdzorg Nederland. In de verzamelbrief jeugdbescherming van 18 oktober 2023 heb ik u hierover geïnformeerd.3
De Gecertificeerde Instellingen (GI’s) hebben aangegeven dat het hier een uitzonderlijke situatie betreft en hen geen andere gevallen bekend zijn waar dit aan de orde is geweest. Zij zijn er zich terdege van bewust dat in het kader van een ondertoezichtstelling voor een uithuisplaatsing altijd een machtiging moet worden aangevraagd bij de rechter. De GI’s besteden hier structureel aandacht aan in de juridische trainingen die deel uitmaken van de opleiding van jeugdbeschermers.
De IGJ heeft aangegeven dat er op basis van bij haar bekende signalen geen reden is om nader onderzoek te doen naar het stelselmatig voorkomen van onrechtmatige uithuisplaatsingen.
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 april 2024, waarin opnieuw een onterechte uithuisplaatsing centraal staat als gevolg van een – zo blijkt uit de uitspraak – een onzorgvuldig genomen spoedmaatregel?3
De uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 april 2024 is mij bekend. In navolging van eerdere rapporten en adviezen maakt ook deze uitspraak duidelijk dat het feitenonderzoek in de jeugdbescherming beter moet. Om die reden faciliteer ik een vervolg op het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek.
In bovengenoemde brief die in het najaar van dit jaar naar uw Kamer gaat, zal ik u ook informeren over de stand van zaken met betrekking tot het vervolg op het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek.
Vindt u dat die uitspraak van de rechtbank Den Haag in samenhang genomen met de eerdere uitspraken die u onderzoekt en die hebben geleid tot onterechte uithuisplaatsingen, noopt tot onmiddellijke versterking van de rechtsbescherming van ouders en kinderen?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid om, vooruitlopend op wetgeving, maatregelen te nemen die ertoe leiden dat in lijn met het hoge niveau van rechtsbescherming die de Wvggz en de Wzd aan de betrokkene bieden, ouders en kinderen altijd een controleerbaar en aanvaardbaar gemotiveerde beschikking krijgen, binnen uiterlijk drie dagen na het nemen van een spoedmaatregel worden gehoord en dan worden bijgestaan door een advocaat naar eigen keuze of bij gebreke van een eigen keuze ambtshalve toe te voegen advocaat?
Binnen mijn ministerie wordt, samen met de keten, hard gewerkt aan verbetering van de rechtsbescherming, onder andere middels een wetsvoorstel. De eisen die het EVRM stelt vormen daarbij uiteraard het uitgangspunt.
Het is aan het nieuwe kabinet verdere beslissingen te nemen over hoe de verbetering van de rechtsbescherming vorm te geven, waaronder ook de vraag of, en zo ja op welke wijze (kosteloze) rechtsbijstand aan ouders verder vorm moet krijgen.
Voor het overige verwijs ik in dit verband naar de antwoorden op bovenstaande vragen.
Als die bereidheid bij u ontbreekt, kunt u dan toelichten hoe in weerwil van wat Tromp in zijn artikel stelt, wel kan worden aangenomen dat de rechtsbescherming van ouders en kinderen beantwoordt aan de verdragsrechtelijke uitgangspunten die in het artikel worden genoemd?
Zie antwoord vraag 12.