De behandeling van klokkenluiders |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het bericht «Advocaat vraagt soepeler regime voor klokkenluider WikiLeaks»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het in het artikel omschreven gevangenisregime voor Bradley Manning als inhumaan moet worden beschouwd? Zo nee, waarom niet?
Met het detentieregime van de heer Manning ben ik niet bekend. Het betreft een Amerikaanse strafzaak tegen een verdachte met de Amerikaanse nationaliteit. De VS is partij bij het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten (BuPo-verdrag) en bij het Verdrag tegen Marteling. De implementatie van deze VN-mensenrechtenverdragen door de VS wordt in VN-kader getoetst. De speciale VN-rapporteur inzake marteling, Juan Mendez, heeft met de Amerikaanse autoriteiten contact over deze zaak.
Bent u, gelet op het feit dat de VS worden beschouwd als een bondgenoot van Nederland, bereid de regering van de VS aan te spreken op dit inhumane gevangenisregime en te vragen om overplaatsing en betere behandeling van de heer Manning, mede gelet op het feit dat veel van de zaken waarvan hij verdacht wordt ook betrekking hebben op de samenwerking tussen de VS en Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u, gelet op de berichtgeving over de wijze waarop de VS haar gevangenen behandelen, bereid uitlevering van Nederlandse onderdanen aan de VS geheel op te schorten? Zo nee, waarom niet?
De uitleveringspraktijk met de VS geeft daartoe geen aanleiding. Nederlandse onderdanen kunnen worden uitgeleverd onder de voorwaarde dat zij hun gevangenisstraf in Nederland mogen ondergaan en dat een Nederlandse rechter die straf mag aanpassen.
Bent u bereid te garanderen dat de heer Gonggrijp, die in de belangstelling van de VS staat wegens mogelijke betrokkenheid bij WikiLeaks, onder geen enkele voorwaarde door Nederland zal worden uitgeleverd aan de VS? Zo nee, waarom niet?
Van een uitleveringsverzoek van de VS inzake de heer Gonggrijp is geen sprake. In het geval de heer Gonggrijp op enig moment in de VS als verdachte wordt aangemerkt en de VS ter fine van zijn strafvervolging om uitlevering vragen, dan zal aan de hand van dat verzoek een zorgvuldige beoordeling plaatsvinden.
Deelt u de mening dat de privacy van Nederlandse burgers gewaarborgd dient te worden en dat Nederlandse autoriteiten op geen enkele wijze medewerking zouden moeten verlenen bij het doorgeven van internetgegevens aan buitenlandse mogendheden, van burgers die in Nederland niet van strafbare feiten verdacht worden? Zo nee, waarom niet?
Als buitenlandse autoriteiten gegevens nodig hebben die zich in Nederland bevinden, kunnen zij daar met een rechtshulpverzoek om verzoeken. Uit dat rechtshulpverzoek dient te blijken naar welke strafbare feiten onderzoek wordt gedaan. Aan de hand van het verzoek worden de buitenlandse strafrechtelijk belangen afgewogen tegen de privacybelangen van de betrokken burger(s). Evenals de beoordeling van een uitleveringsverzoek wordt dit zorgvuldig en met de daarbij behorende waarborgen getoetst.
Het Europees Arrestatie Bevel en overlevering van een Nederlander aan Polen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Kent u de zaak van de heer D., die overgeleverd dreigt te worden aan Polen?1
Ja.
Welke mogelijkheden hebben Nederlanders om zich in Nederland te verdedigen tegen beschuldigingen uit andere EU-lidstaten? In hoeverre wordt door de Nederlandse rechter getoetst of het verzoek een Nederlander over te leveren al dan niet terecht is gedaan, bijvoorbeeld of er een begin is van bewijs en of het niet gaat om verjaarde feiten?
Iemand die wordt beschuldigd van een strafbaar feit zal zijn verdediging moeten voeren tegenover de autoriteiten die de beschuldiging uiten of die daartoe zijn aangewezen. Dat geldt ook wanneer in een andere EU-lidstaat tegen een Nederlander een beschuldiging wordt geuit. Een Nederlander die in het buitenland wordt verdacht van een strafbaar feit kan ook vanuit Nederland contact opnemen met de buitenlandse justitiële autoriteiten om te bezien hoe zijn zaak wordt afgehandeld.
Bij een EAB bepaalt de uitvaardigende autoriteit of er voldoende bewijs is om een EAB uit te vaardigen. Een overleveringsprocedure is geen strafproces en daarom ziet de toetsing door de overleveringsrechter niet op het bewijs. Wel wordt in sommige gevallen bezien of de feiten verjaard zijn. Uit de uitspraak van de rechtbank Amsterdam in de zaak van de heer Disselkoen blijkt, dat de kwestie van de verjaring uitvoerig is behandeld en dat de overlevering gedeeltelijk is geweigerd op grond van de verjaring.
Waarom kunnen medische redenen geen rol spelen in overleveringszaken? Deelt u de mening dat wel degelijk gekeken moet kunnen worden naar de gezondheidstoestand bij de beoordeling van de vraag of iemand overgeleverd kan worden?
Bij de parlementaire behandeling van de Overleveringswet is aan de orde geweest welke rol medische omstandigheden van betrokkene een rol kunnen spelen bij de overlevering. Ik verwijs naar Kamerstukken II, 2002–2003, 29 042, nr. 3, blz. 26 en 27. Kort samengevat houdt de wettelijke regeling in, dat bij de uitvoering van een beslissing tot overlevering, de zogeheten feitelijke overlevering, de overlevering kan worden uitgesteld om gezondheidsredenen van de opgeëiste persoon. Ingevolge de wet is dat uitstel beperkt tot de situatie waarin het gelet op de gezondheidstoestand van betrokkene niet verantwoord is om te reizen.
Is het de rechter op grond van het kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel toegestaan de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel te weigeren indien dit bevel is uitgevaardigd in strijd met het evenredigheidsbeginsel? Zo nee, bent u bereid zich hier in Europees verband voor in te spannen dat dit wel wordt toegestaan? Zo ja, mogen daarbij ook de omstandigheden van het geval worden betrokken, zoals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte (bijvoorbeeld gezondheid, gezinssituatie, leeftijd) en de omstandigheid dat de verzoekende autoriteit andere wegen openstaan om haar doel te bereiken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kaderbesluit en dus de Overleveringswet bevatten geen grond op basis waarvan de overlevering wegens het ontbreken van de evenredigheid kan worden geweigerd. Uit het antwoord op de kamervragen van het lid Van der Steur (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1259), waarnaar ik verwijs, blijkt dat er tussen Nederlandse en Poolse justitiële autoriteiten overleg is gevoerd over de toepassing van het EAB.
De gezinssituatie en leeftijd van de opgeëiste persoon zijn omstandigheden die vóór de invoering van het EAB werden bezien bij de beoordeling van de vraag of de uitlevering niet van bijzondere hardheid was voor betrokkene. Echter, over de toepassing van de zogeheten hardheidsclausule is tijdens de onderhandelingen over het EAB uitvoerig gesproken met als uitkomst dat deze weigeringsgrond niet kan worden toegepast.
Deelt u, gelet op voorbeelden uit het verleden, de zorgen over de omstandigheden in Polen met betrekking tot de detentieomstandigheden, de medische zorg in detentie, de mogelijk lange duur van het voorarrest, de beschikbaarheid van tolken en toegang tot advocaten? Bent u bereid uw zorgen hieromtrent over te brengen aan uw Poolse ambtgenoot? Zo nee, waarom niet?
Het Poolse recht kent de vrijlating op borgtocht en de schorsing van de voorlopige hechtenis. Beide vormen van (voorlopige) vrijlating zijn door de Poolse justitiële autoriteiten ook ten aanzien van de heer Disselkoen toegepast.
De procedurele rechten van verdachten, waarop vragenstelster doelt, staan op de agenda van de Europese Unie. In 2009 kwam het kaderbesluit betreffende toezichtmaatregelen als alternatief voor voorlopige hechtenis tot stand dat in 2012 moet zijn ingevoerd. Die regeling bevat de mogelijkheid om de voorlopige hechtenis in de ene lidstaat te schorsen en het toezicht op de verdachte over te dragen aan de autoriteiten van de EU lidstaat waar hij woont. Verder noem ik de richtlijn over tolken en vertaling en de lopende onderhandelingen over het recht op informatie. In de tweede helft van dit jaar komt de commissie naar verwachting met een richtlijn over rechtsbijstand. Hieruit blijkt dat versterking van de rechten van de verdachte Uniebreed en dus ook door Polen wordt gedragen. Ik zie tegen die achtergrond geen aanleiding om naast het overleg dat met Poolse justitiële autoriten wordt gevoerd over de toepassing van het EAB, overleg te voeren met mijn Poolse ambtgenoot.
Wat houdt de toezegging door de Poolse autoriteiten dat zij de heer D. voldoende zorg kunnen bieden1 precies in?
In het kader van de voorbereiding van de feitelijke overlevering van de heer Disselkoen heeft het parket Amsterdam, in verband met de medische klachten van betrokkene, bij de Poolse justitiële autoriteiten navraag gedaan over de mogelijkheid van medische verzorging na de overlevering. Dit is onder de gegeven omstandigheden een gebruikelijke gang van zaken. De Poolse autoriteiten hebben laten weten dat hij tijdens zijn detentie recht heeft op medische bijstand, waarbij zo nodig ook artsen van buiten de penitentiaire inrichting kunnen worden betrokken.
Kunt u zich de zorgen van de heer D. over de mogelijk zeer lange duur van het voorarrest in Polen voorstellen, ook gelet op bekende voorbeelden uit het verleden? Wat is de gemiddelde duur van het voorarrest in Polen?
Uit de uitspraak van de rechtbank Amsterdam blijkt, dat de behandeling van de strafzaak ter terechtzitting in het verleden al is begonnen in aanwezigheid van de heer Disselkoen, maar vervolgens is geschorst. Daarna hebben de Poolse autoriteiten zijn zaak opnieuw op de zitting gebracht, waarbij betrokkene niet is verschenen. Dat was de reden voor de uitvaardiging van het EAB. Hieruit mag worden afgeleid, dat na overlevering van betrokkene zijn proces zal worden voortgezet en dat er niet eerst nog onderzoek moet plaatsvinden. Uit het EAB blijkt dat hij in Polen kan verzoeken de voorlopige hechtenis te schorsen. Gegevens over de gemiddelde duur van voorarrest in Polen zijn niet beschikbaar.
Welke garanties heeft de Nederlandse overheid geëist ten aanzien van de duur van het voorarrest? Welke overige voorwaarden en waarborgen zijn er door Nederland van Polen geëist, bijvoorbeeld ten aanzien van detentieomstandigheden en zorgvuldigheid van het strafproces?
Geen. Wel is aandacht gevraagd voor de gezondheidstoestand van betrokkene, zoals blijkt uit het antwoord op vraag 6.
Op welke wijze gaat u toezien op een eerlijk strafproces in Polen? Welke ondersteuning vanuit Nederland kan deze meneer verwachten?
Ik moet ervan uitgaan dat een strafproces in een EU-lidstaat eerlijk verloopt. Wat betreft ondersteuning van Nederlandse zijde, kan de Nederlandse ambassade betrokkene, mits hij dat wenst, consulaire bijstand verlenen.
Zijn alternatieven voor overlevering verkend tussen Nederland en Polen voor dit concrete geval, zoals de mogelijkheid van videoverhoor, of de afspraak dat betrokkene niet in voorarrest wordt geplaatst en wel beschikbaar zal zijn voor verhoor en strafproces? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dat alsnog te bespreken met de Poolse autoriteiten?
Neen. Het is aan de justitiële autoriteiten die de strafzaak behandelen om te bepalen op welke wijze zij een persoon voor de rechter brengen. Uit de antwoorden op de voorgaande vragen blijkt dat de zaak van de heer Disselkoen al een lange voorgeschiedenis heeft. Betrokkene had, nadat hij niet voldeed aan de afspraak om terug te keren naar Polen, ook zelf contact op kunnen nemen met de Poolse autoriteiten om te bezien of er alternatieve mogelijkheden waren om zijn zaak tot een einde te brengen.
Bent u bereid er voor te zorgen dat de overlevering wordt uitgesteld, in ieder geval tot deze Kamervragen zijn beantwoord? Zo nee, waarom niet?
Betrokkene heeft zich zoals bekend helaas niet gemeld met het oog op zijn overlevering. Hij zal worden aangehouden met het oog op de tenuitvoerlegging van de overleveringsbeslissing en vervolgens worden overgeleverd.
Aftrekbaarheid van boetes |
|
Wouter Koolmees (D66) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Schikkingen deels fiscaal aftrekbaar»1, «Belastingbetaler draagt bij aan schikking»1 en «Hoge Raad beslist dat NMa-boetes niet aftrekbaar zijn»?2
Ja.
Vindt u het terecht dat de belastingbetaler bijdraagt aan een deel van schikking? Kunt u uw antwoord toelichten?
De eerste twee krantenartikelen hebben betrekking op het vastgoedfraudeonderzoek Klimop. In dit omvangrijke onderzoek wordt ernaar gestreefd met de beschikbare capaciteit bij de opsporingsdiensten, het Openbaar Ministerie en de zittende magistratuur (ZM) een maximaal effect te bereiken door een aanpak waarbij aan zoveel mogelijk verdachten een sanctie kan worden opgelegd en maximaal herstel van de schade voor de benadeelde partijen wordt behaald. Dat heeft geleid tot een gedifferentieerde afdoening waarbij voor de openbare terechtzitting is geconcentreerd op de natuurlijke personen die als hoofdverdachte kunnen worden gekwalificeerd vanwege hun actief sturende rol en de omvang van het genoten voordeel. De zaken van een aantal andere verdachten worden met een transactie afgedaan.
Het OM kan bij een transactie op grond van artikel 74 Wetboek van Strafrecht onder andere overeenkomen dat een bedrag wordt betaald als boete, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel of als schadevergoeding. Een bedrag dat wordt betaald als boete is niet aftrekbaar. Dit is geregeld in artikel 3.14, eerste lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 8 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. De boete is namelijk gericht op leedtoevoeging. Dit geldt voor alle soorten boeten, dus ook voor de boeten die opgelegd worden door de Nederlandse Mededelingsautoriteit (NMA) en boeten die betaald worden in het kader van een veroordeling of een transactie.
Het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel en het laten betalen van een schadevergoeding zijn erop gericht de rechtmatige toestand te herstellen. Het profijt wordt weggenomen dat de verdachte door zijn strafbare handelen heeft gehad. In beide gevallen zijn de gebruikelijke regels voor winstbepaling van toepassing. Deze zijn identiek voor natuurlijke personen en voor rechtspersonen.
Tegenover het belaste profijt staat dan het bedrag dat de verdachte aan de Staat betaalt Daardoor zijn de inkomsten voor de verdachte per saldo nihil en is uiteindelijk geen winstbelasting verschuldigd. De belastingbetaler draagt dan ook niet bij aan deze onderdelen van een transactie of veroordeling.
Voor de betreffende vier transacties uit het Klimoponderzoek verwijs ik verder naar de antwoorden op vragen van de leden Gesthuizen en Bashir van uw Kamer (2011Z00501). Door een aan deze transacties gestelde voorwaarde zijn de benadeelde partijen vroegtijdig schadeloos gesteld. Met de drie rechtspersonen zijn boetes overeengekomen en met de natuurlijke persoon een boete en een taakstraf (www.om.nl, persbericht van 10 januari 2011).
Welke vormen van boetes en schikkingen zijn fiscaal aftrekbaar?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een bedrijf dat wordt veroordeeld dan wel een schikking treft zelf voor het volledige boetebedrag en overige kosten moet opdraaien, en dat het onterecht is dat dit bedrag aftrekbaar is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit te regelen?
Zie antwoord vraag 2.
Het boetebeleid bij overtredingen van het spamverbod |
|
Gerda Verburg (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Opta geeft megaboete voor sms-spam»?1
Ja.
Kunt u – los van de in dit artikel genoemde casus – aangeven wat het boetebeleid is bij overtredingen van het spamverbod?
Een bestuurlijke boete moet een bestraffende en een afschrikkende werking hebben, maar tegelijkertijd ook proportioneel zijn. Een bestuurlijke boete is primair bedoeld om de naleving van wettelijke regels te bevorderen. Ook kan een hogere bestuurlijke boete worden opgelegd als de omvang van de schade groot is. Een bestuurlijke boete is echter niet bedoeld om schade te compenseren of het onrechtmatig genoten voordeel weg te nemen. Het ligt daarom niet in de rede om het instrumentarium voor bestuurlijke sancties aan te passen met als doel dat de boete hoger moet zijn dan het behaalde voordeel. In het kader van het strafrecht is het soms wel mogelijk het onrechtmatig behaalde voordeel weg te nemen. In het kader van het civiele recht kunnen schadevergoedingen worden toegekend.
In dit geval betrof het een overtredingen van artikel 11.7 van de Telecommunicatiewet (het spamverbod). Dergelijke overtredingen kunnen worden bestraft met een bestuurlijke boete van ten hoogste 450 000 euro per overtreding. Het college van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (hierna: OPTA) hanteert voor de vaststelling van een boete beleidregels2. Daarin heeft OPTA normen vastgelegd om de hoogte van een boete te onderbouwen. Overtredingen van het spamverbod zijn in beginsel minder zware overtredingen. Dat houdt in dit systeem in dat de boete maximaal 100 000 euro per overtreding is. Aan de hand van de economische omstandigheden van het geval kan toch een zwaardere boete worden opgelegd, tot een maximum van 300 000 euro per overtreding. Factoren die daarbij van belang zijn, zijn onder meer het aantal verzonden berichten, het aantal klachten, de schade voor de slachtoffers en de opbrengsten van de overtreder. In dit geval heeft OPTA vastgesteld dat er drie overtredingen van het spamverbod zijn begaan. Vooral vanwege de omvang van de schade die slachtoffers hebben geleden, is in dit geval bepaald dat de overtredingen ernstig zijn. Daardoor kon OPTA in dit geval boetes van maximaal 300 000 euro per overtreding opleggen. OPTA heeft drie boetes opgelegd van respectievelijk 150 000, 200 000 en 200 000 euro. In totaal dus een boete van 550 000 euro.
Is het waar dat er regelmatig boetes worden opgelegd die lager zijn dan het met desbetreffende overtreding(en) te behalen voordeel? Zo nee, kunt u dat onderbouwen? Zo ja, bent u bereid het sanctie-instrumentarium op korte termijn zodanig in te richten dat de sanctie hoger is dan het behaalde voordeel?
Zie antwoord vraag 2.
De strafoplegging door rechters in rechtszaken naar aanleiding van de jaarwisseling |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Kent u het bericht «Rechters ongevoelig voor hogere eisen»?1
Ja.
Klopt het dat rechters in een aantal gevallen tijdens de berechting van verdachten in zogenoemde supersnelrecht- en snelrechtzittingen naar aanleiding van overtredingen en misdrijven die werden begaan tijdens de jaarwisseling de hogere strafeisen van het Openbaar Ministerie (OM) niet hebben gevolgd?
Het klopt dat de rechter in een aantal van de aangeduide zaken een lagere straf heeft opgelegd dan door de officier was geëist. Het aantal zaken van de afgelopen jaarwisseling dat is afgehandeld via supersnelrecht is echter te beperkt en te divers om op basis daarvan algemene conclusies te trekken over de vraag of rechters de per 31 december 2010 verhoogde strafeisen volgen. Ik verwijs wat dit betreft naar hetgeen de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie hierover heeft gezegd tijdens het debat van 20 januari 2011, en naar het onderzoeksrapport van de Universiteit Tilburg dat ik uw Kamer op 19 november 2010 heb gestuurd over de hoogte van de door de rechter opgelegde straffen in zaken van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 28 684, nr. 293). Uit dit onderzoek van 274 zaken waarin in 2010 een onherroepelijk vonnis is uitgesproken bleek dat rechters gemiddeld 93% van de strafeis van het OM volgen.
Hoe motiveren rechters in hun vonnissen de afwijking van de strafeis van het OM?
In onderhavige zaken gaat het om politierechterzittingen waarin mondeling uitspraak is gedaan. Mede om die reden is het lastig om een overzicht te geven van de motiveringen die de rechters hebben gegeven in deze zaken.
Deelt u de opvatting dat het vooral bij geweld tegen gezagsdragers van belang is dat zwaarder wordt gestraft?
Ja. Om deze reden heeft het OM op mijn instigatie bij de afgelopen jaarwisseling de strafeis voor deze categorie misdrijven verder verhoogd (van 150% naar 200%).
De mediazuil in de isoleercel |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «TV kijken in de isoleercel»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de isoleercel in de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) er primair op gericht moet zijn, mensen daar zo snel mogelijk weer uit te krijgen? Heeft de plaatsing van een mediazuil gevolgen voor de duur van het verblijf in de isoleercel? Wanneer een dergelijke mediazuil leidt tot een langer verblijf in de isoleercel, deelt u de mening dat deze mediazuil zo snel mogelijk verwijderd moet worden?
Ja ik deel uw mening dat een verblijf in de separeer in de GGZ tot het minimale moet worden beperkt. Vooralsnog is niet bekend of de mediazuil gevolgen heeft voor de duur van het verblijf in de separeer. De verwachting is dat de mediazuil bij kan dragen aan kortere separaties en deze minder traumatisch maken. Dit punt wordt bij de evaluatie van de effecten van de mediazuil betrokken.
Leidt het kijken van televisie in een isoleercel op zich al niet tot ongewenste prikkels? Hoe wordt ervoor gezorgd dat de bekeken programma's geen nadelige invloed hebben op de gemoedstoestand van de patiënt, die toch niet voor niets in de isoleercel zit?
De toepassing van de mediazuil dient gezien te worden in het licht van kwaliteitsverbetering van de toepassing van dwangmaatregelen.
Bij sommige cliënten zou het zo kunnen zijn dat televisie kijken leidt tot extra prikkels, anderen zullen er juist rustiger van worden. De cliënten die in de separeer zitten, dienen op basis van een separeerprotocol intensief geobserveerd te worden, waarbij vanzelfsprekend ook gelet wordt op de reactie van cliënten op televisieprogramma’s. Veel mensen worden onrustig van te weinig prikkels; dat kan leiden tot frustratie en agressie. De mediazuil kan door de medewerkers in- en uitgeschakeld worden. Als er sprake is van contra-indicaties voor het gebruik ervan, zal de mediazuil niet aangezet worden. Voor alle andere gevallen zal de mediazuil beschikbaar zijn.
Hoe verhoudt deze zaak zich tot de brief van uw ambtsvoorganger d.d. 10 maart 20102 over het onderzoek naar de problematiek van sanitaire voorzieningen in een isoleercel? Welke gevolgen heeft het plaatsen van een mediazuil op de beschikbaarheid van het personeel? Deelt u de mening dat de oplossing van de sanitaire problematiek voorrang heeft boven van het plaatsen van een mediazuil in psychiatrische instellingen?
De plaatsing van de mediazuil staat los van personeelsbezetting; het is een kwaliteitsinstrument. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Wat betreft het laatste deel van de vraag: deze zaken zijn niet goed met elkaar te vergelijken en zouden ook niet moeten wedijveren met elkaar. Zowel goede sanitaire voorzieningen als het tegengaan van deprivatie (gemis aan bepaalde zintuiglijke ervaringen of aan slaap), verveling en gevoelens van eenzaamheid en angst bij gesepareerde cliënten, verdienen beide een hoge prioritering.
Wat is uw mening over de constructie waarbij de instelling de mediazuilen tegen een kleine vergoeding van de fabrikant krijgt? Heeft de fabrikant ook voor de overige psychiatrische instellingen de mediazuil tegen een kleine vergoeding ter beschikking gesteld?3 Is het normaal gebruik binnen de psychiatrische instellingen dat fabrikanten dergelijke voorzieningen tegen een zacht prijsje ter beschikking stellen?
Mij zijn geen andere initiatieven bekend dat ook andere instellingen een mediazuil hebben geplaatst (tegen welke vergoeding dan ook). Het is de eigen verantwoordelijkheid van instellingen om instrumenten en andere producten tegen een voor hen gunstige prijs in te kopen.
De fiscale aftrekbaarheid van schikkingen in fraudezaken |
|
Farshad Bashir , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Waarom zijn er weer transacties gesloten in het vastgoedfraudezaak Klimop? Op welk moment precies en op basis van welke argumenten heeft u hier mee ingestemd?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen van het lid Gesthuizen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3362) en naar het verslag van het spoeddebat van 30 juni 2010 over schikkingen in vastgoedfraudezaken (Kamerstukken II, 2009–2010, 93–7698 – 93–7704).
Ik heb op 24 december 2010 ingestemd met deze transacties op grond van de volgende argumenten. De strafbare feiten zijn terug te brengen tot één feitencomplex waarin de verschillende verdachten een rol hebben gespeeld. De natuurlijke persoon waarmee getransigeerd is had daarin een ondergeschikte rol. De verdachte met een leidende rol in dit feitencomplex wordt gedagvaard. Verder was aan de door het Openbaar Ministerie (OM) voor transigeren gestelde voorwaarde voldaan dat de verdachten tot een regeling met de benadeelde partijen zouden komen waarin het in de strafzaak berekende wederrechtelijk verkregen voordeel in ieder geval volledig zou zijn verwerkt. Daardoor zijn deze benadeelde partijen vroegtijdig schadeloos gesteld. Verder heb ik de transacties afgezet tegen de afdoening van het totale feitencomplex binnen het Klimop-onderzoek. Uit het feit dat ik op grond van deze argumenten met de transacties heb ingestemd kunt u afleiden dat ik van mening ben dat ze een doelmatige afdoening vormen van een deel van de Klimop-strafzaak, waarmee een effectieve en passende strafrechtelijke reactie wordt gegeven op de strafbare feiten. Overigens gaat het bij drie van de vier transacties om rechtspersonen, waartegen ook bij een dagvaarding geen taakstraf (of gevangenisstraf) kan worden geëist.
In dit omvangrijke onderzoek wordt ernaar gestreefd met de beschikbare capaciteit bij de opsporingsdiensten, het OM en de zittende magistratuur (ZM) een maximaal effect te bereiken door een aanpak waarbij aan zoveel mogelijk verdachten een sanctie kan worden opgelegd en maximaal herstel van de schade voor de benadeelde partijen wordt behaald. Dat heeft geleid tot een gedifferentieerde afdoening waarbij voor de openbare terechtzitting is geconcentreerd op de natuurlijke personen die als hoofdverdachte kunnen worden gekwalificeerd vanwege hun actief sturende rol en de omvang van het genoten voordeel. Dit is wat er in het persbericht van het OM (10 januari 2011, www.om.nl)bedoeld wordt met een passende, evenwichtige en doelmatige afdoening van de omvangrijke Klimop-strafzaak als geheel.
Wat wordt precies bedoeld met de zin in het persbericht van het Openbaar Ministerie (OM) dat met het afdoen van zaken van verdachten met een transactie een passende, evenwichtige en doelmatige afdoening wordt bereikt van deze omvangrijke strafzaak?1 Wat is er precies passend en evenwichtig aan deze schikking?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat deze vastgoedfraudezaak zo ingewikkeld en grootschalig is dat deze zaak met de huidige capaciteit van het OM, FIOD-ECD en rechterlijke macht onmogelijk volledig kan worden onderzocht en niet in het geheel voorgelegd kan worden aan de strafrechter? Zo ja, hoe beoordeelt u dit feit?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u het feit dat verdachten van miljoenenfraude in het kader van de transactie weg kunnen komen met een boete en maximaal 120 uur taakstraf?
Zie antwoord vraag 1.
Op basis waarvan wordt beoordeeld aan of verdachten een transactie wordt aangeboden dan wel voor de strafrechter worden gebracht?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen van het lid Gesthuizen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3362).
Waarom is bij deze schikkingen geen openheid gegeven over de hoogte van de regelingen met benadeelde partijen en de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel?
In het persbericht is hoogte van de regeling tussen de benadeelde partijen en de verdachten niet weergegeven, omdat de partijen naast overeenstemming over het wederrechtelijk verkregen voordeel ook overeenstemming bereikt over schadeclaims en reële vorderingen en schulden uit werkzaamheden. Het onderscheid daartussen viel niet altijd eenduidig vast te stellen. Bij andere transacties in het onderzoek Klimop speelde deze complexe situatie niet.
Is het waar dat schikkingen in strafzaken, zoals in deze grootschalige vastgoedfraudezaak deels fiscaal aftrekbaar zijn, waardoor de schikking netto veel lager uit kan vallen?2 Hoe is dit mogelijk?
Ik verwijs naar de antwoorden op vragen van het lid Koolmees van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1386) en naar het antwoord op vraag 6 van het lid Recourt van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1423).
Deelt u de mening dat het volstrekt onaanvaardbaar is dat de belastingbetaler op deze manier meebetaalt aan schikkingen in strafzaken? Welke maatregelen gaat u nemen om er zo snel mogelijk voor te zorgen dat dit voorkomen wordt?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Sjaak vlucht voor Poolse rechter’ |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Nederland eigen onderdanen en onderdanen van andere EU-lidstaten relatief makkelijker overlevert dan veel andere landen, zoals bijvoorbeeld Duitsland?1
Ja.
Kunt u aangeven om hoeveel zaken het jaarlijks gaat?
Het totaal aantal overleveringen aan andere EU-lidstaten bedroeg in 2009 408 personen. In de eerste helft van 2010 werden 342 personen naar andere EU-lidstaten overgeleverd.
Om wat voor (strafbare) feiten gaat het in deze zaken?
Overlevering wordt voor vele type delicten verzocht. In een groot aantal gevallen gaat het om overtredingen van de wetgeving inzake verdovende middelen.
Deelt u de conclusie van de Utrechtse hoogleraar Langbroek dat het (te) vaak om bagateldelicten gaat (20% van het totaal)? Deelt u voorts de mening dat de Nederlandse rechter meer beslissingsruimte voor zichzelf kan creëren door zich te beroepen op het Europese grondbeginsel van proportionaliteit?
Vooropgesteld dient te worden dat het systematische onderzoek van de heer Langbroek betrekking heeft op de periode 2006–2008 en dat hij zich voor de periode daarna lijkt te baseren op informatie betreffende individuele zaken die hem door advocaten en anderen zijn aangereikt. Dit is relevant, omdat het instrument van het EAB pas vanaf 2005 in de Uniebreed wordt toegepast. Het is een nieuw instrument, waarbij de justitiële autoriteiten voor het eerst geheel zelfstandig optreden. Zij raakten door de jaren heen steeds meer vertrouwd met het EAB en de werkwijze van andere lidstaten en de toepassing ervan heeft dan ook wijzigingen ondergaan.
Het kaderbesluit waarop het EAB berust, kent een limitatief aantal gronden waarop de justitiële autoriteiten de overlevering kunnen weigeren. De conclusie van de heer Langbroek als zou de overleveringsrechter daarnaast ruimte voor zichzelf kunnen creëren om overlevering te weigeren, miskent deze regeling en de kern van het beginsel van wederzijdse erkenning. Ik deel zijn conclusie niet.
Is het naar uw mening de bedoeling dat de Overleveringswet tot gevolg heeft dat Nederlanders en onderdanen van andere EU-lidstaten vanwege een verdenking van «kleine» vergrijpen worden overgeleverd? Zo ja, welk probleem lost dat dan op? Zo nee, wat bent u voornemens daaraan te gaan doen?
Het instrument van het EAB is bedoeld om personen die zich hebben onttrokken van justitie en zich daaraan ook onttrokken houden door verblijf in een andere lidstaat, gedwongen terug te brengen om hetzij terecht te staan, hetzij een vrijheidsstraf uit te zitten. Het is een uitermate nuttig instrument dat in een Europa zonder binnengrenzen niet kan worden gemist.
Over de toepassing van het EAB is in september 2010 in algemene zin tussen Nederland en Polen gesproken, waarna een bilateraal overleg tussen justitiële autoriteiten van beide landen bij Eurojust heeft plaatsgevonden in december 2010. Daarbij zijn de Nederlandse ervaringen met Poolse EABs en de Poolse uitvaardigingspraktijk van EABs systematisch besproken. Het overleg is ook gebruikt om verschillende alternatieven voor een EAB te bespreken, waaronder de toepassing van het kaderbesluit inzake de inning van geldboetes dat sinds de afgelopen zomer tussen Nederland en Polen kan worden toegepast. Er zal dit jaar een vervolgoverleg in Polen volgen tussen Amsterdamse en Poolse justitiële autoriteiten.
Verder zijn in EU-kader de onderhandelingen over de richtlijn inzake het Europees onderzoeksbevel van betekenis, omdat door vereenvoudiging van de strafrechtelijke samenwerking in de onderzoeksfase de behoefte aan het uitvaardigen van een EAB kan afnemen.
Acht u het wenselijk dat er voorwaarden worden gesteld aan de snelheid waarmee na de overlevering tot berechting wordt overgegaan zodat deze termijn bijvoorbeeld niet langer dan een half jaar kan zijn?
Bedacht moet worden dat de snelheid waarmee na de overlevering met de daadwerkelijke berechting kan worden begonnen sterk zal afhangen van de omstandigheden van de zaak. Is bijvoorbeeld meteen na het ontdekken van een strafbaar feit een EAB uitgevaardigd, omdat op basis van verhoren van getuigen of van informatie van het slachtoffer een verdachte kon worden geïdentificeerd, dan zal na diens overlevering verder onderzoek moeten plaatsvinden naar zijn exacte rol. Dat zal meer tijd vergen dan wanneer het gaat om een zaak waarin de verdachte zich tijdens zijn berechting het land heeft verlaten en niet is teruggekeerd en vervolgens wordt overgeleverd. Ik acht het dan ook niet wenselijk dat termijnen worden gesteld.
Acht u het daarnaast wenselijk dat artikel 11 Overleveringswet wordt aangepast zodat overlevering alleen mogelijk is bij zwaardere delicten naar Nederlands recht?
Nee, ik acht de benedengrens dat het moet gaan om strafbare feiten waarop een maximumstraf van tenminste één jaar is gesteld passend. Die geldt ook in de traditionele uitleveringszaken.
Deelt u de mening dat bagatel overleveringsverzoeken het Landelijk Internationaal rechtshulpcentrum Amsterdam nogal overbelasten en kunnen die hun tijd niet beter besteden aan het bestrijden van zware, georganiseerde criminaliteit dan aan bagateldelicten uit Oost-Europa?
Neen, de stelling dat bagateldelicten het IRC Amsterdam overbelasten mist feitelijke grondslag.
Kunt u aangeven hoe een persoon uit het Schengen Informatie Systeem kan worden verwijderd indien een land overlevering heeft geweigerd? Ziet u reden om dit aan te passen?
Neen. Een weigering van de overlevering kan om diverse redenen plaatsvinden. De reden van de weigering zal meestal zijn gelegen in het nationale recht van de lidstaat waar het Europees aanhoudingsbevel is ontvangen. Daarmee is niet gezegd dat overlevering uit alle lidstaten onmogelijk is. Wanneer de overlevering wordt geweigerd kan de lidstaat waar de weigering heeft plaatsgevonden de signalering in het SIS markeren, d.w.z. dat deze in dat land niet meer geldt. Voor het overige lidstaten blijft de signalering gehandhaafd, opdat deze in die landen nog steeds tot aanhouding en overlevering kan leiden. Alleen de signalerende lidstaat kan een signalering verwijderen.
Bent u voornemens maatregelen te nemen om dit soort gevallen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Het Europees Kaderbesluit wederzijdse erkenning op geldelijke sancties |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Einde aan buitenlands boeteleed»?1
Ja.
Is het waar dat (zoals beschreven in bovengenoemd bericht) een verbalisering in Frankrijk simpel via het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) kan worden geïnd?
Het Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties (PbEG L 76, hierna: «het kaderbesluit») maakt het mogelijk dat onherroepelijke geldelijke sancties, zoals verkeersboetes, aan de bevoegde autoriteit van een lidstaat waar de natuurlijke persoon of rechtspersoon tegen wie de beslissing is gegeven, eigendom heeft of inkomsten geniet, gewoonlijk verblijf houdt of, in geval van een rechtspersoon, zijn statutaire zetel heeft, worden gezonden. De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat erkent de beslissing zonder verdere formaliteiten en neemt onverwijld alle maatregelen tot tenuitvoerlegging ervan, behalve wanneer zij zich beroept op de in het kaderbesluit opgesomde gronden tot weigering of tenuitvoerlegging. Er is geen tussenkomst meer nodig van een officier of een rechter die zijn gezag aan de beslissing dient te verbinden. Hierdoor kan een door de Franse politie opgelegde boete in Nederland door het CJIB worden geïnd.
Is het waar dat de Franse gendarme zie derhalve kan volstaan met het uitreiken van een boetebeschikking of dagvaarding?
Het «kaderbesluit» regelt dat boetes overgedragen kunnen worden naar een andere EU-lidstaat dan waar ze opgelegd zijn, zodat deze sancties gemakkelijker ten uitvoer gelegd kunnen worden. Het ziet dus niet op de wijze waarop de overtredingen worden bestraft en ook niet op de hoogte van de boetes en de vraag of een bepaald bedrag exorbitant is. Hiervoor is het recht van het land waar de overtreding is begaan leidend.
Doordat het kaderbesluit het makkelijker maakt om boetes te innen in een andere lidstaat, neemt de noodzaak af om voor niet-ingezetenen een apart inningsbeleid te voeren. Toch zullen naar verwachting veel lidstaten er de voorkeur aan geven om zelf de door hen opgelegde boetes te innen. Ook in Nederland is dit beleid. Het Europese Hof van Justitie heeft destijds geoordeeld dat regels omtrent een apart inningsbeleid voor niet-ingezetenen niet bij voorbaat onevenredig zijn, zoals in het in vraag 1 genoemde artikel wordt betoogd (zaak C-29/95). De vraag of dit anders ligt nu het kaderbesluit in werking is getreden, is (uiteindelijk) aan de rechter.
Is het waar dat, indien de Nederlandse chauffeur weigert te betalen, hij of zij in Nederland kan worden aangepakt op grond van het Europees Kaderbesluit wederzijdse erkenning op geldelijke sancties?
Door de inwerkingtreding van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties (de implementatie van het «kaderbesluit») is het voor het CJIB mogelijk onherroepelijke boetes uit andere EU-lidstaten in Nederland te innen indien de overtreder in Nederland woont. Het «kaderbesluit» maakt het mogelijk dat een beslissing rechtstreeks wordt toegezonden door een centrale autoriteit in de uitvaardigende staat naar een centrale autoriteit in de uitvoerende staat. Door middel van deze regeling kan Nederland de vordering zelf ten uitvoer leggen en daarbij de geëigende executiemiddelen inzetten. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat er geen verplichting bestaat tot een dergelijke overdracht; het initiatief daarvoor ligt bij de lidstaat waar het strafbare feit is vastgesteld.
Is het waar dat rij- en rusttijdovertredingen via het Europees kaderbesluit overal kunnen worden geïnd? Zo nee, waarom niet?
Bij overtreding van de Arbeidstijdenwet vindt, indien deze incidenteel is, in Nederland in beginsel bestuurlijke beboeting plaats. Bestuurlijke boetes vallen niet onder het kaderbesluit. Het kaderbesluit kan wel toegepast worden in die gevallen waarin bij overtreding van rij- en rusttijden tot strafrechtelijke vervolging wordt overgegaan.
Iedere lidstaat bepaalt zelf hoe een overtreding van de rij- en rusttijden bestraft wordt. Daardoor kan het per lidstaat verschillen of het kaderbesluit ingezet kan worden. Indien (de nationale kwalificatie van) een overtreding van de rij- en rusttijden in een bepaalde lidstaat wel onder de werkingssfeer van het kaderbesluit valt, kan overdracht naar Nederland plaatsvinden onder het kaderbesluit en kan in Nederland de tenuitvoerlegging plaatsvinden.
Deelt u de mening dat de welbekende exorbitante boetes die in andere EU-lidstaten langs de weg betaald dienen te worden hiermee tot het verleden moeten behoren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid in dezen contact te zoeken met Eurocommissarissen Kallas en Reding? Zo nee, waarom niet?
Ik zie hiervoor thans geen noodzaak aangezien het uiteindelijk aan de rechter is om te oordelen over de regels omtrent een apart inningsbeleid voor niet-ingezetenen (zie het antwoord op de vragen 3 en 5).
Populaire, maar ineffectieve gebiedsverboden |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat gebiedsverboden als maatregel weliswaar populariteit onder bestuurders en politici genieten, maar volgens wetenschappelijk onderzoek niet werken?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de toepassing van gebiedsverboden in Groot-Brittannië?
Het stelsel van wetgeving in Groot-Brittannië dat anti-sociaal gedrag moet tegengaan (ASBO–systematiek) omvat meer instrumenten dan alleen gebiedsverboden. Volgens het in juli 2009 afgesloten onderzoek (Koemans, M.L. Ten strijde tegen overlast, december 2010, Reed business) waarnaar De Pers verwijst (6 december 2010), is er onvoldoende onderzoek gedaan om de effectiviteit van de ASBO–systematiek in Groot-Brittannië te kunnen beoordelen.
Welke conclusies verbindt u aan de vaststelling dat de op het Engelse voorbeeld gebaseerde Nederlandse voetbalwet breed wordt omarmd door bestuurlijk en politiek Nederland, terwijl de Engelse tegenhanger juist stevig onder vuur ligt?
De Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (Wet mbveo) is slechts in zoverre vergelijkbaar met de ASBO–systematiek dat het gaat om het tegengaan van grotendeels dezelfde gedragingen. Een vergelijking van de instrumenten uit en de werking van de Engelse systematiek en de Wet mbveo is daarom niet een op een te maken. Uitspraken over het al dan niet goed werken van de Engelse systematiek kunnen daarom geen basis vormen voor uitspraken over de effectiviteit van de Nederlandse Wet mbveo.
Bent u bereid, gezien de Engelse ervaringen, te onderzoeken of de huidige toepassing van gebiedsverboden opgeschort moet worden of in ieder geval aan striktere voorwaarden dient te worden verbonden? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding om op dit moment onderzoek naar de Wet mbveo te verrichten. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 3. Evaluatie van de Wet mbveo is voorzien nadat twee jaar met de wet ervaring is opgedaan. De wet is op 1 september 2010 in werking getreden. Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld (Kamerstukken II, 32 500-XVI, nr. 108), vind ik het voorbarig om nu al, en voorafgaand aan de evaluatie, conclusies te trekken over de werking van deze wet.
Klopt het dat het kabinet de pakkans voor zware misdrijven waar een gevangenisstraf waar zes jaar of meer op staat, met 25% wil verhogen?1
Ja.
Klopt het dat het kabinet het aantal bestrafte daders bij overvalcriminaliteit wil verdubbelen?1
Ja.
Klopt het dat het kabinet in eenvoudige zaken de behandelduur wil versnellen zodat in twee derde van deze zaken de afdoening wordt teruggebracht tot ongeveer vier weken?1
Ja, met de kanttekening dat versnelling van de behandelduur in eenvoudige zaken zich richt op strafzaken.
Wat zijn de exacte doelen, uitgedrukt in meetbare indicatoren?
Het kabinet zal de voortgang van realisatie van de doelstellingen monitoren op basis van cijfermateriaal van onder meer de politie, het Openbaar Ministerie en de Raad voor de Rechtspraak. Via het jaarverslag van het Ministerie van Veiligheid en Justitie dat elk voorjaar aan de Tweede Kamer wordt gezonden – te beginnen bij het jaarverslag over 2011 – zal ik u informeren over de stand van zaken bij het bereiken van de doelstellingen. Daarnaast zal de Minister-president u, zoals toegezegd in een brief van 5 november 20102, ten behoeve van de eerstvolgende Verantwoordingsdag per brief informeren over de stand van zaken ten aanzien van de lijst «hervormingen en stelselherzieningen,» waaronder de aanscherping van het strafrecht.
Het kabinet zal de geformuleerde doelstellingen op het gebied van criminaliteit aan het eind van de kabinetsperiode hebben gerealiseerd. Om deze doelstellingen te bereiken zal de slagkracht van instanties als politie en OM worden vergroot, zullen misdrijven harder worden aangepakt en zal een offensief tegen ondermijnende en georganiseerde criminaliteit worden ingezet. De middelen die hiervoor onder meer worden ingezet zijn een scherpere prioritering binnen de opsporing en politiecapaciteit in haar geheel,versterking van de justitiële keten zoals vermeld in het Regeerakkoord, een versterking van de geïntegreerde aanpak van OM, politie, lokaal bestuur en fiscus en het versterken van het afnemen van crimineel vermogen. Daarnaast zal de bureaucratie bij de opsporingsinstanties worden tegengegaan – «blauw meer op straat» – en de slagkracht van deze instanties worden vergroot.
Ten aanzien van de versnelling van de behandeling van eenvoudige strafzaken wordt in februari 2011 een eerste stap gezet en op termijn zal de versnelling in alle arrondissementen worden toegepast. Ten behoeve van het realiseren van deze doelstelling zal de rechtspleging doelmatiger worden ingericht en zullen de hiermee verbonden processen beter worden gestroomlijnd.
Welke effect- en prestatie-indicatoren worden gehanteerd?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de uitgangspunten (nulmetingen) per 1 januari 2011 uitgedrukt in deze meetbare indicatoren?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de tussendoelen op 31 december in 2011, 2012, 2013, 2014 en 2015?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat het kabinet doen om deze doelstelling te bereiken?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer gaat het kabinet dit doen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke instrumenten en middelen zijn er beschikbaar om deze doelen te bereiken?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke manier en wanneer gaat het kabinet jaarlijks verantwoording afleggen?
Zie antwoord vraag 4.
Het vrijlaten van een man die verdacht wordt van het mishandelen van een agente en een politiebrigadier |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Jonge mishandelaar vrij»?1
Ja.
Klopt dit bericht? Zo nee, wat klopt er niet?
Op 20 november 2010 is een minderjarige verdachte aangehouden door de politie en vervolgens in verzekering gesteld in verband met het plegen van geweld jegens, onder andere, ambtenaren van politie. Op 24 november 2010 is de verdachte op vordering van de officier van justitie voorgeleid aan de rechter-commissaris en in voorlopige hechtenis genomen. Op 2 december 2010 heeft de rechtbank de gevangenhouding van de verdachte bevolen, maar in de omstandigheden van dit geval aanleiding gezien de voorlopige hechtenis van de verdachte – mede op grond van advies van de Raad voor de Kinderbescherming – onder stringente voorwaarden te schorsen met ingang van 3 december 2010. Deze voorwaarden houden onder meer in dat hij zich moet houden aan aanwijzingen van de Jeugdreclassering en dat hij door middel van elektronisch toezicht in zijn bewegingsvrijheid is beperkt. Indien de verdachte zich niet aan deze voorwaarden houdt, kan hij weer in voorlopige hechtenis worden genomen.
De rechtbank heeft in een naar aanleiding van deze zaak uitgebracht persbericht laten weten dat de rechtbank, anders dan bij een meerderjarige verdachte, wettelijk verplicht is bij een beslissing over de voorlopige hechtenis de schorsingsmogelijkheden te bekijken. Bij de beslissing of een minderjarige naar huis mag spelen diverse aspecten een rol, waaronder de aard van het feit of de feiten, de reden van het voorarrest, het strafblad van de verdachte en zijn of haar leeftijd. Ook heeft de rechtbank in het persbericht aangegeven het van belang te achten of er een goed plan is gemaakt waarin de begeleiding en controle van de verdachte is gewaarborgd.
Kunt u de Kamer een feitenrelaas doen toekomen van deze zaak?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de betrokken politieambtenaren na het genoemde incident aan het werk gebleven of is/was er sprake van ziekteverzuim?
Bij één betrokken politieambtenaar is sprake geweest van één week ziekteverzuim. Na reïntegratie werkt deze ambtenaar thans weer volledig.
Hoe verhoudt het vrijlaten van deze jongen zich tot de Eenduidige Landelijke afspraken (ELA) bij agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak voor politie en Openbaar Ministerie?
In de Eenduidige Landelijke afspraken is de afspraak gemaakt dat hoge prioriteit wordt gegeven aan de vervolging van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak. Dat houdt onder andere in dat in dergelijke gevallen indien mogelijk voorlopige hechtenis wordt gevorderd. In de onderhavige zaak is conform deze landelijke afspraken de voorlopige hechtenis ook gevorderd en heeft de verdachte in voorlopige hechtenis verbleven, tot de rechtbank aanleiding zag de voorlopige hechtenis van verdachte onder stringente voorwaarden te schorsen.
Zijn in deze zaak de ouders onderworpen aan verhoor? Zijn ze aangesproken op hun verantwoordelijkheid en wat is daar het resultaat van?
In het kader van het strafrechtelijk onderzoek was er geen aanleiding (één van) de ouders van de verdachte te horen. Er is met één van de ouders gesproken over de aanhouding van de zoon.
Moordenaars die vrijuit gaan door geldgebrek |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Justitie laat tientallen moordenaars lopen»?1
Ja.
Is het waar dat moordenaars uit handen van politie en justitie blijven om financiële redenen?
Ik onderschrijf het belang van de aanpak van Cold Cases, vanwege de impact op de nabestaanden en de onrust in de samenleving. Ik vind dat deze «oude» ernstige delicten steeds betrokken moeten worden bij de prioriteitstelling van het Openbaar Ministerie en de politie. Daarom is het van belang dat regelmatig bezien wordt of er nieuwe opsporingsindicaties zijn in deze zaken, zodat verantwoord prioriteiten gesteld kunnen worden tegen de achtergrond van de beperkte opsporingscapaciteit.
Ook ben ik voornemens om de vervolgingsverjaring voor misdrijven waarop een maximum gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld en ernstige zedenmisdrijven gepleegd tegen kinderen af te schaffen. Een daartoe strekkend wetsvoorstel heb ik deze week ter consultatie aan de adviesorganen aangeboden.
Herkent en erkent u het in het bericht geschetst probleem dat door geldgebrek korpsen geen volwaardige Cold-case teams op kunnen zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de geciteerde officier van justitie dat politie en justitie een plicht naar de nabestaanden hebben om een moord op te lossen en dat alleen daarom al de Cold-case teams meer slagkracht moet krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat er op dit moment slechts twee coldcaseteams zijn? Zo nee, hoeveel zijn het er dan en waar zijn die coldcaseteams werkzaam?
Zie antwoord op vraag 3 van het lid Van Raak (vraagnummer 2010Z18596, ingezonden 6 december 2010).
Hoeveel coldcases hebben deze bestaande teams de afgelopen vijf jaar opgelost? Vindt u dit aantal hoopgevend of teleurstellend?
Er bestaat geen landelijk overzicht van het aantal zaken dat is opgelost of rijp is voor extra onderzoek. Uit informatie van de korpsen blijkt echter wel dat het loont om Cold Cases periodiek tegen het licht te houden en te bezien of er met de nieuwe mogelijkheden op gebied van techniek en regelgeving nieuwe opsporingsindicaties te vinden zijn. In 2009 is een landelijke Cold Case expertgroep opgericht met vertegenwoordigers van het Openbaar Ministerie en politie, waarin veel informatie en expertise wordt uitgewisseld.
Zie ook het antwoord op vraag 2 van het lid Van Raak.
Hoeveel zaken zijn rijp voor extra en verbeterd onderzoek, zoals de geciteerde teamleider van het Cold-case team van de politie Rotterdam-Rijnmond het noemt?
Zie antwoord vraag 6.
Zou u animal cops willen inzetten om deze onopgeloste moorden op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Animalcops doen onderzoek naar strafbare feiten die op dieren gericht zijn. Andere zaken die zich tijdens deze onderzoeken openbaren worden meegenomen. Animalcops zullen echter niet structureel ingezet worden voor onderzoek naar onopgeloste moorden.
Hoeveel animal cops zouden nodig zijn om de nog op de plankliggende coldcases extra en verbeterd (te) onderzoek(en)?
Zie antwoord vraag 8.
Particulieren die hun auto uitlenen en verliezen vanwege openstaande verkeersboetes van een ander |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Wet Mulder dupeert auto-uitlener» en de tv-uitzending Meldpunt over dit onderwerp?1
Ja.
Klopt het gestelde dat een particulier die te goeder trouw een auto uitleent aan iemand die openstaande verkeersboetes heeft, het risico loopt dat die auto in beslag wordt genomen op grond van bepalingen in de Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften (Wet Mulder)? Zo ja, wat heeft de wetgever precies met deze bepaling beoogd? Zo nee, wat is dan niet waar aan wat daar wordt gesteld?
Ja, als een eigenaar zijn voertuig ter beschikking stelt aan een derde bij wie geen (volledig) verhaal vanwege openstaande verkeersboetes heeft kunnen plaatsvinden, loopt de eigenaar het risico dat zijn voertuig op grond van artikel 28b Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften (Wahv) buiten gebruik wordt gesteld. Naast het voertuig waarmee de gedraging heeft plaatsgevonden mag namelijk ook een soortgelijk voertuig buiten gebruik worden gesteld waarover degene aan wie de sanctie is opgelegd «vermag te beschikken». Het dwangmiddel buitengebruikstelling is bedoeld als pressiemiddel om te komen tot betaling. Onder «beschikken» moet volgens de wetsgeschiedenis worden verstaan «het ten gebruike onder zich hebben». Uit de wetsgeschiedenis blijkt ook dat met deze regeling is beoogd te voorkomen dat de persoon die zich na oplegging van de sanctie heeft ontdaan van zijn voertuig bevoordeeld zou worden boven de persoon die nog steeds de beschikking heeft over hetzelfde voertuig (Kamerstukken II, 1987–1988, 20 329, nr. 3, p 49. Uit jurisprudentie en uitspraken van de Nationale ombudsman blijkt dat het begrip «vermag te beschikken» ruim dient te worden uitgelegd en zich bijvoorbeeld uitstrekt tot lease- en huurauto’s en geleende auto’s.
Hoever gaat de verantwoordelijkheid van iemand die zijn auto uitleent om na te gaan of degene aan wie hij de auto uitleent, verkeersboetes heeft openstaan?
Uitgangspunt van de Wahv is dat de kentekenhouder in beginsel verantwoordelijk is voor wat er met zijn voertuig gebeurt. Het buiten gebruik stellen van een geleende auto is wettelijk toegestaan op grond van artikel 28b Wahv. De wet stelt daarbij dus niet als voorwaarde dat het kenteken van de auto op naam staat van degene aan wie de sanctie is opgelegd. Uit jurisprudentie en rapporten van de Nationale ombudsman blijkt dat de toepassing van het dwangmiddel buitengebruikstelling voertuig, in het bijzonder de uitleg van het begrip «vermag te beschikken», als juist en behoorlijk wordt beoordeeld.
In de Wahv is er verder voor gekozen dat degene die de auto heeft uitgeleend deze terug kan krijgen tegen betaling van de openstaande boetes en de kosten van overbrenging en bewaring (artikel 29 Wahv). Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de toenmalige Minister van Justitie op vragen over een vergelijkbare casus heeft geantwoord dat de vraag of degene die de auto leende tegenover de uitlener zorgvuldigheid in acht neemt en dergelijke gevolgkosten aan de uitlener vergoedt, buiten het kader van de Wahv valt (Kamerstukken I, 1996–1997, 23 689, nrs. 5 (p. 6 en 5a (p. 4)).
Heeft de wetgever bij de totstandkoming van de Wet Mulder bewust rekening gehouden met de gevolgen voor auto-uitleners, zoals die in de tv-uitzending aan de orde kwamen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, deelt u dan de mening dat de Wet Mulder of het uitvoering geven aan die wet aanpassing behoeft?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de volgende zinsnede uit artikel 28b Wet Mulder «een voertuig waarover degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, vermag te beschikken» er niet toe zou mogen leiden dat degene die het desbetreffende voertuig te goeder trouw heeft uitgeleend, wordt geconfronteerd met de verdere gevolgen van het buitengebruik stellen van dat voertuig? Zo ja, op welke wijze gaat u bewerkstelligen dat de auto-uitlener niet op deze wijze wordt gedupeerd? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen 2, 3 en 4.
Deelt u de mening dat, aangezien de officier van Justitie op grond van artikel 28b Wet Mulders kan bepalen een voertuig buiten gebruik te stellen of op grond van artikel 29 van die wet bevoegd is het voertuig naar een daartoe aangewezen plaats over te brengen, de officier bij het gebruik maken van die bepalingen zou moeten meewegen in welke mate de eigenaar van het voertuig aangerekend kan worden dat hij het voertuig heeft uitgeleend aan iemand die verkeersboetes heeft openstaan? Zo ja, op welke wijze gebeurt dat of zou dat moeten gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen 2, 3 en 4.
Op grond van artikel 5 Besluit Administratieve handhaving verkeersvoorschriften ondersteunt het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) de officier van justitie bij het innen van deze administratieve sancties en de daarop gevallen verhogingen en kosten. In opdracht van de officier van justitie verstrekt het CJIB aan opsporingsambtenaren een opdracht tot het toepassen van het dwangmiddel buitengebruikstelling. Vervolgens kunnen opsporingsambtenaren op basis van de feiten en omstandigheden ter plaatse overgaan tot buitengebruikstelling van een voertuig. Of bij een uitgeleende auto daadwerkelijk sprake is van «vermag te beschikken» door degene aan wie de sanctie is opgelegd, is ter beoordeling van de opsporingsambtenaar. Alleen als de betrokkene of de kentekenhouder de buitengebruikstelling naderhand aanvecht (meestal in kort geding), beoordeelt ook het CJIB de feitelijke buitengebruikstelling. Daarbij vindt zo nodig overleg met het Openbaar Ministerie plaats. Alleen als vervolgens het vermoeden ontstaat dat de betrokkene niet over het voertuig vermocht te beschikken, kan worden besloten tot teruggave van het voertuig. Het gaat dan bijvoorbeeld om het vermoeden dat het voertuig onder druk is uitgeleend aan de betrokkene (denk aan machtsmisbruik van een zwakbegaafde). Voordat het CJIB overgaat tot teruggave, overlegt het met de opsporingsambtenaar.
Deelt u de mening dat het voor de rechthebbende van een voertuig, niet zijnde de verkeerszondaar, onbillijk kan zijn om van die rechthebbende te verwachten dat hij zowel de kosten van overbrenging en bewaring als ook de openstaande boetes moet betalen alvorens hij zijn voertuig kan terugkrijgen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit veranderen? Zo nee, waarom niet? Is hierbij van belang dat de mogelijkheid van verhaal van de rechthebbende van een voertuig op de verkeerszondaar illusoir moet worden geacht omdat de bewaring nu juist is toegepast omdat de verkeerszondaar geen verhaal biedt?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen 2, 3 en 4.
De veronderstelling dat buitengebruikstelling van een voertuig wordt toegepast omdat betrokkene geen verhaal biedt, is onjuist. Het zwaardere middel van buitengebruikstelling wordt ingezet als het CJIB in het executietraject daaraan voorafgaand (met inzet van een aanschrijving, aanmaningen, een deurwaarder en het dwangmiddel inname rijbewijs) niet is geslaagd in het verkrijgen van een betaling van de betrokkene, terwijl het daartoe nog wel mogelijkheden ziet. Als zondermeer is komen vast te staan dat een betrokkene geen verhaal biedt, bijvoorbeeld bij een faillissement, wordt een dwangmiddel niet toegepast.
Kan de wettelijk vastgelegde mogelijkheid dat een rechthebbende, niet zijnde de verkeerszondaar, zijn voertuig vanwege verkeersboetes van een ander verliest een inbreuk opleveren op het eigendomsrecht, zoals dat is vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek dan wel in artikel 1 van het eerste protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)? Zo ja, in hoeverre is die beperking gerechtvaardigd en welke jurisprudentie bestaat er op dit punt? Zo nee, welke conclusie verbindt u hieraan? Is bij de beantwoording van deze vraag van belang of het voertuig is uitgeleend in de uitoefening van een bedrijf (bijvoorbeeld een autoverhuurder) of als particulier? Is voorts bij de beantwoording van deze vraag van belang het geval dat het voertuig voor ommekomst van de bewaartermijn van vier weken is verkocht of vernietigd omdat dit voertuig onvoldoende verhaal biedt?
Volgens de Hoge Raad komt de buitengebruikstelling van een auto op grond van artikel 28b Wahv niet in strijd met eigendomsrecht van de verhuurder zoals beschermd door artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, aangezien bij inzet van dit middel een «fair balance» bestaat tussen de met het dwangmiddel gediende doelen en de nadelige gevolgen voor de rechthebbende (HR 10 maart 2006, C05/007HR en NJB 2006, nr. 549, p. 758–760). Deze uitspraak is ook van toepassing op gevallen waarin het eigendomsrecht van de auto berust bij een particulier. Ik verbind hieraan de conclusie dat er geen aanleiding is tot een wetswijziging op dit vlak.
Het is op grond van de Wahv niet toegestaan om een buiten gebruik gesteld voertuig al binnen vier weken te verkopen of vernietigen (zie artikel 29 Wahv).
Deelt u de mening dat de dwangmiddelen buitengebruikstelling, overbrenging en inbewaringstelling van een voertuig, zoals bepaald in de artikelen 28b en 29 van de wet Mulder, niet effectief zijn in de zin van het alsnog innen van de boetes als niet de auto van de verkeerszondaar in beslag is genomen maar die van een derde die de auto heeft uitgeleend? Zo ja, welke conclusie trekt u daaruit? Zo nee, waarom niet?
Nee. In 2009 werden ruim 150 000 opdrachten aan de politie verstrekt tot het buiten gebruik stellen van een voertuig. In bijna 49 000 zaken (ruim 30%) werd alsnog betaald door degene aan wie de sanctie was opgelegd. Hieronder bevinden zich ook gevallen waarin een geleende auto buiten gebruik was gesteld. Van het precieze aantal van die gevallen wordt geen registratie bijgehouden.
Deelt u de mening dat het onredelijk is om van de particuliere eigenaar van een auto te verwachten dat hij de kosten voor het buitengebruikstelling, overbrenging en inbewaringstelling van een voertuig plus de boete van de overtreder op wiens naam de boetes staan terugvordert, aangezien die eigenaar geen partij is of was bij het opleggen van de boete? Zo ja, welke conclusie trekt u hier uit? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen 2, 3 en 4.
Het bericht dat moordenaars vrijuit gaan door geldgebrek |
|
Ronald van Raak |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Moordenaars vrijuit door geldgebrek»?1
Ik deel de ongerustheid over het niet oplossen van ernstige delicten. Deze hebben een grote impact op de samenleving en slachtoffers of hun nabestaanden. Gezien de ernstige aard en impact van deze Cold Cases ben ik van oordeel dat zij steeds volop betrokken moeten worden in de afweging welke zaken in onderzoek genomen worden door politie en Openbaar Ministerie. Daarom is het van belang dat regelmatig wordt bezien of er nieuwe opsporingsindicaties zijn in deze zaken. Om de opsporing verder mogelijk te maken wordt thans overigens gewerkt aan «herziening ten nadele met terugwerkende kracht» en wordt bijvoorbeeld DNA verzameld van veroordeelden.
Hoeveel oude moordzaken blijven nu precies op de plank liggen?
Veel politieregio’s hebben zicht op het aantal onopgeloste ernstige misdrijven in de betreffende regio. Er is echter geen landelijk overzicht van oude moordzaken die nooit zijn opgelost. Het aantal zal overigens toenemen als herziening ten nadele van de verdachte met terugwerkende kracht mogelijk wordt en de verjaringstermijnen voor doodslag en andere geweld- en zedendelicten worden aangepast. Overigens moet de term «moordzaken die op de plank liggen» goed worden verstaan. Politie en Openbaar Ministerie hebben in deze zaken met grote betrokkenheid en inzet langdurig onderzoek gedaan. Deze heeft echter helaas (nog) niet geleid tot aanhouding en veroordeling van een of meer verdachten. In 2009 is een landelijke Cold Case expertgroep opgericht met vertegenwoordigers van het Openbaar Ministerie en politie, waarin veel informatie en expertise wordt uitgewisseld.
Is het waar dat alleen Amsterdam en Rotterdam een team hebben om oude moorzaken op te lossen? In welke andere politiekorpsen zou voldoende reden bestaan zo'n team op te richten maar gebeurt dit nu niet door geldgebrek? Hoe groot is precies het financiële probleem bij deze korpsen?
Momenteel kennen de regio’s Rotterdam-Rijnmond, Amsterdam-Amstelland, Noord- en Oost Gelderland en Utrecht een eigen Cold Case-team. De noordelijke politieregio’s Groningen, Friesland en Drenthe hebben gezamenlijk een team. In andere regio’s zijn Cold Case teams ondergebracht in een Team grootschalige Opsporing of zijn er rechercheurs speciaal belast met behandeling en coördinatie van Cold Case zaken.
Vindt u het aanvaardbaar dat moordzaken, die mogelijk opgelost zouden kunnen worden, nu niet worden opgelost wegens gebrek aan geld en capaciteit? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit op te lossen?
Zie antwoord vraag 1.
De verstoorde werksfeer bij strafrechters en de kwaliteit van de strafrechtspraak |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Bent u bekend met het boek getiteld «De nieuwe kleren van de rechter» en de krantenberichten naar aanleiding daarvan?1
Ja.
Herkent u zich in de alarmerende conclusies die de auteur trekt onder andere over de attitude en omgangsvormen van strafrechters, de onderlinge verhoudingen, de gebrekkige organisatie, de ontstane vertragingen, de financiële tekorten en het niet halen van afspraken over de behandeling en de duur van strafzaken? Zo ja, waarom? Bent u voornemens iets aan deze situatie te gaan doen? Zo nee, waarom niet?
In het boek doet de auteur verslag van zijn belevenissen als gerechtsbestuurder in de strafsector van een gerecht. Het gaat om persoonlijk gekleurde waarnemingen, waarbij het niet voor de hand ligt deze automatisch op de gehele rechterlijke organisatie te betrekken. Dit neemt niet weg dat het beschrevene serieus genomen moet worden. De auteur beschrijft situaties waar verbetering mogelijk is. Ik heb hiervoor aandacht gevraagd bij de Raad voor de rechtspraak. Ik vind het belangrijk dat de Rechtspraak zelf kritisch kijkt naar de eigen organisatie. De ideeën van de auteur van dit boek verdienen daarbij serieuze aandacht.
Deelt u de mening van de auteur dat de kwaliteit van de strafrechtspraak zelf niet onder de door hem gesignaleerde problemen lijdt?
Ja. Overigens heeft de auteur ook in zijn onlangs gehouden oratie herhaald dat de kwaliteit van de strafrechtspraak naar zijn mening niet in het geding is.
Deelt u de bezorgdheid over het aanzien van de rechterlijke macht in de samenleving mede als gevolg van een aantal incidenten in de afgelopen periode? Zo nee, waarom niet?
Voor een goed functioneren van de rechtstaat is vertrouwen in de rechterlijke macht van groot belang. De beeldvorming die naar aanleiding van de incidenten is ontstaan doet hier afbreuk aan, en dat valt te betreuren. Het is echter ook van belang dat de incidenten in hun reële proportie worden gezien. Zij behoeven geen blijvend effect te hebben op het vertrouwen in de rechterlijke macht.
Deelt u de mening dat transparantie over het zelfreinigend vermogen van de rechterlijke macht (interne (kwaliteits)beoordelingen, intervisie en als ultimum remedium de ontslagprocedure bij de Hoge Raad) kan bijdragen aan het herstel van het vertrouwen in de rechterlijke macht? Zo ja, kunt u daaraan wat doen? Wat acht u wenselijk? Zo nee, waarom niet?
De Rechtspraak is doordrongen van het belang van transparantie en heeft daarom maatregelen genomen om de transparantie te vergroten. In het kwaliteitssysteem dat een aantal jaren geleden in de Rechtspraak is ingevoerd (RechtspraaQ) hebben interne kwaliteitsbeoordelingen en intervisie een vaste plaats. Verder worden, naast de meer traditionele gegevens over instroom, productie en financiën, sinds enkele jaren cijfers gepubliceerd over klachten, wrakingen, de uitkomsten van klantwaarderingsonderzoeken, publicatie van uitspraken, permanente educatie, gerealiseerde doorlooptijden, doorverwijzing naar mediation, en arbeidsproductiviteit.
De Rechtspraak is, zo blijkt uit de Agenda van de Rechtspraak 2011–2014, voornemens de zichtbaarheid van de inspanningen op het gebied van kwaliteit, de openheid over prestaties en de openheid over gevallen van (vermeende) inbreuken op de kernwaarden verder te vergroten. Indien zich incidenten voordoen, zal daarover sneller en effectiever worden gecommuniceerd. Ik verwacht dat deze transparantie zal bijdragen aan het vertrouwen in de Rechtspraak op de langere termijn.
Kent u het zogeheten digitaal klaagschrift waarmee burgers een klacht kunnen indienen bij een gerecht over de behandeling die hen ten deel is gevallen?
Alle rechtbanken en gerechtshoven beschikken al over de technische mogelijkheden om digitaal klachten te ontvangen. Over relevante opvattingen van burgers wordt reeds gerapporteerd. De suggestie om hieraan meer aandacht en zichtbaarheid te geven zal ik overbrengen aan de Raad voor de rechtspraak.
Bent u bereid in overleg met de Raad voor de rechtspraak dit digitaal klaagschrift verder te ontwikkelen en meer actief te promoten (bijvoorbeeld op www.rechtspraak.nl), zodat burgers makkelijker hun klachten, suggesties en wensen bij de rechterlijke macht kunnen neerleggen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om met de Raad voor de rechtspraak te bespreken dat de reacties van burgers niet alleen worden betrokken bij de beoordeling van rechters, maar dat hierover ook actief en transparant (en uiteraard anoniem) wordt gerapporteerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u verder voornemens maatregelen te nemen om het aanzien en de kwaliteit van de rechterlijke macht te herstellen dan wel versterken? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Momenteel wordt wetgeving voorbereid die erop is gericht de gerechtelijke kaart te herzien. Dit voorziet in het terugbrengen van het aantal arrondissementen en het aantal ressorten, hetgeen zal bijdragen aan de continuïteit, kwaliteit en flexibiliteit van de Rechtspraak. Tevens worden de externe oriëntatie en de gerichtheid op de samenleving versterkt door mensen van buiten de rechterlijke macht een plaats te geven in de besturen van de gerechten.
Onderzoek naar de uitvoerbaarheid van strafbaarstelling van illegaliteit |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Bent u bekend met het bericht waaruit blijkt dat oud-minister Verdonk voor Vreemdelingenbeleid en Integratie in haar ambtsperiode een onderzoek instelde naar de mogelijkheid van het strafbaar stellen van illegaliteit?1
Ja.
Wat waren de belangrijkste conclusies uit dat onderzoek ten opzichte van noodzaak en haalbaarheid van het strafbaar stellen van illegaliteit? Hoe beoordeelt u deze conclusies?
Er is geen sprake van een onderzoek, maar van interne ambtelijke advisering waarvan de resultaten zijn neergelegd in de illegalennota die in 2004 naar de Tweede Kamer is gezonden (TK 2003–2004, 29 537, nr. 2).
In het regeerakkoord staat dat het kabinet zal inzetten op de strafbaarstelling van illegaliteit. Volgend jaar zal ik mijn visie op de aanpak van illegaliteit naar de Tweede Kamer sturen. In die visie zal ik, in afstemming met de Minister van Veiligheid en Justitie, een voorstel doen voor de invulling van de strafbaarstelling van illegaliteit.
Is de situatie na het verschijnen van het onderzoek wat betreft noodzaak en haalbaarheid van strafbaarstelling van illegaliteit veranderd? Zo ja, wat is er veranderd en in hoeverre is dat van invloed op de huidige beleidsvoornemens?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u het betreffende onderzoek dat in opdracht van oud-minister Verdonk is uitgevoerd naar de Kamer sturen vóór de begrotingsbehandeling Immigratie en Asiel?
Zie antwoord vraag 2.
Het plaatsen van containercellen op Bonaire |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht en de bijbehorende afbeeldingen van de op Bonaire te plaatsen containercellen?1
Ja.
Geven de afbeeldingen een waarheidsgetrouw beeld van de geplande containercellen op Bonaire? Zo nee, hoe zien de geplande cellen er in werkelijkheid uit?
Ja. De afbeeldingen geven een waarheidsgetrouw beeld.
Klopt het bericht dat dit cellenblok in het midden van het centrum van Kralendijk wordt geplaatst op het terrein van het bestaande huis van bewaring aangrenzend aan het lokale politiebureau? Zo ja, wat zijn daarvan de consequenties voor het open karakter van de cellen?
De huidige Justitiële Inrichting is een tijdelijke detentievoorziening en is een uitbreiding van het oude huis van bewaring Bonaire. De Justitiële Inrichting is omgeven door een muur met de nodige beveiliging. Vanaf de openbare weg heeft men uiteraard zicht op deze muur. Communicatie of ander contact vanuit de cellen met personen op de openbare weg is door de muur en de beveiligingsvoorzieningen niet mogelijk.
Klopt het dat dit complex zichtbaar is vanaf de openbare weg en dat er gezien het open karakter van de cellen, communicatie mogelijk is tussen gedetineerden en mensen op de openbare weg? Zo ja, op welke wijze wordt enerzijds de privacy van de gedetineerden gerespecteerd en kan anderzijds worden voorkomen dat ongewenste communicatie van buitenaf met gedetineerden plaatsvindt dan wel zelfs ongewenste zaken binnen komen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de buitenmuur, die naar verluidt 5,5 meter hoog is, de beoogde natuurlijke ventilatie van de cellen door de normaal altijd heersende noordoostelijke wind vrijwel teniet zal doen? Zo ja, staat de te verwachten hoge temperatuur in de cellen op gespannen voet met de eisen die aan een humane detentie behoren te worden gesteld?
De situering van de cellen binnen de muur van de Justitiële Inrichting is van dien aard dat de natuurlijke ventilatie in stand blijft. Daarnaast kunnen gedetineerden in de cellen gebruik maken van ventilatoren.
Op welke wijze wordt voorkomen dat er ongedierte en nachtelijke muggen in de cellen komt, nu er sprake is van een «open» cellen (dus traliewerk aan de voorzijde)? Is dit passend met het oog op het recht op een fatsoenlijke detentie?
Het open karakter van de cellen in de Justitiële Inrichting is, zoals ik eerder aangaf, gebruikelijk in het Caribisch gebied. Waar dat nodig is neem ik passende maatregelen bijvoorbeeld door het laten aanbrengen van muskietennetten.
Het voorkomen van ander ongedierte hangt niet zo zeer samen met de constructie van het gebouw maar hangt vooral samen met hygiëne. De huidige cellen voldoen aan de internationale eisen die daaraan gesteld worden.
Betekent uw verwijzing naar cellencomplexen elders in de Cariben dat de behandeling van gevangenen op Bonaire op één lijn gesteld wordt met de behandeling van gevangenen elders in een Latijns-Amerikaans land? Zo nee, waarom hanteert u dan niet de in Nederland gebruikelijke normen voor het opsluiten van gedetineerden en zorgt u niet voor een gelijke behandeling van alle Nederlandse gedetineerden?
Nee, ik heb daarmee willen aangeven dat er lering is getrokken uit de lokale, Caribische ervaringen met de klimatologische omstandigheden in de cellenbouw.
Zoals aangegeven in de brief van de Minister van Justitie van 4 oktober 2010, over «de status van de justitiële voorzieningen op de BES» (TK 32 500 VI, nr. 7), voert Justitie gefaseerd verbetermaatregelen uit op Bonaire, Saba en Sint Eustatius. Het eerste ijkpunt daarbij is voldoen aan de internationale norm. De justitiële inrichting te Bonaire die nu door DJI beheerd wordt, is bedoeld als tijdelijke voorziening totdat er een nieuw te bouwen, structurele voorziening is. Ook als tijdelijke voorziening voldoet de inrichting aan de internationale wet- en regelgeving.
Bent u bereid om zelf op Bonaire de situatie in ogenschouw te nemen, af te zien van het plaatsen van deze containercellen en over te gaan tot het inrichten van een humane detentie-inrichting? Zo nee, op welke wijze gaat u dan rekening houden met de zorgen die er zijn omtrent een humane wijze van detentie?
Nee. In de thans gerealiseerde tijdelijke detentievoorziening kan detentie op een humane wijze ten uitvoer worden gebracht waarbij voldaan wordt aan de internationale wet- en regelgeving. De inrichting valt nu onder het beheer van DJI. DJI is verantwoordelijk voor humane detentie in Caribisch Nederland. Ik ga me wel zelf op de hoogte stellen binnen afzienbare tijd.
Doorgifte van seriennummers van navigatiesystemen na diefstal |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Autokrakers stelen graag uit Volkswagen»?1
Ja.
Is het waar dat de Wet Politiegegevens de politie verbiedt om na aangifte van diefstal van navigatiesystemen het serienummer aan de fabrikant door te geven? Zo ja, kunt u de redenen hiervoor aangeven?
Nee, de Wet Politiegegevens verzet zich niet tegen doorgifte van serienummers van navigatiesystemen aan de fabrikant. Het recht op bescherming van de persoonlijke levensfeer is hier niet in het geding. De fabrikant beschikt immers al over de serienummers en de daaraan gekoppelde NAW-gegevens. Naar mijn mening ligt het primair op de weg van de aangever zelf het om serienummer van het navigatiesysteem aan de fabrikant door te geven om zodoende te bewerkstelligen dat het onmogelijk wordt gemaakt het gestolen apparaat in te bouwen in een andere auto.
Is het waar dat in de rest van Europa wel doorgifte van serienummers van gesloten navigatiesystemen aan de fabrikant plaatsvindt? Weet u of dit in de praktijk privacyproblemen heeft opgeleverd?
Voor zover mij bekend is er alleen in Duitsland sprake van dat de politie stelselmatig diefstal van navigatiesystemen aan bepaalde autofabrikanten doorgeeft. In geval van diefstal van navigatiesystemen uit een BMW, Mercedes of een voertuig van de VAG-groep geeft de politie het kenteken van het voertuig (en dus niet de serienummers van gestolen navigatiesystemen!) door aan de bewuste autofabrikant. Het is mij niet bekend of dit in de praktijk privacyproblemen heeft opgeleverd.
Bent u in navolging van andere Europese landen bereid de Wet Politiegegevens in deze te wijzigen?
Nee, zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven is wijziging van de Wet Politiegegevens niet noodzakelijk om doorgifte van serienummers van navigatieapparatuur mogelijk te maken.
Is het waar dat diefstal van navigatiesystemen geen prioriteit heeft voor de politie? Wat gaat u ondernemen opdat diefstal van navigatiesystemen wel hogere prioriteit geniet?
Diefstal van navigatiesystemen is een vorm van auto-inbraak. Auto-inbraak betreft zowel diefstal van losse items die in de auto worden achtergelaten («diefstal uit auto») alsook de vaste componenten of ingebouwde accessoires van de auto (airbags, vaste navigatieapparatuur, etc. zogenaamd «diefstal vanaf auto»). Dit onderscheid is van belang omdat ook het type inbreker verschilt. Diefstal uit auto’s betreft veelal (verslaafde) veelplegers die wijkgebonden opereren. Diefstal vanaf auto’s waaronder begrepen diefstal van navigatiesystemen, komt vaak voor rekening van wat wel wordt genoemd mobiel banditisme. Min of meer georganiseerde criminaliteit die gepleegd wordt door rondtrekkende groeperingen. Beide categorieën auto-inbrekers vergen een eigen aanpak in zowel preventieve als repressieve zin.
Op dit moment voert het Korps Landelijke Politie Diensten een analyse uit op de meer georganiseerde vormen van auto-inbraak. Op grond daarvan kan besloten worden een opsporingsonderzoek te starten dat vanwege de (inter)nationale aspecten het meest geëigend is voor een bovenregionaal rechercheteam.
Overigens ben ik van mening dat waar het specifiek om preventie van diefstal van navigatiesystemen gaat de autofabrikanten een grote verantwoordelijkheid dragen. Het is nu nog te gemakkelijk om een systeem in zijn geheel en zonder schade uit een voertuig te halen en te hergebruiken in een ander voertuig. Ook op het vlak van preventie valt er dus nog veel te winnen.
De stichting Aanpak voertuigcriminaliteit – die ook in het bewuste krantenartikel in Trouw van 22 oktober 2010 wordt genoemd en waarin een tiental publiek private partijen samenwerkt waaronder ook de politie, en het openbaar ministerie – heeft recentelijk voorstellen gedaan voor een integrale aanpak van auto-inbraak. Ik ga bezien in hoeverre de uitvoering van deze voorstellen wenselijk en mogelijk is.
De inperking van het advocatengeheim |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het bericht waar dat u gesprekken voert met de Nederlandse Orde van Advocaten om de wettelijke geheimhoudingsplicht van advocaten te beperken?1 Heeft u daadwerkelijk voorgesteld om uw departementale Bureau Financieel Toezicht (BFT) toe te staan om advocatendossiers te onderzoeken in geval hun cliënten verdacht worden van witwassen, fraude of andere criminele activiteiten?
Het doel van de gesprekken met de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: de Orde) is niet de inperking van de geheimhoudingsplicht, maar het komen tot een, aan de eisen van de huidige tijd beantwoordend stelsel van toezicht op advocaten, dat zich kenmerkt door volledigheid, transparantie, onafhankelijkheid en effectiviteit. In het kader van deze gesprekken wordt vanzelfsprekend ook gesproken over de bevoegdheden die een toezichthouder zal moeten hebben om zijn taak goed te kunnen uitoefenen.
Er zijn nog geen definitieve besluiten genomen over de nieuwe inrichting van het toezicht. In de brief van de toenmalige Minister van Justitie van 5 maart 2010 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 32 123 VI, nr. 87) zijn verschillende uitgangspunten genoemd waarlangs het nieuwe toezicht vormgegeven dient te worden.
Voor het tweede deel van vraag 1 verwijs ik voorts naar het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat BFT weliswaar onderdeel is van uw departement, maar de facto een onderdeel van het Openbaar Ministerie vormt? Deelt u de mening dat dit een onduldbare inbreuk zou opleveren in de procespositie van verdachten?
Nee, het BFT is een zelfstandig bestuursorgaan waarvan de positie is geregeld in de Wet op het notarisambt. Het is een toezichthoudend orgaan met zelfstandige wettelijke taken en bevoegdheden. Het maakt derhalve geen onderdeel uit van het ministerie van Veiligheid en Justitie of enig ander ministerie. Het BFT maakt ook geen deel uit van het Openbaar Ministerie.
Deelt u de mening dat uw voorstel een inbreuk vormt op het door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) toegekende recht op vertrouwelijke omgang met een advocaat? Zo ja, voldoet uw voorstel naar huidige wet- en regelgeving aan de door het EVRM geformuleerde rechtswaarborgen voor het recht op rechtsbijstand? Kunt u precies aangeven hoe dit voorstel zich tot de bepalingen en de jurisprudentie van het EVRM en het EHRM verhoudt?
Van een voorstel als in de vragen wordt genoemd is geen sprake. Zie hieromtrent het antwoord op de vragen 1 en 6. Bij deze besluitvorming wordt vanzelfsprekend ook de vereiste conformiteit aan het EVRM in ogenschouw genomen.
Waaruit blijkt precies dat advocaten te weinig doen om witwassen tegen te gaan? Waaruit bestaan precies de aanwijzingen dat verdachten van financieel-economische criminaliteit delicten begaan door tussenkomst van advocaten?
Wettelijk geregelde juridische beroepen kunnen kwetsbaar zijn om te worden misbruikt voor criminele doeleinden van financieel-economische aard. In oktober 2008 concludeerde de parlementaire werkgroep die zich bezighield met het onderwerp verwevenheid tussen onderwereld en bovenwereld dat het risico bestaat dat de advocatuur betrokken wordt bij criminele activiteiten.2 Ook internationaal wordt op deze risico’s gewezen.3 In welke mate dit gebeurt, is niet bekend. Wel is bekend dat advocaten weinig ongebruikelijke of verdachte transacties melden.4
Hoeveel advocaten zijn het afgelopen jaar actief als raadsman betrokken geweest bij financieel-economische delicten? Hoeveel advocaten hebben zich daadwerkelijk zelf ingelaten met financieel-economische delicten? Op welke wijze zou deze betrokkenheid uit de dossierstukken van advocaten kunnen blijken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid af te zien van invoering van deze voorgestelde bevoegdheid en in goed onderling overleg te onderzoeken op welke wijze betrokkenheid van advocaten bij delicten bestreden kan worden, zonder dat essentiële rechtswaarborgen in de strafrechtspleging geschonden hoeven te worden?
Zie antwoord vraag 1.