Bijstand bij sporenonderzoek |
|
André Bosman (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Militairen assisteren in sporenonderzoek op St. Maarten»?1
Ja.
Klopt het dat de minister van Defensie het verzoek voor zogenaamde «harde militaire bijstand» van bemanningsleden van Hr. Ms. Rotterdam aan Sint Maarten heeft goedgekeurd? Welke aanleiding was daartoe?
Begin maart heeft de Gouverneur van Sint Maarten de minister van Defensie verzocht om militaire bijstand ter ondersteuning van de politie van Sint Maarten. Naar aanleiding van dit verzoek zijn twintig militairen van het stationsschip Hr.Ms. Rotterdam ingezet ten behoeve van (sporen)onderzoek naar vier levensdelicten die kort na elkaar waren gepleegd. Bij dit type delict is het van groot belang om zo spoedig mogelijk sporen veilig te stellen. De inzet van de militairen heeft bijgedragen aan een succesvol verloop van het sporenonderzoek.
Op basis van welke regelgeving vindt deze bijstand plaats?
De militaire bijstand is verleend op grond van het Koninklijk besluit van 3 juli 1987 betreffende aanwijzingen inzake de inzet van de krijgsmacht in de Nederlandse Antillen en Aruba.
Hoe lang heeft deze bijstand geduurd?
De bijstand is verleend op 8 maart jl. van 08:00 uur tot 13:30 uur plaatselijke tijd.
In hoeverre zijn de bemanningsleden van Hr. Ms. Rotterdam adequaat getraind en uitgerust om sporenonderzoek uit te voeren?
De militairen traden op onder leiding van de korpschef van het Politiekorps van Sint Maarten en onder gezag van de betrokken zaaksofficier van Justitie. Het zoeken naar bewijsmateriaal had plaats onder de directe leiding en met instructies van de politie. De instructies van de politie hadden onder meer betrekking op de herkenning en behandeling van bewijsmateriaal. Vanwege het karakter van de taakuitoefening zijn de militairen onbewapend en zonder geweldsinstructies ingezet.
Wie was de eindverantwoordelijke voor de bemanningsleden tijdens hun inzet?
Zie antwoord vraag 5.
Welke «rules of engagement» waren er voor de bemanningsleden?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe is de financiering van de kosten van deze inzet geregeld?
De additionele uitgaven van inzet van de krijgsmacht voor militaire bijstand en steunverlening worden ten laste gebracht van het fonds Financiering Nationale Inzet Krijgsmacht (FNIK).
Hoe kan het tekort aan politieagenten voor een sporenonderzoek op Sint Maarten verklaard worden? Loopt het verbeterplan korps politie Sint Maarten op schema?
Door een toevallige samenloop van meerdere incidenten en publieksevenementen waarbij inzet van politie noodzakelijk was, ontstond op Sint Maarten een tekort aan politiecapaciteit. Er was niet alleen politiecapaciteit nodig voor de genoemde levensdelicten maar ook voor meerdere verkrachtingszaken. Daarnaast werden in deze periode het carnaval en de grootste manifestatie van Sint Maarten gehouden, de Heinekenregatta.
Vanwege onderbezetting bij de politie zijn, in het kader van het staatkundig proces, afspraken gemaakt over een minimale sterkte van het korps in 2011. In het plan van aanpak voor de politie is met die afspraken rekening gehouden. Het plan van aanpak korps politie is momenteel in uitvoering en over de voortgang wordt periodiek gerapporteerd door de voortgangscommissie. De eerste rapportage van de commissie wordt binnenkort verwacht. Over de voortgang van de uitvoering van de plannen van aanpak zal uw Kamer worden geïnformeerd.
In hoeverre is de politie van Sint Maarten op dit moment in staat haar politietaken adequaat uit te voeren, zodat de veiligheid van de bevolking niet in het geding komt?
Zie antwoord vraag 9.
Een mogelijke Amerikaanse strafvervolging van Rob Gonggrijp wegens zijn vermeende betrokkenheid bij Wikileaks |
|
Tofik Dibi (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
Herinnert u zich de vragen d.d. 13 januari 2011 over de dagvaarding van het bedrijf Twitter door de Amerikaanse autoriteiten?1
Ja.
Kunt u aangeven van welke strafbare feiten de heer Gonggrijp door de Amerikaanse autoriteiten wordt verdacht? Zo nee, kunt u navraag doen om welke strafbare feiten het precies gaat?
Er loopt in de Verenigde Staten een onderzoek naar eventuele criminele gedragingen gerelateerd aan de publicatie van vertrouwelijke informatie via Wikileaks. De naam van de heer Gonggrijp wordt hierbij genoemd omdat hij Wikileaks, naar eigen zeggen, heeft geholpen een video over Irak te publiceren en er een strafrechtelijk onderzoek loopt naar degene die de beelden aan Wikileaks heeft verstrekt. Op dit moment is niet bekend of dit betekent dat de heer Gonggrijp op enig moment zal worden opgeroepen om te getuigen, onderwerp van onderzoek wordt of zal worden aangeklaagd. Zolang er geen sprake is van een formele oproep of aanklacht, doen de Amerikaanse autoriteiten daarover geen mededelingen.
Waarom neemt u geen voorbeeld aan de IJslandse autoriteiten, die in een vergelijkbaar geval wel in actie komen tegen de door de Amerikaanse autoriteiten ingestelde strafvervolging van een IJslandse onderdaan die van betrokkenheid bij Wikileaks wordt verdacht?
Ook tegen de IJslandse parlementariër Birgitta Jónsdóttir is geen strafvervolging ingesteld, en bij de IJslandse autoriteiten is evenmin bekend of zij wordt verdacht van betrokkenheid bij de publicatie van vertrouwelijke informatie via Wikileaks. De IJslandse autoriteiten hebben laten weten dat zij niet in actie zijn gekomen anders dan dat de voorzitter van het parlement in IJsland een publiekelijke verklaring heeft afgelegd over het feit dat haar naam in de Court Order inzake Twitter wordt genoemd.
Kent u het bericht2 over het recordaantal martelingen in de Verenigde Staten van Amerika? Zo ja, klopt het dat de Amerikaanse behandeling van gedetineerden in sommige gevallen als mishandeling en marteling moet worden gedefinieerd en dat deskundigen spreken van intensieve en ernstige mishandeling en van flagrant wangedrag jegens gedetineerden? Zo nee, waarom niet?
Het artikel uit The Guardian is bekend. De VS is partij bij het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten (BuPo-verdrag) en bij het Verdrag tegen Marteling. De naleving van deze VN-mensenrechtenverdragen door de VS wordt in VN-kader getoetst. Nederland levert een bijdrage aan deze beoordeling. In het antwoord op vraag 8 wordt daarop ingegaan.
Kunt u aangeven hoe op dit moment de heer Bradley Manning wordt behandeld door de Amerikaanse autoriteiten? Zo nee, kunt u navraag doen bij uw Amerikaanse ambtsgenoten?
Met het detentieregime van de heer Manning ben ik niet bekend. Het betreft een Amerikaanse strafzaak tegen een verdachte met de Amerikaanse nationaliteit. De speciale VN-rapporteur inzake marteling, Juan Mendez, heeft aangegeven met de Amerikaanse autoriteiten contact te hebben over deze zaak. Ik zie hierin geen afzonderlijke rol voor Nederland weggelegd.
Deelt u de mening dat mishandeling en marteling van gedetineerden met name dreigt in de gevallen waarin de Amerikaanse staatsveiligheid in het geding zou kunnen zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat dit tot gevolg moet hebben dat Nederland niet zal meewerken aan dit soort strafprocedures van de Amerikaanse autoriteiten, zoals in het geval van potentiële verdachten die in verband worden gebracht met Wikileaks? Zo nee, waarom niet?
In het geval de heer Gonggrijp op enig moment in de Verenigde Staten als verdachte wordt aangemerkt en dat land ter fine van zijn strafvervolging om rechtshulp of om uitlevering zal vragen, zal aan de hand van dat verzoek worden beoordeeld of Nederland medewerking kan verlenen. Uit dat verzoek dient onder andere te blijken naar welke strafbare feiten onderzoek wordt gedaan, zodat de Amerikaanse strafrechtelijke belangen kunnen worden afgewogen tegen de belangen van betrokkene. Dat proces is met voldoende waarborgen omkleed. Ik sluit daarom niet nu uit dat Nederland medewerking zal verlenen.
Welke mogelijkheden ziet u om de Amerikaanse autoriteiten in bilaterale en Europese verbanden aan te spreken op de door de genoemde deskundigen geconstateerde misstanden? Bent u daartoe bereid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken?
Tijdens het landenexamen in het kader van de Universal Periodic Review dat de VS vorig jaar november onderging betrof één van de Nederlandse aandachtspunten de detentieomstandigheden. Nederland heeft specifiek gevraagd welke regelingen de VS ontwikkelt om kwetsbare groepen te beschermen tegen seksueel geweld, in het bijzonder LGBT (Lesbian, Gay, Bisexual, Transgender) gevangenen. Ook heeft Nederland specifiek gevraagd naar de follow-up van de aanbeveling van de HumanRights Committee uit juli 2006 om het vastbinden van gedetineerdevrouwente verbiedentijdens de bevalling. Tot slot is gevraagd wat de Amerikaanseregeringdoetomde lichamelijke en geestelijkesituatie van gevangenenin penitentiaireinstellingen te verbeteren.
Kunt u deze vragen ruim voor het algemeen overleg over mensenrechten van 7 april a.s. beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Slachtoffer met letsel in de kou' |
|
Louis Bontes (PVV) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verzekeraars vertikken snelle compensatie: Slachtoffer met letsel in de kou»?1
Ja.
Kloppen de feiten in dit bericht? Zo ja, deelt u de mening dat de belangen van slachtoffers met letselschade door enkel een vrijblijvende gedragscode niet voldoende behartigd worden?
Uiteraard betreur ik het dat er slachtoffers zijn die lang op de afwikkeling van hun zaak moeten wachten. Ik ben met de Stichting De Ombudsman van mening dat slachtoffers met letselschade snel duidelijkheid moeten hebben over de afwikkeling van de schade. Letselschade heeft vaak een grote impact op iemands leven en op dat van zijn of haar directe omgeving. De in het onderzoek betrokken dossiers betreffen voornamelijk complexe zaken wat de gewenste snelle duidelijkheid bemoeilijkt.
De primaire verantwoordelijkheid voor het snel afwikkelen van de schade ligt bij de letselschadebranche zelf. De ontwikkeling en invoering van de Gedragscode past daarbij. Het is in het belang van slachtoffers dat alle partijen in de letselschadepraktijk volgens de Gedragscode werken en daar waar dit nog niet voldoende het geval is hierop aanspreekbaar zijn.
De vaste kamercommissie van VenJ heeft mij overigens om een kabinetsreactie gevraagd op het rapport. In deze reactie zal ik nader ingaan op de aanbevelingen uit het rapport. Op korte termijn kunt u deze verwachten.
Bent u het met Stichting De Ombudsman eens de gedragscode behandeling letselschade te verankeren in de wet? Zo nee, waarom niet?
De Gedragscode moet bewerkstelligen dat de buitengerechtelijke afwikkeling van letselschadeclaims kwalitatief beter, sneller, slachtoffervriendelijker en transparanter verloopt. De partijen in de letselschadebranche hebben door de ontwikkeling en invoering van de Gedragscode hun eigen verantwoordelijkheid genomen. Het is nu aan de organisaties in de branche zelf om elkaar aan te spreken op het naleven van de afspraken die zij in onderling overleg hebben opgesteld. Uit het rapport van de Stichting De Ombudsman blijkt overigens tevens dat de gedragscode niet algemeen bekend is. Ik ben van mening dat naamsbekendheid effectief door partijen in de letselschadebranche zelf kan en moet worden vergroot. Hierbij denk ik aan voorlichting en het verstrekken van de tekst van de Gedragscode aan rechtshulpverleners, verzekeraars, artsen en Slachtofferhulp Nederland. De Letselschade Raad werkt momenteel aan een versie van de Gedragscode speciaal voor slachtoffers in de vorm van een digitale folder, waar slachtoffers op diverse plaatsen kunnen worden geattendeerd zoals in foldermateriaal van ziekenhuizen en rechtshulpverleners.
Deelt u de mening dat het hanteren van het Keurmerk Letselschade aan voorwaarden verbonden dient te worden? Zo nee, waarom niet?
De Stichting Keurmerk Letselschade ontwikkelt en handhaaft kwaliteitsnormen en stelt voorwaarden aan de verkrijging van het Keurmerk Letselschade. Het Keurmerk omvat een aantal belangrijke waarborgen, zoals onafhankelijkheid, deskundigheid, transparantie, communicatie en duidelijkheid. Ik zie dan ook geen reden om nadere eisen te stellen aan het Keurmerk.
Bent u voorts bereid slachtoffers de mogelijkheid te geven hun klachten voor te leggen aan een geschillencommissie? Zo nee, waarom niet?
Er zijn per branche reeds verschillende mogelijkheden voor slachtoffers om klachten voor te leggen zoals het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (KiFiD), de Vereniging voor Letselschade Advocaten (LSA), de Orde van Advocaten, de Stichting De Ombudsman en het Bemiddelingsloket van De Letselschade Raad. Daar waar de mogelijkheden om klachten in te dienen al in de branche zelf in voldoende mate aanwezig zijn, acht ik overheidsingrijpen niet nodig en zie ik geen aanleiding om een aparte geschillencommissie in het leven te roepen.
De Letselschade Raad heeft inmiddels de slachtoffers van de onderzochte dossiers opgeroepen zich te melden bij het Bemiddelingsloket van deze Raad. Bij het Bemiddelingsloket kunnen slachtoffers terecht voor procedureel advies, waarbij het vastgelopen dossier wordt vlotgetrokken. Indien nodig wordt verwezen naar een passende geschiloplossing.
Taakstraf in de buurt |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw mening over het artikel «Voor straf prikken in eigen buurt»?1
Het artikel geeft een indruk hoe werkstraffen in de buurt kunnen worden uitgevoerd.
Wat is uw standpunt ten aanzien van het uitvoeren van de taakstraf in de eigen buurt? Indien dit positief is, gaat u dit bevorderen? Zo ja, op welke wijze?
Op 4 maart jl. heb ik de Tweede Kamer een onderzoek toegezonden naar de tenuitvoerlegging van werkstraffen door jeugdigen in de buurt (Kamerstukken II, 2010/11, 28 684 nr. 307). Dit onderzoek biedt voldoende aanknopingspunten om, binnen het project Aanpak Recidive Werkstraffen Jeugd (ARWJ), extra aandacht te besteden aan de kwaliteit van de werkstraffen. Ik ga met de Raad voor de Kinderbescherming de mogelijkheden verkennen om het uitvoeren van werkstraffen in de buurt verder uit te breiden.
Uitgangspunt blijft het principe dat primair wordt gekeken naar de persoonskenmerken en persoonlijke omstandigheden van de individuele jongere, het gepleegde delict en de beste daarbij passende straf. Een werkstraf in de buurt kan één van de mogelijke uitkomsten van deze afweging zijn, maar is niet de enige.
Deelt u de mening van de hoofdofficier van Justitie dat de snelheid waarmee de taakstraf wordt opgelegd en uitgevoerd cruciaal is voor het succes van en het draagvlak voor de taakstraf? Zo nee, waarom niet?
Het ministerie van Veiligheid en Justitie steekt, binnen het jeugdcriminaliteitsbeleid, al geruime tijd veel energie in het verkorten van doorlooptijden. Een snelle en consequente aanpak is immers van groot belang bij het terugdringen van recidive. In 80% van de gevallen realiseert de Raad voor de Kinderbescherming de afgesproken doorlooptijd. Dit betekent dat een werkstraf binnen maximaal 160 dagen na de intake is afgerond.
Deelt u de mening dat het voor de geloofwaardigheid van de taakstaf het van groot belang is dat bij een melding van mislukking er snel wordt gereageerd door justitie, inclusief het (al dan niet) snel uitzitten van de vervangende hechtenis? Zo nee, waarom niet?
Ja.
In hoeveel gevallen over de afgelopen twee jaar moeten jongeren van wie de taakstraf als mislukt is gerapporteerd alsnog een vervangende hechtenis ondergaan? In hoeveel gevallen geldt dit voor volwassenen?
In 2008 zijn er 8 400 taakstraffen aan jeugdigen opgelegd door de rechter. In 2009 was dit aantal 9 500. Het mislukkingspercentage van taakstraffen bij jeugdigen is ongeveer 15%3.
Volgens opgave van het CJIB zijn er in 2008 in totaal 671 taakstraffen omgezet naar jeugddetentie. In 2009 was dit in totaal 704 keer het geval.
In 2008 en 2009 zijn er volgens de gegevens van het CJIB door de rechter per jaar ongeveer 34 000 taakstraffen aan volwassenen opgelegd. Het mislukkingspercentage van dit type taakstraffen is ongeveer 23%. Volgens opgave van het CJIB zijn er in 2008 in totaal 8 365 zaken omgezet in vervangende hechtenis en in 2009 in 7 756 zaken4.
In de zaken die niet leiden tot vervangende hechtenis is er sprake van een herkansing om de taakstraf af te maken of kunnen er andere redenen zijn waarom niet tot de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis wordt overgegaan, bijvoorbeeld medische omstandigheden, overlijden of termijnoverschrijding.
Informatie over 2010 is op dit moment nog niet beschikbaar.
Welk percentage van de als mislukt gerapporteerde taakstraf bij minderjarigen leidt uiteindelijk tot een vervangende hechtenis? Welk percentage is dit voor volwassenen?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeveel gevallen over de afgelopen twee jaar wordt na een melding van mislukking overgegaan tot het direct arresteren van de veroordeelde en het direct laten uitzitten van de vervangende hechtenis, voorafgaande aan de behandeling van het bezwaarschrift? Ben u van mening dat dit vaker zou moeten gebeuren?
Volgens de gegevens van het CJIB zijn in 2008 voor jeugdigen en volwassenen samen in totaal 1 060 aansluitende executies verricht. Er werden in totaal 5 620 arrestaties verricht. In 2009 was dit respectievelijk 1 228 en 5 3615. Over 2008 zijn alleen totale cijfers beschikbaar met betrekking tot arrestaties en aansluitende executies. Over 2009 weten we dat er voor jeugdigen 280 aansluitende executies en 114 arrestaties waren.
In het kader van het project ARWJ (zie antwoord 2) worden de bestaande protocollen tegen het licht gehouden. Daarbij komt ook de tenuitvoerlegging van vervangende jeugddetentie aan de orde en de mogelijkheden tot versnelling van procedures.
Wat is thans de gemiddelde tijdsduur tussen de rapportage waarin de mislukking wordt gemeld en de vervangende hechtenis? Kan deze termijn worden verbeterd? Zo ja, op welke wijze?
De periode die verstrijkt tussen de rapportage en de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis wordt niet geregistreerd.
In hoeverre kan snel, strenger en consequenter optreden na het niet uitvoeren van de taakstraf, voorkomen dat in minder gevallen een taakstraf wordt opgelegd?
Uit de wetenschappelijke literatuur is bekend dat consequent en snel reageren op grensoverschrijdend gedrag de effectiviteit van de straf verhoogt.
Over de effectiviteit van werkstraffen door jongeren in relatie tot recidivevermindering is tot 2010 weinig bekend. Mijn ministerie heeft in het kader van het verbeteren van de werkstraf voor jeugdigen onderzoek gedaan naar subdoelgroepen en recidive. Recent onderzoek van het WODC6 naar strafrechtelijke recidive onder jongeren die in 2006 een werkstraf kregen, wijst uit dat bijna 42% binnen twee jaar opnieuw met justitie in aanraking komt. Daarnaast is onderzocht welke (mogelijke) maatregelen tot verbetering van de werkstraf kunnen leiden, ook met het oog op het voorkomen dat jeugdigen bij herhaling een werkstraf opgelegd krijgen. Ik benut deze nieuwe inzichten om met OM en ZM verbetering van de toeleiding van jeugdigen naar de werkstraf tot stand te brengen.
Kunt u de Kamer informeren over de resultaten van deze lopende pilot?
De pilot in de Amsterdamse Kolenkitbuurt die in het artikel wordt beschreven is recent afgerond. Op 30 maart 2011 vond een evaluerend gesprek met alle betrokkenen plaats. De resultaten worden betrokken bij de kwaliteitsverbeteringen van de taakstraffen binnen het project ARWJ.
Een ontruimverbod van een kraakpand in Utrecht |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Hebt u kennisgenomen van de rechterlijke uitspraak op 2 maart 2011 van de rechtbank Utrecht inzake het ontruimverbod wegens ontbrekende belangenafweging?
Ja. Overigens heeft de rechter niet geoordeeld dat sprake was van een ontbrekende belangenafweging. De rechter heeft geoordeeld dat uit het door politie en Openbaar Ministerie ingestelde onderzoek niet voldoende aannemelijk was geworden dat in dit geval sprake was van een redelijke verdenking van overtreding van artikel 138a Wetboek van Strafrecht.
Wat is uw reactie op deze rechterlijke uitspraak in relatie tot de Wet kraken en leegstand?
De rechtbank heeft geoordeeld dat de rechtmatigheid van de voorgenomen ontruiming niet is komen vast te staan en heeft daarom de strafrechtelijke ontruiming verboden. Naar het oordeel van de rechtbank had de officier van justitie in de betreffende zaak geen deugdelijk onderzoek gedaan naar de vraag of de eigenaar van het pand toestemming had gegeven aan de krakers om het pand te bewonen. De rechtbank overweegt dat de krakers zouden hebben gesteld dat zij toestemming hadden van de eigenaar om het pand te gebruiken.
Na de uitspraak van de rechtbank is nogmaals navraag gedaan en is wederom gebleken dat de eigenaar van het pand – de gemeente Utrecht – geen toestemming heeft gegeven om het pand te bewonen. Ook de krakers zelf hebben naar aanleiding van een persbericht van de rechtbank weersproken dat ze toestemming van de gemeente Utrecht hadden om in het pand te wonen.
Om proceseconomische redenen zal de Staat geen hoger beroep instellen, maar zal opnieuw tot aankondiging van de ontruiming van het betreffende pand worden overgegaan.
Deelt u de mening dat er met deze rechterlijke uitspraak jurisprudentie is ontstaan die ontruiming van een kraakpand verbiedt bij leegstand? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik verwijs naar mijn antwoord op vragen 1 en 2.
Deelt u de mening dat met deze jurisprudentie de Wet kraken en leegstand juridisch gezien onhoudbaar is geworden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'belastinggeld voor bendeleden' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht: «Belastinggeld voor bendeleden»?1
Ja.
Klopt het dat negen leden van een Brabantse drugsbende 150 000 euro schadevergoeding krijgen omdat justitie de zaak tegen hen uiteindelijk niet rond kreeg?
De rechtbank te Breda heeft naar aanleiding van verzoekschriften op basis van de artikelen 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) bij beschikking van 24 februari 2011 aan negen personen een schadevergoeding uitgekeerd van in totaal € 150 000.
Deelt u de mening dat wanneer duidelijk is dat verdachten alleen vrijspraak hebben gekregen omdat de politie het onderzoek verknoeide, zij geen recht zouden moeten hebben op een schadevergoeding? Zo nee, waarom niet?
In dit geval is sprake van niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie. Over de schuld of onschuld van de verdachten is niets vast komen te staan. Indien een zaak eindigt zonder oplegging van straf, zoals hier aan de orde, bestaat een mogelijkheid tot schadevergoeding. Op grond van artikel 90 WvSv beoordeelt de rechter of het in het betreffende geval billijk is dat geleden schade voor rekening van de burger blijft. Schadevergoeding kan achterwege blijven als een gegronde verdenking bestond. Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat daar in deze zaak sprake van was. De rechtbank heeft evenwel geoordeeld dat in dit bijzondere geval, gelet op de overwegingen van de rechtbank in de vonnissen van 27 januari 2010, een mogelijk gegronde verdenking op zichzelf niet in weg mag staan aan een naar gronden van billijkheid toe te kennen schadevergoeding.
Wat is er misgegaan bij justitie of politie waardoor de zaak is geresulteerd in een vrijspraak?
Er is geen sprake van vrijspraak, maar van niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat de hoofdverdachte in deze zaak eind 2008 is gehoord door de politie. Daarvan is een proces-verbaal opgemaakt. Daarbij is de oorspronkelijke verklaring aangevuld, zijn bepaalde zinnen uitgebreider op papier gekomen en zijn er wijzigingen aangebracht in de volgorde van de verklaring. De rechtbank te Breda heeft op 27 januari 2010 geoordeeld dat de oorspronkelijke verklaring van deze verdachte dusdanig is aangepast, gewijzigd en aangevuld, dat er van deze oorspronkelijke verklaring weinig meer is overgebleven. De rechtbank spreekt in het vonnis vervolgens van een bekentenis tussen aanhalingstekens, die naar het oordeel van de rechtbank een essentieel onderdeel vormde van het gehele onderzoek. Door de gang van zaken is deze verklaring en daarmee ook het gehele onderzoek volgens de rechtbank dermate besmet, dat daaraan verregaande consequenties moesten worden verbonden, ook ten aanzien van de overige verdachten. Vanwege de fundamentele inbreuk op de procesorde waardoor tekort is gedaan aan het recht op een eerlijk proces, is het Openbaar Ministerie vervolgens niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van alle verdachten.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat de belastingbetaler opdraait voor fouten die door justitie of politie worden gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Vanzelfsprekend betreur ik de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de zaken tegen de verdachten, hetgeen uiteindelijk tot deze uitkomst heeft geleid.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat deze fouten nogmaals worden gemaakt?
Op 16 juli 2010 heeft de toenmalige Minister van Justitie de eindrapportage van het programma Versterking Opsporing en Vervolging aan uw Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2009–2010, 32 123 VI, nr. 117). Daarbij heeft hij onder meer aangegeven dat bij de politie de ervaringen met het programma hebben geleid tot de instelling van het Centrum Versterking Opsporing. Deze voorziening draagt bij aan structurele aandacht binnen de korpsen voor kwaliteitsverbetering.
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat op het niveau van het politiekorps Midden en West Brabant een Masterplan Versterking Opsporing is gestart. Het plan heeft tot doel om door middel van verschillende projecten het vakmanschap in de opsporing te vergroten, fouten te voorkomen en risico’s te minimaliseren. Het Openbaar Ministerie is nauw betrokken bij de uitvoering van het Masterplan. Onvolkomenheden in de opsporing worden geregeld geïnventariseerd en er wordt actie ondernomen om deze in de toekomst te voorkomen.
Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie mij meegedeeld dat in de onderhavige zaak het politiekorps Midden en West Brabant zijn verantwoordelijkheid heeft genomen door de betreffende medewerkers uit het operationele opsporingsproces te halen.
Opsporingsproblemen bij politie |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Zembla «Opsporing verzocht» waarin een zeer verontrustend beeld wordt geschetst van de opsporing van misdrijven door de politie?1
Ja.
Wat is uw reactie op de problemen die in de uitzending van Zembla zijn aangekaart waaronder het beperkt invoeren van informatie in de Basisvoorziening Handhaving (BVH) en de Basisvoorziening Opsporing (BVO), de gebrekkige heterdaadkracht door een tekort aan politiemensen en de lage pakkans?
De Inspectie OOV heeft begin 2010 in het onderzoek naar de stand van zaken van de uitvoering van de Samenwerkingsafspraken 2008 geconstateerd dat medewerkers soms informatie niet invoeren in de BVH en BVO, of informatie in andere systemen invoeren. Beperkte invoer in de BVH en BVO is onwenselijk, omdat hierdoor informatie-uitwisseling tussen korpsen en medewerkers wordt belemmerd. De gebruiksvriendelijkheid en betrouwbaarheid van de BVH en BVO wordt op de korte termijn verbeterd. Na afronding van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer zal ik een besluit nemen over de verdere verbetering dan wel vervanging van beide systemen.
Klopt het dat niet alle relevante informatie wordt ingevoerd in de BVH en in de BVO? Zo ja, wat wordt er ondernomen om dit te ondervangen? Zo nee, wat is uw reactie op de bewering dat niet alle relevante informatie in het systeem wordt opgenomen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de BVH en de BVO niet of slechts in beperkte mate op elkaar zijn aangesloten en informatie die verzameld wordt op straat niet bij rechercheurs terecht komt? Zo ja, hoe kan het dat beide relatief nieuw ontwikkelde systemen niet op elkaar zijn aangesloten? Zo nee, wat is uw reactie op de bewering dat de systemen niet op elkaar aansluiten en op basis waarvan kan worden gesteld dat niet klopt?
De Inspectie OOV heeft in het bovengenoemde onderzoek geconstateerd dat de BVH en de BVO niet zijn gekoppeld. De korpsbeheerders hebben er destijds voor gekozen om de BVH en BVO te realiseren op basis van de bestaande systemen, waarbij de opzet was om de systemen van de korpsen voor handhaving en opsporing te uniformeren, maar niet om de systemen te vernieuwen. Het op elkaar aansluiten van beide systemen zou een aanzienlijke verzwaring van de realisatie van de basisvoorzieningen Handhaving en Opsporing zijn geweest en niet hebben gepast binnen de bovenstaande opzet van de ontwikkeling van de basisvoorzieningen. Het onderzoek van de Algemene Rekenkamer zal meer helderheid verschaffen over de besluitvorming over de totstandkoming van de basisvoorzieningen.
Klopt het dat door de problemen met de BVH en de BVO minder zaken zijn opgelost en zo’n 20 000 minder zaken zijn aangeleverd bij het Openbaar Ministerie (OM)? Zo ja, hoe komt dit? Zo nee, waarom klopt dit niet?
De invoering van de systemen BVH en BVO heeft tijdelijk veel capaciteit gekost om medewerkers vertrouwd te maken met deze nieuwe systemen. Vertraging in de registratie van zaken is daarvan een van de gevolgen geweest. Tegelijkertijd kan worden geconstateerd dat de criminaliteit is afgenomen in 2010, zoals ook blijkt uit de Integrale Veiligheidsmonitor 2010. Ook dat kan een verklaring zijn voor een verminderd aanbod van zaken. Exacte informatie over het aantal verdachten OM over 2010 komt binnenkort beschikbaar.
Klopt het dat nog geen 3% van in totaal 8,5 miljoen misdrijven wordt opgelost? Zo ja, hoe komt het dat dit percentage zo laag is? Wat is het streefpercentage van dit kabinet? Wat gaat u concreet doen om dit percentage omhoog te krijgen? Zo nee, wat is dan wel het oplospercentage en hoe is dat gemeten?
Het aantal van 8,5 miljoen misdrijven is een schatting van het totaal aantal veel voorkomende misdrijven. Dit geschatte aantal is gebaseerd op de uitkomsten van twee enquêtes. De eerste is een jaarlijkse slachtofferenquête, de Integrale Veiligheidsmonitor, die onder een steekproef uit de Nederlandse bevolking van 15 jaar en ouder wordt afgenomen. De tweede is een jaarlijkse slachtofferenquête die onder het bedrijfsleven wordt uitgevoerd, de zogenaamde Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven. Van deze geschatte 8,5 miljoen veel voorkomende misdrijven wordt lang niet altijd aangifte bij de politie gedaan, in 2009 registreerde de politie ruim 1,2 miljoen misdrijven. Over dit aantal geregistreerde misdrijven wordt het ophelderingspercentage berekend. Het ophelderingspercentage verschilt sterk per type misdrijf. Voor de geweldsmisdrijven bedroeg dit in 2007 bijvoorbeeld 59%, terwijl voor alle misdrijven samen het percentage in dat jaar uit kwam op 23%. Dit kabinet wil het ophelderingspercentage van zware misdrijven met een kwart verhogen. Daartoe gaat met name het ophelderingspercentage van gewelddadige vermogenscriminaliteit omhoog van 23% naar 40% in 2015.
Klopt het dat jaarlijks zo’n 150 000 zaken op de plank blijven liggen en dat zaken worden weggegooid? Zo ja, om wat voor zaken gaat het? Hoe lang blijven deze zaken gemiddeld op de plank liggen? Wat gebeurt er uiteindelijk met deze zaken? Wat wordt concreet door u ondernomen om dit aantal te verlagen? Zo nee, hoeveel zaken blijven er volgens u op de plank liggen? Om wat voor zaken gaat het? Hoe lang blijven deze zaken op de plan liggen? Wat gebeurt er uiteindelijk met deze zaken? Wat wordt concreet door u ondernomen om dit aantal te verlagen?
Er bestaat geen landelijk overzicht van plankzaken. Het aantal van 150 000 kan ik daarom niet bevestigen, maar als dergelijke aantallen worden genoemd vat ik dat vanzelfsprekend op als een serieus signaal. Om meer zicht te krijgen op instroom, werkvoorraden en afdoening van zaken werk ik op dit moment aan de oprichting van de Nationale Politie. Daarnaast moet de invoering van een landelijk systeem: Betere Opsporing door Sturing op Zaken (BOSZ) bijdragen aan een beter zicht op het verloop van opsporingsproces. BOSZ is een «zicht op zaken» applicatie en heeft betrekking op de stuurmomenten in het opsporingsproces. Door de invoering BOSZ ontstaat een permanent en actueel zicht op aantallen, doorlooptijden, werkvoorraden, rendement, zaakstatus en interventies. Met behulp van de invoering van BOSZ, in combinatie met de vorming van de Nationale Politie, wordt het mogelijk om een beter inzicht te krijgen in de aard en omvang van de zaken die blijven liggen en wordt tegelijkertijd een betere sturing op de opsporing mogelijk. De Raad van Korpschefs heeft inmiddels besloten om BOSZ landelijk in te voeren. Uitrol van BOSZ wordt meegenomen in de landelijke invoering van Basisvoorziening Informatie (BVI).
Klopt het dat bij de 250 000 zaken die jaarlijks bij het OM moeten worden aangeleverd geen selectie plaatsvindt op de ernst van de zaak en dat dit tot gevolg heeft dat met name de makkelijk oplosbare zaken worden aangeleverd? Zo ja, wat vindt u van deze praktijk? Zo nee, kunt u inzichtelijk maken op basis waarvan deze bewering niet zou kloppen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 10 van de Kamervragen gesteld door het lid Marcouch (vraagnummer 2011Z03675).
Erkent u dat de politie te maken heeft met een onderbezette slagkracht in verhouding tot het aantal misdrijven dat jaarlijks wordt gepleegd?
Ik ben niet van mening dat er sprake is van onderbezetting bij de politie. De operationele sterkte van de politie is niet eerder zo groot geweest. Politiecapaciteit is per definitie schaars. Er zullen dus altijd keuzes moeten worden gemaakt.
Komt u nog voor de zomer met een aanvalsplan om de problemen met de BVH en de BVO aan te pakken?
Voor de maatregelen die ik op korte termijn zal nemen voor de genoemde systemen verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4 van het lid Marcouch (vraagnummer 2011Z03675). Verder zal ik na de zomer komen met een plan van aanpak voor de problemen van de BVH en BVO mede op basis van de conclusies en aanbevelingen van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer naar de ICT bij de politie.
Het schrappen van elektronisch huisarrest |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Teeven wil elektronisch huisarrest veroordeelde schrappen»?1
Ja.
Ligt dit bericht in het verlengde van uw antwoorden over elektronisch huisarrest in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel in verband met wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met wijzigingen van de regeling van de voorwaardelijke veroordeling en de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling (Kamerstuk 32 319)?2
Ja. Ik heb aangekondigd dat dit kabinet, het omzetten van een door de rechter opgelegde gevangenisstraf in elektronisch bewaakt huisarrest (thuisdetentie) geen geloofwaardige vorm acht van tenuitvoerlegging van straffen.
Deelt u de mening dat straffen, naast vergelding, ook preventief van aard moeten zijn? Zo ja, hoe ziet u dit in verhouding tot uw voorstel om elektronisch huisarrest te schrappen? Zo nee, waarom niet?
Het opleggen van een straf heeft inderdaad meerdere doelen. Bij elektronisch huisarrest is naar mijn mening sprake van een wijze van tenuitvoerlegging die afwijkt van hetgeen de rechter als straf heeft opgelegd, namelijk insluiting in een gevangenis. Veroordeelden tot een vrijheidsstraf zouden in het kader van het wetsvoorstel thuisdetentie hun straf thuis mogen uitzitten. Dat doet geen recht aan de rechterlijke uitspraak en aan de belangen van de slachtoffers.
Dit kabinet acht het principieel onjuist dat de administratie beslist dat een gevangenisstraf op andere wijze ten uitvoer wordt gelegd dan in een gevangenis. De rechter heeft er immers bewust voor gekozen om tot oplegging van de vrijheidsstraf over te gaan. Hij had ook een geldboete, taakstraf en/of voorwaardelijke gevangenisstraf kunnen opleggen, maar heeft dat niet gedaan. Het eigenstandig omzetten van een door de rechter opgelegde vrijheidsstraf in elektronisch huisarrest doet afbreuk aan het vergeldingsaspect van deze straf en de beveiliging van de samenleving. Hiermee is volgens dit kabinet de geloofwaardigheid van de sanctietoepassing niet gediend.
Deelt u de mening dat vanwege de confrontatie met de eigen omgeving en situering in de eigen buurt, thuisdetentie minstens zo confronterend en bestraffend kan zijn als een korte gevangenisstraf? Zo ja, waarom kiest u dan toch voor het afschaffen van thuisdetentie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de samenleving er meer baat bij heeft als kortgestraften door hun straf op het rechte pad terugkomen? Zo ja, waaruit blijkt dat korte gevangenisstraf effectiever is dan thuisdetentie? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het kabinet zet in op het bevorderen van de toepassing van bijzondere voorwaarden gericht op gedragsverandering in het kader van een voorwaardelijke bestraffing. Binnenkort bespreek ik het daartoe strekkende wetsvoorstel met uw Kamer. Het stimuleren van voorwaardelijke trajecten zal er aan kunnen bijdragen dat het aantal korte vrijheidsstraffen wordt teruggedrongen en heeft tot doel het verminderen van de recidive en daarmee het verhogen van de maatschappelijke veiligheid.
Blijkt uit wetenschappelijk onderzoek dat factoren zoals het hebben van werk, inkomen, huisvesting en een adequaat sociaal netwerk, een belangrijke rol vervullen bij het voorkomen van recidive? Zo ja, past hierbij elektronisch huisarrest niet veel beter dan celstraf? Zo nee, uit welk wetenschappelijk onderzoek blijkt dat deze factoren geen belangrijke rol vervullen bij het voorkomen van recidive?
Deelt u de mening dat dankzij elektronische detentie kortgestraften beter hun huis en baan kunnen houden dan wanneer zij in de cel verdwijnen? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat hierdoor het risico van recidive aanzienlijk kleiner is? Zo nee, hoe gaat u in het kader van het motto «uit de bak, is aan de bak» zorgen dat gedetineerden na hun detentie meteen weer aan werk gaan?
In hoeverre breekt celstraf voor kortgestraften reeds ingezette trajecten om recidive te voorkomen af en in hoeverre doet elektronisch huisarrest dit niet?
Is het schrappen van thuisdetentie ook een poging om aan uw schrikbeeld van lege cellen te ontkomen? Zo ja, acht u dit een gerechtvaardigde reden voor het schrappen van thuisdetentie? Zo nee, waarom niet?
De directe aanleiding voor de start van de proef met elektronische detentie was destijds het cellentekort. Daarvan is nu geen sprake meer. In 2010 is de praktijk van toepassing van elektronische detentie voor zelfmelders met een korte gevangenisstraf beëindigd, zoals gemeld in antwoord op vragen van het toenmalige lid van de Tweede Kamer Van Velzen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2947). De toenmalige minister van Justitie heeft destijds aangekondigd dat hij het niet langer wenselijk achtte dat deze proef zonder wettelijke normering plaatsvond. Het huidige kabinet is van mening dat het indienen van dit wetsvoorstel niet langer gewenst is.
Wat zijn de kosten van elektronische detentie per dag en wat zijn de kosten van een gevangenisstraf per dag?
Elektronische detentie kostte € 43,– per dag per persoon. ED werd uitsluitend toegepast bij personen die anders een oproep zouden hebben gekregen zichzelf te melden om hun vrijheidsstraf te ondergaan in een beperkt beveiligde inrichting (BBI). De dagprijs van een BBI is € 231,– per dag per persoon.
De hoogte van verkeersboetes in relatie tot andere boetes |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Kent u het bericht dat agenten verkeersboetes te hoog vinden in verhouding tot andere boetes?1 Wat is uw reactie op deze gevoelens?
Ja. Ik kan mij indenken dat in bepaalde specifieke omstandigheden de voorgeschreven boetes als hoog worden ervaren. In het sanctiestelsel moet echter een afweging worden gemaakt tussen het rekening houden met de omstandigheden van het geval, de consistentie in de opgelegde sancties, en de administratieve hanteerbaarheid. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 3 tot en met 5. Mijn inzet is om ervoor te zorgen dat «hufterigheid» in het verkeer zwaarder bestraft wordt.
Is het waar dat voor winkeldiefstal soms boetes uitgedeeld worden van 50 euro? In wat voor soort situaties gebeurt dit? Wat is de beleidslijn voor de hoogte van boetes in dit soort situaties?
De beleidslijn van het Openbaar Ministerie inzake diefstal van winkelgoederen met een waarde tot en met 50 euro is dat er een boete van 170 euro wordt opgelegd. Bij diefstal van winkelgoederen met een waarde tussen de 50 en 120 euro bedraagt de boete 290 euro. De zwaarte van de straf neemt nog verder toe bij hogere waardes van goederen. Van deze beleidslijn kan de officier van justitie slechts gemotiveerd afwijken, bijvoorbeeld indien sprake is van een bijzondere verschijningsvorm van het delict of naar aanleiding van de persoon van de dader. Indien de diefstal leidt tot een rechtszaak dan kan vanzelfsprekend ook de rechter tot een andere strafmaat besluiten, rekening houdend met de omstandigheden van het geval.
Op welke manier wordt gewogen hoe de verhouding is tussen de hoogte van de boete en de zwaarte van de overtreding?
De Aanwijzing kader voor strafvordering van het College van procureurs-generaal beschrijft de systematiek van het stelsel van richtlijnen voor strafvordering. De richtlijnen vormen één samenhangend geheel, hetgeen gerealiseerd is door enerzijds de ernst van de verschillende delicten ten opzichte van elkaar te positioneren, anderzijds door de factoren die een rol spelen bij de beoordeling telkens op eenzelfde wijze te hanteren. Bij vermogensdelicten, zoals winkeldiefstal, wordt de hoogte van de straf bepaald door een aantal factoren. Naast de waarde van de gestolen goederen gaat het erom of sprake is van medeplegen, medeplichtigheid, een poging, recidive, en de eventuele schade. Voor ieder van deze factoren wordt een vaststaande verzwaring of verlichting van de straf toegepast.
Wanneer krijgt de Kamer het naar aanleiding van de motie-Van der Staaij c.s.2 toegezegde onderzoek naar aanpassing van de verkeersboetes toegestuurd?3 Zou met het onderzoek naar aanpassing van de verkeersboetes naar aanleiding van deze motie niet in belangrijke mate tegemoetgekomen kunnen worden aan de kritiek op de verhouding tussen de verschillende boetes?
Ik zal de Kamer medio 2011 berichten over de manier waarop ik invulling wil geven aan de motie. Mijn voorstel zal inderdaad ingrijpen op de verhouding tussen de verschillende boetes, waarbij ook andere boetes dan verkeersboetes zullen worden betrokken.
Bent u bereid om in uw standpunt over de voorstellen van het Openbaar Ministerie voor aanpassing van de boetes ook een vergelijking te maken met de hoogte van andere boetes dan verkeersboetes, zodat een evenwichtige afweging van de hoogte van de boetes mogelijk is?
Zie antwoord vraag 4.
De telefoontaps in de zaak Baybasin |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de recente berichtgeving over de telefoontaps in de zaak Baybasin?1
Ja.
Is het waar dat de telefoontaps voor onderzoek naar Israël en de Verenigde Staten (VS) zijn gestuurd? Zo ja, wat was de onderzoeksvraag van het OM aan de onderzoekers?
Het onderzoek is uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de Toegangscommissie (TC) van de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken. (Digitale) kopieën van acht gesprekken zijn naar onderzoekers in Israël en de Verenigde Staten gestuurd. De TC heeft de onderzoekers gevraagd om de gesprekken op basis van signaalanalyse en telecomanalyse te bezien op mogelijke tekenen van manipulatie.
Is het gebruikelijk om onderzoekers in andere landen te vragen banden met telefoontaps of andere audiomateriaal te onderzoeken op mogelijke manipulatie? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit en in welke zaken wordt en dergelijk onderzoek verzocht?
Wanneer specifieke deskundigheid is vereist die in Nederland niet of onvoldoende aanwezig is, is het niet ongebruikelijk om forensisch onderzoek uit te besteden aan buitenlandse instanties. Dat geldt voor alle soorten forensisch onderzoek. Hoe vaak specifiek audio-onderzoek in het buitenland verricht wordt, is mij niet bekend.
Waarom is het materiaal in deze zaak juist naar deze twee landen gestuurd?
De Israëlische deskundige is aangezocht op verzoek van de raadsvrouw van Baybasin. De Amerikaanse deskundigen zijn benaderd op verzoek van het Openbaar Ministerie. De deskundigen zijn door de verzoekers geselecteerd op basis van hun specifieke kennis van het vakgebied.
Is het waar dat de onderzoekers in Israël en de VS in deze zaak verschillende banden hebben gekregen? Zo ja, wat is de waarde van de uitkomst van het onderzoek, als de landen verschillend materiaal voor onderzoek aangeboden krijgen? Is het gebruikelijk dat meerdere onderzoekers worden gevraagd de banden te bekijken op eventuele vervalsing of manipulatie en waarop vervolgens verschillend materiaal wordt verstuurd?
De onderzoekers beschikten in eerste instantie over hetzelfde onderzoeksmateriaal. Een deel van dat verstrekte materiaal was digitaal vertraagd om het op een beluisterbare snelheid te brengen. De Israëlische deskundige heeft gevraagd om de niet-vertraagde opnamen. Die heeft hij gekregen en ze vervolgens zelf weer vertraagd.
De Amerikaanse onderzoekers is aangeboden om dezelfde opnamen te ontvangen. Zij achtten dat niet nodig.
Welke audiobanden hebben de onderzoekers gekregen en waarom hebben zij niet het origineel of een kloon gekregen? Zijn de banden die de onderzoekers hebben gekregen bewerkt? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom is er dan niet een kloon van de originele tapes gestuurd?
Het oorspronkelijke materiaal bestaat uit optical discs en audiobanden waarop vele duizenden getapte telefoongesprekken staan. Dit oorspronkelijke bewijsmateriaal wordt in beginsel nooit uit handen gegeven. De onderzoekers beschikten over digitale kopieën van acht gesprekken. Het materiaal dat op de audiobanden stond, is vanwege de verstaanbaarheid vertraagd. Zie daaromtrent het antwoord op vraag 5.
Bent u van mening dat het Openbaar Ministerie (OM) beter exact dezelfde klonen had kunnen gebruiken om te laten onderzoeken in Israël en de VS? Zo ja, welke stappen heeft u ondernomen om te bereiken dat alsnog deugdelijk onderzoek wordt gedaan? Zo nee, waarom is dit niet belangrijk? Wat vindt u van de opmerking van de Amerikaanse onderzoekers die zeggen dat authenticiteitanalyses alleen kunnen worden uitgevoerd met de originele opnamen, of klonen daarvan?
De Amerikaanse onderzoekers hebben aangegeven dat ze bij gebruik van het oorspronkelijke materiaal wellicht stelliger uitspraken zouden kunnen doen. Zoals in het antwoord bij vraag 6 is aangegeven, wordt dergelijk belangrijk oorspronkelijk bewijsmateriaal niet uit handen gegeven. Nu dat zo is, hebben de Amerikaanse onderzoekers desgevraagd laten weten, geen behoefte te hebben aan de niet-vertraagde opnamen die de Israëlische deskundige op eigen verzoek ontvangen heeft.
Zijn er regels waarin staat hoe er moet worden omgegaan met tapes met audiomateriaal en wat ter onderzoek gestuurd moet worden om te komen te een deugdelijk onderzoek? Zo ja, welke regels zijn dat?
Ja, er bestaat een FT-norm (forensisch-technische norm) voor «het aanleveren van audiomateriaal voor integriteits-, authenticiteits- en originaliteitsonderzoek». Volgens deze norm is een groot aantal tapgesprekken reeds eerder onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut.
Hoe beoordeelt u de opmerking van de onderzoekers in de VS die zeggen dat heel veel kleine «smoking guns» nog belangrijker zijn dan de paar aanwezige «smoking cannons»? Baart deze opmerking u geen zorgen ten aanzien van de betrouwbaarheid van het aangeleverde materiaal?
Deze opmerking is gemaakt door de Israëlische onderzoeker.
De conclusies van de onderzoekers verschillen aanzienlijk, ook bij dat gedeelte van het materiaal dat voor beide partijen gelijk was (namelijk de gegevens van de optical discs). De Israëlische onderzoeker ziet ook daarin veel meer «smoking guns» dan de Amerikaanse onderzoekers. De geciteerde opmerking zegt niet zozeer iets over de betrouwbaarheid van het aangeleverde materiaal, maar over de geringe «hardheid» van het type analyses dat verricht is. Hetzelfde fragment wordt klaarblijkelijk door de een heel anders geïnterpreteerd dan door de ander.
Wat is er met de analyses van de Israëlische en Amerikaanse onderzoekers gedaan?
Nadat de onderzoekers over en weer op elkaars bevindingen hebben kunnen reageren, zijn de rapportages door een Nederlandse hoogleraar beschreven in een samenvattend document. Naar aanleiding daarvan heeft de TC nog nader onderzoek verricht en laten verrichten. Dit alles is gebruikt ten behoeve van een advies aan het College van procureurs-generaal. Bij dit advies zijn alle technische rapportages gevoegd. Deze zijn door het College eveneens ter beschikking gesteld aan de advocate van Baybasin.
Het betrekken van toxicologische rapporten bij lijkschouwingen |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport «Post-mortem toxicological urine screening in cause of death determination»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitkomsten van het onderzoek met betrekking tot de aanwezigheid van drugs en/of medicatie en het feit dat in een aantal gevallen deze stoffen de doodsoorzaak bleken te zijn?
De auteurs laten in het artikel zien dat onderzoek aan post-mortaal afgenomen urine een sterke aanwijzing kan geven voor aanwezigheid van drugs en/of medicijnen in het stoffelijk overschot, terwijl die op basis van andere gegevens niet werd verwacht. De in het onderzoek gebruikte tests detecteren slechts een klein deel van de in Nederland verkrijgbare toxische stoffen, namelijk de hier reeds bekende drugs en een aantal geneesmiddelen. Met de betreffende tests wordt aanwezigheid van andere stoffen niet gedetecteerd. Daarnaast is de kans op vals-negatieve en vals-positieve uitslagen bij de gebruikte tests aan urine aanwezig. Ten slotte kunnen stoffen niet in urine aanwezig zijn maar wel in bijvoorbeeld bloed.
Uit het artikel kan niet zonder meer worden afgeleid dat drugs en/of medicatie in een aantal gevallen de doodsoorzaak bleken te zijn. Een dergelijke conclusie kan ook niet worden getrokken op basis van alléén toxicologisch onderzoek in (post-mortaal afgenomen) urine. Voor het vaststellen van de doodsoorzaak is het uitvoeren van een (gerechtelijke) sectie noodzakelijk waarbij vrijwel altijd eveneens onderzoek wordt uitgevoerd aan met name bloed.
Deelt u het oordeel van de onderzoeker dat in twee gevallen een moord onopgemerkt zou zijn gebleven indien geen toxicologisch onderzoek zou zijn verricht?
Het door de vragensteller beschreven oordeel leid ik niet af uit het onderzoek. Voor zover uw vraag doelt op de beschrijving van een casus in «box 1» op pagina 6 van het artikel van de onderzoekers kan ik u meedelen dat een strafrechtelijk onderzoek loopt naar deze casus. Over het lopende onderzoek kan ik u inhoudelijk geen mededelingen doen.
Welke richtlijnen bestaan er voor het betrekken van een toxicologisch onderzoek bij een lijkschouwing?
Over het doen van toxicologisch onderzoek tijdens de uitwendige lijkschouw bestaat geen richtlijn. Indien de gemeentelijke lijkschouwer meent niet tot afgifte van een verklaring van overlijden te kunnen overgaan omdat de overtuiging dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak ontbreekt, wordt aan de officier van justitie verslag uitgebracht. Deze kan in geval van een vermoeden van een niet natuurlijk overlijden besluiten tot een gerechtelijke sectie. Ook kan de officier van justitie opdracht geven voor een toxicologisch onderzoek.
Is het in vraag 1 aangehaalde onderzoek voor u reden om het beleid ten aanzien van lijkschouwing te herzien, bijvoorbeeld door standaard toxicologisch onderzoek voor te schrijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe? Wat zijn de daarmee gemoeide kosten?
Om de vraag te kunnen beantwoorden of en zo ja welke consequenties aan het in vraag 1 aangehaalde onderzoek verbonden moeten worden is nadere informatie en beraad noodzakelijk. Indien wordt besloten tot wijziging van regelgeving en/of beleid, wordt u uiteraard te gelegener tijd daarover nader geïnformeerd.
Een proef met spreekrecht in aparte strafmaatzittingen |
|
|
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de initiatief van de SP te houden proef met spreekrecht in aparte strafmaatzittingen bij de rechtbank Amsterdam?1
De Raad voor de Rechtspraak heeft mij laten weten dat op dit moment geen sprake is van een proef, noch van een concreet voornemen daartoe, zoals gesuggereerd in het artikel in de Telegraaf van 9 februari jl.
Deelt u de mening van slachtofferorganisaties Aandacht Doet Spreken en Burgercomité tegen Onrecht dat het spreekrecht een aanzienlijk verbetering betekent voor de positie van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces? Zo nee, waarom niet?
Het spreekrecht zoals het in 2005 werd opgenomen in het Wetboek van Strafvordering was een onderdeel van de verbetering van de positie van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces. Dit blijkt ook uit de evaluatie die ik bij brief van 29 oktober 2010 aan de Tweede Kamer heb toegezonden (zie bijlage). Op dit moment bereid ik een wetsvoorstel voor waarmee ik het spreekrecht wil uitbreiden.
Onderschrijft u het uitgangspunt dat het verplaatsen van het spreekrecht naar een aparte strafmaatzitting, en daarmee het scheiden van feiten en emoties, zal bijdragen aan het tegengaan van vermenging in het strafproces van schuldvraag en gevolgen voor slachtoffers en nabestaanden? Zo nee, waarop baseert u uw mening?
Het mogelijk maken van het uitoefenen van spreekrecht tijdens aparte strafmaatzittingen zal er naar mijn oordeel niet toe leiden dat de positie van het slachtoffer wordt versterkt. Ongeacht of de verdachte wordt schuldig verklaard, beschouw ik als slachtoffer een ieder die op redelijke gronden beweert het slachtoffer te zijn van het feit ter zake waarvan het strafrechtelijk onderzoek is ingesteld. In dat kader heeft het slachtoffer een aantal procedurele rechten gekregen, waaronder het spreekrecht, op grond waarvan hij zich mag uitspreken over de gevolgen van het strafbare feit. Dat laat onverlet dat hij tijdens het onderzoek naar de feiten op de terechtzitting, al dan niet op verzoek van de verdediging, als getuige kan worden gehoord over zijn lezing van het gebeurde.
Het scheiden van feiten en emoties is geen doel op zichzelf en laat zich bij het vaststellen van de feiten niet goed denken noch realiseren. Zowel vanuit het perspectief van de verdachte als van het slachtoffer kan een zitting waarin de waardering van het bewijsmateriaal aan de orde is emotioneel zeer belastend zijn.
Hoe beoordeelt u de aanname dat met aparte strafzittingen vaker zal kunnen worden voorkomen dat rechters zullen oordelen dat vorderingen een onevenredige belasting van het strafproces betekenen (artikel 361 lid 3 Wetboek van Strafvordering)? Erkent u dat slachtoffers en nabestaanden dan minder vaak een aparte procedure zullen hoeven te starten en dat daarmee de proceseconomie van rechtbanken wordt verbeterd?2
Met het nieuwe artikel 361 lid 3 WvSv is het voegingscriterium verruimd. Waar voorheen alleen vorderingen van eenvoudige aard werden toegelaten in het strafproces, kan de rechtbank nu alleen nog in gevallen waarin de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, de vordering niet ontvankelijk verklaren. Het verruimen van de mogelijkheden tot voeging in het strafproces is bedoeld om meer slachtoffers en nabestaanden een gang naar de civiele rechter te besparen. Een knelpunt is dat sommige strafzaken zo snel worden afgedaan dat slachtoffers onvoldoende tijd of gelegenheid hebben om hun vordering tot schadevergoeding te onderbouwen. Voor deze groep ben ik voornemens de praktische en juridische mogelijkheid te onderzoeken om deze vorderingen op een bijzondere zitting te behandelen.
Bent u bereid dit initiatief van de SP te omarmen en de rechtbank Amsterdam steun toe te zeggen bij de uitvoering, nu het initiatief ook zo nadrukkelijk wordt gesteund door slachtofferorganisaties? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toezeggen dat het Openbaar Ministerie zijn volledige medewerking zal verlenen aan deze proef, nu dit een belangrijke bijdrage levert aan het centraal stellen van het slachtoffer in het strafproces? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u na afloop van de proef de Kamer informeren over de resultaten?
Zie antwoord vraag 1.
De halvering van de vergoeding voor rechtsbijstand |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van Nieuwsuur van 8 februari 2011 over de halvering van de vergoeding voor rechtsbijstand voor strafrechtadvocaten?
Ja.
Wat vindt u van de mening van de geïnterviewden in dit item dat advocaten onder de kostprijs hun werk moeten gaan doen?
De geïnterviewden in deze uitzending refereerden aan het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 31 753, nr. 25). Dit ontwerpbesluit is in het kader van de voorhangprocedure aan uw Kamer voorgelegd. Het ontwerpbesluit is verder ter consultatie toegezonden aan verschillende partijen, waaronder de Nederlandse orde van advocaten (NOvA). Ik wacht de uitkomsten van deze consultaties af, en zal die betrekken bij de verdere vormgeving van het ontwerpbesluit, waarvan de vergoedingsregeling deel uitmaakt. Op verzoek van uw Kamer om ter zake van dit ontwerpbesluit geen onomkeerbare stappen te nemen, heb ik het besluit aangehouden in afwachting van een algemeen overleg op 9 maart aanstaande over onder meer dit onderwerp.
De regeling zoals opgenomen in het ontwerpbesluit houdt in de praktijk overigens geen halvering van de tarieven van advocaten in. Op basis van de bestaande wettelijke regeling krijgt de advocaat 1,5 punt (ca. 168 euro) vergoed voor verleende piketrechtsbijstand in het kader van de inverzekeringstelling. Als gevolg van de uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Salduz c.s. heeft sinds eind 2008 iedere verdachte recht op toegang tot een advocaat voorafgaand aan het eerste politieverhoor, ongeacht de vraag of hij op dat moment in verzekering is gesteld. Daardoor vindt een belangrijk deel van de rechtsbijstandverlening die voorheen plaatsvond tijdens de fase van inverzekeringstelling, nu eerder plaats, namelijk voorafgaand aan het eerste politieverhoor. De categorie verdachten die aanspraak kan maken op rechtsbijstand is daardoor groter dan voorheen. De verdachte krijgt maximaal een half uur de gelegenheid om met een advocaat te spreken. Het overige deel van de piketrechtsbijstand vindt sinds Salduz nog altijd plaats na afloop van het politieverhoor, namelijk wanneer de verdachte nadien alsnog in verzekering wordt gesteld.
Om hiermee rekening te houden, is ook de vergoeding gesplitst en verdeeld over de twee momenten waarop de rechtsbijstandverlening plaatsvindt. Voor verleende rechtsbijstand voorafgaand aan het verhoor wordt 0,75 punt (ca. 84 euro) vergoed. Indien de verdachte na het verhoor in verzekering wordt gesteld, dan wordt voor de verleende bijstand in die fase eveneens een vergoeding van 0,75 punt toegekend. Verleent een advocaat zowel voor als na het verhoor piketrechtsbijstand, dan ontvangt hij in de nieuwe situatie in totaal dezelfde vergoeding voor verleende rechtsbijstand als voor Salduz, namelijk 1,5 punt. Van halvering van de vergoeding is dus geen sprake.
Deelt u de zorg dat een substantieel aantal advocaten tegen het gehalveerde tarief niet langer bereid zal zijn deze rechtshulp te verlenen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat er voldoende gekwalificeerde strafrechtadvocaten op toevoeging zullen blijven werken?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom stelt u in het interview dat de kosten die zijn verbonden aan de eisen die het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) stelt aan bijstand van een advocaat in het begin van het strafproces eenzijdig bij de advocatuur moeten liggen?
Ik heb niet gesteld dat de kosten die verbonden zijn aan de eisen die het EHRM stelt eenzijdig bij de advocatuur zouden moeten liggen. Er zijn verschillende mogelijkheden om met deze kosten om te gaan, en ik kom hierover nog met uw Kamer te spreken. Ik heb slechts willen aangeven dat een verruiming van het recht op rechtsbijstand niet automatisch betekent dat de overheid ook in alle gevallen gehouden is om alle daarmee gemoeide kosten te dragen.
Leidt de mogelijkheid van de aanwezigheid van de advocaat tijdens het verhoor op grond van de uitspraak Brusco1 van het EHRM tot een nog verdere verlaging van de vergoeding voor de advocaat?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op eerdere Kamervragen over de uitspraak in de zaak Brusco (Handelingen Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel 664) leidt deze uitspraak niet tot de conclusie dat de raadsman in het algemeen tijdens het verhoor aanwezig moet kunnen zijn.
Een diepgravend onderzoek naar de precieze toedracht van het overlijden van Michelle Mooij |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Kunt u precies aangeven wanneer het vereiste diepgravende onderzoek naar het overlijden van Michelle is gestart? Kunt u tevens aangeven wanneer het onderzoek (naar verwachting) wordt gesloten? Zo nee, waarom niet?1
Op de dag waarop het lichaam van Michelle Mooij is aangetroffen is direct een uitgebreid onderzoek gestart, omdat reeds bij de lijkschouwing door de schouwarts twijfel was gerezen over de toedracht van het overlijden. Nog diezelfde dag hebben de eerste verhoren plaatsgevonden, en daags daarna is met een buurtonderzoek begonnen. In de weken en maanden daarna zijn velerlei onderzoekshandelingen verricht.
Zoals vermeld in antwoord op eerdere schriftelijke vragen over deze zaak (Handelingen Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel 1227) is een contra-expertise uitgevoerd naar de doodsoorzaak om na te gaan of de conclusies uit het NFI-rapport worden ondersteund. De contra-experitse is zeer recent afgerond. De resultaten worden thans bestudeerd en zullen met de ouders worden besproken. Op basis van de resultaten zal worden besloten of nader opsporingsonderzoek is aangewezen. Een einddatum van het onderzoek valt om deze reden nu niet te geven.
Kunt u inmiddels aangeven of er überhaupt nog rekening wordt gehouden met de mogelijkheid van zelfdoding? Zo nee, waarom niet?
Met de mogelijkheid van zelfdoding wordt in het onderzoek rekening gehouden.
Worden de nabestaanden met enige regelmaat geïnformeerd over het onderzoek en de stand van zaken daarvan? Zo nee, deelt u de mening dat de nabestaanden het volste recht hebben om met respect behandeld te worden en dus ook zo spoedig mogelijk op de hoogte dienen te worden gesteld van de laatste ontwikkelingen? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen?
Het Openbaar Ministerie heeft mij bericht dat de politie vanaf het begin van het onderzoek zowel schriftelijk als telefonisch contact heeft onderhouden met de ouders van Michelle Mooij en hun advocaat. Ook is de ouders aangeboden in een persoonlijk gesprek de stand van zaken in het onderzoek toe te lichten.
Deelt u de mening dat (terwijl het recidiverisico van I. op voorhand werd ingeschat als groot) het op z’n minst merkwaardig is dat de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) de behandeling beëindigde, reclassering het toezicht beëindigde en ook de officier van justitie niets meer heeft ondernomen? Zo nee, waarom niet?
De GGZ Noord-Holland Noord heeft de behandeling van I. op 10 november 2009 beëindigd vanwege onvoldoende progressie. Dat is conform de normale procedure in dergelijke gevallen. Nadat de Reclassering hiervan op de hoogte was gebracht, heeft de Reclassering het Openbaar Ministerie gemeld dat I. zich niet heeft gehouden aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering. Het toezicht door de Reclassering op het naleven van de voorwaarden bij de opgelegde straf werd op dat moment beëindigd. Ook dat is de normale procedure.
Op het moment waarop het OM het zogenaamde afloopbericht van de Reclassering ontving had het nog een vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf kunnen indienen. Ten onrechte is echter geoordeeld dat de termijn voor het indienen van de vordering reeds was verlopen en is deze niet ingediend. Hierdoor is de voorwaardelijk opgelegde straf niet meer ten uitvoer gelegd. Ik betreur dit ten zeerste. Het College van procureurs-generaal heeft mij gemeld dat het ressortsparket te Amsterdam maatregelen heeft genomen om dergelijke fouten in de toekomst te voorkomen.
Bent u van mening dat de relevante autoriteiten en instanties (onder andere reclassering, de officier van justitie evenals de afdeling slachtofferinformatie bij het parket) op een juiste wijze hebben gehandeld? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 4.
De aanpassing van de opleiding voor Rechterlijk ambtenaar in opleiding (Raio) |
|
|
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt de berichtgeving dat de opleiding voor de Rechterlijk ambtenaren in opleiding (Raio) gaat veranderen en dat minder kandidaten worden toegelaten tot de opleiding tot rechter of officier van justitie?12
Dit is een uitvloeisel van het Regeerakkoord. Hierin is opgenomen dat de Raio-opleiding wordt verkort en dat deze verkorting jaarlijks 10 miljoen euro beoogt op te brengen.
Wat is uw mening over het in de berichtgeving gestelde dat het terugschroeven van het aantal opleidingsplaatsen van 60 naar 25 het gevolg is van de bezuinigingen?
Het terugschroeven van het aantal opleidingsplaatsen van 60 naar 25 is inderdaad het gevolg van bezuiniging. De Raio-opleiding kost thans jaarlijks ca 18 miljoen euro. Na bezuiniging resteert jaarlijks 8 miljoen euro. Hiervoor kunnen in het huidige stelsel 25 Raio’s per jaar worden opgeleid.
Is het waar dat de komende vijf jaar honderden van de 2400 rechters stoppen met hun werk vanwege pensionering? Zo ja, betekent dit dat er een tekort aan rechters zal ontstaan binnen afzienbare tijd?
De komende 5 jaar zullen circa 80 rechters per jaar de leeftijd van 65 bereiken. Hoewel rechters tot de leeftijd van 70 hun vak kunnen uitoefenen, leert het verleden ons dat de meesten rond hun 65e levensjaar stoppen met het uitoefenen van hun functie. Of een tekort aan rechters ontstaat, is mede afhankelijk van de ontwikkeling van de zaaksinstroom. De Rechtspraak houdt op dit moment rekening met een instroomremmend effect als gevolg van het voornemen een stelsel van kostendekkende griffierechten in te voeren.
Hoe moeten die tekorten worden opgevangen? Wat betekent een tekort aan rechters voor de doorstroming van rechtszaken in de toekomst?
Er wordt geen tekort aan rechters verwacht (zie het antwoord op vraag 3, 5 en 6).
Hoeveel rechters in opleiding zullen naar verwachting in de toekomst via het Raio-traject worden opgeleid en hoeveel via het Rechter in opleiding (Rio)-traject?
Om in de instroombehoefte te kunnen voorzien werkt de Raad voor de rechtspraak aan een nieuw opleidingsstelsel voor rechters. Dit nieuwe stelsel zal de huidige opleidingstrajecten voor recent afgestudeerden (Raio) en juristen met ruime werkervaring (Rio) vervangen.
In hoeverre helpt het terugschroeven van het aantal rechters in opleiding bij het voorkomen dat er in de nabije toekomst een tekort aan gekwalificeerde rechters zal ontstaan?
Zie antwoord vraag 5.
Het feit dat SP'ers niet mogen inspreken in de raad van de gemeente Oude IJsselstreek |
|
Ronald van Raak |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft de gemeente Oude IJsselstreek naar uw opvatting juist gehandeld toen zij het reglement van orde van de gemeente op zodanige wijze aanpaste, dat mensen die verbonden zijn aan een politieke partij geen gebruik meer kunnen maken van het inspreekrecht in de gemeenteraad?1
De mogelijkheid om in te spreken tijdens raads- en commissievergaderingen is een vorm van inspraak als bedoeld in artikel 150 Gemeentewet, waarover de raad bij verordening regels heeft te stellen. Over de wijze waarop dit verder vorm wordt gegeven, stelt de wet geen nadere regels. Het staat de raad dus vrij hier zelf in te voorzien. Het is in het eigen belang van de raad om hier een evenwichtige afweging te maken. Overigens hebben betrokkenen als burger wel de mogelijkheid om in te spreken; de uitzondering die de raad in het reglement van orde heeft gemaakt, geldt alleen indien men wil inspreken als vertegenwoordiger van een politieke partij.
Is deze uitsluiting van deze groep burgers van het inspreekrecht juridisch juist?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat het politiek ongewenst is dat bepaalde mensen op deze gronden worden uitgesloten van het inspreekrecht?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er andere gemeenten die soortgelijke maatregelen hebben genomen om bepaalde mensen uit te sluiten van het inspreekrecht?
Op dit moment zijn bij mijn departement soortgelijke regelingen niet bekend.
Bent u bereid dit besluit van de gemeente Oude IJsselstreek ter vernietiging voor te dragen aan de Kroon?
Van strijd met het recht of het algemeen belang is mij niets gebleken, zodat een voordracht tot vernietiging niet aan de orde is.
De zaak C. |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Argos over de zaak C?1
Ja.
Wat is uw algemene mening over de inhoud van deze uitzending?
Nederland heeft medewerking verleend aan verzoeken van de Italiaanse autoriteiten in deze strafzaak, en blijft dat doen, voor zover de toepasselijke wet- en regelgeving daartoe mogelijkheden biedt.
Verder verwijs ik naar de antwoorden op onderstaande vragen.
Klopt het dat in juni 2010 Italië Nederland heeft verzocht om C. aan te houden? Wat is er sinds die tijd met dat verzoek gebeurd en waarom is C. tot op de dag van vandaag nog steeds niet aangehouden en gedetineerd?
Opgelegde straffen dienen tenuitvoer gelegd te worden, ook als het gaat om straffen die in het buitenland zijn opgelegd. Daarbij dient uiteraard te worden gehandeld conform de wettelijke bepalingen, waaronder die uit de Uitleveringswet, de Overleveringswet en de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS).
Naar aanleiding van een verzoek van de Italiaanse autoriteiten is betrokkene in maart 2010 aangehouden en voorgeleid aan de rechter-commissaris te Amsterdam. Deze heeft de detentie van betrokkene geschorst vanwege bijzondere persoonlijke omstandigheden. Pas nadien is bekend geworden dat het Italiaanse vonnis tegen betrokkene onherroepelijk was. Dat had tot gevolg dat aan het verzoek om overlevering van Italië niet kon worden voldaan, omdat Nederland geen eigen onderdanen overlevert voor de executie van een onherroepelijk vonnis.
Zoals wettelijk verplicht heeft Nederland vervolgens Italië aangeboden de tenuitvoerlegging van het vonnis over te nemen. In juni 2010 heeft Nederland een daartoe strekkend verzoek ontvangen van de Italiaanse autoriteiten. Op het ontvangen verzoek is de WOTS van toepassing. Het verzoek bleek echter incompleet. Er is om aanvulling gevraagd en in januari 2011 is nog een aanvulling ontvangen. Het verzoek is op dit moment in behandeling bij het Openbaar Ministerie.
Deelt u de mening dat een veroordeelde wapenhandelaar niet op vrije voeten zou mogen zijn? Zo ja, binnen welke termijn kan de aanhouding van C. plaatsvinden? Is de overheid bekend met de verblijfplaats van C?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat C. gesignaleerd staat? Zo ja, wat heeft Nederland gedaan met dit opsporingsbevel?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verlopen de contacten met het buitenland als het gaat om verzoeken van het buitenland aan Nederland om veroordeelden te detineren in Nederland? Klopt de uitspraak die in de uitzending wordt geuit dat Nederland zeer traag omgaat met dergelijke verzoeken uit het buitenland? Hoe zit dat in deze zaak?
Verzoeken tot overdracht van de tenuitvoerlegging van onherroepelijke strafvonnissen worden gedaan van centrale autoriteit aan centrale autoriteit, meestal de ministeries van Justitie. De verdere procedure is afhankelijk van het toepasselijke verdrag. Nederland gaat zo voortvarend mogelijk met deze verzoeken aan de slag en is daarbij gebonden aan de vereisten die het toepasselijke verdrag en de WOTS hieraan stellen.
Verder verwijs ik naar het antwoord op vragen 3, 4 en 5.
Bent u nog steeds van mening dat de Kamervragen van 24 september 2010 over de contacten tussen een ambtenaar van Buitenlandse Zaken en de voortvluchtige C. nog vertrouwelijk moeten blijven?2 Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid die antwoorden op de vragen alsnog in de openbaarheid brengen?
Ik ben bereid de beantwoording van de eerdere Kamervragen (ingezonden op 27 april 2010 en beantwoord op 28 juni 2010) over dit onderwerp openbaar te maken en voeg deze als bijlage toe bij de huidige beantwoording.
Wat zijn de regels waaronder schriftelijke vragen van de leden van de Kamer vertrouwelijk worden beantwoord?
Of schriftelijke vragen van leden van de Kamer vertrouwelijk worden beantwoord is niet aan vaste regels gebonden. Van geval tot geval dient immers te worden bezien of de gevraagde informatie zonder of met een voorbehoud van vertrouwelijkheid aan de Kamer kan worden verstrekt. Als de normale beantwoording van Kamervragen, die volledige openbaarmaking
impliceert, door die openbaarmaking schade toebrengt aan andere gewichtige belangen, dan kan worden gekozen voor vertrouwelijke overlegging.
Heeft de toenmalige viceconsul van elk bezoek die hij heeft gebracht aan C. een aantekening gemaakt in het dossier? Zo nee, deelt u de mening dat als de toenmalige viceconsul wel een aantekening zou hebben gemaakt van zijn laatste bezoek, justitie niet zoveel probleem zou hebben om hem te vinden?
Alle bezoeken die de viceconsul in zijn professionele hoedanigheid heeft gebracht aan betrokkene tijdens diens detentie in Italië, zijn in het consulaire dossier over betrokkene vermeld. Indien met »zijn laatste bezoek» wordt bedoeld het eenmalige bezoek dat aan betrokkene is gebracht door de ambtenaar in een privéhoedanigheid, geldt dat vanwege de aard van dat bezoek geen verslag daarvan in het dossier is opgenomen. Zie daartoe ook de antwoorden op de vragen van 27 april 2010. Zou dat wel zijn gebeurd, dan is daarmee niet gezegd dat het ministerie van Veiligheid en Justitie over de gegevens had beschikt. In de regel heeft het ministerie van Veiligheid en Justitie namelijk geen inzage in de consulaire dossiers die op de ambassades en consulaten in het buitenland bewaard worden.
Ik verwijs verder naar het antwoord op vragen 3, 4 en 5.
Deelt u de mening van collega-diplomaten van de toenmalige viceconsul dat het ongebruikelijk is dat iemand contact met een (ex-)gedetineerde heeft zonder daarvan een aantekening in het dossier te maken? Zo nee, waarom niet?
Het betrof een privébezoek dat geen functionele noodzaak, doel of inhoud had. Tegen deze achtergrond is het gebruikelijk dat er geen aantekening in het dossier is opgenomen.
Een verkenning om strafvervolging van buitenlandse politici in Nederland tegen te gaan |
|
Arjan El Fassed (GL), Tofik Dibi (GL) |
|
Kloppen de berichten dat u laat onderzoeken hoe kan worden voorkomen dat buitenlandse politici in Nederland worden vervolgd voor het schenden van mensenrechten?1
Nee. Wat ik laat onderzoeken is hoe de Staat zou moeten omgaan met situaties waarin juridische acties dreigen tegen buitenlandse overheidsfunctionarissen die in Nederland verblijven of voornemens zijn naar Nederland te komen, met inachtneming van de toepasselijke internationaalrechtelijke kaders.
Een aantal categorieën buitenlandse overheidsfunctionarissen geniet immuniteit en kan om die reden in Nederland niet strafrechtelijk worden vervolgd. Dat vloeit voort uit het volkenrecht en heeft zijn neerslag gevonden in artikel 8 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 16 van de Wet internationale misdrijven.
Kloppen onze constateringen dat u dus kennelijk de goede bilaterale betrekkingen met de autoriteiten van staten waar mensenrechten worden geschonden belangrijker vindt dan de handhaving van de internationale rechtsorde, waar nu juist de universele werking van de mensenrechten van enorme betekenis wordt geacht? Sinds wanneer prevaleert voor de Nederlandse overheid de vrees voor de gevolgen van een «onwelkom ontvangst» van buitenlandse overheidsfunctionarissen boven de verbolgenheid over ernstige schendingen van de rechten van de mens?
Nee. Het bevorderen van de internationale rechtsorde vormt een belangrijk onderdeel van het Nederlandse buitenlands beleid. Daarbij staat de bevordering van de naleving van mensenrechten centraal en wordt evenzeer veel belang gehecht aan andere onderdelen van het volkenrecht die essentieel zijn voor een goed functionerende internationale rechtsorde, zoals het respecteren van de immuniteit waar bepaalde personen aanspraak op kunnen maken. Het kan voor ons land in uitzonderlijke gevallen aan de orde zijn te overwegen buitenlandse functionarissen in Nederland te ontvangen en deze te vrijwaren van vervolging voor de Nederlandse rechter. Dit moet van geval tot geval worden beoordeeld. Hierbij kan worden gedacht aan bezoeken door (voormalige) functionarissen die van groot belang zijn voor de buitenlandse betrekkingen, bijvoorbeeld wanneer er vlak voor het betreffende bezoek een kort geding dreigt te worden aangespannen dat gericht is op de vervolging van deze functionaris. De juridische ruimte om in een dergelijk geval tot een tijdelijke vrijwaring van vervolging over te gaan laat ik verkennen, evenals de bijbehorende risico’s.
Hoe verhoudt deze voorgenomen koerswijziging zich tot de door Nederland geratificeerde mensenrechtenverdragen en het streven van de Nederlandse regering om een actief beleid te voeren om schendingen van de mensenrechten en misdaden tegen de menselijkheid actief te vervolgen, om het bestaan van een vrijhaven voor dergelijke internationale misdrijven te voorkomen en om Den Haag te profileren als de spreekwoordelijke hoofdstad van de internationale rechtsgemeenschap?
Er is geen koerswijziging. Het betreft een verkenning van opties binnen de kaders van het internationaal recht en conform de Nederlandse verdragsverplichtingen op het gebied van de bestrijding van internationale misdrijven.
Deelt u onze angst dat deze benadering er uiteindelijk alleen maar toe zal leiden dat feitelijke straffeloosheid mensenrechtenschendingen alleen maar in de hand zal werken, waardoor het gevoel van internationale gerechtigheid zal afbrokkelen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De verkenning richt zich op het in uitzonderlijke gevallen toekennen van immuniteit aan buitenlandse overheidsfunctionarissen, conform het internationaal recht. Immuniteit staat niet gelijk aan straffeloosheid, maar vormt een tijdelijke, procedurele barrière voor strafvervolging voor de nationale rechter. Immuniteit doet geen afbreuk aan de individuele strafrechtelijke verantwoordelijkheid.
Bent u met andere woorden dus bereid om bijvoorbeeld president Mugabe van Zimbabwe toegang tot Nederland te verlenen en wellicht zelfs officieel te ontvangen, in de wetenschap dat hij internationaal erkende vrijheidsrechten, zoals de gewetens-, uitings- en demonstratievrijheid en de vrijheid van drukpers, met handen en voeten treedt?
Ik kan niet uitsluiten dat onder bepaalde omstandigheden personen tot Nederland worden toegelaten die mogelijk betrokken zijn bij mensenrechtenschendingen, maar die tevens aanspraak kunnen maken op immuniteit op basis van het internationaal recht. Als gastland van diverse internationale organisaties is Nederland bijvoorbeeld verplicht om toegang tot ons land te verlenen aan alle vertegenwoordigers van staten bij internationale organisaties, ongeacht of zij verdacht worden van internationale misdrijven.
Bent u bereid om ogenblikkelijk elke verkenning te staken die ertoe leidt dat afgezien wordt van strafvervolging van buitenlandse overheidsfunctionarissen en juist nog actiever in te zetten op de bestrijding van dit soort ernstige misdrijven? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik zie hiertoe geen aanleiding. De verkenning van mogelijkheden vindt plaats binnen de grenzen van het recht. Verder wijs ik op een bij uw Kamer aanhangig wetsvoorstel, waarmee de mogelijkheden om internationale misdrijven in Nederland op te sporen en te vervolgen worden verruimd (Kamerstukken II 2009–2010, 32 475, nr. 2).
Verklaringen Omtrent Gedrag (VOG's) voor jongeren en werk |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het de geconstateerde problemen rond de «Verklaringen omtrent Gedrag» zoals die kunnen ontstaan bij het doen van een stage of werk door jongeren12
Het weigeren van de afgifte van de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) kan ertoe leiden dat jongeren niet de door hen gewenste stage kunnen lopen of het door hen gewenste werk kunnen verrichten. Slechts in de gevallen waarin het, gelet op het risico voor de samenleving, noodzakelijk is wordt de afgifte van de VOG geweigerd. Ten aanzien van jongeren onder de 25 jaar was dit in 2010 in minder dan 1 procent van het aantal aanvragen het geval. De geschetste problematiek is derhalve beperkt van omvang. Ook de resultaten van de pilot «VOG onder voorwaarden» tonen aan dat de problematiek gering is. Ik verwijs u in dit verband naar mijn antwoorden op de vragen van de leden Marcouch en Recourt (beiden PvdA) (2011Z00612).
Hoe weegt u het dillema dat jong-volwassenen die een misstap hebben begaan worden beperkt, om na hun straf, een normaal arbeidsleven op te bouwen, ook wanneer het gaat over relatief kleinere vergrijpen?
Jongeren die ooit een klein delict hebben begaan, dienen hiervan geen onnodige hinder te ondervinden bij het vinden van een stageplek of werk. Bij VOG-aanvragen wordt in elk individueel geval zorgvuldig het belang dat een jongere heeft bij afgifte van de VOG afgewogen tegen het risico voor de samenleving.
Ik verwijs u in dit verband naar mijn antwoorden op de vragen van het lid Gesthuizen (SP) (2011Z01316).
Ziet u mogelijkheden om aan dit dilemma het hoofd te bieden? Hoe kunt u werkgevers stimuleren om ook jongeren met een «verleden» aan een stage of werk te helpen?
Onder verwijzing naar mijn antwoord op vragen 1 en 2, merk ik op dat ingevolge het reguliere beoordelingskader voor VOG-aanvragen bij de beoordeling van iedere aanvraag een zorgvuldige belangenafweging wordt gemaakt. In gevallen waarin de VOG wordt geweigerd, kan de werkgever – behoudens een wettelijke verplichting om een VOG te overleggen – besluiten om de jongere alsnog in dienst te nemen of stage te laten lopen.
Het bericht 'Met camerabeelden betrapte dieven niet vervolgd' |
|
Ger Koopmans (CDA), Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Betrapte dieven niet vervolgd»?1
Ja.
Klopt het bericht dat de officier van justitie de betreffende zaken niet aanbrengt, omdat het bewijs afkomstig is van camerabeelden?
Dit bericht is onjuist. Camerabeelden kunnen op grond van de huidige wetgeving wel degelijk gebruikt worden als bewijs in strafzaken. Dit gebeurt ook regelmatig. In de onderhavige zaken konden de camerabeelden evenwel niet in alle gevallen leiden tot identificatie van de verdachten. Dit was de reden waarom in één van de vier gevallen is overgaan tot een sepot wegens onvoldoende bewijs. In de drie overige zaken is sprake van: een veroordeling, een sepot omdat het strafrechtelijk belang van vervolging te gering is, en een lopende zaak omdat de gesignaleerde verdachte nog niet is aangehouden.
Deelt u de verontwaardiging dat het beeldmateriaal van winkeliers, benzinepomphouders enz niet als bewijsmateriaal gebruikt wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Indien het op grond van (de toepassing van) de huidige wetgeving het niet mogelijk is om beelden als bewijsmateriaal te gebruiken, bent u dan bereid om de wet te wijzigen?
Zie antwoord vraag 2.