Een opgepakte anti-IS-strijder |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Anti-IS-strijder opgepakt»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het moedige besluit van de betreffende veteraan om zich in te zetten voor de strijd tegen de terroristen van Islamitische Staat (IS)?
Het onderzoek door het Openbaar Ministerie naar Jitse A. loopt nog. Ik ga niet in op een individuele casus die nog onderwerp is van een strafrechtelijk onderzoek.
Waarom kunnen teruggekeerde jihadisten in Nederland hulp krijgen bij het vinden van een baan, huis en opleiding en wordt deze anti-IS-strijder opgepakt en zelfs vastgezet?
Het onderzoek door het Openbaar Ministerie naar Jitse A loopt nog. Ik ga niet in op een individuele casus die nog onderwerp is van een strafrechtelijk onderzoek.
Ten aanzien van mogelijk terugkerende jihadisten geldt dat alle beschikbare middelen bij de landelijke en lokale partners worden aangewend om eventuele risico’s die van hen uit kunnen gaan weg te nemen. Politie en AIVD maken een inschatting van de potentiële dreiging die van onderkende terugkeerders uitgaat. Bij een terugkeerder is een merkbare interventie gewenst. Het uitgangspunt is dan ook direct aanhouden van terugkeerders en veilig stellen van bewijsmateriaal. Het OM kan, waar opportuun, overgaan tot strafvervolging. Waar nodig houden politie en AIVD terugkeerders scherp in beeld, blijven zij alert op ontwikkelingen en delen zij relevante informatie waar mogelijk.
Terugkeerders worden daarnaast in het lokale domein regelmatig besproken in een multidisciplinair casusoverleg. Hierin werken de betrokken landelijke en lokale partijen (strafrechtelijk en bestuurlijk) intensief samen met het doel informatie uit te wisselen en een pakket met de meest effectieve maatregelen samen te stellen. Deze aanpak is altijd maatwerk en verschilt dus van persoon tot persoon. De casusoverleggen dragen binnen gemeenten bij aan een integraal beeld van de gekende (potentiële) uitreizigers en terugkeerders. De NCTV heeft bij deze casusoverleggen een adviserende rol en brengt, waar nodig, expertise in.
Hoe verhoudt het voornemen van het Openbaar Ministerie (OM) om de veteraan in kwestie te gaan vervolgen zich tot de volgende uitlatingen van het OM eerder dit jaar: «Vroeger was het in dienst treden bij buitenlandse strijdkrachten strafbaar, nu is het niet langer verboden. Je mag alleen niet deelnemen aan een strijd tegen Nederland»?2
In oktober 2014 heeft het OM laten weten dat drie personen die met de Koerden meevochten tegen ISIS niet konden worden vervolgd voor het in vreemde krijgsdienst treden, omdat dit enkel strafbaar is wanneer men in krijgsdienst treedt bij een vreemde mogendheid waarmee Nederland in oorlog is of dreigt te raken. Naar aanleiding van deze mededeling is de onjuiste suggestie in de media gewekt dat personen die deelnemen aan een gewapende strijd in het geheel niet vervolgd zouden kunnen worden.3 In reactie hierop heeft het OM op 31 oktober 2014 laten weten dat deelname aan het gewapend conflict in Irak en Syrië in beginsel strafbaar is en dat Nederlanders die daar vechten gewoon onder het Nederlandse strafrecht kunnen worden vervolgd voor commune of terroristische misdrijven.4 Het doden van anderen, waaronder ISIS-leden, kan dus leiden tot een strafrechtelijke vervolging voor commune delicten, zoals moord. Het OM weegt per geval zorgvuldig af of opsporing en aansluitend vervolging haalbaar en opportuun is. Dit is uiteraard afhankelijk van de concrete omstandigheden.
Op dit moment wordt opsporingsonderzoek verricht naar de handelingen van A. in Syrië. Op basis van de resultaten van dit onderzoek zal het OM vervolgens beoordelen of een strafrechtelijke vervolging mogelijk en opportuun is.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep over boetes voor bijstandsfraude |
|
John Kerstens (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Boete bij bijstandsfraude moet redelijk zijn»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep waar in de berichtgeving naar verwezen wordt over de hoogte van boetes voor bijstandsfraude en de termijn waarin deze boetes betaald moeten worden?
Op 24 november 2014 heeft de CRvB (ECLI:NL:CRVB:2014:3754) reeds geoordeeld dat bij het opleggen van een bestuurlijke boete rekening moet worden gehouden met de individuele situatie van betrokkene. De hoogte van de boete moet worden afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van betrokkene. In voorkomende gevallen kan daarbij ook de financiële draagkracht van de overtreder een rol spelen. Met de uitspraak van 11 januari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:12) en een vijftal andere uitspraken van dezelfde datum geeft de CRvB een nadere invulling hoe rekening te houden met de financiële draagkracht.
Kunt u nader inzicht geven in de gevolgen van deze uitspraak voor het boetebeleid binnen de bijstand? Wat is de reikwijdte van deze uitspraak?
In zijn uitspraak oordeelt de CRvB dat een bestuurlijke boete een betrokkene niet onevenredig in zijn inkomen en vermogen mag treffen. Zo wordt voorkomen dat als gevolg van het opleggen van een boete een betrokkene zeer langdurig op het absolute minimum moet leven. De CRvB oordeelt dat hierbij een begrenzing in tijd, afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid, van maximaal twee jaar in acht moet worden genomen. Het teveel aan ontvangen uitkering moet altijd worden terugbetaald.
Dit betekent dat een gemeente bij het bepalen van de hoogte van een boete, naast de ernst van de overtreding (het benadelingsbedrag) en de mate van verwijtbaarheid (opzet, grove schuld, normale verwijtbaarheid, verminderde verwijtbaarheid) zich er van dient te vergewissen dat de boete, gelet op de draagkracht van de overtreder, geen onevenredige gevolgen heeft. De CRvB hanteert daarbij het uitgangspunt dat het volledige bedrag van het inkomen boven de beslagvrije voet volledig beschikbaar is voor het betalen van de boete. Ook eventueel beschikbaar vermogen moet worden gebruikt voor het betalen van de boete. Het is in de eerste plaats aan de belanghebbende om inzicht te geven in zijn financiële draagkracht.
In hoeverre vereist de uitspraak aanpassing van kracht zijnde wet- of regelgeving met betrekking tot de hoogte van boetes voor bijstandsfraude en de termijn waarin deze betaald moeten worden?
Naar aanleiding van de uitspraak van de CRvB van 24 november 2014 wordt de wet- en regelgeving aangepast. Uw Kamer heeft 28 januari 2016 het wetsvoorstel tot wijziging van de socialezekerheidswetten in verband met de regeling van de bestuurlijke boete ontvangen. In de toelichting bij het wetsvoorstel wordt aangegeven dat voor de bepaling van de boetehoogte in het individuele geval de (persoonlijke) omstandigheden van het geval, waaronder de financiële draagkracht, mede van belang zijn. Ook in de toelichting bij het aan te passen Boetebesluit socialezekerheidswetten zal dit worden aangegeven. Naar aanleiding van de uitspraken van de CRvB van 11 januari 2016 hoeft de wet- en regelgeving niet te worden gewijzigd.
De overdracht van een tot levenslang veroordeelde aan Engeland |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichten dat u een in Nederland tot levenslang veroordeelde Engelsman wil overdragen aan Engeland?1 2
De desbetreffende gedetineerde is op 8 juli 2008 onherroepelijk veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf voor moord. Naar aanleiding van deze veroordeling is betrokkene ongewenst vreemdeling verklaard. Met het oog op de ongewenstverklaring en ook omdat de zaak in principe voldeed aan alle criteria voor overbrenging, heeft de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) het initiatief genomen – dat wil zeggen een voornemen tot een besluit kenbaar gemaakt – om de tenuitvoerlegging van de straf over te dragen aan het Verenigd Koninkrijk. Het voorgenomen besluit tot overbrenging is per brief d.d. 5 januari 2015 naar betrokkene gestuurd en – in overeenstemming met de gebruikelijke procedure – aan het openbaar ministerie (OM) voorgelegd voor advies. Het OM heeft in eerste instantie positief geadviseerd. Bij dit advies zijn de nabestaanden abusievelijk niet betrokken. Op 11 januari jl. heeft het OM alsnog met de nabestaanden over het voorgenomen besluit tot overbrenging gesproken. Bij die gelegenheid heeft het OM ook zijn excuses aangeboden voor deze gang van zaken. Het gesprek heeft ertoe geleid dat het OM op 13 januari jl. negatief heeft geadviseerd ten aanzien van een eventuele overdracht van de tenuitvoerlegging van de straf aan het Verenigd Koninkrijk. Gelet hierop heeft DJI het voorgenomen besluit op 20 januari jl. ingetrokken. Dit betekent concreet dat er op dit moment géén sprake meer is van een (voorgenomen) besluit tot overdracht van de tenuitvoerlegging van de straf.
Wat zijn de redenen geweest om over te gaan tot de overdracht? Kunt u toelichten wat er precies is gebeurd?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het overdragen van de veroordeelde op uw initiatief is gestart? Zo nee, op wiens initiatief dan wel? Zo ja, waarom bent u hiertoe overgegaan?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de inhoud van de afspraken die zijn gemaakt met Engeland over de betreffende overdracht? Indien deze nog niet duidelijk zijn, wat is de inzet van zowel Nederland als Engeland? Hoe zal worden voorkomen dat deze man, die als zeer gevaarlijk is beoordeeld, eerder vrijkomt en opnieuw een gevaar zal zijn voor de samenleving?
Zoals ik reeds heb vermeld in mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 3, is er op dit moment geen sprake meer van een procedure tot overdracht van de tenuitvoerlegging van de straf.
Wat betekent het overdragen van deze man voor de duur van zijn detentie in Engeland als daar niets over afgesproken wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom zijn er onjuiste mededelingen gedaan aan de nabestaanden van het slachtoffer over de zitting en zijn zij bovendien niet op de hoogte gebracht van de voorgenomen overdracht? Wat is hier het beleid op?
Zoals ik reeds heb aangegeven in mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 3 heeft het OM in eerste instantie advies uitgebracht zonder daarbij – zoals gebruikelijk is in deze procedure – de nabestaanden te betrekken. Het OM heeft daarvoor excuus aangeboden aan de nabestaanden.
Welke maatregelen neemt u om er voor te zorgen dat er zorgvuldig en respectvol zal worden omgegaan met nabestaanden, ook in dit soort gevallen?
Het OM heeft mij laten weten dat de afspraken met betrekking tot het betrekken van nabestaanden in dit soort gevallen zijn aangescherpt. Tevens zullen zowel de interne afstemming binnen het OM als de afstemming tussen het OM en DJI worden versterkt.
Een journalist die maandenlang is gevolgd door de recherche |
|
Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Journalist maandenlang gevolgd door de recherche»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dwangmiddelen en bijzondere opsporingsmethoden tegen journalisten uitsluitend ingezet mogen worden bij zwaarwegende belangen? Zo ja, waarom is dit hier toch gebeurd?
In de vraagstelling wordt mogelijk gedoeld op de Aanwijzing toepassing dwangmiddelen bij journalisten (2012A003). Deze Aanwijzing vindt slechts toepassing in die gevallen waarin een journalist in het strafproces wordt betrokken uit hoofde van zijn journalistieke werkzaamheden. Daarvan was in deze zaak geen sprake. Ik verwijs naar de antwoorden op vraag 3 en 4.
Deelt u de mening dat het er alle schijn van heeft dat genoemd rechercheonderzoek toch samenhangt met het werk van deze journalist? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie doet in beginsel uitsluitend aan direct betrokkenen mededeling over individuele strafzaken. In de genoemde zaak heeft betrokkene er echter voor gekozen om een mededeling van het Openbaar Ministerie aan zijn advocaat, met de pers te delen. Om die reden heeft het Openbaar Ministerie in een persbericht van 6 januari 2016 bevestigd dat de verdenking en de daarmee samenhangende inzet van een bijzondere opsporingsbevoegdheid, zag op de betrokkene als privépersoon en geen betrekking had op zijn werkzaamheden als journalist.
Het Openbaar Ministerie doet verder geen mededeling over de aard van de strafbare feiten waarop de verdenking zag. Gelet op het voorgaande is de eerder genoemde Aanwijzing in onderhavig geval dan ook niet in het geding geweest.
Kunt u uitsluiten dat het onderzoek van de recherche en de inzet van bijzondere opsporingsmiddelen hierbij niets te maken hebben met het onderzoek van deze journalist naar vrouwenhandel, prostitutie en kindermisbruik?
Zie antwoord vraag 3.
Het rapport ‘Racisme, antisemitisme en extreemrechts geweld in Nederland’ |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Stijging racistische incidenten» en de Vierde rapportage racisme, antisemitisme, en extreemrechts geweld in Nederland. Incidenten, aangiftes, verdachten en afhandeling in 2014»?1
Ja.
Hoe komt het dat er sprake is van een zeer grote stijging van het aantal meldingen van racistische incidenten? In hoeverre is er sprake van een betere registratie door de politie en in hoeverre is er daadwerkelijk sprake van een toename van racisme?
Het kabinet spant zich in om racisme te voorkomen en te bestrijden. In het nieuwe interdepartementale actieprogramma tegen discriminatie krijgt dit verder vorm.
Met mijn brief van 16 november 20152, heb ik de Kamer geïnformeerd over de «Discriminatiecijfers politie 2014» en «Cijfers in Beeld 2014» waarin de discriminatiecijfers van het Openbaar Ministerie (OM) zijn opgenomen.
De politie werkt doorlopend aan een verbetering van de registratie van discriminatie, mede ingegeven door nieuwe internationale en nationale afspraken en inzichten. De verbeteringen hebben voor de Discriminatiecijfers politie 2014 geleid tot een nieuwe methodiek van dataverzameling. Een toelichting hierop is gegeven in de hierboven genoemde brief.
Keerzijde hiervan is echter dat door de nieuwe landelijke werkwijze een vergelijking met de cijfers van de voorgaande jaren veelal niet meer kan worden gemaakt. Ik verwacht dat wanneer de komende jaren aan de hand van deze nieuwe landelijke eenduidige werkwijze wordt gerapporteerd, een vergelijking wel mogelijk zal zijn.
Daarnaast wil ik benadrukken dat de berichten gaan over het aantal door de politie geregistreerde racistische incidenten. De toename van het aantal door de politie geregistreerde incidenten kan, naast een toename van het aantal daadwerkelijke incidenten, ook afhangen van andere factoren zoals de maatschappelijke aandacht voor racisme en een verandering in de meldingsbereidheid. Ten aanzien van dit laatste is van belang dat het kabinet de laatste jaren heeft benadrukt dat het belangrijk is dat mensen die discriminatie en racisme ervaren dit ook melden. Alleen op deze manier kunnen degenen die zich schuldig maken aan discriminatie ter verantwoording worden geroepen en als de discriminatie is bewezen, worden aangepakt. Bovendien bieden meldingen van discriminatie inzicht in de aard en omvang van het probleem.
Er zijn door de politie over 2014 in totaal 5.721 discriminatoire incidenten geïdentificeerd. De discriminatiegrond ras (2.987) komt het meeste voor. De politie registreerde daarnaast 358 incidenten met een antisemitische grondslag en 279 incidenten met godsdienst als grondslag. Ten aanzien van het aantal gericht antisemitische incidenten (van 61 in 2013 naar 76 in 2014) en moslimdiscriminatie (van 150 in 2013 naar 206 in 2014) is een stijging waarneembaar. Op deze gronden is een vergelijking met voorgaande jaren wel mogelijk vanwege de beschikbaarheid van eerdere rapporten, waarbij ten opzichte van onderhavig rapport een vrijwel identieke methode is gehanteerd.
Uit de OM-cijfers in «Cijfers in Beeld» blijkt dat er sinds 2009 sprake is van een daling van het aantal ingestroomde discriminatiefeiten; in 2014 is er echter weer een aanzienlijke stijging ten opzichte van 2013 te zien. Desondanks is het aantal ingestroomde feiten nog altijd lager dan in de jaren voor 2009. Het is op dit moment nog onduidelijk wat de oorzaak is van de lagere aantallen ingestroomde feiten in 2013 en de jaren daaraan voorafgaand. Hier wordt door het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD) OM onderzoek naar gedaan.
Het aandeel van de discriminatiegrond ras is bij het OM in 2014 net als in voorgaande jaren het hoogst en omvat 47% van alle ingestroomde feiten. De grond ras omvat meerdere groepen op wie de discriminatie gericht kan zijn. 30% van de feiten betreft antisemitisme, 14% is gericht tegen personen van Afrikaanse afkomst.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat dat aantal incidenten al jarenlang stijgt? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om deze tendens te keren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de inzet van de strafrechtelijke discriminatieverboden zeer beperkt is? Zo ja, waarom is dat zo? Zo nee, waar blijkt het tegendeel uit?
Discriminatie is bij wet verboden (artikel 137c – 137g en 429quater Wetboek van Strafrecht). Indien sprake is van een van de in deze artikelen genoemde vormen van discriminatie, volgt een strafrechtelijke beoordeling. Veruit het grootste gedeelte van strafrechtelijke discriminatiezaken betreft echter commune feiten met een discriminatoir aspect.
Is het waar dat delicten met een discriminatoir aspect nog niet goed door het Openbaar Ministerie worden geregistreerd? Zo ja, waarom is dat en wanneer wordt dit verbeterd? Zo nee, wat is er dan niet waar?
In «Cijfers in Beeld» wordt gerapporteerd over de bij het OM ingestroomde en afgedane discriminatiefeiten; feiten die instromen en worden afgedaan op grond van één van de discriminatieartikelen uit het Wetboek van Strafrecht (Sr.): artikel 137c, 137d, 137e, 137f, 137g of 429quater Sr. Het onderscheid tussen het aantal ingestroomde feiten en het aantal zaken dient in het oog te worden gehouden; één zaak kan meerdere feiten omvatten, bijvoorbeeld als aan één verdachte in een zaak twee discriminatiefeiten ten laste wordt gelegd.
Tevens dienen de discriminatiefeiten onderscheiden te worden van de commune delicten met een discriminatoir aspect. Dit zijn delicten zoals mishandeling en vernieling, waarbij een discriminatoir aspect een rol speelt, bijvoorbeeld als motief op de achtergrond. Sinds 1 januari 2015 is een begin gemaakt met de registratie van commune delicten met een discriminatoir aspect. Hoewel deze registratie om verschillende redenen nog niet volledig is doorgevoerd, zal naar verwachting in het rapport «Cijfers in Beeld 2015» wel een indicatie gegeven kunnen worden van het aantal commune delicten met discriminatoir aspect dat is ingestroomd.
Is het waar dat er ten opzichte van 2014 «veel minder OM-afdoeningen en gerechtelijke uitspraken zijn geweest» voor delicten met een discriminatoir karakter? Zo ja, in hoeverre komt dat en waar is dat anders dan administratieve redenen uit te verklaren? Zo nee, wat is er niet waar?
De cijfers over 2015 zijn, als gesteld, nog niet bekend. Het Landelijk Expertisecentrum Discriminatie meldde aan het OM dat met een OM-afdoening in 2014 145 discriminatiefeiten werden afgedaan, in 2013 90 feiten en in 2012 131 feiten. In 2014 waren er 77 rechterlijke uitspraken, in 2013 89 en in 2012 85.
In hoeveel gevallen was er in 2014 sprake van respectievelijk aangifte, vervolging en veroordeling wegens aan racisme, antisemitisme of moslimhaat gerelateerde delicten?
Bij brief van 16 november 2015 heb ik u geïnformeerd over de rapporten «Discriminatiecijfers Politie 2014» en «Cijfers in Beeld 2014». In het rapport «Discriminatiecijfers Politie» wordt uitgebreid ingegaan op het aantal bij de politie geregistreerde incidenten. Incidenten betreffen zowel aangiftes als mutaties (melding of eigen waarneming). Het OM gaat over de vervolging van strafbare feiten. Het rapport «Cijfers in beeld» geeft een overzicht van het aantal vervolgingen dat door het OM is ingesteld op grond van discriminatie. Omdat het OM pas sinds afgelopen jaar commune feiten met een discriminatoir aspect registreert, zijn er over 2014 geen gegevens voorhanden over de aantallen commune delicten met een aan racisme, antisemitisme of moslimhaat gerelateerd aspect die het OM heeft vervolgd.
Een nieuwe, tweede corruptiezaak bij Propertize |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat Justitie bezig is met een tweede corruptiezaak bij Propertize en bij deze nieuwe affaire vijf verdachte personen en drie bedrijven betrokken zijn?
Ja.
Kunt u aangeven in welk jaar de vermoedelijke omkoping speelde?1
Het Openbaar Ministerie heeft mij medegedeeld dat het, gelet op de opsporings- en vervolgingsbelangen, hierover geen mededelingen kan doen.
Klopt het, dat ook in dit strafonderzoek sprake is van omkoping, oplichting, witwassen en valsheid in geschrifte? Deelt u de mening, dat witteboordencriminaliteit strafrechtelijk moet worden aangepakt en is al duidelijk of het tot strafrechtelijke vervolgen wordt overgegaan? Zo nee, wanneer komt hier naar verwachting duidelijk over?
Het Openbaar Ministerie geeft aan dat in het betreffende onderzoek sprake is van een verdenking ter zake van oplichting, niet-ambtelijke omkoping, valsheid in geschrift en witwassen. De zaak bevindt zich momenteel bij de rechter-commissaris in verband met aanvullende onderzoekswensen van de verdediging. Daarna zal het Openbaar Ministerie per verdachte een definitieve vervolgingsbeslissing nemen.
De bestrijding van financieel-economische criminaliteit is de laatste jaren geïntensiveerd. Uiteraard dient ook deze vorm van criminaliteit aangepakt te worden.
Kunt u aangeven of naast dit tweede strafonderzoek er nog andere (straf)onderzoeken lopen naar (voormalig) medewerkers van Propertize?
Ik kan geen mededeling doen of er in individuele gevallen door het Openbaar Ministerie wel of geen onderzoek wordt verricht.
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die door Propertize zijn genomen om dit soort malversaties te voorkomen?
Er is sprake geweest van één aanwijzing. Op basis van een onderzoek door DNB in de periode 23 januari – april 2013 naar onder meer de wijze waarop SNS Property Finance opvolging gegeven had aan de signalen van mogelijke belangenverstrengeling, heeft DNB SNS Property Finance op 9 september 2013 een aanwijzing gegeven. Het onderzoek van DNB heeft weliswaar plaatsgevonden net voor en na de nationalisatie, maar de inhoudelijke basis van de aanleiding tot het onderzoek van DNB is gelegen in de jaren voorafgaand aan de nationalisatie van SNS Reaal op 1 februari 2013. De aanwijzing van DNB had betrekking op herstelmaatregelen ten aanzien van beheerste en integere bedrijfsvoering.
Propertize heeft gedurende 2014 de Propertize Werkwijze ingevoerd. De Propertize Werkwijze betreft de administratieve organisatie en interne beheersing van Propertize alsmede de daaraan gerelateerde (beleids)documenten, met als doel het waarborgen van een beheerste en integere bedrijfsvoering. Daarbij heeft Propertize haar organisatie uitgebreid met een afdeling Internal Audit en een afdeling Compliance & Integrity.
Een gerenommeerd extern advieskantoor heeft op verzoek van de raad van bestuur van Propertize gedurende juli – augustus 2014 een validatie uitgevoerd op de Propertize Werkwijze en op 8 september 2014 geconcludeerd dat de opzet, bestaan en werking van de Propertize Werkwijze voldoende waarborgen bieden voor een beheerste- en integere bedrijfsvoering.
DNB heeft het ingezette verbetertraject gedurende de looptijd door middel van eigen waarnemingen gevolgd en heeft kennisgenomen van de bevindingen van de externe adviseur. Op 11 december 2014 heeft Propertize van DNB een brief ontvangen met daarin de vaststelling dat in voldoende mate wordt voldaan aan de aanwijzing van DNB.
In het najaar van 2014 heeft Propertize een integrale integriteitrisico-analyse uitgevoerd. De integrale integriteitrisico-analyse is op verzoek van de Raad van Commissarissen van Propertize gevalideerd door een extern gerenommeerd advieskantoor. De integriteitsrisico-analyse is vervolgens vergeleken met de Propertize Werkwijze. Op basis van deze vergelijking is geconcludeerd dat de aldus geïdentificeerde integriteitsrisico’s middels de beheersmaatregelen in de Propertize Werkwijze worden afgedekt.
Wat betekent deze tweede corruptiezaak voor de voorgenomen verkoop van Propertize?
In de eerste helft van 2013 heeft SNS Reaal/ SNS Property Finance (thans Propertize) aangifte gedaan van fraude, omkoping en/of oplichting. De kwestie waaraan thans in de media wordt gerefereerd was bij deze aangifte inbegrepen. Omdat de kwestie waaraan in de media wordt gerefereerd – wat Propertize betreft – geen nieuwe feiten betreft, meen ik dat dit geen invloed op het verkoopproces zal hebben.
Klopt het dat DNB SNS aanwijzingen gaf, ook na de nationalisatie? Zo ja welke aanwijzingen waren dit?2
Zie antwoord vraag 5.
De Commissie Hoekstra/Frijns de integriteitsproblemen bij SNS; hoe oordeelt u in dat licht over de volgende passages in het genoemde artikel in NRC «Een pagina gaat over integriteitsprogramma en integriteitsmetingen in de jaren erna. Maar niets over de gebrekkige bedrijfsvoering, controle en klantenkennis. Of over de aanwijzingen voor fraude en al die andere kwesties waarvan DNB in haar aanwijzing schrijft dat daar ook in eerdere jaren sprake van was en waarmee honderden miljoenen euro gemoeid zijn.»?
Naar aanleiding van de nationalisatie van SNS REAAL heeft de onafhankelijke Evaluatiecommissie Nationalisatie SNS REAAL onderzocht of DNB en het Ministerie van Financiën, afzonderlijk van elkaar en in samenwerking, tijdig en toereikend hebben gereageerd op informatie, signalen en ontwikkelingen in de financiële positie van SNS REAAL. De onderzoeksperiode is geëindigd op 1 februari 2013.
In een brief aan de commissie van 5 april 2013 (bijlage bij Kamerstukken II 2013/14, 33 532, nr. 27), heeft de Minister van Financiën, op verzoek van de Vaste Kamercommissie van Financiën, de commissie gevraagd om aandacht te besteden aan de mate waarin er bij de goedkeuring voor de overname van Property Finance door SNS REAAL aandacht is besteed aan integriteitskwesties, en de vraag of signalen over mogelijke misstanden bij Bouwfonds serieus zijn genomen; en de organisatie en het functioneren van het risicobeheer binnen SNS REAAL en de mate van toezicht daarop door de Nederlandsche Bank. De commissie heeft in haar rapport in een afzonderlijk hoofdstuk, getiteld «Aandacht voor integriteitskwesties», aan dit verzoek gevolg gegeven.
Deelt u de mening dat het in de rede zou hebben gelegen dat hier juist wel en uitgebreid onderzoek naar en verslag van zou zijn gedaan?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe oordeelt u in dat perspectief over de uitspraak van commissielid Frijns dat zij «niet de diepte ingegaan (zijn) op wat SNS Reaal zelf wel of niet heeft gedaan?» Was het niet juist de opdracht, mede op aandringen van de Tweede Kamer, om ook boven water te krijgen in hoeverre integriteitsproblemen mede de oorzaak waren van de deconfiture van SNS?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw oordeel over de mate waarin integriteitsproblemen, corruptie en zelfverrijking een eigenstandige oorzaak vormden voor de slechte vastgoedportefeuille en afbouw ervan en de noodzakelijke nationalisatie die erna volgde?
Zolang deze kwestie onder de rechter is, kan ik hier geen uitspraken over doen.
Wachttijden bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over wachttijden bij het NFI?1
Ja.
Waarom geeft u wederom aan dat de kernproductie door de taakstellingen niet wordt geraakt, terwijl door zowel Ondernemingsraad van het NFI als het Openbaar Ministerie (OM) en de Nationale Politie in een notitie d.d. 19 februari 2015 is aangegeven dat er nu al onvoldoende ruimte en capaciteit is om aan de doelstellingen van de Veiligheidsagenda 2015–2018 te voldoen? In hoeverre zal de structurele investering van 5 miljoen euro hier een rol in spelen?
Zoals ik reeds aan uw Kamer heb gemeld tijdens het VAO aangaande de bezuinigingen bij het NFI op 2 september jl. en bij de beantwoording van Kamervragen op 3 november 20152, houd ik de vinger aan de pols over de uitvoering van de taakstellingen bij het NFI en de gevolgen voor politie en OM. Indien zich substantiële afwijkingen voordoen, word ik hierover door het NFI geïnformeerd. Uitgangspunt is en blijft dat ten opzicht van het NFI altijd sprake zal zijn van schaarste.
Vanaf 2016 stel ik € 5 mln. extra beschikbaar voor forensisch onderzoek. In 2016 zal de € 5 mln. ingezet worden voor benodigd extra onderzoekscapaciteit bij het NFI ter verlichting van de door politie en OM geconstateerde knelpunten en voor de kosten die in het kader van het behalen van de efficiencytaakstelling gemaakt worden. Vanaf 2017 wordt € 2 mln. ingezet om de extra capaciteit via andere (particuliere) instituten beschikbaar te houden, de overige € 3 mln. komen ten gunste van het NFI. Met die € 3 mln. worden niet de taakstelling en de bijbehorende reorganisatie teruggedraaid, maar dit bedrag biedt het NFI extra ruimte om knelpunten in de capaciteit voor politie en OM te verlichten. De drie partijen zullen in het eerste kwartaal een voorstel doen ten aanzien van de nadere invulling.
Klopt het dat in 2007 een andere definitie werd gegeven aan de doorlooptijd van zaken bij het NFI, te weten dat dat de doorlooptijd begon op het moment dat de (onderzoeks)aanvraag bij het NFI was ingediend, terwijl niet noodzakelijk was dat alle benodigde stukken binnen waren? Zo nee, hoe werd de doorlooptijd toen berekend?
In 2007 begon de doorlooptijd van zaken binnen het NFI op het moment van overdracht van de complete aanvraag aan c.q. acceptatie door de betreffende onderzoeksafdeling binnen het NFI. Indien door de onderzoeksafdeling geconstateerd werd dat aanvullende informatie nodig was, werden politie en OM gevraagd om die informatie aan te vullen. Deze wachttijd telde mee in de totale doorlooptijd van het NFI. Met ingang van 2010 is in overleg met politie en OM een zogenaamde «klokstil» functionaliteit ingevoerd. Hiermee worden dagen waarop gewacht moest worden op nadere informatie van politie en OM, en waardoor de aanvraag niet behandeld kan worden door het NFI, niet meer meegerekend in de doorlooptijd van het NFI. In 2012 is in overleg met politie en OM besloten tot een aanpassing van die definitie waarbij de doorlooptijd start op het moment dat de sporen voor onderzoek binnenkomen bij het NFI in plaats van het moment van acceptatie door de onderzoeksafdeling. Vanuit de aanvrager van het onderzoek is dit een logischer startpunt. Nu uit onderzoek door het NFI zelf is gebleken dat deze definitiewijziging abusievelijk niet goed is doorgevoerd in de ict-systemen van het NFI, zal het NFI dit zo spoedig mogelijk alsnog doorvoeren waardoor de berekende doorlooptijd weer overeenkomt met de definitie. Tot die tijd zijn de berekende doorlooptijden nominaal 1 dag korter dan volgens de definitie zou moeten.
Klopt het dat de definitie van doorlooptijd in de tussentijd is gewijzigd en deze nu pas begint op het moment dat alle stukken binnen zijn die benodigd zijn voor het onderzoek door het NFI? Zo nee, hoe wordt de doorlooptijd nu berekend?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer is de definitie van de doorlooptijd van zaken bij het NFI veranderd, welke verschillende definities hebben er de afgelopen tien jaar bestaan en wat waren de redenen om deze definitie te wijzigen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het NFI tussen 2007 en nu ook is gaan werken met service level agreements, waardoor de hoeveelheden onderzoeksvragen per deskundigheidsgebied per maand (of jaar) tamelijk beperkt zijn gehouden, waardoor de meeste deskundigheidsgebieden met meer fte’s toch substantieel minder onderzoeken produceren dan bijvoorbeeld 15 jaar geleden, waardoor ook de wachttijden zijn afgenomen?
Vanaf 2008 is het NFI gaan werken met Service Level Agreements (SLA’s). In het SLA worden afspraken gemaakt over het aantal onderzoeken dat het NFI gegeven het beschikbare budget en de daarmee samenhangende capaciteit kan verwerken. Mede hierdoor is een efficiëntieslag gemaakt in het werk bij het NFI. Het SLA heeft daardoor bijgedragen aan een verhoging van de productie en een verlaging van de levertijden.
Klopt het dat er in eerste instantie (voor 2007) bij het berekenen van de gemiddelde doorlooptijden geen rekening is gehouden met de (geautomatiseerde) massaproductie, zoals bijvoorbeeld eenvoudige DNA-typeringen, waardoor er een scheef beeld ontstaat van de doorlooptijden nu deze standaardzaken plotseling wel worden meegerekend? Zo nee, waarom niet?
Nee, vanaf het eerste moment dat er afspraken zijn gemaakt over de doorlooptijden, zijn door het NFI alle geleverde producten, ook de standaard (deels geautomatiseerde) producten meegenomen in de berekening van de doorlooptijden.
Op basis van de nadrukkelijke behoefte van politie en OM, is de ontwikkeling van nieuwe producten met een snellere doorlooptijd ten behoeve van een snellere opsporing, een focus geweest voor Research en Development de afgelopen jaren. Hiervoor heeft het NFI enkele «sprintproducten» ontwikkeld. Deze «sprintproducten» hebben een korte tot zeer korte doorlooptijd (bijvoorbeeld bij DNA: 6 uur), maar zijn mede gezien de relatief geringe aantallen – beperkt van invloed op de gemiddelde doorlooptijd.
Klopt het dat het gezien alle voorgaande vragen niet zomaar te zeggen is of de doorlooptijden in de verschillende deskundigheidsgebieden drastisch zijn afgenomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, hoewel de doorlooptijden door verschillende factoren worden beïnvloed, geeft de daling een reëel beeld van de toegenomen snelheid. Deze verbetering wordt ook geapprecieerd door politie en OM zo blijkt uit overleggen met die partijen.
Bent u bereid om te (laten) onderzoeken of de gemiddelde wachttijd van onderzoeken bij het NFI nu daadwerkelijk geringer is geworden in de loop der tijd, wat daar de redenen van zijn, welke eventuele knelpunten nog worden ervaren en wat de effecten daarvan zijn op de doorlooptijd binnen de gehele strafrechtsketen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals ik u reeds bij verschillende aangelegenheden heb gemeld, vindt er momenteel onder leiding van Professor Zouridis een onderzoek plaats ten behoeve van de driejaarlijkse signalering. Dit onderzoek richt zich op de rol van het forensisch onderzoek in het opsporingsonderzoek en de werking ervan in de keten. Dit lopende onderzoek in combinatie met het feit dat ik de vinger aan de pols houd bij het NFI, maken dat ik vooralsnog geen extra noodzaak zie tot een onderzoek naar de gemiddelde doorlooptijd.
Het bericht dat een man die verdacht wordt van kinderporno toch actief kon blijven als docent |
|
Marith Volp (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «School niet gewaarschuwd voor pornocoach»?1
Ja.
Bevat het bericht feitelijke onjuistheden? Zo ja, welke?
Op basis van de reeds openbaar gemaakte informatie kan ik u berichten dat de verdenking zag op het bezit van kinderpornografisch materiaal en het heimelijk filmen van meerderjarigen. De verdachte is inmiddels voor deze feiten veroordeeld. Van het heimelijk filmen van zijn pupillen of minderjarige jongens is niet gebleken.
Wat zijn de regels over het waarschuwen van een werkgever in het geval een werknemer die met kinderen werkt, verdacht wordt van een zedendelict waarbij kinderen betrokken waren? Wie bepaalt die regels?
De Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) en de Aanwijzing Wjsg zijn van toepassing op de beslissing of dergelijke (strafvorderlijke) gegevens kunnen worden verstrekt. De Aanwijzing Wjsg geeft aan in welke gevallen, onder welke voorwaarden en aan wie het Openbaar Ministerie (OM) informatie kan verstrekken voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden. De Aanwijzing Wjsg is na instemming van mij door het College van procureurs-generaal (hierna: het College) vastgesteld.
In de Aanwijzing Wjsg is mandaat verleend aan de hoofden van de OM-onderdelen om namens het College te beslissen op verstrekkingen van informatie op grond van de Wjsg. Bij deze beslissing wordt ook de betreffende zaaksofficier betrokken. Het kan gaan om een verstrekking op verzoek of om een actieve verstrekking op initiatief van het OM.
In de afweging of, wanneer en welke informatie verstrekt dient te worden, wordt steeds een afweging gemaakt tussen de belangen van de betrokkenen bij het verkrijgen van de informatie, de belangen van opsporing en vervolging en het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. Bij deze belangenafweging dienen de beginselen van noodzakelijkheid, subsidiariteit en proportionaliteit te worden betrokken. Indien de uitkomst van een strafrechtelijk onderzoek nog onzeker is, dient meer terughoudendheid te worden betracht bij een verstrekking aan derden. Een verstrekking is wel mogelijk als de veiligheid van kinderen in het geding is. Deze beoordeling wordt aan de hand van de feiten en omstandigheden van de zaak gemaakt op het arrondissementsparket waar de zaak in behandeling is.
Hoe en door wie kan worden bepaald of iemand die van het bezit van kinderporno en het heimelijk filmen van minderjarigen wordt verdacht, al dan niet gevaar oplevert voor kinderen met wie hij werkt?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is de schoolleiding in kennis gesteld van deze zaak?
Zowel de school als de huidige volleybalclub zijn kort voor de zitting gebeld door de media; het Algemeen Dagblad (AD) was achter de identiteit van de verdachte gekomen. Nadat de schoolleiding door het AD in kennis was gesteld van de zaak, heeft de schoolleiding gesproken met de verdachte.
In dit geval waren er geen aanwijzingen dat kinderen gevaar liepen en is besloten na een veroordelend vonnis de schoolleiding en de volleybalvereniging in kennis te stellen. Naar aanleiding van berichtgeving in de media is de volleybalvereniging op verzoek (mondeling) geïnformeerd. De school is vervolgens schriftelijk geïnformeerd.
Deelt u de mening dat een school waar een van kinderporno verdachte docent werkt ook zelf de afweging moet kunnen maken of men die docent nog langer voor de klas wil laten staan? Zo ja, is de school in kwestie naar uw mening daartoe tijdig in staat gesteld? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 3 en 4 reeds is aangegeven, beoordeelt het OM of, en zo ja welke informatie op welk moment verstrekt kan worden aan derden. In het geval dat het OM aanwijzingen heeft dat bijvoorbeeld sprake is van gevaar voor kinderen zal dit al in een vroeg stadium van de strafzaak zijn. Indien hier geen sprake van is, vindt de verstrekking plaats op een moment dat meer zekerheid bestaat over de bewijsbaarheid van de zaak. In het onderhavige geval heeft het OM besloten dat de school bij een veroordelend vonnis geïnformeerd zou worden.
De afweging of een docent voor de klas kan blijven staan, is vervolgens inderdaad aan de school.
Financiering van verhoorsbijstand |
|
Michiel van Nispen |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
In hoeverre is reeds gestart met de aanpassing van verhoorruimtes en opleiding en instructie van politiemedewerkers en de hulpofficieren van justitie waar het gaat om verhoorsbijstand?
Op dit moment wordt in kaart gebracht hoeveel verhoorruimtes aangepast moeten worden, zodat deze geschikt zijn voor verhoor met aanwezigheid van een raadsman. Volgens de planning is dit in het eerste kwartaal van 2016 duidelijk. De wijze waarop de opleiding en instructie van politiemedewerkers en hulpofficieren van justitie wordt vormgegeven, wordt besproken in de werkgroep binnen de politieorganisatie die zich richt op de implementatie van de wet.
Waar worden de ongeveer 200 fte’s bij de politie vandaan gehaald? Ten koste van welke andere prioriteiten zal dit gaan? Deelt u de mening dat er extra capaciteit benodigd is, gezien alle extra taken en prioriteiten bij de politie en de 200 fte dus niet binnen de huidige capaciteit moet worden gezocht? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de wetsvoorstel met betrekking tot dit onderwerp is eerder een voorlopige inschatting van 200 fte’s gemaakt wat betreft de gevolgen voor de werklast. In de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag is opgenomen dat de benodigde fte’s hiervoor gevonden worden in de vastgestelde operationele sterkte. Op dit moment wordt door de politie een nadere impactanalyse gemaakt om op basis van de meest actuele omstandigheden een beeld te krijgen van de personele gevolgen. Wanneer deze is afgerond, zal deze in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel uiteraard met uw Kamer worden gedeeld.
Waar prioritering nodig is, zal hierover op lokaal niveau worden overlegd in de driehoek tussen burgemeester, officier van justitie en politie, en op nationaal niveau tussen de regioburgemeesters, de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal, de korpschef en de Minister.
Klopt het dat de 11,5 miljoen euro aan structurele kosten voor gefinancierde rechtsbijstand bij politieverhoor is gebaseerd op een advocatenvergoeding van 1 of maximaal 2 punten? Zo nee, welke vergoeding zal een advocaat krijgen bij het verlenen van verhoorsbijstand? Zo ja, wordt er bij de vergoeding rekening gehouden met de duur of het aantal verhoren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het in de memorie van toelichting bij het implementatiewetsvoorstel opgenomen bedrag van 11,5 miljoen euro aan structurele kosten voor gefinancierde rechtsbijstand is inderdaad gebaseerd op een advocatenvergoeding van 1 respectievelijk 2 punten voor verhoorbijstand in de eerste fase van het opsporingsonderzoek. Dit is overeenkomstig de huidige vergoeding voor verhoorbijstand aan minderjarige verdachten. Daarbij is een grove inschatting gemaakt van de gemiddelde tijdsbesteding en het aantal verhoren dat in deze fase plaatsvindt. De vergoeding van 2 punten komt tegemoet aan de omstandigheid in zwaardere zaken, waarbij in veel gevallen meerdere verhoren plaatsvinden en deze bovendien vaak langer duren.
Klopt het dat een politieverhoor nooit korter duurt dan twee uur en tijdens de eerste dagen bovendien vrijwel altijd (ook in eenvoudige zaken) meerdere verhoren plaatsvinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat de ingeschatte 11,5 miljoen euro onvoldoende is om de kosten voor verhoorsbijstand te compenseren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over de gemiddelde duur van verhoren per soort zaak zijn geen exacte gegevens beschikbaar. Dat een politieverhoor nooit korter duurt dan twee uur en dat vrijwel altijd meerdere verhoren plaatsvinden, kan niet zonder meer worden gesteld. De duur van verhoren varieert sterk en is afhankelijk van onder meer de verklaringsbereidheid, de bewijslast en de aanwezigheid van een tolk.
De kosten voor verhoorbijstand zijn, naast de hoogte van de vergoeding voor advocaten, afhankelijk van de mate waarin gebruik wordt gemaakt van het recht op rechtsbijstand door verdachten. Het genoemde bedrag van 11,5 miljoen euro is nadrukkelijk een inschatting. Of deze 11,5 miljoen al dan niet voldoende is om de kosten voor verhoorbijstand te compenseren, zal moeten blijken na verloop van tijd.
Hoeveel tijd neemt een verhoor gemiddeld in beslag bij een zaak voor de Meervoudige Kamer?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel tijd neemt een verhoor gemiddeld in beslag bij een zaak voor de politierechter?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel tijd neemt een verhoor gemiddeld in beslag bij zogenaamde zware zaken?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre kan van advocaten worden verwacht dat ze maar 1 of 2 punten vergoed krijgen, terwijl verhoren onverwachts komen en vaak bijzonder tijdrovend zijn? Vreest u niet dat dit ertoe zal kunnen leiden tot een terugloop in het aantal beschikbare (piket)advocaten en daarmee tot een uitholling van het recht dat de verdachte recht heeft op verhoorsbijstand? Kunt u uw antwoord toelichten?
De vergoeding van 1 of 2 punten is forfaitair. In sommige situaties zal deze vergoeding aan de krappe kant zijn, in andere gevallen zal zij aan de ruime kant zijn. Vooralsnog heb ik geen aanwijzingen dat sprake zal zijn van een terugloop van het aantal beschikbare piketadvocaten.
Het bericht ‘Vrij spel voor kinderhandelaren’ inzake illegale adoptie uit Nepal |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Vrij spel voor kinderhandelaren»?1
Ja.
Wat is uw mening over de in het artikel genoemde voorbeelden van misstanden rondom adoptie?
In het genoemde bericht wordt een zorgelijk beeld geschetst van mensensmokkelaars en kinderhandelaren die misbruik zouden maken van de chaotische situatie na de aardbeving van eind april in Nepal. Weeskinderen zouden worden geronseld voor dwangarbeid, prostitutie en illegale adoptie. Tegelijkertijd maak ik uit het artikel op dat de Nepalese autoriteiten, die verantwoordelijk zijn voor het aanpakken van deze situatie, de problematiek serieus nemen en diverse maatregelen hebben getroffen.
Hoeveel adopties vanuit Nepal naar Nederland zijn er geweest sinds de aardbeving die Nepal eind april 2015 trof?
Nederland adopteert sinds 2009 niet meer uit Nepal. In 2008 werd voor het laatst geadopteerd uit Nepal. Het betrof toen drie kinderen. In de jaren daarvoor werden jaarlijks slechts één of twee kinderen geadopteerd.
Is het aantal adopties uit Nepal sinds de aardbeving toegenomen? Zo ja, waaruit bestaat deze toename, zowel in aantallen als de reden voor adoptie?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het mogelijk dat ook Nederlandse paren kinderen illegaal uit Nepal halen? Zo ja, hoe kan dit en wat u daartegen? Zo nee, kunt u bevestigen dat dit daadwerkelijk niet gebeurt?
Ik kan niet uitsluiten dat hier Nederlanders bij betrokken zijn. Het kenmerk van illegaal handelen is immers dat het zich buiten het zicht van de overheid voordoet. Wanneer er evenwel illegale opneming van een kind door een Nederlander zou plaatsvinden, zal het voor de afreis van het kind naar Nederland nodig zijn dat de betrokkenen zich tot een Nederlandse ambassade wenden voor afgifte van een reisdocument. Voor Nederland is in Nepal uitsluitend een honorair Consulaat aanwezig. Hier kunnen geen reguliere Nederlandse paspoorten worden aangevraagd, maar uitsluitend noodreisdocumenten. In 2014 zijn er geen en in 2015 zijn er slechts twee laissez passers aan minderjarigen verstrekt door het Consulaat in Nepal. Hierbij was geen sprake van illegaal handelen, maar betrof het de rechtmatige verstrekking van nooddocumenten aan Nederlandse kinderen. Dit sluit evenwel niet uit dat een illegaal door Nederlanders opgenomen kind op een Nepalees reisdocument Nepal zou zijn uitgereisd. Overigens zal de koop van een kind met het oog op opneming in het gezin in het algemeen een strafbare vorm van illegale adoptie opleveren.
Acht u het mogelijk dat ondanks het feit dat Nepal het Haags Adoptieverdrag heeft ondertekend, er toch onregelmatigheden met betrekking tot legale adoptie mogelijk zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en hoe kunt u dit uitsluiten?
Heeft u gezien de vrees van de Nepalese overheid voor mensensmokkelaars en kinderhandelaren die misbruik van de chaotische situatie misbruik zouden maken de voorgeschreven regels en procedures voor adoptie uit Nepal extra aangescherpt of verscherpt toegepast? Zo ja, hoe heeft u dit gedaan? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat in het geval van adoptie het belang van het kind voorop staat en dat het feit dat de voorgeschreven regels en procedures zijn gevolgd niet in alle gevallen hoeft te betekenen dat dat belang ook daadwerkelijk voorop heeft gestaan, bijvoorbeeld in het geval er corruptie in het spel was? Zo ja, waarom en welke gevolgen verbindt u daar in het geval van Nepal specifiek aan? Zo nee, waarom niet?
Acht het beginsel dat adopties vanuit landen die het Haags Adoptieverdrag hebben ondertekend te vertrouwen zijn in alle gevallen voldoende? Zo ja, waarom en ook specifiek in het geval van Nepal? Zo nee, waarom niet en wat doet u daar specifiek in het geval van adoptie uit Nepal aan?
Het feit dat de OVV onderzoekers geen primaire radargegevens ontvangen hebben voor het onderzoek naar de MH17 van de Rusland, van Oekraine of van andere landen, terwijl ze daar wel om vroegen en landen verplicht zijn dit te verschaffen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat de primaire ruwe radarbeelden van het neerschieten van vlucht MH17 opheldering zouden kunnen verschaffen over
De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) heeft aangegeven dat hij graag de beschikking had gehad over de genoemde radarbeelden, maar benadrukt in de «MH17 Onderzoeksverantwoording» dat hij over voldoende informatie beschikte om een onderbouwing te bieden aan de bevindingen en conclusies die in de rapporten zijn gepresenteerd.
Klopt het dat landen volgens protocol 11 van de International Civil Avation Organisation (ICAO) verplicht zijn radargegevens van elk incident dat zich voordoet te bewaren en ter beschikking te stellen aan de onderzoekers?
Standaarden en aanbevolen werkwijzen in Annex 11 (Luchtverkeersdiensten) bij het Verdrag van Chicago (ICAO) zijn van toepassing op die delen van het luchtruim die vallen onder de jurisdictie van een ICAO-lidstaat waarvoor luchtverkeersdiensten worden aangeboden. Deze zijn ook van toepassing wanneer een ICAO-lidstaat de verantwoordelijkheid heeft geaccepteerd luchtverkeersdiensten te leveren boven internationale wateren of in het luchtruim waarvan de soevereiniteit niet is bepaald. Lidstaten van ICAO zijn op grond van Annex 11 verplicht in geval van een luchtvaartongeval radargegevens te bewaren die gebruikt zijn voor de ondersteuning van luchtverkeersdiensten die lidstaten aanbieden.
Annex 11 geeft geen nadere informatie over wat in dit geval dient te worden verstaan onder «gebruik ter ondersteuning van luchtverkeersdiensten» (6.4.1.1). Gezien het voorgaande kan verschil van mening ontstaan over in hoeverre een ICAO lidstaat in geval van een luchtvaartongeval de verplichting heeft tot het bewaren van radargegevens die betrekking hebben op een gebied dat buiten de jurisdictie van de betreffende staat valt. Met oog hierop zal Nederland zich in EU-verband binnen ICAO inzetten om deze onduidelijkheid weg te nemen door een bewaarplicht te bepleiten die altijd aan de orde is als radargegevens relevant kunnen zijn voor onderzoek naar luchtvaartongevallen.
Klopt het dat Rusland, de VS, Groot Brittannië, Nederland en Oekraïne participerende landen waren in het onderzoek van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) en dus heel goed wisten dat zij radargegevens van de MH17 crash dienden te bewaren en ter beschikking dienden te stellen aan de onderzoekers?
Elke lidstaat van ICAO heeft de in het antwoord op vraag 2 genoemde verdragsverplichting. De OVV geeft aan op welke manier de Russische Federatie deze verplichting uit Annex 11 interpreteert en daaraan invulling geeft.
Herinnert u zich dat in het rapport van eerste bevindingen van de OVV de zinsnede stond: «De verkregen gegevens betroffen: primaire radar opgenomen door Russische stations»?
Ja, deze zinsnede staat op pagina 14 van het rapport van eerste bevindingen.
Had de Russische federatie (ruwe of bewerkte) primaire radargegevens ter beschikking gesteld aan de OVV of niet? Kunt u zeer precies vertellen welke radargegevens de OVV tot haar beschikking had?
De OVV geeft in zijn rapport aan dat het onderzoeksteam van de Russische Federatie een video-opname heeft ontvangen van een radarscherm met daarop zichtbaar de verwerkte primaire en secundaire data (MH17 Crash, pagina 45).
Bent u ervan op de hoogte dat de OVV in haar eindrapport concludeert dat Rusland ruwe primaire radarbeelden gemaakt heeft, maar dat zij ze tegen de regels van Annex 11 van ICAO gewist heeft en daarmee geen volledige medewerking verleend heeft aan het onderzoek?
De OVV geeft in zijn rapport slechts aan dat de Russische Federatie geen radargegevens heeft verstrekt. De burgerluchtvaartautoriteit van de Russische Federatie verklaarde dat geen radargegevens waren opgeslagen en dat het opslaan hiervan volgens nationale regelgeving ook niet vereist was aangezien de crash had plaatsgevonden buiten Russisch grondgebied (MH17 Crash, pagina 44–46 en pagina 178–179). De OVV concludeert niet dat de Russische Federatie geen volledige medewerking heeft verleend aan het onderzoek.
Op welk moment heeft de OVV de Nederlandse regering op de hoogte gesteld van het feit dat Rusland zich niet aan de ICAO regels gehouden heeft en de radarbeelden, naar eigen zeggen, vernietigd heeft?
Bij het uitkomen van de onderzoeksrapporten is bekend geworden dat de Russische Federatie geen radargegevens heeft verstrekt.
Heeft de OVV een formele klacht ingediend bij ICAO over het feit dat Rusland de radarbeelden wel beschikbaar had moeten stellen? Zo ja, wanneer en waar? Zo nee, waarom niet?
In de hoorzitting met uw Kamer (3 november jl.) heeft de OVV aangegeven dat het ontbreken van Russische radargegevens is gemeld bij ICAO, maar dat de OVV hiertegen geen officiële klacht heeft ingediend.
Heeft Nederland een formele klacht ingediend bij ICAO over het feit dat Rusland de radarbeelden wel beschikbaar had moeten stellen aan de OVV? Zo ja, wanneer en waar? Zo nee, waarom niet?
De Russische Federatie heeft aangegeven dat de beelden niet bewaard zijn en derhalve niet ter beschikking kunnen worden gesteld. Nederland overweegt niet om deze kwestie aan te kaarten bij ICAO of in Europees verband, omdat daardoor deze gegevens niet alsnog boven tafel zullen komen. De OVV heeft bovendien kenbaar gemaakt dat het ontbreken van de primaire radar data voor de conclusies van het onderzoek geen verschil heeft uitgemaakt.
Bent u ervan op de hoogte dat Oekraïne beweert dat het de primaire militaire radar had uitstaan en ook de primaire civiele radar, zodat het die gegevens niet kon overhandigen aan de Onderzoeksraad?
Dat staat vermeld op pagina 41 van het rapport MH17 Crash van de OVV. De OVV geeft aan dat de Oekraïense civiele primaire radarstations in het gebied op het moment van de crash niet functioneerden vanwege periodiek onderhoud. Ook de militaire primaire radarstations waren niet operationeel, omdat er in de sector waar vlucht MH17 doorheen vloog geen Oekraïense militaire luchtvaartuigen aanwezig waren (MH17 Crash, pagina 40).
Wanneer hebben de Oekraïnse autoriteiten voor het eerst aan de Nederlandse autoriteiten meegedeeld dat zij geen enkele primaire radargegevens hebben van het neerhalen van vlucht MH17?
Dit is tijdens het onderzoek aan de OVV kenbaar gemaakt. In de Onderzoeksverantwoording (pagina 64) heeft de OVV aangegeven dat dit eind maart 2015 tijdens een bezoek aan Oekraïne duidelijk is geworden. Bij het uitkomen van de onderzoeksrapporten is dit bekend geworden bij de Nederlandse regering.
Zijn er afspraken over radargegevens of andere zaken gemaakt met Oekraïne, toen Oekraïne het onderzoek overdroeg aan Nederland en de OVV op 23 juli 2014?
Afgesproken is dat de OVV zijn onderzoek naar de oorzaak van de crash met vlucht MH17 zou verrichten in overeenstemming met de bepalingen van het Verdrag van Chicago.
Bent u ervan op de hoogte dat de Minister van Buitenlandse Zaken van de VS, de heer John Kerry, het volgende gezegd heeft: «We saw the take-off. We saw the trajectory, we saw the hit. We saw this aeroplane disappear from the radar screens. So there is really no mystery about where it came from and where these weapons have come from»?1
Ja, Minister Kerry heeft deze uitspraak gedaan tijdens een persconferentie met de Australische Minister van Buitenlandse Zaken Bishop op 12 augustus 2014.
Heeft de OVV of de Nederlandse regering ooit officieel de regering van de VS verzocht de radarbeelden over te dragen aan de OVV of aan het OM hetzij het Joint Investigation Team (JIT)? Kunt u zeer gedetailleerd ingaan op de gelegenheden waarom dit gebeurd is?
Voor wat betreft het OVV-onderzoek en de gebruikte gegevens van de OVV, verwijzen wij naar de Onderzoeksverantwoording van de OVV.
De bewijsgaring in een strafrechtelijk onderzoek en de samenstelling van het dossier zijn vertrouwelijk. Openbaarmaking daarvan zou inzicht geven in de loop van het onderzoek, dat dientengevolge kan worden geschaad. Om die reden kunnen wij uw Kamer niet in detail melden welke informatie tot nu toe is gevraagd of is verkregen.
Bent u ervan de op de hoogte dat de NAVO net een militaire oefening had afgerond in de Zwarte Zee2 en met AWACs, waarover u eerder vragen beantwoordde in het gebied was?
In een eerdere brief aan uw Kamer (Kamerstuk 33 997, nr. 21) is deze vraag al beantwoord. Op de dag van de crash van de MH17-vlucht voerden NAVO-AWACS-vliegtuigen missies uit in het NAVO-luchtruim boven Polen en Roemenië. Op het moment van de crash was de MH17-vlucht buiten het bereik van de radar die zich aan boord van de AWACS-vliegtuigen bevindt. De passieve sensoren aan boord van de AWACS-vliegtuigen hebben signalen opgepikt afkomstig uit het gebied van de MH17-crash. Echter, vanwege de grote afstand waren deze signalen niet bruikbaar voor verdere analyse.
Op enkele honderden kilometers afstand van de MH17 crash site zijn door de AWACS-vliegtuigen signalen opgepikt van een luchtafweersysteem. Dit signaal werd door de AWACS-vliegtuigen automatisch geclassificeerd als een SA-3 type luchtdoelraket. Dergelijke signalen worden routinematig opgepikt door de AWACS in de gehele regio. De antwoorden van de Duitse regering aan de Bondsdag3 komen overeen met bovenstaande. De AWACS-vliegtuigen beschikten niet over informatie die relevant is voor het onderzoek naar de crash van vlucht MH17.
Ook de OVV verwijst naar deze AWACS-vliegtuigen in zijn rapport (MH17 Crash, pagina 47) en naar de briefwisseling met de NAVO over het verkrijgen van radar- of andersoortige AWACS-data betreffende de MH17.
Heeft de OVV of de Nederlandse regering ooit officieel aan de NAVO verzocht of zij radarbeelden van welke bron dan ook (dus niet alleen de twee AWACS waar eerder om gevraagd is) heeft en ter beschikking wil stellen voor het onderzoek van de OVV? Zo nee, wilt u dat dan alsnog doen?
De NAVO heeft op Nederlands verzoek alle relevante informatie op vertrouwelijke basis gedeeld met de OVV en het OM. Zie ook het antwoord op vraag 15.
Herinnert u zich resolutie 2166 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties over het neerhalen van vlucht MH17 die unaniem is aangenomen op 21 juli 2014 en die alle staten en actoren opriep volledig medewerking te verlenen aan de onderzoeken en die verder besloot dat de veiligheidsraad op de hoogte wenste te blijven van de ontwikkelingen?
Ja. Veiligheidsraadresolutie 2166 riep alle staten op hun volledige medewerking («any requested assistance») te verlenen aan het technische en strafrechtelijke onderzoek.
Bent u bereid de Veiligheidsraad op de hoogte te stellen van de ontwikkelingen en officieel mee te delen dat volgens de OVV ten minste een staat niet volledig volgens de ICAO regels heeft meegewerkt aan het onderzoek van de OVV? Kunt u het parlement een afschrift van dat officiële beklag bij de Veiligheidsraad doen?
Het OVV-rapport is op 13 oktober, de datum van publicatie, aan de VN Veiligheidsraad gestuurd. Deze heeft zich van de inhoud in kennis kunnen stellen.
Een klacht over niet-naleving van het ICAO-Verdrag met betrekking tot de verplichtingen over gegevensopslag bij de Veiligheidsraad is niet aan de orde (zie ook de antwoorden op vragen 6 en 9).
Wat vindt u van het feit dat van het neerschieten van vlucht MH17 in het jaar 2014 geen enkele primaire radarbeelden beschikbaar waren voor de onderzoekers, terwijl het neerschieten plaatsvond in een gebied waar een oorlog in de lucht plaatsvond, waar twee supermachten heel goed aan het meekijken waren en allebei publiekelijk aangegeven hebben dat ze de primaire radarbeelden hebben?
Zie de antwoorden op vragen 6 en 9.
Kunt u precies aangeven wanneer de OVV en de Nederlandse regering overlegd hebben over het al dan niet beschikbaar zijn van primaire radarbeelden van het neerhalen van de MH17 en wat de inhoud van die gesprekken was?
Over deze vraag is geen overleg geweest tussen de OVV en de regering. De OVV heeft het onderzoek volledig zelfstandig en onafhankelijk uitgevoerd. Van de OVV hebben wij geen klachten ontvangen over het niet ontvangen van benodigde of cruciale gegevens. Zie ook het antwoord op vraag 5 en 7.
Welke diplomatieke en politieke inspanningen heeft Nederland geleverd tussen 17 juli 12015 en nu om ervoor te zorgen dat de OVV over de radarbeelden van het neerhalen van vlucht MH17 kon beschikken?
In internationaal verband hebben alle aangesloten staten zich geconformeerd aan de VNVR-resolutie om mee te werken aan het internationale onderzoek. Dat vormde de basis voor de verdere uitvoering van het onderzoek. De Nederlandse regering heeft geen rol gespeeld in de uitvoering van het onafhankelijke onderzoek van de OVV.
Hoe vaak heeft de Tweede Kamer er bij de regering op aangedrongen dat de radarbeelden (en overigens ook de satellietbeelden) beschikbaar moeten zijn voor de MH17 onderzoeken?
U heeft inderdaad aandacht gevraagd voor de beschikbaarheid van radarbeelden en satellietbeelden voor de onderzoeken. Graag verwijzen wij hiervoor naar de relevante Kamerstukken en -verslagen.
Herinnert u zich bijvoorbeeld de vraag op 25 juli, een week na de ramp: «De VS en Rusland beschikken over satelliet- en radarbeelden. Als die laten zien waar gevuurd is, zijn we al een stuk verder, zeker nu de crashsite niet altijd intact is gelaten. Kan Nederland een appel doen op die landen om die beelden openbaar te maken?» en toen die vergeten werd: «De vraag over de openbaarheid ging over een zeer specifiek stuk, namelijk of de regering zich tot Rusland en de VS wil wenden om de satellietgegevens in ieder geval vertrouwelijk te krijgen, maar het liefst openbaar, zodat in de openbaarheid een discussie kan plaatsvinden over de toedracht. Op het moment dat de raket duidelijk zichtbaar is op satelliet- en radarbeelden, kan een heleboel discussie en kunnen een heleboel aluhoedjes, die nu allerlei andere dingen zeggen, in één keer uit de lucht gehaald worden. Ook dat is belangrijk voor het draagvlak van conclusies. Dat is de reden waarom ik die specifieke vraag stelde.»? Herinnert u zich dat de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie antwoordde dat «dit niet onze verantwoordelijkheid is. Wij treden niet in het onderzoek van de onderzoeksraad en ook niet – dat weet de heer Omtzigt als geen ander – in het verkeer tussen de veiligheidsdiensten als zodanig. De onderzoeksraad heeft zijn eigen werkwijze en doet dat internationaal met groot draagvlak. Vervolgens zal men de gegevens doorspelen aan het Openbaar Ministerie.» (Kamerstuk 33 997, nr. 12)?
Ja.
Herinnert u zich dat de Tweede Kamer na het rapport van eerste bevindingen onder andere de volgende vragen stelde aan de regering: (Vraag 33: Welke radar- en satellietgegevens hebben de Russische autoriteiten ter beschikking gesteld? Zijn op de radar- en satellietbeelden die de Russische autoriteiten ter beschikking gesteld hebben, ook een of meerdere militaire toestellen te zien in de omgeving (max. 20 kilometer) van de MHI7 op het moment van het verlies van radiocontact? Vraag 37: Heeft de Onderzoeksraad ook de radargegevens ontvangen van het gebied onder FL320, dat gesloten was voor deze vlucht?) en dat u deze niet wilde beantwoorden omdat het onderzoek een onafhankelijk onderzoek van de Onderzoeksraad was (Kamerstuk 33 997, nr. 21)?
Wij hebben u destijds geantwoord dat deze vragen, voor zover daar binnen de regels van Annex 13 ICAO een antwoord op kan worden gegeven, beantwoord zijn in het overleg tussen uw Kamer en de heer Joustra van de OVV. Het onderzoek van de OVV betreft een onafhankelijk onderzoek (Kamerstuk 33 997, nr. 21). Het is de verantwoordelijkheid van de regering dat een dergelijk onderzoek onafhankelijk plaatsvindt.
Heeft de OVV het feit dat zij de primaire radargegevens niet kregen, aan de orde gesteld tijdens het gesprek dat de regering met de OVV gevoerd heeft naar aanleiding van het plenaire debat over vlucht MH17 en het te laat sturen van de Kiev-memo? Zo ja, wat is er toen precies besproken?
Dat gesprek met de OVV ging over toegang tot informatie van de rijksoverheid.
Zoals de Minister van Veiligheid en Justitie eerder meldde in zijn brief aan uw Kamer van 15 juni 2015, heeft hij toen contact gehad met de voorzitter van de Onderzoeksraad voor Veiligheid. Er is gesproken over de informatievoorziening door de overheid aan de OVV, waaruit bleek dat de OVV geen problemen ervoer met de informatievoorziening van de zijde van het kabinet.
Welke acties gaat u verder ondernemen om ervoor te zorgen dat de radarbeelden van de omgeving van vlucht MH17 ten tijde van het neerhalen van vlucht MH17 boven water komen?
De betrokken landen geven aan dat de radarbeelden er niet (meer) zijn. Het valt niet te verwachten dat ze in afwijking van dit formele standpunt toch in staat zijn wèl met de gewenste gegevens ter tafel te komen. De OVV heeft op basis van ruim bewijsmateriaal conclusies kunnen trekken. De OVV heeft aangegeven dat het wel of niet beschikken over aanvullende radar- of satellietbeelden die conclusies niet veranderen.
Zijn er op enig moment door de Nederlandse regering en door de OVV afspraken gemaakt met landen over het wel of niet beschikbaar stellen van radargegevens aan de onderzoekers van de OVV? Zo ja, kunt u deze afspraken dan toelichten?
Het ICAO-Verdrag legt de verplichtingen voldoende vast. Daarbij hebben alle lidstaten toegezegd mee te zullen werken aan het onderzoek, conform de resolutie VNVR 2166.
Kunt u een opsomming geven van de inspanningen die de Nederlandse regering verricht heeft om de satellietbeelden (gewone satelliet en infraroodsatellieten) van het neerhalen van vlucht MH17 openbaar te krijgen?
In internationaal verband hebben alle aangesloten staten zich geconformeerd aan de VNVR-resolutie om mee te werken aan het internationale onderzoek, wat de basis vormde voor de verdere uitvoering van het onderzoek. Zie ook het antwoord op vraag 14. De Nederlandse regering heeft geen rol gespeeld in de uitvoering van het onafhankelijke onderzoek van de OVV.
Kunt u enig ander vliegtuigongeluk in Europa benoemen in de afgelopen tien jaar waarbij de onderzoekers onder de regels van ICAO wel de primaire radargegevens wilden, maar ze niet kregen?
Nee.
Heeft de heer Joustra n.a.v. de uitspraken van Minister Kerry namens de OVV een verzoek gedaan aan de Amerikanen om de primary radardata te mogen zien? Wat was daarop het antwoord? Heeft de heer Joustra/OVV de Amerikaanse data met eigen ogen gezien?
De voorzitter van de OVV heeft aangegeven dat hij in de gelegenheid is geweest staatsgeheime informatie in te zien en dat deze informatie de bevindingen uit het onderzoek heeft bevestigd, zonder daarbij een uitspraak te doen over de herkomst van deze informatie.
De Onderzoeksraad heeft geen toegang gehad tot niet-openbare bronnen uit niet-westerse landen. (pag. 189 van het rapport); welke landen waren dat en welke bronnen zijn opgevraagd? Welke westerse landen hebben wèl niet-openbare bronnen ter beschikking aan de OVV gesteld en wat was de aard van deze bronnen?
De OVV heeft deze informatie niet opgenomen in zijn rapport. In de MH17 Onderzoeksverantwoording (hoofdstuk 7.5, «gerubriceerde informatie», pagina 69) geeft de OVV echter aan dat wel toegang is verkregen tot niet-openbare bronnen, ook van andere landen.
Klopt het dat in de middag van 17 juli in Torez een luchtalarm is afgegaan? Zo ja, wat was daarvan de reden en hoe laat was dat?
Het kabinet heeft geen specifieke informatie over een luchtalarm in Torez op 17 juli 2014. Het OVV-rapport maakt hier ook geen melding van. Wel kan gesteld worden dat op dat moment een gewapend conflict plaatsvond in het oosten van Oekraïne en dat openbare bronnen melden dat vaker luchtalarmen zijn afgegaan.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Afstemming over de antwoorden vergde meer tijd.
Het bericht ‘Krijgt vermeende subsidiefraude in vissector toch een strafrechtelijk staartje?’ |
|
Henk van Gerven |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Krijgt vermeende subsidiefraude in vissector toch een strafrechtelijk staartje?»1
Ja.
Is de betreffende subsidie inmiddels teruggevorderd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en voor welk bedrag is er inmiddels geld ontvangen?
Nee. De Europese Commissie vorderde de subsidie terug op grond van de bevinding dat een investering een langere looptijd heeft dan de projectperiode. Dit betekent dat de restwaarde van het subsidiebedrag afgetrokken moet worden. De lijn die het Ministerie van Economische Zaken destijds gehanteerd heeft, is dat bij dergelijke innovatieve investeringsregelingen de investeringskosten volledig kunnen worden toegerekend aan het project. In de subsidievoorwaarden is dan ook niet aangegeven dat de restwaarde in mindering moet worden gebracht van het subsidiebedrag. Het instellen van een terugvordering zou in dit geval indruisen tegen algemene rechtsbeginselen (gewettigd vertrouwen en rechtszekerheid).
In uw antwoorden op eerdere vragen inzake «Verspilde miljoenenvissubsidies in de Peel» heeft u gezegd dat er altijd aangifte wordt gedaan bij het Openbaar Ministerie inzake fraude; waarom is hier geen aangifte gedaan? Gaat u alsnog aangifte doen?2
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO.nl) doet aangifte bij het Openbaar Ministerie indien er aanwijzingen zijn dat er sprake is van fraude. Ik heb geen aanwijzingen dat er hier sprake is van strafbare feiten.
Bij het uitgeven van Europese vissubsidies wordt een foutenmarge geconstateerd van maar liefst 10,4 procent; is dit percentage nog bijgesteld, om welk bedrag in euro’s gaat het, en welk percentage van de visserijsubsidie-uitgaven in Nederland beslaat dit (als percentage van de uitgegeven euro’s)? Kunt u zo exact mogelijk aangeven om wat voor soort fouten het gaat? Wordt in al deze gevallen de subsidie teruggevorderd? Zo nee, wanneer wel en in hoeveel procent van de gevallen wordt subsidie teruggevorderd? Welk bedrag aan foutief uitgegeven subsidies is daadwerkelijk teruggevorderd en welk bedrag is daadwerkelijk terug op de rekening ontvangen? Kunt u deze bedragen zowel in euro’s als in procenten geven?
Oorspronkelijk was er inderdaad sprake van een foutenpercentage van 10,4% (€ 3,3 mln). Daarnaast was er zoals aangegeven in de Nationale Verklaring 2015 (Kamerstuk 34 150, nr. 2) nog sprake van onzekerheid over € 5,7 mln. Hierover is extern advies ingewonnen. Dit heeft ertoe geleid dat deze € 5,7 mln is bijgesteld naar € 3,7 mln waarmee het foutenpercentage is uitgekomen op 22,2% (€ 7 mln). Dit zijn percentages ten opzichte van het gecontroleerde totaal aan subsidiabele kosten in 2014. De visserijsubsidie uitgaven waren voor gehele Europees Visserij Fonds programmaperiode begroot op 120 mln (waarvan € 48,6 mln EU-bijdrage). Ik heb in mijn brief van 11 juni 2015 (Kamerstuk 34 150, nr. 5) aangegeven op welke wijze de problematiek wordt aangepakt. Inmiddels zijn alle fouten en betwiste bedragen gecorrigeerd en opgelost. Zoals gemeld in de voortgangsrapportage Gemeenschappelijk Visserijbeleid van 9 december jl. heeft de Europese Commissie onlangs aangegeven dat de herstelacties van Nederland als voldoende te beschouwen om nieuwe declaraties uit te kunnen betalen.
De fouten waren divers van aard. Deels betreft het onterechte declaraties van subsidieontvangers, een deel van de fouten is procedureel van aard. Dit betreffen interpretaties van regelgeving, zoals het bepalen van de redelijkheid van kosten, wijzigingen in een project, afschrijvingskosten, eigen arbeid, inkomsten uit projecten en direct aan het project toerekenbare kosten.
In de regel worden alle subsidies teruggevorderd als het voorzienbaar en aan te rekenen is aan de subsidieontvanger. Dit wordt per dossier zorgvuldig bekeken door RVO.nl. Ik kan geen uitspraak doen over het percentage en het bedrag aan terugvorderingen, omdat dit proces op dossierniveau nog loopt.
Kunt u de bevindingen van het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) in deze zaak naar de Kamer sturen?
Door OLAF is deze zaak niet teruggekoppeld aan EZ. In de regel hoeft OLAF alleen aan de aanklager terug te koppelen wat er met zijn of haar klacht is gedaan. De aanklager heeft aan EZ laten weten dat OLAF de zaak als afgehandeld beschouwt omdat er al een financiële correctie bij genoemd project was voorgesteld door de Europese Commissie.
Wat is uw beleid inzake het terugvorderen van subsidies die op onterechte gronden zijn toegekend? Is er rijksbreed beleid?
Bij Europese fondsen geldt dat niet EU-conforme subsidie in principe wordt teruggevorderd.
De belangrijkste overweging bij het niet terugvorderen is gelegen in de inschatting dat het terugvorderingsbesluit in een beroepsprocedure standhoudt. Deze inschatting houdt sterk verband met de vraag in hoeverre de geconstateerde fout voor de begunstigde voorzienbaar en verwijtbaar is en of de algemene rechtsbeginselen in acht zijn genomen. EZ sluit aan bij hetgeen hiertoe door het rechtscollege in haar jurisprudentie is overwogen. Per geval zal hieraan worden getoetst.
In welke gevallen wordt de deurwaarder ingeschakeld? Is in dit geval de deurwaarder ingeschakeld om de onterecht ontvangen subsidie terug te krijgen?
In gevallen dat er een terugvordering is ingesteld, en conform de incassoprocedure na een termijn van ongeveer 7 weken nog geen terugbetaling is ontvangen, wordt de deurwaarder ingeschakeld.
In dit geval is er geen terugvordering ingesteld.
In uw brief inzake de subsidieverlening aan een tilapiakwekerij van 27 oktober 2014 (Kamerstuk 21 501-32 nr. 812) schrijft u dat de Europese Commissie oorspronkelijk het hele bedrag à € 1.059.323,48 terug wilde, maar dat dit na onderhandelingen met Nederland is bijgesteld tot € 1.002.246,00; heeft Nederland hiermee ingestemd? Welke afspraak is uiteindelijk gemaakt en waarom pleitte Nederland voor een lager bedrag?
De Europese Commissie wilde het totale EU-deel van € 1.059.323,48 terugvorderen vanwege het niet voldoen aan de instandhoudingsplicht van vijf jaar. De Europese Commissie heeft uiteindelijk de correctie op de instandhoudingsplicht achterwege gelaten als gevolg van het standpunt van EZ dat bij een dergelijk innovatieproject niet geeist kan worden dat de subsidieontvanger een verliesgevend project in stand moet houden.
De Europese Commissie vindt echter wel dat de restwaarde van de investering in mindering moet worden gebracht op de subsidie. Alleen de afschrijvingskosten tijdens de projectduur komen volgens de Europese Commissie voor subsidie in aanmerking. Dit verklaart waarom uiteindelijk niet het hele bedrag is gecorrigeerd door de Europese Commissie.
Wat heeft u gedaan met de constatering van de Algemene Rekenkamer dat het foutenpercentage langjarig hoog is en met de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer3 (onder andere op pagina 24) om verbeteringen aan te brengen onder andere op het gebied van managementverificaties?
Zie ook antwoord op vraag 4. Afgelopen periode is er door vooral RVO.nl veel werk verzet om de nodige verbeteringen aan te brengen in de managementverificaties. De herstelacties hadden ook betrekking op dossiers van voorgaande jaren (fonds is gestart in 2008). De Auditdienst Rijk heeft in zijn rapportages aan de Europese Commissie de door RVO.nl genomen maatregelen als voldoende beoordeeld.
Inmiddels heeft Eurocommissaris Vella in een gesprek met mijn voorganger aangegeven tevreden te zijn met de herstelacties van Nederland.
Hoe geeft u uitvoering aan de motie Polderman (Kamerstuk 32 123 XIV nr. 49) die verzoekt de regering haar subsidiebeleid zodanig in te richten dat subsidies aan de visserijsector enkel nog ten goede komen aan innovaties die bijdragen aan een duurzame visserij? Worden bij nieuwe visserij-innovatiesubsidies substantiële duurzaamheidseisen gesteld?
In antwoord op die motie heb ik aangegeven (Kamerstuk 32 123 XIV, nr. 193) dat het toen geldende Europees Visserijfonds als voorwaarde stelde dat projecten moeten bijdragen aan de bevordering van duurzame ontwikkeling van de visserij om in aanmerking te komen voor financiële ondersteuning. In het huidige Europese Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) is duurzame ontwikkeling eveneens van groot belang, zowel voor de visserij- als voor de aquacultuursector. Een adviescommissie zal de ingediende projecten beoordelen onder andere op basis van de mate van duurzaamheid. Dat betekent dat hoe meer een innovatie bijdraagt aan verduurzaming, hoe groter de kans is dat het project wordt goedgekeurd.
Ik verwijs u tevens naar de brief van 4 november 2014 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 812) voor wat betreft de duurzaamheidseisen die bij nieuwe visserij-innovatiesubsidies worden gesteld.
De geruchten dat er extra geld vrijkomt om de gaten in de begroting van Veiligheid en Justitie te dichten en de door de bezuinigingen ontstane problemen in de strafrechtketen op te lossen |
|
Nine Kooiman , Michiel van Nispen , Kees van der Staaij (SGP), Judith Swinkels (D66), Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat er extra geld vrij komt voor de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor het jaar 2016? Zo ja, om hoeveel geld gaat het en waar komt dat extra geld vandaan?
Is dat extra geld bedoeld voor de politie en dan niet voor de reorganisatie, de afbetaling van de lening ter hoogte van 600 miljoen euro en de onderhandelingen met betrekking tot de cao, maar wel voor het versterken van de kwaliteit van de opsporing en het versterken van de recherche? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Is dat extra geld bedoeld voor het Openbaar Ministerie (OM), in het bijzonder voor het wegnemen van de door de GalanGroep geconstateerde risico’s voor de primaire werkzaamheden van het OM, voor het verlagen van de druk op werkvoorraden, doorlooptijden, kwaliteit, ICT en voor de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie-Hoekstra? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Is dat extra geld bedoeld voor de rechtspraak, in het bijzonder voor de dekking van de extra kosten voor digitalisering van de rechtspraak (het KEI-programma), het dekkend financieren van de jaarlijkse zaaksinstroom, het behoud van volwaardige en toegankelijke rechtbanklocaties in het hele land en voor het onderhouden van de kwaliteit van rechtspraak? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Is dat extra geld bedoeld voor het Nederlands Forensisch Instituut, in het bijzonder voor behoud van expertisegebieden, voorkomen van lange wachttijden en voor innovatie van sporenonderzoek? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Is dat extra geld bedoeld voor de Reclasseringsorganisaties, in het bijzonder voor het voorkomen van wachtrijen, het versterken van het toezicht en het voorkomen van recidive? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Is dat extra geld bedoeld voor de Dienst Justitiële Inrichtingen, in het bijzonder om de oplopende werkdruk onder gevangenispersoneel tegen te gaan en de resocialisatiemogelijkheden in detentie te versterken? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de constatering dat de enorme bezuinigingen op de justitiebegroting te ver zijn doorgeschoten en ten koste gaan van de opsporing, vervolging en berechting van criminelen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat een structurele investering in Veiligheid en Justitie van minimaal 200 miljoen euro en specifiek op de punten zoals in bovenstaande vragen aangegeven, noodzakelijk is om de begroting weer fatsoenlijk op orde te krijgen, de oplopende problemen in de strafrechtketen op te lossen en de kwaliteit en capaciteit van de organisaties die Nederland veiliger moeten maken te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat deze structurele investering van 200 miljoen euro los dient te staan van de mogelijke tekorten die ontstaan indien de voorstellen tot verhoging van griffierechten, de eigen bijdragen voor strafproces en detentie en de maatregelen omtrent de gesubsidieerde rechtsbijstand mogelijk niet kunnen rekenen op een meerderheid in de Eerste Kamer? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de kwaliteit van opsporing en vervolging, en de noodzakelijke investeringen daarin, los moet worden gezien van het risico dat de voorstellen tot verhoging van griffierechten, de eigen bijdragen voor het strafproces en detentie en de maatregelen omtrent de gesubsidieerde rechtsbijstand mogelijk niet kunnen rekenen op een meerderheid in de Eerste Kamer? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid hierover vóór vrijdag 20 november 2015 om 12:00uur ‘s middags duidelijkheid te verschaffen aan de Kamer zodat de Kamer het gewijzigde begrotingsvoorstel tijdig voorafgaand aan de begrotingsbehandeling op zijn merites kan beoordelen? Zo nee, bent u ervan op de hoogte dat de Kamer kan besluiten de begrotingsbehandeling van Veiligheid en Justitie tot nader order uit te stellen zodat de Kamer alsnog duidelijkheid en voldoende gelegenheid krijgt om de begrotingsvoorstel op fatsoenlijke wijze voorafgaand aan de behandeling te bezien?
Het spreekrecht van stieffamilie in het strafrecht |
|
Vera Bergkamp (D66), Judith Swinkels (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de oproep van rechtbank Oost-Brabant om in geval van samengestelde gezinnen het spreekrecht ook toe te kennen aan niet-bloedverwanten?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat in samengestelde gezinnen veelal niet-bloedverwanten samenwonen op een wijze gelijkelijk aan bloedverwanten en een onderscheid tussen wel en geen bloedband voor het spreekrecht in onze samenleving niet langer recht doet aan de band die tussen een nabestaande en het slachtoffer kan bestaan?
Ik hecht er aan op te merken dat in deze zaak nog geen onherroepelijke uitspraak is gedaan. Het past mij bovendien niet om een oordeel te geven over de juistheid van een rechterlijke (tussen) uitspraak in een individuele zaak.
Ik wil hierbij wel in het algemeen aantekenen dat, zoals ook is aangegeven bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel ter uitbreiding van de kring van spreekgerechtigden (Kamerstuk 33 176, nr. 5), het aan de rechter is om te beoordelen wie hij uit hoofde van zijn eigen verantwoordelijkheid voor de omvang en volledigheid van het onderzoek op de terechtzitting wenst te horen. De rechter kan deze bevoegdheid ambtshalve toepassen, en daaraan onmiddellijk uitvoering geven ten aanzien van personen die reeds ter terechtzitting aanwezig zijn. Dat geldt ook voor personen die om toelating tot het spreekrecht verzoeken, al dan niet nadat zij daartoe eerder hun wens schriftelijk of mondeling hebben laten blijken. Waar strikt genomen nabestaanden van slachtoffers van levensdelicten alleen spreekrecht hebben als zij bloedverwanten zijn van het slachtoffer, heeft de rechter dus de ruimte om in individuele casus spreekrecht toe te kennen aan nabestaanden van het slachtoffer zonder bloedverwantschap indien zij verzoeken om te spreken.
Uit artikel 8 EVRM kan de door vragenstellers gesuggereerde uitbreiding niet zelfstandig worden afgeleid. Aan de nationale wetgever wordt de vrijheid gelaten hiervoor al dan niet een wettelijke voorziening te treffen. Zoals aangegeven kan die wettelijke voorziening ook gelezen worden in de ruimte die de rechter nu al heeft in de vorm van de ambtshalve bevoegdheid om personen tot het spreekrecht toe te laten die daarom verzoeken.
Gelet op het voorgaande zie ik geen aanleiding om nu over te gaan tot het bevorderen van een verdere uitbreiding van de kring van spreekgerechtigden.
Vanuit het perspectief van de maatschappelijke context, waarbij in toenemende mate sprake is van samengestelde gezinnen, ben ik wel bereid deze kwestie te bezien in de context van de in 2017 uit te voeren evaluatie van de wet van 12 juli 2012, Stb 2012, 345 en het thans aanhangige wetsvoorstel ter uitbreiding van de omvang van het spreekrecht (Kamerstukken 34 082).
Ziet u in het licht van artikel 8 EVRM (het recht op familieleven) ruimte om het spreekrecht ook toe te kennen aan diegenen die geen bloedverwantschap maar wel een gezinsleven hebben met het slachtoffer?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de reikwijdte van het spreekrecht voor nabestaanden uit te breiden naar niet- bloedverwanten zodat het spreekrecht meer recht doet aan de feitelijke leefomstandigheden van personen?
Zie antwoord vraag 2.
Ajax-fans die gedupeerd worden door antisemitische uitlatingen van anderen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Ajax fans dupe van antisemitisch lied Utrecht fans»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het het bestrijden van antisemitisme op voetbalvelden niet ten goede komt als de sanctie die de KNVB daarvoor heeft opgelegd wordt omzeild door de groep supporters die zich antisemitisch heeft uitgelaten elders in het stadion te laten plaatsnemen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De onafhankelijke commissie van beroep betaald voetbal van de KNVB heeft de beslissing van de tuchtcommissie betaald voetbal van de KNVB van 10 juli 2015 bevestigd. FC Utrecht krijgt een geldboete van 10.000 euro en een lege Bunnikside-tribune tijdens de eerstvolgende thuiswedstrijd tegen Ajax op 13 december 2015, omdat de club niet voldoende heeft gedaan om de antisemitische spreekkoren te voorkomen dan wel te stoppen. De opgelegde straf houdt niet in dat de supporters die normaal op de Bunnikside zitten niet elders in het stadion aanwezig mogen zijn.
Ik heb begrepen dat FC Utrecht besloten heeft de supporters van de Bunnikside in de gelegenheid te stellen elders plaats te nemen, omdat de club niet wil dat een hele tribune vol trouwe supporters benadeeld wordt door een kleine, anoniem gebleven groep die zich misdragen heeft. Ik vind dat hier geen krachtig signaal van uitgaat als het gaat om het veroordelen en aanpakken van discriminerende spreekkoren. Dit heb ik met de KNVB besproken. De KNVB geeft aan verbaasd te zijn over het besluit van FC Utrecht maar dat dit niet in strijd is met de reglementen van de KNVB en voorts niet onrechtmatig is.
FC Utrecht heeft, zo heb ik begrepen, besloten te investeren in een geavanceerd nieuw camerasysteem om supporters die zich misdragen in de toekomst te kunnen identificeren.
Waarom kan niet worden voorkomen dat de harde kern van FC Utrecht kaartjes kan kopen voor andere plaatsen in het stadion dan in het vak waar zij normaal zitten?
De commissie van beroep van de KNVB heeft FC Utrecht opgedragen de Bunnikside tribune gedurende de eerstvolgende wedstrijd tegen Ajax ontruimd te houden. FC Utrecht is echter niet verplicht, noch vanuit de opgelegde straf, noch vanuit de reglementen van de KNVB, om bezoekers en seizoenkaarthouders van de Bunnikside de toegang tot andere zijdes van het stadion te ontzeggen.
Deelt u de mening dat uit het verbod om Ajaxsupporters op de tribune bij FC Utrecht toe te staan de indruk kan ontstaan dat niet de daders maar juist de slachtoffers getroffen worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de burgemeester van Utrecht om hier een besluit over te nemen, rekening houdend met de veiligheid van een ieder. Hij heeft in de voorbereiding op dit besluit met veel betrokkenen gesproken en zich gebaseerd op zowel actuele signalen als de historie van incidenten rondom wedstrijden tussen FC Utrecht en Ajax. De burgemeester is ervan overtuigd dat deze maatregel op dit moment noodzakelijk is voor het houden van perspectief op normale verhoudingen in de nabije toekomst, zo heeft de burgemeester per brief aan de Utrechtse gemeenteraad laten weten. Voorzitters van de supportersverenigingen van FC Utrecht hebben zich bereid verklaard zich in te zetten voor verbetering van de verhoudingen met de voorzitters van de supportersverenigingen van Ajax.
Is er vanwege de afschuwelijke antisemitische teksten die op zondag 5 april 2015 werden gezongen aangifte gedaan dan wel ambtshalve vervolging ingezet vanwege een strafbaar feit?2 Zo ja, wat is de stand van zaken? Zo nee, is ambtshalve vervolging nu nog mogelijk?
Parallel aan het tuchtrechtelijk traject deed het Openbaar Ministerie (OM) strafrechtelijk onderzoek om de aanstichters van de spreekkoren te achterhalen en te bestraffen. Het onderzoek heeft niet geleid tot identificatie van supporters die hebben meegezongen of andere individuen die strafrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld, zoals ik u per brief van 27 augustus 20153 heb laten weten. Om diezelfde reden konden er ook geen stadionverboden worden opgelegd.
Deelt u de mening dat er ten aanzien van antisemitische spreekkoren in stadions een zero-tolerance beleid moet gelden? Zo ja, hoe gaat u daar voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Dit zero tolerance beleid is er al. Discriminerende spreekkoren worden niet getolereerd. Alle voetbalpartners treden hier tegen op wanneer zij hiermee geconfronteerd worden. Wat de aanpak soms bemoeilijkt, is dat de spreekkoren op het moment zelf niet altijd gehoord worden door degenen die er tegen kunnen optreden. Ook kan het lastig zijn de spreekkoren tot personen te herleiden. Dit zal echter altijd geprobeerd worden. Daarbij kunnen straffen worden opgelegd door zowel club, KNVB als OM. Daarnaast kan de openbaar aanklager betaald voetbal van de KNVB de club beboeten op het moment dat deze onvoldoende doet om spreekkoren te voorkomen en aan te pakken.
Ondanks het feit dat de daders in dit geval niet zijn achterhaald, ben ik van mening dat er een uitgebreid instrumentarium bestaat om antisemitische, racistische en anderszins discriminerende spreekkoren hard aan te pakken.
Het bericht 'Noorden laat zware misdaad liggen' |
|
Agnes Mulder (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Noorden laat zware misdaad liggen»?1
Ja
Klopt het dat het team Ondermijning van de Dienst Regionale Recherche (DRR) zou worden uitgebreid van 12 tot 75 fte? Is het waar dat dit team nu 18 fte telt? Zo ja, wanneer zal de beoogde uitbreiding worden gerealiseerd?
Het team Opsporing Ondermijning van de Dienst Regionale Recherche heeft per 1 november 2015 een formele bezetting van 35,43 fte en wordt in de nieuwe formatie uitgebreid naar 69 fte.
Mede door de personele reorganisatie heeft het team Opsporing Ondermijning te maken met vacatures. In de Eenheid zijn tijdelijk 12 FTE extra vrijgemaakt die ingezet worden op ondermijning. In november wordt dit aantal nog eens uitgebreid met 12 fte tijdelijke tewerkstellingen en komt de inzet daarmee uit op 59 fte voor het team. Na de personele reorganisatie zullen deze tijdelijke mensen worden vervangen door vaste medewerkers. Uiteraard zijn er naast dit team meerdere medewerkers die zich bezighouden met de aanpak van Ondermijning.
Hoeveel grote onderzoeken, op eigen initiatief van de recherche in Noord-Nederland, zijn er de afgelopen vijf jaar gestart?
Op eigen initiatief zijn er in de jaren 2013, 2014 en 2015 respectievelijk 24, 21 en 26 (d.d. 9 november 2015) grote ondermijningsonderzoeken vanuit de recherche gestart. In de twee daaraan voorafgaande jaren zijn de cijfers niet eenduidig in verband met de overgang van de drie noordelijke korpsen naar de Nationale Politie.
Deelt u de vrees van het Openbaar Ministerie (OM), dat het tekortschieten van recherchecapaciteit Noord-Nederland het aantrekkelijk maakt voor criminelen? Zo ja, welke maatregelen neemt u om dit waterbedeffect te bestrijden?
In het krantenartikel waaraan de leden Oskam en Mulder refereren, blijkt dat de officier heeft gereageerd op een opmerking die de toenmalige burgemeester van Groningen in 2013 heeft gedaan. Hij heeft in algemene termen gesproken over mogelijke effecten van minder politie-inzet op de langere termijn. Hij heeft niet gezegd dat dit «waterbedeffect» nu reeds zichtbaar is.
Deelt u de constatering van het OM, dat de informatiepositie van de politie in Noord-Nederland ondermaats is? Zo ja, welke maatregelen neemt u teneinde die informatiepositie te versterken?
In afwachting van de personele reorganisatie zijn er op dit moment vacatures voor de nieuw in te richten Dienst Regionale Informatie Organisatie (DRIO). De capaciteit van de intelligence organisatie is daardoor nog niet op orde. Hoewel in de afgelopen drie jaar de informatiepositie naar een hoger niveau is gebracht, dient deze nog verder versterkt te worden. In afwachting van de personele reorganisatie is ten aanzien van de aanpak van ondermijning nog 8 fte tijdelijk toegevoegd aan de DRIO. Vanuit de informatiepositie wordt maandelijks een beeld gegeven van ondermijnende criminaliteit in de eenheidsbriefing. Samen met de partners in RIEC verband zijn dit jaar criminaliteitsbeelden verstrekt van ondermijnende criminaliteit op het terrein van hennep en OMG’s. Ook is begin 2015 gestart met een informatieplein ondermijnende criminaliteit.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór de plenaire behandeling van de begroting 2016 van het Ministerie van Veiligheid en Justitie?
Dat is helaas niet gelukt.
Het bericht dat verdachten veel vaker zonder straf de rechtszaal uit lopen |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Veel vaker vrijspraak verdachte»?1
Ja.
Klopt het dat inmiddels in 10,3% van de strafzaken vrijspraak volgt terwijl het eerder om «slechts» 4% ging?
Het percentage vrijspraken is in een reeks van jaren tot 2005 stabiel gebleven rond de 4 tot 4,5%. Vanaf 2005 tot 2010 is een gestage toename zichtbaar van het aantal en het aandeel vrijspraken: van 5,3 naar 8,5%. Uit de voorlopige cijfers van het CBS met betrekking tot Criminaliteit en Rechtshandhaving blijkt dat dit percentage in 2014 is opgelopen tot 10,3%.
Wordt deze stijging veroorzaakt door politie en/of het Openbaar Ministerie (OM) die de zaak niet rond hebben kunnen krijgen (incomplete dossiers, fouten etc.)? Zo ja, is dit het gevolg van reorganisaties en bezuinigingen bij deze instanties? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken wat dan wel de oorzaak is van deze zorgelijke stijging?
In de afgelopen jaren zijn diverse onderzoeken verricht naar de toename van het aantal vrijspraken in strafzaken. Begrijpelijkerwijze liggen aan deze toename verschillende oorzaken ten grondslag. Een aantal factoren heeft naar de mening van het OM een aanzienlijke rol gespeeld bij de toename van het aantal vrijspraken in de afgelopen tien jaar.
In de eerste plaats hebben de bevindingen van de commissie Posthumus naar aanleiding van de Schiedammer Parkmoord er onder andere toe geleid dat de bewijsvoering door de rechters kritischer wordt beoordeeld. Daarnaast kan de toename van het aantal vrijspraken worden verklaard door een afname van het aantal gevoegde zaken (verschillende zaken van dezelfde verdachte die in één keer op zitting worden behandeld). De zaken worden dan afzonderlijk voor de rechter aangebracht. Indien in een afzonderlijke zaak wordt vrijgesproken, telt deze mee in de statistieken. Bij het voegen van zaken wordt een vrijspraak alleen meegeteld indien voor alle gevoegde zaken is vrijgesproken.
Daarvan is in de meeste gevallen geen sprake, derhalve worden vrijspraken anders geregistreerd dan voorheen.
In OM-strafbeschikkingszaken (die sinds de invoering van de Wet OM-afdoening in 2007 vaker voorkomen) waarin verzet wordt ingesteld, is het aantal vrijspraken aanzienlijk. Uit onderzoek van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad («Beschikt en gewogen») is gebleken dat de schuldvaststelling door het OM in strafbeschikkingen nog onvoldoende wordt vastgelegd en onderbouwd. Door het OM zijn maatregelen getroffen die de kwaliteit van de schuldvaststelling aanzienlijk moeten verbeteren2.
Overigens merk ik op dat het OM in een aantal gevallen zaken bij de rechter aanbrengt met het oog op waarheidsvinding, ook indien vooraf al het inzicht bestaat dat de kans op een vrijspraak aanzienlijk is. Dat laat onverlet dat het OM de ontwikkeling van de vrijspraken blijft volgen en bewust stuurt om zoveel mogelijk zaken met de juiste opsporings- en strafvorderlijke kwaliteit voor de rechter te brengen.
Deelt u de mening dat de kwaliteit van de opsporing en vervolging niet mag lijden onder de bezuinigingen? Zo ja, bent u bereid de extra bezuinigingen op het OM terug te draaien en bent u bereid ook de Nationale Politie niet te belasten met (nog meer) bezuinigingen? Zo nee, waarom niet
Ja. Bij mijn brief aan uw Kamer van 15 september 20153, heb ik in reactie op het rapport «actualisatie validatie-onderzoek haalbaarheid budgettair kader Openbaar Ministerie» aangegeven dat ik niet van mening ben dat reeds nu al de conclusie gerechtvaardigd is dat het budgettair kader van 2016 ontoereikend is. Conform de toezegging tijdens de algemene financiële beschouwingen zal ik voorafgaande aan de behandeling van de begroting van VenJ in de Tweede Kamer, samen met de Minister van Financiën, uw Kamer een brief toesturen inzake de begroting van VenJ.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Veiligheid en Justitie?
Ja.
De Nederlander die mogelijk 31 jaar ten onrechte vastzit in de VS |
|
Henk Krol (50PLUS), Harry van Bommel , Michiel van Nispen , Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over deze zaak?1
Ja. Allereerst wil ik van de gelegenheid gebruikmaken om nogmaals het doel van overbrenging van Nederlandse gedetineerden uit het buitenland toe te lichten, te weten de verdere tenuitvoerlegging van een in het buitenland opgelegde straf met het oog op het bevorderen van de resocialisatie in de samenleving, waarmee de veroordeelde verbonden is. Om voor overbrenging naar Nederland in aanmerking te komen, gelden – conform het beleidskader inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen aan Nederland (Kamerstukken II 2007/2008, 31 200 VI, nr. 30) – in het bijzonder twee criteria: (1) er dient sprake te zijn van aantoonbare en voldoende binding met Nederland zodat (2) de overbrenging kan bijdragen aan een geslaagde maatschappelijke re-integratie van de veroordeelde in Nederland. Teneinde aan dit doel te kunnen voldoen, moet, ongeacht de mate van binding met Nederland, worden voldaan aan de voorwaarde dat conform de verdragseis een strafrestant van zes maanden moet resteren dat na overbrenging naar Nederland kan worden geëxecuteerd.3 In de zaak van de heer Singh is hiervan geen sprake vanwege het overschrijden van het toepasselijke Nederlandse strafmaximum van 30 jaar gevangenisstraf. Hierdoor leent deze zaak zich niet voor toepassing van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (Vogp) en de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (Wots).
Voor de volledigheid merk ik op dat ik de binding van de heer Singh met Nederland als onvoldoende beoordeel. Betrokkene heeft in 1970 Nederland verlaten om zich met zijn gezin in de Verenigde Staten te vestigen en daar een bestaan op te bouwen. De thans aangevoerde mogelijkheid van verblijf bij familie in Nederland weegt niet op tegen een zo langdurige afwezigheid uit Nederland.
Is er bij het vaststellen van de aanwezigheid van een voldoende en aantoonbare binding rekening gehouden met het feit dat de familie van de heer Singh in Nederland woont en hem terug wil, wat ook terugkomt in de Reclasseringsrapportage? Zo ja, waarom was deze overweging niet voldoende om binding vast te stellen? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit argument alsnog te laten meewegen?
Zie antwoord vraag 1.
Is bij het maken van de beslissing om niet tot overbrenging naar Nederland over te gaan rekening gehouden met de bereidverklaring van een gemeente om de heer Singh te begeleiden bij zijn terugkeer in de maatschappij? Zo ja, waarom was deze overweging niet voldoende om een verklaring af te geven dat de heer Singh zal worden begeleid bij terugkeer? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit argument alsnog te laten meewegen?
Zoals in het voorgaande antwoord is aangegeven, kan niet worden voldaan aan het doel en de strekking van het Vogp en de Wots, vanwege het ontbreken van een strafrestant en omdat ik de binding van de heer Singh met Nederland als onvoldoende beoordeel. De bereidheidverklaring van een gemeente om de heer Singh bij zijn terugkeer in de Nederlandse samenleving te begeleiden brengt hierin geen wijziging.
Klopt het dat de stichting PrisonLAW in maart 2015 het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft verzocht om bij een eventuele afwijzing van de aanvraag in het kader van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) de afwijzing zodanig te formuleren dat indien de heer Singh wordt uitgezet hij zal worden opgenomen door de Nederlandse gemeenschap? Zo ja, waarom is aan deze oproep geen gehoor gegeven gezien de gevolgen voor de vervroegde vrijlating?
Nee, de stichting PrisonLAW heeft mij in maart 2015 geen verzoek gedaan, zoals in de vraagstelling is verwoord. Wel is in deze brief verzocht om, mede op basis van humanitaire overwegingen, medewerking en instemming te verlenen aan overbrenging naar Nederland op grond van de Wots.
Waarom beoordeelt u in dit geval zo strikt de vraag of er voldoende strafrestant over is na overbrenging, terwijl er een aantal voorbeelden zijn van zaken zoals gedetineerde Nederlanders in Thailand en Venezuela waarbij Nederlanders wel overgebracht werden naar Nederland terwijl er feitelijk onvoldoende strafrestant over was? Wat maakte hun situatie anders dan de situatie van de heer Singh? Waarom wordt nu rigide vastgehouden aan de eis van het strafrestant?
Voorbeelden van zaken bijvoorbeeld uit Venezuela, waarin na overbrenging naar Nederland onvoldoende strafrestant resteerde, zijn mede het gevolg van het toen nog geldende beleid dat bij de behandeling van Wots-verzoeken de omzettingsprocedure werd toegepast. In een aantal gevallen leidde dit tot een situatie, waarbij overbrenging plaatsvond zonder strafrestant. Mede tegen deze achtergrond is per 1 januari 2014 besloten tot de beleidswijziging dat de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging met veel landen, waaronder Venezuela en Panama, wordt toegepast met inachtneming van het verdragsrechtelijke strafrestant van zes maanden (Kamerstukken II 2013/2014, 33 742, nr. 5).
Behoudens bovenstaande is in het verleden in een enkel geval, waaronder een zaak uit Thailand, een Nederlandse gedetineerde uit het buitenland naar Nederland overgebracht, waarbij sprake was van geen of onvoldoende strafrestant. Hierbij is altijd sprake geweest van aantoonbare en voldoende binding met Nederland.
Klopt het dat PrisonLAW heeft voorgesteld dat Nederland de levenslange straf overneemt, zodat de heer Singh een beroep kan doen op gratie en resocialisatie ook kan worden opgestart? Waarom hebt u niets gedaan met dit alternatief?
Ja, dit klopt. Hierbij is echter voorbijgegaan aan het feit dat de heer Singh in de Verenigde Staten niet is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
Waarom geeft u aan dat er geen officieel verzoek van de Amerikaanse autoriteiten is ontvangen met betrekking tot de overbrenging van de heer Singh, terwijl de VS op 3 maart 2015 de aanvraag tot overbrenging hebben verzonden aan de Nederlandse ambassade te Washington? Hoe en binnen welke termijn is er door het Ministerie van Veiligheid en Justitie gereageerd op deze brief van de Amerikaanse autoriteiten?
De heer Singh heeft zich tot de Amerikaanse bevoegde autoriteiten gewend met een verzoek om overbrenging naar Nederland. Hierop heeft de California Board of Parole Hearings mij krachtens artikel 6, derde lid, van het Vogp verzocht om informatie, waaronder de gevolgen van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de heer Singh in Nederland. In reactie hierop heb ik bij brief van 23 juli 2015 uiteengezet, waarom het Vogp naar mijn oordeel geen basis biedt voor overbrenging naar Nederland.
De Amerikaanse autoriteiten hebben nimmer verzocht tot overname van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de heer Singh.
Welke inspanningen heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken geleverd in de zaak van de heer Singh, behalve het recentelijk opstellen van de brief aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie? Deelt u de mening dat inspanningen op zijn plaats zouden zijn vanwege de nadrukkelijke aanwezigheid van humanitaire gronden? Zo nee, waarom niet? Waarom is niet al veel eerder een vertrouwensrapport opgesteld? Had dit niet in ieder geval al in 2005 in de rede gelegen toen de zaak onherroepelijk werd?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft uw Kamer op 18 november 2015 over de consulaire bijstand aan de heer Singh in zijn brief naar aanleiding van het verzoek van het lid Omtzigt gedaan in het ordedebat van 7 oktober 2015 (kenmerk 2015Z18429) als volgt geïnformeerd:
Sinds aanvang van zijn detentie heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de heer Singh de reguliere consulaire bijstand verleend, die onder meer inhield dat de heer Singh met regelmaat bezoek ontving van een consulair medewerker. Daarbij gaf de heer Singh in de regel aan dat hij tevreden was over het optreden van zijn advocaat.
In 1998 ontstond bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken de mogelijkheid tot het inroepen van een vertrouwensadvocaat in buitenlandse strafzaken. Ten tijde van het inroepen van een beroepsinstantie in de zaak van de heer Singh heeft het ministerie in 1999 volgens de destijds vigerende doelstellingen een advocaat opdracht gegeven tot het uitbrengen van een advies. De vertrouwensadvocaat bracht medio 2000 een kort advies uit. Dit advies richtte zich vooral op de mogelijkheden en kansen van eventuele vervolgstappen in de zaak van de heer Singh en in mindere mate op eventuele onvolkomenheden in de gevolgde rechtsgang. In 2003 werd het vonnis in hoger beroep bevestigd.
Op verzoek van de heer Singh zelf heeft PrisonLAW zich vanaf 2012 in de zaak verdiept, waarbij het ministerie PrisonLAW onder meer heeft gefaciliteerd in het leggen van contacten in de VS en verkrijgen van toegang tot de gevangenis. In 2013 en 2014 heeft PrisonLAW uitvoerig schriftelijk over de zaak gerapporteerd. PrisonLAW heeft zich vervolgens in samenwerking met de lokale advocaten van de heer Singh ingezet voor de Wots-procedure en de Amerikaanse «parole»-procedure voor voorwaardelijke vrijlating op medische gronden.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft dit jaar het «parole» verzoek voor voorwaardelijke vrijlating op medische gronden schriftelijk bij de Amerikaanse autoriteiten ondersteund. Het ministerie is voornemens een gratieverzoek van de heer Singh, zodra dit verzoek voorligt, op humanitaire gronden bij de Amerikaanse autoriteiten eveneens te ondersteunen. Beslissing op beide verzoeken ligt uiteraard bij de Amerikaanse autoriteiten.
Daarbij wil ik opmerken dat de consulaire bijstand die het Ministerie van Buitenlandse Zaken biedt, volgt uit het feit dat de heer Singh beschikt over de Nederlandse nationaliteit. Anders dan bij de toepassing van de Wots, speelt binding met Nederland hierbij geen rol. Dit maakt dat het traject van het Ministerie van Buitenlandse Zaken tot een andere uitkomst kan leiden dan de uitkomst binnen de mogelijkheden die het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft op basis van het Vogp en de Wots.
Waarom stelt u zich op het standpunt dat de WOTS niets te maken heeft met de vervroegde vrijlating, terwijl een woordvoerder van de Amerikaanse hoorcommissie duidelijk heeft aangegeven dat vervroegde vrijlating alleen wordt toegekend als Nederland aangeeft de resocialisatie over te nemen en de heer Singh op te nemen in Nederland?
Het Vogp voorziet uitsluitend in de overname van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en niet in de overname van toezicht op de naleving van justitiële voorwaarden, die aan een vervroegde dan wel voorwaardelijke invrijheidstelling zijn gesteld. Hiervoor bestaat een ander verdrag, te weten het Europees Verdrag inzake het toezicht op voorwaardelijk veroordeelden of voorwaardelijk in vrijheid gestelden van 1964. Dit verdrag geldt echter niet tussen Nederland en de Verenigde Staten. Een bedoelde uitspraak van een woordvoerder van de Amerikaanse hoorcommissie is derhalve niet relevant voor het geldende juridische kader.
Wat zijn de redenen dat u als Minister van Veiligheid en Justitie geen gebruik maakt van uw beoordelingsvrijheid? Hoe heeft de belangenafweging ertoe kunnen leiden dat u uiteindelijk in het nadeel van de heer Singh hebt beslist?
Zoals reeds is aangegeven in het antwoord op vraag 7, heb ik geen formeel verzoek van de Amerikaanse autoriteiten ontvangen tot overname van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de heer Singh. Nochtans zou in deze casus de Wots niet kunnen worden toegepast, omdat het vonnis van de heer Singh niet in Nederland kan worden tenuitvoergelegd, vanwege het ontbreken van een strafrestant. Tevens is het resocialisatiebelang niet met een overbrenging naar Nederland gediend, omdat ik de binding van de heer Singh met Nederland als onvoldoende beoordeel. De argumenten die zijn aangevoerd met het verzoek deze te laten meewegen in mijn beoordeling, brengen hierin geen wijziging.
Ook de humanitaire overwegingen die in deze casus worden aangedragen, rechtvaardigen de toepassing van het Wots-beleid niet. Want, hoewel het beleidskader inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen aan Nederland, dat de instemming van uw Kamer heeft gekregen, enige ruimte biedt voor humanitaire overwegingen, ontbreekt deze ruimte – conform ditzelfde beleidskader – als geen sprake is van binding met Nederland. De aangewezen mogelijkheden voor Nederland liggen in deze gevallen veeleer op het terrein van de consulaire bijstand (zie het antwoord op vraag 8).
Bovengenoemde toelichting leidt ertoe dat in de casus van de heer Singh de Wots niet het aangewezen instrument is om in aanmerking te komen voor overbrenging naar Nederland.
Op welke manier heeft u in de zaak Singh maatwerk toegepast, aangezien de afwijzing alleen gebaseerd is op wettelijke gronden? Kunt u alsnog motiveren waarom niet van de vijfjarentermijn kon worden afgeweken en waarom de medische en lange detentieduur van de heer Singh van onvoldoende belang werd geacht om tot een andere beslissing te komen?
Zie antwoord vraag 10.
Wat is uw reactie op de door u ontvangen brief van de heer Singh zelf, waarin hij verzoekt om heroverweging van uw beslissing?
Mijn reactie aan de heer Singh heeft dezelfde strekking als de beantwoording van deze vragen.
Witwasdossiers die blijven liggen bij de Financial Intelligence Unit |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Witwasdossiers blijven liggen»?1
Ja.
Klopt het dat van alle in 2014 bij de Financial Intelligence Unit (FIU) binnengekomen ongebruikelijke transacties bijna 30.000 «verdacht» zijn verklaard? Naar hoeveel van deze verdacht verklaarde transacties is daadwerkelijk onderzoek gedaan, door welke instanties, en kunt u de aantallen uitsplitsen naar instantie?
Uit de cijfers van de FIU-Nederland blijkt dat in 2014 bijna 30.000 meldingen van ongebruikelijke transacties uit de database van de FIU-Nederland door de FIU-Nederland verdacht zijn verklaard. Deze informatie van de FIU-Nederland over verdachte transacties (VTs) is waardevol voor de opsporing, bijvoorbeeld als informatiebron (intelligence);het kan er onder meer toe leiden dat een melder wordt gehoord of dat achterliggende stukken worden opgevraagd. Deze VTs zijn echter niet als zodanig «geoormerkt» in eventuele verdere opsporings- en vervolgingsonderzoeken. VT’s zijn niet terug te vinden in bijvoorbeeld het strafdossier, onder meer omdat een VT nog geen redelijk vermoeden van schuld betekent als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering; daarvoor is meer informatie nodig. Het Openbaar Ministerie (OM) registreert niet op grond van welke soort informatie een strafzaak is gestart. De oorspronkelijke VT wordt in een dergelijk geval niet als zodanig expliciet genoemd in het bewijsmiddelenoverzicht in het strafdossier. Overigens staat de landelijk officier van justitie witwassen in nauw contact met de FIU-Nederland, waardoor niettemin een goed niveau van terugkoppeling is gewaarborgd.
Zoals ook blijkt uit onderzoek van de Algemene Rekenkamer2 en het Jaaroverzicht 2014 van de FIU-Nederland3 zijn verbeteringen mogelijk in het inzicht in de prestaties van de witwasketen, inclusief het daadwerkelijk gebruik van VTs voor opsporing en vervolging. Met die verbeteringen is inmiddels een begin gemaakt. De FIU-Nederland heeft met haar opsporings- en handhavingspartners
(prestatie-)afspraken gemaakt over het gebruik en terugkoppeling van VTs. Zo hebben de FIU-Nederland en de FIOD/het Anti Money Laundering Centre4 (AMLC) medio 2014 afspraken gemaakt over het registreren van onderzoeken die starten op basis van intelligence van de FIU-Nederland. Het betreft opsporingsonderzoeken die door de FIOD en de speciale FINEC-teams van de nationale politie, in overleg met het OM, worden verricht. Dit heeft geleid tot meer cijfermatig inzicht in het aantal onderzoeken en de wijze van afdoening van onderzoeken die langs deze route worden opgestart.
Daarnaast zijn er uiteraard ook onderzoeken die (mede) op grond van informatie van de FIU-Nederland worden opgestart door opsporingsambtenaren van de politie die niet tot de FIOD en de speciale FINEC-teams behoren. Informatie van de FIU-Nederland inzake een verdachte transactie wordt ook gebruikt voor andersoortige strafzaken dan witwaszaken of het afpakken van crimineel vermogen.
In hoeveel gevallen heeft een onderzoek naar een verdacht verklaarde transactie geleid tot strafrechtelijke vervolging?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat het aantal verzoeken van Justitie aan de FUI in het kader van strafrechtelijk onderzoek, zogenoemde LOvJ-verzoeken, de laatste jaren is gedaald? Zo ja, welke verklaring heeft u daarvoor?
Door middel van een zogenoemd LOvJ-verzoek vragen de opsporingsinstanties en/of het OM aan de FIU om ten aanzien van een specifieke verdachte te beoordelen of een ongebruikelijke transactie wellicht als verdacht moet worden aangemerkt. De verwachting is dat er vanaf 2015 rond de 1100 LOvJ-verzoeken per jaar zullen worden gedaan aan de FIU-Nederland. Dit aantal is vergelijkbaar met dat van de afgelopen jaren.5
Ook hier heeft de FIU-Nederland verbeteringen doorgevoerd om in samenwerking met opsporingspartners beter en efficiënter in te kunnen spelen op prioriteiten van die partners. De FIU-Nederland beoogt de opsporing zo goed mogelijk te voorzien van financiële intelligence. Het LOvJ-verzoek is één van de wijzen van ontsluiting van deze informatie. FIU-Nederland wordt ook steeds beter om de aanvankelijke informatie aan te vullen en zo volledig mogelijk aan de opsporing aan te leveren, zodat een (aanvullend) LOvJ-verzoek vaak niet meer nodig is.
Bent u van mening dat door de verschillende instanties die zijn betrokken bij de aanpak van witwassen voldoende wordt gedaan met de door de FIU verzamelde informatie?
In 2011 lag de bestrijding van witwassen in Nederland ten opzichte van andere landen die lid zijn van de Financial Action Taskforce (FATF) op een hoog niveau, blijkt uit een evaluatie van FATF.6 Dit hoge niveau is de afgelopen jaren doorgezet, waarbij de laatste jaren ook steeds meer grote en complexe onderzoeken zijn gedraaid. Daarbij speelt de informatie verzameld door de FIU-Nederland een rol van betekenis omdat de verdachte transacties relevante tactische en operationele informatie kunnen opleveren voor strafrechtelijke onderzoeken, inclusief die naar het financieren van terrorisme. De informatie van de FIU wordt ook op uiteenlopende wijzen gebruikt in de opsporing, bijvoorbeeld als intelligence, startinformatie of bewijs. Daarnaast kan de door de FIU verzamelde informatie ook worden gebruikt in het kader van het opwerpen van barrières.
Tegelijkertijd zijn de FIU-Nederland en de handhavings- en opsporingsinstanties zich bewust van het feit dat verbeteringen mogelijk zijn met betrekking tot de inzet van FIU-informatie. Zoals uit het jaaroverzicht 2014 van de FIU-Nederland ook blijkt, zijn maatregelen ingezet om te zorgen dat het aanbod van VT-informatie door de FIU-Nederland en de vraag van de handhavings- en opsporingspartners zo goed mogelijk op elkaar aansluiten. Beleidsprioriteiten worden bijvoorbeeld afgestemd en in specifieke projecten overlegt de FIU-Nederland met de partners wat de meest effectieve wijze is om VT-informatie aan te leveren.
Zie ook het antwoord op vragen 2 en 3.
De PvdA bepleitte eerder al om de coördinatie tussen instanties die zich bezighouden met de opsporing van witwassen te verbeteren2; welke maatregelen worden genomen om de coördinatie te verbeteren?
Op verschillende vlakken wordt samengewerkt tussen de betrokken instanties. Er is bijvoorbeeld een landelijk kennis- en expertisecentrum ingericht – het eerder genoemde AMLC – waarin alle relevante handhavende diensten samenwerken. Het AMLC beoogt door het samenbrengen van kennis en ervaring de totale landelijke informatiepositie te versterken en te borgen. Het AMLC faciliteert het delen van kennis en stimuleert de operationele samenwerking op het terrein van witwassen. Zo hebben de betrokken deelnemende partners besloten tot centrale coördinatie van de afweging welke witwaszaken verder strafrechtelijk in behandeling zullen worden genomen.
Verder is er het Financieel Expertise Centrum (FEC). Dit is een samenwerkingsverband van de Autoriteit Financiële Markten, De Nederlandsche Bank, de FIU-Nederland, de Belastingdienst, de FIOD, het OM en de nationale politie. Binnen het FEC worden thematisch onderwerpen die de integriteit van de financiële sector raken, aangepakt. Witwassen is één van deze thema’s.
Daarnaast hebben de Belastingdienst, de Douane, de FIOD, het OM, de nationale politie en de FIU-Nederland het samenwerkingsverband «informatiebox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen» (iCOV) opgericht. Het doel van iCOV is het in kaart brengen van onverklaarbaar of crimineel vermogen, het blootleggen van witwas- of fraudeconstructies en het kunnen innen van overheidsvorderingen ter ondersteuning van de publiekrechtelijke taakuitoefening van de deelnemende organisaties.
Ook is een start gemaakt met het opstellen van een eerste National Risk Assessment (NRA). Deze wordt naar verwachting in 2016 opgeleverd. Op grond van de uitkomsten van het NRA kan beleid worden ontwikkeld met voor alle betrokken partijen gemeenschappelijke en afgewogen prioriteiten.
De aanpak door de FIU-Nederland, de FIOD, het OM, de nationale politie en de financiële toezichthouders van schending van de meldplicht ongebruikelijke transacties is de afgelopen jaren intensiever en effectiever geworden. Meldingsplichtige instellingen zijn zich hierdoor meer bewust van hun wettelijke verplichtingen terzake.
Worden witwaspraktijken ook strafrechtelijk vervolgd? Deelt u de mening dat naast het vergoeden van schade, witteboordencriminelen ook zoveel mogelijk strafrechtelijk moeten worden aangepakt?
Ja, witwaspraktijken worden ook strafrechtelijk vervolgd. Uitgangspunt van strafrechtelijk beleid is dat bij elk opsporingsonderzoek naar misdrijven met financieel gewin onderzoek wordt gedaan naar geldstromen die gepaard gaan met deze misdrijven en dat het crimineel geld wordt afgepakt.
Het OM bestrijdt witwassen intensief samen met alle relevante ketenpartners. Voorop in de bestrijdingsmethode staat het behalen van effect. Een effectieve aanpak van witwassen bestaat uit een ketenbrede aanpak, waarbij een combinatie gezocht wordt van zowel bestuursrechtelijke als strafrechtelijke mogelijkheden. Elke interventie die witwassen voorkomt, is een effectieve interventie. Het strafrecht is één van de mogelijke interventies binnen het arsenaal van mogelijke interventies.
Vervolging kan in het geval van witwassen geschieden voor het witwassen zelf, voor het aan het witwassen ten grondslag liggende delict of voor beide delicten. Verder kan de officier van justitie ter terechtzitting ook bijvoorbeeld een verbeurdverklaring of een vergoeding van eventuele geleden schade eisen.
Het bericht dat opsporingsdiensten witwasdossiers laten liggen |
|
Nine Kooiman , Sharon Gesthuizen (GL), Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat witwasdossiers blijven liggen?1
Een verdachte transactie die FIU-Nederland doorgeeft aan een handhavings- of opsporingsinstantie kan niet gelijk gesteld worden aan een witwasdossier. Ik verwijs in dit verband naar mijn antwoord op vragen 2 en 3 van de leden Nijboer en Recourt (beiden PvdA), ingezonden 14 oktober 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 785).
Bij de diverse opsporingsdiensten is, in overleg met het Openbaar Ministerie (OM), een continu en gezamenlijk proces gaande van het inbrengen van signalen, het afwegen ervan, het verder opwerken en analyseren van die signalen en het besluiten of, en zo ja, wanneer tot onderzoek dient te worden overgegaan. Dat betekent dat ook sprake is van signalen die niet of niet direct in behandeling worden genomen.
Graag benadruk ik dat de aanpak van financieel-economische criminaliteit, waaronder witwassen en het afpakken van crimineel vermogen, een speerpunt is van dit kabinet. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 5 van de leden Nijboer en Recourt (beiden PvdA), ingezonden 14 oktober 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 785).
Kunt u toelichten welke afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de samenwerking tussen de Financial Intelligence Unit (FIU), de opsporingsdiensten en de Belastingdienst als het gaat om witwassignalen?
De FIU-Nederland verstrekt informatie over verdachte transacties aan instanties die een taak hebben in het voorkomen en opsporen van misdrijven. De Belastingdienst heeft een meldrecht; indien de Belastingdienst stuit op mogelijke signalen van witwassen of terrorismefinanciering, meldt de dienst die bij de FIU-Nederland.
Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 6 van de leden Nijboer en Recourt (beiden PvdA), ingezonden 14 oktober 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 785).
In hoeverre worden deze afspraken uitgevoerd als wordt geconstateerd dat de samenwerking tussen deze organisaties onvoldoende is?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de redenen dat er weinig gebeurt met de gegevens die de FIU doorgeeft aan de politie, het Openbaar Ministerie en de Belastingdienst? Kunt u daarbij aangeven wat de redenen kunnen zijn om een witwassignaal van de FIU niet verder te onderzoeken?
De FIU-Nederland verstrekt informatie over verdachte transacties (VTs) aan het OM en daarmee aan de opsporingsdiensten. De FIU-Nederland verstrekt geen informatie over VTs aan toezichthouders als de Belastingdienst.
Ik verwijs tevens naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3 van de leden Nijboer en Recourt (beiden PvdA), ingezonden 14 oktober 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 785) en op bovenstaande vraag 1.
Klopt het dat de FIU in 2014 ruim 277.000 meldingen kreeg, waarvan er bijna 30.000 verdacht werden verklaard? Zo nee, om welke aantallen gaat het dan en om hoeveel geld gaat het? Tot hoeveel daadwerkelijke onderzoeken hebben deze meldingen geleid?
Uit de cijfers van de FIU-Nederland blijkt dat in 2014 ruim 277.000 meldingen van ongebruikelijke transacties ontvangen zijn. Het klopt ook dat bijna 30.000 meldingen van ongebruikelijke transacties uit de database van de FIU-Nederland in 2014 verdacht zijn verklaard. De in 2014 verdacht verklaarde transacties zijn echter niet alle in 2014 als ongebruikelijke transactie ontvangen. Een in 2014 ontvangen melding van een ongebruikelijke transactie kan bijvoorbeeld eerst in 2015 verdacht worden verklaard. Het zijn twee relatief afzonderlijke processen.
De informatie van de FIU-Nederland wordt op uiteenlopende wijzen gebruikt in de opsporing, bijvoorbeeld als intelligence, startinformatie of bewijs. Ik verwijs tevens naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3 van de leden Nijboer en Recourt (beiden PvdA), ingezonden 14 oktober 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 785).
Waarom wordt er aan de FIU niet teruggekoppeld wat er met de meldingen wordt gedaan? Zijn hier afspraken over gemaakt?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3 van de leden Nijboer en Recourt (beiden PvdA), ingezonden 14 oktober 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 785).
Hoe lang speelt deze problematiek en wat is er gebeurd of wat gaat er gebeuren om de samenwerking op dit vlak te verbeteren?
Zie antwoord vraag 6.
Hebben de opsporingsdiensten en de Belastingdienst voldoende capaciteit en middelen om alle meldingen van de FIU te onderzoeken? Kunt u aangeven wat de capaciteit is die voorhanden is en hoeveel capaciteit nodig is om de door FIU doorgegeven witwasdossiers die verder onderzoek verdienen daadwerkelijk te onderzoeken?
Voor alle organisaties betrokken bij de bestrijding van witwassen geldt dat zij over voldoende capaciteit en deskundigheid beschikken. Het kabinet hecht aan het behoud hiervan.
De aanpak van financieel-economische criminaliteit, waaronder witwassen en afpakken, is een speerpunt van het kabinet. Dit betekent dat er voortdurend kritisch wordt gekeken of de beschikbare capaciteit en deskundigheid nog voldoende is en of er aanleiding is om deze te versterken.
Voor de bestrijding van witwassen is bijvoorbeeld bij de FIOD de beschikbare tijd gegroeid van 15% van het totaal in 2012 tot 25% van het totaal in 2015.