Een racistische aanval in Zwolle |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ), Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zwolse zoekt vrouw die glas in haar gezicht duwde»?1
Ja.
Heeft u reeds met de slachtoffers contact gelegd? Zo ja, heeft u namens de Nederlandse regering uw bezorgdheid en medeleven betuigd? Zo nee, waarom nog niet?
Bij dit type delicten zoekt Slachtofferhulp Nederland contact met het slachtoffer om te bespreken of, en zo ja welke ondersteuning gewenst is. Het kabinet ziet geen aanleiding om in dit geval af te wijken van de reguliere ondersteuning en begeleiding die slachtoffers van geweldsdelicten ontvangen. Vanzelfsprekend keur ik elke vorm van geweld af.
Bent u zich ervan bewust dat racistische en discriminatoire denkbeelden leiden tot dit soort gewelddadige gebeurtenissen?
Ik ben mij ervan bewust dat racistische en discriminatoire denkbeelden kunnen leiden tot gedrag dat daarop gebaseerd is en in extreme gevallen zelfs tot gedrag dat gepaard gaat met geweld.
Bent u zich er voorts van bewust dat dit soort gewelddadige gebeurtenissen geen incidenten zijn gezien de stijging van racistische geweldsincidenten die in de laatste twee rapportages racisme, antisemitisme, en extreemrechts geweld in Nederland2 valt waar te nemen? Zo ja, welke specifieke maatregelen gaat u nemen teneinde racistische geweldsincidenten te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Aan de hand van het aantal gemelde incidenten alleen is niet vast te stellen of er ook een stijging is van het aantal incidenten, noch van het aantal incidenten dat gepaard gaat met geweldgebruik. Immers aan de stijging van het aantal gemelde incidenten kunnen ook andere oorzaken ten grondslag liggen zoals een verhoogde meldings- een aangiftebereidheid en de manier van registreren. Het kabinet zet in op een vergroting van de meldings- een aangiftebereidheid bij discriminatie en commune delicten met een discriminatoir aspect. In het Nationaal actieplan tegen discriminatie3 is ingegaan op de inzet vanuit het kabinet om de bewustwording en meldingsbereidheid ten aanzien van discriminatie te versterken.
Het inzicht in de omvang van de problematiek, die zonder meer de aandacht van het kabinet heeft, wordt steeds beter. Elk geval van discriminatoir geweld is er één te veel.
In het geval er sprake is van een commuun feit met discriminatoir aspect, dan moet, volgens de Aanwijzing Discriminatie van het Openbaar Ministerie, een verhoging van de strafeis worden gevraagd van 50 tot 100 procent.
Waarom leggen rechters nu slechts in beperkte mate een taak-/leerstraf op bij discriminatoire incidenten?3 Wat houdt een leerstraf in het kader van discriminatie in?
Het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie van het Openbaar Ministerie geeft aan dat de recidive van personen die bestraft worden voor een discriminatiefeit vrijwel nihil is. Het invoeren van een maatregel met als doel speciale preventie lijkt dan ook niet nodig. Overigens bestaat voor de rechter bij vaststelling van strafbare discriminatie reeds de mogelijkheid tot het opleggen van een taakstraf. De taakstraf kan ook een leerstraf inhouden, welke kan worden ingevuld als een leertraject tegen discriminatie.
Ik zie daarom geen aanleiding om een uitgebreidere leerstraf in het leven te roepen, mede omdat het ontwerpen van een educatieve maatregel of leerstraf een arbeidsintensief traject is waarvoor veel geïnvesteerd moeten worden in het inrichten van de maatregel/straf.
Een veroordeling is gebaseerd op alle feiten die op een tenlastelegging staan en die door de rechter bewezen worden geacht. Het is daarom niet mogelijk deze gegevens te splitsen en aan te geven welk deel van de maatregel of straf specifiek voor het discriminatiefeit in een zaak of het discriminatoire aspect van een zaak is opgelegd.
Is de regering bereid een uitgebreidere leerstraf in het leven te roepen, in de vorm van een Educatieve Maatregel Discriminatie, waarbij mensen die discrimineren corrigerend worden bijgeschoold en ervan doordrongen raken dat discriminatie echt niet kan, omdat ook relatief lage recidivecijfers ons er niet van ontslaan dat de discriminatoire denkbeelden die ook zorgen voor subtiele en alledaagse vormen van discriminatie dienen te worden bestreden? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van het idee politieagenten vrij te maken teneinde gespecialiseerd te worden in het afnemen van aangiften van racisme en discriminatie, daar uit onderzoek blijkt dat er winst valt te behalen in de effectiviteit van de gang van discriminatoire klachten door de strafrechtketen?4
Iedere eenheid beschikt al over een contactpersoon Discriminatie. Ook is er binnen de politie een netwerk Divers Vakmanschap. Dit netwerk is er voor uitwisseling van expertise en ervaringen, maar ook ter ondersteuning van discriminatiezaken. Iedere politiefunctionaris dient echter voldoende sensitief te zijn voor een goede omgang bij aangiftes en de opvolging daarvan.
De politie werkt verder aan bewustwording van de medewerkers met behulp van onder meer het voornoemde netwerk. De politie zet in op verbetering van registratie van aangiften en intensivering van de samenwerking met het OM en de Antidiscriminatiebureaus. De politie maakt voor het eerst dit jaar het zogenoemde Multi Agency Rapport samen met het College voor de Rechten van de Mens voor een betere agendering van discriminatie.
Hoeveel budget en fte’s zijn er vrijgemaakt bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om discriminatie te bestrijden?
Het bedoelde budget bedraagt voor 2016 452.000 euro; 65.000 euro voor een pilot regionalisering van anti-discriminatievoorzieningen, 37.000 euro voor de jaarlijkse rapportage inzake discriminatieklachten, 100.000 euro voor de basiskosten van de campagne tegen discriminatie en 250.000 euro voor de herhaling van de koepelcampagne tegen discriminatie dit voorjaar.
Daarnaast is in 2008 structureel zes miljoen euro toegevoegd aan het Gemeentefonds in verband met de uitvoering van de Wet gemeentelijke anti-discriminatievoorzieningen.
Bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties houden diverse medewerkers zich met het onderwerp discriminatie bezig. Opgeteld betreft het ongeveer twee fte’s.
Overigens moet worden opgemerkt dat dit maar een klein gedeelte is van het totale budget dat beschikbaar is bij de rijksoverheid voor discriminatiebestrijding.
Het Ministerie van BZK heeft koepelverantwoordelijkheid op het onderwerp discriminatie, maar meerdere departementen zijn verantwoordelijk voor verschillende deelterreinen. Zo zet het Ministerie van SZW zich bijvoorbeeld in voor de bestrijding van racisme, is het Ministerie van OCW verantwoordelijk voor emancipatie en gaat het Ministerie van VWS over de rechten van mensen met een handicap. Vanuit deze deelverantwoordelijkheid zijn er ook bij de ministeries van SZW, OCW, VWS en VenJ financiële middelen beschikbaar gesteld en zijn er ambtenaren die geheel of gedeeltelijk belast zijn met dit onderwerp.
Hoeveel budget en fte’s zijn er bij de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Veiligheid en Justitie vrijgemaakt om radicalisering te bestrijden?
Op 29 augustus 2014 stuurde het kabinet het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme naar de Tweede Kamer. Het actieprogramma vormt het beleidsmatige antwoord op de geconstateerde jihadistische dreiging en bestaat uit 38 zowel repressieve maatregelen gericht op het voorkomen van aanslagen en vervolging van gewelddadige jihadisten, als preventieve maatregelen gericht op het tegengaan en bestrijden van radicalisering. De coördinatie over uitvoering van de integrale aanpak jihadisme is belegd bij de Programmadirectie Contraterrorisme. In 2016 bestond deze Programmadirectie uit circa 45 fte.
In februari 2015 heeft het kabinet besloten om de veiligheidsketen op bepaalde punten te versterken. Voor de preventieve aanpak betekent dit dat een bedrag van € 59 mln. beschikbaar is gesteld voor de periode 2016–2020. Dit geld wordt voor een groot deel ingezet ter ondersteuning van de lokale preventieve aanpak. Het totale bedrag wordt verspreid over vijf jaar ingezet. Dat komt neer op ongeveer € 11,8 mln. per jaar.
Op rijksniveau is er bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie in 2016 € 287.000 vrijgemaakt voor de uitvoering van de maatregelen uit het Actieprogramma gericht op het tegengaan van radicalisering. Bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is voor het tegengaan van radicalisering in 2016 € 3 miljoen, inclusief 10 fte, vrijgemaakt.
Bent u bereid om vóór het plenaire debat naar aanleiding van het verslag van het Algemeen overleg (VAO) Nationaal Actieprogramma tegen discriminatie deze vragen te beantwoorden?
Dit is niet mogelijk gebleken.
Het bericht ‘VVD: ‘Diefstal komt niet bij politie, dat lost het COA op’ |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «VVD: «Diefstal komt niet bij politie, dat lost het COA op»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de opmerkingen van een VVD-Tweede Kamerlid op 26 oktober 2015 in de genoemde radiouitzending het bewijs vormen van hetgeen u wilt laten onderzoeken door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) naar aanleiding van eerdere vragen?2 Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in antwoord op eerdere Kamervragen is het zeker geen beleid van het COA om winkeliers te compenseren voor diefstal door asielzoekers. Het zou ook zeer onwenselijk zou zijn als COA-medewerkers dit wel zouden doen.3 Er zijn ons gelukkig geen gevallen bekend waar dit is gebeurd. Het COA is naar aanleiding van de geruchten een en ander nagegaan.
Ook dit heeft geen concrete gevallen opgeleverd. Ik zie dan ook geen aanknopingspunten voor verder onderzoek.
Deelt u de mening dat een eigen COA-onderzoek nu volstrekt onvoldoende is, maar dat de Rijksrecherche moet worden ingezet om te onderzoeken of diefstal door asielzoekers wordt gecompenseerd door het COA en op welke wijze dit zou zijn gebeurd en wellicht nog steeds gebeurt? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om nog voor het weekend deze zaak aan te melden bij de Coördinatie Commissie Rijksrecherche, zodat er snel actie kan worden ondernomen?
Zie antwoord vraag 2.
Onderzoek naar het overlijden van een man in Groningen in 1990 |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «De ochtend dat Satan in Groningen huishield. Een reconstructie van de moord op kraker Marco bij het WNC in Groningen, 1990»?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Is er aanleiding om te veronderstellen dat de in het bericht genoemde persoon slachtoffer is van doodslag of moord? Zo ja, is dan vervolging nog mogelijk?
Indien sprake zou zijn geweest van moord zou het delict niet verjaren. Vooralsnog zijn er geen aanwijzingen dat sprake is geweest van moord.
Het onderzoek is in 2005 door het Openbaar Ministerie (OM) gesloten vanwege het ontbreken van voldoende opsporingsindicaties. Indien wordt uitgegaan van het delict doodslag, is het feit op 21 april 2005 verjaard.
Is er verband tussen enerzijds het in het bericht vermelde vertrek van een rechercheur en politiepsycholoog uit het Cold Case Team en de overplaatsing van de toenmalige officier van justitie en anderzijds het vervolg van het strafrechtelijk onderzoek? Zo ja, waaruit bestaat dit verband? Zo nee, waarom niet in hoe verhoudt zich dat tot hetgeen hierover in het bericht wordt gesteld?
Er is geen enkel verband tussen het verloop van het strafrechtelijk onderzoek (en de afdoening ervan) en de wijzigingen in het Cold Case Team.
In 2005 is door de officier van justitie die verantwoordelijk was voor het Cold Case Team op basis van de resultaten van het opsporingsonderzoek besloten het onderzoek te sluiten.
Is er recentelijk vanuit kringen van ex-krakers of andere informatiebronnen informatie over deze zaak bekend geworden die aanleiding kan zijn tot nader strafrechtelijk onderzoek? Zo ja, is of wordt deze zaak heropend en welke overwegingen spelen daarbij een rol?
Zoals opgemerkt in antwoord op vraag 2 zijn er geen aanwijzingen dat sprake is geweest van moord. Tot op heden ontbreken aanwijzingen in die richting. Er is dan ook geen aanleiding het onderzoek te heropenen.
Het Rapport “Pre-trial detention in the Netherlands: legal principles versus practical reality” |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport van het Instituut voor Strafrecht en Criminologie naar de toepassing van de voorlopige hechtenis in Nederland?1 Zo ja, wat is uw eerste reactie op dit rapport en de conclusies die worden getrokken?
Ja. De onderzoekers concluderen in de eerste plaats dat de Nederlandse wetgeving op het gebied van de voorlopige hechtenis in overeenstemming is met de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Het rapport geeft een goed overzicht van de toepassing van de voorlopige hechtenis in Nederland en de mate waarin gebruik wordt gemaakt van mogelijke alternatieven. Ik deel de belangrijkste conclusies van de onderzoekers, namelijk dat het belangrijk is dat altijd kritisch wordt gekeken naar de noodzaak van het opleggen van voorlopige hechtenis en dat alternatieven nadrukkelijker zouden kunnen worden overwogen. Het beeld dat Nederland in vergelijking tot andere EU-landen een zorgwekkend hoog aantal voorlopig gehechten heeft, is wat mij betreft niet juist. Ik ga hier nader op in bij de beantwoording van vraag 3.
Deelt u de mening van de onderzoekers dat de toepassing van de voorlopige hechtenis in het licht van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) vragen oproept en moet worden aangepast? Zo ja, op welk punt deelt u die mening en op welk punt niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik stel vast dat de onderzoekers concluderen dat er in Nederland een duidelijk juridisch raamwerk is voor de toepassing van voorlopige hechtenis, dat alternatieven voor voorlopige hechtenis beschikbaar zijn en dat de onafhankelijke rechter periodiek toetst of het voortduren van de voorlopige hechtenis noodzakelijk is. Wel concluderen de onderzoekers dat de toepassing van voorlopige hechtenis in de Nederlandse rechtspraktijk vragen oproept in het licht van de jurisprudentie van het EHRM. Het gaat dan met name om de vraag of voorlopige hechtenis wel wordt gebruikt als «laatste redmiddel», zoals de onderzoekers dat noemen en om de vragen of de grondslag voor toepassing van de voorlopige hechtenis niet al te lichtvaardig wordt aanvaard en of de motivering van beslissingen tot voorlopige hechtenis niet in voorkomende gevallen tekortschiet: deze is over het algemeen kort en weinig concreet, aldus de onderzoekers. Ook stellen de onderzoekers vast dat van mogelijke alternatieven voor voorlopige hechtenis te weinig gebruik wordt gemaakt.
De mening van de onderzoekers dat Nederland een hoog aantal voorlopig gehechten heeft, deel ik niet. Voor een toelichting op dit punt verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
De bovengenoemde kritische punten van de onderzoekers komen niet als een verrassing. Zoals de onderzoekers zelf ook hebben aangegeven zijn deze punten eerder naar voren gebracht in rechtswetenschappelijke literatuur. Binnen bijvoorbeeld de rechterlijke macht zijn deze punten ook voorwerp van een levendig debat.2 Het rapport bevestigt voor mij de noodzaak om deze kritiek op de toepassing van voorlopige hechtenis in Nederland serieus te nemen en naar aanleiding daarvan het debat over eventuele aanpassingen van wet, beleid en praktijk aan te gaan. In mijn antwoorden op de vragen 4 en 5 ga ik hier nader op in.
Deelt u de mening dat Nederland een hoog percentage voorlopig gehechten heeft? Zo nee, wat is uw oordeel dan met betrekking tot het aantal voorlopig gehechten?
Nee, zoals ik ook heb aangegeven in mijn recente beantwoording van vragen van het lid Swinkels (D66)3 over dit onderwerp blijkt uit een recent gepubliceerde analyse in het blad Trema4 dat Nederland in Europees verband in de middenmoot bivakkeert voor wat betreft het aantal voorlopig gehechten. Dat de onderzoekers van het Instituut voor Strafrecht en Criminologie in het onderhavige onderzoek tot een andere conclusie komen heeft te maken met de maatstaf waaraan het aantal voorlopig gehechten wordt afgemeten. In antwoord op vraag 2, 4 en 5 geef ik aan dat de toepassing van voorlopige hechtenis wordt bezien, maar dat het beeld dat Nederland een hoog percentage voorlopige gehechten heeft nuancering verdient.
Als wordt uitgegaan van het percentage voorlopig gehechten als aandeel van de totale gedetineerdenpopulatie scoorde Nederland in het verleden inderdaad relatief hoog op de Europese ladder. Dat heeft te maken met het feit dat in Nederland relatief veel korte vrijheidsstraffen worden opgelegd. Daardoor is het aandeel voorlopig gehechten in de totale gedetineerdenpopulatie hoger. In landen met een strafklimaat waar relatief vaker langere vrijheidsstraffen worden opgelegd is het aandeel voorlopig gehechten daardoor relatief laag. Als we het aantal voorlopig gehechten per 100.000 inwoners als maatstaf nemen, springt Nederland er in Europees perspectief zeker niet uit (inmiddels 23 per 100.000), aldus deze onderzoekers.
Bovendien blijkt uit de in het aangehaalde artikel genoemde cijfers dat het aantal voorlopig gehechten de afgelopen jaren aanzienlijk is gedaald. Ook wijs ik erop dat de gemiddelde duur van de voorlopige hechtenis in Nederland relatief beperkt is. Uit het onderzoek waarnaar de vragensteller heeft verwezen, blijkt dat voor het leeuwendeel van de verdachten (88,6%) de voorlopige hechtenis niet langer duurt dan zes maanden (blz. 49). De gemiddelde duur van de voorlopige hechtenis (in eerste aanleg) is afgenomen van 93 dagen in 2012 tot 87 dagen in 2014, zo blijkt uit het artikel in Trema.
Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat er vaker gekeken moet worden naar alternatieven voor voorlopige hechtenis? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke rol ziet u voor uzelf weggelegd om dit te bewerkstelligen?
Ja, hoewel uit de cijfers blijkt dat rechters steeds vaker gebruik maken van de mogelijkheid om alternatieven voor voorlopige hechtenis toe te passen zouden alternatieven voor voorlopige hechtenis (nog) vaker en nadrukkelijker kunnen worden overwogen. Daarnaast zou meer gebruik kunnen worden gemaakt van bestaande alternatieven die in de praktijk onvoldoende worden benut, zoals de elektronische enkelband en het opleggen van een borgsom. Ik acht dit in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM) en de zittende magistratuur.
Zoals ik ook heb toegezegd in antwoord op eerdere schriftelijke vragen van het lid Swinkels over dit onderwerp, zal ik de mogelijkheden om alternatieven voor voorlopige hechtenis te bevorderen bespreken in mijn overleggen met vertegenwoordigers van het OM en de zittende magistratuur.
Hoe luidt uw oordeel over de conclusie van de onderzoekers dat de vraag of er alternatieven voor voorlopige hechtenis toegepast kunnen worden, pas beantwoord wordt nadat de rechter voorlopige hechtenis heeft opgelegd en dat hier een taak voor de wetgever is weggelegd? Overweegt u wetgeving om alternatieven voor voorlopige hechtenis (meer) toepasbaar te maken? Zo ja, op welk manier? Zo nee, waarom niet?
Het is juist dat op grond van de huidige wet- en regelgeving alternatieven voor voorlopige hechtenis pas kunnen worden toegepast in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis en de daaraan door de rechter te verbinden bijzondere voorwaarden. Wel is het zo dat het OM ook nu al vooraf een actievere rol zou kunnen spelen in het bevorderen van mogelijke alternatieven in dat verband.
Ruimere toepassingsmogelijkheden, los van de beslissing van de rechter over voorlopige hechtenis, vergen inderdaad aanpassing van wetgeving. Ik wil de mogelijkheden daartoe de komende periode, in overleg met de partners in de strafrechtsketen, nader bekijken in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering. Mijn voornemen is om met een uitgewerkt voorstel te komen in het wetsvoorstel betreffende het voorbereidend onderzoek, dat volgens de aangepaste planning in de brief van 13 mei 20165 medio 2018 bij de Tweede Kamer zal worden ingediend.
Het bericht dat Turkije niet meewerkt in de zaak Demmink en het onderzoek daarmee is afgerond |
|
Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Turkije werkt niet mee in zaak-Demmink, onderzoek afgerond»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de opvatting dat het volstrekt onacceptabel is dat Turkije ondanks herhaaldelijke rechtshulpverzoeken van Nederland niet meewerkt aan het horen van getuigen in de zaak-Demmink?
Zoals ik uw Kamer op 4 augustus 2015 heb medegedeeld2 hebben de Turkse autoriteiten mij laten weten dat in Turkije een onherroepelijke sepotbeslissing is genomen ten aanzien van het feitencomplex waarop het Nederlandse onderzoek naar de vermeende gedragingen van de heer Demmink in Turkije ziet. Medewerking aan Nederlandse rechtshulpverzoeken is volgens de Turkse autoriteiten niet mogelijk omdat dat in strijd zou zijn met het «ne bis in idem» beginsel dat – kort gezegd – inhoudt dat een verdachte niet tweemaal in verband met hetzelfde feit mag worden vervolgd. De Turkse autoriteiten beroepen zich hiermee op een weigeringsgrond die voortvloeit uit het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (Straatsburg, 1959).
Welke consequenties heeft dit voor de justitiële samenwerking tussen Nederland en Turkije?
Geen. Dat de Turkse autoriteiten zich beroepen op een weigeringsgrond uit het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken is niet ongebruikelijk in het internationaal rechtshulpverkeer. Dat komt over en weer voor, zonder dat daaraan consequenties worden verbonden.
Kunt u gedetailleerd uiteenzetten welke stappen u zelf heeft gezet om Turkije te bewegen mee te werken aan het strafrechtelijk onderzoek?
De rechter-commissaris en de officieren van Justitie zijn drie keer in de gelegenheid gesteld om de zaak in persoon toe te lichten in Turkije en om nadere informatie aan te leveren. Ook heb ik telefonisch (d.d. 30 juli 2015) en tijdens een werkbezoek in Ankara (d.d. 18 november 2015) het belang van de zaak bij mijn Turkse ambtgenoot onder de aandacht gebracht. Hierop zegde mijn Turkse ambtgenoot toe de zaak opnieuw te laten beoordelen. Dit heeft uiteindelijk niet tot een andere uitkomst geleid.
Bent u bereid al uw invloed aan te wenden om ervoor te zorgen dat Turkije alsnog aan de Nederlandse verzoeken gaat voldoen? Zo nee, waarom niet?
Evenals de rechter-commissaris en het Openbaar Ministerie (OM) heb ik mij reeds maximaal ingespannen om uitvoering te verkrijgen van de ingediende rechtshulpverzoeken. Nu de Turkse autoriteiten, na een tweede beoordeling op mijn verzoek, wederom tot de conclusie zijn gekomen dat er juridische beletselen zijn die aan medewerking door Turkije in de weg staan, kan ik niet anders dan het besluit van de Turkse autoriteiten respecteren.
Kunt u deze vragen, gezien het feit dat het Openbaar Ministerie volgende maand een beslissing neemt over strafvervolging, voor vrijdag 3 juni 2016 beantwoorden?
Ik doe u hierbij mijn antwoorden tijdig toekomen, nog voordat het OM een beslissing over de strafvervolging zal nemen.
De radargegevens van de OVV, de non-disclosure clausules in het JIT MH17 verdrag, het archief over de MH17 en de brieven van nabestaanden |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) in zijn eindrapport «MH17 crash»1 stelde dat:
Het kabinet heeft kennis genomen van het eindrapport van de OVV.
Herinnert u zich dat de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu in het plenaire debat over de radargegevens van de MH17 op 4 februari 2016 gezegd heeft: «Uit het OVV-onderzoek valt echter af te leiden dat er verschil van inzicht kan ontstaan over hoe de huidige plicht uit Annex 11 om radargegevens te bewaren, dient te worden geïnterpreteerd.»?2
Ja.
Heeft de OVV opheldering gevraagd aan ICAO over de interpretatie van de bewaarplicht van radargegevens in Annex 11? Zo ja, wanneer, en kunt u dat antwoord aan de Kamer doen toekomen?3
Ten aanzien van contacten met derden over het ongevalsonderzoek verwijst de OVV naar het onderzoeksrapport en de bijlagen. In bijlage V van het OVV-rapport wordt weergegeven welke standpunt de Russische Federatie inneemt en de reactie van de OVV daarop. Daaruit blijkt dat de Russische federatie van mening is dat ze de bepalingen van ICAO ten aanzien van het bewaren van ruwe data heeft geïmplementeerd. Dit is in de Russische wetgeving opgenomen en die heeft alleen betrekking op het eigen grondgebied/luchtruim. De Russische Federatie is ook van mening dat voldaan is aan de verplichtingen voor het leveren van gegevens voor een onderzoek door het leveren van de videobeelden aan de OVV. Het standpunt van de OVV is dat de ICAO-regelgeving ten aanzien van de bewaarplicht, deze betrekking heeft op alle data inclusief de ruwe data. Dit standpunt wordt blijkens het rapport gedeeld door de ICAO.
Indien u niet weet of de OVV opheldering gevraagd heeft, wilt u dit dan nagaan bij de OVV en terug rapporteren, omdat dit nogal van belang is voor de internationale actie die Nederland onderneemt om Annex 11 van ICAO op dit punt te veranderen?
De OVV geeft desgevraagd aan dat hij gedurende het onderzoek contact heeft gehad met ICAO over de interpretatie van de bewaarplicht van radargegevens in Annex 11.Ten aanzien van contacten met derden over het onderzoek verwijst de OVV naar het onderzoeksrapport en de bijlagen. Zie verder ook het antwoord op de vragen 3 en 5.
Klopt het dat, nu blijkt dat ICAO het met de OVV eens is dat Rusland de ruwe primaire radargegevens had moeten bewaren onder het ICAO verdrag, de kans groot is dat een Nederland een geschillenprocedure bij de Raad van ICAO (artikel 84 van Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, Chicago, 1944 – Tractatenblad 2010, nr. 259) op dit punt zou winnen?
De OVV heeft aangegeven over voldoende informatie te hebben beschikt om tot sluitende conclusies te komen. Een geschillenprocedure op basis van het ICAO-verdrag zou zich moeten richten op de beschikbaarheid van data voor ongevalsonderzoek (annex4. Het Kabinet wil voorkomen dat uit het starten van een geschillenprocedure zou kunnen worden geconcludeerd dat Nederland van mening is dat deze gegevens nodig zijn voor het trekken van de conclusies van het OVV rapport en dat het onderzoek heropend moet worden.
Hetgeen in Annex 11 van het ICAO Verdrag is opgenomen ten aanzien van de bewaarplicht van radargegevens dient ter ondersteuning van een ongevalsonderzoek, zoals dat verder onderwerp is van Annex 13. Kern van een dergelijk onderzoek is de oorzaak te achterhalen, om mogelijke toekomstige ongelukken en ernstige voorvallen te voorkomen en niet om schuldigen aan te wijzen. Het OVV-onderzoek is uitgevoerd volgens de ICAO regels. De OVV heeft geen conclusies getrokken of aanbevelingen gedaan over de bewaarplicht van radardata.
Gezien de verklaringen van de Russische Federatie en Oekraïne over het niet beschikken over de gevraagde primaire radarbeelden, verwacht het Kabinet bovendien niet dat een ICAO-procedure deze gegevens alsnog boven tafel krijgt.
Zoals aan de Kamer eerder is aangegeven zal Nederland aan ICAO voorstellen de desbetreffende bepalingen in Annex 11 te verduidelijken, zodat daar in de toekomst geen verschil van inzicht meer over kan bestaan en alle voor een onderzoek relevante informatie bewaard wordt.
Herinnert u zich dat de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu bij het debat gesteld heeft (in het kader wat er moet gebeuren voordat een geschillenprocedure gestart kan worden) dat «Als de OVV een probleem heeft met een bepaald land om de gevraagde informatie te krijgen, moet hij dat eerst bij ons melden.»?4
Ja. De OVV heeft zich daarvoor niet bij ons gemeld.
Heeft de OVV op enig moment bij de regering gemeld dat hij een probleem heeft om gevraagde informatie – zoals bijvoorbeeld radargegevens – te verkrijgen? Zo ja, kunt u dan de details van elke melding aan de Kamer doen toekomen?
Zoals eerder aangegeven in de beantwoording van Kamervragen (29 januari 2016, 2015–2016, nr.1274), heeft de OVV het onderzoek volledig zelfstandig en onafhankelijk uitgevoerd. De OVV heeft bij de regering gedurende het onderzoek geen melding gemaakt over het niet ontvangen van benodigde gegevens. Met het uitkomen van de onderzoeksrapporten werd ons bekend dat niet alle radargegevens beschikbaar waren.
Welke verzoeken heeft het OM gedaan om hulp bij het verkrijgen van de radarbeelden en welke steun heeft u het OM verleend?
Zoals aan uw Kamer bericht in de beantwoording van Kamervragen (3 februari 2016, 2015–2016 nr. 1440), heeft het OM voor het verkrijgen van informatie ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek door het Joint Investigation Team (JIT) onder meer aan verschillende landen rechtshulpverzoeken gestuurd. Het kabinet heeft deze rechtshulpverzoeken waar nodig ondersteund. Zo is in een aantal gevallen tijdens bilaterale contacten met relevante landen op politiek en hoog ambtelijk niveau aangedrongen op medewerking.
De bewijsgaring en daarop gerichte (rechtshulp) verzoeken zijn naar hun aard vertrouwelijk. Openbaring daarvan zou inzicht geven in de loop van het onderzoek en lopende besprekingen met aangezochte staten onder druk kunnen zetten. Om die reden kunnen wij uw Kamer niet in detail melden welke informatie van welke partij is gevraagd of gekregen.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat in het OVV-rapport staat: «De Oekraïense civiele primaire radarstations in het gebied functioneerden op het moment van de crash niet vanwege periodiek onderhoud. Ook de militaire primaire radarstations waren niet operationeel»?5
Ja.
Heeft u kennis genomen van het feit dat Oekraïne en de Russische federatie op deel A van het onderzoek (oorzaak van de crash) 17 pagina’s opmerkingen leveren, maar dat Oekraïne geen enkele opmerking maakt over deze passage over de radarstations die in onderhoud zouden zijn en dus deze passage als waar accepteert?6
Het kabinet heeft kennis genomen van het eindrapport van de OVV, niet van de volledige reactie van Oekraïne en de Russische Federatie op het rapport. Zowel Oekraïne als de Russische Federatie hebben inzage gehad in de conceptversie van deel A van het rapport MH17 Crash. Beide landen hebben hun opmerkingen aan de OVV doen toekomen. Daar waar de OVV de opmerkingen relevant achtte, heeft hij deze overgenomen en verwerkt in de definitieve versie van het rapport. De reacties die niet zijn overgenomen, zijn opgenomen in Bijlage V bij het rapport.
Heeft u kennisgenomen van het verslag van de hoorzitting over MH17 in de Tweede Kamer, waar radarexpert Van Genderen verklaarde dat tenminste drie radarstations in Oekraïne de MH17 en de raket hadden kunnen waarnemen en dat als geen van drieën werkt, dat geen planmatig opgezet onderhoudsschema kan zijn?7
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de verklaring van de Oekraïense ambassadeur in Nederland: «De eerste radar was vernietigd, de tweede was in onderhoud en de derde had geen bereik.»8 en van het feit dat de ambassadeur deze verklaring officieel had afgestemd met zijn regering omdat hij de Oekraïense voormalig onderminister Schulmeister hiermee corrigeerde?9
Ja, het kabinet heeft kennisgenomen van de verklaring van de Oekraïense ambassadeur.
Deelt u de mening dat de verklaring in het OVV-rapport «De Oekraïense civiele primaire radarstations in het gebied functioneerden op het moment van de crash niet vanwege periodiek onderhoud» en de verklaring «De eerste radar was vernietigd, de tweede was in onderhoud en de derde had geen bereik» niet allebei tegelijk waar kunnen zijn?
Ja, de verklaringen zijn verschillend. Echter, in beide gevallen is het resultaat hetzelfde, namelijk dat er geen radarbeelden beschikbaar zijn.
Als de verklaringen allebei tegelijk waar kunnen zijn, hoe kunnen dan meerdere radarstations in periodiek onderhoud zijn volgens de OVV, terwijl er volgens de ambassadeur maar één in periodiek onderhoud was?
De OVV baseert zich in zijn rapport op de informatie die gedurende het onderzoek is aangereikt.
Gaat de Nederlandse regering opheldering vragen aan de regering van Oekraïne welk van deze twee verklaringen nu waar is? Zo nee, waarom niet?
De OVV heeft aangegeven over voldoende informatie te hebben beschikt om tot sluitende conclusies te komen. Waarom de radars in Oekraïne niet werkten verandert niets aan de conclusies van de OVV. Voor de Nederlandse regering is er daarom geen reden om opheldering te vragen.
Is de Nederlandse regering bereid om zich te vergewissen of de onderzoekers van de OVV en het OM toegang hadden en hebben tot de authentieke elektronische logboeken van de primaire radarstations op het vliegveld van Luhansk, de lange-afstandsradar in Artyomovsk en de langeafstandsradar in Tsjoegoejev?
Het is aan het OM en het JIT om te beoordelen hoe het onderzoek het beste kan worden uitgevoerd en welke informatie daarvoor nodig is. Indien het OM het kabinet verzoekt om steun bij het verkrijgen van informatie, zal het kabinet al het nodige doen om te bevorderen dat voor het strafrechtelijk onderzoek relevante gegevens aan het OM ter beschikking worden gesteld.
De OVV vermeldt in het rapport MH17 Crash welke radargegevens hij heeft opgevraagd en verkregen (MH17 Crash, pag. 40, tabel11.
Kunt u aangeven welke internationale verdragen er gesloten zijn tussen de landen die deelnemen aan het JIT (Joint Investigation Team) MH17 om dat JIT te laten functioneren?
De overeenkomst waaraan wordt gerefereerd betreft een afspraak tot het oprichten van een gemeenschappelijk onderzoeksteam, JIT. Bepalingen uit reeds bestaande verdragen konden voor het maken van deze afspraak volstaan, te weten het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit (UNTOC), het Tweede aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken, het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie (het EU-rechtshulpverdrag) en het Kaderbesluit van de Raad inzake gemeenschappelijke onderzoeksteams. Het OM is tot het instellen van een JIT bevoegd. Een dergelijke overeenkomst tot het instellen van een JIT heeft betrekking op de wijze en intensiteit van samenwerking in een strafrechtelijk onderzoek. Uw Kamer is hierover eerder geïnformeerd, onder meer in de antwoorden op schriftelijke vragen over de onderzoeken naar de aanslag op de MH17 (Kamerstukken 2014–2015, nr.267). In antwoorden op eerdere vragen van Uw Kamer (Kamerstuk 33 997, nr. 17, p. 10) is tevens een algemeen overzicht gegeven van internationale afspraken die Nederland heeft gemaakt in verband met MH17.
Wanneer is elk van deze verdragen openbaar gemaakt en voorgelegd aan de Staten-Generaal (hetzij openbaar, hetzij vertrouwelijk)?
Zie het antwoord op vraag 17.
Kunt u de overeenkomsten en verdragen van het JIT doen toekomen aan de Staten-Generaal?
Zie het antwoord op vraag 17. De overeenkomst tot het oprichten van het JIT is gebaseerd op bestaande en openbare verdragen. De overeenkomst zelf leent zich naar zijn aard niet voor openbaarmaking en wordt derhalve, zoals uw Kamer eerder is medegedeeld, niet openbaar gemaakt en niet voorgelegd aan de Staten-Generaal.
Kunt u zeer precies aangeven welke non-disclosure bepalingen in deze verdragen zijn opgenomen en in overeenkomsten?10
Zie de antwoorden op vragen 17 en 19. Dit standpunt geldt ook voor eventuele al dan niet in een dergelijke overeenkomst opgenomen bepalingen. De landen die het JIT hebben gevormd, spraken bij de oprichting daarvan af dat, zoals te doen gebruikelijk in een strafrechtelijk onderzoek, terughoudendheid betracht wordt bij het naar buiten brengen van informatie met betrekking tot dit onderzoek. Zie onder meer de antwoorden op schriftelijke vragen over de onderzoeken naar de aanslag op de MH17 (Kamerstukken 2014–2015, 7 oktober 2014, nr.267) Het kabinet heeft uw Kamer ook medegedeeld dat het er vanzelfsprekend aan hecht dat het onderzoek niet wordt geschaad en in alle vertrouwelijkheid kan plaatsvinden.
Is elk land verplicht alle informatie waarover zij beschikt, in het onderzoek in te brengen, inclusief bijvoorbeeld radarbeelden en radarlogboeken, als het JIT daarom vraagt?
Zie de antwoorden op vragen 17, 19 en 20. De samenwerking in het JIT dient de bewijsgaring in het lopende strafrechtelijke onderzoek. Met het oog daarop wordt door de leden van het JIT alle relevante informatie aangeleverd en verzameld. Het OM laat weten dat de samenwerking in het strafrechtelijk onderzoek, zoals uw Kamer meermalen is medegedeeld, goed verloopt.
Kan een deelnemend land blokkeren dat bepaalde informatie van het JIT openbaar wordt? Zo ja, kunt u dan een toelichting geven?
Zie de antwoorden op vragen 17, 19, 20 en 21. De bewijsgaring in een lopend strafrechtelijk onderzoek is naar zijn aard vertrouwelijk. Over het (moment van het) al dan niet openbaar maken van bepaalde informatie door één van de in het JIT samenwerkende partners vindt overleg plaats.
Onderling is toegezegd terughoudend te zijn met het verstrekken van opsporingsinformatie aan anderen dan deelnemers aan het onderzoek, tenzij er consensus over bestaat dat informatie naar buiten kan worden gebracht zonder dat het onderzoek daardoor wordt geschaad.
Kan een deelnemend land blokkeren dat bepaalde informatie binnen het JIT voor het onderzoek wordt gebruikt?
Zie de antwoorden op vragen 17, 19, 20, 21, en 22. De samenwerking in het JIT dient de bewijsgaring in het lopende strafrechtelijke onderzoek. Met het oog daarop wordt zoveel mogelijk informatie verzameld die kan bijdragen tot de waarheidsvinding. Afwegingen die gemaakt worden over het al dan niet noodzakelijk zijn van informatie, worden binnen het JIT besproken.
Is er in het nationaal archief een archief over de MH17 gevormd, conform de motie-Omtzigt?11
Een projectgroep samengesteld uit alle betrokken ministeries, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, het WODC, het Nationaal Archief en de OVV heeft de archieven rondom het dossier MH17 als hotspot benoemd. Dit leidt er toe dat alle archiefbescheiden betreffende MH17, in welke vorm dan ook, nu voor blijvende bewaring in aanmerking komen. Elk departement en Rijksonderdeel heeft zijn eigen archief, zij zijn zorgdrager en daarom verantwoordelijk voor het in goede, geordende en toegankelijke staat houden van de archieven.
Om te zorgen dat alle MH17-documenten duurzaam en toegankelijk gearchiveerd worden, wordt een tijdelijke projectleider aangesteld bij het Nationaal Archief. Deze projectleider zal met elke zorgdrager afspraken maken over de wijze van archivering, daarbij valt ondermeer te denken aan het gebruik van gelijke trefwoorden en zoektermen.
Uitgangspunt is dat onder verantwoordelijkheid van de algemene rijksarchivaris een index wordt opgesteld met betrekking tot het materiaal MH17. Daarbij blijven alle betrokken partijen zorgdragen voor archiefvorming van hun aandeel in het dossier tot het moment dat de Archiefwet overdracht verplicht.
Op deze wijze wordt vormgegeven aan de motie Omtzigt (Kamerstuk 33 997, nr 73).
Kunt u een inventaris publiceren met alle stukken die zich in dat archief bevinden?
De algemene rijksarchivaris coördineert het opstellen van een overzicht op basis van de beschikbare informatie bij de verschillende zorgdragers. Dit overzicht is er nu nog niet. Daarvoor is het nodig dat elke zorgdrager het onder zijn verantwoordelijkheid tot stand gekomen archief identificeert en indexeert.
Kunt u aangeven welke delen van die inventaris op welke wijze openbaar zijn en op welke wijze voor Kamerleden zijn in te zien?
Bij het identificeren en indexeren van de archiefbescheiden door de zorgdrager zal worden aangegeven welke beperkingen er op de openbaarheid van toepassing zijn. Afhankelijk van deze openbaarheidsbeperkingen kan informatie openbaar in de index van het Nationaal Archief worden opgenomen.
Kunt u aangeven of alle emails van deelnemers aan de Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCb), de logboeken, de verslagen, de aanwezigheidsregistratie en andere documenten van deze commissie in hun geheel zijn ondergebracht in het archief? Zo nee, wanneer zal dan de complete administratie zijn ondergebracht in dit archief?
Er zijn geen MH17-archieven overgebracht naar het Nationaal Archief. Alle betrokken partijen blijven zelf zorg dragen voor een goede, geordende en toegankelijke staat van de archieven waarvoor zij verantwoordelijk zijn, met inachtneming van het gestelde onder vraag 24. Daaronder vallen ook de stukken van de Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing. De Minister van Veiligheid en Justitie is zorgdrager voor het secretariaat en dus voor het archief van deze commissie.
Kunt u aangeven of er stukken uit het MH17-dossier zijn – niet zijnde stukken van het JIT en het lopende strafrechtelijke onderzoek – die nog niet zijn overgedragen? Zo ja, welke zijn dat en waarom?
Uitgangspunt is dat onder verantwoordelijkheid van de algemene rijksarchivaris een index wordt opgesteld met betrekking tot al het materiaal MH17. Daarbij blijven alle betrokken partijen zorg dragen voor archiefvorming van hun aandeel in het dossier tot het moment dat de Archiefwet overbrenging verplicht. Er is nog geen archiefmateriaal overgebracht naar het Nationaal Archief.
Heeft u kennisgenomen van de brief die de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken Kerry aan de nabestaanden geschreven heeft en waarin hij de door hen gestelde vragen over beschikbare radar- en satellietbeelden volledig ontwijkt?
Ja. Het kabinet heeft kennisgenomen van de antwoordbrief van de Minister van Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten aan de betreffende nabestaanden.
Op welke wijze gaat u de nabestaanden helpen om alsnog een antwoord te krijgen van de Amerikaanse regering?
Minister Kerry heeft in de brief nogmaals bevestigd dat de VS alle inspanningen steunt om de daders ter verantwoording te brengen en zal blijven meewerken aan het onderzoek van het JIT. Dat is een belangrijke toezegging, die ook eerder aan het kabinet is gedaan.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de nabestaanden op 21 januari 2016 een brief aan president Poroschenko van Oekraïne geschreven hebben over primaire radarbeelden maar nog altijd geen enkel antwoord ontvangen hebben?
Ja
Op welke wijze gaat u de nabestaanden helpen om een volledig en duidelijk antwoord te krijgen van president Poroshenko?
Het kabinet heeft de kwestie reeds aan de orde gesteld bij de Oekraïense autoriteiten en zal dat bij gelegenheid nogmaals doen.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de nabestaanden op 21 januari 2016 een brief met de volgende precieze vragen gestuurd hebben aan president Poetin van Rusland: «Please, could you provide answers to our following questions: Is it correct that Russia recorded but erased the primary radar data? Are there any back-ups of these data? Are there alternative possibilities to retrieve the primary radar data from the Russian systems? Does Russia possess any satellite images that are relevant to the MH17 downing? Are you willing to investigate all possibilities for retrieving (raw) primary radar data, back ups, and/or satellite data or images and make them available to DSB, the Joint Investigation Team and/or the United Nations?»
Ja
Heeft u kennisgenomen van het Russische antwoord dat niet van de Russische regering kwam en geen antwoord bevatte op deze zeer specifieke vragen?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de open brief van Oleg Stortsjevoj, het plaatsvervangend hoofd van Rosaviatsia, de Russische luchtvaartautoriteit.
Op welke wijze zult u bevorderen dat de nabestaanden alsnog een antwoord krijgen van de Russische regering of de Russische president op hun zeer specifieke vragen?
Het kabinet heeft de kwestie reeds aan de orde gesteld bij de Russische autoriteiten en zal dat bij gelegenheid nogmaals doen.
Kunt u aangeven welke bijeenkomsten er geweest zijn met partnerlanden over het vervolgen van verdachten van het neerhalen van de MH17 en welke standpunten de Nederlandse regering daarin heeft ingebracht?
Het kabinet heeft de Kamer eerder geïnformeerd over de inspanningen van het kabinet om in samenwerking met de landen die mede betrokken zijn bij het JIT (Australië, België, Maleisië en Oekraïne) tot internationale overeenstemming te komen omtrent verschillende mogelijkheden voor vormgeving van vervolging en berechting van (potentiële) verdachten van de ramp met vlucht MH17. Zoals uw Kamer in antwoorden op vragen (24 april 2015, 2014–2015, nr. 2058) is medegedeeld, worden verschillende opties onderzocht waarbij nauwe afstemming met andere betrokken landen nodig is. Uw Kamer is bij brief van 12 oktober 2015 (33 997, nr.52) geïnformeerd over de inspanningen van de Nederlandse regering voor oprichting van een internationaal tribunaal door de VN-Veiligheidsraad en over het feit dat, met het veto van de Russische Federatie in de VN-Veiligheidsraad, de Nederlandse inspanningen om in goed overleg met onze internationale partners te komen tot vormgeving van vervolging en berechting van (potentiële) verdachten geenszins tot stilstand zijn gekomen. Er hebben verschillende overleggen plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van de JIT-landen, zowel multilateraal als bilateraal. De standpunten die in dit overleg namens de Nederlandse regering worden ingebracht, sluiten aan bij hetgeen is opgemerkt aan de eerdergenoemde brief aan uw Kamer d.d. 12 oktober 2015. Zoals nader toegelicht in een brief aan uw Kamer d.d. 21 januari 2016 (33 997, nr.62) zijn grote vorderingen gemaakt met de uitwerking van de voorliggende opties voor vormgeving van vervolging en berechting.
Voor besluitvorming omtrent de meest aangewezen vormgeving van vervolging en berechting zijn de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek, zoals hieronder in het antwoord op vraag 37 opgemerkt, van groot belang.
Wanneer kan de Kamer een brief verwachten met de vervolgingsstrategie (die eerder al voor het najaar 2014 beloofd was)?
Uw Kamer is op 9 oktober 2014 medegedeeld (33 997, nr.20) dat de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie ernaar streefde de Tweede Kamer voor 28 november 2014 een brief te zenden over de mogelijkheden voor vervolging en berechting van (potentiële) verdachten. Deze toezegging is aan de orde gesteld in het algemeen overleg op 5 februari 2015 over de onderzoeken MH17. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft in dat overleg toegelicht, dat het strafrechtelijk onderzoek en de daarop te baseren mogelijke strategieën voor vervolging en berechting kunnen worden geschaad indien informatie (voortijdig) in de openbaarheid wordt gebracht, en toegezegd de Kamer alsnog middels een notitie te informeren over de vervolgingsmogelijkheden indien het internationale strafrechtelijke onderzoek dat toe zal laten. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft daarbij aangegeven, dat deze strategieën afhankelijk zijn van de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek, aangezien deze uitkomsten mede bepalen wat de meest effectieve vervolgingspositie zal inhouden. Dit standpunt is uw Kamer tevens medegedeeld in antwoord op vragen over de vervolgings- en berechtingsstrategie van verdachten van het neerhalen van vlucht MH17 op 17 juli 2014 (2014–2015, nr. 2058). Daarbij is aangegeven dat de gedane toezegging gestand zal worden gedaan op het moment dat dit het strafrechtelijk onderzoek niet kan verstoren. Op welke datum dat zal zijn, zal worden bezien in overleg met het OM en de landen die aan het JIT deelnemen.
Is de Minister-President bereid om inzage te geven in het verslag van het interview dat de onderzoekers van WODC/Universiteit Twente met hem hebben afgenomen? Indien hij daartoe niet bereid is, kan hij dan uitgebreid uitleggen waarom hij op grond van artikel 68 van de Grondwet niet verplicht zou zijn deze informatie aan de Staten-Generaal te verschaffen?
Nee. Zoals op 20 januari 2016 in antwoord op vragen over de Beleidsreactie op rapport «Evaluatieonderzoek naar de crisisbeheersingsorganisatie MH17» (33 997, nr. 65) aan uw Kamer gemeld is die informatie eigendom van het onderzoeksteam van de Universiteit van Twente en het WODC. Het onderzoeksteam van de Universiteit Twente heeft 46 «sleutelinformanten» gesproken, waaronder bewindspersonen. Voor alle interviews die zijn afgenomen is een specifiek informatieprotocol gevolgd in de vorm van werkafspraken.
Wat betreft de vertrouwelijkheid zijn afspraken gemaakt over de verwerking van de interviews: Voorafgaand aan de interviews hebben alle geïnterviewden de toezegging gekregen dat het gesprek strikt vertrouwelijk zou zijn en blijven. Dit is een afspraak tussen de onderzoekers van de Universiteit Twente en elke afzonderlijke geïnterviewde. De interviews zijn niet opgenomen. Van de interviews zijn schriftelijke verslagen gemaakt door de onderzoekers. De schriftelijke aantekeningen op basis waarvan het verslag is opgesteld, doen verslag van een strikt vertrouwelijk gesprek en zijn daarom door de Universiteit Twente gerubriceerd (zij hebben het predicaat «vertrouwelijk» gekregen). Het verslag is vervolgens naar de geïnterviewde sleutelinformant gestuurd ter correctie van feitelijke onjuistheden en voor mogelijke aanvullingen. In het uiteindelijke gespreksverslag is meestal gerapporteerd over vertrouwelijke, persoonlijke beleidsopvattingen van geïnterviewde functionarissen. Gezien het strikt vertrouwelijke karakter van het interview zijn de verslagen zelf eveneens gerubriceerd door de Universiteit Twente.
De schriftelijke aantekeningen van de onderzoekers en het verslag worden uitsluitend bewaard, ook na afronding van het onderzoek, met het oog op de wetenschappelijke controleerbaarheid van het onderzoek. Daartoe zijn de schriftelijke aantekeningen en het verslag alleen onder strikte voorwaarden van geheimhouding toegankelijk en uitsluitend vanuit het oogmerk om de wetenschappelijke validiteit / kwaliteit te controleren. De verslagen worden dus niet voor de Kamer openbaar gemaakt of vertrouwelijk ter inzage gelegd, omdat dit strijdig is met de afspraak tussen de Universiteit Twente en de geïnterviewden dat hun verslag enkel voor wetenschappelijke controleerbaarheid zou kunnen worden ingezien, zoals gebruikelijk is bij wetenschappelijk onderzoek in een gevoelige setting als deze.
Dat is de afspraak die is gemaakt tussen de onderzoekers van de Universiteit Twente en de geïnterviewden en daar kan het kabinet niet in treden.
De sleutelinformanten is beloofd dat er niet zal worden geciteerd uit de interviews en dat uitspraken in de interviews niet op naar sleutelinformanten herleidbare wijze in het rapport werden opgenomen. Alle onderzoekers die betrokken waren bij het evaluatieonderzoek hebben een geheimhoudingsverklaring ondertekend. De onderzoeksprotocollen zijn eerder aan uw Kamer gestuurd, per brief van 15 december 2015 (kenmerk 33 997, nr. 54).
Over de «Reikwijdte van artikel 68 Grondwet» heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 25 april jl. een brief naar uw kamer gestuurd (kenmerk 28 362, nummer 8). Gelet op de inhoud van die brief en het daarin beschreven kader en gelet op hetgeen hiervoor is uiteengezet, ziet het Kabinet niet de verplichting zoals in de vraagstelling besloten ligt.
Kunt u deze vragen een voor een, volledig en binnen de reguliere antwoordtermijn beantwoorden?
Ja.
Het inroepen van hulp van de Marokkaanse consul bij rellen Ede |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Consul in gesprek met Marokkaanse jongeren Ede»?1
Ja.
Klopt het dat de hulp van de Marokkaanse consul is ingeroepen om de rellende jeugd in Ede tot de orde te roepen en welke dwalende gedachte ligt daar aan ten grondslag?
De gemeente Ede berichtte mij als volgt: «Op verzoek van de generaal-consul is er een gesprek geweest met de burgemeester. De consul heeft zijn belangstelling getoond omdat hij de eenheid – die de Marokkaanse gemeenschap nu uitstraalt in het scherp afwijzen van de gebeurtenissen in de wijk – wilde ondersteunen. In het verlengde daarvan heeft hij gezegd ook met de Marokkaanse gemeenschap in Ede te zullen praten, ter ondersteuning van hun eensgezindheid. Ook heeft hij zijn excuus aangeboden voor de ongeregeldheden, mede namens de Marokkaanse ambassadeur. De consul bemoeit zich niet met het gemeentelijk beleid en de gemeentelijke aanpak en ook niet met de politieaanpak.»
Volgens de burgemeester van Ede is er dus geen sprake geweest van het inroepen van de hulp van de Marokkaanse consul om de jeugd tot orde te roepen en de orde in de wijk Veldhuizen te herstellen. Hier kan ook geen sprake van zijn, het enige gezag is dat van de Nederlandse autoriteiten. In gesprek gaan met elkaar, zoals de burgemeester heeft gedaan op verzoek van de consul, is iets anders.
Deelt u de mening dat met het inroepen van de hulp van de Marokkaanse consul het gezag van de Nederlandse autoriteiten ernstig wordt ondermijnd?
Zie het antwoord op vraag twee: er is geen sprake geweest van het inroepen van de hulp van de consul om de orde in de wijk Veldhuizen te herstellen.
Bent u bereid de plaatselijke burgemeester met spoed te manen om de politie de opdracht te geven zeer stevig op te treden en de rust en orde te herstellen, welke een kerntaak is van de overheid?
Het handhaven van de openbare orde is een lokale verantwoordelijkheid. Eventuele maatregelen worden en zijn derhalve lokaal getroffen.
Welke oorzaken ziet u voor het gebrek aan respect voor het Nederlandse gezag bij het rellende rapaille en ziet u hier een breder probleem? Graag een toelichting.
In reactie op het sluiten van het theehuis hebben jongeren de openbare orde ernstig verstoord door onder meer vernielingen aan te richten rond het winkelcentrum, door schade toe te brengen aan verscheidene auto’s en door een aantal autobranden te stichten. Ik heb reeds in de media aangegeven dit gedrag onacceptabel te vinden. Deze jongeren hebben de grenzen van de Nederlandse wet overtreden en dienen streng aangepakt te worden voor hun misdragingen. Ook heb ik gezegd dat het aan de gemeente Ede en de Nationale Politie is om orde en gezag te herstellen in de stad. In Ede is dit ook gebeurd.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om de inwoners van Ede zo spoedig mogelijk het gevoel van veiligheid terug te geven?
Zie antwoord vraag 4.
De zaak Saban B. in Turkije |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Mona Keijzer (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de voortgangsrapportage van de «road map visum liberalisatie Turkije», die de Europese Commissie op 4 mei gepresenteerd heeft?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van voorwaarde 47, waaraan Turkije nog niet voldoet, namelijk «Provide effective judicial cooperation in criminal matters, including in extradition matters, to all EU Member States»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat Saban B, die in Nederland veroordeeld is tot 7 jaar en 9 maanden celstraf voor onder andere mensenhandel, mensensmokkel en mishandeling, nog steeds op vrije voeten is in Turkije en dat dit inmiddels meer dan 3 jaar is nadat Nederland het hele dossier aan Turkije heeft opgestuurd met het verzoek om het onherroepelijke Nederlandse vonnis tegen betrokkene over te nemen en ten uitvoer te leggen?
Ja.
Herinnert u zich dat de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie de Kamer op 10 oktober 2014 geschreven heeft: «Ik deel ten volle de maatschappelijke verontwaardiging dat Saban B. nog altijd op vrije voeten is. Het leed dat Saban B. zijn slachtoffers heeft berokkend, zou het onverteerbaar maken als hij erin slaagt de hem opgelegde straf te ontlopen.»; en: «Ik hoop dat dit op korte termijn zal resulteren in een aanhouding van Saban B. Een en ander laat onverlet dat het voor zijn slachtoffers buitengewoon hard is dat Saban B. op het moment niet gedetineerd is. Ik verzeker hen en uw Kamer van een blijvende inzet om dit laatste gedaan te krijgen.»?2
Ja.
Welke inzet is er sindsdien gepleegd?
Op 20 december 2010 is Saban B., nadat hij eerder vanuit Nederland naar Turkije was gevlucht, door het hof in Arnhem bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaar en 9 maanden en een geldboete van € 150.000,-. Het arrest is op 11 september 2012 door de Hoge Raad bevestigd. Op 14 februari 2013 heb ik de Turkse autoriteiten verzocht de tenuitvoerlegging van eerdergenoemd strafvonnis over te nemen. Bij vonnis van 27 februari 2015 heeft de rechtbank in Turkije Saban B. in het kader van de omzetting van de uitspraak van 20 december 2010 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaar en 9 maanden en een justitiële boete van 100 Turkse Lira. Saban B. heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De behandeling van het hoger beroep in Turkije heeft echter nog niet plaatsgevonden en er is nog geen aanhoudingsbevel afgegeven, aldus de Turkse autoriteiten.
De voorzitter van het College van procureurs-generaal en de landelijk officier mensenhandel hebben in mei 2015 in Turkije aandacht gevraagd voor de zaak en het belang van de zaak voor Nederland toegelicht.
Voorts zijn de Turkse autoriteiten in een zaak die verband houdt met bovenvermelde zaak bij brief van 10 november 2015 namens mij verzocht in te stemmen met de overname van de tenuitvoerlegging van de aan Saban B. in Nederland opgelegde (in april 2015 onherroepelijk geworden) gevangenisstraf van 2 jaar en 8 maanden. Over dit verzoek staat mijn ministerie in contact met de Turkse autoriteiten.
Herinnert u zich dat de Nederlandse en Turkse regering gezamenlijk aan de Raad van Europa schreven over een vruchtbare justitiële samenwerking tussen Turkije en Nederland in het algemeen en dat deze zaak daarop geen uitzondering vormde?3
Ja.
Is de samenwerking op dit dossiers en andere dossiers waarop Nederland tenuitvoerlegging van straffen vraagt, nog steeds vruchtbaar?
Tussen Turkije en Nederland worden op jaarbasis vele honderden rechtshulpverzoeken behandeld. Deze hebben betrekking op een veelheid aan onderzoeken en procedures. De zaken die een overdracht van de tenuitvoerlegging van strafvonnissen aan de Turkse autoriteiten betreffen, vormen daarvan een klein deel. Dit zijn er circa vier per jaar. De Turkse autoriteiten verzoeken op hun beurt circa zes keer per jaar aan Nederland om overdracht van de tenuitvoerlegging van een strafvonnis. In zijn algemeenheid is de samenwerking met Turkije vruchtbaar. Op het vlak van de overdracht van de tenuitvoerlegging van strafvonnissen is echter verbetering mogelijk. Hierbij is van belang dat de justitiële samenwerking tussen Nederland en Turkije in brede zin onderwerp is van een ambtelijke werkgroep tussen Turkije en Nederland die recent in het leven geroepen is, waarvan de resultaten uiteindelijk moeten uitmonden in een door beide landen getekende Memorandum of Understanding (MoU). Hierover heb ik uw Kamer bij brief van 5 april jl. geïnformeerd.4 Nederland zal voorstellen om de afhandeling van verzoeken tot overdracht van strafvonnissen onderdeel te laten uitmaken van het MoU.
Klopt het dat Turkije geen mensen met een Turkse nationaliteit uitlevert aan landen van de Europese Unie?
Het is juist dat de Turkse wetgeving de uitlevering van eigen onderdanen niet toestaat, ook niet aan de lidstaten van de Europese Unie.
Hoeveel mensen, die (ook) de Turkse nationaliteit hebben, zijn in Nederland veroordeeld, maar ontlopen op dit moment hun gevangenisstraf?
Blijkens informatie van het openbaar ministerie zijn bij het Landelijk Parket 88 zaken in behandeling van personen met (onder andere) een Turkse nationaliteit die een gevangenisstraf van meer dan 120 dagen opgelegd hebben gekregen, niet over een bekend adres in Nederland beschikken en nog voortvluchtig zijn.
Hoeveel mensen, die (ook) de Turkse nationaliteit hebben en in Nederland veroordeeld zijn voor een gevangenisstraf, ontlopen op dit moment hun straf omdat zij (vermoedelijk) in Turkije zijn?
Van 18 personen is bekend dat zij momenteel in Turkije verblijven of hebben verbleven. Ten aanzien van deze personen, waaronder Saban B., zijn er op grond van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (Wots) gerechtelijke procedures aanhangig gemaakt om te bewerkstelligen dat de veroordeelden hun straf in Turkije uitzitten. Ten aanzien van tien andere personen bestaan opsporingsindicaties dat zij hoogstwaarschijnlijk in Turkije verblijven.
Voor hoeveel mensen heeft Nederland aan Turkije verzocht om het Nederlandse vonnis over te nemen en ten uitvoer te leggen in Turkije sinds 2010? Kunt u een lijst geven van de verzoeken?
In het kader van bescherming van de privacy van de betrokken personen, kan ik u slechts mededelen dat Nederland vanaf 2010 op grond van de Wots ten aanzien van 23 personen aan Turkije de wens kenbaar heeft gemaakt de tenuitvoerlegging van een Nederlands vonnis aan Turkije over te dragen.
Kunt u aangeven voor hoeveel mensen Turkije die straf ook uiteindelijk ten uitvoer gebracht heeft sinds 2010 en kunt u een lijst geven van deze zaken?
In het kader van bescherming van de privacy van de betrokken personen, kan ik u slechts mededelen dat vanaf 2010 ten aanzien van in ieder geval 6 personen het Nederlandse verzoek tot strafovername is toegewezen. Voor de resterende personen – waaronder ook het in het antwoord van de vragen 4 en 5 opgenomen verzoek van 10 november 2015 ten aanzien van Saban B. – duren de procedures nog voort.
Kunt u aangeven voor hoeveel mensen die in een EU-lidstaat gestraft zijn met een gevangenisstraf van tenminste een jaar en niet uitgeleverd kunnen worden, Turkije uiteindelijk de straf ten uitvoer legt, dan wel via een definitieve Turkse veroordeling deze mensen alsnog straft (alle gevallen sinds 2010)?
Ik beschik niet over deze informatie.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden, zodat de antwoorden gebruikt kunnen worden bij het debat over de voortgangsrapportage tussen de EU en Turkije over visumliberalisatie?
Helaas stond de aard van de informatieverzoeken beantwoording binnen een week in de weg.
Een toekomstig tekort bij het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het jaarverslag over 2015 van het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD) en de door het NRGD aangekaarte taakstellingsproblematiek?1
Ieder jaar voer ik met het NRGD overleg over de wettelijke taken van het NRGD in relatie tot het beschikbare budget. Daarbij verwacht ik dat ook het NRGD, net zoals andere organisaties van het Rijk, de in het regeerakkoord opgenomen taakstellingen op de bedrijfsvoering invult. De continuïteit en de kwaliteit van het register blijven ondanks de taakstelling gewaarborgd. Dit zorgt ervoor dat het NRGD haar wettelijke taken kan blijven doen, zoals vervat in het Besluit register deskundigen in strafzaken.
Kunt u uw visie geven op (de toekomst van) het NRGD? Welke middelen zijn nodig om deze visie te realiseren?
Uit de evaluatie van het NRGD, uitgevoerd in 2014 en 2015, is gebleken dat het NRGD erin is geslaagd een systeem te ontwikkelen waarmee uitsluitend forensische deskundigen zijn geregistreerd die aan een bepaald minimum kwaliteitsniveau voldoen. Het NRGD is er voorts in geslaagd om de meest voorkomende deskundigheidsgebieden onder de registratie te brengen en om daarmee ook het grootste gedeelte van de Nederlandse forensische deskundigen te registreren.
Vanuit mijn visie op de toekomst van het NRGD heb ik in mijn reactie op deze evaluatie (zie ook mijn brief d.d. 9 april 2015 aan uw Kamer) het NRGD gevraagd het register verder uit te breiden met een aantal natuurwetenschappelijke deskundigheidsgebieden. Voorts heb ik het NRGD gevraagd een oplossing te vinden voor de borging en kwaliteit van weinig voorkomende, zeer gespecialiseerde en hoogwaardig-academische deskundigheden die vanwege de werkwijze van NRGD noodgedwongen buiten de werking van het register zullen blijven. Tot slot heb ik het NRGD gevraagd nog eens kritisch te kijken naar het kostenaspect, omdat het register een aanzienlijke uitgavenpost vormt in relatie tot de uitgaven voor gerechtelijke rapportages. Over dit laatste aspect heb ik eerder toegezegd uw Kamer daarover in het voorjaar van 2016 nader te informeren. Een brief daarover kunt u op korte termijn tegemoet zien.
Deelt u de ambities van het NRGD? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan het NRGD deze ambities waarmaken met de door u ter beschikking gestelde financiële middelen?
De primaire taak van het NRGD is het beheren van een register. Daarop zien ook de ter beschikking gestelde middelen. Vanuit die taakstelling beschikt NRGD over expertise die overigens benut kan worden voor bijvoorbeeld de kwaliteitsverbetering op forensisch gebied bij de politie. Het NRGD is een van de partijen die een bijdrage levert aan de ontwikkeling van de Europese Forensische Ruimte.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg forensisch onderzoek voorzien op 15 juni 2016?
Ja.
Het bericht dat de verdachte van de liquidatie in IJsselstein op voorwaarden vrij was |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verdachte liquidatie in IJsselstein had proefverlof»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat deze verdachte zich tijdens zijn proefverlof aan het toezicht van de reclassering heeft kunnen onttrekken om, zo het zich laat aanzien, zware misdrijven (liquidatie en drugshandel) te kunnen plegen?
Betrokkene stond onder reclasseringstoezicht in het kader van een voorwaardelijk beëindigde maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel). Dit toezicht dient de functie van verplichte nazorg en volgt op verblijf en behandeling in een justitiële jeugdinrichting. De intensiteit van het toezicht wordt bepaald door de verantwoordelijke reclasseringsorganisatie, onder meer op basis van wetenschappelijk onderbouwde en gestandaardiseerde risicotaxatie-instrumenten. Omdat het een individuele casus betreft kan ik niet ingaan op de invulling van het toezicht in dit specifieke geval. Wel kan ik melden dat betrokkene de afspraken met de reclassering nakwam en er geen aanleiding gezien werd om het toezicht bij te stellen of een terugmelding te doen bij het Openbaar Ministerie. De Inspectie Veiligheid en Justitie heeft mij laten weten dat uit de door haar ingewonnen informatie blijkt dat de reclassering zorgvuldig heeft gehandeld.
Hoe oordeelt u over het functioneren van de reclassering in deze zaak?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de visie dat de samenleving geen proeftuin of laboratorium is en beschermd dient te worden tegen gevaarlijke criminelen die in het kader van TBS of PIJ (Plaatsing in een inrichting voor Jeugdigen) proefverlof krijgen? Zo ja, welke extra maatregelen gaat u treffen teneinde te voorkomen dat TBS-ers en PIJ-ers tijdens proefverlof de fout ingaan.
In antwoord op eerdere vragen van het lid Helder (PVV)2 heb ik reeds aangegeven dat de PIJ-maatregel een waardevolle toevoeging aan het jeugdsanctiestelsel vormt. De PIJ-maatregel biedt de mogelijkheid om jeugdigen die ernstig delictgedrag vertonen een intensieve en intramurale behandeling te bieden. Indien er aan het gevaar van de jeugdige een stoornis ten grondslag ligt, dan strekt de PIJ-maatregel er mede toe deze stoornis te behandelen. De duur van de PIJ- en tbs-maatregel vloeit voort uit de wet, is vatbaar voor verlenging en biedt ook de ruimte om van verlenging af te zien. Het al dan niet verlengen van de maatregel hangt af van het succes van de behandeling. Verlof is een belangrijk onderdeel bij de resocialisatie van PIJ-ers en van Tbs-gestelden. Door het stapsgewijs toestaan van vrijheden kan op een verantwoorde wijze worden toegewerkt naar de terugkeer in de samenleving en worden de maatschappelijke risico’s tot een minimum beperkt. Dit verlofbeleid is gebaseerd op wetenschappelijk onderbouwde risicotaxatie-instrumenten. Verlof wordt alleen verleend indien de behandeling en de veiligheid dit toelaten. Het is een zorgvuldig proces waarbij meerdere partijen betrokken zijn, waaronder de directeur van de inrichting, (gedrags)deskundigen, behandelaren en het openbaar ministerie. Voor verlof voor tbs-gestelden is bovendien het onafhankelijke Adviescollege Verloftoetsing TBS een belangrijke rol toebedeeld, namelijk adviseren over de veiligheid bij aanvragen voor tbs-verlof.
Bent u, gelet op het gevaar voor de samenleving, bereid het proefverlof voor TBS-ers en PIJ-ers af te schaffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Pak criminelen hun geld af, dan tref je ze het hardst’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat een bredere toepassing van de ZSM-werkwijze, zoals thans in Brabant plaatsvindt, niet op juridische problemen stuit?1
Er is geen sprake van een bredere toepassing van de ZSM-werkwijze.
Deelt u de analyse dat criminele samenwerkingsverbanden ten aanzien van overtreding van bepaalde drugsdelicten met deze brede ZSM-toepassing harder getroffen worden dan met een (langdurig) strafproces het geval zou zijn?
Ik verwijs u naar het antwoord op de vragen 3, 10 en 12 van de leden Recourt en Volp over bestraffing van misdrijven buiten de rechter om (2016Z08829).
Kunt u aangeven wat deze werkwijze de Staat tot nu toe heeft opgeleverd aan geïncasseerde afdoeningstransacties?
Het College van procureurs-generaal heeft mij gemeld dat het OM niet over een totaaloverzicht beschikt van geïncasseerde afdoeningstransacties in hennepzaken. Met betrekking tot de hennepzaken die in het arrondissement Zeeland-West-Brabant zijn afgedaan in het kader van de ZSM-werkwijze is in de periode van januari 2015 tot mei 2016 in elk geval een bedrag van ruim € 150.000 geïncasseerd.
Herkent u de signalen op de werkvloer dat medewerkers van politie en justitie gemotiveerd zijn en blijven door de snelle resultaten die worden geboekt met deze werkwijze?
Dit is sterk afhankelijk van de feiten en omstandigheden van de individuele zaak. In relatief eenvoudige zaken kan het zeer motiverend zijn direct resultaat te zien. In grotere, complexere zaken kan een langdurig opsporingsonderzoek met een daarop volgende gang naar de rechter evenzeer voldoening geven.
Kunt u bevestigen dat het regelmatig voorkomt dat wanneer de voorlopige hechtenis van drugsverdachten wordt opgeheven, zij de grens oversteken en uit het zicht van politie en justitie verdwijnen?
Het OM kan deze gang van zaken niet bevestigen. Verdachten hebben de mogelijkheid om na ontslag uit de voorlopige hechtenis voor kortere of langere tijd naar het buitenland te gaan, tenzij er door de rechter bij de schorsing uit de voorlopige hechtenis de voorwaarde is opgelegd dat de verdachte niet naar het buitenland mag gaan.
Kunt u bevestigen dat de werkwijze van politie en justitie in Brabant niet wordt toegepast bij zware criminaliteit, dat wil zeggen dat bij ernstige verdenkingen zoals wapenbezit, bedreiging en geweld wél altijd een gang naar de rechter volgt?2 Wat is uw eigen definitie van «zware criminaliteit» in dat kader, gelet op uw opmerking d.d. 26 april jl. dat bij zware criminaliteit zaken wél aan de rechter moeten worden voorgelegd?3
Ik kan bevestigen dat deze werkwijze niet wordt toegepast bij zware criminaliteit. Ik verwijs u ook naar het antwoord op de vragen 2 en 6 en 10 en 12 van de leden Recourt en Volp over de bestraffing van misdrijven buiten de rechter om (2016Z08829). Ik kan echter niet bevestigen dat bij zware criminaliteit altijd een gang naar de rechter volgt. De beoordeling van een zaak is afhankelijk de feiten en omstandigheden van het individuele geval. Er zijn meerdere afdoeningsmodaliteiten mogelijk, zoals een sepot, transigeren (al dan niet met het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel) en dagvaarden.
Kunt u bevestigen dat deze ZSM-werkwijze een uitwerking is van het idee van burgemeester Noordanus inzake integraal afpakken, concreet vormgegeven in een gezamenlijke werkgroep onder leiding van het Ministerie van Financiën, met de ketenpartners, onder wie de regioburgemeesters?
Nee, deze veronderstelling is onjuist. De geschetste ZSM-werkwijze ziet op de aanpak van relatief eenvoudige hennepzaken. De werkgroep van burgemeester Noordanus heeft betrekking op de integrale aanpak van ondermijnende criminaliteit.
Kunt u bevestigen dat de financiële dekking voor deze ZSM-werkwijze van 3 miljoen euro afkomstig is uit de begroting Veiligheid en Justitie voor 2016?4 Kunt u aldus bevestigen dat u met de laatstgenoemde financiële ondersteuning ook feitelijke toestemming heeft gegeven voor deze werkwijze? Hoe verhoudt zich in dat opzicht de kritiek die u dinsdag 26 april jl. openlijk heeft geuit op deze werkwijze?5
De in de begroting van mijn departement vrijgemaakte structurele investering van € 3 mln. in het versterken van het afpakken in Zuid-Nederland, heeft niets van doen met de werkwijze die in de Volkskrant en andere media wordt beschreven. De businesscase vormt dus geen evaluatie van de in de media aangehaalde aanpak.
Het OM is nog druk doende met de praktische uitwerking van haar plan van aanpak voor de investering van de € 3 mln. De eerste operationele resultaten verwacht ik pas in 2017 en kunnen daarom ook niet in de businesscase worden opgenomen. De werkgroep voor de businesscase legt op dit moment de laatste hand aan het verslag. Ik en de Minister van Financiën verwachten het rapport in juni te ontvangen en zullen dit na overleg en besluitvorming aan uw Kamer aanbieden.
Kunt u bevestigen dat de evaluatie van deze ZSM-werkwijze de door u toegezegde uitkomsten van de businesscase vormt, die u dit voorjaar naar de Kamer zou sturen?6 Wanneer kan de Kamer deze evaluatie verwachten?
Zie antwoord vraag 8.
Is het niet vreemd dat u alvorens deze evaluatie is opgesteld zich al negatief uitlaat over deze werkwijze van Openbaar Ministerie en de politie?7
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 8 en 9. Deze «trajecten» hebben niets met elkaar van doen.
Op basis van welke gronden/beslispunten neemt u samen met de Minister van Financiën een besluit over het vervolg? Welke rol heeft de Kamer volgens u hierin, gelet op de eerdere steun van de Kamer om op deze wijze een intensivering van de opsporingsgelden ten goede te laten komen van politie en justitie zelf?
De centrale vraag van de businesscase is of er een investering vanuit het Rijk in het integraal afpakken van crimineel vermogen kan worden gedaan op basis van de daaruit te verwachten meeropbrengsten; conform het Rijksbrede kader voor businesscases. Ik verwacht het verslag van de werkgroep voor de businesscase deze maand te ontvangen en zal op basis daarvan samen met de Minister van Financiën een besluit nemen.
Dit besluit en verslag zal ik samen met de Minister van Financiën aan uw Kamer aanbieden.
Kunt u bevestigen dat bij drugsdelicten de oriëntatiepunten van de Rechtspraak veelal uitkomen op het (enkel) opleggen van een werkstraf of een boete? In hoeverre acht u dit wenselijk en ziet u reden, gelet op de ernstig van deze delicten alsmede gelet op ZSM-werkwijze, de strafbedreiging op drugsdelicten te verhogen?
Nee. In de op internet gepubliceerde oriëntatiepunten van de Rechtspraak worden voor drugsdelicten drie wetsartikelen uitgewerkt8. Voor twee van de drie wetsartikelen staan bij de oriëntatiepunten alleen onvoorwaardelijke gevangenisstraffen vermeld. Bij het laatste wetsartikel staat eenmaal een boete en tweemaal een taakstraf plús een voorwaardelijke gevangenisstraf als oriëntatiepunt vermeld.
Kunt u aangeven hoe vaak het is voorgekomen sinds deze toepassing van ZSM in Brabant dat een verdachte niet met een strafbeschikking akkoord gaat en alsnog de zaak voor de rechter wil laten voorkomen? Deelt u de analyse van hoogleraar Sackers dat de tijdwinst die hiermee geboekt is, «aan de achterkant» weer verloren zou gaan?
Het College van procureurs-generaal heeft mij gemeld dat in de periode van 1 januari 2015 tot 1 mei 2016 in het arrondissement Zeeland-West-Brabant in totaal 23 (in 9,5% van de gevallen) keer verzet is ingesteld tegen een uitgevaardigde OM-strafbeschikking in een zaak waarbij artikel 3 van de Opiumwet was overtreden.
In z’n algemeenheid kan worden gezegd dat bij de keuze voor het opleggen van een OM-strafbeschikking de bereidheid van verdachte om deze te voldoen een grote rol speelt. Indien van tevoren duidelijk is dat een verdachte de strafbeschikking niet zal voldoen of daartegen in verzet zal gaan, zal de keus voor een strafbeschikking minder snel worden gemaakt.
Het bericht ‘Geen straf coffeeshop Meetpoint Den Bosch’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Den Bosch d.d. 5 april jl?1 Kunt u aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van het hoger beroep dat hiertegen is ingesteld door het Openbaar Ministerie?
Ja. Er is hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De behandeling daarvan is nog niet ingepland bij het Hof.
Heeft u voorts kennisgenomen van uitspraken van de rechtbank Amsterdam d.d. 3 februari 2016, de rechtbank Den Haag d.d. 4 september 2015 en de rechtbank Zwolle d.d. 7 juli 2015? Kunt u de stand van zaken weergeven ten aanzien van het hoger beroep dat per uitspraak is aangetekend en kunt u ook aangeven welke van deze uitspraken inmiddels onherroepelijk zijn geworden?2
Er is appel ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Amsterdam en de rechtbank Zwolle. Er is nog geen zittingsdatum beschikbaar in deze zaken. Tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag is geen beroep ingesteld en inmiddels is deze uitspraak onherroepelijk geworden.
Kunt u een uitputtend overzicht geven van alle (strafrechtelijke) uitspraken de afgelopen drie jaar, waarin overtreders van de Opiumwet wel schuldig zijn bevonden, maar geen straf kregen opgelegd omdat de aanwezige drugsvoorraad nodig zou zijn c.q. normaal wordt geacht voor de bevoorrading van een coffeeshop?
Er wordt door het Ministerie van Veiligheid en Justitie niet geregistreerd op uitspraken waarin overtreders van de Opiumwet wel schuldig zijn bevonden, maar geen straf hebben kregen opgelegd omdat de aanwezige drugsvoorraad nodig zou zijn c.q. normaal wordt geacht voor de bevoorrading van een coffeeshop. Uit navraag bij het Openbaar Ministerie en de Raad voor de Rechtspraak blijkt dat ook zij hierop niet registreren. Ik kan dan ook geen uitputtend overzicht geven van alle uitspraken.
Kunt u, ten aanzien van de hierboven of door u zelf gevonden uitspraken die onherroepelijk zijn geworden, aangeven hoe u beoordeelt dat de rechter klaarblijkelijk een overschrijding van de handelsvoorraad van 500 gram toestaat en daarmee overtreding van de Opiumwet onbestraft laat?
Ik treed niet in het oordeel van de rechter in individuele strafzaken. Het is aan de rechter om te oordelen in individuele gevallen, rekening houdend met alle feiten en omstandigheden. Overigens vinden er ook wel degelijk veroordelingen plaats op grond van overtreding van het handelsvoorraadcriterium.
Hoe verhoudt het onbestraft laten van handelsvoorraden van 30 kilo hennep en 15 kilo hasj zich tot uw uitspraak dat de Nederlandse regering de strijd tegen drugscriminaliteit onverkort doorzet?3
De rechtspraak is onafhankelijk. Het oordeel van de rechter in individuele zaken staat er niet aan in de weg dat de Nederlandse regering de strijd tegen de drugscriminaliteit doorzet. We bestrijden deze ondermijnende vormen van criminaliteit, niet alleen de grootschalige hennepteelt, maar ook de productie van synthetische drugs en de criminele samenwerkingsverbanden die zich met drugscriminaliteit bezighouden. De Tweede Kamer heeft zich meermaals achter het huidige softdrugsbeleid geschaard, bijvoorbeeld bij de motie Oskam, aangenomen op 19 mei 2015 (Kamerstuk 29 911, nr. 104). Zoals hierboven al gerefereerd worden in andere zaken wel degelijk veroordelingen uitgesproken en straffen opgelegd voor het bezit van meerdere kilo’s hennep. Ook worden er door de rechter straffen opgelegd voor overtreding van het nieuwe wetsartikel 11a Opiumwet, dat 1 maart 2015 in werking trad en waarmee voorbereidingshandelingen voor hennepteelt strafbaar zijn gesteld.
Bestraffing van misdrijven buiten de rechter om |
|
Marith Volp (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Pak criminelen hun geld af, dan tref je ze het hardst»?1
Ja.
Is het waar dat de politie en het Openbaar Ministerie (OM) in Brabant er steeds meer voor kiezen niet alleen kleine delicten buiten de rechter om te bestraffen, maar ook zwaardere delicten? Zo ja, wat is de aard en de omvang van die delicten? Zo nee, wat is er niet waar?
Het is onjuist dat de ZSM-werkwijze in Brabant wordt opgerekt naar zwaardere delicten. Sinds 2011 wordt binnen het Openbaar Ministerie (OM) gewerkt met de ZSM-werkwijze voor relatief eenvoudige delicten. Via deze werkwijze kunnen zaken die betrekking hebben op dergelijke relatief eenvoudige delicten op verschillende wijze worden afgedaan, bijvoorbeeld met een (voorwaardelijk) sepot, transactie, OM-strafbeschikking of dagvaarding. Deze werkwijze past binnen de bevoegdheden die de Wet OM-afdoening biedt. De in het krantenartikel geschetste aanpak ziet overigens ook alleen op de behandeling van deze relatief eenvoudige hennepzaken. Grotere drugsgerelateerde onderzoeken die zich naast hennep vaak tevens richten op andere soorten drugs, witwassen, mensenhandel en deelname aan een criminele organisatie – zaken waarbij sprake is van georganiseerde ondermijnende misdaad en die vaak een grote maatschappelijke impact hebben – worden niet via de ZSM-werkwijze afgedaan.
Ter toelichting wil ik daarbij graag nog het volgende opmerken. De essentie van de ZSM-werkwijze is de parallelle samenwerking waarbij OM, politie, reclasseringsorganisaties, Raad voor de Kinderbescherming en Slachtofferhulp op een gemeenschappelijke werkvloer, ook buiten kantooruren, met vroegtijdige betrokkenheid en regie door de officier van justitie strafbare feiten zorgvuldig, snel en betekenisvol afdoen.
Het OM maakt bij het beoordelen en afhandelen van (hennep)zaken die via ZSM-werkwijze binnenkomen gebruik van alle wettelijke mogelijkheden. Bij de beoordeling wordt door het OM gekeken naar de meest geschikte, passende afdoening. De Wet OM-afdoening maakt het mogelijk dat het OM alle overtredingen en misdrijven waarop maximaal zes jaar gevangenisstraf staat op een andere wijze af kan doen, te weten door middel van het uitvaardigen van een strafbeschikking. Ook kan het OM besluiten tot het aanbieden van een transactie, die strekt tot voorkoming van vervolging.
Deelt u de mening van het in dat bericht genoemde hoofd van de recherche en de officier van justitie dat «geld en waardevolle spullen ontnemen van verdachten effectiever [is] dan een langdurig strafproces»? Zo ja, waarom en waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Het OM beoordeelt per individueel geval, gelet op alle feiten en omstandigheden, welke afdoening passend is en met welk instrument het maximale effect kan worden bereikt. In algemene zin kan gesteld worden dat veel strafbare feiten worden gepleegd vanuit een winstoogmerk. Ik onderschrijf daarom ook het standpunt dat het afnemen van crimineel vermogen mede daarom een effectief middel in de bestrijding van ondermijnende criminaliteit is. Het OM kan verschillende instrumenten inzetten om crimineel vermogen langs strafrechtelijke weg af te pakken: met een transactie of via een ontnemingsprocedure. Elk van deze instrumenten heeft zijn eigen specifieke mogelijkheden en voordelen.
De strafrechtelijke aanpak in Zeeland-West-Brabant maakt deel uit van een bredere integrale aanpak waarbij ook fiscaal en bestuurlijk crimineel vermogen wordt afgenomen.
Deelt u de mening dat de zo spoedig mogelijk (ZSM)-aanpak alleen bedoeld en geschikt is voor relatief kleine strafbare feiten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zie het antwoord op vraag 2. De ZSM-werkwijze wordt inderdaad gebruikt voor relatief eenvoudige zaken.
Deelt u de mening dat straffen zoveel mogelijk door de strafrechter in een met alle procedurele waarborgen omkleed strafproces dienen te worden opgelegd en dat het OM daar niet in de eerste plaats de meest geschikte instantie voor is? Zo ja, waarom en hoe verhoudt zich dat tot de mening van de genoemde officier van justitie dat hij beter in staat is te straffen dan de strafrechter? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
In Nederland worden straffen opgelegd door rechters in een strafproces. Bij de invoering van de Wet OM-afdoening is het mogelijk gemaakt dat het OM bepaalde strafbare feiten zelf, buitengerechtelijk, bestraft. De Wet OM-afdoening geeft de officier van justitie de bevoegdheid om zonder tussenkomst van de rechter in een strafbeschikking sancties op te leggen ter zake van overtredingen en misdrijven waarop een gevangenisstraf is gesteld van maximaal zes jaar.
De OM strafbeschikking is een wettelijk middel, met waarborgen omkleed. Zo moet er uiteraard voldoende bewijs zijn, anders mag geen strafbeschikking worden uitgevaardigd. Bovendien staan rechtsmiddelen open: de verdachte kan in verzet gaan tegen de strafbeschikking waarna de zaak in volle omvang door de rechter wordt beoordeeld.
Is het waar dat de strafrechtketen verstopt is en dat daarom het OM er voor kiest zelf de zaken af te doen? Zo ja, wat gaat u doen teneinde deze verstopping op te lossen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
De strafrechtketen is niet verstopt. De prestaties van de strafrechtketen kunnen en moeten wel beter. Over de aanpak om deze prestaties te verbeteren, onder andere op het gebied van de verbetering van de kwaliteit van processen-verbaal en doorlooptijden, ontvangt u twee keer per jaar een rapportage. De eerstvolgende rapportage ontvangt u medio 2016.
Deelt u de mening dat het beleid ten aanzien van de achterdeur van coffeeshops bijdraagt aan een groot aantal strafzaken met betrekking tot drugs en dat het reguleren van de hele wietsector zou kunnen bijdragen aan een minder groot beslag op de strafrechter? Zo ja, waarom en hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Als iets verboden is, is het uitgangspunt dat dit ook gehandhaafd wordt. Dit zal effect hebben op de strafrechtsketen. Als een verbod uit het strafrecht gehaald wordt, zullen ten aanzien van dat specifieke onderwerp logischerwijs geen daarop ziende zaken meer de strafrechtsketen instromen.
Echter, het effect van het reguleren van de achterdeur op de strafrechtsketen zal beperkt zijn. Een groot deel van de hennepteelt is bedoeld voor de export. Dat is en blijft illegaal, ook als de teelt voor de achterdeur van de coffeeshop gereguleerd wordt. Deze illegale teelt zal bestreden moeten worden, onder meer via de inzet van het strafrecht.
Door in dit pleidooi voor regulering de nadruk te leggen op de overweging of iets wel of niet een beslag legt op de strafrechtsketen wordt het vraagstuk onaanvaardbaar vereenvoudigd. Er liggen meerdere redenen ten grondslag aan het standpunt van het huidige kabinet om de wietteelt voor recreatief gebruik niet te reguleren. Dit standpunt is dan ook niet gewijzigd.
Deelt u de mening dat het geen pas geeft als een officier van justitie een verdachte een overeenkomst aanbiedt met als argument dat als de zaak voorkomt, wij verder gaan rechercheren om het dossier voor de rechter te completeren en er een grote kans bestaat dat wij dan veel meer ontdekken»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Indien de officier van justitie voornemens is een OM-strafbeschikking op te leggen of een transactie aan te bieden gaat hij hierover in gesprek met de verdachte. Het is niet ongebruikelijk dat hierbij alle mogelijkheden en scenario’s ter sprake komen, waarbij ook de beschikbare opsporingscapaciteit een rol kan spelen. Vanzelfsprekend staat het de verdachte, bijgestaan door zijn advocaat, vrij om de strafbeschikking te voldoen dan wel in verzet te gaan. In geval van een aanbod tot transactie kan de verdachte er toe overgaan het aanbod niet te accepteren, waarna de zaak aan de rechter zal worden voorgelegd.
Deelt u de mening dat het juist de taak van het OM zou moeten zijn verder te rechercheren om meer te ontdekken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals bekend moeten OM en politie altijd keuzes maken waarvoor zij hun schaarse (opsporings)capaciteit het beste kunnen inzetten. Dit betekent dat steeds keuzes moeten worden gemaakt of in een concrete zaak tot opsporing wordt overgegaan en met welke inzet (in tijd, middelen en capaciteit). De officier van justitie bepaalt – gelet op de omstandigheden van de individuele zaak – of nader onderzoek wordt gedaan of niet.
Deelt u de mening dat de taskforce Brabant-Zeeland juist mede is opgericht om verder te rechercheren en de structuren achter de georganiseerde criminaliteit bloot te leggen? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de ZSM aanpak waar in Brabant door de genoemde officier van justitie blijkbaar voor wordt gekozen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De Taskforce Brabant Zeeland is een samenwerkingsverband dat is opgericht om de georganiseerde criminaliteit in Brabant en Zeeland effectiever te bestrijden. Binnen die integrale aanpak worden fiscale, bestuurlijke en strafrechtelijke interventies gepleegd; is er sprake van zowel «korte klappen» als diepgravende onderzoeken. Het gehele wettelijke instrumentarium wordt gebruikt. Van belang is onderscheid te maken tussen relatief eenvoudige hennepzaken (de kleinere hennepplantages) en grotere, drugsgerelateerde onderzoeken die zich (naast hennep) vaak richten op andere soorten drugs, witwassen, mensenhandel en deelname aan een criminele organisatie. De geschetste aanpak ziet alleen op de behandeling van relatief eenvoudige hennepzaken.
Acht u het mogelijk dat als criminelen van wie zonder verdere straf enkel het vermogen wordt afgeroomd er toe kan leiden dat dergelijke criminelen in hun business plan dergelijke transacties gaan incalculeren en zich daardoor nauwelijks laten afschrikken teneinde opnieuw strafbare feiten te begaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Criminelen lopen het risico om gepakt te worden en calculeren zowel een gevangenisstraf, taakstraf als ontneming in. Het gaat bij de aanpak van criminaliteit vooral om het verhogen van de subjectieve én objectieve pakkans en om criminelen een gepaste sanctie op te leggen met een speciaal en generaal preventief effect. Bij georganiseerde criminaliteit is geld het leidmotief. Door het afnemen van crimineel vermogen hebben criminelen geen profijt van hun criminele activiteiten. Zo wordt bovendien voorkomen dat criminele winsten opnieuw worden geïnvesteerd. Het OM kan verder in het kader van de OM-strafbeschikking sancties opleggen als een taakstraf, een geldboete, de maatregel onttrekking aan het verkeer of een schadevergoedingsmaatregel voor het slachtoffer.
Zou de grote drugsactie in Brabant2, waarbij drugslabs zijn opgerold heel veel drugs en wapens zijn gevonden en personen zijn opgepakt, mogelijk zijn geweest als er gekozen zou zijn voor een ZSM-aanpak van verdachte personen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u voornemens in uw overleg met het College van Procureurs-Generaal de in het eerste bericht genoemde aanpak van criminelen via het OM aan de orde te stellen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het OM om per individueel geval, gelet op alle feiten en omstandigheden, te bepalen op welke wijze de zaak wordt afgehandeld. Het OM is immers onafhankelijk. Ik zal dit onderwerp wel meenemen bij mijn reguliere overleg met het College van procureurs-generaal.
Klopt het bericht dat de politie en het openbaar ministerie in Brabant de ZSM-afdoening oprekken van lichte vergrijpen naar zwaardere delicten en er daarbij voor kiezen om drugscriminelen niet langer voor de rechter te brengen? Zo ja, hoe verhoudt dit besluit zich tot het doel van ZSM-afdoening, namelijk om alleen lichte vergrijpen buiten de rechter om af te doen?1 2
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 2 en 6 van de leden Recourt en Volp (2016Z08829). In aanvulling daarop merk ik op dat een afdoening via de ZSM-werkwijze ook kan betekenen dat aan de verdachte een dagvaarding wordt uitgereikt om te verschijnen voor de rechter.
Is het besluit van Justitie in Brabant aan u voorgelegd? Zo ja, heeft u ingestemd met het besluit om zwaardere zaken onder ZSM-afdoening te brengen en drugscriminelen en georganiseerde criminaliteit niet langer voor de rechter te brengen? Zo nee, waarom is het besluit niet aan u voorgelegd?
Nee. Het is aan het OM om per individueel geval, gelet op alle feiten en omstandigheden, te bepalen op welke wijze een zaak wordt afgehandeld. Het OM is immers onafhankelijk.
Is over het besluit tot oprekken van de ZSM-afdoening, waardoor meer zaken buiten de rechter om zullen worden afgedaan, overleg geweest met de Raad voor de Rechtspraak? Zo ja wat is de reactie van de Raad voor de Rechtspraak hierop?
Er is geen sprake van oprekken van de ZSM-werkwijze.
In hoeverre beschouwt u het als wenselijk dat het openbaar ministerie met dit besluit voortaan niet langer door rechercheert op een drugsdelict en op criminele samenwerkingsverbanden, maar al in een veel eerder stadium tot een overeenstemming komt met de crimineel en de zaak zelf buiten de rechter om afdoet?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 9, 10 en 12 van de leden Recourt en Volp (2016Z08829).
Hoe past naar uw opvatting het oprekken van de reikwijdte van de ZSM-afdoening bij de kritische evaluatie van de OM-afdoening door de Procureur-generaal bij de Hoge Raad, die tekortkomingen in de uitvoering door het openbaar ministerie constateert en vaststelt dat de wettelijke voorschriften niet naar behoren worden gehandhaafd of uitgevoerd?
Naar aanleiding van het rapport «Beschikt en Gewogen» van de procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft het College van procureurs-generaal verbetermaatregelen genomen. De procureur-generaal is een vervolgonderzoek gestart naar de wijze waarop het OM gevolg heeft gegeven aan de aanbevelingen in voornoemd rapport. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Vindt u het argument dat de strafrechtketen in Brabant dichtslibt door toenemende criminaliteit een reden om meer zaken buiten de rechter om af te doen?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 6 van de leden Recourt en Volp (2016Z08829).
Ziet u een verband tussen het Nederlandse gedoogbeleid, waarin het telen van hennep illegaal is, en het dichtslibben van de strafrechtketen in Brabant?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 7 van de leden Recourt en Volp (2016Z08829).
In hoeverre heeft het dichtslibben van de strafrechtketen in Brabant, als gevolg van toenemende criminaliteit, te maken met het aantal zaken rondom henneptelers? Hoeveel zaken in Brabant betreft illegale hennepteelt en hoeveel van deze zaken denken politie en Openbaar ministerie met een ZSM-afdoening te kunnen afdoen?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 2 en 6 van de leden Recourt en Volp (2016Z08829). De officier van justitie bepaalt per individuele zaak op welke wijze de zaak wordt afgehandeld. Er valt dan ook geen overzicht te geven van het aantal zaken dat voor een ZSM-werkwijze in aanmerking komt.
In hoeverre is sprake van efficiencywinst als een verdachte niet met een strafbeschikking van de officier akkoord gaat en alsnog naar de rechter stapt?
Ik kan hier geen algemene uitspraak over doen; het OM maakt aan de hand van alle feiten en omstandigheden van het geval een keuze voor de meest geschikte, passende afdoening. Het staat een verdachte altijd vrij om tegen een strafbeschikking in verzet te gaan.
In hoeverre is het dichtslibben van de strafrechtketen vooral te wijten aan en op te lossen door het weghalen van zaken bij de rechter?
Ik herken het beeld dat de strafrechtketen dichtslibt niet. Zoals hiervoor is vermeld (antwoord op Kamervraag 6 van de leden Recourt en Volp) zijn en worden diverse maatregelen getroffen om de prestaties van de keten te verbeteren en wordt u hierover halfjaarlijks geïnformeerd.
Het bericht over een bedreigd Rotterdams gezin |
|
Sadet Karabulut , Nine Kooiman |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een Rotterdams gezin als gevolg van een eergerelateerde familievete met de dood wordt bedreigd?1
Ik heb kennisgenomen van de casus. Ik kan echter niet ingaan op de details van een individuele casus, vanwege de privacy van betrokkenen en in het belang van het strafrechtelijk onderzoek dat momenteel nog gaande is.
Herkent u de signalen dat er bij betrokken instanties sprake is van een kennisachterstand en dat eergerelateerd geweld soms niet als zodanig wordt herkend en er te laat of niet wordt opgetreden? Zo nee, hoe duidt u betreffende Rotterdamse casus?
Nee, op basis van de informatie van de betrokken instanties herken ik deze signalen niet. Zoals ik al heb aangegeven in het antwoord op vraag 1 kan ik de casus niet duiden, omdat het strafrechtelijk onderzoek momenteel nog gaande is.
Als het gaat om de vroegsignalering en aanpak van eergerelateerd geweld hanteert de politie sinds een aantal jaren de zogeheten LEC methode, ontwikkeld door het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld (hierna: LEC EGG) van de politie. Binnen de politie zijn contactpersonen aangewezen en er wordt in onderwijs en voorlichting geïnvesteerd.
De huidige structuur met gespecialiseerde kennisfunctionarissen in de eenheden, de deskundigheid binnen de relevante organisaties voor hulp en advies, waaronder de Veilig Thuis organisaties, en het LEC EGG resulteert in een goede en deskundige structuur op het gebied van deze problematiek.
Bent u bereid om in samenwerking met het Knooppunt Huwelijksdwang en het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld te onderzoeken wat er nodig is zodat eergerelateerd geweld eerder door politie en hulpverlenende instanties wordt herkend?
Nee, daartoe is geen noodzaak omdat bij de aanpak van eergerelateerde geweld al nauw wordt samengewerkt door politie, OM, gemeente en hulpverlenende instanties. Vroegsignalering is een belangrijk onderdeel van de gezamenlijke aanpak. Door de LEC methode worden zaken in een vroeg stadium aangemerkt en behandeld als een eergerelateerde zaak. Indien nodig wordt in het geval van een eergerelateerde zaak het LEC EGG ingeschakeld voor extra expertise.
Verder is het Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating juist mede ingesteld om de kennis op gebied van huwelijksdwang en achterlating bij de hulpverlening en Veilig Thuis te vergroten en deze kennis actief te verspreiden.
Bent u het eens met de constatering dat het wenselijk is dat kennis over eergerelateerd geweld bij alle regionale eenheden van de politie aanwezig moet zijn? Zo ja, bent u bereid om te kijken naar de mogelijkheden om hier aanvullende middelen dan wel capaciteit vrij te maken?
Ja dat ben ik met u eens. De politieorganisatie heeft hierin al voorzien door de contactpersonen eergerelateerd geweld in de eenheden en het LEC EGG dat ingeroepen wordt als een zaak wordt gekwalificeerd als complex.
Strafrechtelijke boetes in de schuldhulpverlening |
|
Sadet Karabulut , Michiel van Nispen |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, waarin het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) door de rechter gedwongen moest worden mee te werken aan het minnelijk traject zodat het CJIB in deze zaak akkoord moest gaan met een voorstel tegen finale kwijting?1
Ja
Wat zegt deze procedure volgens u over de mogelijkheden van het CJIB om maatwerk te leveren?
Bij de tenuitvoerlegging van financiële sancties zijn er naar mijn oordeel voldoende mogelijkheden om maatwerk te leveren.
In de zaak waarin de rechtbank Rotterdam uitspraak heeft gedaan over het toewijzen van een dwangakkoord, was sprake van een strafrechtelijke sanctie; een geldboete als gevolg van strafbaar gedrag dat betrokkene had kunnen vermijden. De wet biedt bij deze sanctie geen mogelijkheden om tot kwijtschelding van de restschuld over te gaan na een succesvol afgerond wettelijk schuldsaneringstraject. Wel is maatwerk mogelijk doordat een boete vanaf € 225,– in termijnen kan worden betaald. Voorts kan ook de restschuld na een schuldsanering nog in termijnen worden betaald indien de betrokkene niet in staat is om de sanctie in een keer te voldoen. Voor door de rechter opgelegde geldboeten die meer dan € 340,– belopen, kan door de betrokkene voorts om gratie worden verzocht. Daarnaast is er de mogelijkheid voor het openbaar ministerie om in bijzonder schrijnende gevallen de (verdere) inning van in een strafbeschikking opgelegde geldboete niet meer opportuun te achten. Ten slotte bestaat bij de door de rechter opgelegde strafrechtelijke geldboeten de mogelijkheid om in plaats van de geldboete vervangende hechtenis toe te passen indien betaling van het verschuldigde bedrag niet mogelijk is. Daarmee wordt de financiële sanctie dan feitelijk omgezet in een vrijheidsbenemende sanctie.
Naast deze mogelijkheden voor maatwerk bij strafrechtelijke boetes zijn in de afgelopen jaren ook de mogelijkheden voor maatwerk bij Wahv sancties vergroot.
Wahv-sancties vanaf € 225 kunnen sinds 1 juli 2015 in termijnen worden betaald. Ik streef ernaar dat Wahv-sancties die na verhoging € 225 of meer bedragen vanaf 1 juli 2016 ook in termijnen kunnen worden betaald2. Voor de strafrechtelijke financiële sancties was het eerder al mogelijk betalingsregelingen te treffen. Indien dit geen uitkomst biedt, kan worden beoordeeld of iemand in aanmerking komt voor meer maatwerk, bijvoorbeeld via het team Schrijnende gevallen bij het CJIB. Om personen in een problematische schuldensituatie daarbij meer perspectief te kunnen bieden en oneigenlijke druk op de wettelijke schuldsanering te voorkomen, heb ik in mijn brief van 14 januari 20163 gemeld dat sinds 1 januari 2016 de verdere inning van openstaande Wahv-sancties wordt beëindigd na een succesvol afgeronde minnelijke schuldregeling.4 Hiermee wordt voor personen die een sanctie wel willen betalen, maar dat niet ineens kunnen, persoonsgericht een voorziening getroffen.
Ziet u in het algemeen het probleem dat gemeentes veel mensen met strafrechtelijke boetes niet kunnen helpen, omdat voor de minnelijke schuldregeling geldt dat strafrechtelijke boetes alleen meegenomen kunnen worden als deze niet tijdens de regeling verjaren? Wat vindt u ervan dat hierdoor een situatie is ontstaan dat recente strafrechtelijke boetes wel meegenomen kunnen worden in een minnelijke schuldregeling (omdat recente boetes nog niet verjaren) en oudere bijna verjaarde boetes niet? Wat is hiervoor de rechtvaardiging?
Het uitgangspunt bij de tenuitvoerlegging is en blijft dat financiële sancties moeten worden voldaan. De sanctie vloeit immers voort uit vermijdbaar strafbaar gedrag van de persoon. Dit neemt niet weg dat aan betrokkene voorzieningen (zoals termijnbetalingen) worden geboden wanneer deze in een problematische schuldensituatie verkeerd.
Voor de Wahv-sancties geldt dat, zoals in antwoord op vraag 2 gemeld, sinds 1 januari 2016 de verdere inning van openstaande Wahv-sancties wordt beëindigd na een succesvol afgeronde minnelijke schuldregeling. Deze zaken worden dan ook meegenomen in minnelijke schuldregelingen. Voor de strafrechtelijke sancties geldt dat de restschuld na afloop van een minnelijk traject nog moet kunnen worden betaald. Dit heeft tot gevolg dat bij strafrechtelijke financiële sancties alleen kan worden ingestemd met een minnelijke regeling wanneer die sanctie tijdens de looptijd van de regeling niet verjaart en er nog ruimte is om tot inning van de restschuld te komen. De executie verjaringstermijnen zijn in het strafrecht vier jaren bij overtredingen en acht jaren of meer bij misdrijven. Daarbij geldt voor de overtredingen dat de verjaringstermijn met twee jaren wordt verlengd op het moment dat uitstel van betaling of betaling in termijnen is toegestaan door het openbaar ministerie5. Op grond van de wet dient deze termijnverlenging ook toegepast te worden in het kader van minnelijke schuldhulpverleningstrajecten. Daarmee is de periode om tot betaling van een geldboete te komen ten minste 6 jaren. Mijns inziens biedt dit voldoende ruimte om tot een regeling te komen.
Klopt het dat als dit niet wordt opgelost er vaker een dwangakkoord zal worden gevraagd en opgelegd, met als gevolg dat er vaker finale kwijting zal worden verleend? Zou u dit wenselijk vinden?2
Het is voorbehouden aan de civiele rechter om te beoordelen of in een concreet geval een dwangakkoord moet worden opgelegd. Vanuit het oogpunt van de strafrechtelijke handhaving, waaronder het punitieve doel van de sanctie en het vergoeden van schade aan slachtoffers, acht ik het niet wenselijk wanneer structureel via die weg de restantvorderingen van strafrechtelijke sancties worden kwijtgescholden.
Zou het een oplossing zijn om, net als bij de Wet schuldsanering natuurlijke personen, ervoor te zorgen dat de verjaring opgeschort kan worden? Zo nee, welke oplossing ziet u dan hiervoor?
Zie antwoord vraag 3.
De aanpak van verkeershufters |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Verontwaardiging over lakse aanpak verkeershufters»?1
Ja.
Kent u ook de reactie van de Vereniging Verkeersslachtoffers op dat bericht? Zo ja, wat vindt u van de verontwaardiging?
Ja, ik ken de reactie van de Vereniging Verkeersslachtoffers. Ik kan mij de verontwaardiging voorstellen. Ik ben het met de Vereniging Verkeersslachtoffers eens dat personen die ernstige verkeersovertredingen begaan, moeten worden aangepakt.
Deelt u de gedachte dat het niet acceptabel is dat het aantal bekeuringen voor typische «hufterovertredingen» als rechts inhalen of bumperkleven is gedaald? Zo ja, wat zijn uw voornemens om daar een einde aan te maken?
Ja, ik ben het ermee eens dat het niet acceptabel is dat het aantal boetes voor dergelijke overtredingen is gedaald, tenzij de daling wordt veroorzaakt doordat weggebruikers zich beter aan de regels houden. De meeste verkeersovertredingen, op snelheid en het rijden door rood licht na, kunnen alleen door de politie worden geconstateerd. Een belangrijke reden voor de daling van het aantal opgelegde boetes zijn de CAO-acties van de politie in 2015. Deze acties zijn nu ten einde. Naar verwachting duurt het enige tijd voordat de effecten van de acties zijn verdwenen.
Daarnaast zijn er vacatures bij de teams Verkeer van de politie die door de reorganisatie vanwege de daartoe met de bonden gemaakte afspraken niet konden worden ingevuld. In zijn algemeenheid geldt dat weer medewerkers geworven kunnen worden als fase 1 van de personele reorganisatie is afgerond voor de teams Verkeer van de politie.
Een andere reden voor de verminderde inzet op verkeershandhaving is dat de basisteams van de politie andere prioriteiten hebben gekregen. In 2015 is er veel politie-inzet naar terrorismebestrijding en de verhoogde asielinstroom gegaan, waardoor minder capaciteit voor verkeershandhaving beschikbaar was.
Er wordt een impuls aan de verkeershandhaving gegeven doordat politie en Openbaar Ministerie (OM) samen een Leidraad Handhavingsplan 2016–2018 voor de teams Verkeer van de eenheden hebben opgesteld. De inzet van de teams Verkeer wordt bepaald door de landelijke speerpunten die het OM ten aanzien van de verkeershandhaving heeft gesteld. Voor de periode 2016 – 2018 zijn door het OM verkeersveelplegers, alcohol, afleiding, rijden door rood licht en snelheid als speerpunten vastgesteld.
Hoe valt deze daling in het aantal bekeuringen te rijmen met de doelstellingen voor vermindering van het aantal verkeersslachtoffers in 2020?
Ten aanzien van de meeste verkeersslachtoffers is niet bekend waardoor het ongeluk is veroorzaakt. Zo kan het gaan om eenzijdige verkeersongelukken of om situaties waarbij geen overtredingen zijn begaan. Bij het tegengaan van ongelukken dient dan ook niet alleen naar de handhaving te worden gekeken. Voor het verbeteren van de verkeersveiligheid zijn met name goede verkeerseducatie, voorlichting, begrijpelijke verkeersregels, veilige voertuigen en een duidelijke weginrichting van belang.
Deelt u de gedachte van de Vereniging Verkeersslachtoffers dat de politie juist extra capaciteit zou moeten inzetten om huftergedrag op de weg te voorkomen, door bijvoorbeeld juist gebruik te maken van het alcoholslot? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 acht ik het van belang dat personen die ernstige verkeersovertredingen plegen worden aangepakt. Het inzetten van het alcoholslot achten de Minister van Infrastructuur en Milieu en ik niet opportuun. Door de uitspraak van de Hoge Raad op 3 maart 20152 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 maart 20153 kon het alcoholslotprogramma, zoals dat in het verleden werd opgelegd, niet blijven bestaan. Bij brief van 1 april 20154 hebben de Minister van Infrastructuur en Milieu en ik uw Kamer geïnformeerd over deze uitspraken.
De Hoge Raad oordeelde dat iemand die verplicht moet deelnemen aan het alcoholslotprogramma (ASP), daarnaast niet ook nog strafrechtelijk kan worden vervolgd. Daarnaast heeft de Afdeling bestuursrechtspraak in een uitspraak geoordeeld dat dat het Centraal Bureau voor de Rijvaardigheid (CBR) per direct geen ASP’s meer kon opleggen op de wijze waarop dat tot dan gebeurde. De Afdeling heeft het artikel, dat de oplegging van het ASP regelt, onverbindend verklaard vanwege het ontbreken van een bevoegdheid voor het CBR om een individuele belangenafweging te maken bij de oplegging van het ASP. Hierdoor kan deelname aan dit programma onevenredige consequenties voor betrokkene met zich brengen.
In mijn brief van 18 februari 20165 heb ik aangegeven de mogelijkheden te hebben onderzocht om het alcoholslotprogramma over te hevelen naar het strafrecht. De conclusie is dat het alcoholslotprogramma in het strafrecht te weinig meerwaarde naast het bestaande instrumentarium biedt om rijden onder invloed aan te pakken en dat het derhalve niet opportuun is om het alcoholslotprogramma in stand te houden.
Het bericht ‘Veldslag van motorclubs bij Van der Valkhotel Rotterdam’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat het ging om leden van de bendes Hells Angels en de Mongols die elkaar donderdagavond 7 april troffen in het Van der Valk hotel?1
Het Openbaar Ministerie (OM) doet geen mededeling over waar het wel of geen onderzoek naar doet. Mogelijke belangen van opsporing, vervolging en privacy liggen hieraan ten grondslag.
Hoeveel bendeleden zijn er nog voortvluchtig op dit moment?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze is en wordt nazorg verleend aan de geschrokken gasten die op dat moment aanwezig waren in het Van der Valk hotel en/of hier getuige van waren?
Er is uitgebreid hulp aangeboden vanuit gemeente Rotterdam. Er is in samenwerking met Van der Valk een bijeenkomst met alle personeelsleden gepland die ten tijde van het incident aan het werk waren en er worden naar behoefte individuele gesprekken gevoerd. Ook hebben alle gasten die ten tijde van het incident aanwezig waren bij Van der Valk een brief gekregen met een aanbod voor slachtofferhulp. Dit is in overleg met politie gebeurd. Politie en gemeente hebben verder contact met Van der Valk over eventueel te treffen veiligheidsmaatregelen.
Bevinden zich onder de aangehouden personen bekenden van politie en Justitie in het kader van eerdere strafrechtelijke onderzoeken? Kunt u aangeven voor welke delicten deze personen eerder veroordeeld/vervolgd zijn en in hoeverre past dit in het beeld dat leden van deze bendes zich bezig houden met zware en georganiseerde criminaliteit?
Zie antwoord vraag 1.
Welke strafrechtelijke vervolgstappen worden genomen ten aanzien van de aanhouden personen?
Zie antwoord vraag 1.
Waren er signalen bekend bij de politie en Justitie dat deze rivaliserende bendes elkaar op korte termijn bewust zouden opzoeken, ongeacht de precieze plaats en het tijdstip? Of was dit volgens u een toevallige ontmoeting op 7 april jl.?
In het belang van het onderzoek in deze zaak kunnen geen uitspraken worden gedaan. In zijn algemeenheid treden politie en OM op indien er signalen zijn.
Hoe duidt en verklaart u de opkomst van de bende Mongols in Nederland?
Ik heb geen specifieke informatie over de beweegredenen om Mongols MC op te richten. In zijn algemeenheid is er veel onrust in de OMG-wereld te bespeuren, met veel overstapgevallen, afsplitsingen, oprichting van nieuwe OMG’s etc. Dat kan met interne spanningen en rivaliteit te maken hebben, maar ook met de stevige integrale aanpak die de overheid sinds enkele jaren heeft geïntroduceerd. Vergelijkbare tendensen zijn overigens ook in het buitenland waar te nemen.
Kunt u aangeven op welke wijze concreet door politie en Justitie is getracht de komst naar en vestiging in Nederland van de bende Mongols te voorkomen en/of te verhinderen?
Het betreft naar alle waarschijnlijkheid Nederlanders die al of niet eerder lid waren van een andere OMG die het plan opgevat hebben een nieuwe OMG op te richten, daarbij al of niet gebruik makend van contacten met leden van reeds bestaande chapters van Mongols MC. Daar zijn geen of weinig formaliteiten voor nodig. Dat valt dus moeilijk te voorkomen.
Kunt u bevestigen dat er een chapter momenteel actief is van de Mongols in Amsterdam? Op welke wijze wordt daar nu – ook bestuursrechtelijk – maximaal opgetreden tegen deze bende?2
OM en politie zullen de vinger nauw aan de pols houden om te bezien, waar of en hoe Mongols MC zich zal ontwikkelen en optreden waar daartoe aanleiding bestaat.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de strafrechtelijke onderzoeken die lopen tegen leden van Bandidos wegens deelname aan een criminele organisatie?3
In het belang van het onderzoek in deze zaak kunnen geen uitspraken worden gedaan.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het onderzoek dat het Openbaar Ministerie momenteel doet naar de mogelijkheid om bepaalde motorclubs civielrechtelijk te verbieden, gelet op de toezegging in de brief van 12 juni 2015? Wanneer worden de uitkomsten hiervan verwacht?4
Hierover zal ik uw Kamer begin juni nader berichten.
De aanpak van Outlaw Motorcycle Gangs |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Klaar met motorclubs»1, «Zeker 20 schoten gelost bij knokpartij bendes»2 en «Van der Steur onderzoekt wetswijziging voor verbod motorclubs»?3 Herinnert u zich uw brief over de strafrechtelijke aanpak van Outlaw Motorcycle Gangs van 8 oktober 2015?4
Ja.
Hoeveel strafzaken die gerelateerd zijn aan Outlaw Motorcycle Gangs (OMG) zijn er sinds juni 2015 bijgekomen? Hoeveel strafzaken zijn er afgedaan en hoeveel strafzaken lopen er nog?
Ik zal, zoals toegezegd in het AO Politie van 19 april jl., uw Kamer vóór het geplande algemeen overleg georganiseerde criminaliteit op 16 juni a.s, nader informeren over de aanpak van motorbendes.
Verder bericht het Openbaar Ministerie (OM) mij jaarlijks in een voortgangsrapportage over de resultaten die het voortgaande jaar zijn behaald bij de versterkte aanpak van OMG’s. De rapportage over 2016 verwacht ik in januari 2017 aan de Kamer te kunnen toesturen.
Welke veroordelingen in OMG-gerelateerde strafzaken zijn er sinds juni 2015 geweest?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er belemmeringen in wet- of regelgeving voor OMG’s om zich in Nederland als rechtspersoon te vestigen? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, waarom niet?
OMG’s presenteren zich als motorclub («MC») en kunnen zich op verschillende wijze organiseren: als formele of informele vereniging of als stichting. Zij moeten daarbij voldoen aan dezelfde eisen als ieder ander, inclusief het zich onthouden van strafbare feiten.
Acht u het mogelijk en wenselijk dat personen die in Nederland een OMG willen oprichten of daar leiding aan willen geven daarvoor een Verklaring omtrent Gedrag moeten overleggen of een Bibob-toets moeten ondergaan? Zo ja, waarom en hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Nee ik acht dit niet mogelijk. Het principe achter de VOG is dat organisaties, vanwege hun preventiebeleid, zelf besluiten deze aan te vragen. De overheid stelt de VOG beschikbaar. In het geval van een OMG dient het instrument dus geen nut, wanneer deze OMG zelf geen VOG van haar bestuurders of leden verlangt.
Bij het oprichten van een OMG of vereniging en het benoemen van bestuursleden van een dergelijke vereniging is de Wet Bibob niet van toepassing. De Wet Bibob is van toepassing op beslissingen van de overheid, zoals ten aanzien van vergunningen, subsidies, aanbestedingen en vastgoedtransacties waarbij de overheid partij is. Bij de beoordeling in het kader van de genoemde rechtshandelingen kunnen antecedenten van OMG-leden (al dan niet in clubverband) worden betrokken bij de Bibob-screening ten behoeve van benodigde vergunningen voor bijvoorbeeld de bouw van een clubhuis en exploitatie van horeca-inrichtingen aldaar.
Kan van een OMG als rechtspersoon een verklaring omtrent gedrag worden gevraagd bijvoorbeeld bij kopen of huren van een clubhuis? Zo ja, wie kan dit vragen en gebeurt dit ook? Zo nee, waarom niet?
Van een OMG als rechtspersoon kan een VOG voor rechtspersonen (VOG RP) worden gevraagd bij het kopen of huren van een clubhuis. Andere partijen, zoals een verhuurder of verkoper, kunnen deze van een OMG verlangen. Bij een VOG RP wordt primair gekeken naar antecedenten van de bestuurders van de rechtspersoon. Dit wil niet altijd wat zeggen over de werknemers of andere leden van de organisatie. Zonder hele specifieke informatie over de rechtspersoon of bestuurders van een OMG is het niet mogelijk om na te gaan of er OMG’s zijn die in het verleden een VOG RP hebben aangevraagd.
Deelt u de mening dat leden van OMG’s die strafbare feiten plegen dit in veel gevallen in het georganiseerde verband van hun OMG doen? Zo nee, waarom niet?
Het is mijn overtuiging dat veel OMG’s dienen als dekmantel voor criminelen om afzonderlijk of in georganiseerd verband strafbare feiten te plegen.
Deelt u de mening dat, behalve de strafrechtelijke aanpak van de individuele leden van een OMG, het in voorkomende gevallen ook nodig kan zijn om hun OMG zelf aan te pakken? Zo ja, waarom en hoe doet u dit? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord op eerdere Kamervragen5 heb aangegeven richt het OM zich primair op strafrechtelijke onderzoeken naar strafbare gedragingen door leden van OMG’s, al dan niet in georganiseerd verband. Het OM beoordeelt momenteel de informatie uit onder meer strafrechtelijke onderzoeken op bruikbaarheid voor civielrechtelijke verbodsprocedures tegen één of meer OMG’s in Nederland. Een civielrechtelijk verbod zal bij de integrale aanpak van OMG’s een extra impuls kunnen geven, bijvoorbeeld om bestuursrechtelijke maatregelen te nemen.
Daarnaast worden hun clubhuizen waar mogelijk gesloten of afgewend en openbare manifestaties tegengegaan. Ook worden zoals bekend fiscale strategieën toegepast tegen OMG’s.
Welke rechtspersoonlijkheid hebben OMG’s in Nederland?
Soms is er sprake van een formele vereniging, soms van een informele. Ook zijn er ten behoeve van het beheer van vastgoed en materieel soms stichtingen in het leven geroepen.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de jurisprudentie rondom het verbieden van OMG’s? Blijkt daar nog steeds uit dat het in juridische zin moeilijk is om een verband aan te tonen tussen strafbare feiten begaan door individuele leden van OMG’s en door de OMG zelf?
De weg van de civielrechtelijke verbodsprocedure is complex en tijdrovend. Bovendien zijn vooraf de slagingskansen van een civielrechtelijk verbod allerminst duidelijk. Indien tot aan de Hoge Raad toe geprocedeerd wordt kan een onherroepelijke civiele uitkomst nog enkele jaren op zich laten wachten.
Deelt u de mening dat de wetgeving ten aanzien van het verbieden van OMG’s zo aangepast zou moeten worden dat OMG’s, waarvan leden zich stelselmatig schuldig maken aan strafbare feiten, eenvoudiger dan op grond van de bestaande wetgeving mogelijk is verboden moeten kunnen worden? Zo ja, waarom en wanneer kan de Kamer deze wet tegemoet zien? Zo nee, waarom nog steeds niet?
De wet biedt de mogelijkheid om verbanden waarvan de leden zich stelselmatig schuldig maken aan strafbare feiten, als een criminele organisatie te betitelen en als zodanig te vervolgen en daarnaast, wanneer aan bepaalde eisen is voldaan, bij de rechter een civiel verbod aan te vragen. Het laatste traject is zoals gezegd complex en tijdrovend is, en de uitkomst staat niet op voorhand vast. Ik zal uw Kamer hierover in juni nader te berichten.
Een mishandeling van een lesbisch stel in Groningen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Lesbisch stel ernstig mishandeld tijdens uitgaan in Groninger binnenstad»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het in het bericht genoemde incident afschuwelijk is en dat daar met kracht afstand van moet worden genomen?
Ja.
Heeft de burgemeester van Groningen persoonlijk contact met deze slachtoffers opgenomen? Voert de gemeente specifiek beleid ten aanzien van de persoonlijke omgang met slachtoffers van discriminatoir geweld? Zo ja, waar bestaat dat beleid uit?
Dit behoort tot het domein van de burgemeester. Het door u gevraagde beleid is aan de gemeente en het is desgewenst aan de gemeenteraad om hier met het college over van gedachten te wisselen.
Kent Groningen politiemensen van «Roze in Blauw», die als LHBT'er (Lesbisch, Homo-, Bi-, en Transgender) bij LHTB-gerelateerde incidenten kunnen bemiddelen en ondersteunen bij het doen van een melding of aangifte bij LHBT-gerelateerde incidenten? Zo nee, waarom niet?
Ja. Roze in Blauw in de eenheid Noord Nederland speelt een actieve rol in het ondersteunen van operationeel politiewerk, zoals ook blijkt uit de wijze waarop dit incident is afgehandeld. Roze in Blauw heeft naast bemiddelen en ondersteunen ook een belangrijke rol in het versterken van kennis en vakmanschap bij politiemensen. Immers – en dat laat de afhandeling van dit incident zien –, goed politiewerk op dit vlak is niet alleen afhankelijk van medewerkers van Roze in Blauw, maar ook van het feit dat betrokken politiemensen goed weten hoe op te treden bij dit soort gevoelige incidenten.
Hoeveel Roze in Blauw-teams zijn er inmiddels bij de nationale politie? Zijn die inmiddels in alle politieregio's of grote steden actief? Zo nee, waar niet en waarom niet?
Sinds 1 augustus 2015 bestaat het politienetwerk Roze in Blauw Nederland. Dit heeft een sterke impuls gegeven aan de activiteiten van de Roze in Blauw-netwerken in de eenheden; de realisatie van een landelijke dekking. Er is een Roze in Blauw team bij alle elf de eenheden, bij het politiedienstencentrum en de politieacademie.
Deelt u de mening dat het niet normaal is dat homo's, lesbiennes of biseksuelen hun gedrag in de openbare ruimte moeten aanpassen omdat zij anders moeten vrezen voor discriminatie of geweld? Zo ja, waarom vindt u dat en wat wordt er gedaan om te voorkomen dat deze groepen zich onveilig voelen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, ik deel de mening dat het niet normaal is als LHBT-ers hun gedrag in de openbare ruimte moeten aanpassen uit vrees voor discriminatie of geweld. In het Nationaal actieplan tegen discriminatie2 wordt ingegaan op de acties die het kabinet neemt tegen discriminatie vanwege de ingrijpende gevolgen voor individuen en de samenleving als geheel. In bijlage II bij het Nationaal actieplan tegen discriminatie wordt ingegaan op de acties die het kabinet neemt tegen discriminatie van LHBT-ers.
Deelt u de mening dat het niet normaal is dat personen vanwege hun seksuele gerichtheid op straat worden uitgelachen, nagefloten of uitgescholden en dit ook nog aan de orde van de dag lijkt te zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat het niet normaal is als personen vanwege hun seksuele gerichtheid op straat worden uitgelachen, nagefloten of uitgescholden. Op grond van artikel 1 van de Grondwet is discriminatie, op welke grond dan ook, niet toegestaan.
Deelt u de mening dat bovengenoemde vormen van seksuele intimidatie onvoldoende strafrechtelijk kunnen worden aangepakt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Veel van wat onder de noemer van «seksuele intimidatie» valt, is al strafbaar. Het Wetboek van Strafrecht kent meerdere artikelen waarin handelingen, die vormen van seksuele intimidatie genoemd kunnen worden, strafbaar worden gesteld; het gaat dan om de uitingsdelicten zoals belediging, laster, smaad etc. Als het gedrag gepaard gaat met handtastelijkheden of geweld kan de zedenwetgeving bescherming bieden.
Hoeveel meldingen over homodiscriminatie zijn er in 2015 bij het Discriminatie Meldpunt Groningen binnengekomen? Hoeveel aangiftes wegens homodiscriminatie of -geweld zijn er in 2015 bij de politie gedaan?
Het Discriminatie Meldpunt Groningen heeft in 2015 19 meldingen op grond van seksuele gerichtheid ontvangen. Van deze meldingen is er in 8 gevallen eveneens aangifte gedaan. Daarnaast zijn er nog 6 meldingen op grond van geslacht geregistreerd, die betrekking hadden op transgenderdiscriminatie.
Over de aangiften bij de politie wordt de Tweede Kamer geïnformeerd via de landelijke politierapportage over discriminatiecijfers, die naar verwachting voor de zomer aan de Tweede Kamer zal worden gezonden.
Geeft het aantal landelijke meldingen of aangiftes wegens homodiscriminatie of -geweld wel een goed beeld van het aantal incidenten dat er werkelijk heeft plaatsgevonden? Zo ja, hoe weet u dat? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om de meldings- en aangiftebereidheid te vergroten?
Nee, het landelijk aantal meldingen geeft geen goed beeld van het werkelijk aantal incidenten. Uit onderzoek naar ervaren discriminatie door het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP)3 blijkt dat de meldingsbereidheid laag is, waardoor de conclusie gerechtvaardigd is dat de meldingen slechts het topje van de ijsberg vormen. En vaak komen alleen zeer ernstige of opvallende vormen van discriminatie in de publiciteit.
Signalen dat slachtoffers geen melding of aangifte doen omdat ze zich niet serieus genomen voelen, moeten ter harte worden genomen. Een aangifte van discriminatie dient volgens de Aanwijzing Discriminatie altijd opgenomen te worden. De politie werkt hard aan het verbeteren van het aangifteproces door dat mensen overal, altijd en op verschillende manieren aangifte kunnen doen, door een betere terugkoppeling naar slachtoffers en door een gedegen opleiding en opleidingsniveau van intake- en servicemedewerkers. Bovendien wordt specifiek ten aanzien van discriminatie een nieuw convenant met ketenpartners gesloten en, aanvullend, een hernieuwd reactieprotocol.
In het Nationaal actieplan tegen discriminatie4 is ingegaan op de inzet vanuit het kabinet om de bewustwording en meldingsbereidheid ten aanzien van discriminatie te versterken. Bovendien is de meerjarige brede voorlichtingscampagne tegen discriminatie in september 2015 van start gegaan met een zogenaamde koepelcampagne «Zet een streep door discriminatie».
Om specifiek de meldingsbereidheid bij de LHBT-groep te vergroten, wordt de eerder gehouden campagne voor het vergroten van de aangifte- en meldingsbereidheid in LHBT-media in 2016 door het Ministerie van Veiligheid en Justitie voortgezet.
Deelt u de mening dat signalen dat slachtoffers geen melding of aangifte doen omdat men zich niet serieus genomen voelt, zeer ter harte moeten worden genomen? Zo ja, is dit een landelijk probleem? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat slachtoffers zich wel serieus genomen voelen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 10.