Het MH17 strafproces te voeren in de zittingslocatie Schiphol |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u de nabestaanden of organisaties of personen die opkomen voor de nabestaanden, tevoren geraadpleegd over het voeren van het strafproces op Schiphol?1 Zo nee, waarom niet? Zo ja, met wie heeft u gesproken?
Bij het zoeken naar een geschikte locatie hebben verschillende aspecten een rol gespeeld. Het internationale karakter van een MH17-strafproces maakt dat er veel eisen worden gesteld aan de zittingslocatie. Het openbaar ministerie (OM) en de rechtspraak hebben een programma van eisen opgesteld waaraan een zittingslocatie zou moeten voldoen. De positie van nabestaanden is een belangrijk element dat nadrukkelijk in dit programma van eisen is opgenomen. Alle nabestaanden, die afkomstig zijn uit 17 verschillende landen, dienen een plek te krijgen binnen het strafproces, zowel juridisch als eventueel fysiek. Daarnaast valt te denken aan tijdige beschikbaarheid, voldoende ruimte voor de media, de mate waarin veiligheidsrisico’s kunnen worden ondervangen en voldoende kantoorruimte.
Het JCS beschikt over de benodigde faciliteiten voor een proces van dit karakter en deze omvang en voldoet daarmee het meest als geschikte locatie voor een strafrechtelijk MH17-proces.
Wat heeft u doen besluiten niet te kiezen voor de stad Den Haag, die door de Nederlandse regering vaak wordt neergezet als de internationale hoofdstad van recht?
Op 6 september 2017 (Kamerstukken II 2016/2017, 33 997 nr. 110) heeft mijn ambtsvoorganger tijdens het plenair debat over MH17 al aangegeven dat de Rechtbank Den Haag een zaak zal behandelen. Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, hebben het OM en de rechtspraak een programma van eisen opgesteld waaraan een zittingslocatie zou moeten voldoen. Er was in Den Haag geen locatie beschikbaar die aan de gestelde eisen voldeed. Het JCS beschikt wel over de benodigde faciliteiten voor een proces van dit karakter en deze omvang en voldoet daarmee het meest als geschikte locatie voor een strafrechtelijk MH17-proces.
Op welke wijze heeft u zich er rekenschap van gegeven, dat het voor nabestaanden bezwarend kan zijn naar Schiphol, waar de laatste vlucht MH17 vertrok en waar zij afscheid namen van hun geliefden, te komen voor het bijwonen van het strafproces? Wat heeft u doen besluiten desondanks voor Schiphol als zittingsplaats te kiezen?
Het kabinet is zich ervan bewust dat Schiphol voor sommige nabestaanden een beladen plek kan zijn. Maar Schiphol is ook de plek waar vandaan hun dierbaren onbevangen zijn vertrokken. Het kan daarmee een plek zijn die nauw verbonden is met de nagedachtenis van de slachtoffers.
Bent u bereid de keuze te heroverwegen, als blijkt dat nabestaanden moeite hebben met deze zittingsplaats? Zo nee, waarom niet?
Het besluit over de zittingslocatie is zorgvuldig voorbereid en gemaakt. Zoals in de antwoorden op de vragen 1 en 2 al is aangegeven hebben het OM en de rechtspraak een programma van eisen opgesteld waaraan een zittingslocatie zou moeten voldoen. In dit programma van eisen is de positie van nabestaanden nadrukkelijk meegenomen. Het JCS beschikt over de benodigde faciliteiten voor een proces van dit karakter en deze omvang en voldoet daarmee het meest als geschikte locatie voor een strafrechtelijk MH17-proces.
Ziet u mogelijkheden nabestaanden tegemoet te komen, die wel het strafproces of delen daarvan willen bijwonen, zonder dat dat op Schiphol zou moeten gebeuren?
De nabestaanden van de 298 slachtoffers van het neerhalen van vlucht MH17 komen uit 17 verschillende landen. Er wordt naar gestreefd dat nabestaanden over de hele wereld ook via een live stream het zittingsproces kunnen volgen. Nabestaanden kunnen er dan ook voor kiezen om in een zelf gekozen omgeving een MH17-strafproces te volgen.
Het bericht ‘Zus vermoorde Nadia terug bij af na tbs-draai’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Zus vermoorde Nadia terug bij af na tbs-draai»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom u afgelopen maanden een draai van 180 graden heeft gemaakt en onlangs opeens wel toestemming heeft gegeven voor het transmurale verlof van Pascal F. een uiterst gewelddadige en gevaarlijke crimineel?
Het bericht haalt transmuraal verlof en de verlenging van de tbs-maatregel door elkaar. De tbs-maatregel is erop gericht herhaling van het misdrijf in de toekomst te voorkomen en de tbs-gestelde op veilige en verantwoorde wijze terug te laten keren in de samenleving. Iedere twee jaar bepaalt de rechter in een verlengingszitting of de tbs-maatregel wordt verlengd. Als een rechter de tbs-maatregel niet beëindigt, loopt de behandeling door. Het transmuraal verlof is een onderdeel van de behandeling.
De behandeling van een tbs-gestelde is een dynamisch proces, waarbij op zorgvuldige wijze de voortgang van de behandeling wordt getoetst. Als een verlofaanvraag op enig moment wordt afgewezen, kan op een later tijdstip een nieuwe aanvraag worden ingediend op basis van de voortgang in de behandeling. Zonder al te zeer op de individuele casus in te gaan, constateer ik dat het AVT in dit specifieke geval voldoende voortgang in de behandeling heeft gezien om positief te adviseren over het gevraagde verlof.
Beseft u dat u met deze beslissing de slachtoffers nog een trap na geeft? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij goed voorstellen dat de boodschap dat een tbs-gestelde met verlof gaat voor de nabestaanden en/of slachtoffers confronterend kan zijn. Als een tbs-gestelde met verlof gaat, worden slachtoffers en/of nabestaanden desgewenst geïnformeerd over het verlof en de beperkingen/voorwaarden (bijvoorbeeld gebiedsverbod) die hierbij aan de tbs-gestelde worden opgelegd.
Bent u bereid de stukken waarop u deze beslissing gebaseerd heeft, al dan niet vertrouwelijk, met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de wettelijke taak ervoor te zorgen dat de tbs-gestelde op veilige en verantwoorde wijze terugkeert in de samenleving. Verlofmachtigingen komen zorgvuldig en weloverwogen tot stand en worden pas afgegeven indien de behandeling van de tbs-gestelde dit toelaat en na advisering door het onafhankelijke Adviescollege Verloftoetsing TBS (AVT).
Het AVT toetst alle verlofaanvragen van tbs-gestelden. De belangrijkste vraag die het adviescollege dient te beantwoorden, is of het toekennen van verlof aan een tbs-gestelde verantwoord is. Het AVT bestaat uit elf forensisch psychiaters en psychologen, vier juristen en twee wetenschappelijk adviseurs. Het AVT bracht in 2017 in totaal 1572 adviezen over verlof uit. De Dienst Justitiële Inrichtingen is bevoegd namens mij een besluit te nemen op deze adviezen. Negatieve adviezen zijn bindend. Positieve adviezen zijn dat niet, maar ook deze worden in de regel gevolgd.
Ik zie geen aanleiding om adviezen over individuele tbs-gestelden, die aan een verlofmachtiging ten grondslag liggen, aan uw Kamer te sturen. Om diezelfde reden zal ik uw Kamer geen lijst met tbs-gestelden met een machtiging transmuraal verlof sturen.
Kunt u een overzicht naar de Kamer sturen van alle tbs’ers die sinds uw aanstelling als Minister voor Rechtsbescherming en met uw toestemming transmuraal verlof hebben gekregen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid per direct de beslissing Pascal F. los te laten op de maatschappij terug te draaien en deze uiterst gevaarlijke en gestoorde crimineel achter slot en grendel in de tbs-kliniek terug te plaatsen? Zo nee, heeft u dan niets geleerd van de moord op Anne Faber? Beseft u dat het dan ook uw verantwoordelijkheid is als deze gevaarlijke moordenaar opnieuw toeslaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor donderdag 21 juni 2018?
Ja.
De terugkeer van het alcoholslot |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Meerderheid Kamer wil alcoholslot terug»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de oproep van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (hierna: SWOV) om een nieuw en beter alcoholslotprogramma te ontwikkelen? Zo ja, wat is uw reactie op deze oproep?
Ja. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State kwam tot het oordeel dat bij de totstandkoming van de regeling van het alcoholslotprogramma (ASP) de mogelijk ingrijpende gevolgen van het opleggen van het alcoholslot onvoldoende waren meegenomen en de mogelijkheid voor het CBR voor individuele belangenafweging ontbrak.
De Hoge Raad stelde daarnaast dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk was in de vervolging van dezelfde overtreding (rijden onder invloed van alcohol) omdat het CBR aan de verdachte reeds het ASP had opgelegd. Anders zou sprake zijn van dubbele vervolging en bestraffing, hetgeen in strijd is met het zogenoemde ne bis in idem-beginsel.
De uitspraken betekenen dat het ASP zoals dat was geregeld niet meer mogelijk is en dat bij het ontwerp van een nieuw ASP rekening met deze uitspraken moet worden gehouden.
Binnen het bestuursrecht zal het lastig zijn een ASP te ontwerpen waarvan op voorhand zeker is dat het als niet punitief (bestraffend) zal worden aangemerkt. Het opnieuw invoeren van een gewijzigde vorm van een ingrijpende maatregel als het ASP die vervolgens het risico loopt om door de Hoge Raad alsnog als punitief te worden bestempeld is voor burgers en uitvoeringsinstanties geen wenselijke zaak.
Zoals aangegeven in de brief van 7 maart 2018 is uitvoerig gekeken naar de mogelijkheden om het alcoholslot onder te brengen in het strafrecht. Uit de onderzochte scenario’s blijkt dat het alcoholslot in het strafrecht slechts in een beperkt aantal gevallen zal worden opgelegd, terwijl de kosten hoog zijn (zie bijlage bij brief aan de Tweede Kamer van 7 maart jl). Bovendien heeft SWOV aangegeven dat het effect van het alcoholslot beperkt is tot de duur van de inbouw van het slot en is het stelsel van het alcoholslot niet waterdicht. Daarom is ervoor gekozen in te zetten op andere maatregelen die ertoe leiden dat wordt voorkomen dat personen met te veel alcohol op deelnemen aan het verkeer en dat degenen die dit toch doen hard worden aangepakt.
Deelt u de mening van het SWOV dat het alcoholslot het meest effectieve middel is om drankrijders te weerhouden om met te veel alcohol achter het stuur te gaan zitten? Hoe beoordeelt u het commentaar dat de door u gekozen maatregelen minder effectief zijn en dat daardoor het risico blijft bestaan dat notoire drankrijders met te veel alcohol op achter het stuur platsnemen?2
Ik deel de mening dat het alcoholslot tijdens de periode dat het daadwerkelijk gebruikt wordt een effectief middel kan zijn om drankhouders ervan te weerhouden met alcohol op deel te nemen aan het verkeer. Echter, zoals uit het antwoord op vraag 2 blijkt, is het regelen van het ASP in het bestuursrecht zeer lastig geworden. Indien het alcoholslot in het strafrecht ondergebracht zou worden, is de verwachting dat het aantal opleggingen door de rechter beperkt zal zijn. Bovendien zal er dan naast het alcoholslot geen (andere) sanctie worden opgelegd. Daar komt bij dat SWOV heeft aangegeven dat het effect van het alcoholslot op recidive beperkt is tot de duur van het programma. Bovendien is het stelsel van het alcoholslot niet waterdicht. Er wordt een extra drempel opgeworpen om met alcohol op deel te nemen aan het verkeer, maar niet voorkomen kan worden dat personen die te veel hebben gedronken alsnog een ander voertuig nemen of anderen laten blazen. Daarnaast is het alcoholslot fraudegevoelig omdat het alcoholslot onklaar kan worden gemaakt. Ook met een alcoholslot blijft dus het risico bestaan dat notoire overtreders met te veel alcohol op blijven deelnemen aan het verkeer.
Gaat u nogmaals onderzoeken of het alcoholslot alsnog ingevoerd kan worden? En bent u dan ook bereid om met een wetswijziging aan de slag te gaan om het alcoholslot wel te kunnen invoeren?
Nee, er is reeds uitgebreid onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om het alcoholslot onder te brengen in het strafrecht. Daarnaast is in de brief van
7 maart 2018 aangegeven dat er momenteel een proef loopt met de Alcoholmeter. Indien de Alcoholmeter een succesvol instrument blijkt, zal worden onderzocht op welke wijze de wetgeving aangepast kan worden om te voorzien in een passende grondslag en of en op welke wijze het alcoholverbod en de Alcoholmeter bij rijden onder invloed van alcohol breder kunnen worden toegepast.
De uitkomsten van deze proef worden afgewacht.
Het stilleggen van een strafzaak omdat de voortgang door toedoen van het openbaar ministerie te traag verliep |
|
Arno Rutte (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u ook onaangenaam verrast over het feit dat een strafzaak is stilgelegd doordat het te traag is verlopen?1
Dit moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Zoals aangegeven tijdens het wetgevingsdebat met uw Kamer op 13 juni jl.2 was er sprake van ongewenste voorraadvorming bij twee parketten van het Openbaar Ministerie. Er is en wordt hard aan gewerkt om dit tegen te gaan. Ik verwijs verder naar het antwoord op de vragen 3 en 5.
Wat vindt u ervan als maatschappelijke onaanvaardbare gedragingen, zoals dronken rijden, niet meer kunnen worden vervolgd door het te trage verloop van het proces?
Zie antwoord vraag 1.
Over welke «planningsproblemen» spreekt de betreffende officier van justitie en welke stappen zijn gezet om deze problematiek op te lossen?
Als gevolg van een fors tekort aan zittingsruimte bij de rechtbank Noord-Nederland kunnen door het openbaar ministerie minder strafzaken bij de rechtbank worden aangebracht dan het openbaar ministerie zou willen. Het openbaar ministerie en de rechtbank Noord-Nederland zijn hierover in gesprek.
Hoe kan het dat een strafproces zodanig traag verloopt dat een verdachte van twee misdrijven uiteindelijk helemaal niet meer kan worden vervolgd?
De uitspraak waarover gesproken wordt in het genoemde artikel is uniek en op zichzelf staand. Het betreft hier twee misdrijven gepleegd begin 2016. De strafzaak is in 2016 op zitting geweest en is toen op verzoek van de officier van justitie door de rechtbank aangehouden, vanwege het feit dat de verdachte niet ter zitting was verschenen. Wegens de lange termijn en afwezigheid van informatie over de voortgang van de zaak, heeft de raadsman van de verdachte de rechtbank verzocht de strafzaak te beëindigen. De zaak stond vervolgens weer gepland voor een zitting in juni 2018. De rechtbank heeft hierop geoordeeld dat het openbaar ministerie in strijd heeft gehandeld met de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor de verdachte een onredelijk lange termijn in onzekerheid heeft verkeerd omtrent de afdoening van zijn zaak. Er was daarmee geen redelijke grond meer voor voortzetting van de vervolging tegen de verdachte. De rechtbank heeft vervolgens verklaard de strafzaak te beëindigen op grond van artikel 36 Wetboek van Stafvordering. Omdat er geen rechtsmiddel openstaat kan deze uitspraak van de rechtbank niet worden voorgelegd aan een hogere rechter.
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat nogmaals strafzaken worden stilgelegd doordat beginselen van een behoorlijke procesorde in het geding zouden zijn?
In de brief aan uw Kamer van 29 juni 2018 over de ambitie, prioriteiten en doelstellingen van de strafrechtketen, is toegelicht hoe de keten de doorlooptijden gaat aanpakken.3 Daarnaast onderzoeken het openbaar ministerie en de Raad voor de Rechtspraak hoe groot de knelpunten met betrekking tot de zittingscapaciteit zijn die leiden tot voorraadvorming en welke extra maatregelen nodig zijn om deze knelpunten weg te nemen. Dit onderzoek zal eind van dit jaar gereed zijn waarna het openbaar ministerie en de Raad voor de Rechtspraak de uitkomsten zullen bespreken. Vervolgens zullen de uitkomsten in het bestuurlijk ketenberaad worden besproken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het wetgevingsoverleg op 20 juni 2018 over het jaarverslag van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zodat de antwoorden kunnen worden meegenomen bij de bespreking van de bevindingen van de Algemene Rekenkamer over de voorraad aan strafzaken bij het openbaar ministerie?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord. De beantwoording nam echter meer tijd in beslag waardoor beantwoording voor 20 juni 2018 niet is gehaald.
Het bericht ‘Amnesty: duizenden vrouwen en meisjes verkracht door leger Nigeria’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Amnesty: duizenden vrouwen en meisjes verkracht door leger Nigeria» van 24 mei jl.1?
Ja.
Kent u het rapport «They betrayed us» van Amnesty International dat beschrijft hoe vrouwen en meisjes in de afgelegen kampen zijn verkracht in ruil voor voedsel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, was dit rapport reden voor u actie te ondernemen?2
Ja, het kabinet is bekend met het rapport. De aantijgingen van Amnesty International en andere organisaties tegen Nigeriaanse regeringstroepen zijn zeer zorgwekkend.
Het rapport bevestigt nog eens dat Nederland zich, ook in Nigeria, in moet blijven zetten voor vrouwenrechten. De bescherming van meisjes en vrouwen tegen (seksueel) geweld staat daarin centraal. Nederland ondersteunt in Nigeria verschillende projecten van vrouwenrechtenorganisaties. Zo wordt Women for Women International door middel van het Funding Leadership Opportunities for Women (FLOW) programma ondersteund in het tegengaan van geweld tegen vrouwen. Verder steunt Nederland in noordoost Nigeria projecten die gericht zijn op het vergroten van de weerbaarheid van kwetsbare doelgroepen, waaronder vrouwen, tegen geweld van terroristische en gewelddadig extremistische groeperingen, maar ook tegen geweld van leger en politie. Een voorbeeld hiervan is de psychosociale hulpverlening aan, en rehabilitatie en re-integratie van, (voormalige) Boko Haram-slachtoffers. Zo wordt getracht te voorkomen dat deze groepen wederom slachtoffer worden van mensenrechtenschendingen.
Daarnaast draagt Nederland in Nigeria bij aan de versterking van beleidskaders, wetgeving en uitvoeringsmechanismen ter voorkoming en tegengaan van geweld tegen vrouwen en meisjes. Nederland dringt er bij Nigeria op aan om seksueel geweld actief tegen te gaan en te investeren in het beschermen van de burgerbevolking. Ook hecht het kabinet eraan dat mensenrechtenschendingen worden onderzocht en dat daders worden vervolgd. Aanhoudende (seksuele) gewelddadigheden tegen de bevolking maken opnieuw duidelijk dat het van groot belang is om de mensenrechtensituatie in het noordoosten van Nigeria nauwlettend en kritisch te blijven volgen.
De beschuldigingen zullen tevens in EU-verband in de dialoog met Nigeriaanse autoriteiten worden opgebracht.
Heeft u, of gaat u, over deze situatie contact opnemen met uw Europese collega’s om de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie (EU) te verzoeken bij de Nigeriaanse overheid aan te dringen op aanvullend of extra onafhankelijk onderzoek te laten doen naar deze gebeurtenissen nu het leger de beschuldigingen tegen spreekt en het kantoor van de Nigeriaanse president de geloofwaardigheid van dit rapport betwist?
De EU heeft zich in verklaringen en bilaterale contacten herhaaldelijk krachtig uitgesproken over de ernstige aantijgingen van mensenrechtenorganisaties met betrekking tot mensenrechtenschendingen door veiligheidstroepen. De EU benadrukt het belang van onderzoek door de Nigeriaanse autoriteiten naar deze beschuldigingen en berechting van daders. Ook roept de EU autoriteiten op om het onderzoeksrapport van het Presidential Investigation Panel (PIP) bekend te maken. Dit rapport werd opgesteld naar aanleiding van Amnesty’s eerdere berichtgeving over mensenrechtenschendingen door het Nigeriaanse leger in de strijd tegen Boko Haram3.
Naar aanleiding van het rapport van Amnesty International is de EU van plan een dialoog aan te gaan met belangrijke actoren in de federale regering en veiligheidsagentschappen. Tevens zal de EU dit onderwerp agenderen in de jaarlijkse EU-Nigeria Mensenrechtendialoog, waar ook Nederland aan zal deelnemen.
Is de grootschalige verkrachting en uitbuiting van vrouwen en meisjes en de straffeloosheid voor de daders een reden dit onderwerp te agenderen voor de VN Veiligheidsraad? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn denkt u dit te doen?
De Veiligheidsraad spreekt jaarlijks over grootschalige verkrachting en uitbuiting van vrouwen en meisjes en de straffeloosheid voor daders, meest recent op 16 april jl. De Secretaris-Generaal bracht voorafgaand aan dit open debat een rapport uit waarin hij over 19 landensituaties in het bijzonder rapporteerde – waaronder Nigeria. Seksueel geweld in conflict krijgt bijzondere aandacht in VN-discussies over landensituaties, alsook binnen de Informal Expert Group on Women, Peace and Security van de Veiligheidsraad, die op 30 april jl. sprak over de zorgwekkende situatie rond het Tsjaadmeer.
Zou het instellen van een thematisch VNVR-sanctieregime, dat wellicht ook ingezet zou kunnen worden tegen regeringsfunctionarissen die weigeren op te treden in geval van grootschalig misbruik door overheidsinstanties, een manier kunnen zijn om de druk op deze overheden te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aan uw Kamer medegedeeld, meest recent in antwoord op de vragen gesteld door het lid Ploumen (PvdA) over «The Rohingya children trafficked for sex», acht het kabinet het opzetten van een wereldwijd thematisch sanctieregime weinig kansrijk en effectief. Een voorstel voor een dergelijk regime zal zonder twijfel getroffen worden door een veto van een of meer permanente Veiligheidsraadleden. Dat is ook de inschatting van gelijkgezinden en Europese partners. Ook is de inschatting van het kabinet dat de handhaving van een wereldwijd regime zeer problematisch zal zijn.
De Secretaris-Generaal heeft tijdens zijn bezoek aan Nederland in december 2017 benadrukt dat sancties geen alternatief kunnen zijn voor vervolgen van mogelijke internationale misdrijven. VN-sancties zijn een drukmiddel om een politiek proces te helpen, en niet gericht op gerechtigheid. De inzet van het kabinet is er daarom dan ook op gericht dat ook andere kanalen, zoals het Internationaal Strafhof, worden benut in het bestrijden van straffeloosheid.
Het bericht ‘Extreem-linkse activisten blijven meestal onbestraft’ |
|
Thierry Baudet (FVD), Theo Hiddema (FVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het nieuwsbericht «extreemlinkse activisten blijven meestal onbestraft»?1
Ja.
Hebt u eveneens kennisgenomen van het rapport «Links-extremisme in beeld. Een verkennend onderzoek naar links extremistische groeperingen in Nederland»?2
Ja. Uw Kamer heeft tijdens de regeling van werkzaamheden van 29 mei jl. verzocht om een brief3 in reactie op dit onderzoek. U ontvangt deze brief separaat aan deze antwoorden.
Deelt u de conclusie dat de extremistische groeperingen waarnaar onderzoek is gedaan een zekere mate van straffeloosheid genieten, zoals vermeld op pagina 14 van het rapport? Zo nee, waarom niet?
De onderzoekers schrijven in het rapport dat acties die zijn aan te merken als links-extremisme in de regel niet tot een strafrechtelijk onderzoek en strafproces leiden, wat een zekere mate van straffeloosheid zou impliceren. Als reden hiervoor geven de onderzoekers het ontbreken van opsporingsindicaties en lastige bewijsbaarheid van de gedragingen aan, alsmede het veiligheidsbewustzijn van de betrokkenen, de identieke kleding en gezichtsbedekking. Het is hierdoor lastig vast te stellen wie precies welk feit heeft gepleegd.
De onderzoekers hebben in het onderzoek ook naar de strafvervolging gekeken van personen die strafbare feiten hebben gepleegd welke te kwalificeren zijn als links-extremisme. Specifiek hebben de onderzoekers naar zeven strafzaken gekeken. In drie van deze zaken heeft de rechter de verdachte schuldig bevonden aan het gepleegde strafbare feit.
Op basis van dit rapport kan ik uw conclusie en mening dan ook niet delen. Wanneer er sprake is van extremistische gedragingen die een strafbaar feit opleveren, zal het OM voor zover mogelijk onderzoek instellen en beoordelen of tot strafrechtelijke vervolging wordt overgegaan. Dit hangt af van de context van een zaak en de individuele feiten. Links-extremisme vormt daarin geen uitzondering ten opzichte van andere vormen van extremisme, zoals rechts-extremisme, dierenrechten-extremisme of gewelddadig jihadistisch extremisme. Het rapport laat daar ook voorbeelden van zien.
Deelt u de mening dat dit een onwenselijke situatie oplevert? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat deze feitelijke straffeloosheid voor extreemlinkse terroristen, waar het hier feitelijk om gaat, past in een lange traditie waarin dergelijke groeperingen telkens weer wegkwamen met onacceptabele schendingen van de strafwet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat bent u van plan aan deze situatie te doen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Extreem links vaak vrijuit’ |
|
Lilian Helder (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Extreem links vaak vrijuit»?1 2
Ja.
Wat is de reden dat het openbaar ministerie (OM), waar u verantwoordelijk voor bent, deze extreem linkse criminelen niet vervolgt?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar het antwoord op vraag 3 t/m 6 van de Kamervragen van de leden Hiddema en Baudet (beiden FvD) van 25 mei 2018 over het bericht «extreemlinkse activisten blijven meestal onbestraft» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2811).
Deelt u de mening dat er blijkbaar sprake is van omgekeerde linkse «klassenjustitie» doordat deze extreem linkse criminaliteit straffeloos blijft? Zo nee, waarom niet?
Nee. Links-extremisme vormt geen uitzondering ten opzichte van andere vormen van extremisme, zoals rechts-extremisme, dierenrechten-extremisme of gewelddadig jihadistisch extremisme. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 3 t/m 6 van de Kamervragen van de leden Hiddema en Baudet (beiden FvD) over het bericht «extreemlinkse activisten blijven meestal onbestraft».
Realiseert u zich dat indien deze criminaliteit niet keihard aangepakt wordt dit extreem links activisme alleen maar groter zal worden en dat u daarvoor verantwoordelijk bent? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit extreem links activisme definitief de nek om te draaien?
Activisme is toegestaan in Nederland, mits men daarbij binnen de grenzen van de wet blijft. Het is dan ook niet mijn doel om activisme in Nederland tegen te gaan. Daar waar men met activisme de wet overtreedt, treden politie en OM op.
Bent u bereid per direct het OM te instrueren deze extreem linkse criminelen alsnog te vervolgen? Zo nee, waarom niet?
Ik treed als Minister van Justitie en Veiligheid niet in de onafhankelijke oordeelsvorming en verantwoordelijkheden van de officier van justitie. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 3 t/m 6 van de Kamervragen van de leden Hiddema en Baudet (beiden FvD) over het bericht «extreemlinkse activisten blijven meestal onbestraft».
Het horen van slachtoffers / getuigen in de strafzaak rond de Groningse gaswinning |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kloppen de signalen dat in de strafzaak rond de Groningse gaswinning de rechter-commissaris heeft aangegeven dat afhankelijk van de inhoud van de af te leggen verklaring door getuigen/slachtoffers mogelijk een (nader) verhoor op locatie – bij de getuige thuis – plaatsvindt en dus ook in de aanwezigheid van de advocaten van de NAM? Zo ja, wat vindt u van deze aanpak?
De raadslieden van de verdachte hebben het wettelijk recht om bij het verhoor van de rechter-commissaris aanwezig te zijn.
In het geval van de strafzaak rond de Groningse gaswinning is het verzoek om de verhoren bij de getuigen thuis te laten plaatsvinden afkomstig van de getuigen zelf. Een verzoek daartoe is door de raadslieden van getuigen gedaan aan de rechter-commissaris. Zowel de officier van justitie als de raadslieden van de NAM achtten een verhoor ter plaatse niet wenselijk.
Herinnert u zich de beantwoording op eerdere vragen over politiehuisbezoeken aan Groningers die voornemens waren te demonstreren tijdens het bezoek van de Minister van Economische Zaken aan Groningen, waarvan de burgemeester van Groningen achteraf vond dat de politie op een andere manier had kunnen optreden?1 Zo ja, deelt u de mening dat ook de verhoren van de rechter-commissaris zo veel mogelijk op een andere, voor getuigen/slachtoffers minder ingrijpende manier moeten worden vormgeven?
Ja, ik ben bekend met die beantwoording. In het geval van deze strafzaak rond de Groningse gaswinning komt het verzoek om gehoord te worden in de privé omgeving van de getuigen zelf.
Deelt u de mening dat van het horen van getuigen/slachtoffers in aanwezigheid van de advocaten van de NAM een intimiderend effect kan uitgaan op getuigen die, los van de lopende strafzaak, waarschijnlijk ook nog in de afhandeling van hun mijnbouwschadezaak met de NAM van doen hebben? Zo nee, waarom niet?
In de wet staat opgenomen dat de raadslieden van verdachte het recht hebben om bij de verhoren bij de rechter-commissaris aanwezig te zijn. De rechter-commissaris is degene die beoordeelt of daarop een uitzondering gemaakt moet worden.
Bent u bereid het openbaar ministerie te vragen op welke wijze secundaire victimisatie van de te horen getuigen kan worden vermeden, althans dat kan worden bewerkstelligd dat de verhoren voor de getuigen zo min mogelijk belastend zijn? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie heeft zich verzet tegen het horen van de getuigen op locatie. De rechter-commissaris heeft overigens het horen op locatie nog niet toegestaan. Alle getuigen worden tijdens het verhoor bijgestaan door een advocaat die de positie van de getuige tijdens het verhoor bewaakt.
Wetgeving voor particulier en professioneel dronegebruik |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Björn baalt van drones: «ik voel me bekeken»»?1
Ja.
Klopt het dat de privacy van de inwoners van Kinderdijk wordt geschonden wanneer toeristen met drones voor recreatiedoeleinden rondom bewoonde windmolens vliegen? Zo ja, waarom wordt er niet gehandhaafd? Zo nee, waarom niet?
Of de privacy van de inwoners van Kinderdijk wordt geschonden wanneer toeristen met drones voor recreatiedoeleinden rondom bewoonde windmolens vliegen, kan zo in algemene zin niet worden bevestigd, noch ontkend. Het hangt van de omstandigheden af of dit het geval is en, zo ja, op welke wijze daartegen kan worden opgetreden. Vertegenwoordigers van de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en van Justitie en Veiligheid zijn in gesprek met vertegenwoordigers van de gemeenten Giessenlanden en Molenwaard, waaronder Kinderdijk valt, over de vraag welke specifieke mogelijkheden er zijn om de overlast van drones in Kinderdijk op te lossen.
Welke mogelijkheden ziet u om dit probleem op te lossen, onder andere vanuit privacyoogpunt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voorts bekend met het bericht «Regels belemmeren nieuwe dronetoepassingen»?2
Ja.
Welke ruimte moet Nederland als innovatieland bieden aan ontwikkelingen op het gebied van dronetechnologie en toepassingen van drones met maatschappelijk nut? Biedt Nederland dat beleid in voldoende mate?
Het kabinet houdt vast aan de ingezette koers zoals verwoord in de meest recente voortgangsbrief dronebeleid (TK 30 806 nr 46). De inzet van het kabinet is om op een veilige manier ruimte te geven aan operaties en innovaties met drones. Deze ruimte is continue in ontwikkeling en is het resultaat van een integrale belangenafweging van economische en maatschappelijke kansen en veiligheidsbelangen. Luchtvaartveiligheid en veiligheid op de grond staan voorop.
Deelt u de mening dat het onlogisch en onwenselijk is dat dronevliegers met een zogenaamde «ROC light»-vergunning aan veel strengere eisen dienen te voldoen dan recreatieve vliegers om te mogen vliegen? Zo nee, waarom niet?
De «ROC-light»-vergunning is tot stand gekomen om meer ruimte te geven aan beroepsmatige inzet van drones. De «ROC-light»- vergunning is veel eenvoudiger en minder kostbaar dan de reguliere ROC-vergunning. Op het moment dat de Europese regelgeving van kracht is, naar verwachting medio 2019, bestaat het onderscheid tussen het juridisch kader van een recreatieve vlieger en een beroepsmatige vlieger niet meer.
Bent u voorts bekend met het bericht «Drone bracht reanimatie zwangere vrouw in gevaar»?3
Ja.
Kent u de technologie van geofencing, die al bij veel drones softwarematig wordt ingebouwd en ervoor zorgt dat (zo nodig tijdelijke) no-flyzones worden ingeprogrammeerd waardoor bij delicten drones met deze technologie niet meer in de buurt kunnen vliegen?
Ja.
Bent u voornemens geofencing deel uit te laten maken van de handhaving van de openbare orde en van politiewerk?
Geofencing is een softwarematige techniek waarbij, via de fabrikant, toestellen in aangewezen gebieden technisch niet kunnen vliegen. Geofencing is primair bedoeld om de veiligheid te bevorderen. Daarnaast kan het toegevoegde waarde hebben voor de handhaving door de politie. In de aanstaande Europese regelgeving worden de eisen aan technische hulpmiddelen vastgelegd, waaronder geofencing en een identificatiechip, zodat de industrie hiervoor technische standaarden kan ontwikkelen. Deze door de EU opgelegde producteisen aan de drones worden in een aparte verordening nader uitgewerkt.
Bent u van mening dat alle in Nederland gevlogen drones moeten beschikken over geofencingsoftware? Zo ja, hoe wilt u dit realiseren? Zo nee, waarom niet?
Ja. In de aanstaande Europese regelgeving op drones is geofencing via een producteis aan de drone verplicht gesteld. Deze regelgeving wordt naar verwachting eind 2018 gepresenteerd.
Bent u bereid om beleid te maken waarin gemeenten gebieden aan kunnen merken als no-flyzones, bijvoorbeeld via geofencing, om zo de veiligheid en privacy van bewoners preciezer te kunnen waarborgen?
De huidige regelgeving op drones is gericht op veiligheid, in de lucht en op de grond. Zo mogen drones niet boven aaneengesloten bebouwing en wegen vliegen. Ik hecht eraan dat veiligheid en privacy generiek, dat wil zeggen op hetzelfde niveau, wordt geregeld, om zo de rechtszekerheid van iedereen te borgen. Met de aanstaande Europese regels voor drones worden zones ingesteld voor operaties met drones. De discussie over zonering loopt nog. Voor zover die regels daartoe ruimte laten zal ik trachten om ook andere aspecten dan de veiligheid in de lucht en op de grond een rol te laten spelen.
Welke mogelijkheden ziet u om gevaarzettende situaties en privacyschendingen in de toekomst te voorkomen?
Met de toenemende geavanceerdheid van vluchtcomputer, software en sensoren nemen niet alleen de toepassingsmogelijkheden toe, het biedt ook de mogelijkheid het gebruik van drones veiliger te maken. Moderne drones kunnen met behulp van detect (of sense) and avoid systemen obstakels in de lucht vermijden, zo botsingen voorkomen en bij problemen zelf zorgen voor een veilige landing. Wanneer het gebruik van drones de privacy schendt, kunnen nu al verschillende juridische middelen worden ingezet. Van heimelijk filmen kan men aangifte doen bij de politie.4 Sinds 25 mei 2018 is de Wbp vervangen door de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Wanneer iemand van mening is dat de verwerking van persoonsgegevens met behulp van een drone inbreuk op deze verordening maakt, kan een klacht worden ingediend bij de Autoriteit Persoonsgegevens.5 Bovendien kan een burger de bestuurder van de drone voor de civiele rechter dagen, wanneer hierdoor de privacy is geschonden.6
De berichten "Aanrander nog hier" en "Doodsbang voor het monster uit Hoorn." |
|
Lilian Helder (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Aanrander nog hier» en «Doodsbang voor het monster uit Hoorn.»1?
Ja.
Waarom is asielzoeker en dader van verkrachting Mohammed M. nog steeds in Nederland terwijl op 22 februari 2018 het onvoorwaardelijk deel van zijn straf erop zit en de voormalig Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan het slachtoffer heeft beloofd dat hij wordt uitgezet?
Na het uitzitten van zijn strafdetentie is betrokkene aansluitend in vreemdelingenbewaring gesteld ter fine van uitzetting. Hij kon niet onmiddellijk worden uitgezet, omdat hij op 22 februari 2018 een opvolgende asielaanvraag heeft ingediend. Deze is op 26 maart 2018 afgewezen en de rechtbank heeft op 9 het beroep ongegrond verklaard. Het hoger beroep dat de vreemdeling hiertegen heeft ingesteld, is op 23 mei 2018 kennelijk ongegrond verklaard. Op 25 mei is betrokkene succesvol uitgezet naar Mogadishu.
Zelfs al zou het regelen van de benodigde reisdocumenten de vertraging veroorzaken, waarom is dit nog steeds niet op orde, terwijl de voormalig Staatssecretaris op 7 juli 2017 heeft bevestigd dat wordt gestart met de intrekking van de verblijfsvergunning en van de uitzetting.
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer is de verblijfsvergunning ingetrokken?
Het besluit om de verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te trekken alsmede het opleggen van een zwaar inreisverbod voor de duur van 10 jaar is op 9 november 2017 aan de vreemdeling bekendgemaakt.
Waarom moet het slachtoffer voor de zoveelste keer zelf achter de feiten aan, omdat het Openbaar Ministerie, in strijd met het beleid dat aan de Tweede Kamer is beloofd, haar niet actief heeft geïnformeerd?
Deelt u de mening dat het een gotspe is dat het slachtoffer, dat eerst zelf voor de opsporing van de dader heeft gezorgd, nu wederom in onzekerheid en angst moet leven, omdat de overheid haar voor de tweede keer in de steek laat? Zo ja, wat gaat u er aan doen teneinde hier per direct een einde aan te maken?
Bent u bereid excuses te maken aan het slachtoffer voor dit wanbeleid? Zo nee, waarom niet?
Kunt u garanderen dat betrokkene alsnog zeer snel uit Nederland wordt verwijderd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De uitzetting van de in de Hoornze zedenzaak voor verkrachting veroordeelde Mohamed M. |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich het bericht «Dijkhoff: Somalische aanrander uitzetten»1 en kent u het bericht «Slachtoffer Sylvia geschokt: aanrander nog steeds hier»2?
Ja.
Is er begonnen met de procedure teneinde de verblijfsvergunning van Mohamed M. in te trekken en hem vervolgens uit te zetten? Zo ja, wanneer is er met die procedure begonnen en wat is de stand van zaken daarvan? Zo nee, waarom niet?
De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechter heeft aan deze straf een proeftijd verbonden van 2 jaar. In deze twee jaar mag de verdachte zich niet schuldig maken aan een misdrijf. Daarnaast moet de verdachte zich houden aan de voorwaarden van de reclassering en mag hij geen (in)direct contact opnemen dan wel zoeken met het slachtoffer.
Na het onherroepelijk worden van de strafrechtelijke veroordeling van de vreemdeling is de IND op 15 augustus 2017 met de intrekkingsprocedure begonnen. Het besluit om de verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te trekken is op 9 november 2017 aan de vreemdeling bekendgemaakt. Tegen het besluit tot intrekking is door de vreemdeling geen beroep ingesteld, waardoor het intrekkingsbesluit in rechte onaantastbaar is geworden.
Na het uitzitten van zijn strafdetentie is betrokkene aansluitend in vreemdelingenbewaring gesteld ter fine van uitzetting. Hij kon niet onmiddellijk worden uitgezet, omdat hij op 22 februari 2018 een opvolgende asielaanvraag heeft ingediend. Deze is op 26 maart 2018 afgewezen en de rechtbank heeft op 9 mei 2018 het beroep ongegrond verklaard. Het hoger beroep dat de vreemdeling hiertegen heeft ingesteld, is op 23 mei 2018 kennelijk ongegrond verklaard. Op 25 mei 2018 is betrokkene succesvol uitgezet naar Mogadishu.
Heeft de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) Mohamed M. al tot ongewenst vreemdeling verklaard? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
In situaties als deze is ongewenstverklaring juridisch niet mogelijk. Conform de huidige wet- en regelgeving heeft de vreemdeling een vergelijkbare maatregel, te weten een inreisverbod opgelegd gekregen voor de duur van 10 jaar. Dit betekent dat de vreemdeling gedurende deze periode geen toegang heeft tot Nederland, andere landen van de Europese Unie/ de Europese Economische Ruimte en Zwitserland. De duur van het inreisverbod is gestart op de dag van uitzetting, dus 25 mei 2018.
Bevindt Mohamad M. zich momenteel in vreemdeligendetentie? Zo nee, waarom niet en is bij de justitiële autoriteiten of de IND bekend wat de verblijfplaats van Mohamed M. is? Zo nee, waarom niet en hoe kan dan voor zijn uitzetting worden gezorgd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat wordt er gedaan teneinde te voorkomen dat Mohamed M. in de buurt van zijn slachtoffer komt of nieuwe slachtoffers kan maken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitzetting van Mohamed M.? Zijn er belemmeringen teneinde hem uit te zetten? Zo ja, wat zijn die en hoe kunnen die worden weggenomen? Zo nee, waarom is Mohamed M. dan nog niet uitgezet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Honderden appende vrachtwagenchauffeurs betrapt vanuit touringcar’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht van RTL Nieuws dat in slechts twee dagen maar liefst 440 vrachtwagenchauffeurs zijn bekeurd vanwege het gebruik van een smartphone achter het stuur?1 Wat vindt u van deze ongelofelijke hoeveelheid van overtreders en het feit dat het juist professionele weggebruikers betreft?
Ik ben bekend met dit bericht. Het betrof 440 staande gehouden en bekeurde bestuurders van vrachtwagens en personenvoertuigen. De aantallen en het feit dat het hier ook vrachtwagenchauffeurs betreft acht ik zorgelijk.
Wanneer valt een publiekscampagne die wijst op de gevaren van smartphonegebruik achter het stuur te verwachten? Hoe richt u zich daarbij specifiek op vrachtwagenchauffeurs? Hoe bereikt u de vele buitenlandse truckchauffeurs die dagelijks door Nederland rijden?
Op dit moment zijn de voorbereidingen door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) in volle gang voor een campagne als opvolger van «Onderweg ben je Offline». Ook wordt er gewerkt aan een beeldmerk dat, net als bij de Bob-campagne, langere tijd mee kan. De campagne zal in september van start gaan. In de campagne wordt ook het beeldmerk gelanceerd. De boodschap van de campagne richt zich op alle weggebruikers. Naast TV-spots en online uitingen worden ook de mottoborden langs de snelweg ingezet. Met de mottoborden bereiken we dus ook alle vrachtwagenchauffeurs die in Nederland rijden, inclusief buitenlandse chauffeurs. Naast deze massamediale campagne besteden branche organisaties regelmatig aandacht aan afleiding door smartphones in hun magazines.
Wat doen de brancheorganisaties voor transport en logistiek zelf om bewustwording onder hun leden te vergroten? Welke ideeën leven er om dit roekeloze gedrag flink terug te dringen? Wie heeft daarbij welke verantwoordelijkheid? Kan de Kamer een actieplan tegen smartphonegebruik in het professionele wegverkeer verwachten?
Ook voor de brancheorganisaties is afleiding door smartphones een belangrijk aandachtspunt. Zij brengen dit regelmatig onder de aandacht bij hun leden en stimuleren het gebruik van technische oplossingen die mobiel telefoongebruik gebruik onderweg tegengaan.
In september 2017 heeft IenW, samen met maatschappelijke partners en marktpartijen, het convenant «Veilig gebruik smartfuncties in het verkeer» gelanceerd. Deze is met name bedoeld voor producenten van in-car systemen, apps en telefoons maar ook voor werkgevers. De eerste 50 partijen hebben inmiddels getekend, waaronder Transport en Logistiek Nederland (TLN), Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV) en een aantal grote werkgevers. Ondertekenen betekent dat betreffende organisatie concrete toezeggingen doet om te komen tot veilig gebruik van smartfuncties in het verkeer. Er blijven nieuwe partijen geworven worden. De transportbedrijven zullen hiervoor gericht worden benaderd.
Wat vindt u van de wijze van controleren van de politie? Wat kan de politie verder doen? Zijn er plannen dit soort gerichte acties in het hele land uit te voeren? Bent u van plan deze werkwijze, waarbij vanuit een touringcar of hoger voertuig gecontroleerd wordt, aan te bevelen?
Ik vind het een goede zaak dat de politie nieuwe methodes uitprobeert om het smartphone-gebruik achter het stuur tegen te gaan. De in het bericht genoemde actie betrof een pilot in Oost-Nederland, die aldaar een vervolg zal krijgen. Naast de in het bericht genoemde actie is de politie momenteel ook bezig met een pilot om digitaal te handhaven op telefoongebruik in het verkeer. Welke methodes het meest effectief zijn laat ik aan de professionaliteit van de politie.
Hoeveel aandacht krijgt het opsporen van smartphonegebruik achter het stuur thans van de politie of het openbaar ministerie? Kan de Kamer een redelijke verhoging van de strafmaat verwachten, zeker wanneer het professionele weggebruikers betreft? Heeft u nagedacht om een verschil te maken tussen de overtreding en de risico’s die een professionele vrachtwagenchauffeur die dagelijks op de weg zit neemt met een zware truck, of de risico’s die een roekeloze automobilist neemt? Zit daar volgens u verschil in? Wanneer valt (gewijzigde) wetgeving hierover te verwachten?
«Afleiding in het verkeer», waaronder smartphonegebruik achter het stuur, zoals handheld bellen en appen, is door het OM en de politie benoemd tot één van de prioriteiten van de teams Verkeer van de politie. In de cijfers over de eerste vier maanden van 2018 is een flinke stijging te zien van het aantal staandehoudingen voor het gebruik van de telefoon in het verkeer. In de eerste vier maanden van 2018 zijn 36.661 overtredingen wegens handheldbellen geconstateerd. Dat is ongeveer een kwart meer dan de 27.029 in dezelfde periode in 2017.2 Om de pakkans verder te verhogen is de politie, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4, daarnaast bezig met een pilot om hier ook digitaal op te kunnen handhaven.
Ten aanzien van de strafmaat geldt dat ik de strafmaat wil verhogen in die gevallen waarin het gebruik van een mobiele telefoon concreet gevaar oplevert. In het wetsvoorstel straftoemeting ernstige verkeersdelicten wordt daarom de mogelijkheid geboden om concreet gevaarlijk gebruik van een mobiele telefoon in het verkeer strenger aan te pakken dan nu het geval is. Daarbij kan een rechter alle omstandigheden van het geval meewegen. Zoals of er al dan niet sprake is van een mogelijke extra gevaar zetting doordat het bestuurde voertuig groter en zwaarder is en of het een professionele weggebruiker betreft. De consultatiefase van dit wetsvoorstel is afgerond en na verwerking van de adviezen wordt het wetsvoorstel naar de Raad van State gestuurd. Ik verwacht het wetsvoorstel vervolgens na de zomer aan uw Kamer te kunnen sturen.
Het overwegen van strafverzwarende omstandigheden bij geweld met een racistisch, antisemitisch of homofoob oogmerk |
|
Gert-Jan Segers (CU), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat de dreiging in het geval van een racistisch, religieus, homofoob of antisemitisch oogmerk bij bijvoorbeeld vernieling, mishandeling of geweld, verder reikt dan het individu waarop deze vernieling, mishandeling of geweld gericht is, doordat deze handelingen gericht zijn tegen het individu als lid van een vermeend minderwaardige groep?
Ja. Misdrijven als vernieling, mishandeling of geweldpleging maken een inbreuk op belangrijke rechtsgoederen als lijf en goed. Wanneer daarbij sprake is van een discriminatie-aspect raakt het daarnaast aan belangrijke uitgangspunten van de (pluriforme) samenleving zoals aanspraken van burgers op gelijkheid en het zijn van volwaardig burger. Discriminatie raakt zo niet alleen individuele personen, maar de gehele samenleving.
Kunt u bevestigen dat het, conform de Aanwijzing discriminatie van het openbaar ministerie (OM), in de eis betrekken van een discriminatoir aspect als strafverzwarende omstandigheid, de enige mogelijkheid is om discriminatoire motieven mee te wegen in de berechting? Klopt het dat de eis niet de gestelde maximum vrijheidsstraf die gesteld is op het betreffende commune delict te boven kan gaan?
Van belang is dat het Nederlandse strafrecht – anders dan het recht van sommige andere landen – uitgaat van algemene strafbaarstellingen. Voorzien is in een strafmaat die zo is gekozen dat ook bij de meest ernstige varianten van een bepaald misdrijf voldoende strafruimte is om een passende straf op te leggen. Dit betekent dat in het Nederlandse strafrecht relatief weinig in wettelijke strafverzwarende omstandigheden is voorzien. Deze straftoemetingsvrijheid heeft als voordeel dat steeds recht kan worden gedaan aan de concrete omstandigheden van het geval, zonder dat verschillende aanvullende omstandigheden ook hoeven te worden bewezen. Wel moet aannemelijk worden dat een dergelijke omstandigheid aanwezig was. Deze systematiek maakt het mogelijk om alle feiten en omstandigheden van het geval mee te wegen en af te wegen om zo tot een rechtvaardige straf te komen. Het gaat daarbij niet alleen om een bepaalde intentie of achterliggend oogmerk van de verdachte, maar ook andere omstandigheden, zoals de verdere toedracht van het feit en de toegebrachte schade.
Wanneer een discriminatie-aspect als motief of als aanleiding heeft meegespeeld bij het plegen van een commuun delict als mishandeling, openlijke geweldpleging, eenvoudige belediging, vernieling en brandstichting, maar ook doodslag (of waarbij van een discriminatie-aspect gebruik is gemaakt om het feit indringender te plegen), dan is dit wel degelijk strafverzwarend. Er is dan sprake van een zogeheten CODIS-feit (een commuun feit met een discriminatie-aspect), waarvoor door de officier van justitie in zijn requisitoir een strafverhoging van 50% of 100% wordt geëist ten opzichte van de «normale» strafeis. Deze verhoogde strafeis kan het wettelijk strafmaximum niet overschrijden. Het is vervolgens aan de rechter om deze verhoogde strafeis en het discriminatoire aspect te betrekken bij de straftoemeting.
In hoeveel gevallen wordt de aanwezigheid van een discriminatoir aspect door de strafrechter beschouwd als strafverzwarende omstandigheid? Welke moeilijkheden ondervinden strafrechters in de praktijk om de aanwezigheid van een dergelijk discriminatoir aspect bewezen te verklaren?
Het is tot op heden niet mogelijk gebleken deze vraag te beantwoorden. In de WODC-studie «Discriminatie: van aangifte tot vervolging. De gang van discriminatiezaken door de strafrechtketen» (2015), werden in de bestudeerde dossiers geen passages aangetroffen waarin de rechter expliciet had aangegeven dat de straf zwaarder was uitgevallen vanwege het discriminatoire karakter van het feit. Dit wil, aldus het rapport, niet zeggen dat het discriminatoire karakter van een feit geen rol speelt in de straftoemeting, maar het was in ieder geval niet gedocumenteerd in het strafdossier. In aanvulling daarop kan worden gewezen op een aantal recente uitspraken, waarin de rechter wel degelijk het discriminatoire aspect expliciet heeft genoemd bij de oplegging van de straf. Ik verwijs naar Rechtbank Amsterdam 9 maart 2018, ECLI:NL:RBAMS:1329, 1330 en 1331.
Klopt het dat de European Commission against Racism and Intolerance (ECRI) in het verleden de Nederlandse regering heeft geadviseerd een strafrechtbepaling, waarin racistische motieven worden aangemerkt als strafverzwarende omstandigheid, in te voeren? Zo ja, wat is de reactie van de Nederlandse regering hierop geweest?
Het klopt dat ECRI dit heeft geadviseerd. De reactie was destijds dat het kabinet geen toegevoegde waarde zag in het opnemen van een racistisch of discriminatoir motief als strafverzwarende omstandigheid, omdat de systematiek van straftoemeting naar het oordeel van het kabinet voldoende uitvoering gaf aan hetgeen met de aanbeveling van het Comité wordt beoogd.1
Met de vragenstellers ben ik van mening dat het van belang is dat een discriminatie-aspect meegewogen wordt bij de straftoemeting en dat een duidelijk signaal wordt afgegeven aan daders en samenleving dat dergelijk gedrag niet geaccepteerd wordt. Het strafrecht heeft ook een normerende rol. Daarom wil ik opnieuw kijken naar hoe hieraan invulling kan worden gegeven. Graag verwijs ik naar de brief die ik vandaag over dit onderwerp aan uw Kamer heb toegezonden.
Deelt u de mening dat het opnemen van een discriminatoir oogmerk, zoals gericht tegen ras, godsdienst, levensovertuiging, geslacht, seksuele gerichtheid of handicap, als strafverzwarende omstandigheid bij het plegen van commune delicten in het Wetboek van Strafrecht een duidelijke norm stelt en een preventieve effect kan hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid voorstellen te doen tot het opnemen van een strafrechtbepaling waarin discriminatoire motieven worden aangemerkt als een strafverzwarende omstandigheid en leiden tot een verhoging van de straf? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het afnemen van bloed van een overleden potentieel verdachte |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de berichten «Geen bloedonderzoek bij Poolse spookrijder»1 en «Dranktest op dode»2?
Ja.
Deelt u de mening dat slachtoffers of nabestaanden ook in het geval dat een mogelijke verdachte van een strafbaar overleden is, toch vragen kunnen hebben over de toedracht van dat strafbaar feit? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In mijn beantwoording van Kamervragen van het lid Van Oosten (VVD) over de controle op drank c.q. drugsgebruik bij de overleden veroorzaker van een gruwelijk ongeval, ben ik uitgebreid ingegaan op deze problematiek.3 Ik verwijs naar die beantwoording. In het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering wordt gekeken naar de mogelijkheden om uitdrukkelijk in het nieuwe wetboek neer te leggen dat onder bepaalde voorwaarden onderzoek kan worden gedaan met betrekking tot het lichaam van een overleden verdachte of een overleden slachtoffer. Dat onderzoek kan bijvoorbeeld uit een sectie, een scan van het lichaam, het afnemen van celmateriaal voor DNA-onderzoek of een gebitsonderzoek bestaan.
Deelt u de mening dat het in het belang van slachtoffers en nabestaanden kan zijn om dergelijke vragen beantwoord te krijgen, ook als daarvoor bloed van de overleden verdachte moet worden afgenomen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is er wet- of regelgeving die het afnemen van bloed van een overleden verdachte verhindert of ontbreekt er wet- of regelgeving om dat mogelijk te maken? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit wel mogelijk moet worden gemaakt en hoe gaat u dit bewerkstelligen? Indien u dit niet wilt mogelijk maken, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het investeren van afgepakt crimineel geld in wijken |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Aboutaleb: crimineel geld terug naar wijken»?1
Ja.
Deelt u de mening van de burgemeester van Rotterdam dat «een deel van de opbrengst die door ondermijnende activiteiten van criminelen zijn afgepakt, teruggeven zouden moeten worden aan de wijken waar het geld en de goederen in beslag worden genomen»? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en hoe gaat u dan wel voor aanvullende financiering zorgen voor de aanpak van ondermijnende criminaliteit?
Het voorstel van burgemeester Aboutaleb is, hoe sympathiek ik de gedachte ook vind, een onwenselijke manier voor het financieren van de aanpak van maatschappelijke problemen. Er kleven meerdere zwaarwegende bezwaren aan.
Bovenal zou ik investeringen in wijken niet afhankelijk willen maken van het aldaar afgepakt vermogen van criminelen, waardoor er voor wijken waar geen afgepakt crimineel vermogen is aangetroffen, minder middelen beschikbaar zijn. De investeringen in wijken moeten gedaan worden omdat we ze nodig achten. Afgepakt crimineel vermogen dient in eerste instantie, indien mogelijk, terug te worden gegeven aan de slachtoffers.
Daarnaast bestaat het risico dat er op selectieve wijze wordt omgegaan met het afpakken van crimineel vermogen. Een ander nadeel is dat door deze wijze van herinvesteren middelen worden onttrokken aan het reguliere besluitvormingsproces door het kabinet en uw Kamer over de Rijksbegroting. Tot slot wil ik uw Kamer erop wijzen dat dit kabinet in de begrotingsregels heeft vastgelegd dat mutaties in de opbrengsten vanuit het afgepakte criminele vermogen ten bate of ten laste komen van de algemene middelen in plaats van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.2
Ten aanzien van de aanpak van ondermijnende criminaliteit is het Landelijk Strategisch Overleg Aanpak Ondermijning (LSOAO) – waarin ook de regioburgemeesters zijn vertegenwoordigd – op dit moment bezig een advies aan mij op te stellen over een optimale besteding van het ondermijningsfonds van
€ 100 mln. en de structurele reeks van € 10 mln. Daarnaast wordt thans geïnvesteerd in de versterking van de politie (€ 267 mln. structureel), hetgeen mede tot een versterking van de strafrechtelijke aanpak van ondermijnende criminaliteit moet leiden.
Deelt u voorts de mening van de burgemeester van Rotterdam en het openbaar ministerie (OM) dat door middel van het teruggeven van afgepakt geld aan de wijken een signaal kan worden afgegeven dat criminaliteit niet loont? Zo nee, waarom niet?
Het signaal dat misdaad niet loont wordt afgegeven door crimineel vermogen af te pakken en daders te bestraffen. Ik ben van mening dat investeringen in de sociale voorzieningen, het welzijn en de economische situatie in de wijk helpen bij de lange-termijn-bestrijding van criminaliteit en andere maatschappelijke problemen. Dit kabinet investeert dan ook in wijken daar waar het kan en het nodig wordt geacht. Zo worden – conform het regeerakkoord- in het kader van de aanpak van regionale opgaven ook extra middelen beschikbaar gesteld voor Rotterdam-Zuid3.
Welke rol heeft het OM bij het cadeau doen van in beslaggenomen goederen?
Voor zover met de vraag wordt gedoeld op het herinvesteren van afgepakt crimineel vermogen, kiest het OM, in afstemming met de ketenpartners en op basis van onder meer de beschikbare capaciteit en de juridische mogelijkheden, voor die afpakmogelijkheden die naar verwachting het grootste maatschappelijk effect hebben. Zo heeft het OM in 2017 het initiatief genomen om een boot, die in beslag was genomen tijdens een drugsonderzoek, aan de drugseconomie te onttrekken en beschikbaar te stellen voor de opleiding van mensen en wetenschappelijk onderzoek in Arctische gebieden. Het Openbaar Ministerie koos voor deze afdoening met het oog op maximaal maatschappelijk effect. Vanwege het buitengewone karakter van deze afdoening, kon die alleen worden gerealiseerd na instemming van de ministers van Justitie en Veiligheid en van Financiën.
Deelt u de mening van de burgemeester van Rotterdam dat er meer wettelijke mogelijkheden moeten komen teneinde informatie met andere partijen te kunnen delen die zij nu nog niet met elkaar mogen delen? Zo ja, wat gaat u doen teneinde hieraan tegemoet te komen en aan welk soort informatie denkt u? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd4, wordt in het kader van de door mij voorgenomen ondermijningswetgeving de uitbreiding van de mogelijkheden voor informatieverstrekking en verwerking tussen, binnen en door overheidsdiensten uitgewerkt. De focus van dit traject ligt in eerste instantie op de intra-gemeentelijke gegevensdeling en de rol van de burgemeester en het lokaal bestuur bij de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Zoals toegezegd zal ik uw Kamer uiterlijk 30 juni aanstaande over de voortgang hiervan informeren.5
De veroordeling van uitreiziger/jihadist Marouane Boulahyani |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met de veroordeling van uitreiziger/jihadist Marouane Boulahyani?1
Ja.
Bent u bereid zorg te dragen voor denaturalisatie van deze moslimterrorist? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlanderschap kan op grond van artikel 14, vierde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) worden ingetrokken als een persoon zich heeft aangesloten bij een organisatie die is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. De intrekking van het Nederlanderschap mag niet tot staatloosheid leiden. Als aan alle toepasselijke voorwaarden wordt voldaan is het intrekken van het Nederlanderschap een van de opties die ik nadrukkelijk overweeg. Wanneer het Nederlanderschap wordt ingetrokken wordt de betrokken persoon tevens ongewenst vreemdeling verklaard en gesignaleerd in het Schengen Informatie Systeem (SIS). Deze signalering heeft tot doel te voorkomen dat de betrokkene ongezien het Schengengebied kan inreizen. Of de betreffende bepaling uit de RWN van toepassing is op de casus van Marouane Boulahyani daar kan ik in het openbaar geen uitspraken over doen.
Deelt u de mening dat Boulahyani zijn recht heeft verspeeld om terug te keren? Hoe zorgt u er voor dat Boulahyani nooit meer voet op Nederlandse bodem zal zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het in Nederland verblijvende deel van zijn jihadnetwerk in administratieve detentie te plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Administratieve detentie, in de zin van preventieve detentie zonder dat sprake is van een redelijke verdenking, past naar mijn oordeel niet in onze rechtsstaat. Artikel 5 van het EVRM biedt daar ook niet de ruimte toe (zie ook Kamerstuk 29 754, nr. 342). Indien een vermoeden bestaat dat er strafbare feiten worden gepleegd, kan door politie en het Openbaar Ministerie hiernaar onderzoek worden gedaan. Dat onderzoek kan leiden tot een strafrechtelijke vervolging en – indien daartoe aanleiding bestaat – toepassing van voorlopige hechtenis. Naast het strafrecht bestaan er bestuursrechtelijke maatregelen die de overheid kan nemen. Deze bestuursrechtelijke maatregelen zijn recent uitgebreid met de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding, die reeds enkele malen is toegepast.
Het bericht 'Gevaarlijk pedohandboek ongestoord verspreid via internet' |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Gevaarlijk pedohandboek ongestoord verspreid via internet»?1
Ja.
Sinds wanneer was u ervan op de hoogte dat dit handboek op internet te vinden is? Kunnen de schrijvers of bezitters van dit boek in de gaten worden gehouden zodat tenminste voorkomen wordt dat woorden in daden worden omgezet?
Sinds begin dit jaar zet ik me sterk in voor de aanpak van online seksueel kindermisbruik. De strafrechtelijke aanpak van online seksueel kindermisbruik is een prioriteit.
Naar ik heb vernomen van de politie en het OM zijn sinds de jaren negentig van de vorige eeuw handboeken bij (internationale) opsporingsdiensten bekend. Voor zover bekend bij politie en het OM bevinden de handboeken zich ook op het zogenaamde TOR-netwerk (Darkweb). De toepassing van opsporingsbevoegdheden op het Darkweb is ingewikkeld. Vanwege de anonimiteit dat het TOR-netwerk aan zijn gebruikers biedt, is het veelal onmogelijk te achterhalen door wie of op welke servers waar ter wereld dergelijke omgevingen en hun inhoud worden beheerd.
De betrokken handboeken staan op een voor iedereen toegankelijk TOR-netwerk waar iedere (niet te identificeren) gebruiker dergelijk materiaal kan uploaden, downloaden, overnemen naar een andere plaats en inzien. Dit maakt het momenteel moeilijk de betrokkenen te achterhalen en te vervolgen. Evenmin is te achterhalen wie de schrijvers van de op het TOR-netwerk verschenen handboeken zijn. De focus bij de opsporing en vervolging ligt derhalve op die gevallen waarin iemand gebruik heeft gemaakt van een handboek of informatie om kinderen seksueel te misbruiken.
Bij het Team ter bestrijding van Kinderpornografie en Kindersekstoerisme (TBKK) is expertise aanwezig om onderzoeken op het Darkweb op te starten. Voor andere criminele activiteiten, bijvoorbeeld naar drugshandel, op het Darkweb worden (complexe) onderzoeken gestart bij een ander specialistisch team van de politie.
Het wetsvoorstel computercriminaliteit III, dat op 19 juni a.s. zal worden behandeld in de Eerste Kamer, introduceert de mogelijkheid om als een webadres in Darkweb is veiliggesteld daar toch binnen te dringen en de content ontoegankelijk te maken. Hoewel dezelfde inhoud dan nog steeds op een of meerdere niet bekende plaatsen op het internet staan, wordt het dan wel gemakkelijker om aan een dergelijk gebruik van het Darkweb iets te doen.
Verder geldt dat onmiskenbare onrechtmatige of strafbare informatie op het (openbare) internet door een tussenpersoon op grond van de Gedragscode Notice-and-Take-Down (NTD-gedragscode) kan worden verwijderd. Een ieder kan een verzoek daartoe richten aan de inhoudsaanbieder (dan wel de aanbieder van een telecommunicatie-dienst op Internet). Als de gegevens niet worden verwijderd kan de officier van justitie, na machtiging daartoe door de rechter-commissaris, bevelen dat de gegevens ontoegankelijk worden gemaakt.2
Welke maatregelen heeft u genomen om de verspreiding van dit handboek zoveel mogelijk tegen te gaan? Welke maatregelen zijn überhaupt op dit punt mogelijk?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de reacties van deskundigen die stellen dat bezit van dit handboek strafbaar zou moeten zijn?
Evenals de in het bericht opgevoerde deskundigen vind ik het een slechte zaak dat dergelijke handboeken rond kunnen blijven circuleren op internet. Seksueel misbruik beschadigt het leven van een kind en diens naaste omgeving enorm. Om die reden bezie ik, als onderdeel van de hernieuwde aanpak online seksueel kindermisbruik, hoe de overheid met het bedrijfsleven (internetbedrijven) kan samenwerken om online seksueel kindermisbruik aan te pakken. Zoals toegezegd tijdens het AO zeden van 23 april jl. zal ik over de vorderingen van de publiek-private aanpak, de bestuursrechtelijke aanpak en het optimaal benutten van de strafrechtelijke mogelijkheden in september een voortgangsbrief aan uw Kamer zenden. 3
Op grond van welke wettelijke bepalingen zijn pedofielen in het Verenigd Koninkrijk veroordeeld voor bezit van dit handboek?
In Engeland, Wales en Noord-Ierland is het bezit van een voorwerp dat advies geeft over hoe kinderen seksueel te misbruiken («any item that contains advice or guidance about abusing children sexually») sinds 2015 strafbaar gesteld, op grond van artikel 69 van de Serious Crime Act 2015.4 Het Ministerie van Justitie van het Verenigd Koninkrijk heeft desgevraagd mijn ministerie bericht dat ze niet beschikken over gegevens over (het aantal) veroordelingen in 2015 en 2016.5 Dit kan worden verklaard doordat in hun systeem als iemand voor meerdere delicten wordt veroordeeld, alleen het hoofddelict wordt geregistreerd.
In Schotland is het bezit van een voorwerp dat advies geeft over hoe kinderen seksueel te misbruiken niet apart strafbaar gesteld. Wel kan iemand die een dergelijk handboek op het internet publiceert mogelijk worden vervolgd op basis van de strafbaarstelling van het ongepast gebruik van een openbaar elektronische communicatienetwerk.6 Uit hun statistieken valt volgens het Schotse Ministerie van Justitie niet te achterhalen of dit in de praktijk gebeurt.
In hoeverre acht u het mogelijk ook in Nederland dergelijke wetgeving te introduceren? Wat zou hier tegen in te brengen zijn?
Zoals uit het antwoord op vraag 5 kan worden afgeleid, is de Engelse wetgeving specifiek gericht op de strafbaarheid van het bezit van materiaal dat seksueel misbruik van kinderen kan bevorderen. De Nederlandse strafbepalingen, ook die betreffende strafbare voorbereidings- en bevorderingshandelingen, zijn generieker geformuleerd.
Zo stelt artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) onder meer het opzettelijk voorhanden hebben van informatiedragers bestemd tot het begaan van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, strafbaar. De artikelen 131 en 132 Sr stellen daarnaast verschillende vormen van het opruien tot enig strafbaar feit strafbaar, waaronder het ter verspreiding in voorraad hebben van een geschrift of afbeelding waarin tot enig strafbaar feit wordt opgeruid. Voorts bieden de artikelen 133 en 134 Sr mogelijkheden om strafrechtelijk op te treden tegen diegene die bij geschrift of afbeeldingen aanbiedt, inlichtingen, gelegenheid of middelen te verschaffen om enig strafbaar feit te plegen.
Deze generieke benadering heeft als voordeel dat zoveel mogelijk zeker wordt gesteld dat (voorbereidende of bevorderende) gedragingen waartegen strafrechtelijke bescherming dient te worden geboden, door de strafwet worden bestreken, zonder dat daarin voor elk afzonderlijk misdrijf moet worden voorzien. Het Nederlandse strafrecht biedt vooralsnog dan ook voldoende mogelijkheden om te kunnen optreden tegen de verspreiding of vervaardiging van handboeken met strafbare inhoud op het internet. Voor de introductie van nieuwe wetgeving zie ik daarom geen reden.
Het massaproces en de doodstraf voor een persfotograaf in Egypte |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de berichtgeving1 dat Egypte de doodstraf eist – dood door ophanging – tegen een persfotograaf?
Ik heb kennis genomen van de berichtgeving en maak mij onverminderd zorgen over de toepassing van de doodstraf in Egypte. De openbaar aanklager heeft de doodstraf geëist tegen alle verdachten in de zaak die bekendstaat als de «Raba’a sit-in dispersal case», maar er is nog geen uitspraak gedaan door de rechter.
Klopt het de betreffende fotograaf, Mohammed Abu Zaid, alias Shawkan, sinds augustus 2013 vastzit omdat hij tijdens antiregeringsdemonstraties, waarbij honderden burgerslachtoffers vielen, zijn werk deed en zaken documenteerde die niet gezien mochten worden2?
Fotojournalist Mahmoud Abu Zeid, bekend als Shawkan, is in augustus 2013 gearresteerd tijdens de ontruiming van een demonstratie op het Raba’a al-Adawiyya plein in Caïro. Hij was daar om foto’s te nemen van de demonstratie voor persbureau Demotix.
Deelt u de opvatting van Reporters Without Borders dat de doodstraf tegen een verslaggever als Shawkan volstrekt disproportioneel is, politiek gemotiveerd is en geen rechtspraak?3 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de opvatting dat de doodstraf tegen fotojournalist Shawkan disproportioneel is. Één van de Nederlandse mensenrechtenprioriteiten wereldwijd is vrijheid van meningsuiting, een belangrijke voorwaarde voor een goed functionerende democratie. Dit geldt ook voor het belang van vrije nieuwsgaring, vrije pers en de veiligheid van journalisten. Bovendien beschouwt Nederland de doodstraf als een wrede en inhumane wijze van bestraffing. De straf is onomkeerbaar. Daarnaast is nimmer bewezen dat de doodstraf afschrikwekkend werkt. Dit draagt Nederland ook uit in de dialoog met Egypte. Meest recent door de mensenrechtenambassadeur in zijn gesprek met de Egyptische onderminister voor mensenrechten in februari jl.
Is het waar dat deze vervolging plaatsvindt in een massaproces waarin zeker 500 verdachten terechtstaan? Hoe beoordeelt u de verklaring van Amnesty International, dat van de 330 reeds veroordeelde verdachten, er maar tegen twee van hen echt bewijs was?4
Mahmoud Abu Zeid is één van de 739 verdachten in de «Raba’a sit-in dispersal case». De verdachten staan terecht voor het behoren tot een verboden organisatie, verzet bieden tegen arrestatie, moord met voorbedachten rade, het vandaliseren van publiek bezit, het blokkeren van wegen, een poging om de regering met geweld omver te werpen, het verstoren van de publieke orde, bezit van vuurwapens en munitie zonder vergunning en actieve betrokkenheid bij agressie tegen burgers.
Betrokken advocaten betogen dat er schendingen van een eerlijke procesgang zijn geconstateerd. De bewijsstukken voor deze omvangrijke zaak beslaan meer dan 10.000 pagina’s, maar de rechter gaf de verdediging slechts twee weken om het pleidooi voor te bereiden. Ook weigerde de rechter om filmmateriaal af te spelen, dat door de verdediging als bewijs werd aangevoerd. Bovendien zijn getuigen achter gesloten deuren in afwezigheid van de verdachten gehoord, is het advocaten geweigerd om bepaalde vragen aan getuigen te stellen en waren getuigen in staat om elkaars getuigenissen bij te wonen, iets dat niet is toegestaan volgens de Egyptische wet. Dit zijn zorgelijke berichten.
Bent u het met uw ambtsvoorganger eens dat Egypte «mensenrechtentechnisch echt niet oké bezig is op dit moment en dat daarin stappen gezet moeten worden»?5
Ja, ik deel de zorgen van mijn ambtsvoorganger met betrekking tot de mensenrechtensituatie in Egypte. Er is sprake van een aantal zorgelijke ontwikkelingen in Egypte.
Nederland maakt zich in toenemende mate zorgen over de vrijheid van meningsuiting, waaronder vrije nieuwsgaring, vrije pers en de veiligheid van journalisten en over de vrijheid van vereniging en vergadering in Egypte. Ook zijn er zorgen ten aanzien van gedwongen verdwijningen, martelingen en het toegenomen aantal uitgevoerde doodstraffen. Nederland kaart deze zorgen in contact met de Egyptische autoriteiten aan en onderstreept de noodzaak van verbeteringen op dit gebied.
Bent u het ook eens met de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties (VN), Zeid Ra’ad Al Hussein, dat NGO’s een zeer belangrijke rol spelen in het ter verantwoording roepen van de Egyptische Staat ten aanzien van het nakomen van verplichtingen op het gebied van mensenrechten6?
Ja, die mening deel ik. Het maatschappelijk middenveld speelt een essentiële rol in het versterken van democratische processen en draagt bij aan de ontwikkeling en duurzame stabiliteit van Egypte.
Deelt u de kritiek van de Hoge Commissaris op de nieuwe wetgeving in Egypte, de zogenoemde «Law 70», die de civil society nog verder aan banden legt en mensenrechtenverdedigers nog kwetsbaarder maakt voor repressie en sancties dan ze nu al zijn?
Ja, ik deel de kritiek van de Hoge Commissaris ten aanzien van «Law 70», ofwel «de NGO-wet». Mensenrechtenorganisaties en -verdedigers staan onder druk in Egypte. Op basis van de NGO-wet, is het verrichten van politieke activiteiten en het schaden van de «nationale veiligheid, openbare orde, publieke moraal of publieke gezondheid» verboden voor NGO’s. Een speciaal in het leven geroepen autoriteit ziet hierop toe. De NGO-wet maakt het werk van civil society organisaties, waaronder ook mensenrechtenverdedigers, moeilijk.
Bent u het met de Hoge Commissaris eens dat deze wet in strijd is met de mensenrechten en deelt u diens oproep om de «Law 70» in te trekken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is ervan overtuigd dat een gezonde civil society een essentiële rol speelt bij de ontwikkeling van Egypte. Een NGO-wet zou daarom het werk van civil society organisaties moeten faciliteren in plaats van bemoeilijken. Op dit moment zijn de implementatieregels van de NGO-wet nog niet gepubliceerd, waardoor het nog niet mogelijk is om de precieze implicaties van de wet te beoordelen. Nederland draagt zorgen hierover uit in de dialoog met Egypte. Meest recent door de mensenrechtenambassadeur in zijn gesprek met de Egyptische onderminister voor mensenrechten in februari jl. Ook heeft de Nederlandse ambassadeur in Caïro namens het kabinet meermaals zorgen uitgesproken over deze wetgeving.
In hoeverre is er nog «civil society» over in Egypte, die niet onder controle van de overheid staat? Welke gevolgen heeft de vergaande repressie voor de mogelijkheden van Nederland en de Europese Unie (EU) om van de overheid onafhankelijke «civil society» te steunen, zoals vrije pers en mensenrechtenverdedigers?
Egypte kent civil society organisaties en mensenrechtenverdedigers die zich ondanks het moeilijke klimaat blijven inspannen voor verbetering van de situatie in Egypte. NGO’s die sociaaleconomische doelen nastreven lijken vooralsnog hun werkzaamheden te kunnen voortzetten.
Via het Mensenrechtenfonds steunt Nederland een aantal van deze organisaties. Ook de EU steunt via het European Instrument for Democracy and Human Rights de civil society in Egypte. Daarnaast steunt de EU ook via European Endowment for Democracy mensenrechtenorganisaties in Egypte. Het huidige klimaat maakt het in toenemende mate moeilijk om deze organisaties te blijven steunen. Het kabinet is vastbesloten om deze steun te blijven voortzetten.
Bent u bereid om Egypte bilateraal en in EU- en VN-verband aan te spreken op zijn verantwoordelijkheden om de mensenrechten te respecteren?
Ja, zie het antwoord op vraag 5.
Welke mogelijkheden ziet u daartoe binnen het EU-Associatieakkoord met Egypte en de nabuurschapsgelden? Klopt het dat nog maar een klein deel van deze nabuurschapsgelden bestemd zijn voor de «civil society»?
De Europese Unie ondersteunt Egypte financieel, met als doel democratisering en sociaaleconomische ontwikkeling in Egypte te ondersteunen, zoals ook vastgesteld in het EU-Associatieverdrag en de in 2017 vastgestelde EU-Egypte Partnerschapsprioriteiten. Daar zijn specifieke overlegstructuren aan gekoppeld, waarin belangrijke zorgpunten direct met Egypte kunnen worden besproken. Dit gebeurt onder andere op het gebied van democratie en mensenrechten.
Een significant deel van de nabuurschapsgelden is bestemd voor projecten op het gebied van mensenrechten. De projecten die worden ondersteund dragen bij aan het promoten en beschermen van civiele, politieke, sociale, economische en culturele rechten. Nederland heeft zich tijdens de onderhandelingen over de EU-Egypte Partnerschapsprioriteiten, samen met gelijkgestemde landen, in EU-kader sterk gemaakt voor het belang van het maatschappelijk middenveld in de duurzame ontwikkeling van Egypte. In de Partnerschapsprioriteiten is dan ook vastgesteld dat de EU en Egypte het maatschappelijk middenveld betrekken bij de implementatie van deze prioriteiten.
Bent u daarnaast van plan Egypte aan te spreken op de zorgwekkende positie van de Kopten, de christelijke minderheid die op grote schaal gediscrimineerd wordt en geconfronteerd met onder meer aanslagen en vernieling van Koptische gebouwen en eigendommen en gijzelingen van vrouwen7?
De situatie van de Kopten in Egypte heeft de aandacht van het Nederlandse kabinet. Nederland onderneemt concrete actie om de positie van religieuze minderheden in Egypte te verbeteren. Zo steunt Nederland de interreligieuze dialoog met projecten over godsdienstvrijheid en uitwisselingen tussen imams en priesters die zijn gericht op het kweken van tolerantie en begrip.
De discriminatie van, onteigeningen van en moordpartijen op blanke boeren in Zuid-Afrika |
|
Martijn van Helvert (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat blanke boeren in Zuid-Afrika geteisterd worden door discriminatie, onteigeningen en moordpartijen?1
De omvang en toename van het aantal geweldsdelicten en moorden in Zuid-Afrika is zorgwekkend. Zuid-Afrika heeft een van de hoogste criminaliteits- en moordcijfers ter wereld. Dit is een probleem dat zich breed in de samenleving voordoet en zowel de zwarte als blanke Zuid-Afrikanen raakt. Hoewel in absolute aantallen de meeste moorden jonge mannen in townships treffen vormen boeren in Zuid-Afrika een kwetsbare groep voor criminaliteit. In vergelijking met andere beroepsgroepen komen boeren gemiddeld zo’n viermaal vaker om bij geweldsincidenten. Dit heeft een significant effect op het aantal geweldsdelicten in rurale gebieden. Daarnaast wordt het merendeel van de grote commerciële boerderijen in Zuid-Afrika geleid door blanke Zuid-Afrikanen. In 2014 oordeelde de onafhankelijke Zuid-Afrikaanse mensenrechtencommissie (SAHRC) op basis van uitgebreid onderzoek dat in de meeste gevallen economische motieven en de afgelegen locaties van boerderijen een rol spelen bij geweldsdelicten.
Het is belangrijk dat er voldoende aandacht blijft voor de aanpak van alle vormen van criminaliteit, inclusief gericht op boeren, onafhankelijk van geslacht, ras, religie of etnische afkomst. In contacten met de Zuid-Afrikaanse autoriteiten vraagt Nederland dan ook regelmatig aandacht voor criminaliteit tegen alle bevolkingsgroepen.
Recent heeft de Australische Minister van binnenlandse zaken zijn zorgen uitgesproken over de situatie van blanke boeren in Zuid-Afrika en gesuggereerd dat zij daarom met voorrang visa zouden moeten krijgen voor Australië. Daarmee zou Australië eenzijdig een bevolkingsgroep bevoorrechten boven een andere. Op deze suggestie is Australië intussen overigens teruggekomen. Het kabinet is van mening dat visumbeleid non-discriminatoir moet zijn en zich niet speciaal zou moeten richten op blanke Zuid-Afrikanen.
De Zuid-Afrikaanse overheid draagt de primaire verantwoordelijkheid voor de veiligheid van haar eigen onderdanen. Het kabinet heeft geen reden om aan te nemen dat de Zuid-Afrikaanse overheid die verantwoordelijkheid niet serieus neemt. De Zuid-Afrikaanse politie richt een belangrijk deel van haar aandacht op rurale gebieden. Ook heeft de Zuid-Afrikaanse politie, zoals eerder aangegeven in de antwoorden van het kabinet op schriftelijke vragen van de SGP5, hiervoor een speciale strategie opgesteld. Het kabinet constateert tegelijkertijd ook dat deze aandacht niet afdoende is om de toename van geweldincidenten in rurale gebieden effectief te adresseren. Dit heeft grotendeels te maken met de schaal waarop criminaliteit in Zuid-Afrika voorkomt en de capaciteit die de politie in Zuid-Afrika tot haar beschikking heeft.
Bent u het met de Australische Minister van Immigratie eens dat blanke boeren in Zuid-Afrika in een afschuwelijke situatie verkeren en dat de wereld hier aandacht voor zou moeten hebben?2
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich de brute roofmoord op een Nederlandse boer in zijn boerderij in Barberton, Zuid-Afrika?3
Ja, het kabinet is bekend met dit tragische incident.
Heeft het politieonderzoek, dat door zowel de ambassade als de Nederlandse politie op de voet gevolgd is, iets opgeleverd? Worden of zijn er daders vervolgd?
Zoals eerder aangegeven in de antwoorden van het kabinet op schriftelijke vragen van de PVV7 staat de Nederlandse politie in contact met de Zuid-Afrikaanse politie inzake de moord in Barberton. Voor het einde van deze maand treffen beiden elkaar in Zuid-Afrika om de laatste actualiteiten door te nemen. De betrokken partijen en nabestaanden worden via de gebruikelijke kanalen geïnformeerd in geval van nieuwe ontwikkelingen.
Hoe groot is de Nederlandse boerengemeenschap in Zuid-Afrika? Bent u bereid hun kwetsbare positie aan de orde te stellen bij de Zuid-Afrikaanse autoriteiten en aan te dringen op maatregelen?
De exacte omvang van de boerengemeenschap in Zuid-Afrika die in bezit is van een Nederlands paspoort is niet bekend omdat er geen verplichting geldt voor Nederlanders om zich als zodanig te registreren. Het aantal wordt geschat op enkele tientallen. Binnen de grenzen van zijn grondgebied, draagt Zuid-Afrika primair de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van deze burgers. Wanneer sprake is van een geweldsincident waar een Nederlander betrokken bij is, verleent het kabinet onder andere via de ambassade in Pretoria consulaire hulp waar nodig.
Wat vindt u ervan dat de Zuid-Afrikaanse overheidsinstanties moorden op (blanke) boeren niet separaat registreren en onderscheiden van andere moorden, en dat daarom officiële cijfers moeilijk te achterhalen zijn?
Zuid-Afrika draagt een eigen verantwoordelijk voor het verzamelen en duiden van statistieken voor de aanpak van criminaliteit. De Zuid-Afrikaanse politie verzamelt en registreert sinds 1997 statistieken met betrekking tot «farm attacks and farm murders». Het kabinet constateert echter dat in algemene zin recente betrouwbare statistieken met inbegrip van gegevens over «farm murders» een uitdaging blijven in Zuid-Afrika en dat statistieken niet altijd openbaar beschikbaar zijn.
Klopt het dat de Zuid-Afrikaanse autoriteiten altijd ontkend hebben dat moorden op blanke boeren een racistisch motief hebben? Zo ja, waar is deze aanname op gebaseerd als er niet eens officiële cijfers worden bijgehouden?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 1, 2 en 8 heeft de Zuid-Afrikaanse mensenrechtencommissie in 2014 uitgebreid onderzoek gedaan naar de veiligheid van boerengemeenschappen. Deze commissie kwam onder meer op basis van interviews met verschillende Zuid-Afrikaanse belanghebbenden, waaronder overheidsministeries, politie, boerenvakbonden en andere belangenroepen, tot de conclusie dat de hoofdoorzaak van geweldincidenten op boeren niet van racistische aard is. Dit betekent niet dat er in sommige gevallen geen sprake zou zijn geweest van een racistisch motief. In de meerderheid van de gevallen waren het echter economische motieven in combinatie met de afgelegen ligging van boerderijen die ten grondslag lagen aan een geweldsdelict. Daarmee bevestigde dit onderzoek de bevindingen van de Zuid-Afrikaanse «Committee of Inquiry». Deze commissie deed in 2003 onderzoek naar 3.544 «farm attacks» tussen 1998 en 2001. Bij 2.644 incidenten kon een motief worden vastgesteld. In circa 90 procent van deze incidenten was het motief economisch gedreven en in zeven procent een geweldsmotief. In twee procent van de incidenten speelde een politiek ofwel een raciaal motief. Er is geen reden om aan te nemen dat deze aannames en gegevens waarop de Zuid-Afrikaanse overheid geweldincidenten bestrijdt sindsdien veranderd zijn.
Blijft u, in het licht van het bovenstaande, van mening dat «de Zuid-Afrikaanse overheid zijn verantwoordelijkheid voor de handhaving van de openbare orde en veiligheid en voor het (preventief) bestrijden van misdaad serieus neemt»?4 Hoe verhoudt zich dit tot de constatering van uw ambtsvoorganger dat de strategie van de Zuid-Afrikaanse politie om geweldsincidenten, waaronder moorden, in rurale gebieden te bestrijden, nog niet afdoende is geweest om de toename van deze incidenten effectief te adresseren?5
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u begrip voor de zorgen van blanke boeren, die zich gediscrimineerd voelen en vrezen voor een vergelijkbare situatie als in Zimbabwe, waar blanke boeren met grof geweld zijn verjaagd6?
In Zimbabwe heeft het landhervormingsprogramma van 2000 tot 2003 geleid tot grootschalige (vaak gewelddadige) landonteigening van voornamelijk blanke boeren. President Cyril Ramaphosa heeft publiekelijk aangekondigd dat dergelijke landonteigeningen niet geaccepteerd worden. Ondanks deze publieke toezegging blijven onder landbezitters in Zuid-Afrika zorgen bestaan. Op 27 februari jl. nam het Zuid-Afrikaanse parlement een motie aan tot een grondwetswijziging die het mogelijk moet maken grond te onteigenen zonder compensatie. Deze motie mandateert de Zuid-Afrikaanse onderzoekscommissie voor constitutionele zaken om de wenselijkheid en haalbaarheid van onteigening zonder compensatie te onderzoeken. Deze commissie heeft als opdracht brede consultaties te houden met verschillende belanghebbenden, waaronder boeren, banken, experts en investeerders. Dezelfde motie bepaalt ook dat een wetswijziging op een wijze geïmplementeerd moet worden die onder meer de agrarische productiviteit en voedselzekerheid in stand houdt. De commissie rapporteert haar bevindingen uiterlijk 30 augustus 2018 aan het Zuid-Afrikaanse parlement.
Het is daarmee in dit stadium nog te voorbarig om te concluderen of de geuite zorgen adequaat geadresseerd worden.
Hoe beoordeelt u deze vrees, nu de Zuid-Afrikaanse president Ramaphosa, met steun van het ANC en de extreemlinkse partij Economic Freedom Fighters over wil gaan tot onteigening van grond van (grotendeels blanke) boeren zonder compensatie?
Zie antwoord vraag 9.
Wat vindt u van de grondwetswijziging die daartoe wordt ingezet?7 Deelt u de opvatting dat onteigening zonder compensatie een schending is van het recht op eigendom als fundamenteel mensenrecht, zoals onder meer vervat in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het Afrikaans Handvest voor de Mensenrechten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zowel de Universele Verklaring als het Afrikaans Handvest verbiedt willekeurige ontneming van eigendom. Mede in dit verband volgt het kabinet de ontwikkelingen over de voorgenomen grondwetswijziging op de voet. Op dit moment is het nog niet duidelijk hoe deze eruit zou zien en hoe deze vervolgens wordt geïmplementeerd. Het debat over de voorgenomen grondwetswijziging wordt in Zuid-Afrika openlijk gevoerd. Het kabinet omarmt dan ook de aankondiging van de Zuid-Afrikaanse President Cyril Ramaphosa tot de noodzaak voor brede en inclusieve consultaties. Het kabinet blijft Zuid-Afrika oproepen de boerengemeenschap goed op de hoogte te houden van de ontwikkelingen en eenduidig en helder te communiceren over de randvoorwaarden en gevolgen om misverstanden te voorkomen.
Bent u bereid bilateraal en in EU- en VN-verband protest aan te tekenen tegen deze voorgenomen grondwetswijziging en druk uit te oefenen op Zuid-Afrika om hiervan af te zien? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 9, 10 en 13 onderzoekt de Zuid-Afrikaanse onderzoekscommissie voor constitutionele zaken de komende zes maanden of en zo ja, hoe de Zuid-Afrikaanse Grondwet moet worden gewijzigd en zijn er brede en inclusieve consultaties voorzien. Het betreft hiermee primair een binnenlands Zuid-Afrikaans proces. Dit neemt echter niet weg dat Nederland de ontwikkelingen op de voet volgt, en op diverse niveaus met de Zuid-Afrikaanse autoriteiten in contact staat om de gevolgen van de voorgenomen grondwetswijziging voor de boeren en landeigenaren en voor het algemene investeerdersklimaat te bespreken. Daarnaast onderhoudt ook de EU nauw contact met de Zuid-Afrikaanse autoriteiten over de voorgenomen grondwetswijziging. Deze staat niet op de agenda van de Veiligheidsraad. Op de agenda van de Veiligheidsraad staan onderwerpen waarvan een meerderheid van de Veiligheidsraad-leden vindt dat er een ernstige bedreiging van de internationale vrede en stabiliteit van uitgaat. Dat is voor deze voorgenomen grondwetswijziging niet het geval. Het kabinet ziet op dit moment evenmin aanleiding de voorgenomen grondwetswijziging in andere VN-gremia te agenderen.
Deelt u de vrees dat met het groeiende geweld tegen boeren en de aangekondigde onteigening van gronden zonder compensatie, een vergelijkbare toestand dreigt zoals in Zimbabwe, met alle desastreuze gevolgen van dien voor de welvaart, de economie en de voedselvoorziening- en veiligheid in Zuid-Afrika8?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht 'Aanhoudingsverzoeken, wraking, neerleggen verdediging - recht op een eerlijk proces versus misbruik van procesrecht’ |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Aanhoudingsverzoeken, wraking, neerleggen verdediging – recht op een eerlijk proces versus misbruik van procesrecht»?1
Ja.
Klopt het dat het aantal wrakingsverzoeken in strafzaken de laatste tijd toeneemt? Kunt u cijfers geven van het aantal wrakingsverzoeken van de afgelopen jaren?
Uit cijfers van de Raad voor de Rechtspraak blijkt dat het aantal wrakingsverzoeken dat jaarlijks wordt gedaan redelijk stabiel is. Ook het percentage verzoeken dat is gehonoreerd blijft door de jaren heen nagenoeg gelijk.
659
626
620
713
620
606
42
21
25
32
25
16
Deze cijfers zien op wrakingsverzoeken binnen alle rechtsgebieden en betreffen dus niet alleen het strafrecht. Deze kunnen niet worden uitgesplitst.
Klopt het dat advocaten van verdachten vaker de verdediging neerleggen? Kunt u cijfers geven hoe vaak dit is gebeurd de afgelopen jaren? Hoe vaak vindt dit plaats nadat een wrakingsverzoek ongegrond is verklaard? Valt in algemene zin iets te zeggen over de reden waarom de verdediging wordt neergelegd?
In hoeveel zaken jaarlijks de verdediging in een strafzaak wordt neergelegd, is niet als zodanig bekend. Het neerleggen van de verdediging is het gevolg van een afweging in de individuele zaak en gebeurt daarom om zeer diverse redenen. De belangrijkste redenen zijn het niet betalen van de eigen bijdrage of een verschil van inzicht tussen de verdachte en diens raadsman.
Is het voorgekomen dat de vertraging van het strafproces, door een wrakingsverzoek en/of het neerleggen van de verdediging, zo ver oploopt dat de verdachte op vrije voeten komt? Zo ja, hoe vaak is dit de afgelopen jaren gebeurd?
De beslissing over het al dan niet laten voortduren van de voorlopige hechtenis berust op een zelfstandige afweging van de rechter, die los staat van een wrakingsverzoek of het neerleggen van de verdediging. Bij het oordeel over de opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis wordt getoetst aan de wettelijke criteria, zoals het bestaan van ernstige bezwaren, en de gronden. De inhoud van deze toetsing wijzigt op zichzelf niet als gevolg van vertraging die ontstaat doordat de verdediging moet worden overgenomen door een andere raadsman.
Tijdsverloop in zijn algemeenheid kan wel een factor spelen bij die toetsing, bijvoorbeeld in het licht van artikel 67a lid 3 Sv. Deze afweging betreft evenwel een correctiegrond waarbij de duur van de voorlopige hechtenis wordt gerelateerd aan de te verwachten vrijheidsstraf.
In de wrakingsprotocollen van de gerechten is bovendien bepaald dat de rechter wiens wraking is verzocht, zich onthoudt van verdere bemoeiingen met de zaak voor zover die uitstel gedogen of door andere rechters kunnen worden verricht. Op deze manier is gewaarborgd dat er altijd tijdig een beslissing wordt genomen over het al dan niet voortzetten van de voorlopige hechtenis.
Hoe zou de rechtbank met lichtzinnige wrakingsverzoeken om kunnen gaan? Is het mogelijk dat de rechtbank deze naast zich neerlegt? Hoe kan vertraging in het strafproces worden voorkomen?
Binnen de huidige wrakingsregeling bestaat al de mogelijkheid om consequenties te verbinden aan oneigenlijk gebruik of misbruik van de wrakingsregeling. De wrakingskamer kan bepalen dat een volgend verzoek niet in behandeling wordt genomen, tenzij nieuwe feiten en omstandigheden worden aangedragen. In geval van misbruik kan zelfs worden bepaald dat een volgend verzoek helemaal niet zal worden behandeld. (artikel 515, vierde lid Wetboek van Strafvordering).
De problematiek die in het door u aangehaalde bericht wordt beschreven is bekend. Uit eerder onderzoek blijkt dat vooral onder rechters het gevoelen bestaat dat daarvan nogal eens sprake is. Zij hebben de indruk dat wraking steeds vaker wordt gebruikt als strategisch middel om de zaak te vertragen of om wraak te nemen op een individuele rechter. Als oneigenlijk gebruik wordt ook aangemerkt de inzet van het wrakingsmiddel als verkapt rechtsmiddel tegen onwelgevallige procedurele beslissingen en tussentijdse inhoudelijke keuzes van de rechter, zoals de beslissing om een bepaalde getuige niet op te roepen. Dit is reeds betrokken bij de modernisering van het Wetboek van Strafvordering. In de conceptmemorie van toelichting op het conceptwetsvoorstel inzake Boek 6 (hoofdstuk 2) van het Wetboek van Strafvordering, dat op dit moment in consultatie is, wordt aangetekend dat het onwenselijk is als een oneigenlijk wrakingsverzoek wordt «beloond» met vertraging in de strafzaak. In de literatuur is daarom wel gepleit voor een aanpassing van de wettelijke regeling in die zin dat oneigenlijke verzoeken buiten behandeling kunnen worden gelaten of zonder zitting kunnen worden afgedaan. Een dergelijke voorziening is echter lastig te treffen, aangezien ook een (kennelijk) ongegrond verzoek inhoudelijk moet worden beoordeeld alvorens die conclusie kan worden genomen. Dat ligt anders bij (kennelijk) niet ontvankelijke verzoeken, waarbij het verzoek alleen op de formele vereisten wordt gecontroleerd. De oplossing om het oneigenlijk indienen van wrakingsverzoeken te ontmoedigen moet daarom veeleer worden gezocht in het voortvarend behandelen van het wrakingsverzoek. De rechtspraak heeft dit als zodanig erkend en verschillende organisatorische maatregelen getroffen. Zo zijn er gerechten die – in afwijking van vooraf ingeplande reguliere wrakingszittingen – vooral bij de behandeling van grote strafzaken ad hoc een wrakingskamer bijeenroepen. Binnen de hogere bestuursrechtspraak is dit reeds de gangbare praktijk. Hierdoor kan een wrakingsverzoek vaak binnen enkele uren of soms zelfs sneller worden behandeld.
Het neerleggen van de verdediging is uiteraard onwenselijk voor de voortgang van het strafproces, maar daarbij kan – anders dan bij wrakingsverzoeken – niet (eenvoudig) worden vastgesteld dat sprake is van misbruik van procesrecht. Er kan sprake zijn van een van de onder antwoord 3 gegeven redenen voor het neerleggen van de verdediging. Een sanctie op het neerleggen van de verdediging is daarom niet goed denkbaar.
Voorafgaand aan de totstandkoming van de voorgestelde wrakingsregeling in het wetsvoorstel tot vaststelling van Boek 6 van het gemoderniseerde Wetboek van Strafvordering, dat thans in consultatie is, hebben expertmeetings plaatsgevonden met de betrokken ketenpartners. Ik zie de consultatieadviezen met belangstelling tegemoet. Ook overigens zal ik dit onderwerp in gesprekken met Openbaar Ministerie, de rechtspraak en de advocatuur tegen het licht houden. Daarbij kan ook het neerleggen van de verdediging worden betrokken.
Bent u van mening dat er een regeling moet komen in het strafrecht over misbruik van procesrecht, om ongewenste vertragingstactieken tegen te gaan? Zo nee, welke wettelijke regelingen zijn hierop dan al van toepassing?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid bovenstaande problematiek mee te nemen in de modernisering van het Wetboek van Strafvordering? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.