Exorbitante bonussen bij Woonzorg |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Driekwart miljoen voor ex-directie Woonzorg»?1
De Wet normering topinkomens (WNT) bindt de bezoldigingen en uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband van topfunctionarissen aan maxima. De Autoriteit Woningcorporaties (Aw) ziet toe op de naleving van de WNT door bestuurders en interne toezichthouders in de woningcorporatiesector. Naar aanleiding van het signaal over Woonzorg Nederland zal de Aw onderzoek uitvoeren naar de rechtmatigheid van de vertrekpremies die boven de WNT-normen liggen. Het onderzoek van de Aw zal uitwijzen of er bij de getroffen vertrekregelingen sprake is van overtreding van de regelgeving. Mocht blijken dat een overtreding is begaan, dan zal de Aw handhavend optreden en de instelling wijzen op de verplichting tot terugvordering van de onverschuldigde betaling. Het is nu niet aan mij om te oordelen over de hoogte dan wel billijkheid van de overeengekomen vertrekpremie.
Hoe is het mogelijk dat drie bestuurders van woningcorporatie Woonzorg Nederland allen een vertrekpremie hebben gekregen die boven de norm van de Wet normering topinkomens ligt?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt de lezing dat bestuurder K. na een «stapje omlaag» niet meer onder de Wet normering topinkomens viel en daardoor een hogere vertrekpremie kreeg? Zo ja, is dit bewust gedaan en waarom?
Degene die in het verleden – maar na 1 januari 2013 – een functie als topfunctionaris heeft bekleed, en na beëindiging van deze functievervulling bij dezelfde instelling of rechtspersoon op basis van een nieuwe dienstbetrekking permanent een andere functie als niet-topfunctionaris is gaan vervullen, is voor de toepassing van de WNT een gewezen topfunctionaris. Voor een gewezen topfunctionaris gelden de wettelijke maxima niet meer, maar wel de publicatieplicht, ongeacht de hoogte van de bezoldiging of uitkering wegens beëindiging van het dienstverband. Voor het bepalen of een functionaris voor de toepassing van de WNT als topfunctionaris dan wel als gewezen topfunctionaris moet worden aangemerkt, wordt overigens niet alleen uitgegaan van de formele functienaam. De feitelijke omstandigheden zijn leidend. Dat betekent bijvoorbeeld dat iemand die formeel geen topfunctionaris meer is, maar feitelijk wel als zodanig optreedt, toch als topfunctionaris in de zin van de WNT kwalificeert en aan de WNT-normen dient te voldoen. Blijkens jurisprudentie kan de WNT niet worden omzeild door een topfunctionaris voor een korte termijn een andere functie te geven (ECLI:NL:RBMNE:2015:2432).
De vraag die nu voorligt is of de betreffende ex-bestuurder niet toch als topfunctionaris dient te worden aangemerkt. De Aw neemt dit in het hiervoor vermelde onderzoek mee. Hierbij zal worden onderzocht of de ex-bestuurder moet worden aangemerkt als een topfunctionaris die in het verlengde van zijn functie en in de aanloop naar een definitieve oplossing tijdelijke werkzaamheden heeft verricht.
Hoe vaak komt het voor dat bestuurders aan het einde van hun carrière een stapje omlaag doen om zodoende in aanmerking te komen voor een hogere vertrekbonus? Wat doet u om dergelijk omzeilen van de regels tegen te gaan?
Hier heb ik geen algemene gegevens over. Op dit moment loopt de wetsevaluatie van de WNT. De Minister van BZK informeert u over de uitkomst hiervan. Zonder een uitspraak te doen over de onderhavige casus, worden bij de evaluatie vanzelfsprekend ook mogelijke constructies betrokken, zoals het overstappen naar lagere functies met het oogmerk te proberen de normering van de ontslagvergoeding in de WNT te omzeilen of aan controle en toezicht te ontrekken.
Vindt u het ook verontrustend dat woningcorporatie Woonzorg Nederland stelt niet te kunnen verklaren waarom hun werknemer na een dienstverband van veertien jaar zo’n hoge vertrekbonus krijgt? Kunt u alsnog voor een verklaring zorgen van de hoge vertrekbonus?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vragen 1, 2 en 7 doet de Aw onderzoek naar aanleiding van dit signaal. Daaruit zal blijken of de WNT al dan niet is overtreden.
In hoeverre houdt woningcorporatie Woonzorg Nederland zich aan de Governancecode van de koepel van woningcorporaties, Aedes, die onder meer stelt dat het bestuur van een woningcorporatie «waarden en normen hanteert die passen bij de maatschappelijke opdracht»?2
De beëindiging van een arbeidscontract en de daarbij getroffen regelingen worden bepaald door de wet- en regelgeving en de jurisprudentie. De Aedescode kan daarin niet treden. Verder is de naleving van de Aedescode in de eerste plaats een zaak van Aedes en de organisaties die deze hebben ondertekend. Het is niet de taak van de overheid, en het behoort ook niet tot haar mogelijkheden, om een dwingende interpretatie op te leggen van een code die de sector zelf heeft opgesteld.
Deelt u de mening dat de drie ex-bestuurders hun bonus al dan niet gedeeltelijk moeten inleveren omdat die niet in verhouding staat tot het verlies en de reorganisatie van woningcorporatie Woonzorg Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ‘Natuurmonumenten gaat de mist in met bonus’ |
|
Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw mening over het bericht «Natuurmonumenten gaat de mist in met bonus»?1
Wat is uw mening over de feiten dat (1) Natuurmonumenten de directie een bonus verstrekt terwijl dit niet is toegestaan volgens de brancheregels, (2) dit niet wordt vermeld in het jaarverslag en (3) dit na kritische vragen wordt hersteld in een herzien jaarverslag, maar dat dit herziene jaarverslag vervolgens (in eerste instantie) niet online wordt gezet?
Bent u bereid Natuurmonumenten – met wie u een subsidierelatie heeft- aan te spreken op deze fouten?
Voor welke prestaties heeft de directie exact de bonus ontvangen?
Hebben alle andere medewerkers van Natuurmonumenten ook een dergelijke bonus/gratificatie ontvangen?
Hebben de medewerkers die bijgedragen hebben aan de bij vier genoemde prestaties ook een dergelijke bonus/gratificatie ontvangen?
Bent u ervan op de hoogte dat het directeurssalaris bij Natuurmonumenten 138 duizend euro bedraagt plus 12 duizend euro vakantiegeld (en bovengenoemde bonus)? Wat vindt u van de hoogte van dit salaris voor een goededoelenorganisatie?
Bent u ervan op de hoogte dat dit 14% meer is dan het voorgaande jaar? Vindt u deze verhoging redelijk of bent u van mening dat dit niet in lijn is met de maatschappelijke kritiek op de grote inkomensverschillen tussen lagere en hogere inkomens? Heeft de rest van het personeel ook 14% salarisverhoging ontvangen?
Hoe verklaart u dat het accountantsverslag is goedgekeurd ondanks deze fout?
Kunt u deze maal een serieus antwoord op bovenstaande vragen geven waarbij per vraag een inhoudelijk antwoord wordt geformuleerd?
Ik beantwoord vragen altijd serieus. Gezien de aard van uw vragen in relatie tot mijn verantwoordelijkheid heb ik gemeend uw vragen adequaat te hebben beantwoord. Ik heb bij de beantwoording van uw vragen tevens rekening gehouden met bevoegdheden die bij de vereniging Natuurmonumenten zelf, en meer in het bijzonder haar Verenigingsraad, zijn belegd.
Vindt u zelf als oud-Kamerlid dat u de Kamer serieus neemt bij haar recht op het stellen van schriftelijke vragen en het recht op informatie gezien de wijze waarop u de vragen over het bericht: «Natuurmonumenten gaat de mist in met bonus» op 31 augustus jongstleden heeft beantwoord? Zo ja, kunt u dit toelichten?2
Ja. Voor een toelichting verwijs ik u naar het antwoord op vraag 10.
Het bericht ‘Toezichthouder houdt zich niet aan salarisnorm’ |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Toezichthouder houdt zich niet aan salarisnorm»?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten welke afwegingen u hebt gemaakt om bij de aanstelling van een nieuwe toezichthouder bij de Autoriteit Financiéle Markten te komen tot een salaris boven de norm uit de WNT («Balkenendenorm»)?
De WNT bevat een wettelijke normering met een algemeen karakter. De wet geldt voor de gehele publieke sector en de in de wet en bijlagen gedefinieerde semi-publieke sector. Samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan de verantwoordelijke vakminister, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, besluiten tot individuele uitzonderingen.
Bovenstaande geldt ook voor de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Bij de werving van nieuwe bestuursleden geldt altijd het streven om binnen de WNT-normen te blijven. In dit specifieke geval, vormde de unieke combinatie van kennis, ervaring en de arbeidmarktsituatie reden om een uitzondering te maken. Voor een uitgebreidere uiteenzetting van de afwegingen die zijn gemaakt bij het onderhavige besluit verwijs ik u graag naar de publicatie in de Staatscourant.2
Vindt u ook dat een juist door de Minister van Financiën benoemde toezichthouder een salaris zou moeten hebben binnen de kaders die de WNT aangeeft en niet de uitzonderingsbepaling die de WNT biedt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of er nog meer functies zijn, waarbij het Ministerie van Financiën verantwoordelijk is voor de vaststelling van het salaris, waarvan u nu al kunt zeggen dat er in de toekomst gebruik gemaakt zou kunnen worden van de uitzonderingsclausule binnen de WNT? Welke criteria gebruikt u om vast te stellen dat het gerechtvaardigd is om gebruik te maken van de uitzonderingsclausule?
Bij de werving van nieuwe bestuursleden geldt altijd het streven om binnen de WNT-normen te blijven. In uitzonderlijke gevallen biedt de WNT de mogelijkheid tot het maken van een uitzondering.
Heeft de overheid als wetgever en toezichthouder op de uitvoering van de WNT niet juist de verplichting om bij aanstellingen die zij zelf doet, salarissen niet boven de Balkenendenorm te laten uitkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de rationale achter het feit dat de Minister van Financiën een lager salaris heeft dan degene die hij aanstelt als toezichthouder? Is daar niet juist de WNT voor bedacht?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom houdt u niet vast aan de stelregel dat voor nieuwe aanstellingen wordt voldaan aan de normeringen gesteld in de WNT, zodat in vacatureteksten en verwachtingspatroon naar potentiele kandidaten meteen helder wordt gemaakt welk een salaris aan een bepaalde functie vast zit? Bent u bereid dit in het vervolg te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Uitzondering WNT bij salaris AFM-bestuurslid de Vries |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kunt u toelichten waarom u gebruik heeft gemaakt van de uitzondering binnen de Wet normering topinkomens (WNT) bij de aanstelling van Femke de Vries als bestuurslid van de Autoriteit Financiële Markten?1
De WNT bevat een wettelijke normering met een algemeen karakter. De wet geldt voor de gehele publieke sector en de in de wet en bijlagen gedefinieerde semi-publieke sector. Samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan de verantwoordelijke vakminister, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, besluiten tot individuele uitzonderingen.
Bovenstaande geldt ook voor de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Bij de werving van nieuwe bestuursleden geldt altijd het streven om binnen de WNT-normen te blijven. In dit specifieke geval, vormde de unieke combinatie van kennis, ervaring en de arbeidmarktsituatie reden om een uitzondering te maken. Voor een uitgebreidere uiteenzetting van de afwegingen die zijn gemaakt bij het onderhavige besluit verwijs ik u graag naar de publicatie in de Staatscourant.2
Waarom heeft u besloten om geen brief naar de Kamer te sturen, aangezien er voor het eerst beroep wordt gedaan op de individuele uitzondering (130% van het ministerssalaris) zoals vastgelegd in de WNT, maar dit via een persbericht te melden?
Van zowel de benoeming als de bezoldiging is mededeling gedaan in de Staatscourant.3 Deze mededeling is voorzien van een uitgebreide toelichting waarin wordt ingegaan op de achtergrond en redenen van gebruikmaking van de uitzonderingmogelijkheid die de WNT biedt. In onderhavig geval is de bezoldiging tevens expliciet opgenomen in het persbericht waarin de benoeming bekend werd gemaakt.
Hoe kijkt de Minister van Financiën terug op zijn antwoord op schriftelijke vragen over «het bericht dat de Raad van Commissarissen van de Nederlandsche Bank (DNB) zich zorgen maakt over het toekomstige salaris van de directie van DNB»?2 Waarom is hij afgeweken van het uitgangspunt dat de bezoldigingen voor de bestuurders van DNB en AFM binnen de reguliere WNT-norm passen?
Ik heb in de beantwoording van bedoelde vragen over «het bericht dat de Raad van Commissarissen van De Nederlandsche Bank (DNB) zich zorgen maakt over het toekomstige salaris van de directie van DNB»5 aangegeven dat het uitgangspunt is dat de bezoldiging van bestuurders van DNB binnen de reguliere WNT-normen past.
Bij de werving van nieuwe bestuursleden geldt altijd het streven om binnen de WNT-normen te blijven. In dit specifieke geval, vormde de unieke combinatie van kennis, ervaring en de arbeidmarktsituatie reden om een uitzondering te maken. Voor een uitgebreidere uiteenzetting van de afwegingen die zijn gemaakt bij het onderhavige besluit verwijs ik u graag naar de publicatie in de Staatscourant6.
Waren er geen andere geschikte kandidaten die de bestuursfunctie van de AFM wel voor de WNT-norm van 178.000 euro wilden accepteren?
Er is in de actuele arbeidsmarkt gezocht naar de meest geschikte kandidaat voor de invulling van deze functie van bestuurder voor de AFM. Die is uiteindelijk gevonden in de persoon van mevrouw prof. mr. dr. F. de Vries. Vervolgens is er, om redenen zoals eerder aangegeven, besloten om een individuele uitzondering te maken ten aanzien van de bezoldiging.
Op wiens initiatief is er gebruik gemaakt van de uitzondering op de regel?
Begin juli is mevrouw prof. mr. dr. F. de Vries door de Raad van Toezicht van de AFM voorgedragen als kandidaat voor het bestuur van de AFM. In verband hiermee zijn verschillende gesprekken gevoerd tussen de AFM en het Ministerie van Financiën. Samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, conform de WNT en in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, is besloten dat mevrouw prof. mr. dr. F. de Vries op individuele basis in aanmerking komt voor een hogere bezoldiging dan het WNT-bezoldigingsmaximum. Er is uitdrukkelijk besloten tot afbouw van de totale bezoldiging, tot een bedrag dat niet buitensporig hoog boven de huidige WNT norm uitkomt.
De beslissing om een uitzondering op het maximum toe te staan wordt openbaar gemaakt door middel van plaatsing in de Staatscourant en onderliggende persberichten. De inhoud van de gesprekken met een kandidaat zijn niet openbaar.
Heeft de kandidaat aangegeven geen genoegen te nemen met het gebruikelijke maximumsalaris onder de WNT?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer werd u er voor het eerst van op de hoogte gesteld dat men gebruik wilde maken van de uitzondering?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u nog een poging gedaan om de AFM of de kandidaat op een andere gedachten te brengen en af te zien van de uitzondering?
Zie antwoord vraag 5.
Welke criteria heeft u gehanteerd om vast te stellen of er sprake is van een uitzonderingssituatie?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat de «zwaarte van de functie» een reden is voor het gebruik maken van de uitzondering in de WNT (de WNT heeft immers betrekking op topfunctionarissen)?.
Zie antwoord vraag 1.
Zou er ook gebruik zijn gemaakt van de uitzondering wanneer er voor een kandidaat was gekozen met een minder brede ervaring?
Zie antwoord vraag 1.
Is het hebben van relevante kennis en ervaring niet sowieso al een vereiste voor functies die vallen onder de WNT? Hoe onderscheidt dit geval zich van de andere gevallen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kijkt u aan tegen het risico dat de effectiviteit van de wet wordt uitgehold, wanneer er vaker gebruik zal worden gemaakt van de uitzondering?
Bij de werving van nieuwe bestuursleden geldt altijd het streven om binnen de WNT-normen te blijven. In uitzonderlijke gevallen biedt de WNT de mogelijkheid tot het maken van een uitzondering.
Behoort het aanvaarden van een inkomen gebaseerd op de WNT-norm ook niet tot de cultuurverandering die in de financiële sector, inclusief de toezichthouders, momenteel plaatsvindt? Waarom is de benoeming van mevrouw De Vries, mede gezien haar belangrijke rol bij de cultuurverandering in het toezicht van De Nederlandsche Bank, niet gebruikt om die cultuurverandering kracht bij te zetten?
In lijn met de cultuurverandering waarnaar verwezen wordt, horen excessieve, buitensporige beloningen niet thuis in een beheerst beloningsbeleid voor de (semi)publieke sector. Ik ben dan ook geen voorstander van dergelijke excessieve beloningen. Een beloning moet gerechtvaardigd zijn. De WNT biedt voldoende ruimte om geschikte bestuurders aan te trekken, en biedt ook de mogelijkheid om in incidentele gevallen af te wijken van de WNT-norm.
Het bericht “Voormalig NS-topman Huges spant kort geding aan om vergoeding” |
|
Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Klopt het dat de heer Huges, voormalig topman van de NS, een kort geding heeft aangespannen voor een forse ontslagvergoeding?1
De heer Huges heeft op 4 augustus een dagvaarding ingediend voor een kort geding. Nadien is NS tot een schikking gekomen met de heer Huges en is het dus niet tot een kort geding gekomen. Over deze schikking bent u op 6 augustus geïnformeerd.
Is de variabele beloning van de heer Huges over 2014 inmiddels teruggevorderd door de Raad van Commissarissen zoals u heeft aangekondigd? Zo nee, waarom niet en zo ja, wanneer?2
Het door de heer Huges terugbetalen van de variabele beloning over 2014 is onderdeel van de getroffen schikking. De schikking is inmiddels financieel afgehandeld, waarmee de variabele beloning feitelijk is terugbetaald.
Is de variabele beloning van de heer Huges over 2014 inmiddels terugbetaald? Zo nee, wanneer zal die terugbetaald worden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de NS vrijwillig de Nederlandse corporate governance bepalingen naleeft en dat alle uitzonderingen in het jaarverslag vermeld staan?3
Ja dat klopt. Ondanks dat NS geen beursgenoteerde onderneming is, past NS de Nederlandse Corporate Governance Code toe. Indien wordt afgeweken van de Code wordt hierover een toelichting opgenomen in het jaarverslag.
Kunt u het renumeratierapport en het verslag van de Raad van Commissarissen over 2013 en 2014 aan de Kamer doen toekomen?
De jaarlijkse beloningen maken onderdeel uit van het jaarverslag. Op die manier wordt verantwoording afgelegd over de toegekende beloningen en of deze binnen het geldende bezoldigingsbeleid valt.
Heeft u als aandeelhouder van de NS kwijting verleend over het gevoerde beleid over 2014 aan de Raad van Commissarissen en aan de Raad van Bestuur? Zo ja, wanneer heeft u dat voor elk van deze gremia gedaan?
Door mij is tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders op 4 maart jongstleden kwijting/decharge verleend aan de Raad van Commissarissen en Raad van Bestuur voor het gevoerde beleid over boekjaar 2014.
Klopt het dat de NS in haar jaarverslag een eventuele ontslagpremie of een vergoeding in een vaststellingsovereenkomst aan de heer Huges moet vermelden en moet motiveren?
Ja, de uitkomst van de schikking met de heer Huges zal onderdeel uitmaken van het jaarverslag over 2015.
Kunt u, indien er een vaststellingsovereenkomst gesloten wordt, onmiddellijk openbaar maken hoeveel er betaald wordt aan de heer Huges en niet wachten tot het jaarverslag van volgend jaar?
In mijn brief aan de Kamer van 6 augustus heb ik de elementen van de schikking genoemd, alsmede het totale bedrag dat hiermee samenhangt. De vaststellingsovereenkomst zelf heb ik ter vertrouwelijke inzage gelegd.
Het bericht dat een bestuurder voor twee weken werk ruim één ton vangt |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat een zorgbestuurder voor 15 dagen werk ruim één ton toucheert? Is vanwege de Wet normering topinkomens om boekhoudkundige reden zijn ontslag over oud en nieuw heen getild? Zo ja, waarom is dat gebeurd en wat is uw oordeel daarover?
Uit de jaarstukken over 2014 van het UMC Maastricht blijkt dat de betreffende bestuurder in dat jaar een bedrag van € 40.782 aan bezoldiging heeft ontvangen en een ontslagvergoeding van € 75.000. De ontslagvergoeding heeft betrekking op zijn gehele dienstverband. Het dienstverband van deze bestuurder had volgens de jaarrekening een lengte van ruim 6 jaar. De overwegingen rond de datum van beëindiging van dit dienstverband zijn mij niet bekend, maar binnen de kaders van de Wet normering topinkomens (WNT) kan men zich niet aan de geldende normen voor ontslagvergoedingen en bezoldigingen ontrekken door betaling hiervan uit te stellen naar een later verslagjaar. De toezichthouder op de naleving van de WNT in de zorg, het CIBG, zal deze casus onderzoeken.
Vindt u het getuigen van good governance dat het UMC Maastricht een salaris van € 40.782 en een oprotpremie van € 75.000 euro heeft verstrekt aan deze bestuurder? Wat is uw oordeel over deze tegemoetkoming?1
Het kabinet wil een maatschappelijke verantwoorde beloning voor topfunctionarissen in de zorg. De normen daarvoor zijn vastgelegd in de WNT. De normen van de WNT handhaven we. Instellingen maken, binnen de kaders van die wet, hun eigen afwegingen bij hun personeelsbeleid.
Waarom ontkent het UMC het vertrek van de bestuurder vanwege bestuurlijke onenigheid? Was er nu wel of niet sprake van onenigheid in de top of is het waar dat deze bestuurder werkelijk «toe was aan een nieuwe uitdaging»? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ik heb geen inzicht in de overwegingen van deze bestuurder en zijn werkgever rond de beëindiging van het dienstverband.
Toestemming voor een bonus aan de oud-topman van de NS |
|
Farshad Bashir |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Klopt het bericht dat de voormalig NS-topman toestemming had voor de bonus van € 75.000?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Na beoordeling door de raad van commissarissen en na een gesprek met mij op 26 februari was er in principe overeenstemming over een toekenning van een variabele beloning van 17,5% van het vaste salaris van de heer Huges. Dit was echter onderdeel van een breder pakket, waarover pas op 2 juni in totaliteit overeenstemming werd bereikt. Dat was pas het moment waarop de uitbetaling had kunnen worden geëffectueerd. Zie voor een nadere toelichting de antwoorden op de vragen van de leden Koolmees en Van Veldhoven.
Wat is de reden dat u eerder de Tweede Kamer voorhield dat de voormalig NS-topman de bonus zomaar zonder dat u of de Raad van Commissarissen van de NS daarvan op de hoogte was aan zichzelf liet uitkeren?
Omdat dat een juiste weergave van de feiten is.
Kunnen we na uw eerdere missers (zoals het feit dat u over de oud-NS-topman vol trots meedeelde dat hij zijn ontslag heeft genomen maar die achteraf helemaal niet ontslagen bleek te zijn en het gedoe rondom de bonus) nog meer verrassingen verwachten rondom de ontslagprocedure van de oud-topman? Zo ja, welke? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NS, vertegenwoordigd door de raad van commissarissen, treedt op als werkgever voor de heer Huges. In de beschrijving van de gang van zaken heb ik mij steeds gebaseerd op hetgeen de toenmalige voorzitter van de raad, de heer Van den Driest, mij heeft gezegd, dan wel door de informatie die hij mij heeft laten verstrekken door medewerkers van NS. Ik heb de Tweede Kamer sinds 28 april steeds snel op de hoogte gebracht van relevante ontwikkelingen of nieuwe informatie. Daarbij is gebleken dat de informatie waarop ik mij baseerde achteraf bezien niet altijd correct en volledig was. Dat is natuurlijk ernstig. Het illustreert dat de interne regels en procedures bij NS niet goed functioneerden. Het is mijn intentie, evenals van het bestuur en de raad van commissarissen van NS, om hierin op korte termijn verbetering aan te brengen.
Bent u bereid om alle documenten die betrekking hebben op het ontslag van de NS-topman naar de Tweede Kamer te sturen, waarbij ook de afspraken tussen de voormalig topman en de Raad van Commissarissen van de NS en uw Ministerie helder worden?
Zoals u in de NRC van 11 juli heeft kunnen lezen bereidt de advocaat van de heer Huges een kort geding voor. Om de juridische positie van NS niet te schaden kan ik niet aan uw verzoek voldoen. Na de afwikkeling van de procedure kan ik de Kamer vertrouwelijk informeren.
In hoeverre deelt u de mening dat het verkeerd voorstellen van zaken een beetje uw handelsmerk begint te worden?
Zie het antwoord op vraag 3.
Het bericht ' Stafmedewerker Haagse Hogeschool krijgt 4 ton mee' |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Stafmedewerker Haagse Hogeschool krijgt 4 ton mee»?1
Ja.
Wat vindt u van deze kwestie en welke actie onderneemt u hierop?
Ik ben van mening dat onderwijsgeld zo effectief en efficiënt mogelijk moet worden ingezet. Daarom heeft het Kabinet ook ingezet op wetgeving voor de topinkomens waardoor de inkomens en vertrekregelingen van bestuurders worden gemaximeerd.
Het gaat in dit geval niet om een topfunctionaris, maar om een (staf)medewerker. Om die reden is de normering van een maximale ontslagvergoeding van € 75.000 uit de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) niet van toepassing. De Inspectie van het Onderwijs heeft inmiddels bij de instelling informatie opgevraagd. Uit deze informatie heeft de inspectie helaas moeten concluderen dat er geen reden is voor handhaving op grond van de WNT, want het gaat niet om een topfunctionaris in de zin van de WNT. De inspectie heeft tevens geconcludeerd dat de toegekende ontslagvergoeding de kantonrechtersformule niet overschrijdt en dat de Haagse Hogeschool in dit geval op basis van een doelmatigheidsafweging de meest voordelige oplossing heeft gekozen. De inspectie ziet dan ook geen mogelijkheid voor handhaving op doelmatige besteding van de rijksbijdrage. Mij rest niets anders dan me hier bij neer te leggen.
Hoewel de onderhavige ontslagvergoeding niet door de WNT wordt gemaximeerd, staat deze wel op gespannen voet met het doel en de geest van de wet. Ik kan u melden dat het kabinet voornemens is het bereik van de WNT uit te breiden naar alle medewerkers (WNT3), zodat de WNT-norm breder van toepassing wordt. Met die uitbreiding kunnen dit soort situaties worden voorkomen en ontslagvergoedingen van deze omvang zullen tot het verleden gaan behoren.
De berichten “Top Universiteit Utrecht knoeit met dienstauto” en ”Overtreedt Universiteit Utrecht de Balkenendenorm?” |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Top Universiteit Utrecht knoeit met dienstauto» en «Overtreedt Universiteit Utrecht de Balkenendenorm?»?1
Ja.
De universiteit zegt volgens RTL dat alle ritten van de collegeleden zich bevonden op de route tussen woon en werkplek, klopt dat? Zo nee, moeten ook de andere twee collegeleden bijtelling betalen?
Volgens de geldende richtlijnen van de Universiteit Utrecht mag de instelling voor de leden van het college van bestuur woon-werkvervoer aanbieden. Dit betreft ook vervoer voor het zo goed mogelijk uitoefenen van de functie als collegelid. De Universiteit Utrecht heeft mij meegedeeld dat bij één collegelid sprake was van enkele ritten in het kader van een commissariaat in Almelo (commissariaat vanaf april 2014). Hiervoor heeft een verrekening plaatsgevonden over 2014.
Kunt u bevestigen dat de Universiteit Utrecht (UU) de Wet Normering Topinkomens (WNT) overschrijdt met het aan de bestuursvoorzitter toekennen van een brutoloon en pensioenbijdrage à € 228.000 per jaar en daarnaast een dienstauto met chauffeur ter beschikking stellen die ook voor privégebruik wordt gebruikt?
Volgens de opgave (de gecertificeerde jaarrekening 2014) van de Universiteit Utrecht is over 2014 sprake geweest van de overschrijding van de WNT bij de beloning van de voorzitter van het college van bestuur. Deze overschrijding over 2014 is door de universiteit teruggevorderd op de voorzitter van het college van bestuur. De voorzitter heeft in 2015 terugbetaald. Hiermee is die overschrijding door de universiteit zelf gecorrigeerd.
Kunt u bevestigen dat als een dienstauto met chauffeur naast woon-werkverkeer en werk-werkverkeer ook gebruikt wordt voor (betaalde) nevenfuncties, er sprake is van privégebruik, en hierover bijtelling dient plaats te vinden?
Indien een auto gebruikt wordt voor meer dan 500 kilometer op jaarbasis voor privégebruik, is conform vigerende fiscale regelgeving sprake van bijtelling. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Waarom wordt onderwijsgeld ingezet voor vervoer ten behoeve van commissariaten bij beursgenoteerde ondernemingen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Toezichthouder Elmo Meijer stelt dat dergelijke regels omtrent dienstauto’s in het bedrijfsleven niet bestaan; klopt deze stelling?
De fiscale regels voor dienstauto’s gelden ook voor het bedrijfsleven. Uit navraag bij de universiteit begrijp ik dat de voorzitter van de raad van toezicht niet bedoelde te zeggen dat dergelijke regels voor het bedrijfsleven niet bestaan, maar dat hij heeft willen benadrukken dat de interpretatie van nevenactiviteiten niet eenduidig is.
Uit het bericht van RTL Nieuws blijkt dat de voorzitter van het College van Bestuur (CvB) van de UU na de eerdere berichtgeving van RTL Nieuws een deel van haar salaris terugbetaalt, kunt u precies aangeven welke bedragen door welke CvB leden van de UU zijn terugbetaald over de periode 2013, 2014, 2015? Indien de dienstauto met chauffeur wél zou moet worden meegerekend in verband met de WNT, hoe verhouden de inkomens van de CvB leden van de UU zich na terugbetaling van een deel van het salaris zich tot de WNT in de jaren 2013, 2014 en 2015?
Over 2013 was er geen sprake van bijtelling. Over 2014 heeft zoals gezegd fiscale bijtelling plaatsgevonden. Als gevolg hiervan heeft de voorzitter van het college van bestuur een bedrag van € 16.191 teruggestort. Voor de overige leden was er in 2014 geen sprake van bijtelling. Over 2015 is halverwege het jaar nog geen conclusie te trekken. De Universiteit Utrecht moet vigerende regelgeving aangaande de WNT toepassen.
Hoe tonen universiteiten doelmatig gebruik van dienstauto's aan? Kunt u aangeven of bij meer universiteiten de grens van de WNT overschreden wordt of dreigt te worden?
In het stelsel van hoger onderwijs is de raad van toezicht onder meer belast met het vaststellen van de beloning van de leden van het college van bestuur en het toezien op de doelmatige en rechtmatige besteding van middelen uit de rijksbijdrage. Dat betekent dat de raad ook toezicht moet houden op het declaratiegedrag van bestuurders. Het uitgangspunt daarbij moet zijn dat deze uitgaven sober, doelmatig, eenduidig en transparant zijn.
Instellingen in het hoger onderwijs moeten de WNT gegevens opnemen in hun jaarverslag. Deze worden gecontroleerd door de instellingsaccountants. De Inspectie van het Onderwijs controleert de jaarrekeningen en wanneer daarbij blijkt dat de WNT mogelijk wordt overschreden voert zij onderzoek uit. Bij overschrijding treedt de inspectie handhavend op. De inspectie geeft aan dat in 2013 drie keer sprake was van onderzoek naar mogelijke overschrijding van de WNT in het hoger onderwijs. Uw Kamer is hier destijds van op de hoogte gesteld. Over 2014 worden de (mogelijke) onderzoeken binnenkort opgestart op basis van de signalen van de accountants zoals opgenomen in de jaarrekeningen 2014. Voor 2015 is halverwege het jaar vooralsnog geen conclusie te trekken.
Is dit aanleiding voor breder onderzoek in onderwijs / publieke sector?
Ik heb daarover contact opgenomen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Wonen en Rijksdienst. Daarnaast heb ik de inspectie inmiddels gevraagd om een onderzoek naar het declaratiegedrag van de bestuurders in het hoger onderwijs. Ook ga ik met de VSNU en de Vereniging Hogescholen in gesprek over hoe we deze uitgaven zo eenduidig, transparant, sober en doelmatig mogelijk krijgen.
Subsidievoorwaarden ten aanzien van topinkomens |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Voorlopig geen «Arnhemse» grens aan topinkomens»?1 en herinnert u zich eerdere over het verbinden van subsidievoorwaarden aan topinkomens?2 3
Ja.
Is het in het bericht gestelde dat gemeenten geen eigen grenzen in een subsidieverordening mogen opnemen met betrekking tot inkomens bij door gemeenten gesubsidieerde instellingen waar? Zo ja, waarom is dat waar en hoe verhoudt zich dat tot uw antwoorden op eerdere vragen dat de Algemene Wet Bestuursrecht «voldoende mogelijkheden (biedt) voor het normeren van topinkomens van functionarissen bij instellingen die subsidie ontvangen van decentrale overheden. Zij kunnen in hun subsidieverordening voorwaarden ten aanzien van de inkomens van bestuurders opnemen. Instellingen die daar niet aan voldoen, komen dan niet in aanmerking voor subsidieverlening. De groep instellingen die subsidie kan ontvangen, wordt daarmee op voorhand ingeperkt.»?3 Zo nee, waarom is dat niet waar?
In het bericht wordt verwezen naar een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarbij is niet vermeld welke uitspraak wordt bedoeld. Naar waarschijnlijkheid wordt verwezen naar de uitspraak van 25 juni 2014 in het hoger beroep van de gemeente Eindhoven in de zaak tegen Stichting Novadic-Kentron (ECLI:NL:RVS:2014:2348). Uit die uitspraak kan worden afgeleid dat het opleggen van een maximale beloning als subsidieverplichting wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet is toegestaan. Zoals ik in antwoord op Kamervragen over het bericht «gemeente mag subsidie niet korten om topinkomens» (Aanhangselnummer 2914) heb aangegeven, dient de uitspraak niet zo te worden begrepen dat er voor decentrale overheden helemaal geen mogelijkheden meer zijn. In de aan uw Kamer toegezegde ontwikkeling van modelaanpakken voor decentrale overheden worden deze mogelijkheden uitgewerkt.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde wethouder dat het stellen van grenzen aan topinkomens bij door de gemeente gesubsidieerde instellingen niet toegestaan is vanwege een uitspraak van de Raad van State? Zo ja, om welke uitspraak gaat het en waarom zou op grond van die uitspraak het stellen van de genoemde grenzen niet mogelijk zijn? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot uw mening dat ook na de uitspraak van de Raad van State in de zaak tussen de gemeente Eindhoven en Novadic-Kentron er voor decentrale overheden via subsidievoorwaarden die «aan de voorkant» van het subsidieproces zitten wel voorkomen kan worden «dat topinkomens met gemeentelijk of provinciaal geld kunnen worden gefinancierd», en dat alleen «eerst een subsidie verlenen aan een instelling en vervolgens «aan de achterkant» een maximale beloning als verplichting opleggen en afdwingen», niet mag?4
Zie het antwoord op vraag 2.
Acht u het nog steeds niet nodig om de wetgeving ten aanzien van het verbinden van subsidievoorwaarden aan topinkomens bij gesubsidieerde instellingen zodanig aan te passen dat het stellen van deze subsidievoorwaarden mogelijk wordt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven zijn er binnen bestaande wettelijke kaders mogelijkheden om dergelijke subsidievoorwaarden te stellen. Daar vanuit gaande is er geen aanleiding de wetgeving aan te passen.
Wat is de stand van zaken bij de formulering van de modelaanpak met betrekking tot het verbinden van subsidievoorwaarden ten aanzien van topinkomens bij gesubsidieerde instellingen die u samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal (IPO) zou uitwerken?
Een handreiking met betrekking tot dit onderwerp is – gebaseerd op interbestuurlijke ambtelijke samenwerking – thans in concept gereed en zal ik op korte termijn aan VNG en IPO toezenden. Na ontvangst van de reacties van VNG en IPO kan ik u nader informeren.
Deelt u de mening dat ook zonder de genoemde modelaanpak of de in het bericht genoemde handreiking het mogelijk is voor gemeenten om de genoemde voorwaarden in een subsidieverordening op te nemen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Bij het ontwikkelen van de bedoelde modelaanpakken is, onder meer, uitgegaan van voorbeeldbepalingen die decentrale overheden kunnen opnemen in hun subsidieverordening. Het staat hen echter vrij eigen voorwaarden te formuleren.
Het bericht dat een oud-directeur van een belastingkantoor voor waterschappen bijna 9 ton als afkoopsom heeft gekregen |
|
John Kerstens (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Falende directeur Hefpunt kreeg afkoopsom 9 ton»?1
Ja.
Is het waar dat een oud-directeur van belastingkantoor het Hefpunt tot zijn pensioengerechtigde leeftijd jaarlijks 82.000 à 90.000 euro van het Hefpunt kan blijven ontvangen, en dat dat in totaal tot een bedrag van meer dan 900.000 euro kan oplopen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie mijn antwoord op vraag 2 van de vragen van het lid Smaling (SP), ingezonden 3 juni 2015 (vraagnummer 2015Z10155).
Wanneer hebben de onderhandelingen over de ontslagvergoeding plaatsgevonden?
Volgens de mij thans ter beschikking staande informatie vonden de onderhandelingen plaats in januari en februari 2014. De toelaatbaarheid van de vertrekregeling en de wijze waarop beide partijen de op hen rustende verplichting tot het zoeken van andere passende werkzaamheden nakomen, is nog onderwerp van onderzoek. Als het onderzoek uitwijst dat de vertrekregeling geheel of gedeeltelijk in strijd is met WNT, is deze – voor het niet-conforme deel – van rechtswege nietig. Ik zal u over de uitkomsten van het nader onderzoek nader berichten.
Maakt het in verband met de overgangsregeling en inwerkingtreding van de Wet normering topinkomens (WNT) uit of die onderhandelingen voor november 2011, voor januari 2013, dan wel na januari 2013 hebben plaatsgevonden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Stond er in het contract met bovengenoemde persoon daadwerkelijk dat hij na ontslag recht had op de bovengenoemde bedragen? Zo ja, wanneer zijn deze afspraken gemaakt? Zo nee, op grond waarvan worden deze bedragen dan wel uitgekeerd en hoe verhoudt zich dat tot de WNT?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de genoemde persoon op basis van de afspraken met Hefpunt een sollicitatieplicht? Zo ja, hoe wordt die gehandhaafd? Zo nee, betekent dat dan dat de genoemde persoon tot zijn pensioengerechtigde leeftijd geen inspanningen voor het vinden van ander werk hoeft te leveren?
Zie antwoord vraag 3.
Indien u geen inzage hebt in het contract of afspraken tussen het Hefpunt en de bovengenoemde persoon, hoe is het dan mogelijk om te controleren of ontslagregelingen en dergelijke in het kader van de WNT zijn toegestaan?
De Eenheid toezicht WNT van mijn ministerie is belast met het toezicht op de naleving van de WNT en heeft inzage in het contract en heeft verder toegang tot alle overige informatie die benodigd is voor het onderzoek.
Is het waar dat de genoemde ontslagregeling een tijd lang willens en weten buiten de publiciteit is gehouden? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de gewenste en verplichte transparantie rondom topinkomens? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie het antwoord op vraag 6 van de hiervoor bedoelde vragen van het lid Smaling (SP). Ik heb geen aanwijzingen dat er sprake is van ontduiking of ontwijking van de rapportageplicht.
Deelt u de mening dat indien de ontslagvergoeding van een aard en omvang is zoals in het artikel staat, dat dat wel heel ver afligt van de intentie van de WNT om topinkomens en ontslagregelingen in de (semi-)publieke sector te normaliseren? Zo ja, waarom deelt u deze mening en welke conclusie trekt u daaruit? Zo nee, waarom niet?
Ik wil niet vooruitlopen op de afronding van het onderzoek, waarin ook ruimte moet zijn voor hoor en wederhoor. Zodra het onderzoek is afgerond zal ik u berichten over mijn conclusies en mijn oordeel geven over deze vertrekregeling.
Het bericht dat de vermogensongelijkheid in Nederland recordhoogtes bereikt |
|
Sadet Karabulut , Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Vermogensongelijkheid op recordhoogte»?1
De cijfers die worden gepresenteerd in het artikel zijn geen nieuwe cijfers. Vlak voor kerst heeft het CBS cijfers over de vermogensverdeling gepubliceerd, waaruit blijkt dat de vermogensongelijkheid in 2013 is toegenomen. Het aandeel van de 10% rijkste huishoudens is gestegen van 62% in 2012 naar 66% in 2013.
Dhr. Salverda stelt in zijn bijdrage dat de vermogensongelijkheid nog nooit zo hoog is geweest. Als we deze cijfers in historische context plaatsen op basis van de reeks van Dhr. Wilterdink over de periode 1894–19892, lijkt dat niet het geval. Over de periode 1993–2013 klopt het beeld echter wel.
De rijkste huishoudens blijken niet zozeer rijker geworden, maar het vermogen van de overige 90% is fors gedaald, waarmee de relatieve vermogensaandelen verschuiven. Dit wordt vooral veroorzaakt door de dalende huizenprijzen. Omdat het eigen huis voor huishoudens met een hoog vermogen een kleiner aandeel van het totale vermogen uitmaakt, hebben zij hier relatief minder last van. Toch is ook het vermogen van huishoudens in het hoogste vermogensdeciel afgelopen jaren gedaald.
Wanneer het vermogen van de top 10% zonder de eigen woning wordt vergeleken met het vermogen van andere decielen zien we dat ongelijkheid weliswaar is toegenomen tussen 2006 en 2013, maar lager lijkt te liggen dan in de jaren negentig.
Vermogensaandeel top 10% huishoudens tussen 1993 en 20133
1993
2000
2006
2013
aandeel top 10% in totaal vermogen
61%
58%
58%
66%
aandeel top 10% in totaal vermogen excl eigen huis
74%
74%
68%
71%
Hoe verhoudt de conclusie van Wiemer Salverda, namelijk dat de rijken meer financieel vermogen dan ooit hebben, en in de startblokken staan om te profiteren van de gevolgen van kwantitatieve verruiming en stijgende huizenprijzen, zich tot uw uitspraak dat de vermogensongelijkheid in Nederland stabiel is? Deelt u de mening dat de rijken in Nederland rijker worden? Vindt u de huidige een rechtvaardige verdeling van welvaart in Nederland?2
Uit cijfers van het CBS blijkt dat ook het vermogen van huishoudens in het hoogste vermogensdeciel de afgelopen jaren zijn gedaald.
Dhr. Salverda stelt dat de toegenomen schulden aan de onderkant van de vermogensverdeling (als gevolg van dalende huizenprijzen en relatief hoge hypotheek schulden) maar een deel van het verhaal zijn. Hij stelt dat het overige financieel vermogen (voornamelijk aandelen) een opmerkelijk snel herstel laat zien waardoor de rijken ook wel degelijk rijker worden en er geen reden is om te verwachten dat dit snel gaat veranderen.
Die veronderstelling deelt het kabinet niet. Juist het rendement op aandelen is erg volatiel. Dat de beurzen het momenteel goed doen is allerminst een garantie op blijvend succes. Dat laat het recente verleden wel zien. De commissie van Dijkhuizen toont bijvoorbeeld aan dat het rendement op aandelen vanaf de invoering van Box 3 (2001) tot 2012 negatief is5. Dhr. Salverda wijst op forse stijgingen in 2009 en 2010, maar daar staat tegenover dat het reële rendement op aandelen in 2008 – 51% was en ook in 2011 op -12% uitkwam. Hoge winsten kunnen dus ook zomaar weggevaagd worden door grote verliezen. Wel kijkt het kabinet in het kader van de fiscale stelselherziening naar alternatieven voor de huidige vermogensrendementsheffing, waarbij het doel is te komen tot een heffing die door belastingplichtigen als rechtvaardiger wordt ervaren en die tegelijkertijd goed uitvoerbaar is.
Wat het kabinet betreft is het belangrijkste criterium bij het beoordelen van vermogensongelijkheid niet of iedereen evenveel heeft, maar of de ongelijkheid een hindernis vormt voor sociale mobiliteit en sociale ontwikkeling. Omdat in Nederland risico’s in hoge mate worden opgevangen door de sociale zekerheid leidt een ongelijke vermogensverdeling niet direct tot ongelijke kansen en uitkomsten. Het kabinet ziet op dit moment dan ook geen indicaties om te veronderstellen dat de vermogensverdeling onevenwichtig is.
Kunt u de volgende uitspraken bevestigen: «Het aandeel van de vermogenstop 10% in alle vermogens in 2013 bedraagt 66 procent. Dat is 10 procentpunten meer dan in 2009.», «In 2013 bezit de top 701 miljard euro en de rest 359 miljard euro. Beide segmenten bereiken een hoogtepunt in 2008 (resp. 737 en 563 miljard) en dalen daarna. De daling voor de top is echter veel geringer (7%) dan voor de rest (37%)» en «De topvermogens zijn verantwoordelijk voor meer dan 60 procent van de spurt omhoog sinds 2009.»? Wat is uw oordeel over deze verhoudingen?
Het kabinet kan bovenstaande uitspraken op basis van de CBS-gegevens bevestigen. Omdat huishoudens met een groot vermogen een kleiner deel van hun vermogen in het eigen huis hebben zitten, zijn zij minder geraakt door de daling van de huizenprijzen, zoals ook is toegelicht in het antwoord op vraag 1 (3e alinea). Hierdoor is de vermogensongelijkheid in 2013 toegenomen. Daarnaast wordt het pensioenvermogen niet meegenomen in de CBS-gegevens. Een overgroot gedeelte van de Nederlandse werknemers bouwt pensioen op. De Nederlandse pensioenfondsen hebben meer vermogen dan in andere landen. Wanneer pensioenvermogen ook meegenomen wordt in de vergelijking, neemt de vermogensongelijkheid in belangrijke mate af. Zie ook de brief van 16 september 20146 en het artikel van Caminda, Goudswaard en Knoef op het discussieforum Mejudice7.
Klopt het dat Nederland een hogere vermogensongelijkheid kent dan de VS, Zwitserland en Duitsland?
Zoals het kabinet ook al aangaf in haar brief van 16 september 2014, ligt de internationale vergelijking van vermogensongelijkheid lastig omdat de uitkomst van zo’n vergelijking sterk afhankelijk is van methodologische verschillen zoals gekozen definities. Daarnaast spelen verschillen in instituties in internationaal opzicht een grote rol. Hierdoor kan er geen harde conclusie getrokken worden over de vermogensongelijkheid in Nederland ten opzichte van andere landen.
Wat zijn de implicaties van dit onderzoek voor de door u regelmatig aangehaalde Wilterdink-reeks met betrekking tot de ontwikkeling van vermogensongelijkheid in Nederland?
Zie het antwoord op vraag 1 (2e alinea).
Hoe apprecieert u dit onderzoek in vergelijking met de door u eerder aangehaalde onderzoeken van Koen Caminada?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u uiteenzetten hoe het vermogen van de top-10%, top-1%, top-0,1% en top-0,01% is samengesteld?
De door het CBS samengestelde tabellen8 laten alleen de vermogenssamenstelling per percentiel zien en een onderverdeling in kwarten van het bovenste percentiel. Onderstaande tabel toont daarom de vermogenssamenstelling van de top 10%, top-1% en top 0,25%.
Top 10%
Top 1%
Top 0,25%
Totaal (mld euro)
Totaal (mld euro)
Totaal (mld euro)
Wv. Bank en spaartegoeden
144,2
37,5
15,9
Wv. Obligaties
23,5
14,5
8,4
Wv. Aandelen aanmerkelijk belang
137,5
117,6
91,2
Wv. Aandelen overig
65,7
33,5
18,7
Wv. Eigen woning
278,0
42,3
13,3
Wv. Onroerend goed, overig
112,2
46,7
23,3
Wv. Roerende zaken enz.
28,8
13,9
7,6
Wv. Ondernemingsvermogen
38,2
17,6
4,4
Wv. Hypotheekschuld eigen woning
76,6
16,1
6,5
Wv. Schulden, overig
50,2
25,6
15,0
Hoe verklaart u dat het financiële vermogen minus het huizenbezit van de top-10% na een aanvankelijke daling in 2009 zich snel herstelt en al in 2010 het eerdere topniveau achter zich laat?
De stijging van het overige financiële vermogen over de periode 2008–2013 wordt vooral verklaard door een toename van de besparingen (via bank en spaartegoeden, het vermogen in obligaties en aandelen neemt juist af) en een toename van het vermogen in roerende zaken. De waarde van bezittingen in onroerend goed neemt af, ook nemen de schulden bij de top-10% vermogenden toe.
Het blijft in de vraag (op basis van een constatering over de jaren 2008–2010) overigens buiten beschouwing dat het financiële vermogen minus het huizenbezit van de top-10% in 2011 weer afneemt. In 2012 en 2013 zien we opnieuw een stijging. Dit onderstreept de volatiliteit van de vermogensontwikkeling waar het kabinet ook in antwoord op vraag 2 naar verwijst.
Hoeveel mensen in Nederland bezitten een negatief vermogen? Hoe verklaart u dit percentage? Hoe groot zijn hun schulden?
Uit de CBS-tabellen9 blijkt dat in 2013 15% van de huishoudens een negatief vermogen heeft. Dit zijn 1,1 miljoen huishoudens. Voor het overgrote gedeelte komt dit doordat de waarde van de hypotheekschuld groter is dan de waarde van het huis. Het gemiddelde negatieve vermogen van deze huishoudens is € 57.333.
Wat gaat u doen om de toenemende vermogensongelijkheid in Nederland terug te dringen? Welke doelstellingen hanteert u om de verschillen tussen arm en rijk te verkleinen?
De vermogensverdeling in Nederland is schever dan de inkomensverdeling. Dit zal bijna altijd het geval zijn, omdat vermogen wordt opgebouwd over de tijd. De recente ontwikkelingen in de vermogensverdeling zijn weliswaar bijzonder maar niet onverwacht. Het was immers al bekend was dat de huizenprijzen in 2013 zijn gedaald. Hoe dit zich de komende jaren gaat ontwikkelen is onduidelijk: als de woningmarkt weer aantrekt kan de vermogensongelijkheid ook weer afnemen. Deze gegevens alleen zijn in de ogen van het kabinet dan ook geen afdoende argument om de vermogensverdeling als onevenwichtig te beoordelen. Het kabinet kijkt daarom voornamelijk naar de mate waarin vermogensongelijkheid een hindernis vormt voor sociale mobiliteit en sociale ontwikkeling. Juist op dat punt doen we het in Nederland, ook internationaal gezien, goed. En omdat in Nederland risico’s in hoge mate worden opgevangen door de sociale zekerheid, leidt een ongelijke vermogensverdeling niet direct tot ongelijke kansen en uitkomsten. Het kabinet verbindt daarom geen consequenties aan de huidige ontwikkeling in de vermogensverdeling, maar blijft de vermogensverdeling de komende jaren wel volgen.
Ziet u een relatie tussen de groeiende vermogensongelijkheid en de groeiende armoede en schulden? Zo ja, welke? Zo nee, kunt u uw antwoord onderbouwen?
Enerzijds is tijdens de crisis van afgelopen jaren, zowel de vermogensongelijkheid als de armoede en schuldenproblematiek toegenomen. In die zin ziet het kabinet een duidelijke relatie tussen beiden. Bovendien hebben we gezien dat de toegenomen vermogensongelijkheid grotendeels veroorzaakt wordt door de daling van de huizenprijzen, die vooral de onderkant van de vermogensverdeling hard raakt. Die daling zorgt er ook voor dat huishoudens die nog weinig hebben afgelost op hun hypotheek een hogere hypotheekschuld hebben dan de waarde van hun woning (de zogenaamde onder-water-problematiek). Anderzijds bestaat de groep met de laagste (negatieve) vermogens vooral uit jongere huishoudens met een hoog inkomen, en zien we dat de armoedeproblematiek zich voornamelijk concentreert bij andere groepen huishoudens (zoals niet westerse allochtonen en alleenstaande ouders).
Het bericht ‘Zonder hulp belanden we in een doos bij CS’ |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Zonder hulp belanden we in een doos bij CS»?1
Klopt het dat rondom de grootscheepse fraude met kinderopvang De Parel in Capelle, Gouda en Zoetermeer voor miljoenen wordt teruggevorderd bij gedupeerde ouders?
Klopt het bericht dat «gratis kinderopvang» werd aangeboden onder voorwaarde dat de kinderopvangtoeslag niet via de ouders zou lopen, maar direct zou worden overgemaakt aan De Parel? Zo nee, hoe werkte de constructie dan? Zo ja, klopt het dat scholen in de buurt deze «gratis kinderopvang» aan ouders aanbevolen?
Bent u bekend met soortgelijke omvangrijke fraudezaken met kinderopvangtoeslag door kinderopvangorganisaties? Zo ja, om wat voor aantallen gaat het? Zo nee, bent u van mening dat het hier een unieke op zichzelf staande vorm van fraude betreft?
Bent u bekend met het feit dat door een medewerker van De Parel bekend is gemaakt dat tot medio 2011 er gebruik gemaakt kon worden van algemene DigiD codes waarmee Kinderopvangtoeslag opnieuw werd aangevraagd, nadat deze door betrokken ouders was stopgezet?2
Klopt het dat in die jaren gebruik gemaakt kon worden van algemene DigiD-codes waarmee kinderopvangtoeslag aangevraagd kon worden zonder medeweten van betrokken ouders? Zo nee, hoe verhoudt zich dit dan tot de uitspraken van betreffende oud medewerkers en BOink? Zo ja, is hiermee fraude zonder medeweten van betreffende ouders wel erg makkelijk gemaakt?
Acht u het in licht van deze onthullingen opportuun om terugvorderingen van toeslagen stop te zetten tot dat het FIOD-onderzoek is afgerond en meer duidelijk is over de toedracht? Zo nee, waarom niet?
Bent u van mening dat hier mogelijk sprake is van een specifiek geval, waardoor betrokken ouders in aanmerking zouden kunnen komen voor de slachtofferregeling? Zo nee, waarom niet?3
Het bericht ‘Nibud: koopkracht 2015 minder positief dan loonstrookje’ |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Nibud: koopkracht 2015 minder positief dan loonstrookje»?1
Ja.
Kunt u een uitgebreide reactie geven op de gevolgen van de genoemde ontwikkelingen die van invloed zijn op de koopkracht?
Het Nibud meldt met deze publicatie in feite niets nieuws ten opzichte van de brief over loonstrookjes en koopkracht (Kamerstuk 33 682, nr. 13) die ik uw Kamer op 16 december jl. heb toegestuurd. Op Prinsjesdag werd al duidelijk dat de meeste mensen er komend jaar op vooruit gaan, in de laatste raming van het CPB (december 2014) zelfs nog wat meer dan eerder werd verwacht. Dat beeld zien we over het algemeen ook terug op de loonstrookjes.
Het is goed dat de koopkracht voor de meeste huishoudens sinds lange tijd weer stijgt en we daarmee de crisis stapsgewijs achter ons laten. Tegelijkertijd moeten we ons niet rijk rekenen. Lang niet iedereen gaat er op vooruit, en de koopkrachtstijging is in de meeste gevallen ook maar beperkt.
Hoewel het loonstrookje voor veel mensen het meest zichtbare moment is waarop zij hun koopkracht ervaren, geeft het in feite niet zo’n goed beeld van wat mensen met hun netto loon kunnen aanschaffen. Dat komt omdat niet alle onderdelen die de koopkracht bepalen op het loonstrookje zichtbaar zijn. Zo wordt bijvoorbeeld geen rekening gehouden met de stijging van de prijzen (inflatie) waardoor mensen van hetzelfde geld minder kunnen kopen. De veranderingen in de toeslagen zijn ook niet zichtbaar, zoals de bezuiniging op de zorgtoeslag en het extra kindgebonden budget van meer dan drieduizend euro voor alleenstaande ouders.
Per saldo geven de loonstrookjes in januari in de meeste gevallen dan ook een iets positiever beeld dan het totale koopkrachtbeeld over 2015. Dat komt ondermeer door het vervallen van de eenmalige koopkrachttegemoetkoming voor lage inkomens, hogere zorgpremies, bezuinigingen op de zorgtoeslag en hervorming van de kindregelingen, die in de koopkracht wel zijn meegenomen maar niet zichtbaar zijn op het loonstrookje.
De winstwaarschuwing die het Nibud afgeeft is dan ook een begrijpelijke. Dat neemt niet weg dat de koopkracht dit jaar gemiddeld genomen met driekwart procent stijgt.
Het Nibud wijst verder op de achterblijvende koopkrachtontwikkeling van mensen in de bijstand, vooral op de positie van gezinnen die rond moeten komen van een uitkering. Juist gezien die kwetsbare positie, is het positief dat de koopkracht van een paar met kinderen in de bijstand volgend jaar wel stijgt, voornamelijk als gevolg van een hoger kindgebonden budget.
Geven deze ontwikkelingen aanleiding tot bijsturing van het beleid? Zo nee, waarom niet?
Deze ontwikkelingen geven geen aanleiding voor bijsturing van het beleid. Ze reflecteren immers de besluitvorming over de begroting 2015 en het bijbehorende koopkrachtbeeld. Natuurlijk volgt het kabinet ook de komende periode de inkomensontwikkeling van verschillende huishoudens en bevolkingsgroepen nauwlettend. Eventuele geconstateerde onevenwichtigheden kan het kabinet in de voorbereiding van de begroting 2016 corrigeren.
De gestegen inkomens van accountants |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Inkomen accountants stijgt weer»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de partnerinkomens stevig zijn gestegen, terwijl de sector kampt met forse kwaliteitsproblemen en er juist geïnvesteerd moet worden om deze het hoofd te bieden?
Accountantsorganisaties zijn private, commerciële partijen, waarbinnen zelf de beloning wordt vastgesteld. Accountantsorganisaties kampen met een kwaliteitsprobleem. Van belang is daarom dat de kwaliteit van de wettelijke controle omhoog gaat. Het NBA-rapport bevat een pakket aan maatregelen die dat dient te bereiken.2 Maatregelen ten aanzien van de beloning maken hiervan onderdeel uit en houden in dat bij het beloningssysteem de beloning van kwaliteit voorop moet staan en dat dit ook een cruciaal element is bij het promotiebeleid van medewerkers in de controlepraktijk. Daarnaast gaat de sector een claw-back regeling invoeren, op basis waarvan een deel van de betaling van de winstrechten zes jaar wordt uitgesteld en niet wordt uitgekeerd bij verwijtbare tekortkomingen. Ook wordt een vaste winstonafhankelijke beloning voor bestuurders van accountantsorganisaties geïntroduceerd met een variabel deel van maximaal 20% gebaseerd op lange termijn kwaliteitsdoelstellingen. Het is nu zaak dat de sector de noodzakelijke verbetermaatregelen uit het NBA-rapport voortvarend en effectief implementeert. In dat kader zullen de komende jaren de nodige investeringen gedaan moeten worden door accountantsorganisaties om de kwaliteit van de wettelijke controle te verbeteren. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) zal nauwgezet toezien op zowel de voortgang van de implementatie van de maatregelen als de kwaliteit van de wettelijke controle. De AFM zal daarbij gebruik maken van de handhavingsinstrumenten waarover zij beschikt. Dit zijn onder meer het geven van een aanwijzing, het opleggen van een boete en het geven van een openbare waarschuwing. Ik merk verder op dat het artikel gaat over alle partnerinkomens van de betreffende accountantsorganisatie. Niet alle partners binnen een accountantsorganisatie verrichten accountantscontroles. Bij de partnerinkomens in het artikel zijn dus ook de inkomsten betrokken uit andere opdrachten dan accountantscontroles. De totale winst van een accountantsorganisatie wordt verdeeld over de partners en bestaat dus voor een deel uit werkzaamheden ten behoeve van een publieke taak (accountantscontroles).
Wat vindt u een redelijke beloning voor de uitoefening van een publieke taak, namelijk een onafhankelijke accountantscontrole? Passen daar inkomens bij van meer dan zes ton?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de stijging van de inkomens zich tot de afspraken die de sector zelf maakte, zie het rapport «In het publieke belang», om meer te investeren in kwaliteit, opleiding en controlewerkzaamheden?
Het artikel in het Financieele Dagblad van 29 december 2014 ziet op de inkomens van de partners van de Big 4-accountantsorganisaties over het afgelopen boekjaar 2013–2014. De meerderheid van de Big-4 accountantsorganisatie heeft een gebroken boekjaar en een balansdatum die vóór de publicatie van het NBA-rapport van 25 september 2014 ligt. De implementatie van de maatregelen op basis van het NBA-rapport is nog niet zichtbaar in de inkomens van de partners zoals weergegeven in het artikel. Eerst na afsluiting van het lopende boekjaar 2014–2015 kan worden bezien of de investeringen in kwaliteit, opleiding en controlewerkzaamheden hebben geleid tot een aanpassing van de partnerinkomens. De accountantssector heeft zich gecommitteerd aan de uitvoering van de maatregelen in het NBA-rapport. Ik ga er daarom vanuit dat noodzakelijke investeringen ter verbetering van de accountantscontrole zullen worden gedaan. Daarbij geldt dat het hier niet alleen om financiële investeringen gaat. Een deel van de verbetervoorstellen bestaat uit andersoortige maatregelen (zoals de maatregel dat het promotiebeleid is gebaseerd op aantoonbare vaktechnische kennis, een professioneel-kritische instelling en kwaliteit van de werkzaamheden) en de noodzakelijke cultuurverandering. Accountantsorganisaties dienen naar aanleiding van het AFM-rapport van 25 september 2014 en het NBA-rapport een verbeterplan op te stellen waarin zij aangeven welke maatregelen zij nemen om de kwaliteit van de accountantscontrole te verbeteren. De AFM gaat toezicht houden op de verbeterplannen en de uitvoering daarvan.
Had het niet voor de hand gelegen gezien de situatie in de sector dat er geld was gereserveerd om noodzakelijke investeringen te doen en de controles op orde te brengen in plaats van de eigen inkomens te verhogen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt de daling van het aantal partners bij verschillende kantoren zich tot de ambitie van de sector om het aantal uren dat partners besteden aan controles te verhogen en niet alles door medewerkers te laten doen, de zogenoemde beperking van de leverage?
Ook hiervoor geldt dat het artikel ziet op het afgelopen boekjaar, waarin de maatregelen uit het NBA-rapport niet zichtbaar zijn. Het NBA-rapport bevat voorstellen om de betrokkenheid van partners bij de uitvoering van de accountantscontrole te vergroten. Zo moet de accountant aan de raad van commissarissen van de controlecliënt melden hoeveel partneruren en uren van andere medewerkers hij verwacht te besteden aan de uitvoering van de accountantscontrole (voorcalculatie) en hoeveel daadwerkelijk zijn besteed (nacalculatie). De accountant dient verder te onderbouwen hoe de inzet van deze uren, in combinatie met andere controlemethodieken, tot een kwalitatief goede controle leidt. Deze maatregel moet er mede toe leiden dat de betrokkenheid van partners bij de uitvoering van de accountantscontrole wordt vergroot.
De aanpak van topinkomens |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Waarom hoeven bestuurders van universiteiten per 2015 niet aan de nieuwe wet normering topinkomens te voldoen?
Ik heb besloten voor bestuurders van universiteiten het jaar 2015 als overgangsjaar te benutten. Ik heb besloten dit te doen onder andere vanwege de nauwe verbintenis van de umc's met niet alleen de universitaire bestuurders, maar ook met de zorg.
Hoe kunt u dit uitleggen, aangezien de wet al jaren geleden werd aangekondigd?
Het verlaagde maximum van € 178.000 is sinds 1 januari 2015 van kracht geworden. Voor bestuurders van umc’s heeft de Minister van VWS in 2015 een overgangsjaar bepaald, mede gezien de verwevenheid die er bestaat met de overige instellingen van de sector zorg. Voor het zorgvuldig kunnen vaststellen van salarisklassen bij de WNT2 benut de Minister van VWS het jaar 2015.
Ik verwijs u hierbij ook naar de brief over de invoering Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT (Kamerstuk 33 978, nr. 27), die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties mede namens mij heden aan uw Kamer heeft gezonden.
Waarom heeft u niet eerder laten weten dat uitstel nodig zou zijn, in plaats van op het allerlaatste moment?
Het benutten van het overgangsjaar voor de universiteiten houdt verband met de nauwe verbintenis die er bestaat tussen de universiteit en het umc. Zowel bij de indiening van het wetsvoorstel aan uw Kamer als in de nota naar aanleiding van het verslag, is stilgestaan bij de eventuele noodzaak van een overgangsjaar in het geval van het vaststellen van verlaagde normen bij de WNT. Ik verwijs u hierbij ook naar de brief over de invoering Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT (Kamerstuk 33 978, nr. 27), die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties mede namens mij heden aan uw Kamer heeft gezonden.
Deelt u de mening dat het flauwekul is om alle universiteiten uitstel te verlenen, terwijl slechts enkele universiteiten over een Universitair Medische Centrum (UMC) beschikken?
Bij het bepalen van het beloningsmaximum voor universiteitsbestuurders bij de WNT heb ik geen onderscheid gemaakt tussen het type universiteit. Ik ben van mening dat de zwaarte van de functie van universiteitsbestuurder voor alle universiteiten van vergelijkbaar niveau is. De verwevenheid met het UMC leidt ertoe dat voor universiteitsbestuurders in 2015 hetzelfde beloningsmaximum geldt.
Waarom laat u zich door uw collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tot uitstel overhalen? Waarom heeft u uw collega niet duidelijk gemaakt dat zij net zo goed per 2015 aan de wet moet voldoen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de brief over de invoering Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT (Kamerstuk 33 978, nr. 27), die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, mede namens mij heden aan uw Kamer heeft gezonden.
Deelt u de mening dat u de indruk wekt geen haast te maken met invoering van de nieuwe wet? Wat is de reactie van uw collega de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?
Het verlaagde bezoldigingsmaximum van € 178.000 is sinds 1 januari jl. voor het gehele OCW-veld van kracht geworden, met uitzondering van de universiteiten. In totaal betreft het 1.780 OCW-instellingen; op 14 universiteiten is het overgangsjaar van toepassing.
Ik verwijs u hierbij ook naar de brief over de invoering Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT (Kamerstuk 33 978, nr. 27), die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties mede namens mij heden aan uw Kamer heeft gezonden.
Bent u het er mee eens dat deze gang van zaken uiterst amateuristisch overkomt?
Zie de antwoorden bij vragen 5 en 6.
Gaat u zich inspannen om álle bestuurders alsnog per 2015 te laten voldoen aan de nieuwe wet topinkomens?
In 2015 zal ik ten aanzien van alle OCW-instellingen de vastgestelde maxima toepassen en zo nodig handhavend optreden.
Het bericht ‘Zorgbestuurder vangt twee ton voor maand werk’ |
|
John Kerstens (PvdA), Grace Tanamal (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Zorgbestuurder vangt twee ton voor maand werk»?1
Ja.
Is het waar dat deze zorgbestuurder € 199.732 heeft ontvangen voor één maand arbeid en een paar losse projecten in 2013? Zo ja, hoe verhoudt deze buitensporige beloning zich tot de Wet normering topinkomens (WNT)?
Nee, dat is niet waar. De inkomensgegevens van zorgbestuurders zijn te vinden op www.jaarverslagenzorg.nl. Daaruit blijkt dat de betrokken zorgbestuurder in 2013 een bedrag van € 151.963 heeft ontvangen. Dit betreft de optelsom van zijn beloning plus de belastbare onkostenvergoedingen. De normering grijpt echter aan bij het begrip «bezoldiging». Tot de bezoldiging moeten ook de beloningen betaalbaar op termijn, waaronder de werkgeversbijdrage pensioen, worden gerekend. De totale bezoldiging van betrokkene bedroeg in 2013 € 181.722. Betrokkene is tot 1 februari 2013 voorzitter van de Raad van Bestuur geweest. Volgens informatie verstrekt door de Raad van Toezicht, is betrokkene daarna in dienst gebleven en heeft hij werkzaamheden verricht met een substantieel tijdsbeslag. Per 1 februari 2013 wordt betrokkene als gewezen topfunctionaris aangemerkt. De bezoldiging van gewezen topfunctionarissen wordt niet door de WNT genormeerd, maar moet wel worden verantwoord. Alleen de bezoldiging voor de maand januari 2013 wordt dus door de WNT genormeerd (zie ook het antwoord op vraag 5).
Deelt u de mening dat betalingen aan bestuurders als deze schade toebrengen aan de GGZ-sector en volledig in strijd zijn met de maatschappelijke en politieke wens om inkomens – betaald van publiek geld – te matigen en te normeren? Bent u bereid bestuurder en instelling in kwestie individueel aan te spreken op dit laakbaar gedrag?
Zie het antwoord op vraag 2; de situatie zoals u die weergeeft in vraag 2, is niet aan de orde.
Deelt u de mening dat bestuurders die dergelijke salarissen wensen te verdienen niet thuishoren in deze sector?
Zie het antwoord op vraag 3.
Valt de functie waarin de betreffende persoon na januari 2013 werkzaamheden uitvoerde ook onder het begrip topfunctionaris, zoals bedoeld in de WNT? Zo ja, welke handhavingsmaatregelen heeft u in deze casus ondernomen? Zo nee, waarom heeft u geen maatregelen genomen?
Nee. Nadat betrokkene zijn bestuursfunctie heeft neergelegd (i.c. per eind januari), kwalificeert hij niet langer als topfunctionaris, maar als gewezen topfunctionaris.
Zolang de gewezen topfunctionaris werkzaam blijft bij dezelfde instelling moeten de bezoldigingsgegevens op grond van de WNT openbaar gemaakt worden.
Deelt u de mening dat de beloning in deze casus niet in verhouding staat tot de verrichte werkzaamheden, dit mede in relatie tot het bestuurlijk akkoord in de GGZ-sector dat ziet op doelmatigheid, beddenreductie en beperkte uitgavengroei?
Op basis van het bericht is het niet mogelijk om een oordeel te vormen over de hoogte van de beloning in verhouding tot de functiezwaarte van deze gewezen topfunctionaris. Uit de jaarstukken en uit het door u aangehaalde bericht blijkt wel dat betrokkene het hele jaar 2013 werkzaamheden heeft verricht.
In welke klasse (artikel 3, Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg- en welzijnssector) valt betreffende zorginstelling?
Het gaat hier om het jaarverslag over 2013. En in 2013 gold er nog geen gestaffelde normering naar indelingsklasse, maar de algemene wettelijke bezoldigingsnorm.
Betreft het in deze casus een interim--bestuurder of een bestuurder die ook in 2012 in dienst was van deze GGZ-instelling?
Blijkens de jaarstukken was betrokkene 26 jaar werkzaam als bestuurder in de geestelijke gezondheidszorg waarvan ruim 17 jaar binnen hun groep. Vanaf 1 februari 2013 maakte hij geen deel meer uit van de Raad van Bestuur.
Wanneer stuurt u de algemene maatregel van bestuur over de normering van interim--bestuurders naar de Kamer? Kunt u de Kamer garanderen dat deze amvb zo snel als mogelijk naar de Kamer zal worden gezonden? Deelt u de mening dat voorbeelden als deze tot grote haast met deze amvb noodzaken?
De desbetreffende algemene maatregel van bestuur wordt thans voorbereid en zal volgens de planning in medio 2015 in ontwerp kunnen worden vastgesteld. Daarover zal ik dan ook de Kamer informeren. In de onderhavige casus gaat het evenwel niet om een interim-bestuurder maar om een gewezen topfunctionaris.
Valt betreffende zorgbestuurder onder het overgangsrecht uit de WNT?
Zoals gezegd, golden in 2013 in de zorg nog geen gestaffelde normen maar alleen de algemene wettelijke bezoldigingsnorm. Deze WNT-norm is door betrokkene in 2013 niet overschreden. Dus is er ook geen sprake van overgangsrecht. Overigens gold die normering alleen voor de maand januari 2013 waarin hij nog als bestuurder werkzaam was.
Is het met een beroep op het overgangsrecht toegestaan om bestuurders uit te betalen terwijl daar geen feitelijke werkzaamheden tegenover staan?
Voor zover er vóór inwerkingtreding van de WNT afspraken zijn gemaakt over de wijze van beëindiging van een dienstverband van een bestuurder is dit op grond van het overgangsrecht toegestaan. In deze casus is er evenwel geen sprake van de beëindiging van een dienstverband maar van een andere functievervulling.
Zijn er juridische mogelijkheden om (een deel van) dit bedrag terug te vorderen van bestuurder in kwestie? Zo ja, bent u bereid deze ten volle te benutten?
Volgens de gegevens van het Ministerie van VWS is in dit geval geen sprake van een overtreding van de WNT. Dus is er ook geen sprake van een juridische titel voor een terugvordering van betaalde bedragen.
Welk salaris ontving deze bestuurder (tot op heden) in 2014?
Dat moet blijken uit het jaarverslag 2014. Dat moet uiterlijk in juli 2015 worden aangeleverd.
Mogelijke vertraging rondom de inwerkingtreding van de nieuwe Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Verlaging topinkomens uitgesteld»?1
De schriftelijke vragen van het lid Kerstens (PvdA), vraagnummer 2014Z23009, zijn beantwoord middels de brief «Invoering Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT» (Kamerstuk 33 978, nr. 27)
Per wanneer verwacht u dat de nieuwe WNT in werking zal treden?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze voorkomt u dat bestuurders in de tussentijd hun salaris opplussen tot € 230.000 waarover vervolgens een overgangstraject van zeven jaren geldt? Deelt u de mening dat het uitstel dat de Eerste Kamer nu veroorzaakt deze perverse prikkel tot opplussing van het salaris met zich meebrengt?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u in de WNT-rapportages over 2013, 2014 en 2015 inzicht geven in het aantal bestuurders dat in deze jaren hun inkomen heeft verhoogd tot een bedrag tussen € 170.000 en € 230.000, zijnde het verschil tussen de nieuwe en de oude norm? Kunt u daarbij specifiek aandacht besteden aan die bestuurders die tussen oktober 2014 en de datum van aanname van de wet in de Eerste Kamer een salarisverhoging hebben ontvangen, inclusief de redenen van de salarisverhoging?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat bestuurders die deze situatie gebruiken, en daarmee misbruiken voor eigen gewin, niet thuishoren in de (semi-)publieke sector, aangezien dit gedrag van een moraal blijk geeft die niet past bij hun maatschappelijke taak? Zo ja, bent u bereid deze bestuurders individueel hierop aan te spreken en de Kamer over de uitkomsten van die gesprekken zo spoedig mogelijk te informeren?
Zie antwoord vraag 1.
Beschikt u over juridische mogelijkheden om het zogenaamde opplussen te voorkomen? Zo ja, deelt u de mening dat alle juridische mogelijkheden om opplussen te voorkomen moeten worden benut?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid desnoods spoedig met nieuwe afzonderlijke wet- of regelgeving te komen, waaronder een ministeriële regeling, waarmee opplussen vanaf een bepaalde datum kan worden voorkomen, of indien mogelijk (achteraf) ongedaan kan worden gemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
De invordering van belasting- en toeslagschulden door de Belastingdienst |
|
Sadet Karabulut , Carola Schouten (CU), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Belastingdienst maakt het niet makkelijker voor lage inkomens»1 en het rapport «Belastingdienst, een bron van armoede»?2
Ja.
Deelt u de conclusie van het rapport «Belastingdienst, een bron van armoede?» dat de Belastingdienst bij het terugvorderen van toeslagen geen rekening houdt met persoonlijke situaties en de beslagvrije voet, met als gevolg dat mensen dieper in de schulden raken? Zo nee, waarom niet?
De Belastingdienst kan bij het terugvorderen van toeslagen niet in alle gevallen vooraf rekening houden met de persoonlijke situatie van mensen. Dat is een terechte constatering. Dit komt omdat de Belastingdienst niet over de daarvoor benodigde informatie beschikt. Ook de complexiteit van de beslagvrije voet en de massaliteit van de processen spelen daarbij een rol. Om te voorkomen dat mensen in de problemen komen, wordt de belanghebbende op verschillende momenten in het proces geïnformeerd over zijn rechten. Om die rechten te effectueren, moet hij wel zelf in actie komen. Ik zal dat hierna toelichten.
In het geval een toeslagvoorschot geheel of gedeeltelijk moet worden terugbetaald, biedt de Belastingdienst standaard een betalingsregeling aan van vierentwintig maanden. Bij dit aanbod wordt vermeld dat in het geval belanghebbende niet in staat is de voorgestelde betalingsregeling na te komen, hij een persoonlijke betalingsregeling (maatwerkregeling) kan aanvragen. Deze laatste betalingsregeling gaat uit van de individuele betalingscapaciteit van betrokkene. Bij de berekening van de betalingscapaciteit, speelt de beslagvrije voet een voorname rol.
Ook voor de groep van wie toeslagvoorschotten worden teruggevorderd en die in eerste instantie geen enkele actie onderneemt (niet betaalt, geen gebruik maakt van de standaard aangeboden betalingsregeling noch van de mogelijkheid een persoonlijke betalingsregeling aan te vragen), houdt de Belastingdienst zowel in het geval van verrekening als bij de overheidsvordering rekening met de beslagvrije voet. Gelet op de complexiteit van de beslagvrije voet en op de schaal waarop de verrekening en de overheidsvordering door de Belastingdienst worden toegepast, is het in het algemeen niet mogelijk vóóraf vast te stellen of ten gevolge van de verrekening of van de overheidsvordering te weinig bestaansmiddelen overblijven om van te leven. Daarom is in de kennisgeving van verrekening of van de overheidsvordering informatie opgenomen over de relatie met de beslagvrije voet en over de mogelijkheden de verrekening of de overheidsvordering in voorkomend geval ongedaan te maken. De (dwang)verrekening vindt pas plaats nadat een aanmaning is verstuurd; bij een overheidsvordering geldt dat eerst een aanmaning en een dwangbevel moeten zijn verzonden. Wanneer eenmaal in hiervoor bedoelde zin is gereclameerd tegen een verrekening of een overheidsvordering, zal de Belastingdienst bij volgende verrekeningen en vorderingen rekening houden met de beslagvrije voet van betrokkene.
De Belastingdienst gaat er dus van uit dat degene die een te hoog voorschot heeft aangevraagd en vervolgens wordt geconfronteerd met terugvordering, op enig moment actie onderneemt om zich tegen de ongewenste gevolgen van verrekening en overheidsvordering te beschermen. Bij het aanbod tot het treffen van een betalingsregeling en bij de kennisgeving van verrekening of beslag wordt daarover gecommuniceerd met betrokkenen. In een overleg met de Landelijke Organisatie Sociaal Raadlieden dat in januari 2015 zal plaatsvinden, zal o.a. worden gesproken over manieren om de communicatie met de doelgroep te verbeteren.
Leidt het besluit van de Belastingdienst om bij alleenstaande ouders vorderingen niet meer te verrekenen met het kindgebonden budget ertoe dat ook bij andere ouders vorderingen niet meer worden verrekend met het kindgebonden budget? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, dat is niet het geval. De bedoelde maatregel heeft alleen betrekking op een groep alleenstaande ouders met een laag inkomen voor wie vanaf 2015 de zogenoemde alleenstaande ouderkop aan het kindgebonden budget wordt toegevoegd. In verband met wijziging van de beslagwetgeving per 1 januari 2015, is voor deze groep namelijk met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid voorzienbaar dat door dwangverrekening de beslagvrije voet wordt aangetast. Daarnaast heeft deze groep alleenstaande ouders als gevolg van wetswijziging onvoldoende rekening kunnen houden met het gegeven dat de alleenstaande ouderkop mogelijk in de verrekening van toeslagschulden zal worden betrokken en met de inkomensterugval die daarvan het gevolg kan zijn. Het tegemoetkomen van deze groep is een uitwerking van het bestaande uitvoeringsbeleid waarin bij verrekening een beroep kan worden gedaan op de beslagvrije voet. Het betekent overigens niet dat deze groep alleenstaande ouders hun schulden niet meer hoeft te betalen; vorderingen zullen op een andere manier – dan door verrekening met het kindgebonden budget – worden geïncasseerd.
In andere gevallen ontbreekt een zuiver zicht op de relatie tussen voorschot en beslagvrije voet. In die gevallen worden belanghebbenden geïnformeerd over hun rechten als bedoeld in het antwoord op vraag 2.
Op welke wijze gaat u de motie Schouten c.s. (Kamerstuk 24 515, nr. 284) om bij terugvorderingen van toeslagen de beslagvrije voet te respecteren concreet uitvoeren? Indien u dit nog niet kunt beantwoorden, wanneer kunt u hierover dan de Kamer alsnog informeren?
Zoals uit het antwoord op vraag 2 blijkt, houdt de Belastingdienst bij de terugvordering van toeslagen – en hetzelfde geldt ook voor belastingen – rekening met de individuele beslagvrije voet. Zoals in het antwoord toegelicht, wordt als uitgangspunt gehanteerd dat betrokkene daartoe op enig moment zèlf actie onderneemt. Wanneer de gelegenheid zich voordoet is de Belastingdienst binnen zijn mogelijkheden bereid groepen van toeslagvoorschotten af te schermen voor verrekening. De maatregel als bedoeld in vraag 3 is daarvan een voorbeeld. Maar ook in het geval van (minnelijke) schuldsanering, in het geval de beslagvrije voet eerder is vastgesteld en in het geval de Belastingdienst ten laste van betrokkene eerder een loonbeslag heeft gelegd, wordt (ongevraagd) afgezien van verrekening of overheidsvordering. Er bestaat thans geen uitzicht op een situatie waarin de Belastingdienst op basis van eigen informatie een verrekening zó uitvoert dat aantasting van de beslagvrije voet onder alle omstandigheden wordt voorkomen. Het blijft dus van belang dat betrokkene zelf tijdig actie onderneemt. De Belastingdienst spant zich maximaal in om conform de motie Schouten c.s. de beslagvrije voet te respecteren.
Bent u bereid om de in het rapport «Belastingdienst, een bron van armoede?» genoemde aanbevelingen op te volgen? Wilt u per aanbeveling uw gemaakte afweging inhoudelijk toelichten?
In januari 2015 vindt naar aanleiding van het genoemde rapport overleg plaats met de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden. De in het rapport opgenomen aanbevelingen zullen daarin onderwerp van gesprek zijn. Ik ben bereid u in de eerstvolgende halfjaarrapportage Belastingdienst te informeren over de uitkomsten van bedoeld overleg.
De salarissen van bestuurders van woningcorporaties |
|
John Kerstens (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het onderzoek van FNV Woondiensten over de salarissen van corporatiebestuurders?1
Wij hebben kennis genomen van het bericht hierover op de website van de FNV.
Is het waar dat in 2013 ongeveer driekwart van de corporatiebestuurders meer verdiende dan de norm zoals die is vastgelegd in de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen toegelaten instellingen volkshuisvesting 2014? Hoeveel van deze bestuurders verdienen – naar uw verwachting – ook in 2014 meer dan de in de regeling vastgestelde norm? Is het waar dat de salarissen van ongeveer de helft van de corporatiebestuurders in 2013 zijn gestegen ten opzichte van 2012? Deelt u de mening dat dit absurd en onwerkelijk is, zeker in het licht van de vele misstanden in deze sector in de voorbije jaren?
Op basis van de WNT moeten woningcorporaties jaarlijks bezoldigingsgegevens aan de Minister voor Wonen en Rijksdienst melden. Over 2013 behoefden corporaties nog niet aan te geven welk maximum voor hen in 2014 van toepassing zou zijn, omdat de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen toegelaten instellingen volkshuisvesting 2014 nog niet gold. Het jaaroverzicht 2013 van de Minister voor Wonen en Rijksdienst bevat daarom alleen een gecontroleerd overzicht van de overschrijdingen van het wettelijke maximum van € 228.599,- in 2013. 44 van de topfunctionarissen overschreden in 2013 deze norm op een totaal aantal van 728 topfunctionarissen (niet zijnde intern toezichthouders).
Aanleiding voor de invoering van de regeling voor woningcorporaties in 2014 was de constatering dat het beloningsniveau vaak fors is en niet passend te achten bij het maatschappelijke karakter van de woningcorporaties. Daarbij vielen niet alleen de excessieve beloningen bij diverse grotere woningcorporaties op, maar vooral ook de soms relatief erg hoge beloningen bij kleinere woningcorporaties. Gezien het doel van de regeling, het verlagen van de bezoldiging naar een niveau dat passend is bij de aard van de instelling en de zwaarte van de functie, zal naar verwachting volgend jaar dan ook uit de verantwoording blijken dat een fors aantal bestuurders de gedifferentieerde bezoldigingsnorm voor 2014 overschrijdt.
Waar het de salarisontwikkeling betreft, zijn de mij ter beschikking staande gegevens voor 2012, zoals die u vorig jaar vertrouwelijk zijn verstrekt, niet vergelijkbaar met de gegevens die voor 2013 op basis van de WNT door de corporaties zijn geleverd. Dit wordt onder meer veroorzaakt door in- en uitstroom van bestuurders, fusies, de aanpassing van het bezoldigingsbegrip en door de toevoeging van topfunctionarissen die geen bestuurders zijn. Over de ontwikkeling van salarissen bij alle corporatiebestuurders kunnen wij dan ook geen betrouwbare uitspraak doen.
Wat betreft de bestuursleden van Aedes, die ook door FNV bouw zijn onderzocht, is bij een aantal sprake van een daling van de bezoldiging en bij een aantal van een stijging. Salarisstijgingen in 2013 tot aan het in 2013 geldende bezoldigingsmaximum waren toegestaan. Ook salarisstijgingen die boven dit maximum uitgaan maar waarop het overgangsrecht van toepassing is, zijn niet onrechtmatig. Het stelt mij niettemin teleur dat niet alle Aedes-bestuursleden, voor zover zij weten dat zij de normen in 2014 gaan overschrijden, vrijwillig hebben afgezien van een salarisstijging.
Kunt u de Kamer inzicht verschaffen in het effect van het buiten toepassing verklaren van de ministeriële regeling voor 2013 op de salarissen van corporatiebestuurders? Zo ja, wat is uw opvatting over dit effect? Zo nee, waarom niet?
Het directe effect van het buiten toepassing verklaren van de ministeriële regeling in 2013 is dat de bezoldiging van nieuwe bestuurders in 2013 alleen gebonden was aan het toen geldende algemeen wettelijk maximum van € 228.599,- Een deel van de corporaties heeft bij nieuwe benoemingen afspraken gemaakt die passen binnen de buiten toepassing verklaarde regeling voor 2013. Een deel heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om rechtmatig een hogere bezoldiging af te spreken dan onder de buiten toepassing verklaarde regeling toegestaan zou zijn. Voor zover dit gaat om fors hogere bedragen betreuren wij dat, maar de Minister voor Wonen en Rijksdienst heeft geen wettelijke mogelijkheden om daar tegen op te treden.
Was het in 2013 voor corporatiebestuurders mogelijk hun salaris op te plussen tot het niveau van de destijds geldige WNT-norm (toen nog 130% ministerssalaris)? Zo ja, kunt u ingaan op het overgangsrecht van corporatiebestuurders die in 2013 hun salaris hebben verhoogd? Hebben deze bestuurders tot en met 2017 op basis van overgangsrecht recht op hun opgehoogde salaris? Zo ja, zijn er mogelijkheden om het overgangsrecht voor deze bestuurders buiten werking te stellen of te bekorten aangezien zij volledig in strijd met de geest van de WNT hebben gehandeld? Bent u bereid deze mogelijkheden ten volle te benutten? 2
Corporaties kunnen met topfunctionarissen in 2013 salarisverhogingen overeen gekomen zijn tot het wettelijke bezoldigingsmaximum voor 2013. Deze bestuurders hebben inderdaad tot en met 2017 op basis van het overgangsrecht recht op dit opgehoogde salaris. Op basis van de door de instellingen geleverde data kan geen beeld worden verkregen van tussentijdse wijziging van afspraken. Mij zijn overigens ook anderszins geen gevallen bekend waarbij in 2013 bestaande afspraken zijn gewijzigd om de bezoldiging te verhogen.
Aan overgangsrecht kan niet worden getornd. Onze democratische rechtsstaat, vereist nu eenmaal dat bestaande afspraken enige tijd moeten worden gerespecteerd. Dat neemt niet weg dat als betrokkenen uit eigener beweging eerder vrijwillig tot matiging overgaan en dus sneller aan de norm voldoen, wij dat zeer toejuichen.
Indien u geen inzicht heeft in de salarisontwikkeling van de door FNV Bouw onderzochte bestuurders, bent u in dat geval bereid van de expliciet genoemde voorbeelden na te gaan hoe de salarissen van deze bestuurders zich in 2012 en 2013 ontwikkeld hebben? Deelt u de mening dat vertegenwoordigers van de koepelvereniging van woningbouwcorporaties, op het gebied van beloningen, persoonlijk het juiste voorbeeld dienen te geven richting hun collega-bestuurders in de sector?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van FNV Bouw dat het – hoewel dit primair aan sociale partners is – wenselijk is dat salarissen van (corporatie-)bestuurders onder dezelfde cao komen te vallen als van andere werknemers in de sector? Deelt u de mening dat hierdoor de salarissen en de salarisontwikkeling transparanter worden en meer in de pas zullen lopen met de in sector betaalde beloningen?
Voor de antwoorden op deze vragen wordt verwezen naar de brief van 17 december 2014 aan de Tweede Kamer in reactie op de motie Karabulut over het onder de cao laten vallen van de topsalarissen van woningcorporatiedirecteuren.3
Hoe beoordeelt u de hoogte van de salarissen van corporatiebestuurders in relatie tot de vastgelopen cao-onderhandelingen en de voorbeeldfunctie die bestuurders jegens hun personeel hebben?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u de hoogte van de salarissen van corporatiebestuurders in relatie tot de resultaten van de parlementaire enquête woningbouwcorporaties? Deelt u de mening dat het aantal salarisverhogingen en (WNT-)normoverschrijdingen de juistheid van de conclusies van de enquêtecommissie onderstrepen en laten zien dat er nog steeds veel mis is met de cultuur in deze sector? Welke maatregelen neemt u om de cultuur, onder bestuurders in deze sector, te veranderen?
Met de in 2014 ingevoerde regeling voor woningcorporaties worden de salarissen van corporatiebestuurders genormeerd en afgebouwd tot een passend niveau. De regeling kan op draagvlak rekenen bij bestuurders en toezichthouders in de corporatiesector. In 2013 hebben een aantal bestuurders vrijwillig afgezien van verhoging van de bezoldiging. Het zou goed zijn als dit voorbeeld gevolgd werd door andere bestuurders wiens bezoldiging op termijn afgebouwd dient te worden. In de beleidsregels toepassing WNT 2014 is nog eens expliciet aangegeven dat het vrijwillig niet toepassen van de verhoging niet leidt tot het volledig vervallen van het recht op de overgangsperiode ingevolge de WNT.
Is het waar dat corporatiebestuurders na 1 januari 2013 bonussen hebben ontvangen, zoals FNV-bestuurder Vos beweert?2 Zo ja, binnen welke termijn gaat u deze bonussen, die, indien betaalt na 01-01-2013, op grond van de WNT onwettig zijn, terugvorderen?
Alle woningcorporaties leggen jaarlijks verantwoording af op basis van de WNT. Deze verantwoording wordt gecontroleerd door accountants. Waar sprake is van onrechtmatigheden worden door de toezichthouder handhavingsmaatregelen genomen. Mij heeft geen informatie bereikt waaruit blijkt dat er sprake is van onrechtmatige bonussen. De oordeelsbrieven van de toezichthouder zijn openbaar en zijn te vinden op de website van de Inspectie Leefomgeving en Transport.