Het provisieverbod en kosten voor preventief advies bij dreigende betalingsachterstanden |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Wouter Koolmees (D66) |
|
Wat vindt u van de conclusie uit het onderzoek «Hypotheekklanten uit de crisis!»?1 dat het klantbelang niet optimaal gediend wordt, mede doordat de toezichthouder onduidelijk is over wat klanten moeten betalen voor het gegeven advies en aan wie?
Voor het antwoord op vraag 1 verwijs ik u naar het antwoord op de vragen 3 tot en met 9.
Bent u bekend met de berichten «AFM informeert banken en verzekeraars over naleving kostprijsmodel?2 en «AFM: benadert de klant proactief bij oplossen problemen restschuld en het voorkomen van betalingsproblemen»?3
Ja.
Klopt het dat volgens de Autoriteit Financiële Markten (AFM) bij bestaande klanten advieskosten rechtstreeks in rekening gebracht moeten worden? Wat is de wettelijke basis voor een advieskostenverplichting in de beheerfase?
Wat vindt u ervan dat banken of intermediairs klanten met dreigende betalingsachterstanden moeten benaderen en hen vervolgens moeten laten betalen voor het gegeven advies?
Deelt u de mening dat, als er een basis is voor het in rekening brengen van advieskosten bij (preventief) beheersituaties, dit een onwenselijke situatie is en toegang tot beheergesprekken zo laagdrempelig als mogelijk moeten zijn?
Vindt u dat een klant die in de problemen dreigt te komen met de betaalbaarheid van zijn hypotheek en in gesprek wil gaan met zijn bank, dit kosteloos moet kunnen doen? Vindt u dat advieskosten geen belemmering mogen vormen om preventief een oplossing te vinden voor een dreigende betalingsachterstand?
Deelt u de mening dat klanten die door de bank, op aandrang van de AFM, worden benaderd voor een beheergesprek (bijvoorbeeld bij achterblijvende waardeopbouw) niet geconfronteerd mogen worden met een rekening voor advieskosten?
Deelt u de mening dat het mogelijk moet zijn dat intermediairs voor beheergesprekken die vanuit (dreigende) betalingsachterstanden worden gevoerd een vergoeding moeten kunnen krijgen van de geldverstrekker voor het voeren van dat beheergesprek?
Bent u bereid om in overleg met de AFM en de financiële sector ervoor te zorgen dat er op korte termijn duidelijke richtlijnen komen voor aanbieders en adviseurs voor het preventief adviseren van klanten met een dreigende betalingsachterstand?
Investeringsfonds BlackRock |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Is het waar dat u de hulp van investeringsfonds BlackRock heeft ingeroepen voor de verkoop van Alt-A hypotheken van ING?1
De staat heeft BlackRock Solutions (BRS) in december 2012 aangesteld als adviseur voor de Alt-A portfeuille. BRS is onderdeel van de Financial Markets Advisory Group binnen Blackrock.
Is het waar dat BlackRock eveneens de hertaxatie uitvoert van de vastgoedportefeuilles van Nederlandse banken in opdracht van DNB, terwijl het bedrijf als belegger en fondsenaanbieder ook actief is op de Nederlandse vastgoedmarkt?
Ja. BRS is tevens als adviseur betrokken bij de commercieel vastgoeddoorlichting bij banken (Asset Quality Review) door DNB. Ik verwijs u hiervoor naar de recente beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Merkies (SP) over dit onderwerp. 2 Bij de beantwoording van vraag 4 en 5 ga ik nader in op de Chinese Walls binnen BlackRock.
Klopt de bewering in het artikel dat BlackRock 1,8 miljard euro bezit van de aandelen ING en een belang heeft van 400 euro miljoen in SNS? Welke andere financiële belangen heeft BlackRock nog in Nederland?
Conform Nederlandse regelgeving heeft BlackRock laatstelijk op 15 november 2013 aan de Autoriteit Financiële Markten een melding gedaan inzake substantiële deelnemingen en bruto shortposities. BlackRock heeft toen gemeld dat kapitaalbelang en stemrechten in ING Groep 4,84% respectievelijk 5,76% bedroegen. Relevant is dat deze belangen niet voor eigen rekening zijn, maar namens klanten worden ingenomen. BlackRock heeft derhalve geen direct financieel belang bij deze beleggingen en profiteert niet rechtstreeks van prijsmutaties. Zo is het belang van 5% in ING verdeeld over 20 verschillende fondsen. Beleggingen door BlackRock worden ingenomen op grond van specifieke voorschriften, mandaten en strategieën die voortvloeien uit de klantrelaties. Het overgrote deel van de beleggingen door BlackRock in ING worden gehouden in passieve (index) fondsen. In die gevallen is de keuze van beleggingen volledig gericht op het repliceren van benchmark portefeuilles. Ter illustratie, BlackRock heeft vergelijkbare belangen zoals deze in ING, in ruim tien andere AEX-fondsen.
BlackRock had per 31 december 2012 in totaal USD 3.792 miljard onder beheer, wereldwijd verdeeld over aandelen, obligaties, liquiditeiten en andere investeringscategorieën. BlackRock doet dan ook regelmatig meldingen zoals in het onderhavige geval. Sinds 1 juli 2013 gaat het om 45 van soortgelijke meldingen.
Na de nationalisatie van SNS Reaal door de staat is SNS REAAL volledig in handen van de Nederlandse Staat. BlackRock heeft hierin geen direct of indirect belang.
Hoe heeft u zich er van verzekerd dat BlackRock zijn belangrijke taken onafhankelijk, onpartijdig en onbevooroordeeld uitvoert en het belang en doel van de overheid als opdrachtgever centraal stelt? Welke overwegingen hebben bij de keuze voor BlackRock een rol gespeeld? Ziet u risico's als gevolg van een mogelijke «conflict of interest»?
BRS is op 11 december 2012 aangesteld als financieel adviseur van de staat ten aanzien van de Alt-A portefeuille. Om een goede afweging te kunnen maken welke adviseur het meeste geschikt is om de werkzaamheden uit de voeren die de staat wenste heeft de staat een selectieprocedure geïnitieerd. In deze procedure is middels een «request for proposal» uiteengezet welke dienstverlening de staat wenste. BlackRock was een van de partijen die hierop een voorstel heeft ingediend. In de selectie van deze inzendingen kwam naar voren dat BlackRock de beste kwaliteit voor de beste prijs kon leveren.
De staat heeft een contract gesloten met BRS, de adviestak van BlackRock, die gescheiden is van de beleggingstak van BlackRock. Tussen deze takken van een onderneming als BlackRock staan zogenaamde Chinese Walls om te voorkomen dat belangenverstrengeling kan plaatsvinden of bedrijfsgevoelige informatie misbruikt kan worden. Een dergelijke interne scheiding – waarbij bedrijfsgevoelige informatie alleen binnen een bepaald team of onderdeel van een bedrijf gebruikt mag worden – is gebruikelijk in de financiële wereld, maar bijvoorbeeld ook bij advocaten, accountants of adviseurs.
Welke procedurele waarborgen zijn er van toepassing op de selectie van adviseurs en taxateurs met het oog op de integriteit en onafhankelijkheid? Waarom gelden hier andere standaarden dan bijvoorbeeld ten aanzien van de accountancy, waar «dubbele petten» niet acceptabel gevonden worden?
Zie antwoord vraag 4.
De uitzending ‘Caribisch Nederland, Drie jaar later, Bonaire’ |
|
Roelof van Laar (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de uitzending «Caribisch Nederland, Drie jaar later, Bonaire»?1
Ja.
Klopt de bewering van enkele in de uitzending aan het woord zijnde personen dat sinds 10-10-2010 de prijzen sterk zijn gestegen, terwijl de salarissen nagenoeg gelijk zijn gebleven? Zo ja, hoe verhoudt zich dit met de afspraak dat de inwoners van Caribisch Nederland er in koopkracht niet op achteruit zouden gaan? Zo ja, neemt u acties om deze onwenselijke ontwikkeling tegen te gaan?
De prijzen zijn de afgelopen jaren sterk gestegen. Dit jaar is de prijsontwikkeling weer gestabiliseerd. De belangrijkste oorzaken van de sterke prijsstijgingen zijn de wereldwijde stijging van energiekosten (en daarmee ook brandstofkosten en vervoerskosten), de stijging van andere wereldprijzen zoals voedsel en grondstoffen, en de dollarisatie. De stelselwijziging van 10-10-2010 heeft, volgens het koopkrachtonderzoek van Ecorys (bijlage bij Kamerstukken II, 2011/12, 33 000 H, nr. 7), echter geen grote rol gespeeld bij de prijsontwikkeling. Met oog op de koopkracht op de eilanden is bij de totstandkoming van het nieuwe fiscale stelsel voor Caribisch Nederland ook de afspraak gemaakt eventuele extra opbrengsten terug te sluizen.
Het kabinet heeft op dit moment nog onvoldoende inzicht in de loonontwikkeling op de eilanden. Het Ecorys onderzoek geeft voor 2011 echter wel aan dat de toename van het besteedbaar inkomen voor veel groepen meer dan voldoende was om de gestegen prijzen op te vangen. Er zijn echter ook groepen waar de koopkracht onder druk is komen te staan. Het Centraal Bureau voor de Statistiek is een onderzoek gestart naar, onder andere, (bewegingen in) de inkomenssfeer op de eilanden. Op basis daarvan kan ook worden gekeken naar de loonontwikkeling ten opzichte van de inflatie.
Belangrijk gegeven is dat het wettelijk minimumloon (en uitkeringen) jaarlijks wordt geïndexeerd met de inflatie. Inwoners van Caribisch Nederland die het wettelijk minimumloon verdienen worden hiermee gecompenseerd voor prijsontwikkelingen. Daarnaast zij erop gewezen dat het kabinet de afgelopen jaren verschillende structurele maatregelen heeft genomen met het oog op de koopkracht in Caribisch Nederland. Voorbeelden hiervan zijn het verhogen van de belastingvrije som per 1 oktober 2011 en 1 januari 2012, het uitbreiden per 1 januari 2013 van het nultarief eerste levensbehoeften ABB met een aantal voedselproducten en de verlaging per zelfde datum van de accijns op benzine met 10 dollarcent per liter. Voorts heeft het kabinet dit jaar afgesproken dat elke nieuwe maatregel van de Rijksoverheid die direct of indirect een negatief effect op de koopkracht van de inwoners op Caribisch Nederland zou kunnen hebben, in een vroeg stadium aan de Ministeries van SZW en BZK wordt voorgelegd. Indien geoordeeld wordt dat er een negatief effect zou kunnen optreden, wordt in breder interdepartementaal verband (BZK, FIN, SZW, EZ) bezien of compensatie wenselijk en/of mogelijk is. Koopkracht en armoede is tevens een terugkerend overlegpunt met de eilandsbesturen tijdens de Caribisch Nederland week. In dit verband zij opgemerkt dat de bestuurscolleges tijdens de laatste Caribisch Nederland week in oktober 2013 zijn geïnformeerd over het door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid genomen besluit om ingaande 2014 structureel jaarlijks € 600.000 beschikbaar te stellen ten behoeve van het bestrijden van armoede in Caribisch Nederland.
Op het prijsniveau wordt bij beantwoording van vraag 6, 7, 8 en 9 verder ingegaan.
Zijn ook in 2013 de uitkeringen en het wettelijk minimumloon geïndexeerd met de gerealiseerde inflatie over het derde kwartaal van het voorgaande jaar? Zo nee, waarom niet?
Ja. De uitkeringen en het wettelijk minimumloon zijn per 1 januari 2013 geïndexeerd op basis van het consumentenprijsindexcijfer voor het derde kwartaal 2012 zoals vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Hierbij is net als voorheen gekozen voor verschillende indexatiecijfers per openbaar lichaam, daarmee rekening houdend met de uiteenlopende inflatiecijfers (Bonaire 2,3%, Sint Eustatius 4,6% en Saba 3,0%). Zoals de Tweede Kamer bij brief van 19 december 2013 (kamerstukken II, 2013/2014, 33 750 XV, nr. 57) is gemeld, is indexatie overeenkomstig de ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer wederom toegepast per 1 januari 2014 (aangevuld met een autonome verhoging voor Saba).
Is het waar dat vóór 10 oktober 2010 een relatief groot deel van de economische activiteiten op de eilanden zich aan het zicht van de overheid onttrok ofwel dat de eilanden een relatief grote informele economie kenden? Behoorden ook de handel en verkoop van primaire levensmiddelen, zoals groenten en fruit veelal tot de informele economie?
Het verschijnsel dat een deel van de economie zich aan het zicht van de overheid onttrekt doet zich wereldwijd voor. Hoewel hier geen gericht onderzoek naar is gedaan zal daar op Bonaire, Sint Eustatius en Saba ook sprake van zijn. Dit geldt zowel voor de periode voor de transitie, waarin deze eilanden nog deel uitmaakten van de Nederlandse Antillen als voor de periode na de transitie, waarin deze eilanden openbare lichamen van Europees Nederland zijn. De vraag of handel en verkoop van primaire levensmiddelen, zoals groenten en fruit, voor de transitie ook tot de informele economie behoorden – en, zo dit het geval zou zijn, in welke mate – is vanwege gebrek aan betrouwbare (statistische) informatie niet goed te beantwoorden. Wel kan meer in het algemeen worden opgemerkt dat de relatieve omvang van de informele economie op Bonaire, Sint Eustatius en Saba sinds de transitie naar verwachting zal zijn afgenomen, hoewel dit effect vanwege gebrek aan gegevens niet kan worden gekwantificeerd. De inschatting dat de omvang van de informele economie is afgenomen is enerzijds gebaseerd op het feit dat het nieuwe belastingstelsel voor Caribisch Nederland minder ontgaansmogelijkheden kent dan het oude, Nederlands Antilliaanse belastingstelsel. Dat geldt met name voor de algemene bestedingsbelasting (ABB). Anderzijds geldt dat de Belastingdienst / Caribisch Nederland (onderdeel van de Nederlandse belastingdienst) ten opzichte van de voormalige Nederlands Antilliaanse belastingdienst verbeteringen in de uitvoering en controle van het fiscale stelsel heeft doorgevoerd, waardoor de compliance is toegenomen.
Wat betreft de belastingopbrengsten en de koopkracht wordt opgemerkt dat tijdens de totstandkoming van het nieuwe fiscale stelsel voor Caribisch Nederland de afspraak is gemaakt dat de opbrengst van het nieuwe fiscale stelsel in 2011 (het jaar van invoering) gecorrigeerd voor inflatie, op macroniveau niet hoger zou moeten zijn aan de opbrengst die het oude Nederlands Antilliaanse belastingstelsel in 2010 op Bonaire, Sint Eustatius en Saba genereerde.2 Op basis van die afspraak zijn, nadat uit cijfers van de Belastingdienst / Caribisch Nederland bleek dat het nieuwe fiscale stelsel van Caribisch Nederland over 2011 meer zou opleveren dan geraamd, inmiddels diverse lastenverlichtende maatregelen getroffen om deze meeropbrengst terug te sluizen.3 In zoverre kan de vraag of de uit de afname van de informele economie voortvloeiende toename van de belastinginkomsten ten goede is gekomen aan de inwoners van Caribisch Nederland bevestigend worden beantwoord. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de hogere belastingopbrengst in 2011 niet alleen zal samenhangen met een afname van de omvang van de informele economie, maar ook met autonome ontwikkelingen, zoals toename van de bevolkingsomvang en stijging van de economische activiteit. Tot slot wordt opgemerkt dat een afname van de informele economie op papier tot een toename van de (totale) koopkracht zal leiden maar dat de effectieve koopkracht zoals die door de bevolking in de praktijk wordt ervaren lager kan zijn omdat het voorheen informele deel van hun inkomen belastingvrij werd ontvangen en belastingvrij kon worden uitgegeven, terwijl er over het formeel geworden deel van het inkomen nu wel belasting moet worden betaald.
Is het waar dat de omvang van de informele economie de laatste jaren sterk is afgenomen, ten faveure van de formele economie? Is dit terug te zien in de hoeveelheid belastinginkomsten en in de koopkracht van burgers? Deelt u de mening dat indien de belastinginkomsten inderdaad fors zijn toegenomen, deze inkomsten ten goede moeten komen aan de inwoners van Caribisch Nederland?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de tarieven voor stroom en elektriciteit op Bonaire erg hoog zijn? Zo ja, wat zijn hiervan de oorzaken en welke instrumenten heeft u om hier iets aan te doen?
Het elektriciteitstarief op Bonaire is bijna twee keer zo hoog als in Europees Nederland. Dit komt doordat het merendeel van de elektriciteit opgewekt wordt uit olie, hetgeen veel duurder is dan de opwekking uit kolen en gas in Europees Nederland. Daarnaast kent de elektriciteitsvoorziening aan de iets minder dan 8.000 aangeslotenen aanmerkelijke schaalnadelen. Tot slot zijn er aanwijzingen dat de efficiëntie van de bedrijfsvoering van het eilandelijk elektriciteitsbedrijf verder verbeterd kan worden. Er wordt nu al subsidie vanuit het Ministerie van Economische Zaken verleend om de elektriciteitsrekening van de afnemers te beperken. Deze is in 2012 ingesteld nadat een arbitrage uitwees dat het eilandelijk elektriciteitsbedrijf met terugwerkende kracht meer voor de ingekochte elektriciteit aan de producent moest betalen dan zij voorheen deed. Deze marktsituatie is overigens beschreven in een rapport dat de Minister van Economische Zaken aan de Tweede Kamer heeft gestuurd (31 568 nr. 125, vergaderjaar 2012–2013). In dit rapport wordt ook een advies uitgebracht over een regulerend kader dat de betaalbaarheid van elektriciteit verder dient te verbeteren, onder andere door tariefregulering en vereisten aan de governance. Een wetsvoorstel hiertoe is langs de lijnen van het advies in ontwikkeling. Het conceptwetsvoorstel is van 19 augustus tot en met 1 november 2013 geconsulteerd onder belanghebbenden en wordt in 2014 aan de Tweede Kamer aangeboden.
Is het waar dat de prijzen voor groenten en fruit op Bonaire erg hoog zijn? Hoe hebben deze prijzen zich de afgelopen jaren ontwikkeld? Deelt u de mening dat – mede gezien de obesitas-problematiek op de Caribische eilanden – groenten en fruit op Bonaire tegen een redelijke prijs moeten kunnen worden gekocht?
Als gevolg van een gebrek aan voldoende feitelijk cijfermateriaal is het op dit moment niet goed mogelijk adequaat inzicht te geven in de ontwikkelingen van de prijzen voor groenten en fruit op Bonaire. Ook is onvoldoende informatie beschikbaar voor een grondige prijsvergelijking tussen Bonaire en de omliggende gebieden. Momenteel wordt door het Centraal Bureau voor de Statistiek gewerkt aan een verbetering van de beschikbaarheid van statistieken, opdat een goede prijsvergelijking in de toekomst mogelijk wordt. Voor wat het prijsniveau in Caribisch Nederland betreft, alsook factoren die daar invloed op hebben, wordt verwezen naar de antwoorden op vragen 8 en 9.
Is de beperkte concurrentie tussen supermarkten en distributeurs een oorzaak van de hoge prijzen, zoals door een vertegenwoordiger van de Consumentenbond Bonaire wordt beweerd? Is het waar dat er soms wel twee of drie keer (Curaçao, Bonaire) invoerrechten moeten worden betaald voor groenten en fruit, zoals door een ondernemer in de uitzending wordt gesteld? Zo ja, zijn er mogelijkheden om dit te wijzigen?
Naar aanleiding van klachten over hoge prijzen in Caribisch Nederland heeft het Ministerie van Economische Zaken in 2011 extern onderzoek laten uitvoeren naar de marktwerking in een aantal specifieke sectoren – waaronder de markt voor levensmiddelen – in Caribisch Nederland (zie de bijlage bij Kamerstukken II, 2011/12, 33 000 H, nr. 7). Uit dit onderzoek blijkt dat de belangrijkste verklarende factor voor de prijsvorming in Caribisch Nederland de beperkte economische schaal van de eilanden is. Doordat de bevolkingsgrootte in Caribisch Nederland gering is, en vanwege het insulaire karakter van Caribisch Nederland, is op veel markten weinig ruimte voor meerdere aanbieders en is het perspectief voor effectieve concurrentie zeer beperkt. Ook kan de kleine economische schaal als gevolg hebben dat de productiekosten voor veel goederen en diensten (per eenheid) relatief hoog zijn en dat producten of diensten moeten worden geïmporteerd vanuit nabijgelegen gebieden. Deze factoren hebben een verhogend effect op de prijzen op de eilanden.
Naast de beperkte economische schaal, het insulaire karakter en transportkosten kunnen ook andere factoren invloed hebben op de prijsvorming in Caribisch Nederland. Zoals ook is aangegeven in het in 2012 door Ecorys uitgevoerde koopkrachtonderzoek Caribisch Nederland (bijlage bij Kamerstukken II, 2011/12, 33 000 H, nr. 7), heeft ook de overstap van de Antilliaanse gulden naar de Amerikaanse dollar invloed gehad op de prijzen. Deze invloed was niet, zoals verwacht, prijsdrukkend maar prijsopdrijvend, vanwege het gedrag van marktpartijen. Dit kan worden toegelicht aan de hand van de op blz. 4/5 van dit kabinetsstandpunt opgenomen passage:
«Daarnaast heeft volgens Ecorys ook de overstap van de Nafl naar de USD als (enig) wettig betaalmiddel invloed gehad op de prijzen. Daar waar deze overstap in beginsel een prijsdrukkend effect (gehad) zou moeten hebben (door het vervallen van wisselkosten), is door Ecorys vastgesteld dat de overstap naar de USD in een aantal gevallen juist een prijsopdrijvend effect heeft gehad. Dat is verrassend omdat de koers van de Nafl al decennia gekoppeld was aan de koers van de USD. In de praktijk is gebleken dat winkeliers of restaurants de overstap van de Nafl naar de USD hebben gebruikt om de prijzen naar boven af te ronden tot psychologische of makkelijk hanteerbare prijzen. »
In aanvulling hierop wordt opgemerkt dat als onderdeel van het Belastingplan 2013 met ingang van 1 januari 2013 diverse eerste levensbehoeften, waaronder groenten en fruit zijn vrijgesteld van algemene bestedingsbelasting (tarief 8% op Bonaire en 6% op Sint Eustatius en Saba). Uit waarnemingen van onder andere de Unkobon (een consumentenorganisatie op Bonaire) is gebleken dat deze lastenverlichting door handelaren en winkeliers slechts voor een deel is doorgegeven aan de consument.
Ten behoeve van de betaalbaarheid van de voorzieningen beschikken de Bestuurscolleges in Caribisch Nederland op grond van de Prijzenwet BES over de bevoegdheid om de prijzen van goederen en diensten te reguleren en om inzage te vereisen in de manier waarop prijzen tot stand komen. Het prijsbeleid houdt in dat de eilandbesturen maximale marges kunnen stellen op bepaalde producten en diensten. De Bestuurscolleges hebben de afgelopen jaren niet of slechts zeer beperkt gebruik gemaakt van deze bevoegdheid. Om te komen tot een effectief systeem van prijsregulering heeft het Openbaar Lichaam Bonaire in 2013 extern onderzoek laten verrichten door onderzoeksbureau SEO.4 Hoewel de onderzoekers als gevolg van een gebrek aan voldoende feitelijk cijfermateriaal geen volledig prijsvergelijkend onderzoek hebben kunnen uitvoeren, constateren zij voor een aantal specifieke producten dat het prijsniveau op Bonaire hoger ligt dan op Curaçao en Aruba en dat er aanwijzingen zijn dat de prijsverschillen niet geheel verklaard kunnen worden door transportkosten of door importbelastingen.5 Volgens de onderzoekers komt dit doordat het grootste deel van de import van Bonaire vanuit Curaçao via «belastingvrije» entrepots plaatsvindt6 en het fiscale stelsel op Caribisch Nederland minder prijsopdrijvend werkt dan het fiscale stelsel op Curaçao. De onderzoekers merken op dat vanuit fiscaal oogpunt bezien producten op Bonaire goedkoper zouden moeten zijn dan op Curaçao, omdat op Curaçao zowel invoerheffingen als omzetbelasting wordt geheven (over de verkoopwaarde, soms in meerdere schakels) terwijl op Bonaire alleen algemene bestedingsbelasting bij invoer verschuldigd is over de inkoopwaarde (incl. vracht- en verzekeringskosten).7
Tegen deze achtergrond heeft SEO het Bestuurscollege van Bonaire een voorstel gedaan ten behoeve van een effectieve inzet van hun bevoegdheid voor prijsregulering op grond van de Prijzenwet BES. Het Bestuurscollege van Bonaire werkt dit voorstel momenteel nader uit en heeft recent bekend gemaakt voor een aantal specifieke producten maximumprijzen in te stellen, waaronder voor rijst, brood, koffie, groenten, fruit en suiker. Met de Bestuurscolleges van Caribisch Nederland heeft het Ministerie van Economische Zaken voorts afgesproken dat bij het ontwerpen van de prijsregulering een beroep kan worden gedaan op inhoudelijke expertise die aanwezig is bij het ministerie.
In hoeverre zijn de prijsstijgingen een gevolg van de overstap van de Antilliaanse gulden naar de Amerikaanse dollar?
Zie antwoord vraag 8.
De 3VO kaart |
|
Agnes Mulder (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de 3VO kaart, waarmee iemand via beltegoed.nl voor meer dan 30 euro, betaald via zijn of haar telefoonrekening, 20 euro tegoed op een kaart kan zetten en die dus pas achteraf in rekening gebracht krijgt?1
Ja.
Klopt het dat de Autoriteit Financiële markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB) naar elkaar verwijzen als bevoegde instantie bij het door Kassa genoemde probleem, dat debetkaarten als kredietkaarten kunnen worden gebruikt door gebruik van de website beltegoed.nl, waardoor het probleem zelf niet wordt aangepakt?
Uit de informatie op de website van de 3V kaart kan worden afgeleid dat de 3V kaart kwalificeert als elektronisch geld in de zin van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Zowel de Nederlandsche Bank (DNB) als de Autoriteit Financiële Markten (AFM) houdt toezicht op de uitgevers/aanbieders van elektronisch geld. DNB verleent de vergunning en is de prudentiële toezichthouder. De AFM houdt toezicht op de gedragsaspecten van deze ondernemingen en dit soort producten. Beide toezichthouders kijken vanuit hun eigen wettelijke taak en verantwoordelijkheid naar deze ondernemingen en producten. Zo nodig hebben zij hierover contact met elkaar. DNB en AFM kunnen geen mededelingen doen over onderzoeken naar individuele ondernemingen en producten. DNB en de AFM geven aandacht aan signalen als deze; in dit geval is ook navraag gedaan bij de betrokken marktpartijen.
Is de 3VO kaart volgens u een debetkaart, een kredietkaart, beiden of geen van beide?
Een kaart als de onderhavige 3V kaart is naar zijn doel en aard lastig te kwalificeren in termen als «debetkaart» of «creditkaart». De 3V kaart waar waarschijnlijk op wordt gedoeld betreft de «ongepersonaliseerde prepaid debitcard». Daarbij gaat het om een kaart die in de volksmond wordt aangeduid met «creditcard» in verband met het VISA-logo en om de kwalificatie «prepaid» omdat vooraf betaald moet worden voor het tegoed dat «op» de kaart wordt geladen. De kaart kan worden gekocht bij onder meer kiosken en tankstations. De koper/kaarthouder maakt een account aan op www.3vcard.nl, waarna de kaart opgewaardeerd kan worden (zie website www.3v-card.nl). Opwaarderen is mogelijk op verschillende manieren, onder andere door direct in de winkel «tegoed» te kopen of door geld over te maken vanaf een bank- of betaalrekening met iDEAL of via een gewone overschrijving. De kaart kan vervolgens worden gebruik als ware het een creditcard. Dergelijke kaarten worden bijvoorbeeld gebruikt door mensen die niet in aanmerking komen voor een gewone creditcard maar toch aankopen willen kunnen doen – bijvoorbeeld op internet – waarbij uitsluitend met een creditcard kan worden betaald of door ouders die hun kinderen een dergelijke card geven om voor een gelimiteerd bedrag spelletjes op internet te spelen.
De 3V kaart kwalificeert als elektronisch geld en wordt uitgegeven door ABN AMRO Bank N.V. (ABN AMRO), welke bank beschikt over een (bank)vergunning en op grond daarvan bevoegd is het bedrijf van elektronischgeldinstelling uit te oefenen.
Bent u bereid om een instantie aan te wijzen die het probleem in behandeling neemt als deze instanties zelf niet hun verantwoordelijkheid nemen? Kunt u aan de Kamer meedelen welke instantie dat is en of die toezichthouder bereid is op uw voorspraak zelf een onderzoek te starten?
Ik heb contact gehad met beide toezichthouders over dit onderwerp en mij is verzekerd dat zowel AFM als DNB aandacht schenkt aan serieuze signalen als deze. Ik heb er alle vertrouwen in dat de toezichthouders ieder vanuit de eigen rol de feiten op een rij zullen zetten en waar nodig partijen zullen aanspreken op eventueel normoverschrijdend gedrag. Overigens bekijkt ook de Autoriteit Consument & Markt de casus nader, vanuit de verantwoordelijkheden die zij heeft op grond van de telecomregelgeving.
Heeft beltegoed.nl een vergunning voor het verlenen van krediet op de debetkaarten die in wezen functioneren als kredietkaarten? Houdt beltegoed.nl zich aan alle regelgeving op het gebied van debetkaarten, kredietkaarten en maximum vergoedingen?
Beltegoed.nl heeft geen vergunning van de AFM voor het verlenen van krediet en is ook geen dochteronderneming of aangesloten instelling van een vergunninghouder. Overigens is niet Beltegoed.nl uitgever van de prepaidkaart, maar, zoals hiervoor in antwoord op vraag 3 is toegelicht, ABN AMRO Bank N.V.
De AFM geeft in beginsel geen informatie over individuele ondernemingen. De AFM onderzoekt thans of het opwaarderen via websites of telefoonrekening als een vorm van kredietverlening kan worden aangemerkt.
Op welke wijze zult u ervoor zorgen dat de constructie van opladen tegen extreem hoge kosten via je telefoonrekening aangepakt wordt?
Naar ik heb vernomen is daags na het bekend worden van het misbruik van de oplaadmethode via beltegoed.nl deze vorm van opladen geblokkeerd door 3V Benelux BV. ABN AMRO is in samenwerking met 3V Benelux BV een intern onderzoek gestart naar de vraag hoe het heeft kunnen gebeuren dat het opwaarderen van een kaart via beltegoed.nl mogelijk was op rekening van een derde. In haar analyse gaat ABN AMRO ook aandacht besteden aan de vraag hoe in de toekomst voorkomen kan worden dat een dergelijke opwaardeermethode wordt toegestaan. Ik heb er vertrouwen in dat ABN AMRO in samenwerking met Visa Europe dit punt in dit concrete geval naar tevredenheid oppakt en afwikkelt.
Tegelijkertijd zie ik in dit geval aanleiding om er op Europees niveau voor te pleiten om regels over het opwaarderen van prepaid kaarten op te nemen in de elektronischgeldrichtlijn. Dit punt zal ik inbrengen in de evaluatie van de elektronischgeldrichtlijn, die inmiddels door de Europese Commissie is aangekondigd.
Het bericht dat de Rabobank heeft aangekondigd de Liborboete in mindering te brengen op de nettowinst van de bank |
|
Henk Nijboer (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Boete Rabobank kost schatkist 46 miljoen»?1
Ja.
Klopt het dat de Rabobank de door Britse en Amerikaanse toezichthouders opgelegde boetes in mindering mag brengen op de nettowinst en op die manier minder winstbelasting hoeft te betalen?
Op grond van de geheimhoudingsverplichting van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik geen informatie geven over individuele belastingplichtigen. In het algemeen geldt op grond van artikel 3.14, eerste lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001 dat geldboetes en schikkingen niet aftrekbaar zijn voor de winstbelasting als die zijn betaald aan de Nederlandse overheid. Hetzelfde geldt voor boetes die zijn opgelegd door een instelling van de EU. Artikel 3.14 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is van overeenkomstige toepassing op de vennootschapsbelasting.
Geldboetes en schikkingen die zijn betaald aan een buitenlandse overheid, zijn op grond van de Nederlandse wet in beginsel wel aftrekbaar. Echter, voordat tot aftrekbaarheid van een buitenlandse boete of schikking kan worden gekomen, moet wel vaststaan of deze boete of schikking niet kan worden toegerekend aan een buitenlandse dochtermaatschappij of aan een buitenlandse vaste inrichting (filiaal). Immers, als de boete in het buitenland thuishoort, kan er geen sprake zijn van aftrek in Nederland.
De wetgever heeft destijds bij de parlementaire behandeling in 19902 om de volgende redenen afgezien van het uitbreiden van de niet-aftrekbaarheid tot boetes die aan een buitenlandse overheid zijn betaald:
Ik vraag me echter sterk af of een onderscheid in behandeling tussen binnenlandse en buitenlandse boetes in het huidige tijdsgewricht nog wenselijk is. Ik overweeg daarom voor te stellen ook buitenlandse boetes niet langer in aftrek toe te laten. Ik zal daarover zo mogelijk dit jaar nog of anders begin volgend jaar een brief aan de kamer sturen. Daarin zal ik de gevolgen van een eventuele wijziging, onder andere voor de uitvoerbaarheid daarvan, tegen het licht houden. Daarbij wil ik ook bekijken hoe voorkomen zou kunnen worden dat het in het buitenland actieve Nederlandse bedrijfsleven onevenredig zwaar zou worden getroffen door in het buitenland opgelegde geldboetes die in een vergelijkbaar geval nooit in Nederland zouden kunnen worden opgelegd.
Hoe verhoudt dit zich tot de staande praktijk waar geldt dat boetes in welke vorm ook niet aftrekbaar zijn voor de belasting?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een onwenselijke situatie zou ontstaan als de Rabobank de opgelegde boetes in mindering brengt op de nettowinst, terwijl deze mogelijkheid voor andere Nederlandse bedrijven niet bestaat?
Het is niet juist dat andere Nederlandse bedrijven en de Rabobank op verschillende wijze worden behandeld. Ook voor andere Nederlandse bedrijven gelden de wettelijke bepalingen ten aanzien van de aftrekbaarheid van boeten en schikkingen, zoals beschreven bij het antwoord op vraag 2 en 3.
In welke gevallen mag een reservering in mindering worden gebracht op de nettowinst?
Voor fiscale doeleinden kan een voorziening worden getroffen ten laste van de fiscale winst indien op de balansdatum duidelijk is dat een toekomstige betaling moet worden gedaan die zijn oorsprong vindt in feiten en omstandigheden die zich voorafgaand aan de balansdatum hebben voorgedaan. Daarbij geldt dat er een redelijke mate van zekerheid moet bestaan dat de uitgaven zich ook daadwerkelijk materialiseren en bovendien toerekenbaar zijn aan het onderhavige jaar. Wellicht ten overvloede merk ik op dat vorming van een voorziening niet aan de orde kan zijn indien de gemaakte uitgaven niet voor aftrek in aanmerking komen op grond van een wettelijke bepaling.
Bestaat een verschil in fiscale behandeling van een opgelegde boete of het aangaan van een schikking of een schadevergoeding van punitieve aard? Zo ja, ziet u mogelijkheden dit aan te passen?
Er bestaat geen verschil in fiscale behandeling van een opgelegde boete of het aangaan van een schikking. Deze worden fiscaal op een gelijke wijze behandeld. Schadevergoedingen daarentegen vloeien voort uit een privaatrechtelijke rechtsbetrekking en kunnen als kosten die samenhangen met het drijven van een onderneming in mindering worden gebracht bij de bepaling van de belastbare winst. Overigens kent het Nederlandse burgerlijk recht als zodanig geen schadevergoedingen van punitieve aard.
Bestaat een verschil in fiscale behandeling tussen binnenlandse en buitenlandse boetes? Zo ja, ziet u mogelijkheden dit aan te passen?
Zie antwoord vraag 2.
Het verscherpt toezicht van de Kansspelautoriteit op Holland Casino |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Kansspelautoriteit (KSA) Holland Casino onder verscherpt toezicht heeft gesteld?1 Deelt u de zorgen van de KSA over het preventiebeleid van Holland Casino rondom gokverslaving? Zo ja, op basis waarvan? Zo nee, waarom niet?
In de Wet op de kansspelen, het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen, de Regeling werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen en de Beschikking casinospelen 1996 zijn voorschriften opgenomen over de wijze waarop vergunninghouders hun preventiebeleid moeten inrichten. De kansspelautoriteit heeft onder andere als taak op de naleving van deze wet- en regelgeving toe te zien en – zo nodig – te interveniëren. Het is niet aan mij om een oordeel te vellen over de mate waarin individuele vergunninghouders voldoen aan de gestelde regels, noch over de wijze waarop de kansspelautoriteit op die regels toeziet. De kansspelautoriteit is zelf bevoegd prioriteiten aan te brengen in de wijze waarop zij haar taken uitvoert.
Hoe beoordeelt u de passage in het persbericht van de KSA waarin staat dat zij van mening is dat Holland Casino voorloper is op het gebied van preventiebeleid? Deelt u die mening? Zo ja, vindt u het dan voor de hand liggend dat het toezicht van de KSA zich nu richt op de voorloper op het gebied van preventiebeleid, terwijl het vandaag de dag nog steeds volop mogelijk is om (illegaal) op internet te gokken en waar slechts zeer beperkt tegen kan worden opgetreden door de KSA? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen waarin u stelde dat gezien het grote aanbod van kansspelen op internet, de KSA genoodzaakt is prioriteiten te stellen bij haar handhavingsactiviteiten? Bent u van mening dat op dit moment de juiste prioriteiten worden gesteld door de KSA? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 1.
De inzet van de Kansspelautoriteit tegen gokverslaving |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Kansspelautoriteit: extra toezicht op preventiebeleid Holland Casino' en herinnert u zich de eerdere vragen over de aanpak van illegale aanbieders van kansspelen op internet?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat de het voorkomen van gokverslaving bij legale kansspelbedrijven beter mogelijk is dan bij illegale gokbedrijven? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Wet op de kansspelen (Wok) bepaalt dat het aanbieden van kansspelen verboden is, tenzij daarvoor vergunning is verleend. Via de Wok, lagere regelgeving en de vergunningen worden aan vergunninghouders vervolgens strenge voorwaarden opgelegd op het gebied van (de preventie van) kansspelverslaving. De kansspelautoriteit (ksa) houdt toezicht op de naleving van deze voorwaarden.
Deelt u de mening dat het meer dan waarschijnlijk is dat het vergunde deel van de kansspelmarkt meer aandacht schenkt aan het voorkomen van gokverslaving dan het niet vergunde illegale deel van die markt? Zo nee, waarom niet?
Aan Nederlandse vergunninghouders worden in de regelgeving eisen gesteld op het gebied van preventie van kansspelverslaving. Het niet-vergunde deel van de markt omvat een breed scala van bedrijven. Dit varieert van bedrijven die een vergunning in een ander Europees land hebben, bedrijven die aan minder stringente regelgeving zijn onderworpen, tot bedrijven die in het geheel geen vergunning hebben. Derhalve kan niet worden vastgesteld welk deel van de markt meer aandacht schenkt aan het voorkomen van kansspelverslaving.
Acht u het denkbaar dat met het actief bestrijden van illegale gokbedrijven, waaronder met name buitenlandse aanbieders van online kansspelen, er ook en wellicht meer gedaan wordt aan het voorkomen van gokverslaving? Zo nee, waarom niet?
Vanuit de doelstellingen van het Nederlandse kansspelbeleid bezien acht ik het effectiever de Wet op de kansspelen in die zin aan te passen dat het mogelijk wordt vergunningen te verlenen voor aanbieders van online kansspelen. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven acht ik het voorkomen van kansspelverslaving bij legale bedrijven beter mogelijk.
Aan deze vergunningen zullen strikte voorwaarden worden verbonden op het gebied van preventie van kansspelverslaving. Naast vergunningverlening zal handhaving nodig blijven om bedrijven die zich niet aan de kansspelwetgeving houden te bestrijden.
Hoeveel capaciteit, uitgedrukt in fte’s en uren, besteedt de Kansspelautoriteit (KSA) aan het voorkomen van gokverslaving bij vergunde kansspelbedrijven?
De ksa laat mij weten dat met het toezicht op de naleving van de vergunningsvoorwaarden en op het onderzoek doen naar illegale aanbieders van kansspelen in totaal ongeveer 15 fte zijn gemoeid. Kansspelpreventie is niet slechts een taak van een paar specifieke medewerkers, maar is verweven in zowel de vergunningverlening als het toezicht. Daarnaast houdt de ksa interne kennisdelingssessies over verslaving, zodat alle medewerkers betekenis kunnen geven aan deze kerntaak van de autoriteit, ook binnen werkzaamheden die niet direct gerelateerd zijn aan toezicht en preventie.
Hoeveel capaciteit, uitgedrukt in fte’s en uren, besteedt de KSA aan het bestrijden van illegale kansspelbedrijven?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft de KSA effectieve middelen om illegale buitenlandse aanbieders van online kansspelen die zich richten op de Nederlandse markt te bestrijden? Zo ja, waar blijkt dat uit en heeft u concrete aanwijzingen dat het aantal buitenlandse aanbieders afneemt? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in antwoorden op eerdere kamervragen – zoals door vragensteller aangehaald – beschikt de ksa over een bestuurlijk handhavingsinstrumentarium, waaronder de mogelijkheid tot het opleggen van bestuurlijke boetes. Indien buitenlandse illegale aanbieders weigeren een bestuurlijke boete te betalen is – zonder verhaalsmogelijkheden in Nederland – bestuursrechtelijke handhaving minder effectief. Bij de ontwikkeling van het wetsvoorstel kansspelen op afstand bekijk ik dan ook welke aanvullende bevoegdheden de effectiviteit van de handhaving van de ksa verder kunnen versterken. Ik verwacht het wetsvoorstel begin 2014 naar de Raad van State voor advies te sturen.
Hoe vaak heeft de KSA inmiddels een dwangsom, een last onder bestuursdwang en/of een boete opgelegd aan illegale buitenlandse aanbieders van online kansspelen van buiten het Koninkrijk der Nederlanden die zich richten op de Nederlandse markt?
De ksa heeft mij laten weten inmiddels meerdere boetes te hebben opgelegd. De boetes die inmiddels openbaar gemaakt zijn, staan op de website van de ksa vermeld. Nog niet alle boetes die de ksa heeft opgelegd zijn openbaar.
Heeft de KSA inmiddels wel de mogelijkheid om buitenlandse illegale aanbieders die weigeren een bestuurlijke boete te betalen te dwingen die deze boetes te betalen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, deelt u dan de mening dat het opleggen van boetes aan deze bedrijven niet meer dan een symbolische betekenis heeft en dat daarmee het voorkomen van gokverslaving veroorzaakt door die bedrijven in feite onmogelijk is?3
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Rabo ongekend hard veroordeeld voor fraude’ |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Rabo ongekend hard veroordeeld voor fraude»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het dat alleen de voorzitter van de Raad van Bestuur is opgestapt en dat de rest van de Raad van Bestuur aanblijft, terwijl Rabobank «interne en externe signalen over mogelijke manipulatie van de Libor-rente» volgens DNB heeft «genegeerd» en naar verluidt zes jaar lang nalatig is geweest?
Voorop staat dat het hier gaat om zeer ernstige fraude die het vertrouwen in de financiële sector opnieuw schaadt. Ik reken dat de Rabobank zwaar aan. De hoge transactie die Rabobank moet betalen vind ik dan ook terecht. Met de beslissing om op te stappen als bestuursvoorzitter van Rabobank verbindt de heer Moerland duidelijke consequenties aan hetgeen bij Rabobank is gebeurd.
Het onderzoek van DNB en de onderzoeksbevindingen van andere (buitenlandse) autoriteiten hebben geen aanwijzingen opgeleverd dat de raad van bestuur op de hoogte was van, dan wel betrokken was bij (pogingen) tot manipulatie van de LIBOR en EURIBOR contributies. Tegelijkertijd vind ik het gepast dat de heer Moerland is opgestapt.
Wat was de rol van de toezichthouders DNB en AFM gedurende deze periode en waarom is door hen niet eerder ingegrepen?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn brief van 8 november jl. met het kenmerk FM 2013/1972 M, waarin ik uitgebreid inga op de rol van de Nederlandse toezichthouders.
Volgens het persbericht van de Rabobank is over de periode 2009–2012 voor € 4,2 miljoen aan bonussen teruggevorderd van de betrokken medewerkers; daarnaast zien de leden van de Raad van Bestuur af van een deel van hun beloning (€ 2 miljoen); vindt u dit niet veel te beperkt? Hoeveel bonussen zijn er vanaf 2005 uitgekeerd aan handelaren en bestuurders en welke mogelijkheden (claw back) staan u ter beschikking om deze terug te eisen?
De toekenning en uitkering van variabele beloningen vindt plaats op basis van afspraken die gemaakt zijn tussen een onderneming en haar medewerkers. Het aanpassen of terugvorderen van variabele beloningen is vanuit die contractuele relatie voorbehouden aan de onderneming. Zoals het lid van Dijck al aangeeft in zijn vraagstelling, heeft Rabobank op aandringen van DNB variabele beloningen van veertien medewerkers geheel of gedeeltelijk ingehouden (hold back). Het gaat hier in totaal om € 4,2 mln. over de periode 2009–2012. Daarnaast ziet de raad van bestuur gezamenlijk af van al haar nog niet uitbetaalde variabele beloningen van de afgelopen jaren; het gaat hier om € 2 mln.
Rabobank heeft richting mij aangegeven ook onderzocht te hebben of het mogelijk was om uitgekeerde variabele beloningen terug te vorderen (clawback). Daarbij heeft Rabobank zich laten bijstaan door een gerenommeerd advocatenkantoor. Rabobank heeft aangegeven dat alle (juridische) mogelijkheden zijn onderzocht, zowel mogelijkheden voortvloeiend uit (interne) regels over beloningsbeleid als overige privaatrechtelijke mogelijkheden die het Burgerlijk Wetboek kent. Rabobank is op basis van dit onderzoek echter tot de conclusie gekomen dat, hoewel de wens hiertoe wel aanwezig was, de kans op een succesvolle vordering tot terugbetaling van de uitgekeerde variabele beloningen zeer gering was. Op grond van deze conclusie heeft Rabobank vervolgens besloten om geen vorderingen in te stellen.
Op dit moment is in de Eerste Kamer een wetsvoorstel aanhangig dat de expliciete bevoegdheid tot aanpassing en terugvordering van bonussen introduceert. Dit wetsvoorstel expliciteert de bevoegdheid tot aanpassing en terugvordering maar gaat, naar de mening van het kabinet, nog niet ver genoeg voor de financiële sector. Binnenkort start ik de consultatie van het wetsvoorstel Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen. In dit wetsvoorstel worden verschillende regels over beloningen in de financiële sector opgenomen, waaronder aanscherping van de aanpassing en terugvordering van variabele beloningen. De belangrijkste aanscherpingen zijn een bredere reikwijdte qua werknemers en het aanpassen van een bevoegdheid voor ondernemingen naar een verplichting. De reikwijdte in het oorspronkelijke wetsvoorstel was beperkt tot dagelijks beleidsbepalers van de financiële onderneming, dat wordt uitgebreid naar alle personen die werkzaam zijn bij de onderneming (dus ook handelaren). Verder bevat het oorspronkelijke wetsvoorstel alleen bevoegdheden waar de onderneming naar keuze gebruik van kan maken, daarnaast wordt in bepaalde situaties voor financiële ondernemingen de plicht opgenomen om een variabele beloning aan te passen of terug te vorderen. Onder die situaties valt een medewerker die normen ten aanzien van bekwaamheid of correct gedrag heeft geschonden. Ik informeer uw Kamer verder over de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen zodra de consultatie start.
Welke disciplinaire maatregelen zijn opgelegd aan de bij deze fraude betrokken dertig handelaren en is inmiddels aangifte tegen hen gedaan, zodat zij kunnen worden vervolgd?
Rabobank heeft verschillende disciplinaire maatregelen getroffen jegens medewerkers die betrokken waren bij de manipulatie van LIBOR en EURIBOR. Van medewerkers die zich schuldig hebben gemaakt aan ernstige ontoelaatbare gedragingen is het arbeidscontract beëindigd. Andere disciplinaire maatregelen betroffen formele waarschuwingen, financiële sancties (zoals het inhouden van nog niet uitgekeerde bonussen) en het afnemen van leidinggevende verantwoordelijkheden of een combinatie hiervan. Rabobank heeft van geval tot geval bekeken of de genomen maatregel proportioneel is in het licht van de mate van betrokkenheid van de persoon en de ernst en verwijtbaarheid van het gedrag.
Voor wat betreft betrokken personen die niet meer werkzaam zijn bij Rabobank, heeft Rabobank binnenlandse en buitenlandse strafrechtelijke autoriteiten voorzien van alle verzochte informatie. Het OM is op dit moment niet bekend met een aangifte tegen deze handelaren. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 8 november jl. met het kenmerk FM 2013/1972 M, zal het OM over de mogelijke vervolging van natuurlijke personen die niet meer werkzaam zijn bij de Rabobank nog een beslissing nemen. In gevallen waarin een autoriteit een persoonsgericht strafrechtelijk onderzoek instelt, heeft Rabobank aangegeven volledige medewerking te verlenen.
De schikking kan in mindering worden gebracht op de winst van de Rabobank; hoeveel vennootschapsbelasting loopt de Nederlandse schatkist hierdoor mis? Welke mogelijkheden ziet u om deze gederfde winstbelasting alsnog te verhalen?
Op grond van de geheimhoudingsverplichting van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik geen informatie geven over individuele belastingplichtigen. Wel kan ik uw Kamer nader informeren over de huidige wet- en regelgeving omtrent de fiscale behandeling van zowel Nederlandse als buitenlandse boetes. Met uw goedvinden zal ik deze informatie dan ook vestrekken in de beantwoording van de vragen van de leden Nijboer en Groot (beiden PvdA) die ik op 4 november jl. heb ontvangen; ook deze leden hebben vragen gesteld over deze kwestie, waarbij zij ook naar de huidige wet- en regelgeving hebben gevraagd.
Het gebruik van en toezicht op nieuwe digitale betaalmiddelen zoals de Bitcoin |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Bitcoin moet onder toezicht AFM en DNB gaan vallen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het financiële toezicht op nieuwe digitale betaalmiddelen zoals de Bitcoin tegen het licht moet worden gehouden? Is de wetgeving nog voldoende bij de tijd om indien nodig snel op te kunnen treden, in ogenschouw nemend de mogelijk snelle opkomst van virtuele geldeenheden, bescherming van consumenten tegen misbruik, beperking van witwassen en bemoeilijking van de financiering van criminele activiteiten?
Virtuele valuta als de Bitcoin vallen niet onder de reikwijdte van de financiële toezichtwetgeving. Ik zie op dit moment geen aanleiding tot aanpassing van deze wetgeving. Naar mijn mening is de aankoop van bitcoins een investering waar hoge risico’s aan kleven. De verantwoordelijkheid voor het gebruik van de Bitcoin ligt in beginsel bij de consument zelf. DNB, de AFM en het Ministerie van Financiën houden desalniettemin de verdere ontwikkeling van virtuele valuta zoals de Bitcoin nauwlettend in de gaten zodat indien nodig tijdig actie ondernomen kan worden. DNB2 en de AFM3 hebben consumenten gewaarschuwd voor de risico’s van virtuele valuta, zoals het ontbreken van het depositogarantiestelsel, het ontbreken van een centrale uitgever om aan te spreken en de volatiele koers.
Ook op Europees niveau worden consumenten gewezen op de risico’s van het gebruik van virtuele valuta's zoals de Bitcoin. In berichten van de European Banking Authority (EBA)4 en de European Central Bank5 wordt benadrukt dat virtuele valuta, al dan niet verhandeld bij handelsplatformen, niet door de reguliere toezichtkaders worden beschermd. De EBA voert nog onderzoek uit of dit moet veranderen.
Klopt het dat virtuele geldeenheden die inwisselbaar zijn tegen echte valuta geen vordering op de uitgever vertegenwoordigen en niet onder de definitie van (elektronisch) geld vallen?
De Bitcoin valt niet onder de definitie van (elektronisch) geld in de zin van de Wft onder meer omdat de Bitcoin geen vordering op de uitgever vertegenwoordigt.
Klopt het dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) of De Nederlandsche Bank (DNB) geen toezicht kan houden of kan optreden tegen concurrerende digitale geldstelsels die niet onder de definitie van (elektronisch) geld vallen?
Ja.
De Nederlandse financiële toezichtstructuur richt zich op wettelijke betaalmiddelen. Dit betreft chartaal, giraal of elektronisch geld. Zoals hierboven beschreven is de Bitcoin geen (elektronisch) geld in de zin van de Wft. Het gebruik ervan is daarmee niet onderworpen aan financieel toezicht.
In hoeverre ziet u een bijstelling van de formele wettelijke definitie van elektronisch geld als wenselijk, anticiperend op het feit dat virtuele geldeenheden in het economisch verkeer materieel steeds vaker als geld fungeren (rekeneenheid, betaalmiddel en oppotmiddel) zoals met de Bitcoin, de Litecoin of de Linden Dollars in Second Life?
Bijstelling van de formele wettelijke definitie van elektronisch geld acht ik vooralsnog niet wenselijk vanwege de beperkte omvang, de relatief lage acceptatiegraad en de beperkte relatie van de Bitcoin tot de reële economie. Daarnaast is de consument, zoals hierboven ook benadrukt, die de Bitcoin gebruikt in beginsel zelf verantwoordelijk. De toezichthouders en het Ministerie van Financiën houden desalniettemin de verdere ontwikkeling van virtuele valuta nauwlettend in de gaten.
Hoe beoordeelt u in dat licht de argumenten van de Duitse regering om de Bitcoin als geldig betaalmiddel te zien, waardoor deze daar toezicht op kan uitoefenen (en belasting over kan heffen)?2
Ook in Duitsland wordt de Bitcoin niet als wettig betaalmiddel gezien. Het Duitse Ministerie van Financiën erkent de Bitcoin als een vorm van «privégeld», dat kan worden gebruikt als rekeneenheid in transacties tussen personen. De creatie en het gebruik van bitcoins vallen daarmee ook niet onder het Duitse toezicht. De in het kader van handelsplatformen commercieel georganiseerde handel in bitcoins kan onder de German Banking Act echter wel worden gekwalificeerd als financiële dienstverlening of als principal broker service. In beide gevallen is wel een vergunning nodig van BaFin, wat betekent dat in dergelijke gevallen de Bitcoin wel onder (Duits) toezicht staat.
Deze situatie geldt niet in Nederland. In Nederland wordt handel in bitcoins niet bezien als financiële dienstverlening waarvoor een vergunning nodig is. Digitale producten zoals de Bitcoin zijn in het kader van de Wft enkel ruilmiddelen en het is eenieder vrij om aan ruilhandel met de Bitcoin te doen.
Bent u bekend met de waarschuwing van de Securities and Exchange Commission (SEC) voor de gevaren van piramidespelen bij virtuele geldeenheden?3 Kan de AFM dan wel de DNB optreden indien in Nederland misbruik wordt vermoed bij het gebruik van digitale betaalmiddelen?
Ja, ik ben hiermee bekend.
Het piramidespel is als kansspel aangewezen, wat betekent dat het regime van de Wet op de kansspelen hierop van toepassing is. Wanneer sprake is van een piramidespel, kan de kansspelautoriteit hiertegen optreden.
Bent u bekend met het feit dat de financieel toezichthouder van de staat New York enkele Bitcoin-handelsplatformen heeft gedagvaard om deze te horen over mogelijke witwaspraktijken?4
Ja.
Hoe wordt in Nederland het risico voor witwaspraktijken en ander crimineel gebruik van virtuele geldeenheden ingeperkt? Geldt voor handelsplatformen of andere wederpartijen bij betalingen met een virtuele geldeenheid ook een meldplicht voor verdachte of ongebruikelijke transacties?
Zoals eerder bericht in mijn brief van 7 juni 2013 (Kenmerk FM/2013/ 738 U) heeft, voor wat betreft de opsporing, de FIOD vanuit zijn opsporingstaak aandacht voor het mogelijk gebruik van de Bitcoin in witwaspraktijken. Uit onderzoek zal moeten blijken in hoeverre bitcoins voor criminele doeleinden gebruikt worden en op welke wijze de FIOD daar in de toekomst op gaat inspelen. Hierbij wordt nauw samengewerkt met het High Tech Crime Unit van de Politie en met andere autoriteiten die binnen het Financieel Expertise Centrum (FEC) actief zijn op het gebied van toezicht, controle, opsporing en vervolging van financieel economische criminaliteit.
Op grond van de Wwft moeten instellingen in de zin van die wet ongebruikelijke transacties melden aan de Financiële Inlichtingen Eenheid (FIU). Doel daarvan is het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering. Of de Wwft van toepassing is hangt ervan af of een meldplichtige instelling bij de transactie is betrokken. Een handelsplatform is geen Wwft-meldplichtige instelling.
Gezien de anonimiteit, de mogelijkheid van wereldwijd gebruik en geen toezicht bij de Bitcoin, is er wel een risico op witwassen.9 Vooralsnog lijkt er geen noodzaak te bestaan de wet hierop aan te passen. In Nederland is het gebruik van bitcoins nog gering en wordt het vooral gebruikt om te speculeren. Zoals hierboven vermeld houden de (Europese) toezichthouders en het Ministerie van Financiën virtuele valuta zoals de Bitcoin nauwlettend in de gaten zodat indien nodig tijdig actie ondernomen kan worden.
De uitspraken van de president van de Europese Centrale Bank (ECB) over het ontzien van junior obligatiehouders |
|
Marit Maij (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Draghi Challenges EU Bank-Aid Rules Over Forced Losses» van 21 oktober op de website van Bloomberg?1
Ja
Bent u het ermee eens dat het ontzien van junior obligatiehouders bij het herstructureren of afwikkelen van probleembanken strijdig is met de Nederlandse inzet om in de Europese bankenunie de financiële risico’s zo ver mogelijk terug te duwen naar de banken en de financiële markten?
Ja
Kunt u bevestigen dat de uitgelekte brief van president Draghi, waarvan de authenticiteit door een woordvoerder van de Europese Centrale Bank (ECB) is bevestigd, niet tot een wijziging in de Nederlandse inzet leidt om private partijen zoveel als verantwoord mogelijk te laten bijdragen aan de herstructurering of afwikkeling van banken?
Ja. Ik hecht grote waarde aan het ontzien van de belastingbetaler van de kosten van problemen bij banken. Ik sta dan ook achter de nieuwe staatssteunregels van Eurocommissaris Almunia ten aanzien van bankensteun en de daarin aangescherpte eisen voor het dragen van verliezen door de private investeerders van een bank. Hiermee worden de problemen teruggelegd bij diegenen die de risico’s hebben genomen. Daarnaast hecht ik grote waarde aan snelle inwerkingtreding van de regels voor bail-in in de «Bank Recovery and Resolution Directive» (BRRD).
Hoe verhouden de uitspraken van president Draghi van de ECB, in zijn brief aan Commissaris Almunia van de Europese Commissie, zich tot het politieke akkoord in de ECOFIN Raad van 27 juni 2013 over de resolutie of herstructurering van zwakke banken alsmede tot de overeengekomen minimale bail-in van 8% van de passiva van een bank?
De uitspraken van de heer Draghi in de door u aangehaalde brief refereren aan de nieuwe staatssteunregels ten aanzien van steun aan banken van de Europese Commissie.
Het door u aangehaalde politieke akkoord over de resolutie van banken en de minimale bail-in van 8% van de totale passiva van een bank betreft het Raadsakkoord over de BRRD waarover de Raad momenteel onderhandelt met het Europees Parlement. Zolang de BRRD niet van kracht is, gelden alleen de eerdergenoemde staatssteunregels. De uitspraken van de heer Draghi doen in die zin niets af aan het bereikte akkoord over de BRRD.
Gaat u zich ervoor inzetten dat de geformuleerde wens junior obligatiehouders te ontzien er niet toe leidt dat de Europese balance sheet assessment en stresstest, uitgevoerd door de ECB en de Europese Bankenautoriteit (EBA), wordt afgezwakt?
Ik hecht grote waarde aan een grondige en diepgaande doorlichting van bankbalansen als basis voor een goed functionerende bankenunie. Het voorbereidende werk binnen de ECB met betrekking tot de aankomende «Comprehensive Assessment», samengevat in de op 23 oktober door de ECB gepubliceerde communicatie, wekt vertrouwen in de noodzakelijke striktheid en diepgang van deze exercitie. Dit vertrouwen wordt onder meer gesterkt door de sterke coördinatie vanuit de ECB, de betrokkenheid van onafhankelijke derde partijen en het gebruik van geharmoniseerde en strenge definities ter vaststelling van eventuele verliezen.
Gaat u ervoor waken dat de door Commissaris Almunia genoemde exceptionele omstandigheden die ertoe kunnen leiden af te zien van een afschrijven van junior obligatiehouders zeer stringent worden geïnterpreteerd in de zin dat deze omstandigheden zich alleen voordoen als de financiële stabiliteit in gevaar zou komen?2
De Europese Commissie heeft een eigenstandige verantwoordelijkheid in de toepassing van de staatssteunregels. Zoals de Europese Commissie zelf aangeeft in de herziene staatssteunregels, is een dergelijke uitzondering alleen aan de orde wanneer maatregelen leiden tot een gevaar voor de financiële stabiliteit of disproportionele resultaten. Ook naar het oordeel van het kabinet is het van groot belang dat deze uitzondering alleen in zeer bijzondere omstandigheden wordt toegepast.
Het bericht " Leugens en bedrog bij burgerzaken" |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de blog «Leugens en bedrog bij burgerzaken» en het RTL nieuws van 20 oktober 2013 over dit onderwerp1?
Ja.
Kunt u de notitie over belastingnomaden onmiddellijk aan de Kamer doen toekomen?
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft u dit rapport bij brief ter vertrouwelijke behandeling toegezonden.
Wanneer is de notitie over belastingnomaden bij u bekend geworden en welke actie heeft u ondernomen om de geconstateerde fraude tegen te gaan?
In de brief aan de Tweede Kamer van 4 mei 2013 (Kamerstuk 17 050, nr. 432) is toegelicht dat het LIEC (Landelijk Inlichtingen en Expertisecentrum) op 21 januari 2013 het dossier aan het ministerie van BZK heeft toegestuurd. Daarbij is gemeld dat op 14 maart 2013 het ministerie van BZK een antwoordbrief heeft gestuurd aan het LIEC, waarin staat vermeld dat ambtenaren van het ministerie van BZK gesprekken hebben gevoerd met gemeenten en de Belastingdienst in algemene zin over de relatie tussen registratie in de gemeentelijke basisregistratie persoonsgegevens (GBA) en potentiële fraude.
Wat betreft het dossier belastingnomaden is aan het LIEC in die antwoordbrief specifiek toegelicht wat de werkzaamheden zijn van de Taskforce VOW (Vertrokken onbekend waarheen). Deze Taskforce – waaraan BZK, gemeenten en diverse uitvoeringsorganisaties deelnemen – is praktisch aan de slag om de mensen boven water te krijgen die wel aangifte hebben gedaan van vertrek, maar toch in Nederland lijken te verblijven. Aan het LIEC is verder toegelicht dat deze groep wordt aangepakt door het verrichten van adresonderzoeken door gemeenten, het doen van bestandsvergelijkingen tussen bijvoorbeeld GBA en UWV, en door het uitbrengen van circulaires, waarbij gemeenten best practices worden aangereikt bij het doen van adresonderzoek. De maatregelen en resultaten zijn medegedeeld aan uw Kamer in de brief van 23 mei 2013 (Kamerstuk 27 859, nr. 65).
Eind 2012 heeft het LIEC contact opgenomen met de FIOD over de opvolging van het dossier. Hierop volgden een aantal gesprekken tussen het LIEC en de FIOD. In januari 2013 heeft de FIOD – conform het advies in het bestuurlijk dossier – besloten nader onderzoek naar dit fenomeen uit te voeren. Hierbij is o.a. de opsteller van het rapport betrokken. Het ministerie van Financiën is in mei 2013 op de hoogte gebracht van dit rapport en het onderzoek.
Het onderzoek van de FIOD richt zich op het in kaart brengen van de verschillende typen criminelen die zich bij de GBA uitschrijven om zo justitieel en fiscaal buiten het zicht van de overheid te blijven. Tevens wordt gekeken naar de mogelijke omvang van dit fenomeen. Afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek, kunnen passende maatregelen genomen worden.
Hoeveel mensen hebben zich in 2010, 2011 en 2012 uitgeschreven uit de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA)?
Het is voor mensen niet mogelijk om zichzelf uit te schrijven uit de GBA. De procedure is dat zij aangifte doen van vertrek, waarna de gemeente de aangifte beoordeelt en verwerkt in de GBA. De gemeente kan ook zonder aangifte constateren dat iemand vertrokken is en dit feit registreren. In de gevraagde jaren zijn de volgende aantallen mensen uit de Gemeentelijke Basisadministratie geregistreerd als vertrokken:
2010
91.450
2011
106.185
2012
110.356
Hoeveel van de mensen die zich hebben laten uitschrijven uit de GBA in 2010, 2011 en 2012, hebben nog een belastingaangifte gedaan over de laatste periode voor emigratie?
Over de gevraagde jaren hebben de volgende aantallen mensen aangifte gedaan omdat zij emigreerden:
2010
20.564
2011
22.161
2012
15.124 (schatting tot en met 1 oktober 2013)
De mensen die in de GBA als vertrokken zijn geregistreerd, zijn niet een op een belastingplichtig. Deze nieuwe status hoeft derhalve in zichzelf geen gevolgen te hebben voor de belastingheffing. Bijvoorbeeld doordat er onder de als vertrokken geregistreerden vaak kinderen of weinig verdienende partners zitten.
Moeten mensen die zich hebben laten uitschrijven en belastingaangifte doen, ook opgeven in welk land zij zijn gaan wonen en wat hun fiscale nummer in dat land is (burgerservicenummer, sofinummer, of een relevant nummer)? Zo nee, waarom niet?
Burgers die bij hun gemeente aangifte doen van vertrek naar het buitenland (emigratie), moeten daarbij ook het land en adres opgeven waarnaar zij vertrekken, voor zover die dan bekend zijn. Het identificerende persoonsnummer (of relevante variant) in dat nieuwe woonland (voor zover er in dat land een dergelijk nummer bestaat c.q. dat al op voorhand aan betrokkene is toegekend) hoeven zij niet te melden als het gaat om de registratie van de emigratie in de GBA.
Met de komst van de BRP (Basisregistratie personen, de opvolger van de GBA) worden ook niet-ingezetenen geregistreerd, bijvoorbeeld personen die hier tijdelijk werken. Dat levert een completer beeld op van deze niet-ingezetenen, ondermeer over hun adres in het buitenland.
De Belastingdienst onderzoekt naar aanmelding van het uit de GBA ontvangen signaal van uitschrijving of deze burger nog fiscale banden met Nederland houdt/heeft. Als dat zo is dan ontvangt hij van de Belastingdienst een M-biljet op het laatst bekende adres.
Overigens geldt dat als een persoon als «vertrokken onbekend waarheen» uit de GBA wordt uitgeschreven, de Belastingdienst de uitbetaling van eventuele toeslagen of voorlopige teruggaven stopzet; nog openstaande fiscale vorderingen blijven van kracht.
Van hoeveel mensen die geëmigreerd zijn in 2010, 2011 en 2012 heeft de Belastingdienst gegevens uitgewisseld met de landen waar ze nu wonen, ten einde te verifiëren of ze daar wonen, of zij het juiste inkomen in het gebroken jaar hebben aangegeven et cetera? En van hoeveel mensen heeft de Belastingdienst dus geen gegevens uitgewisseld?
Zoals bij vraag 6 is aangegeven vindt er in eerste instantie een administratief onderzoek plaats. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om gericht (op dossierniveau) informatie uit te wisselen met buitenlandse Belastingdiensten.
Echter, indien concrete gegevens over o.a. het vermoedelijke buitenlandse adres ontbreken, is het voor de Belastingdienst niet mogelijk om daarover met het buitenland informatie uit te wisselen.
Krijgt iemand met de Nederlandse nationaliteit, die geen belastingaangifte gedaan heeft bij emigratie en/of nergens woont, gewoon een paspoort als hij dat aanvraagt? Zo ja, waarom?
De Paspoortwet kent verschillende gronden om een nieuw paspoort te weigeren, danwel een reeds uitgegeven paspoort in te houden zodat het vervolgens vervallen kan worden verklaard. Dit kan onder meer in het geval dat personen die nalatig zijn in het nakomen van zijn verplichting tot betaling van in een der landen van het Koninkrijk verschuldigde én er het ernstige vermoeden bestaat dat hij zich door verblijf buiten de grenzen van een der landen van het Koninkrijk aan de wettelijke mogelijkheden tot invordering van de verschuldigde gelden zal onttrekken (art 22 Paspoortwet).
Indien iemand zich uitschrijft uit de GBA met als doel zich onzichtbaar te maken voor de Nederlandse overheid, om zo (onder meer) niet aan zijn verplichtingen jegens die overheid te voldoen, dan kan de betrokken bewindspersoon bij de Minister van BZK een verzoek doen de personalia van de betrokken persoon op te nemen in het Register paspoortsignaleringen. Het gevolg hiervan is dat een (nieuw) paspoort kan worden geweigerd dan wel in het in bezit zijnde paspoort kan worden ingehouden opdat het vervallen kan worden verklaard. Op dit moment zijn er circa 40 mensen gesignaleerd om deze reden.
Vindt u dat de Belastingdienst en andere overheden adequaat gehandeld hebben in dit dossier?
Het rapport beschrijft criminele elementen die onder radar willen blijven voor de hele Nederlandse overheid, dus niet alleen voor de Belastingdienst.
Dergelijke problematiek kan alleen maar in gezamenlijkheid, door op te treden als één overheid, worden aangepakt. Bijvoorbeeld in samenwerkingsverbanden waarin door verschillende partners zoals gemeenten, politie, OM, Belastingdienst wordt geparticipeerd. Hierin kan relevante informatie van verschillende overheidsdiensten bij elkaar worden gebracht, waardoor er een beter en completer beeld ontstaat en het lastiger wordt gemaakt om geheel buiten het zicht van de overheid te blijven. De structuur van de RIECs (Regionale Informatie- en Expertise Centra) kan hierbij een goede rol vervullen.
Het kabinet voert een actief beleid om fraude over de volle breedte te voorkómen en bestrijden en regelingen fraudebestendiger maken. In december 2013 wordt de Kamer nader geïnformeerd over de Rijksbrede aanpak van fraude en de maatregelen die daaruit voortvloeien.
Wilt u deze vragen voor maandag 28 oktober 9.00 uur beantwoorden, omdat de Kamer op die dag een wetgevingsoverleg heeft over onder andere de aanpak van belastingfraude en het zeer zinnig is om deze informatie daar bij te betrekken?
Deze vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
De fiscale vrijstelling voor (agrarisch) natuurbeheer |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Klopt het dat de subsidies onder het Subsidiestelsel Natuur en Landschap, in het bijzonder Subsidie Natuur en Landschap (SNL) en Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap (SKNL), zijn vrijgesteld van inkomsten- en vennootschapsbelasting, en klopt het dat deze vrijstelling met terugwerkende kracht geldt vanaf 1 januari 2010, de datum waarop het nieuwe stelsel is ingevoerd?
Er geldt vanaf de datum van definitieve invoering van de SNL, 1 januari 2010, een belastingvrijstelling voor de voordelen uit SNL-subsidies gericht op natuurbeheer en op beheer van landschapselementen op natuurterreinen en op landbouwterreinen. Verder geldt een belastingvrijstelling voor de voordelen uit subsidies voor inrichting en functieverandering onder de SKNL.
De goedkeuring van de Europese Commissie voor deze subsidieregelingen loopt af op 1 januari 2014. Het kabinet is voornemens de fiscale vrijstelling die geldt voor deze regelingen te continueren. De voorwaarde voor het continueren van de vrijstelling is dat de Europese Commissie tijdig haar goedkeuring daarvoor verleent. De provincies zijn verantwoordelijk voor het doen van de staatssteunmelding bij de Europese Commissie.
Klopt het dat deze vrijstelling niet geldt voor het agrarisch natuurbeheer van het SNL?1 Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het gestelde in de nota naar aanleiding van het verslag bij het Belastingplan 2014 dat er een vrijstelling geldt voor de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer van de provincies2?
De belastingvrijstelling binnen het agrarisch natuurbeheer betreft alleen landschapsbeheer. Dit is ook de strekking van het antwoord op de vraag van de ChristenUnie bij de behandeling van de wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2014, Kamerstuk 33 752, nr. 11).
Klopt hetgeen op de website van Dienst Regelingen staat vermeld, namelijk dat subsidies van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000, de Provinciale Subsidieregeling natuurbeheer en subsidie voor landschapspakketten van de (Provinciale) Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer met terugwerkende kracht tot en met 2002 volledig zijn vrijgesteld van inkomsten- en vennootschapsbelasting? Geldt deze vrijstelling ook vanaf 1 januari 2010? Kunt u tevens concreet aangeven wat dit betekent voor ondernemers die momenteel aan agrarisch natuurbeheer doen, conform de regeling voor agrarisch natuurbeheer onder het SNL?3
De eerste twee vragen kan ik bevestigend beantwoorden. Voor de derde vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u uiteenzetten onder welke voorwaarden agrariërs gebruik kunnen maken van de vrijstelling voor inkomsten- en vennootschapsbelasting voor agrarisch natuurbeheer onder het SNL?
De agrariër moet aan de volgende voorwaarden voldoen:
Andere subsidies (die niet zijn aangewezen in de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001) komen niet in aanmerking voor deze vrijstelling, zie het antwoord op vraag 5.
Over subsidies die in aanmerking komen voor de vrijstelling hoeft geen belasting betaald te worden, maar de kosten die samenhangen met de activiteiten die leiden tot deze vrijgestelde winst zijn dan niet aftrekbaar.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als agrariërs belasting moeten betalen over de subsidie die zij voor agrarisch natuurbeheer ontvangen, aangezien de vergoeding aan agrariërs gegeven wordt ter compensatie van het agrarisch natuurbeheer dat zij uitvoeren?
In beginsel deel ik de gedachte achter deze mening. Ik vind echter niet dat subsidies voor agrarisch natuurbeheer, met uitzondering voor landschapsbeheer, fiscaal moeten worden vrijgesteld. Alle andere vormen van agrarisch natuurbeheer, anders dan landschapsbeheer, kennen naast een vergoeding voor gemaakte kosten, een vergoeding voor inkomensderving. Deze vergoeding voor inkomstenderving is gebaseerd op een suboptimale bedrijfsvoering, omdat rekening wordt gehouden met de natuurwaarden op het terrein of in de directe omgeving. Omdat deze subsidie (bruto) inkomsten compenseert, is deze subsidie niet vrijgesteld van belasting. De inkomensderving is vastgesteld op basis van belast inkomen.
Klopt het dat een verzoek voor fiscale vrijstelling voor een (wettelijke) subsidieregeling van tevoren (ex nunc) bij de Europese Commissie moet worden ingediend om duidelijkheid te krijgen over de fiscale gevolgen? Zo ja, is een dergelijk verzoek ingediend voor het onderdeel agrarisch natuurbeheer van het SNL?
Ja, dat klopt. De huidige vrijstelling wordt toegekend op basis van de goedkeuring van de EU voor de fiscale behandeling van het Programma Beheer. Deze goedkeuring is eind 2013 verlopen.
Bent u bereid zich in te zetten voor een specifieke fiscale vrijstellingsregeling voor agrarisch natuurbeheer of de bestaande vrijstellingsregeling op deze groep van toepassing te verklaren en hiervoor bij de Europese Commissie toestemming te vragen?
Neen. Zoals bij het antwoord op vraag 5 wordt aangegeven, zien deze subsidies op het compenseren van bruto inkomen. Het past daarom niet in het fiscale stelsel om deze subsidies vrij te stellen.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn van de veranderingen in het stelsel van agrarisch natuurbeheer, in het bijzonder wat betreft de collectieve aanvraag, voor de fiscale vrijstelling?
Dat kan ik momenteel niet geven. Ik zeg toe dat ik uw Kamer voor het invoeren van het nieuwe stelsel van agrarisch natuurbeheer nader zal informeren.
Kunt u bevestigen dat riettelers in de Weerribben, die grond pachten van Staatsbosbeheer, vrijgesteld zijn van btw-afdracht over de SNL-subsidie, die zij via Staatsbosbeheer (als aanvrager) ontvangen voor het rietlandbeheer dat zij uitvoeren?
Nee, ik kan niet bevestigen dat in alle gevallen de ontvangen subsidies niet onderworpen zijn aan de btw-heffing. De SNL-subsidies zijn belast met btw als voldaan is aan de voorwaarde dat de vergoeding wordt ontvangen voor natuurbeheer en beheer van landschapselementen op natuurterreinen of landbouwterreinen die eigendom zijn van Staatsbosbeheer, omdat daarmee de wezenlijke belangen van Staatsbosbeheer worden gediend als eigenaar van de gronden. In dit verband wordt ook verwezen naar de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 3 mei 2012, nr. 11/00926.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de behandeling van de begroting Economische Zaken 2014, onderdeel Landbouw en Natuur?
Door de vereiste zorgvuldigheid en afstemming bij de beantwoording van deze vragen, is dit helaas niet gelukt.
Criminelen die zich uit de basisadministratie laten schrijven en daarmee belasting ontduiken |
|
Helma Neppérus (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Frans Weekers (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat criminelen belasting ontduiken door zich uit te laten schrijven uit de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA)?1
Ja.
Hoeveel belastingopbrengsten loopt de Staat hierdoor naar schatting mis?
De essentie van het criminele handelen is gelegen in het feit dat deze groep per definitie al haar activiteiten zoveel mogelijk buiten het zicht van de overheid probeert te houden. Zichtbaarheid zowel fysiek, digitaal als op papier, leidt immers tot herkenning en daarmee tot bewijsvoering over criminele activiteiten. Deze situatie bestaat zowel voor als na uitschrijving uit de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). Ook ten tijde van de inschrijving in de (GBA) deden criminelen geen belastingaangifte over hun criminele activiteiten. Daarom is het per definitie niet mogelijk om hierover concrete cijfers te geven.
Om nadere duiding over de mogelijke omvang dan dit specifieke fenomeen te krijgen, voert de FIOD momenteel onderzoek uit. Daarbij moet in beschouwing worden genomen dat het naar zijn aard om een per definitie onbekende factor gaat.
Wordt in de plannen voor de nieuwe Basisregistratie Personen rekening gehouden met dit fenomeen?
Met de nieuwe Basisregistratie personen (BRP) worden ook niet-ingezetenen geregistreerd. Dat levert een completer beeld op van diegenen die niet in Nederland staan ingeschreven als ingezetenen, maar hier bijvoorbeeld wel tijdelijk werken en een adres in het buitenland hebben. Verder is met de nieuwe wet de mogelijkheid gecreëerd om een bestuurlijke boete op te leggen bij verkeerde aangifte door de burger, bijvoorbeeld bij aangifte van vertrek naar het buitenland, terwijl de burger hier feitelijk nog wel blijkt te wonen.
De BRP is overigens – net als de GBA – een feitelijke registratie van gegevens over de burger. De gevolgen die aan de registratie van gegevens in de BRP zijn verbonden (bijvoorbeeld voor de belastingplicht van de burger) worden niet bepaald door de wetgeving betreffende de BRP, maar door de wetgeving die de desbetreffende rechten en plichten regelt (bijvoorbeeld de belastingwetgeving).
Is het mogelijk om informatie uit de GBA uit te wisselen tussen nationale overheden en zijn daar afspraken over met andere landen?
De mogelijkheden om direct gegevens te verstrekken uit de GBA naar andere landen zijn beperkt. Dit wordt met de BRP niet anders. Dit volgt uit het doel van de GBA: verstrekken aan Nederlandse overheidsinstanties ten behoeve van hun taakuitvoering, en tegelijk het waarborgen van de bescherming van de persoonsgegevens. Het is overigens wel mogelijk, en dat gebeurt ook, dat Nederlandse instanties op grond van internationale afspraken en verdragen (persoons-)gegevens uit hun eigen bestanden uitwisselen, waarbij er sprake kan zijn van gegevens die eerder uit de GBA zijn verkregen. Dat gebeurt bijvoorbeeld door de politie in het kader van internationale opsporing. Een dergelijke gegevensuitwisseling ligt meer voor de hand dan een directe gegevensuitwisseling uit de GBA, omdat de doelbinding, de noodzakelijkheid en de transparantie van de gegevensverwerking daarbij beter kunnen worden gewaarborgd.
Hoe wordt in de toekomst bijgehouden of Nederlandse niet-ingezetenen daadwerkelijk zijn geëmigreerd?
De burger heeft de wettelijke verplichting om bij de gemeente aangifte te doen van aankomst in Nederland, verhuizingen binnen Nederland en van vertrek naar het buitenland. Gemeenten verwerken de aangifte, waarbij zij als verantwoordelijken voor de correcte registratie extra informatie kunnen vragen aan de burger en extra controles kunnen uitvoeren als daar aanleiding toe is.
Als de gemeente twijfelt aan de juistheid van de aangifte, kan de gemeente bewijsstukken vragen van de burger, de burger oproepen om extra inlichtingen te komen verstrekken of bijvoorbeeld een huisbezoek afleggen. De gemeente is daarbij ook afhankelijk van terugmeldingen van gebruikers van de gegevens uit de GBA. Indien die constateren dat de burger nog in Nederland (lijkt) te zijn, dan moet dit worden terugmeld aan de gemeente. Die kan dan het gegeven van de emigratie in onderzoek zetten. Daarmee weten alle gebruikers van de gegevens dat wordt getwijfeld aan de emigratie van de burger en dat daar onderzoek naar wordt gedaan.
Met de komst van de BRP komt kan daar extra informatie bijkomen, namelijk van de zogenaamde aangewezen bestuursorganen die gegevens aanleveren die ze weten over niet-ingezetenen. Deze personen wonen niet in Nederland en worden in de BRP geregistreerd, bijvoorbeeld als zij pensioen ontvangen vanuit Nederland. Niet-ingezeten kunnen overigens ook niet-Nederlanders zijn, bijvoorbeeld seizoensarbeiders met een andere nationaliteit dan de Nederlandse. De aangewezen bestuursorganen, en hun zusterorganen in het buitenland, kunnen op die wijze meer informatie aanleveren over al dan niet daadwerkelijk verblijf in Nederland.
Belastingontduiking door misdaadondernemers |
|
Ed Groot (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van RTL Nieuws van 20 oktober «Machtige misdaadondernemers blijven buiten bereik Belastingdienst»1?
Ja.
Klopt het dat criminelen kinderlijk eenvoudig hun belastingplicht kunnen ontlopen door zich uit te schrijven uit de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA)? Wat is de omvang van dergelijke ontduiking? Wordt er door de Belastingdienst en/of andere instanties actief op toegezien of daadwerkelijk emigratie plaatsvindt? Is het, meer in het algemeen, mogelijk in Nederland om inkomen en/of vermogen te verwerven zonder daarover belastingaangifte te hoeven doen middels uitschrijven uit Nederland? Is het bijvoorbeeld ook voor zelfstandigen vallend onder de inkomstenbelasting simpelweg mogelijk om in Nederland een bedrijf te voeren en door uitschrijving uit de GBA belastingplicht te ontlopen?
De essentie is dat het gaat om een groep die per definitie al haar activiteiten zoveel mogelijk buiten het zicht van de overheid probeert te houden. Zichtbaarheid zowel fysiek, digitaal als op papier, leidt immers tot herkenning en daarmee tot bewijsvoering over criminele activiteiten. Deze situatie bestaat zowel voor als na uitschrijving uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). Ook gedurende de inschrijving in de GBA deden criminelen geen belastingaangifte over hun criminele activiteiten.
Om nadere duiding over de mogelijke omvang van dit specifieke fenomeen te krijgen, voert de FIOD momenteel onderzoek uit. Daarbij moet in beschouwing worden genomen dat het naar zijn aard om een per definitie onbekende factor gaat.
Gemeenten zijn in de wet GBA aangewezen als verantwoordelijken voor de bijhouding van de gegevens in de GBA. De GBA betreft een feitelijke registratie van waar mensen wonen in Nederland. Uit de Wet GBA vloeien voor de burger geen rechten of verplichtingen voort, anders dan de rechten en verplichtingen die verband houden met de in- en uitschrijving in de GBA zelf.
De burger heeft de wettelijke verplichting om bij de gemeente aangifte te doen van aankomst in Nederland, verhuizingen binnen Nederland en van vertrek naar het buitenland. Gemeenten verwerken de aangifte, waarbij zij als verantwoordelijken voor de correcte registratie extra informatie kunnen vragen aan de burger en extra controles kunnen uitvoeren als daar aanleiding toe is.
Als de gemeente twijfelt aan de juistheid van aangifte dan kan de gemeente bewijsstukken vragen van de burger, de burger oproepen om nadere inlichtingen te komen verstrekken, of bijvoorbeeld een huisbezoek afleggen. De gemeente is voor de kwaliteit van dit gegeven echter ook afhankelijk van terugmeldingen van gebruikers van de gegevens uit de GBA. Indien die constateren dat de burger nog in Nederland (lijkt) te zijn, moet dit worden terugmeld aan de gemeente. Die kan dan het gegeven van de emigratie van de betrokkene in onderzoek zetten. Daarmee weten alle gebruikers van de gegevens uit de GBA dat wordt getwijfeld aan de emigratie van de desbetreffende burger en dat daar onderzoek naar wordt gedaan.
Belastingplichtig voor de inkomstenbelasting is de natuurlijke persoon die in Nederland woont (artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001). Waar iemand woont, wordt naar de omstandigheden beoordeeld (artikel 4, eerste lid, van de AWR). Het geheel van omstandigheden is bepalend voor het vaststellen of sprake is van een woonplaats in Nederland. Bij het bepalen of sprake is van een woonplaats in Nederland spelen objectieve en subjectieve factoren zoals woon- en werkomgeving, gezin, financiën, nationaliteit en inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) een rol. Deze afweging is dus feitelijk van aard en inschrijving in de GBA – in casu juist geen inschrijving – is een factor die kan worden meegewogen. Het al dan niet-ingeschreven zijn in de GBA is op zichzelf dus niet doorslaggevend voor de belastingplicht.
Een in Nederland wonende persoon is dus belastingplichtig voor de inkomstenbelasting en wordt door de inspecteur uitgenodigd tot het doen van aangifte, indien deze persoon naar zijn mening vermoedelijk belastingplichtig is (artikel 6, eerste lid, van de Awr). Indien de inspecteur nalaat om de belastingplichtige uit te nodigen tot het doen van aangifte (bijvoorbeeld omdat deze zich heeft uitgeschreven in de GBA en daarom voor de inspecteur niet duidelijk is dat deze persoon binnenlands belastingplichtig is), is de belastingplichtige verplicht om de inspecteur om een uitnodiging te verzoeken (artikel 6, derde lid, van de AWR j° artikel 2 van de Uitvoeringsregeling AWR). Met betrekking tot het in de vraagstelling genoemde voorbeeld van een zelfstandige die in Nederland een bedrijf voert, betekent het voorgaande dat een dergelijke zelfstandige die in Nederland woont niet simpelweg de belastingplicht kan ontlopen door uitschrijving uit de GBA.
Volledigheidshalve merk ik op dat indien de zelfstandige niet in Nederland woont maar wel in Nederland een bedrijf voert, deze persoon buitenlands belastingplichtige is met betrekking tot de in het Nederland gedreven onderneming (artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, jo artikel 7.1 en 7.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001).
Waarom wordt bij emigratie niet standaard een conserverende aanslag opgelegd? Waarom is de conserverende aanslag slechts beperkt tot de door de op de website van de Belastingdienst genoemde gevallen, namelijk bij opbouw van pensioen en lijfrente, bij spaarrekeningen, bij kapitaalverzekeringen eigen woningen en bij een aanmerkelijk belang in vennootschappen?
Een conserverende aanslag is een aanslag waarin (een latente of toekomstige) belastingschuld op basis van de aangifte wel wordt vastgesteld en opgelegd, maar nog niet wordt ingevorderd.
Dit type aanslag wordt opgelegd in gevallen waarbij een belastingplichtige tijdens zijn verblijf in Nederland een latente belastingschuld opbouwt en vervolgens emigreert.
Het betreft over het algemeen fiscaal gefaciliteerd opgebouwde bestanddelen, zoals bijvoorbeeld de opbouw van een lijfrente, waartegenover een toekomstige heffing staat.
Slechts in de op de website van de Belastingdienst genoemde gevallen is van een dergelijke situatie sprake en daarom ligt het ook niet in de rede deze handelswijze standaard toe te passen in geval van emigratie.
Deelt u de mening dat het nog beter zou zijn als het systeem van (tijdelijke) conserverende aanslagen bij emigratie wordt vervangen door een systeem van meteen afrekenen van de op de emigrant rustende belastingclaim? Deelt u de mening dat de Europese interne markt hierdoor niet verstoord zou worden en bent u bereid om in Europees verband te agenderen dat het systeem van conserverende aanslagen bij vertrek naar het buitenland dient te worden vervangen door bovenbedoelde afrekening ineens?
Het valt sterk te betwijfelen of een directe afrekening van de belastingclaim bij emigratie houdbaar is in Europeesrechtelijk verband. Bij vennootschappen is al eerder beslist dat een eindheffingsregeling, waarbij meteen moet worden afgerekend over latente meerwaarden bij verplaatsing van de vennootschap naar het buitenland, in strijd is met EU-recht.2
Tevens zijn bij de belastingplichtige vaak ook niet de middelen voor directe afrekening aanwezig, omdat het voordeel waarop deze gebaseerd is, zoals de aanspraak op het pensioen of het vervreemdingsvoordeel van een aanmerkelijk belang nog niet is gerealiseerd.
Een directe invordering van de belastingclaim bij emigratie vormt dan een belemmering voor de vrijheid van vestiging en daarmee een verstoring van de Europese interne markt.
Klopt het dat het onderzoek van het RIEC (Regionale Informatie en Expertise Centra) naar fraude door uitschrijving reeds anderhalf jaar loopt, maar nog niet heeft geleid tot een effectieve aanpak van deze fraude? Aan welke opties wordt gedacht en wanneer kan de Kamer voorstellen tegemoet zien?
Er is sprake van een nader onderzoek door de FIOD. Eind 2012 heeft het LIEC contact opgenomen met de FIOD over de opvolging van het dossier. Hierop volgde een aantal gesprekken tussen het LIEC en de FIOD.
In januari 2013 heeft de FIOD – conform het advies in het bestuurlijk dossier – besloten nader onderzoek naar dit fenomeen uit te voeren. Hierbij is o.a. de opsteller van het dossier betrokken.
Het onderzoek van de FIOD richt zich op het in kaart brengen van de verschillende typen criminelen die zich bij de GBA uitschrijven om zo justitieel en fiscaal buiten het zicht van de overheid te blijven. Tevens wordt gekeken naar de mogelijke omvang van dit fenomeen. Afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek, kunnen passende maatregelen genomen worden.
Overigens geldt dat als een persoon als «vertrokken onbekend waarheen» uit de GBA wordt uitgeschreven, de Belastingdienst de uitbetaling van eventuele toeslagen of voorlopige teruggaven stopzet; nog openstaande fiscale vorderingen blijven van kracht.
Investeringen in de kernwapenindustrie |
|
Harry van Bommel , Paul Ulenbelt , Jasper van Dijk |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het rapport van IKV Pax Christi over de wereldwijde investeringen van bedrijven in de Kernwapenindustrie?1
Ja.
Klopt het dat ING, Aegon en de pensioenfondsen ABP en Zorg en Welzijn op dit moment in totaal voor 1,7 miljard euro hebben geïnvesteerd in bedrijven betrokken bij de productie van kernwapens?
Deze informatie is niet beschikbaar. Pensioenfondsen en banken zijn primair zelf verantwoordelijk voor hun beleggingsbeleid. Ze leggen hierover verantwoording af aan hun intern toezicht en in hun jaarverslag.
Is het kabinet bereid om een ontmoedigingsbeleid te voeren voor de vier Nederlandse ondernemingen die in het onderzoek worden genoemd?
Nederland is verdragspartij bij het Nucleaire Non-Proliferatie Verdrag (NPV) en streeft naar een wereld zonder kernwapens. Het kabinet heeft dit recent aangegeven in de Beleidsbrief nucleaire ontwapening en non-proliferatie,
d.d. 24 oktober 2013, Kamerstuk 33 783, nr. 1. Het NPV verbiedt het bezit van kernwapens door de erkende kernwapenstaten echter niet. In Nederland opererende financiële instellingen dienen zich te houden aan de nationale wetgeving, waarin ook Nederlandse verdragsverplichtingen, zoals die van het NPV, zijn vervat. Binnen deze wettelijke kaders hebben financiële instellingen een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van hun beleggings- en investeringsbeleid.
Financiële instellingen kunnen derhalve beleggen in bedrijven die direct of indirect betrokken zijn bij de productie van of handel in (onderdelen van) kernwapens. Omdat deze instellingen van mening kunnen verschillen over het al dan niet acceptabel zijn van bepaalde beleggingen en investeringen, kunnen zij hun beleid op verschillende wijze invullen.
Het is daarmee de verantwoordelijkheid van de financiële instellingen om in overleg met hun stakeholders draagvlak te bewerkstelligen voor hun beleggingsbeleid. Het kabinet heeft niet het voornemen het wettelijk kader hierop aan te passen.
Is het waar dat landen als Australië, Nieuw Zeeland en Zwitserland wetgeving hebben ingevoerd om investeringen in de kernwapenindustrie te verhinderen?
Er wordt geen verbod inzake het investeren in bedrijven die onderdelen voor kernwapens maken overwogen. Eventuele verbodswetgeving met betrekking tot dergelijke investeringen in andere landen is tegen deze achtergrond niet relevant.
Ziet u mogelijkheden om wetgeving in Nederland in te voeren om investeringen in kernwapenproductie te ontmoedigen of te verbieden? Zo ja, bent u daartoe bereid? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is het kabinet bereid om zich in het buitenland sterk te maken voor desinvesteringen in de bedrijven betrokken bij kernwapenproductie?
Zie antwoord vraag 3.
Nederlandse financiële instellingen die investeren in kernwapens |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Is het u bekend dat er wereldwijd voor meer dan 314 miljard dollar geïnvesteerd wordt in kernwapenproducenten?1 Deelt u de mening dat het ethisch wenselijk is niet te investeren in de producenten van deze massavernietigingswapens? Zo nee, waarom niet?
Ik heb kennis genomen van het rapport «Don’t bank on the bomb»2 waarin wordt gesteld dat wereldwijd voor meer dan 314 miljard dollar geïnvesteerd wordt in kernwapenproducenten.
Nederland is verdragspartij bij het Nucleaire Non-Proliferatie Verdrag (NPV) en streeft naar een wereld zonder kernwapens. Het kabinet heeft dit recent aangegeven in de Beleidsbrief nucleaire ontwapening en non-proliferatie, d.d. 24 oktober 2013, Kamerstuk 33 783, nr. 1. Het NPV verbiedt het bezit van kernwapens door de erkende kernwapenstaten echter niet. In Nederland opererende financiële instellingen dienen zich te houden aan de nationale wetgeving, waarin ook Nederlandse verdragsverplichtingen, zoals die van het NPV, zijn vervat. Binnen deze wettelijke kaders hebben financiële instellingen een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van hun beleggings- en investeringsbeleid.
Is het u bekend dat er in de landen Zwitserland, Nieuw Zeeland en Australië wetgeving is om investeringen in kernwapens tegen te gaan? Is het u tevens bekend dat de Ethische Advies Raad2 van het Noorse Overheidspensioenfonds, ondanks het feit dat kernwapens nog niet universeel verboden zijn, al in 2004 heeft besloten niet meer te investeren in kernwapenproducenten omdat deze naar zijn mening in strijd zijn met fundamentele humanitaire principes? Deelt u deze mening?
Onder verwijzing naar het antwoord bij vraag 1 wordt er geen verbod inzake het investeren in bedrijven die onderdelen voor kernwapens maken overwogen. Een onderzoek hiernaar is om die reden niet opportuun. Eventuele verbodswetgeving met betrekking tot dergelijke investeringen in andere landen is tegen deze achtergrond eveneens niet relevant.
Bent u bereid de mogelijkheden voor soortgelijke wetgeving in Nederland te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat ook het ABP – pensioenfonds voor overheid en onderwijs – nog steeds meer dan een miljard investeert in kernwapenproducenten? (1,21 miljard)
Het ABP heeft ervoor gekozen om de nationale wetgeving en internationale verdragsverplichtingen van de Nederlandse overheid als norm te nemen om te beoordelen waar het fonds wel en niet in belegt. Het ABP-bestuur is verantwoordelijk voor het beleggingsbeleid van het ABP en legt daarover verantwoording af aan haar achterban en stakeholders. Beleggingen in bedrijven die onder meer onderdelen van kernwapens maken, zijn niet uitgesloten in het beleggingsbeleid.
Deelt u de mening dat, hoewel pensioenfondsen in Nederland primair zelf verantwoordelijk zijn voor hun beleggingsbeleid, het wenselijk is om de gelden die namens overheidspersoneel gereserveerd/gespaard worden bij een dergelijk fonds, niet in massavernietigingswapens te investeren?
Pensioenfondsen zijn inderdaad zelf verantwoordelijk voor het beleggingsbeleid. Het pensioenfondsbestuur gaat over de beslissing in welke bedrijven of sectoren geïnvesteerd wordt. Het ABP heeft als beleid dat de beleggingen moeten passen binnen de nationale wetgeving. Het beleid rond maatschappelijk verantwoord beleggen, waar ook het beleggen in kernwapens bij hoort, staat met regelmaat op de agenda van het ABP. Het kabinet ziet daarom geen meerwaarde in het opnieuw onder de aandacht brengen van dit onderwerp bij het ABP. Het ABP is volgens het 14 november gepubliceerde rapport van de Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling één van de fondsen met de meeste aandacht voor maatschappelijk verantwoord beleggen.
Bent u bereid om, juist omdat het om geld van overheidspersoneel gaat, met het ABP in gesprek te gaan over deze investeringen?
Zie antwoord vraag 5.
Is het u bekend dat ook ABN Amro nog steeds investeert in kernwapenproducenten? Is het u bekend dat deze investering nog maar 7,62 miljoen dollar bedraagt?
Ik heb van ABN AMRO vernomen dat in haar beleid is vastgelegd dat zij geen relaties wil met bedrijven die onderdelen van kernwapens maken. Hieruit volgt dat ABN AMRO geen krediet verstrekt aan dergelijke bedrijven. Wel is het zo dat in een aantal fondsen die door Neuflize OBC worden aangeboden, aandelen zitten van bedrijven die te relateren zijn aan kernwapens. Het gaat om EUR 7,5 miljoen in 7 bedrijven. De fondsen waar het om gaat, worden samengesteld door een derde gemandateerde partij. ABN AMRO vermeldt op haar website dat het beleid van ABN AMRO niet van toepassing is op mandaten. Door ABN AMRO is aangegeven dat er vanuit Neuflize OBC gesprekken worden gevoerd met gemandateerde partijen om ervoor te zorgen dat deze verder verduurzamen.
Deelt u onze mening dat het een kleine stap is voor deze systeembank om te stoppen met alle investeringen in kernwapenproducenten? Bent u bereid om er juist bij deze systeembank, waar u een bijzondere zeggenschap over heeft, op aan te dringen om niet langer te investeren in kernwapens? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven onder het antwoord op vraag 3 wordt een dergelijk verbod niet overwogen, dus ook niet voor ABN AMRO. De aandelen ABN AMRO worden beheerd door de onafhankelijke stichting NL Financial instruments (NLFI). Aanleiding voor oprichting van NLFI was de wens van de Tweede Kamer (motie-Weekers c.s., Kamerstukken II 2008/09, 31 965, nr. 7) om het aandeelhouderschap in financiële instellingen op een zakelijke, transparante en niet-politieke wijze in te vullen. De Staat stelt als aandeelhouder geen individuele eisen aan financiële instellingen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg over pensioenonderwerpen op 6 november 2013?
Dat is in verband met de afstemming tussen de verschillende ministeries helaas niet gelukt.
Een rapport over overheidsinkomsten en -uitgaven betreffende gemotoriseerd wegverkeer |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de brandbrief van 8 oktober van de ANWB, RAI en andere, waarin wordt gerefereerd aan een rapport van Ecorys over overheidsinkomsten en -uitgaven betreffende gemotoriseerd wegverkeer?1
Ja.
Bent u bekend met het rapport «Handboek externe infrastructuurkosten verkeer», en klopt het dat u dit in uw bezit heeft? Zo ja, kunt u dit met spoed, en in ieder geval vóór de plenaire behandeling van de begroting van uw ministerie, naar de Kamer zenden? Zo nee, waarom niet?
Voorzien is dat het «Handboek externe en infrastructuurkosten verkeer» het eerste kwartaal van 2014 wordt afgerond en dan ook aan de Kamer zal worden gezonden.
Deelt u de mening dat de conclusie die de ANWB en andere trekken (dat de inkomsten hoger zijn dan de uitgaven) niet strookt met de conclusies uit het rapport? Klopt het dat de inkomsten juist kleiner zijn dan de uitgaven, inclusief de maatschappelijke kosten?
Neen: ik kan op de inhoud van een nog af te ronden rapport niet vooruit lopen.
Deelt u de mening dat het sowieso een vreemd uitgangspunt is dat belastinginkomsten van weggebruikers ook ten goede moeten komen aan de weggebruikers? Zo nee, waarom niet?
De begrotingsregels kennen een scheiding tussen inkomsten en uitgaven. Hieruit volgt dat er geen directe koppeling is tussen belastinginkomsten en uitgaven.
De Facebook-actie “Banken weigeren betalingsverkeer te beveiligen” |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de Facebook-actie «Banken weigeren betalingsverkeer te beveiligen»?1
Ja.
Weet u hoe vaak burgers onbedoeld geld overmaken naar een foutief banknummer?
Exacte cijfers over het aantal keer dat burgers onbedoeld geld overmaken naar een foutief rekeningnummer zijn mij niet bekend. Volgens de banken is het aantal problemen ten gevolge van verkeerd opgegeven rekeningnummers op jaarbasis beperkt. De Nederlandse 9-cijferige bankrekeningnummers bevatten namelijk een controlegetal. De kans dat per ongeluk overgeboekt wordt naar een verkeerd nummer is daarom niet groot. Omwisseling van twee cijfers of het vervangen van een cijfer door een ander cijfer leidt in veel gevallen tot een incorrect rekeningnummer. Uitzondering hierop vormen de rekeningnummers van de voormalige Postbank. De korte rekeningnummers van de voormalige Postbank bevatten geen controlegetal. Bij overboekingen naar deze nummers vond daarom wel naam-nummercontrole plaats. Dit vervalt met overgang naar de IBAN, omdat, zoals hierna in het antwoord op vraag 3 wordt toegelicht, in de IBAN nummers ook een controlegetal is opgenomen.
Vindt u de suggestie om nummer- en naamcontrole door de bank te laten plaatsvinden waardevol om het elektronisch betalingsverkeer beter te beveiligen?
Banken en betaalinstellingen zijn verplicht om een integere en beheerste bedrijfsvoering te voeren. Op welke wijze zij dit exact inrichten binnen de kaders van de regelgeving, is in eerste instantie aan die banken en betaalinstellingen zelf.
Van de banken heb ik begrepen dat invoering van een naam- en nummercontrole een forse investering zou vergen en uitvoeringsvragen met zich brengt. Daarbij zou het onder meer gaan om technische aspecten en de bescherming van de privacy van de rekeninghouders. Ik kan mij daarom voorstellen dat banken in hun overweging om al dan niet een naam- en nummercontrole in te voeren, meenemen dat Nederland per 1 februari 2014 migreert naar een Single Euro Payments Area (SEPA). Binnen SEPA wordt IBAN de standaard. Een Nederlandse IBAN (International Bank Account Number) is het huidige rekeningnummer, voorafgegaan door de landcode NL, de (verkorte) naam van bank en een controlegetal. Het controlegetal in een IBAN is bedoeld om te voorkomen dat door type- of schrijffouten geld wordt overgemaakt naar een verkeerd rekeningnummer. Door een zogenaamde modulo 97-proef controle kan, door middel van een rekensom, de foutieve invoer van rekeningnummers worden voorkomen.2
Bent u bereid om er bij de banken op aan te dringen dat zij consumenten meer bescherming bieden tegen fouten maken bij het elektronisch betalingsverkeer, opdat dergelijke incidenten zoals genoemd in de Facebook-actie minder vaak kunnen voorkomen?
Ik verwacht van banken dat foutieve opdrachten in goed onderling overleg tussen de klant en zijn bank worden opgelost. In de incidentele gevallen dat de klant en de bank er niet uitkomen kunnen klachten worden voorgelegd aan KiFiD.
De peildatum van de automatische kwijtschelding van gemeentelijke belastingen |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Is het waar dat bij automatische kwijtschelding van gemeentelijke belastingen de toetsing exclusief door het Inlichtingenbureau plaats vindt en daarbij voor alle gemeenten hetzelfde landelijke peilmoment wordt gehanteerd, te weten 31 december van het jaar voorafgaand aan het moment van toetsing?1
Bij de zogenoemde geautomatiseerde kwijtschelding van gemeentelijke en waterschapsbelastingen vindt de toetsing inderdaad exclusief door het Inlichtingenbureau plaats. Het Inlichtingenbureau is opgericht in 2001 door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede op initiatief van Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en Divosa (vereniging van managers van sociale diensten). Het is een organisatie voor gemeenten en andere overheden. Zij helpen voornamelijk gemeenten bij het bepalen op welke ondersteuning burgers recht hebben. Denk bijvoorbeeld aan een bijstandsuitkering, bijzondere bijstand of kwijtschelding van gemeentelijke belastingen. Op dit moment wordt voor alle gemeenten die van de diensten van het Inlichtingenbureau gebruik maken op hetzelfde peilmoment getoetst. Dit is niet zozeer beleid, maar hangt samen met technische beperkingen en de beschikbaarheid van informatie die van externe bronnen als de Belastingdienst en het UWV afkomstig zijn.
Is het waar dat het landelijke peilmoment alleen gehanteerd wordt bij automatische kwijtschelding van belastingen en dat bij het individueel aanvragen van kwijtschelding als peildatum de datum waarop het verzoek om kwijtschelding is aangevraagd dient?2
Zoals onder 1 aangegeven heeft het peilmoment van de geautomatiseerde kwijtschelding te maken met technische beperkingen en beschikbaarheid van informatie van externe bronnen, waardoor het moment wordt beïnvloed. Bij individuele toetsing worden gegevens die potentiële kwijtscheldingsgerechtigde zelf aanleveren getoetst. Die zullen actueler zijn. Een individueel kwijtscheldingsverzoek kan op elke moment tijdens het invorderingsproces worden gedaan, waardoor het peilmoment kan verschillen per individueel geval.
Bent u voornemens om het ongelukkige peilmoment voor toetsing van het vermogen bij automatische kwijtschelding van gemeentelijke belastingen te wijzigen – bijvoorbeeld twee weken te vervroegen – zodat mensen automatisch aanspraak kunnen maken op hun recht op kwijtschelding van gemeentelijke belastingen en niet worden geconfronteerd met een bezwaarprocedure om hun recht te halen óf alsnog individueel kwijtschelding moeten aanvragen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregel gaat u nemen?
Er bestaat geen verplichting om gebruik te maken van geautomatiseerde kwijtschelding. Het is vooral een vermindering van de administratieve lasten voor de burger en de gemeente, op basis van de aanname dat er niets veranderd in de situatie van de aanvrager van kwijtschelding. Op basis van de informatie die ik heb over de geautomatiseerde kwijtschelding heb ik niet de indruk dat het door het Inlichtingenbureau gebruikte peilmoment op dit moment tot grote problemen leidt. Het Inlichtingenbureau voert zijn geautomatiseerde toets uit op basis van betrouwbare informatie van externe bronnen. Deze informatie is nu eenmaal niet eerder beschikbaar. Als er een belemmering is voor het geautomatiseerd verlenen van kwijtschelding, kan de belastingplichtige een aanvraag indienen die dan handmatig wordt getoetst. De mogelijkheid tot het indienen van een individueel kwijtscheldingsverzoek blijft daarnaast bestaan. Dit verzoek wordt dan individueel beoordeeld. Overigens worden de aanslagen voor de gemeentelijke belastingen op zijn vroegst pas op 31 januari van het belastingjaar verzonden. Ik ben dan ook niet voornemens te verzoeken het toetsmoment van geautomatiseerde kwijtschelding aan te passen.
Belastingenheffing op de Amsterdamse beurs door Frankrijk en Italië |
|
Farshad Bashir |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat bij aankoop van effecten van bedrijven met een hoofdkantoor in Frankrijk en een marktkapitalisatie van één miljard euro of meer de Franse Financiële Transactie Tax van 0,2% over de effectieve waarde betaald moet worden aan de Franse overheid, ook al zijn deze effecten op de Amsterdamse beurs genoteerd? Bent u er tevens van op de hoogte dat bij aankoop van effecten van bedrijven met een hoofdkantoor in Italië en een marktkapitalisatie van 500 miljoen euro of meer de Italiaanse Transactie Tax van 0,12% over de effectieve waarde betaald moet worden aan de Italiaanse overheid, ook al zijn deze effecten op de Amsterdamse beurs genoteerd?
Ja.
Is het niet vreemd dat Frankrijk belasting heft over handel in aandelen van een bedrijf als Air France-KLM? Wat vindt u van deze wijze van belastingheffing? Wat is daarnaast uw algemene opvatting over deze belastingen?
Het uitgangspunt is dat Frankrijk de handel in Franse aandelen wil belasten. Frankrijk gebruikt daarbij het criterium dat het hoofdkantoor van het bedrijf gevestigd dient te zijn in Frankrijk. Om ontwijking van deze belasting tegen te gaan, kan de belasting zich niet beperken tot alleen de Franse beurs. Dit betekent dat een Frans aandeel, ongeacht waar het verhandeld wordt, belast wordt met Franse beursbelasting. Het bedrijf Air France-KLM valt ook onder de reikwijdte van die belasting, omdat het hoofdkantoor van Air France-KLM in Frankrijk is gevestigd.
Elke lidstaat kent de volledige bevoegdheid om zijn eigen belastingstelsel op te zetten. Zolang er voldoende connectie bestaat tussen (in dit geval) het aandeel en de belasting, kan een belasting worden geheven.
Kunt u uitvoerig toelichten wat de juridische onderbouwing is van deze belastingen die Frankrijk en Italië in Amsterdam heffen?
Het is een indirecte belasting die de koop van een Frans of Italiaans aandeel belast. Er is geen wet of internationaal principe die een dergelijke grensoverschrijdende belasting verbiedt. Een voorbeeld van een andere belasting die volgens hetzelfde principe werkt, is de Britse Stamp Duty. Deze belasting is net zoals de Franse en Italiaanse beursbelasting juridisch geoorloofd, omdat in ieder geval een connectie bestaat tussen (in dit geval) het aandeel en de belasting.
Bent u bereid om met Frankrijk en Italië afspraken te maken zodat de opbrengst van deze belasting die geheven wordt in Amsterdam voortaan gewoon in de Nederlandse schatkist belandt? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo niet, waarom niet en mag iedereen dan voortaan in Amsterdam belasting gaan heffen?
Dit is helaas niet mogelijk. Er is namelijk geen grond waarop Nederland recht heeft op een deel van de opbrengst van een soevereine Franse heffing. Een gedeelde opbrengst zou impliceren dat Nederland wel een vorm van heffingsrecht heeft op de aandelen van Air France- KLM. Dat is niet het geval.
Deze situatie betekent overigens niet dat zomaar elk land een heffingsrecht op Nederlandse aandelen heeft. In het geval van Air France-KLM is sprake van een samenloop van omstandigheden als gevolg van een grensoverschrijdende fusie die niet vaak voorkomt.
Wordt deze financiële belasting als bronbelasting gezien? Zo ja, kan deze worden verrekend met de af te dragen belasting in box 3? Zo ja, wat is uw opvatting hierover? Zo nee, zijn er andere verrekenmogelijkheden?
Deze belasting is geen bronbelasting op inkomen maar een indirecte belasting op de koop van een aandeel. Deze belasting kan daarom niet verrekend worden met box 3 of enig andere belasting.