Het intergouvernementele verdrag over het Europese bankenresolutiefonds |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met de opvatting van onder meer de onderhandelaars van het Europees Parlement1 en de jurist René Repasi2 dat het onrechtmatig is om het Europese bankenresolutiefonds (SRF) te baseren op een intergouvernementeel verdrag?
Ja.
Kunt u op elk van de geuite bezwaren tegen de intergouvernementele aanpak afzonderlijk ingaan, met name op de strijdigheid met het beginsel van loyale samenwerking (artikel 4, lid 3 VEU), met het beginsel van institutioneel evenwicht (artikel 13 VEU), met het beginsel van democratie (artikel 10 VEU), met de standstill-verplichting voor lidstaten op het moment dat de Europese Commissie een wetgevingshandeling heeft voorgesteld en met het uitgangspunt van gelijke behandeling van alle banken in de deelnemende lidstaten?
In het algemeen merkt het kabinet op dat het verdrag nog in onderhandeling is en dat teksten daarom nog aan verandering onderhevig zijn. Om die reden kan het kabinet niet een volledig beeld schetsen van alle elementen van het ontwerpverdrag. Wel kan vast het volgende worden opgemerkt.
Volgens het kabinet is de intergouvernementele aanpak niet in strijd met de genoemde beginselen. De verplichting van lidstaten om de geïnde bijdragen te storten in het SRF en de transitie van beperkte naar volledige risicodeling worden in het intergouvernementeel verdrag geregeld. Hoewel de Unie de bevoegdheid heeft om deze zaken te regelen, heeft zij deze zaken niet geregeld. Dat betekent in dit geval dat de lidstaten hierin op deze onderwerpen wetgeving en juridisch bindende handelingen kunnen vaststellen (artikel 2 lid 2 en artikel 4 VWEU). De genoemde bezwaren gaan er daarom ook ten onrechte van uit dat waar zowel de Unie als de lidstaten een bevoegdheid hebben om te handelen, zoals bijvoorbeeld op het terrein van de interne markt, lidstaten niet gezamenlijk die bevoegdheid buiten de Unie om mogen uitoefenen. Omdat het om een uitoefening van een nationale bevoegdheid gaat, gelden ook de nationale democratische eisen en niet die van de Unie. De intergouvernementele aanpak vormt dus geen schending van art. 10 VWEU.
Voor wat betreft het beginsel van loyale samenwerking gaan de genoemde opvattingen ten onrechte uit van de veronderstelling dat het bewust niet gebruiken van een bevoegdheid van de Unie in strijd is met dat beginsel. Uit het Unierecht kan echter geen plicht tot gebruik van een gedeelde bevoegdheid worden afgeleid. Kenmerk van een gedeelde bevoegdheid is immers dat men kan kiezen voor een uitoefening door de Unie, door de lidstaten of voor het niet uitoefenen van de bevoegdheid. Zolang de Unie, zoals in het onderhavige geval, de gedeelde bevoegdheid niet uitoefent (het voorstel van de Commissie is immers nog niet aangenomen), kan de lidstaat volgens het VWEU die bevoegdheid uitoefenen. Een dergelijke bevoegdheidsuitoefening van een lidstaat is dan ook niet noodzakelijkerwijs in strijd met het beginsel van loyale samenwerking en het institutionele evenwicht. Het kabinet ziet in het licht van dit beginsel ook geen bezwaren tegen het – vooruitlopend op de mogelijke uitkomst van de onderhandelingen tussen de Raad, het EP en de Commissie over het SRM-voorstel – werken aan een ontwerpverdrag dat overeenstemming tussen genoemde instellingen kan vereenvoudigen. Van een schending van de standstillverplichting zou eventueel sprake kunnen zijn indien het intergouvernementeel akkoord tot stand zou komen voordat er in triloog akkoord is bereikt over de SRM verordening. Mede om die reden zal dit laatste plaatsvinden voordat tot ondertekening van het intergouvernementeel verdrag wordt overgegaan.
De gelijke behandeling van banken heeft geen betrekking op het intergouvernementeel akkoord, maar op het SRM.
Deelt u de opvatting van Repasi3 dat tegenstanders van het gebruik van artikel 114 VWEU als enige rechtsbasis voor het Europees resolutiemechanisme/fonds (SRM/SRF) zich niet langer achter de Meroni-doctrine kunnen verschuilen nu het Europese Hof van Justitie deze doctrine heeft geactualiseerd in zijn recente arrest4 over short selling?
Het Hof heeft in het shortselling arrest geoordeeld dat op grond van art. 114 VWEU slechts een beperkte delegatie van bevoegdheden mogelijk is en deze alleen is toegestaan in zoverre dit noodzakelijk is om de doelstelling van harmonisatie te bereiken. Daaruit kan niet worden afgeleid dat het SRF zonder verdere voorwaarden kan worden gebaseerd op art. 114 VWEU.
Volgens het kabinet vormt art. 114 een voldoende rechtsbasis voor het SRF. Met name ten aanzien van de overdracht van contributies en de geleidelijke risicodeling binnen het fonds was voor die opvatting binnen de Raad echter onvoldoende draagvlak. Overigens heeft Uw Kamer de regering ook opgeroepen een andere juridische basis voor het toezichtsmechanisme te onderzoeken (motie Harbers van 9 oktober 2013). De Raad heeft gekozen voor de weg van een intergouvernementeel akkoord.
Hoe valt een intergouvernementeel verdrag over het resolutiefonds te rijmen met de motie-Klaver5, waarin de Kamer verlangt «dat de Europese Rekenkamer, het Europees Hof van Justitie en het Europees Parlement hun controlerende taak ten aanzien van het resolutiefonds kunnen vervullen»?
Het Hof van Justitie zal in het intergouvernementele akkoord worden aangewezen als bevoegde instantie om eventuele geschillen tussen de verdragsluitende partijen te beslechten. Hierdoor is zijn controlerende taak ten aanzien van het resolutiefonds gewaarborgd. Vanwege de nauwe samenhang tussen het SRM en het intergouvernementeel akkoord is ook het Europees Parlement betrokken. De controlerende taken van de Europese Rekenkamer zijn neergelegd in art. 60 van de SRM verordening. Deze worden niet geraakt of gewijzigd door het intergouvernementele akkoord.
Bent u bereid voorlichting te vragen aan de Raad van State over de verenigbaarheid van het beoogde intergouvernementele verdrag met het recht van de Europese Unie?
Aangezien het verdrag tijdens het goedkeuringsproces ook aan de Raad van State wordt voorgelegd ziet het kabinet geen aanleiding om daarover separaat voorlichting te vragen.
Een mogelijk nieuw steunpakket voor Griekenland |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Klopt het dat vorige week tijdens de Ecofin en Eurogroep gesproken is over een mogelijk nieuw steunpakket voor Griekenland? Indien ja, waarom is dat niet gemeld in het verslag?
Nee dat klopt niet. Tijdens de Eurogroep van 27 januari jl. hebben we gesproken over de voortgang van de implementatie van het huidige Griekse leningenprogramma. Een eventueel nieuw steunpakket voor Griekenland is niet aan de orde geweest.
Is het waar dat de Trojka heeft geconcludeerd dat Griekenland dit jaar een financieringsgat heeft van 15 miljard euro?
Nee. De trojka heeft nog geen conclusies getrokken over een financieringsgat dit jaar. De huidige voortgangsmissie van de Trojka is tot op heden niet afgerond. Pas na afronding van deze missie zal de Trojka kunnen concluderen of er sprake is van een financieringgat.
Kunt u bevestigen dat er een nieuw steunpakket wordt voorbereid ter waarde van 10 tot 20 miljard euro, zoals de Duitse Minister van Financiën zou hebben aangegeven? Indien ja, wat is uw inzet wat betreft hoe het steunpakket eruit moet zien?
Zoals ik u heb geïnformeerd bij brief van 2 september 2013 (Kamerbrief «Financiële steun aan Griekenland», met kenmerk BFB2013–11246M) kan in de loop van 2014, wanneer de huidige programmaperiode ten einde loopt, worden beoordeeld of Griekenland aan de programmavereisten heeft voldaan en of er zicht is op markttoegang. Op dat moment kan pas worden bezien of en op welke wijze invulling gegeven kan worden aan een nieuw steunpakket.
Waarom wordt er gesproken over een nieuw steunpakket terwijl de volgende tranche van het huidige pakket steeds niet kan worden uitgekeerd omdat Griekenland de gemaakte afspraken niet nakomt?
Op dit moment wordt alleen gesproken over de voortgang in het huidige programma. Op 27 februari heeft de Eurogroep Griekenland opgeroepen voortgang te maken met de implementatie van de nog openstaande punten, zodat de Trojka spoedig terug kan keren naar Athene om de voortgangsmissie af te ronden (zie verslag Eurogroep en Ecofin Raad van 27 en 28 januari 2014 met kenmerk BFB 2014–192M, d.d. 31 januari 2014).
Klopt het dat een schuldherstructurering zoals bepleit door het Internationaal Monetair Fonds (IMF) geen onderdeel uitmaakt van het steunpakket in voorbereiding? Indien ja, waarom niet?
Zoals in bovenstaande antwoorden aangegeven is er nog niet gesproken over een derde steunpakket en de invulling daarvan.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen overleg Eurogroep/Ecofin Raad gepland op 13 februari a.s.?
Ja.
Toeslagen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de reportage over toeslagen?1
Hoe verloopt de invoering van het ene rekeningnummer voor de toeslagen en de omschakeling naar het nieuwe IBAN (International Bank Account Number)?
Zijn er extra problemen met de uitbetaling van kinderopvangtoeslag, huurtoeslag en zorgtoeslag in december en in januari?
Kunt u aangeven hoeveel toeslagen (uitgesplitst naar huurtoeslag, zorgtoeslag en kinderopvangtoeslag) uitbetaald zijn in de maand november en wel per dag (dus op 21 november, 22 november, 23 november, 24 november en later)?
Kunt u aangeven hoeveel toeslagen (uitgesplitst naar huurtoeslag, zorgtoeslag en kinderopvangtoeslag) uitbetaald zijn in de maand december en wel per dag (dus op 21 december, 22 december, 23 december, 24 december en later)?
Kunt u aangeven hoeveel toeslagen (uitgesplitst naar huurtoeslag, zorgtoeslag en kinderopvangtoeslag) uitbetaald zijn in de maand januari en wel per dag (dus op 21 januari, 22 januari, 23 januari, 24 januari en later)?
Hoeveel toeslagen over de maanden december en januari moeten nog uitbetaald worden, maar kunnen niet uitbetaald worden omdat bijvoorbeeld het ene rekeningnummer niet bekend is of niet geverifieerd is?
Hoeveel tijd nadat iemand een rekeningnummer correct heeft doorgegeven en een kopie van zijn/haar identiteitsbewijs heeft opgestuurd, krijgt hij zijn toeslagen (alsnog) uitbetaald?
Hoeveel telefoontjes verwerkt de belastingtelefoon op dit moment en wat zijn de top-5 onderwerpen waarover gebeld wordt? Hoe verhoudt zich dat tot normaal?
Op welke wijze worden problemen met toeslagen opgelost?
Bent u bereid om het alsnog gemakkelijk te maken om de kinderopvangtoeslag aan kinderopvanginstellingen, de zorgtoeslag aan zorgverzekeraars en de huurtoeslag aan woningbouwcorporaties te betalen, zoals de Kamer meerdere keren gevraagd heeft?
Zijn mensen in kwetsbare posities (zoals in de schuldhulpverlening) in de problemen gekomen door late uitbetaling van toeslagen?
Aan hoeveel toeslaggerechtigden is gevraagd om het ene rekeningnummer door te geven en hoeveel toeslaggerechtigden hebben zo'n brief nog niet gehad?
Hoeveel toeslaggerechtigden hebben wel correct hun rekeningnummer en identificatie opgestuurd, maar geen toeslagen ontvangen?
Hoeveel van de uitbetaalde toeslagen (uitgesplitst per toeslag) zijn in december en januari uitbetaald op het nieuwe ene rekeningnummer, dat goed is doorgegeven en gecontroleerd?
Hoeveel kinderopvangtoeslagen zijn voor december en januari nog uitbetaald aan een kinderopvanginstelling, die daarvoor onder de nieuwe regels niet gecertificeerd is?
Indien mensen op tijd hun rekeningnummer doorgegeven hebben en geen toeslagen ontvangen hebben en daardoor in de problemen komen en extra kosten maken (bijvoorbeeld aanmaningskosten, dwangbevelen) of hun huis uitgezet worden, welke hulp kunnen zij dan nog dit weekend en deze week van de Belastingdienst/Toeslagen krijgen?
Kunt u deze vragen voor dinsdag 28 januari 12 uur beantwoorden?
Het tegengaan van online kansspelen gericht op de Nederlandse markt |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich eerdere vragen over de inzet van de Kansspelautoriteit tegen gokverslaving?1
Ja.
Kent u de website http://www.oranjecasino.com/cp.html ? Voldoet deze website aan de bepalingen uit de Wet op de kansspelen (waaronder de vergunningplicht voor op de Nederlandse markt gerichte kansspelen) of andere wet- of regelgeving dan wel het beleid van de Kansspelautoriteit (Ksa) ten aanzien van buitenlandse online goksites gericht op de Nederlandse markt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de kansspelautoriteit (ksa) om toe te zien op de naleving van de Wet op de kansspelen en onderliggende regelgeving, alsmede om het verbod op kansspelen waarvoor geen vergunning is verleend te handhaven. De ksa heeft mij desgevraagd laten weten voortdurend onderzoek te doen naar websites waarvan het spelaanbod mede op Nederland is gericht. Daarbij wordt bezien of deze sites al dan niet voldoen aan de door de ksa gestelde prioriteringscriteria. Om lopende onderzoeken niet te verstoren, doet de ksa geen mededelingen over individuele zaken of aanbieders.
Kent u de website www.poldercasino.com/ ? Voldoet deze website aan de bepalingen uit de Wet op de kansspelen (waaronder de vergunningplicht voor op de Nederlandse markt gerichte kansspelen) of andere wet- of regelgeving dan wel het beleid van de Ksa ten aanzien van buitenlandse online goksites gericht op de Nederlandse markt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u de website www.hollandonlinecasino.nl ? Voldoet deze website aan de bepalingen uit de Wet op de kansspelen (waaronder de vergunningplicht voor op de Nederlandse markt gerichte kansspelen) of andere wet- of regelgeving dan wel het beleid van de Ksa ten aanzien van buitenlandse online goksites gericht op de Nederlandse markt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u de website www.onlinecasinoinformatie.nl ? Voldoet deze website aan de bepalingen uit de Wet op de kansspelen (waaronder de vergunningplicht voor op de Nederlandse markt gerichte kansspelen) of andere wet- of regelgeving dan wel het beleid van de Ksa ten aanzien van buitenlandse online goksites gericht op de Nederlandse markt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deze laatstgenoemde website staat naar eigen zeggen in contact met de Ksa; klopt dit? Zo ja, waaruit bestaat dat contact? Deelt u de mening dat door de bewering dat er sprake is van contact met de Ksa, ten onrechte de schijn wordt gewekt dat er sprake is van een legale website? Zo ja, wat gaat de Ksa daar tegen doen?
De ksa heeft mij desgevraagd bericht dat in voorkomende gevallen, en in het kader van onderzoeken als bedoeld in het antwoord op de vragen 2 t/m 5, in contact wordt getreden met desbetreffende aanbieders van online kansspelen. Naar mijn mening wordt louter door het feit dat dergelijke contacten bestaan, niet de schijn gewekt dat sprake is van een legale website.
Kent u de websites www.deonlinecasinos.nl/ , http://www.casinoxl.nl/ en andere gelijkaardige websites? Is het toegestaan om met een website Nederlandse online gokkers gericht door te geleiden naar sites waar online gegokt kan worden? Zo ja, waarom? Acht u dit een lacune in de wet die gedicht moet worden? Zo nee, waarom niet en wat kan en gaat de Ksa daar tegen doen?
Het plaatsen van hyperlinks of het doorverwijzen van bezoekers van dergelijke sites naar kansspelsites waarop wel gegokt kan worden, kan onder omstandigheden worden beschouwd als het «bevorderen van de deelname aan kansspelen waarvoor geen vergunning is verleend». Artikel 1 eerste lid, aanhef en onder b, van de Wok bevat een onvoorwaardelijk verbod daartoe. Vooralsnog is derhalve geen sprake van een lacune in de Wok die moet worden gedicht. Het is aan de ksa om te bepalen of zij tegen dergelijke activiteiten optreedt.
Op de website van Ksa staat vermeld dat, omdat de Ksa als taak heeft illegale kansspelen tegen te gaan, zij bezig is illegale kansspelwebsites aan te pakken; het aanbod is echter zo enorm groot dat zij prioriteiten moet stellen2; betekent het moeten stellen van prioriteiten dat de Ksa in de praktijk niet bij machte is om alle illegale kansspelwebsites die zij of anderen aantreffen, aan te pakken? Zo nee, wat betekent het dan wel?
De ksa heeft mij laten weten zich genoodzaakt te zien, gelet op de honderdduizenden websites die (ook) in Nederland toegankelijk zijn voor deelname aan kansspelen, prioriteiten te stellen in haar handhavingsactiviteiten. Dat betekent dat het uitgangspunt is dat handhavende activiteiten in eerste instantie worden gericht op aanbieders waarvan het aanbod onmiskenbaar op Nederland is gericht. De aandacht van de ksa richt zich dan ook primair op aanbieders die aan één of meer van de prioriteringscriteria voldoen, waaronder aanbieders die reclame maken via radio, televisie of in geprinte media gericht op de Nederlandse markt, kansspelwebsites die eindigen op de extensie.nl of kansspelwebsites die in het Nederlands zijn te raadplegen. Het feit dat aanbieders niet aan de prioriteringscriteria voldoen, betekent echter niet dat deze aanbieders per definitie vrijgesteld zijn van handhavend optreden van de ksa.
Naast een directe aanpak van illegale kansspelwebsites beoogt de ksa ook barrières op te werpen om een effectieve bedrijfsvoering van die aanbieders zoveel mogelijk te bemoeilijken. Zo zijn er afspraken gemaakt met sociale media Facebook en Hyves, om reclames van deze aanbieders te verwijderen. Daarnaast is een convenant in voorbereiding tussen de ksa en financiële dienstverleners, dat het mogelijk maakt om het betalingsverkeer naar de aanbieder van illegale kansspelen te blokkeren. Ook voert de ksa op dit moment gesprekken met meerdere reclamepartijen (voor radio, tv, printmedia en online media) om tot een samenwerking te komen om reclame voor illegale kansspelen zoveel mogelijk uit te bannen.
Deelt u de mening dat zolang de Ksa geen mogelijkheden heeft om een opgelegde boete bij buitenlandse illegale aanbieders te verhalen, handhaving niet alleen minder effectief, maar op dit moment in feite illusoir is? Zo ja, welke aanvullende bevoegdheden om de effectiviteit van de handhaving van de Ksa verder te kunnen versterken, wilt u in het wetsvoorstel kansspelen op afstand opnemen? Zo nee, waarom niet?
Momenteel is het inderdaad niet altijd gemakkelijk om aan in het buitenland gevestigde aanbieders opgelegde boetes aldaar te verhalen. Mede daarom voorziet het wetsvoorstel kansspelen op afstand in enkele aanvullende handhavingsmogelijkheden voor de ksa, waarmee de mogelijkheden tot aanpak van illegale online kansspelen worden vergroot. Een daarvan is de bevoegdheid voor de ksa om partijen die illegale kansspelen op afstand bevorderen of daartoe middelen verschaffen, zoals betaaldienstverleners en internet-dienstverleners, een bindende aanwijzing te geven om die dienstverlening te staken. Daarnaast worden Memoranda of Understanding afgesloten met kansspeltoezichthouders in andere landen, waarmee de handhavingsmogelijkheden in het buitenland worden versterkt.
De mogelijke dubbele bankenbelasting van Nederlandse banken |
|
Aukje de Vries (VVD), Helma Neppérus (VVD) |
|
Frans Weekers (VVD) |
|
Welke acties heeft u tot dusver ondernomen om het probleem van dubbele bankenbelasting te voorkomen nadat de motie van de leden Neppérus, Koolmees en Omtzigt van 18 april 20121 is aangenomen en uw brief van 27 september 2012?2
Op 12 juni 2013 is een verdrag ter vermijding van dubbele bankenbelasting gesloten met het Verenigd Koninkrijk (hierna: het VK). In de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 27 september 20123 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal is beschreven dat, naast het VK, ook met Duitsland, België, Hongarije, Slowakije en Zuid-Korea contact zou worden gezocht met het oog op het sluiten van een verdrag ter vermijding van dubbele bankenbelasting.
In 2012 en 2013 is Duitsland op zowel ambtelijk als politiek niveau gewezen op de Nederlandse wens te komen tot een bilaterale regeling ter vermijding van dubbele bankenbelasting. Duitsland bleek echter niet geïnteresseerd in een verdrag ter vermijding van dubbele bankenbelasting met Nederland. Volgens Duitsland zou voor deze problematiek bij voorkeur een oplossing in het kader van de Richtlijn over de sanering van banken moeten worden gezocht. Van Duitse zijde werd voorts aangevoerd dat ook het bankenbelastingverdrag met het VK al de nodige weerstand in de Bundestag had opgeroepen.
Met België hebben in het voorjaar van 2013 besprekingen op ambtelijk niveau plaatsgevonden. In deze besprekingen bleek dat bij België geen belangstelling voor een bilaterale regeling ter vermijding van dubbele bankenbelasting bestond. De toenmalige Staatssecretaris van Financiën heeft nadien hierover in de zomer van 2013 persoonlijk overleg gevoerd met de Belgische Minister van Financiën. Dat heeft echter niet geleid tot een ander perspectief. In tegenstelling tot de Nederlandse bankenbelasting betrekt de Belgische bankenbelasting slechts de passiva van de enkelvoudige balans van een Belgische kredietinstelling in de heffing (territoriaal systeem). Aldus worden Belgische kredietinstellingen ten aanzien van hun buitenlandse dochters niet geconfronteerd met dubbele bankenbelasting. Omdat de passiva van in het buitenland (Nederland) gelegen vaste inrichtingen onderdeel uitmaken van de balans van de (Belgische) generale onderneming, bestaat ten aanzien van in Nederland gelegen vaste inrichtingen van Belgische kredietinstellingen wel kans op dubbele bankenbelasting. Dit doet zich in de praktijk echter niet voor vanwege de doelmatigheidsvrijstelling van € 20 miljard in de Nederlandse bankenbelasting. Om deze redenen heeft België geen belang bij een wederkerige regeling ter vermijding van dubbele bankenbelasting.
Ook Slowakije en Hongarije zijn in 2013 benaderd met een voorstel om besprekingen over een bankenbelastingverdrag te starten. Van deze landen is nog geen officiële reactie ontvangen.
Nog in 2012 is aan Zuid-Korea meerdere malen de wens voor het sluiten van een bankenbelastingverdrag overgebracht. Ook van die zijde werd afhoudend gereageerd. In februari 2013 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Financiën bij een bezoek aan dat land de dubbele bankenbelasting aan de orde gesteld, tot nu toe zonder het door Nederland gewenste resultaat.
Een veelgebruikt argument van de landen die zijn benaderd om geen verdrag ter vermijding van dubbele bankenbelasting te willen sluiten is dat in deze landen geen bankenbelasting wordt geheven maar een zogeheten «resolutieheffing». De met deze heffing geïnde gelden komen ten goede aan een resolutiefonds en niet aan de algemene middelen. Door het door die landen gepercipieerde andere karakter van de bankenheffing achten deze landen het niet wenselijk dubbele heffing te vermijden.
Hoe verloopt de voortgang voor het verkrijgen van aanpassing van het belastingverdrag met de genoemde landen in de brief van 27 september 2012 (Duitsland, België, Hongarije, Slowakije en Zuid-Korea) waarbij mogelijk dubbele bankenbelasting wordt geheven? Welke resultaten met deze landen zijn er geboekt? Verwacht u spoedig het overleg over de aanpassing van belastingverdragen af te ronden, zoals met het Verenigd Koninkrijk is gebeurd, om dubbele bankenbelasting te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is het resultaat voor de bankensector en de vermijding van dubbele belasting in de praktijk tot nu toe bij de genoemde wijziging van het Besluit voorkoming van dubbele belasting 2001 op 11 augustus 2012, zoals gemeld in de eerder genoemde brief van 27 september 2012?
De vermijding van dubbele bankenbelasting op grond van de wijziging van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 op 11 augustus 2012 (hierna: het Besluit) is op dit moment beperkt. Hierbij zij opgemerkt dat op basis van het Besluit Nederland eenzijdig voorziet in vermijding van dubbele bankenbelasting door verrekening toe te staan van in het buitenland geheven bankenbelasting, met de in Nederland te betalen bankenbelasting bij in Nederland gevestigde dochtermaatschappijen van buitenlandse banken en in Nederland actieve bijkantoren van buitenlandse banken. Het Besluit voorziet dus niet in het verlenen van een belastingvermindering ter vermijding van dubbele belasting voor dubbele bankenbelasting aan in Nederland gevestigde banken die in andere landen bankenactiviteiten verrichten door middel van aldaar gevestigde dochtervennootschappen of bijkantoren.
Alleen in relatie tot het Verenigd Koninkrijk is het Besluit toegepast om dubbele bankenbelasting te vermijden. Nu binnenkort een verdrag ter vermijding van dubbele bankenbelasting tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk in werking treedt zal in de toekomst de vermijding van dubbele bankenbelasting volgens de bepalingen van dit verdrag geschieden.
In de relatie tot de andere landen zijn de bepalingen ter vermijding van dubbele bankenbelasting in het Besluit tot nu toe niet toegepast. Daarbij speelt een rol dat heffing van Nederlandse bankenbelasting ten laste van in Nederland gevestigde dochtervennootschappen of bijkantoren door de doelmatigheidsvrijstelling in de praktijk niet plaatsvindt en Nederland ook aan het verlenen van een belastingvermindering ter vermijding van dubbele bankenbelasting aan buitenlandse moedervennootschappen of buitenlandse hoofdhuizen in de praktijk niet toekomt.
Overigens is het op grond van het Besluit niet in alle gevallen voorgeschreven dat Nederland belastingvermindering verleent ter vermijding van dubbele bankenbelasting. Op basis van het Besluit verleent Nederland vermijding van dubbele belasting bij dochtervennootschappen of bijkantoren van buitenlandse banken als het land waar de moedervennootschap of het hoofdhuis is gevestigd in een omgekeerde situatie ook voorziet in vermijding van dubbele bankenbelasting. Met deze voorwaarde wordt beoogd te voorkomen dat andere landen geen belang hebben bij het sluiten van een bilateraal verdrag ter vermijding van dubbele bankenbelasting met Nederland, omdat Nederland in alle gevallen eenzijdig vermijding van dubbele belasting zou verlenen. Nederland heeft dit zogenoemde «reciprociteitvereiste», gezien de beperkte toepassing van het Besluit, tot nu toe echter nog in geen enkel geval ingeroepen.
Het bericht de Nederlandsche Bank verliest €6,2 miljard op goudbelegging |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «De Nederlandsche Bank verliest € 6,2 miljard op goudbelegging»?1
Ja.
Wat is de huidige waarde van het goud van de Nederlandsche Bank (DNB)? Hoeveel heeft DNB in 2013 verloren op haar goudbelegging ten gevolge van de waardevermindering in 2013?
Ultimo 2013 had de goudvoorraad van DNB een marktwaarde van in totaal € 17,2 mld. Een jaar eerder bedroeg deze marktwaarde € 24,8 mld. Aangezien de omvang van de goudvoorraad van DNB het afgelopen jaar niet is gewijzigd, geeft het verschil tussen beide bedragen, zijnde € 7,6 mld, de marktwaardedaling over 2013 weer.
Wat zijn de gevolgen hiervan voor de dividenduitkering van DNB aan de Staat en voor de begroting van 2014?
DNB stelt haar jaarrekening op overeenkomstig de voor de ECB en het ESCB geldende modellen en grondslagen voor waardering en resultaatbepaling. Als gevolg daarvan worden ongerealiseerde positieve resultaten op herwaardeerbare activa en passiva niet in de winst- en verliesrekening verwerkt maar toegevoegd aan een herwaarderingsrekening op de balans. Negatieve ongerealiseerde resultaten worden ten laste van de herwaarderingsrekening gebracht voor zover het saldo op die rekening daarvoor toereikend is.
De waardedaling van € 7,6 mld wordt opgevangen in de herwaarderingsreserve van DNB en heeft daardoor geen gevolgen voor de dividenduitkering aan de Staat.
In onderstaand overzicht is het verloop van de marktwaarde van de goudvoorraad van DNB en van de bijbehorende herwaarderingsrekening gedurende de afgelopen jaren weergegeven.
2008
2009
2010
2011
2012
20131
Goud en goudvorderingen
12.239
15.090
20.782
23.961
24.834
17.234
Herwaarderingsrekening goud
Verschil
1.127
1.127
1.127
1.127
1.127
1.127
Wanneer heeft er voor het laatst een fysieke controle op het Nederlandse goud plaatsgevonden en wat waren de uitkomsten?
DNB heeft mij laten weten dat jaarlijks een fysieke controle op de goudvoorraad in Nederland wordt uitgevoerd (voor het laatst in januari 2014) en dat ook jaarlijks op roulerende basis één van de buitenlandse bewaarders van het goud van DNB wordt bezocht voor een fysieke controle op de goudvoorraad aldaar (de laatste keer is dit in het derde kwartaal van 2013 gebeurd). Bij deze controles zijn geen verschillen geconstateerd.
In 2011 gaf u in antwoord op vragen aan: «Het goud ligt gespreid op de locaties New York, Ottawa, Londen en Amsterdam»2; is dit nog steeds het geval? Hoeveel ligt op elke locatie opgeslagen?
DNB heeft haar goud nog steeds gespreid over de genoemde locaties opgeslagen. De verdeling van het goud over die locaties is als volgt:
Waarom is het (nog steeds) noodzakelijk om het Nederlandse goud in het buitenland te bewaren? Bent u bereid het goud, in navolging van Duitsland, terug te halen naar Nederland? Zo nee, waarom niet?
DNB voert een locatiebeleid waarbinnen het goud op de vier genoemde locaties wordt bewaard. De spreiding over meerdere locaties vergroot zowel de veiligheid van de opslag als de beschikbaarheid van de goudvoorraad als ultiem reserveactivum. Daarbij evalueert DNB periodiek of de verdeling tussen de locaties aanpassing behoeft. Ik zie geen reden om DNB te verzoeken haar goud terug te halen naar Nederland.
Het bericht bedrijven krijgen meer tijd voor overgang naar SEPA en goede doelen vrezen daling giften door langere IBAN-nummers |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Bedrijven krijgen meer tijd voor overgang naar SEPA» en «Goede doelen vrezen daling giften door langere IBAN-nummers»?1
Ja.
Wat vindt u van het voorstel van Eurocommissaris Barnier om de deadline voor de overgang naar SEPA (Single European Payments Area) te verschuiven naar 1 augustus 2014 en dus de overgangsperiode te verlengen? Welke gevolgen heeft dit voor de Nederlandse bedrijven en consumenten?
Deelt u de analyse van goededoelenorganisaties dat het aantal giften mogelijk daalt door onduidelijkheid over de langere IBAN (International Bank Account Number) nummers? Zijn er andere bedrijven of sectoren die het ministerie en/of de Nederlandsche Bank al hebben geïnformeerd over mogelijke problemen bij de invoering van IBAN? Zo ja, welke? Wat kunt u vanuit uw rol betekenen om de problemen over onduidelijkheid of langere IBAN-nummers te verhelpen?
Mogelijke issues met de invoering van de langere IBAN kunnen worden aangekaart binnen het NFS. Zoals hierboven vermeld zijn verschillende partijen vertegenwoordigd in het NFS, ook het Ministerie van Financiën. Organisaties van banken en fondsenwervende instellingen hebben in een NFS werkgroep onderzocht hoe binnen SEPA slim met actienummers zoals giro 555 kan worden omgegaan. Door de NFS werkgroep zijn enkele oplossingen voorgedragen waarvoor voldoende draagkracht en mogelijkheden bleken te zijn.
Er zijn de laatste jaren ook innovaties geweest die het geven aan goede doelen juist vergemakkelijken, zoals iDEAL. Goede doelen kunnen hun donateurs vragen om hun IBAN op te nemen in adresboeken in de internetbankieromgeving. Dan is het handmatig invullen van de IBAN niet meer nodig. Daarnaast is de afgelopen maanden, in samenwerking met de NFS-partijen, ook middels de media veel aandacht geweest voor de overgang van Giro 555 naar IBAN. Zo zijn bij de inzameling voor de Filipijnen in goed overleg met de relevante NFS-partijen banners ingezet om ook de IBAN van 555 bekend te maken. Onlangs heeft een actie van de Samenwerkende Hulp Organisaties om een ezelsbruggetje te verzinnen voor de IBAN van 555 ook voor media-aandacht gezorgd.
Mijns inziens is het daarom geen gegeven dat het aantal giften voor goededoelenorganisaties zal dalen door het langere 555 rekeningnummer.
Hoe en wanneer gaan bedrijven en consumenten geïnformeerd worden over het (eventuele) uitstel tot 1 augustus 2014 en de gevolgen daarvan, aangezien de oorspronkelijke datum van 1 februari 2014 al heel snel nadert?
Welke mogelijkheden zijn er daarnaast om de extreem lange IBAN-nummers automatisch te blijven aanvullen, hetgeen wenselijk is voor een klantvriendelijk en gebruiksvriendelijk betalingsverkeer? Hoe kan de klantvriendelijkheid en het gebruiksgemak anders worden vergroot?
Banken mogen op grond van de SEPA-Verordening2 na de deadline niet langer geautomatiseerde conversiediensten aanbieden die het mogelijk maken dat consumenten bij betaalopdrachten gebruik kunnen blijven maken van binnenlandse rekeningnummers. Alleen wanneer bedrijven en consumenten volledig overgaan op de Europese standaarden is het mogelijk één effectieve Europese betaalmarkt te creëren. Dit is het doel van SEPA. Gemeenschappelijke standaarden en producten zijn niet het einddoel, maar wel voorwaarde voor een concurrerende en innovatieve Europese betaalmarkt. In die markt zijn nationale verwerkers en aanbieders van betalingsverkeer niet langer afgeschermd van buitenlandse concurrentie. Meer concurrentie leidt tot betere producten, meer efficiency en lagere kosten.
Het blijft wel toegestaan om buiten de betaalomgeving conversiediensten aan te bieden. Voor bedrijven en consumenten is er de IBAN BIC Service van de gezamenlijke banken, waarmee o.a. via internet en via SMS (nr 4226) IBANs kunnen worden opgevraagd. DNB heeft de banken opgeroepen om binnen de kaders van de SEPA-Verordening consumenten ondersteuning te blijven bieden bij het gebruik van IBAN.
Overigens is in de SEPA-Verordening een lidstaatoptie opgenomen om de consument twee jaar later, per 1 februari 2016, over te laten gaan op IBAN. Deze lidstaatoptie dient een uitzondering te zijn. De meeste lidstaten hebben hier niet voor gekozen om de migratie zo overzichtelijk en kort als mogelijk te houden. Ook Nederland heeft, mede met instemming van de consumentenorganisaties in het NFS, gekozen om geen gebruik te maken van deze optie. Door het NFS is gezamenlijk besloten om zowel voor de consument als voor bedrijven op één moment over te gaan op IBAN omdat dit meer duidelijkheid biedt voor alle partijen in het veld en maakt dat de overgang zo efficiënt mogelijk kan verlopen voor alle betrokken partijen. De volgende EU-landen maken gebruik van de overgangsmaatregel die het banken toestaat om nog twee jaar binnenlandse rekeningnummers te converteren naar IBAN: Cyprus, Duitsland, Portugal, Slowakije en Spanje. Estland heeft gekozen voor een overgangstermijn van één jaar, met mogelijke verlenging tot twee jaar.
Met de invoering van IBAN wordt het bankrekeningnummer langer en uiteraard is dit wennen. Het langere bankrekeningnummer (IBAN) moet in zijn geheel worden gebruikt vanwege de uniciteit van het rekeningnummer en de noodzakelijke controlemogelijkheden (de zogeheten 97-proef). Met goedkeuring van alle NFS-leden wordt de nationale «Over op IBAN»-campagne gevoerd en wordt er speciale aandacht besteed aan kwetsbare groepen zoals ouderen en gehandicapten.
Consumenten kunnen rekeningnummers opslaan in hun adresboeken in internetbankieren, waardoor zij deze niet meer handmatig hoeven in te vullen bij elke betaalopdracht. Banken hebben bij de omzetting van internetbankieren naar betalingen met IBAN rekeningnummers die al in de adresboeken stonden al aangevuld tot IBAN. Bij nieuwe begunstigden hoeft de consument slechts eenmaal de IBAN handmatig in te vullen en deze vervolgens op te slaan in het adresboek.
Wie of wat heeft bepaald dat de lange IBAN-nummers niet automatisch mogen worden aangevuld? Waarom zou het onmogelijk zijn om de IBAN-nummers automatisch te blijven aanvullen? Hoe wordt hier in het buitenland mee omgegaan? Zijn er andere EU-landen waar IBAN-nummers automatisch blijven aangevuld? Zijn daar nog andere oplossingen voorgesteld om vergelijkbare problemen als in Nederland op te lossen?
Zie antwoord vraag 5.
Welke mogelijkheden ziet u om de bekende bankrekeningnummers van bijvoorbeeld goede doelen (zoals giro 555) toch te blijven gebruiken? Zou het automatisch blijven aanvullen van IBAN-nummers daar een oplossing voor kunnen zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om deze vragen tijdig te beantwoorden voor het algemeen overleg Betalingsverkeer op 31 januari 2014?
Ja.
Het bericht dat Rabobank-topman Sipko Schat vertrekt met bijna negen ton |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Rabobank-topman Sipko Schat vertrekt met bijna negen ton»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onverantwoord is dat de heer Schat als een van de hoofdverantwoordelijken van het Libor-schandaal niet wordt vervolgd, maar wel bijna negen ton meekrijgt van de Rabobank? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Het Openbaar Ministerie heeft geoordeeld dat geen sprake is van strafbaar handelen van de heer Schat in het LIBOR-dossier. Ook het onderzoek van DNB en de onderzoeksbevindingen van andere (buitenlandse) autoriteiten hebben geen aanwijzingen opgeleverd dat de raad van bestuur op de hoogte was van, dan wel betrokken was bij (pogingen) tot manipulatie van de LIBOR en EURIBOR contributies. Het vertrek van de heer Schat en de condities van zijn vertrek zijn interne aangelegenheden van de Rabobank. Zoals ik heb ik aangegeven in de brief aan uw Kamer van 27 januari jl., is het primair de verantwoordelijkheid van de onderneming om te toetsen of een vertrekvergoeding – of elke andere beloning – voldoet aan de bestaande wet- en regelgeving inzake beloningsbeleid en zorg te dragen voor correcte naleving. De Nederlandsche Bank toetst of het beloningsbeleid van instellingen voldoet aan deze wet- en regelgeving.
Bent u bekend met het bericht «Drie ex-Rabohandelaren aangeklaagd in VS om Libor»?2
Ja.
Waarom ziet men in de VS wel mogelijkheden om deze handelaren aan te klagen en in Nederland niet? Zou Nederland hierin niet het voortouw moeten nemen, aangezien het een Nederlandse bank betreft?
Zoals ik heb aangegeven in de brief van 27 januari jl., heeft het Amerikaanse Department of Justice op 13 januari 2014 bekend gemaakt dat het drie voormalige medewerkers van de Rabobank heeft aangeklaagd voor manipulatie van de LIBOR. Het betreft hier blijkens het persbericht van het Department of Justice medewerkers van Rabobank uit het Verenigd Koninkrijk, Australië en Japan.3 Zij waren werkzaam in Japan, Singapore/Hong Kong en het Verenigd Koninkrijk. Het strafrechtelijk onderzoek in Nederland heeft zich in eerste instantie volledig gericht op afdoening van de strafzaak tegen de Rabobank als organisatie. Nu in die zaak tot een afdoening is gekomen, richt het onderzoek zich op het nemen van een beslissing over eventuele vervolging van natuurlijke personen die niet meer werkzaam zijn bij Rabobank. Zoals ook aangegeven in de brief die ik u, mede namens mijn ambtgenoot van Veiligheid en Justitie, op 8 november 2013 heb toegezonden, zijn bij deze beslissing de volgende factoren van belang: de pleegplaats, de nationaliteit en woonplaats van personen, hun aandeel in strafbare feiten, in hoeverre er sprake is van rechtstreekse bevoordeling, de reeds opgelegde maatregelen door de Rabobank en de eventuele vervolging van deze personen door buitenlandse autoriteiten. In dit onderzoek vindt afstemming plaats tussen verschillende strafrechtelijke autoriteiten, waaronder het Amerikaanse Department of Justice. Het strafrechtelijk onderzoek in Nederland is nog niet afgerond.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek van het Openbaar Ministerie om tot vervolging van de handelaren van de Rabobank over te kunnen gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat de kinderbijslag niet mag worden verlaagd in het buitenland |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kinderbijslag mag niet worden verlaagd in het buitenland»?1
Ja
Wat is uw reactie op deze rechterlijke uitspraak? Wat gaat u doen nu de rechter heeft uitgesproken dat het zogenaamde woonlandbeginsel niet toegepast kan worden op Marokko? Gaat u in hoger beroep?
De rechter heeft geoordeeld dat de toepassing van het woonlandbeginsel bij de vaststelling van de hoogte van de kinderbijslag ten behoeve van in Marokko wonende kinderen in strijd is met artikel 5, eerste lid, van het Nederlands-Marokkaans Verdrag. Op dit punt komt de uitspraak overeen met de eerdere uitspraak van de rechtbank van 22 augustus 2013 over de toepassing van het woonlandbeginsel bij de vaststelling van de hoogte van nabestaandenuitkeringen van in Marokko wonende nabestaanden. Wat betreft de Turkse zaken heeft de rechter geoordeeld dat de toepassing van het woonlandbeginsel bij de vaststelling van de hoogte van de kinderbijslag ten behoeve van in Turkije wonende kinderen de rechterlijke toets kan doorstaan. In de Egyptische zaak oordeelde de rechtbank dat het woonlandbeginsel niet mocht worden toegepast met betrekking tot de hoogte van de kinderbijslag omdat op de hoogte van de onderhoudseis voor uitwonende kinderen niet eveneens de woonlandfactor wordt toegepast. Ditzelfde geldt overigens ook voor de Marokkaanse zaken. De SVB zal in de Marokkaanse zaken en in de Egyptische zaak hoger beroep instellen. In de Turkse zaken is hoger beroep voor de SVB niet aan de orde (de SVB is in het gelijk gesteld).
Hoe passen andere landen in de Europese Unie het woonlandbeginsel toe als het gaat om het exporteren van kinderbijslag buiten de Europese Unie en specifiek met Marokko?
In 2009 heeft de Kamer een tabel ontvangen met een overzicht van de landen die kinderbijslag exporteren en hoe de hoogte van de kinderbijslag door die landen bij export wordt berekend (2009, Kamerstukken I, 2011/12, 32 878, E, Bijlage2. Voor zover bekend is er ten opzichte van deze tabel alleen in Zwitserland iets gewijzigd. Zwitserland kent nu ook een regeling waarin de hoogte van de kinderbijslag wordt aangepast bij export. Indien naar een land geëxporteerd wordt waar het prijspeil minder dan 2/3 van Zwitserland betreft, wordt de kinderbijslag verlaagd met 1/3. Hetzelfde geldt indien het prijspeil slechts 1/3 is van dat in Zwitserland, dan wordt de kinderbijslag verlaagd met 2/3 naar 1/3. Bij de overige landen hebben zich voor zover bekend geen wijzigingen voor gedaan.
Specifiek ten aanzien van Marokko kan worden opgemerkt dat naast Zwitserland ook België, Frankrijk en Duitsland aan kinderbijslag bedragen betalen aan Marokko die lager zijn dan volgens hun eigen nationale wetgeving in hun eigen land worden betaald. Die landen gebruiken een eigen systematiek. Zo werken Duitsland en België met vaste bedragen en betaalt Frankrijk ongeveer de helft van de kinderbijslag die in Frankrijk betaald wordt. Frankrijk houdt rekening met de hoogte van de kinderbijslag die Marokko zelf betaalt.
Wat is de stand van zaken van de onderhandelingen met Marokko over aanpassing van het sociale zekerheidsverdrag? Bent u bereid om het verdrag met Marokko op te zeggen, indien na een eventueel hoger beroep de kinderbijslag niet aan het niveau van de levensstandaard van Marokko kan worden aangepast?
Het overleg tussen Marokko en Nederland over aanpassing van het bilaterale sociale zekerheidsverdrag heeft nog niet tot resultaten geleid. De standpunten liggen ver uit elkaar. Afgesproken is om de dialoog voort te zetten om te kijken of de verschillende standpunten nader tot elkaar kunnen worden gebracht. Inzet van Nederland is om het verdrag zodanig aan te passen dat de export van kinderbijslagen naar Marokko geheel stopt.
Deelt u de mening dat de kinderbijslag in principe bedoeld is voor kinderen die in Nederland wonen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat alles in werking moet worden gesteld om de export van kinderbijslag buiten de Europese Unie te stoppen?
Zoals ook aangegeven in de brief van 30 januari 2014 is het uitgangspunt van het beleid van deze regering ten aanzien van de kinderbijslag en het kindgebonden budget dat deze uit de belastingmiddelen gefinancierde uitkeringen bedoeld zijn voor een ondersteuning in het onderhoud van kinderen die in Nederland wonen. Voor zover voor het onderhoud van kinderen van staatswege ondersteuning moet worden geboden, is dit de verantwoordelijkheid van het land waar de kosten voor het kind worden gemaakt.
Dit standpunt is verwoord in het wetsvoorstel dat voorziet in wijziging van enkele socialezekerheidswetten in verband met een andere vormgeving van de exportbeperking in de Algemene Kinderbijslagwet en het regelen van overgangsrecht voor de situatie van opzegging of wijziging van een verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen situatie (Whek). Indien dit wetsvoorstel wordt aangenomen, wordt de export van kinderbijslag en kindgebonden budget naar 14 landen buiten de Europese Unie beëindigd. Voor het stopzetten van de export naar de andere 19 landen buiten de Europese Unie waar kinderbijslag en kindgebonden budget naar wordt geëxporteerd is aanpassing van de bilaterale verdragen inzake sociale zekerheid nodig. Aanname van het wetsvoorstel zal de onderhandelingspositie van Nederland bij de aanpassing van de bilaterale verdragen naar verwachting versterken. De Whek is aangenomen door uw Kamer en ligt momenteel ter behandeling in de Eerste Kamer.
Het kabinet acht het allereerst van belang dat de toepassing van de Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid de toets van de (hoogste) rechter kan doorstaan. Het door uw Kamer breed gesteunde standpunt dat het exportbedrag van de kinderbijslag buiten de Europese Unie wordt aangepast aan het koopkrachtniveau van het woonland van het kind dient doorgang te vinden.
Ten aanzien van de kinderbijslag en het kindgebondenbudget heeft het kabinet er voor gekozen om na het introduceren van het woonlandbeginsel nog een stap verder te gaan, te weten het stopzetten van de export van kinderbijslag en het kindgebondenbudget naar landen buiten de Europese Unie. Van belang is nu dat de Whek wordt aangenomen in de Eerste Kamer zodat de verdragsonderhandelingen die zien op het beperken van de export van kinderbijslag naar landen buiten de Europese Unie kunnen worden gecontinueerd.
De hogere accijnzen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Herinnert u zich dat u in het wetgevingsoverleg van 4 november 2013 over het Belastingplan bij het onderwerp accijnzen op diesel/LPG zei: «Ik zal vanaf 1 januari wel degelijk mijn ogen de kost geven en mijn oor te luisteren leggen, opdat ik weet wat er gebeurt»? Wat heeft u sinds 1 januari gezien en gehoord?
Ik heb kennisgenomen van de berichten over negatieve effecten van de accijnsverhogingen van motorbrandstoffen voor tankstations in de grensstreek, waaronder de recente brandstofmonitor van Bovag en NOVE over de maand januari 2014. De getoonde effecten zijn de uitkomst van een steekproef onder leden. De cijfers geven geen fraai beeld. Tegelijkertijd roepen de cijfers ook vragen op. Hoe moet bijvoorbeeld een landelijke LPG daling van LPG-verkoop met eenvijfde worden geduid, een nog sterkere daling dan in de grensstreek? Bovendien moeten de cijfers ook worden afgezet tegen autonome trends, die ook zonder accijnsverhoging zouden zijn opgetreden zoals de effecten van de algemene economische ontwikkeling of de al jaren dalende dieselverkoop. Voorts zijn de cijfers van alleen januari onvoldoende om direct conclusies uit te kunnen trekken. Zo zorgen bijvoorbeeld anticipatiegedrag en maandelijkse fluctuaties voor een niet representatief beeld. Ik heb echter begrip voor de situatie van pomphouders in de grensstreek en de accijns op motorbrandstoffen staat dan ook hoog op mijn agenda. Ik zal in overleg treden met de branche-organisaties, mede om na te gaan op welke wijze hun cijfers tot stand zijn gekomen. Ik heb inmiddels eigen onderzoek in gang gezet. Een aantal oliemaatschappijen heeft zich bereid verklaard gegevens te verstrekken over de hoeveelheden afgezette brandstof naar type. Daarbij zal een onderscheid mogelijk zijn naar het binnenland en verschillende breedtes van de grensstrook. Deze gegevens kunnen worden gelegd naast de macrogegevens die we via de accijnsaangiften ontvangen. Bovendien zullen de gegevens worden ingekleurd uit andere bronnen, zodat ontwikkelingen beter kunnen worden verklaard. Om tot een voldoende onderbouwd oordeel te komen zijn toch ten minste de uitkomsten van drie maanden nodig. Hoewel de oliemaatschappijen tijd nodig hebben om bruikbare gegevens te kunnen leveren, kan hierdoor de monitor toch worden versneld. Met de gevonden versnellingen in het proces kan naar verwachting een beeld worden opgeleverd per half mei 2014. Ik besef dat de getroffen ondernemers meer haast hebben, maar zonder een solide feitenbasis blijft oordeelvorming een speculatief karakter houden.
Herinnert u zich dat u meermalen geantwoord heeft dat de raming in de begroting, namelijk € 230 miljoen meeropbrengsten door dieselaccijns, een raming is die geen enkele rekening houdt met grenseffecten?
Ik heb kennisgenomen van deze motie en de reactie daarop van mijn ambtsvoorganger. De opbrengst van de verhoging van de accijns op diesel en LPG per 1 januari 2014 bedraagt € 280 miljoen bij een gelijkblijvende grondslag, dus zonder gedragseffecten. Dit is, conform de begrotingsregels, het bedrag dat gebruikt wordt om de lastenverzwaring te boeken ofwel het lastenrelevante effect. In de raming van de totale jaarlijkse belastingontvangsten en daarmee het EMU-saldo wordt rekening gehouden met alle relevante ontwikkelingen die invloed hebben op de belastingontvangsten, dus ook de reacties op de tariefverhoging. Effecten van lastenverzwaringen zoals accijnsverhogingen komen onder andere tot uitdrukking in de raming van de binnenlandse consumptie, een van de meest relevante macro-economische indicatoren voor de ontwikkeling van de totale belastingontvangsten. Andere relevante ontwikkelingen zijn eventuele trends, in- en uitverdieneffecten van andere beleidsmaatregelen van het kabinet en specifieke gedragseffecten (waaronder grenseffecten) voor zover deze met zekerheid zijn te voorspellen. Mijn ambtsvoorganger heeft tijdens de parlementaire behandeling onderkend dat er risico bestaat op een toename van tanken over de grens, echter dat effect is op voorhand onzeker.
Herinnert u zich dat u de motie Omtzigt (Kamerstuk, 33 752, nr. 18), die vroeg om «een schatting te geven van de precieze opbrengst van de accijnsverhoging waarbij wel rekening is gehouden met de grenseffecten», ontraadde en zo bewust geen enkele realistische schatting maakte van de gevolgen van de accijnsverhogingen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u kennisgenomen van de forse gerapporteerde omzetdalingen in de hele grensstreek van Nederland?1 2 3
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om aan het UWV (Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen) te vragen voor hoeveel mensen een ontslagaanvraag gedaan is bij de pompstations per maand sinds mei 2013 en dat zo spoedig mogelijk aan de Kamer mee te delen?
Uit contact met het UWV blijkt dat geen informatie over ontslagaanvragen bij pompstations kan worden geleverd. Het UWV kent namelijk een zodanige grofmazige indeling per sector, dat daaruit niet de ontslagaanvragen bij pompstations kunnen worden afgezonderd. Sectorinformatie speelt overigens ook geen enkele rol bij de afhandeling van ontslagzaken.
Bent u bereid om aan het CBS te vragen de cijfers over de maandelijkse brandstofverkoop van januari zo spoedig mogelijk te publiceren na afloop van de maand? Wanneer zijn die cijfers beschikbaar bij het CBS en bij uw ministerie?
Uw verzoek is neergelegd bij het CBS. Het CBS gaf daarop het volgende antwoord: «Het CBS streeft ernaar statistieken zo spoedig mogelijk na afloop van de verslagperiode te publiceren. Daarbij is het CBS onder meer afhankelijk van een tijdige rapportage door de desbetreffende bedrijven. Door processen zo efficiënt mogelijk in te richten en er nauwlettend op toe te zien dat bedrijven op tijd hun opgave doen, wordt geprobeerd de actualiteit van de publicaties verder te verbeteren.
Op de CBS-website is vermeld dat de cijfers over de maandelijkse brandstofverkopen in de tweede maand na de verslagmaand beschikbaar komen. In de praktijk betekent dit een publicatiedatum in de laatste week van die maand.
De informatie komt voor alle gebruikers op hetzelfde moment beschikbaar via de website van het CBS. De cijfers over de maand januari worden niet voor 20 maart verwacht.»
Kunt u aangeven hoe hoog de brandstofprijzen aan de pomp aan de grens zijn in Nederland, Duitsland en België op dit moment?
De pompprijzen van motorbrandstoffen wisselen dagelijks en variëren per tankstation. Om een beeld te schetsen is onderstaand een overzicht opgenomen van pompprijzen op 15 januari 2014 bij diverse tankstations in Limburg en in de aangrenzende regio’s in Duitsland en België.
€ 1,62 tot € 1,68
€ 1,34 tot € 1,42
€ 0,74 tot € 0,95
€ 1,45 tot € 1,50
€ 1,34 tot € 1,39
€ 0,76
€ 1,46 tot € 1,60
€ 1,27 tot € 1,44
€ 0,56 tot € 0,67
Hoeveel opbrengsten denkt u dit jaar te halen uit de accijnzen op benzine, diesel en LPG?
Volgens de meest recente raming van de belastinginkomsten van het kabinet, dat is de stand Miljoenennota 2014, wordt 8,2 miljard aan accijnzen op benzine, diesel en LPG verwacht.
Wanneer verwacht u die opbrengsten voor het eerst bij te stellen?
De eerstvolgende update van de raming van het kabinet van het EMU-saldo 2014 en de onderliggende inkomsten en uitgaven volgt bij Voorjaarsnota 2014. Bij de raming wordt rekening gehouden met de gerealiseerde ontvangsten over 2013, het meest recente macro-economische beeld voor 2014 van het CPB (dat is de CEP2014) en de gerealiseerde ontvangsten tot en met de maand mei.
Bent u bereid om de accijnsverhogingen op brandstoffen van 1 januari jl. terug te draaien?
Zie antwoord vraag 1.
Het project ‘modernisering zuiveringsheffing’ |
|
Paulus Jansen , Henk van Gerven |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Paradigmashift voor de afvalwaterzuivering»?1
Ja
Klopt het dat de afgelopen jaren 1,8 miljoen vervuilingseenheden (VE) aan bedrijfsafvalwater zijn afgekoppeld van de publieke rioolzuiveringen, doordat deze bedrijven de afvalwaterzuivering zelf zijn gaan uitvoeren?
De in het artikel genoemde hoeveelheid van 1,8 miljoen vervuilingseenheden (VE) komt uit een inventarisatie die in 2011 door een zestal waterschappen is uitgevoerd naar bedrijven die meer dan 5000 VE lozen. Het betrof echter niet de bedrijven die zijn afgehaakt in de afgelopen jaren. De inventarisatie was gericht op de potentiële omvang van het vraagstuk op dat moment, waarbij gekeken is naar zowel bedrijven die door een subsidie niet zijn afgehaakt, potentieel afhakende bedrijven als bedrijven die potentieel zouden kunnen aanhaken, mits het te betalen tarief voldoende laag is ten opzichte van het zelf zuiveren.
Hoeveel VE’s zijn afgekoppeld in de periode juli 2012-oktober 2013, toen er geen «anti-afhaakregeling» van kracht was?
In de genoemde periode zijn voor zover mij bekend geen bedrijven afgekoppeld.
Is er uitsluitend afgekoppeld in situaties waarbij er geen kapitaalvernietiging optreedt bij bestaande publieke zuiveringsinstallaties? Zo nee, bij hoeveel VE’s is er sprake van uitverdieneffecten bij de waterschappen?
In de praktijk kunnen zich verschillende situaties voordoen. Het kan zijn dat het goed uitkomt dat er wordt afgekoppeld, omdat een publieke zuiveringsinstallatie door groei van de bevolking eigenlijk te klein is geworden. Het kan zijn dat de invloed op de publieke zuiveringinstallatie verwaarloosbaar klein is. Het kan echter ook voorkomen dat er overcapaciteit ontstaat die niet op een andere wijze kan worden benut en dat er kapitaalvernietiging optreedt. Dit kan overigens ook optreden door het stoppen van bedrijfsactiviteiten. Naar ik van de waterschappen heb begrepen heeft het afhaken en het daardoor ontstaan van een overcapaciteit zich in het verleden voorgedaan en dreigde dat ook bij het aflopen van de goedkeuring van de anti-afhaakregeling in 2012 te gebeuren. Hoeveel VE’s er in het verleden zijn afgekoppeld, waarbij kapitaalvernietiging is opgetreden, is mij niet bekend.
Wat zijn de doelstellingen van het project «modernisering zuiveringsheffing», hoe ziet de planning er uit, wie voert het onderzoek uit en wie zit er in de begeleidingscommissie?
De doelstelling van het project «Modernisering zuiveringsheffing» is een antwoord vinden op de vraag: Op welke wijze kan een nieuwe systematiek van zuiveringsheffing bijdragen aan een doelmatige en duurzame verwerking van afvalwater? Hierbij wordt uitsluitend gekeken naar de relatief grote lozers de zgn. meetbedrijven. Dat zijn de bedrijven waarbij de aanslag van de zuiveringsheffing wordt bepaald op basis van meten, bemonsteren en analyseren.
De planning is om de resultaten voor de zomer beschikbaar te hebben. Het onderzoek wordt in opdracht van IenM uitgevoerd door Royal Haskoning DHV. In de begeleidingscommissie zitten naast medewerkers van IenM en een aantal waterschappen, vertegenwoordigers van bedrijven waar het anti-afhaak- vraagstuk een rol speelt.
Verkend wordt hoe een nieuwe zuiveringsheffing voor bedrijven eruit zou kunnen zien. Het betreft een vrij technisch inhoudelijk onderzoek. Als er kansrijke optie(s) uit het onderzoek naar voren komen, zal dit met organisaties van kleingebruikers worden besproken.
Zijn (organisaties van) kleinverbruikers opgenomen in de begeleidingscommissie?. Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe worden de prestaties van de private waterzuiveringen gemonitord? Is er een verschil met de kwaliteitsborging voor de publieke installaties?
Het monitoren van de private waterzuivering vindt, net als bij publieke installaties, plaats door het periodiek meten en bemonsteren van het te lozen afvalwater.
Is er naast de kwaliteitsborging op basis van zelfregulering sprake van steekproefsgewijze kwaliteitscontrole door de regionale milieudiensten?
Ja, in geval van lozing op oppervlaktewater vindt de kwaliteitscontrole door de beheerder van het ontvangende oppervlaktewater (het waterschap of Rijkswaterstaat) plaats. Bij lozing op de gemeentelijke riolering controleert de gemeente of de regionale milieudienst.
Leggen de private afvalwaterzuiveringen op enige wijze publiek verantwoording af over de zuiveringsprestaties van hun installaties, zoals de waterschappen dat doen in hun periodieke publicatie Waterschapspeil? Zo nee, onderschrijft u dat het wenselijk is dat de transparantie over de prestaties van de private installaties wordt verhoogd?
Bedrijven met private afvalwaterzuiveringsinstallaties leggen publiekelijk verantwoording af in hun milieujaarverslag of duurzaamheidsverslag. Daarin worden o.m. de belangrijkste zuiveringsprestaties gepubliceerd en wordt aangegeven hoeveel er in een bepaald jaar geloosd is, hoe zich dit verhoudt tot de getallen van het jaar daarvoor en welke activiteiten zijn ontplooid om de lozingen verder te reduceren. Ik zie geen aanleiding om de inspanningen van bedrijven op dit gebied te verhogen.
Wordt er in het kader van het project Modernisering Zuiveringsheffing ook nog iets gedaan aan de verdeelsleutel voor de zuiveringslasten over de huishoudens2, zodat de verdeelsleutel beter aansluit op de feitelijke vervuiling c.q. de omvang van het huishouden? Zo nee, waarom niet?
Het project Modernisering zuiveringsheffing richt zich uitsluitend op de zgn. meetbedrijven. De verdeelsleutel voor de zuiveringslasten over de huishoudens wordt niet meegenomen omdat dit een heel ander vraagstuk betreft.
Het subsidieren van een aan Milli Gorus gelieerde islamitische stichting |
|
Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Jaarverslag in naam van Allah»?1
Ja.
Klopt het dat stichting MGT gelieerd is aan Milli Gorus, dat banden onderhoudt met de Moslimbroederschap en ook nog eens subsidie ontvangt? Zo ja, om welk bedrag gaat het?
Het klopt dat stichting MGT gelieerd is aan Milli Görüs; MGT is de jongerenafdeling van Milli Görüs. Uit navraag bij stadsdeel Amsterdam-West blijkt dat de stichting in 2013 projectsubsidies voor twee verschillende projecten ontving, gericht op talentontwikkeling bij jongeren enerzijds en participatie en sport voor niet-jongeren anderzijds. Tezamen was dit een bedrag van € 21.725,50. In 2014 is er tot op heden geen subsidie verstrekt.
Hoe duidt u het gegeven dat het jaarverslag van een gesubsidieerde organisatie in naam van Allah is geschreven?
Het is in dit geval aan het stadsdeel Amsterdam-West om een afweging te maken ten aanzien van het verstrekken van subsidies. De stichting MGT is gestoeld op religieuze overtuigingen. Het is in Nederland toegestaan om op basis van religieuze overtuigingen en religieuze inspiratie maatschappelijke doelen te verwezenlijken. Er is bij de stichting MGT noch sprake van een structurele subsidie noch van subsidiering van religieuze activiteiten. De verstrekte subsidies aan stichting MGT zijn niet in strijd met het beginsel van de scheiding tussen kerk en staat.
Deelt u de visie dat het subsidiëren van een islamitische stichting, die nota bene haar jaarverslag in naam van Allah schrijft en bekeerlingenavonden houdt, direct gestaakt dient te worden en iedere ontvangen cent terugbetaald dient te worden?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te zorgen dat islamitische stichtingen, zeker indien gelieerd aan de extreme Milli Gorus-organisatie, nooit en op geen enkele wijze meer subsidie ontvangen?
Zie antwoord vraag 3.
Fiscale tip-en toongelden, samenwerking door de fiscus met criminelen en het opvolgen van de aanbevelingen van de commissie-van Traa |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (VVD) |
|
Kunt u omschrijven waaruit het nieuwe project Vierde categorie over tipgeversbeleid bestaat?1
Bij dit in 2012 gestarte project gaat het om via een tipgever ontvangen informatie over ongeveer 150 Nederlanders, die via een Belgische constructie geld hebben overgemaakt naar een Zwitserse vennootschap, die vervolgens zorg zou dragen voor belegging. Deze informatie is door de Belastingdienst in behandeling genomen en gebleken is dat de meeste betrokken belastingplichtigen hierover aangifte hebben gedaan.
«Het handelen van de Belastingdienst en de FIOD zal worden bepaald en beperkt door het hierna genoemd kader, welke voortvloeit uit de reeds bestaande tipgeldregeling van 1985» schreef de toenmalige Staatssecretaris van Financiën in 2010 (Kamerstuk 31 066, nr. 85); is het beleid sindsdien onveranderd of zijn er in de tussentijd criteria bijgekomen of geschrapt?2 Waarom is aan de Kamer nooit melding gemaakt van de memo van 20 september 1994 en komt die eerst bij een WOB-verzoek naar boven? Welke nieuwe criteria zijn aan het beleid toegevoegd?
Het door de toenmalige Staatssecretaris van Financiën in de door u genoemde brief geschetste beleidskader voor het handelen van de Belastingdienst in gevallen waarin informatie over fiscale fraude tegen betaling wordt aangeboden, is sindsdien niet gewijzigd en nog steeds een toereikend kader.
Is dit document een beleidsdocument, is het een informatief memo of heeft het een andere status?
Het memo van 20 september 1994 is een intern informatief memo van de toenmalige plv. directeur Algemene Fiscale Zaken aan de toenmalige Directeur-generaal der Belastingen om laatstgenoemde op de hoogte te stellen van het geldende beleid en de stand van zaken op dat moment. Dit memo bevat dan ook geen nieuwe beleidscriteria. Het was en is geen gebruik om dergelijke interne memo’s actief aan de Kamer te verstrekken. Aangezien het memo geen nieuwe beleidscriteria bevat, is het ook niet de basis geweest voor concrete besluitvorming.
Is de inhoud of strekking van het document betrokken geweest bij concrete besluitvorming? Zo ja, wanneer en op welke wijze?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze en wanneer is opvolging gegeven aan de aanbevelingen van de commissie-Van Traa (enquête opsporingsmethoden) bij tip- en toongeldregelingen in de fiscaliteit? Welke precieze maatregelen zijn genomen op welke precieze aanbevelingen en kunt u onder andere ingaan op verslaglegging en deals met criminelen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is op dit moment het fiscale beleid voor tipgevers van fiscale fraude? Zijn er (interne) richtlijnen waarin is opgenomen hoe FIOD-ambtenaren moeten handelen in hun contacten met tipgevers/informanten en kunt u die richtlijnen openbaar maken?
De aanbevelingen van de Commissie Van Traa hebben betrekking op opsporingsmethoden in de strafrechtelijke sfeer. Dat is bij het door de Belastingdienst gebruikmaken van fiscale tipgevers niet aan de orde. Om die reden was het niet nodig op dat terrein aan bedoelde aanbevelingen gevolg te geven.
Wanneer komt een tip of informatie over fiscale fraude in aanmerking voor een (opbrengstafhankelijke) beloning en wie maakt die afweging?
Zoals in het antwoord op vraag 2 verwoord, is het fiscale beleid voor tipgevers weergegeven in de brief van de toenmalige Staatssecretaris van Financiën aan uw Kamer d.d. 2 februari 2010 en is dat nog steeds van kracht. Graag mag ik u daarnaar verwijzen. Er gelden geen bijzondere interne richtlijnen ter zake. Als een tip binnenkomt, wordt een afweging gemaakt op basis van de in genoemde brief vermelde criteria en wordt de beslissing over het al dan niet maken van afspraken met een tipgever uiteindelijk door mij genomen of namens mij door de Directeur-generaal Belastingdienst.
Voor het Team Criminele Inlichtingen (TCI) (voorheen: Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE)) van de FIOD gelden andere regels. Dit team is gelet op het zuiver strafrechtelijke karakter van de werkzaamheden gehouden aan de Regeling bijzondere opsporingsgelden van het Ministerie van Veiligheid en Justitie.
Welk protocol geldt voor degenen die bij het Ministerie van Financiën, de Belastingdienst of de FIOD een klikbrief, een tip of anderszins informatie verstrekken over fiscale fraude?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt er verslaglegging plaats in de precontractuele fase, dat is na melding, maar voordat er een contract wordt opgesteld, met een (potentiële) tipgever?
Er geldt binnen het ministerie en de Belastingdienst (incl. de FIOD) geen apart protocol voor dit soort aangelegenheden. Klikbrieven en tips komen op verschillende plaatsen in de organisatie binnen, die deze vervolgens beoordelen op relevantie voor behandeling door de Belastingdienst.
Hoe zijn de administratieve organisatie en interne controle, de vastleggingen en audits geregeld? Hoe worden de regels en voorwaarden zoals die door de Commissie-Van Traa zijn geformuleerd, gewaarborgd?
In de precontractuele fase worden de onderhandelingen met een potentiële tipgever gevoerd door een medewerker van de FIOD en – in daartoe aanleiding gevende gevallen – mede door de landsadvocaat. Zij doen daarvan uiteraard verslag, voordat een overeenkomst wordt aangegaan.
Op welke wijze wordt gewaarborgd en verzekerd dat geen sprake is van door de overheid geïnitieerde en gefaciliteerde onrechtmatige bewijsgaring?
Naast de reguliere regels voor de administratieve organisatie, interne controle, vastleggingen en audits binnen het ministerie en de Belastingdienst gelden op dit terrein geen bijzondere regels. Zoals hiervoor vermeld, zijn de regels en voorwaarden van de Commissie Van Traa hier niet van toepassing, omdat het hier niet gaat om strafrechtelijke aangelegenheden maar om door tipgevers verstrekte informatie die door de Belastingdienst in beginsel in de bestuursrechtelijke sfeer wordt gebruikt.
Waarom bestaat er naast de Regeling bijzondere opsporingsgelden van het Ministerie van Veiligheid en Justitie terzake van de aanpak van vermogensdelicten (die ook geldt voor de FIOD, zie circulaire 5679199/10 van 30 december 2010) een apart fiscaal tipgeversbeleid? Waarom is het fiscale tipgeversbeleid niet aangepast na de aanbevelingen van de Commissie-Van Traa?
Dit wordt gewaarborgd door – zoals verwoord in meergenoemde brief van de toenmalige Staatssecretaris – zo terughoudend mogelijk om te gaan met de mogelijkheid van het aangaan van tipgeversovereenkomsten. Om die reden is ook door hem voorgesteld niet tot een nadere detaillering van de tipgeldregeling over te gaan, om daarmee te voorkomen dat daarvan een stimulans zou kunnen uitgaan voor de zogenoemde fiscale premiejager. Er mag geen crimineel gedrag worden uitgelokt. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat onrechtmatig verkregen bewijs door de belastinginspecteur voor de belastingheffing mag worden gebruikt tenzij hij, vrij vertaald, de onrechtmatigheid heeft geïnitieerd of gefaciliteerd. Dit laatste wil de Belastingdienst uiteraard voorkomen.
Bestaat er een FIOD-document genaamd «Wenken en Mededelingen» van 6 juni 1990, waarin richtlijnen staan vermeld over het handelen van FIOD-ambtenaren ten opzichte van tipgevers/informanten? Zo ja, kunt u dat openbaar maken?
Zoals ik hiervoor reeds heb aangegeven, gaat het bij het fiscaal tipgeversbeleid om het door de Belastingdienst gebruikmaken van een tipgever voor de belastingheffing, dus in de bestuursrechtelijke sfeer. De regeling van het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft betrekking op de opsporing in de strafrechtelijke sfeer. Dat is de reden waarom er een aparte regeling is voor fiscale tipgevers en deze niet hoeft te worden aangepast aan de aanbevelingen van de Commissie Van Traa.
Bestaan er naast eerder genoemde «Wenken en Mededelingen» van 6 juni 1990 nog andere instructies c.q. richtlijnen voor FIOD-medewerkers in hun contacten met (potentiele) tipgevers? Zo ja, kunt u die openbaar maken?
Zoals in de beslissing op een Wob-verzoek van 20 november 2013, kenmerk DGB/2013/5756, is aangegeven zijn de door u bedoelde wenken en mededelingen niet in de archieven aangetroffen en konden deze dus ook niet worden verstrekt.
Klopt het dat een ex-FIOD ambtenaar, die eerder als bedenker en later als projectleider bij de FIOD betrokken was bij het Rekeningenproject (verzwegen buitenlands vermogen, inkeerregeling), na zijn dienstbetrekking actief richting de Belastingdienst optrad als financieel adviseur van een landelijk bekende, veroordeelde drugscrimineel?3
Zie hiervoor het antwoord op de vragen 7 en 8.
Hoe wordt voorkomen dat een premiejagerscultuur ontstaat en crimineel gedrag wordt uitgelokt en aan crimineel gedrag (zoals witwassen) wordt meegewerkt?
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik hierover geen mededelingen doen.
Kunt u aangeven hoeveel potentiële tipgevers zich vanaf 2001 hebben gemeld bij respectievelijk de FIOD, het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst? Met hoeveel van deze tipgevers zijn contractuele afspraken gemaakt en hoeveel tipgevers zijn beloond en welke bedragen zijn daarmee gemoeid (geweest)?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 12.
Het bericht 'accijnzen nekslag pomphouders' |
|
Reinette Klever (PVV), Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Bent u bekend met het artikel «accijnzen nekslag pomphouders»?1
Ja.
Is dit een voldoende signaal om u in te laten zien dat met dit destructieve, door Brussel verordonneerde beleid van lastenverhogingen ondernemers massaal het faillissement en de werkloosheid worden injaagd? Zo neen, waarom niet?
Het is evident dat pomphouders in de grensstreek gevolgen ondervinden van de accijnsmaatregelen. Ik heb begrip voor hun situatie en het in kaart brengen van de gevolgen voor de grensstreek staat dan ook hoog op mijn agenda. Mijn ambtsvoorganger heeft toegezegd voor de zomer een rapportage aan de Kamer te zullen zenden. Ik heb inmiddels langs verschillende lijnen onderzoek uitgezet. Met de gevonden versnellingen in het proces kan naar verwachting een beeld worden opgeleverd per half mei 2014, van de eerste uitkomsten van een evaluatie van de effecten van de accijnsverhogingen van diesel en LPG. Het is nu echter nog te vroeg om te kunnen vaststellen wat de uiteindelijke gevolgen van de accijnsmaatregelen voor de totale belastinginkomsten en voor het tankgedrag langs de grens zullen zijn.
Wat is uw boodschap aan al die pomphouders in de grensstreek?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de accijnzen te verlagen tot 1 cent onder het niveau van de omringende landen, zodat er juist meer automobilisten bij de Nederlandse pomphouders komen tanken, zodat de belastinginkomsten juist toe zullen nemen in plaats van afnemen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De resultaten van de aanpak van fraude bij toeslagen (o.a. de ‘Bulgarenfraude’) |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is de stand van zaken in de rechtszaak over de Bulgaarse toeslagenfraude?
Op 17 oktober 2013 heeft een regiezitting in de Rotterdamse zaak plaatsgevonden. Toen is de voorlopige hechtenis van één van de vier verdachten geschorst. Op 8 januari 2014 heeft een pro forma zitting plaatsgevonden. Daarbij is de voorlopige hechtenis ten aanzien van de overige drie verdachten geschorst. Tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak zal de zittingsrechter vervolgens een oordeel vellen over de ten laste gelegde feiten. De datum waarop de inhoudelijke behandeling zal plaatsvinden, is op dit moment nog niet bekend.
Hoeveel van de 805 (of ondertussen meer) opgelegde boetes zijn geïnd? (Kamerstuk 31 066, nr. 179)
In totaal zijn 805 boetes aan Bulgaren opgelegd. Hiervan zijn 312 boetes direct verzonden, van de overige 493 Bulgaren was geen adres bekend. Van de 312 boetes die zijn verzonden, zijn er 17 onbestelbaar retour gekomen. Tegen 32 boetes is bezwaar gemaakt, deze bezwaren zijn door de Belastingdienst toegewezen. Van de overige 263 boetes zijn er inmiddels 55 geïnd.
Uiteindelijk is van 510 Bulgaren het adres niet bekend, bestaande uit de oorspronkelijke 493 Bulgaren waarvan geen actueel adres bekend is en de 17 onbestelbaar retour gekomen boetes.
Bij 296 van de 510 Bulgaren is uitsluitend sprake van een vordering huurtoeslag. De huurtoeslag valt niet onder een categorie van belastingen of sociale voorzieningen waar op grond van enig EU-verdrag of verdrag tussen Nederland en Bulgarije invorderingsbijstand voor kan worden verzocht en verleend.
Bij 7 van de 510 Bulgaren is sprake van een totaal openstaand bedrag van minder dan € 350, inclusief boete. Het minimumbedrag waarop een verzoek om invorderingsbijstand betrekking kan hebben (als bedoeld in artikel 75 lid 3 van Verordening (EG) 987/2009) bedraagt € 350. Voor vorderingen die lager zijn dan € 350 kan formeel dan ook geen verzoek om bijstand gedaan worden.
Ten aanzien van deze 7 vorderingen is – ondanks de van toepassing zijnde Verordening – aan de Bulgaarse autoriteiten verzocht om bijstand te verlenen.
Voor 199 Bulgaren heeft het CLO aan de Bulgaarse autoriteiten een verzoek gedaan voor bijstand. De eerste antwoorden op deze verzoeken beginnen nu binnen te komen.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft de 8 resterende boetes die zijn opgelegd aan Bulgaren zonder bekend actueel adres nog onder handen.
«Van 493 Bulgaren is geen adres bekend. Voor het opsporen van deze Bulgaren zijn door het CLO (Central Liaison Office) bij de Bulgaarse autoriteiten formele inlichtingenverzoeken gedaan» schreef u op 17 oktober; van hoeveel van deze mensen hebben de Bulgaarse autoriteiten een adres verschaft aan de Nederlandse autoriteiten, bij hoeveel mensen is een boete opgelegd en bij hoeveel mensen is die uiteindelijk geïnd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel en welke zaken en problemen zijn aangekaart bij de fraudecoördinator die in mei is aangesteld?
Zoals in de 12e halfjaarsrapportage Belastingdienst van 17 september 2013 aan uw Kamer is geschreven, is er sinds 1 mei 2013 binnen de Belastingdienst een fraudecoördinator aangesteld. De resultante van de aanstelling van deze coördinator is:
het ontwikkelen van antifraudemaatregelen voor toeslagen en fiscaliteit;
de omzetting daarvan naar wetgeving voor de Wet Aanpak Fraude Toeslagen en Fiscaliteit die unaniem door het parlement is aangenomen;
de vorming van het Combinatieteam Aanpak Facilitators;
het organiseren en voorbereiden van een 2-wekelijkse bijeenkomst van het managementteam fraudebestrijding Belastingdienst;
het zelf ophalen van fraudesignalen bij de dienstonderdelen, deze onderzoeken en in voorkomende gevallen maatregelen voorstellen;
het inventariseren van fraudefenomenen waaronder de reeds bekende fraude met toeslagen, de voorlopige teruggave, BPM, de WVA en btw-carrousel;
het coördineren en ontwikkelen van beleid om deze fenomenen aan te pakken;
de deelname aan interdepartementale overlegstructuren over de rijksbrede aanpak van fraude en inbreng voor de kabinetsbrief rijksbrede aanpak fraude;
coördineren van de inbreng van de Belastingdienst in externe samenwerkingsverbanden zoals LSI en LIEC/RIEC.
De reeds genomen maatregelen hebben ervoor gezorgd dat de onlangs door de Volkskrant gemelde DigiD-fraude1 van december 2013 in een vroeg stadium door de Belastingdienst/Toeslagen is gesignaleerd vanwege een verhoogd frauderisico in de aanvragen. De 1-bankrekeningnummer maatregel heeft in dit geval voorkomen dat er door de Belastingdienst bedragen onterecht aan de fraudeurs zijn uitgekeerd, aangezien de Belastingdienst niet langer bedragen uitkeert op bankrekeningen die niet op naam staan van de Toeslag- of teruggaafgerechtigde.
Welke acties heeft de fraudecoördinator in gang gezet en welke resultaten zijn daarmee geboekt?
Zie antwoord vraag 4.
Tot wanneer zijn toeslagen uitbetaald aan mensen in de Haagse Bulgaren-fraudezaak?1
Vanwege het onderzoeksbelang kunnen hierover geen mededelingen gedaan worden.
Op 23 april jl. zegde u tijdens het vragenuur een brede brief toe over de aanpak van fraude van toeslagen, inclusief alle problemen die zich voordoen bij toeslagen; welke brief beschouwt u als zodanig en bevat hij alle grote problemen van toeslagen?
In de brief van 10 mei 20133 is toegelicht wat de problematiek van de systeemfraude inhoudt en welke maatregelen er zijn genomen om de systeemfraude aan te pakken.
Ook in de brief van 20 december 20134 over de rijksbrede aanpak van fraude is een breed beeld geschetst van de systeemfraudeproblematiek bij Belastingdienst/Toeslagen. De in de brieven van mei genoemde maatregelen zijn opgenomen in het wetsvoorstel Wet Aanpak Fraude Toeslagen en Fiscaliteit bij het Belastingplan 2014 dat unaniem door de Tweede en Eerste Kamer is aangenomen.
Doordat fraudeurs naar hun aard echter telkens nieuwe wegen uitproberen, valt nooit voor 100% uit te sluiten dat er zich in de toekomst nieuwe fraudegevallen voordoen. In voorkomende gevallen wordt daarover in de halfjaarsrapportage van de Belastingdienst aan uw Kamer over bericht.
Welke problemen met toeslagen zijn op dit moment nog niet opgelost?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel mensen denkt u dat in feite samenwonen (en partner zouden moeten zijn), maar zich opgeven als alleenstaande of alleenstaand ouder?
Op grond van de wet baseert de Belastingdienst zich voor de toekenning van een toeslag op de gegevens in de Gemeentelijke Basisadministratie.
Gemeenten controleren regelmatig of de registratie van iemands adres ook overeenkomt met de feitelijke situatie. Daaruit is na recent onderzoek gebleken dat 97,7% van de mensen correct geregistreerd staat op het adres waar zij feitelijk wonen5. Als er een vermoeden bestaat dat de feitelijke situatie niet in overeenstemming is met de inschrijving(en) op een adres, en na gedegen onderzoek blijkt dat personen de facto op één adres (samen)wonen, dan kan de gemeente dit ambtshalve corrigeren. Vanaf begin 2014 heeft de gemeente de mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te leggen aan burgers die er niet voor zorgen dat ze waarheidsgetrouw actueel in de Basisregistratie Personen (BRP) zijn ingeschreven.
Exacte getallen voor deze specifieke situaties zijn niet voorhanden. Overigens is het niet zo dat als personen in de BRP hetzelfde woonadres hebben zij automatisch bijvoorbeeld ook een fiscale relatie of gemeenschappelijk huishouden hebben.
Kunt u voor elk van de jaren 2006 tot en met 2013 aangeven hoeveel mensen zorgtoeslag ontvingen als alleenstaande, als alleenstaand ouder en als gehuwde/samenwonende?
Voor het recht op zorgtoeslag is mede bepalend of de aanvrager al dan niet een toeslagpartner heeft. Of de aanvrager een toeslagpartner heeft wordt door de Belastingdienst/Toeslagen vastgesteld op basis van gegevens uit BRP. Elk ander onderscheid in gezinsamenstelling is voor de (hoogte van) de toekenning van zorgtoeslag niet relevant en wordt dan ook niet geregistreerd.
Het aantal mensen dat in de jaren 2006 tot en met 2013 een zorgtoeslag ontving kan als volgt worden onderverdeeld in «zonder toeslagpartner» en «met toeslagpartner».
2006
3.158.321
1.747.347
4.905.668
2007
3.172.398
1.650.119
4.822.517
2008
3.255.163
1.776.063
5.031.226
2009
3.423.928
1.728.268
5.152.196
2010
3.623.854
1.772.359
5.396.213
2011
3.883.673
1.844.563
5.728.236
2012
3.866.602
1.806.469
5.673.071
2013
3.954.704
1.433.170
5.387.874
Hoe apprecieert u de uitspraak van Peter Kavelaars (lid van de commissie Dijkhuizen die in opdracht van de staatssecretaris van Financiën zelf een advies heeft uitgebracht hoe de Belastingdienst fraudebestendiger kan worden) dat veel van zijn adviezen door de staatssecretaris niet worden opgevolgd («Als commissie hebben we ook bepleit om controle achteraf veel intensiever toe te passen en daar is niets mee gebeurd»)?2
Er is sprake van een controletraject waarbij vóór de uitbetaling, tijdens de voorschotfase én na afloop van het toeslagjaar toezicht wordt uitgeoefend. Daarbij wordt als uitgangspunt genomen of er aan (de) voorwaarden wordt voldaan om voor een toeslag in aanmerking te komen.
Zoals blijkt uit de beschrijving van systeemfraude in de kabinetsbrieven van 4 mei 2013 en 10 mei 2013 is de bestrijding ervan het meest effectief als de controle zoveel mogelijk vooraf – dus voordat een aanvraag daadwerkelijk in behandeling wordt genomen en tot betaling leidt – wordt toegepast. Hiermee wordt zoveel mogelijk voorkomen dat grote aantallen potentieel frauduleuze aanvragen moeten worden behandeld en onterecht tot uitbetaling leiden. In de brieven van mei zijn maatregelen genoemd om deze controle reeds «aan de poort» gestalte te geven.
De suggestie van professor Kavelaars lijkt voorbij te gaan aan het feit dat bij verdere intensivering van de controle achteraf naar het recht op een toeslag, er geen rekening mee wordt gehouden dat er bij fraudegevallen dan al een onterechte en moeilijk terug te vorderen betaling heeft plaatsgevonden.
Deze uitbreiding van de controles aan de poort vormen samen met de reeds bestaande controlemechanismen – waaronder het afgelopen jaar ingezette risicoselectie – tijdens en na de looptijd van de toeslag een volledig controletraject.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden en in ieder geval voor maandag 11 uur in de week waarin het plenaire Kamerdebat over toeslagen plaatsvindt?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Bijstellingsregeling directe belasting |
|
Farshad Bashir , Pieter Omtzigt (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wanneer heeft u het bijstellingsregeling directe belasting (Nr. DB2013/569M), voor het eerst gelezen en wanneer heeft u die getekend?
De staatssecretaris van Financiën heeft tussen 6 december 2013 en 10 december 2013 kennis genomen van de wettelijke indexaties. De Bijstellingsregeling directe belastingen is getekend op 18 december 2013. Het is niet gebruikelijk om de uitkomsten van wettelijke indexeringsmechanismes aan leden van het kabinet mede te delen.
Wanneer was in het kabinet bekend dat het eigenwoningforfait voor huizen met een waarde tussen € 75.000 en € 1.040.000 verhoogd zou worden van 0,6% naar 0,7%?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom heeft de minister op 13 december 2013 nog zijn berekeningen in de Eerste Kamer gepresenteerd onder de aanname: «Tevens is in de uitwerking als veronderstelling gehanteerd dat het eigenwoningforfaitpercentage 0,6 (cijfer 2013) bedraagt»? Wist hij toen al dat het eigenwoningforfaitpercentage in 2014 (het jaar waarin de berekeningen starten) 0,7% zou bedragen? (Kamerstuk 33 819, B)
Op een vraag van het lid van de Eerste Kamer de heer Essers heeft de minister aangegeven dat bij de gevraagde berekening is gerekend met het voor 2013 geldende percentage voor het EWF. Hier is dus sprake geweest van een aanname voor de berekening, die betrekking had op de komende 35 jaar. Daaruit kan geenszins de conclusie kan worden getrokken dat het percentage van 0,6 ook in 2014 (of de jaren daarna) zou gelden. De minister is (zoals te doen gebruikelijk) bij de aanname uitgegaan van het op dat moment geldende percentage.
Kunt u de berekeningen van de minister overdoen met het herziene eigenwoningpercentage?
De vraag van de heer Essers was er ons inziens op gericht om de verschillen tussen de verschillende aflossingsregimes in kaart te brengen. Voor de beide op pagina 33 en 34 van de memorie van antwoord van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II opgenomen tabellen, heeft dit slechts tot gevolg dat alle getallen (met uitzondering van de nullen) per tabel met eenzelfde bedrag omhoog gaan. Die verschillen blijven ook na aanpassing van het voor de berekening van het EWF van belang zijnde percentage gelijk. Voor het antwoord op het door de heer Essers gevraagde is een nieuwe berekening dan ook niet relevant. Ten overvloede merk ik op dat in de periode waarop de tabellen betrekking hebben, namelijk een periode van 35 jaar, het waarschijnlijk is dat het betreffende percentage zowel naar boven als naar beneden kan worden bijgesteld.
Klopt het dat de verhoging van het eigenwoningforfaitpercentage in 2014 338 miljoen euro (sleuteltabel 2013) dan wel 318 miljoen euro (sleuteltabel 2014) oplevert in vergelijking met de situatie dat het percentage constant gehouden zou zijn op 0,6%?
Met een verhoging met 0,1%-punt zou een bedrag van € 318 miljoen gemoeid zijn als de WOZ-waarde waarover het EWF% wordt berekend gelijk zou blijven. De WOZ-waarde is echter gedaald. Per saldo neemt de belastingopbrengst met circa € 200 miljoen toe, waarvan circa € 100 miljoen door het deels wegvallen van de gunstige afrondingsregel. De opbrengst is het gevolg van een in de wet vastgelegd indexeringsmechanisme. Voor het overige verwijs ik naar de gelijktijdig met deze beantwoording verstuurde Kamerbrief.
Klopt het dat de verhoging van het eigenwoningforfait in 2014 meer oplevert dan de beperking van de hypotheekrenteaftrek in 2014?
De beperkingen op het gebied van de hypotheekrenteaftrek hebben in de eerste jaren een zeer beperkte budgettaire opbrengst. De introductie van de aflossingseis per 1 januari 2013 kent in 2014 een opbrengst van € 7 miljoen. De tariefsaanpassing aftrek kosten eigen woning die per 1 januari 2014 in werking is getreden kent in 2014 een opbrengst van € 45 miljoen. Deze laatste opbrengst wordt overigens volledig teruggesluisd. Deze in totaal € 52 miljoen is daarmee lager dan de extra opbrengst van het EWF in 2014 ten opzichte van 2013 zoals opgenomen in de Kamerbrief die gelijktijdig met deze beantwoording is gestuurd.
Op welke wijze heeft u de verhoging van het eigenwoningforfait aan de Staten-Generaal meegedeeld en acht u dit adequaat?
De verhoging is bekendgemaakt door middel van publicatie in de Staatscourant van 30 december 2013, Stcrt. 2013, nummer 35144. Zoals gebruikelijk bij de vaststelling en publicatie van een ministeriële regeling is hiervan is geen melding gedaan aan de Staten-Generaal.
Klopt het dat het eigenwoningforfait harder stijgt door de stijging van de huren? Zo ja, op welke wijze is dat meegedeeld in de wet op de huurverhoging zag en is het meegenomen in de ramingen in die wet? Zo ja, waar is dat meegedeeld?
De hoogte van het eigenwoningforfaitpercentage is afhankelijk van de prijsontwikkeling van woningen en van de prijsontwikkeling van de huren. Alleen door de stijging van de huren, stijgt ook het eigenwoningforfait. De prijsontwikkeling van de woning wordt geneutraliseerd in het eigenwoningpercentage zodat uit dien hoofde het eigenwoningforfait gelijk blijft. In de wetgeving die toeziet op de huurverhoging is geen verband gelegd met het eigenwoningforfait. De opbrengst van eventuele huurstijgingen die doorwerken in het eigenwoningforfait is het gevolg van het wettelijke indexeringsmechanisme. Deze opbrengst is conform de begrotingsregels niet lastenrelevant. Daarnaast is het aan de verhuurder om te bepalen of, en met welk percentage de huren stijgen. Het is derhalve niet mogelijk om eventuele opbrengsten die uit een stijging van de huren volgen te ramen. Het huurindexcijfer wordt door het CBS vastgesteld en is gebaseerd op de reële huren. Binnen de bestaande indexatiesystematiek is het dan ook niet mogelijk om rekening te houden met de voorshands onbekende gevolgen van het huurbeleid op de ontwikkeling van de reële huurprijzen.
Kunt de een geüpdatete raming van de opbrengsten van de huurstijging aan de Kamer doen toekomen, waarin precies is aangegeven hoe hoog de lasten voor huurders en kopers zijn?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft u bij de berekening van de voorlopige teruggave 2014, die sinds november aangevraagd kan worden, gerekend met een eigenwoningforfait van 0,6% of van 0,7%? Indien het 0,7% was, sinds welke datum is dat dan bekend bij de belastingdienst?
In de geautomatiseerde voorlopige aanslagen 2014, die zoals gebruikelijk eind november en begin december 2013 verstuurd zijn, is voor de berekening van het eigenwoningforfait uitgegaan van 0,65%. Dit percentage was het op dat moment meest actuele percentage waarin al wel rekening is gehouden met de huurontwikkeling. De andere voor het eigenwoningforfait relevante factor is de prijsontwikkeling op de koopwoningmarkt. Die is pas bekend geworden nadat de geautomatiseerde voorlopige aanslagen 2014 administratief zijn vastgesteld. Gezien het massale proces is deze vaststelling al enige tijd voor het moment van verzending van de voorlopige aanslagen.
Als een belastingplichtige een nieuwe aanvraag doet of een wijziging van een voorlopige aanslag 2014 doorgeeft, is voor de berekening van het eigen woningforfait bij het vaststellen van de aanslag uitgegaan van een percentage van 0,7%. Vanaf eind november waren deze cijfers voor het jaar 2014 bekend en opgenomen in het Aanslag Belastingen Systeem van de Belastingdienst. Bij het gebruik van het programma «Verzoek of wijziging voorlopige aanslag 2014» wordt een proefberekening van de aanslag gemaakt. Hierbij wordt nog gerekend met 0,65%. Na ontvangst van het verzoek wordt een definitieve berekening gemaakt waarbij wel wordt uitgegaan van 0,7%. Bij nieuwe verzoeken of wijzigingen van de voorlopige aanslagen wordt de aanslag dus op basis van de juiste cijfers vastgesteld. Deze maand zal de proefberekening worden aangepast zodat ook in die berekening wordt uitgegaan van 0,7%, zoals jaarlijks te doen gebruikelijk is.
Indien met 0,6% gerekend is, betekent dat dan honderdduizenden mensen aan het eind van het jaar moeten bijbetalen?
In die gevallen waarbij is gerekend met 0,65% heeft de belastingplichtige de mogelijkheid om zijn aanslag gedurende het jaar 2014 aan te passen. Hij hoeft hier niet mee te wachten tot na afloop van 2014. Hiermee kan voorkomen worden dat moet worden bijbetaald na afloop van het jaar. Overigens merk ik op dat bij de berekening van de voorlopige aanslag nog is uitgegaan van de WOZ-waarde over belastingjaar 2013. Indien de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2014 hiervan afwijkt kan belastingplichtige zijn voorlopige aanslag ook op dit punt aanpassen.
Is in de koopkrachtplaatjes van de regering, van het CPB en van het NIBUD gerekend met een percentage van 0,6% of 0,7%?
De koopkrachtplaatjes van de regering zijn conform de veronderstelling van het CPB gebaseerd op een percentage van 0,7. Dit was op dat moment een eigen inschatting van het CPB. Het NIBUD gaat bij zijn berekeningen enkel uit van huurwoningen en baseert zijn koopkrachtplaatjes dus op de huren. Het EWF speelt bij hun koopkrachtplaatjes dan ook geen rol.
Kunt u een overzicht geven van alle belastingtarieven en schijven, waarvan nu al bekend is, bijvoorbeeld door overgangsrecht, dat zij in op 1 juli 2014, 2015, 2016 of later zullen veranderen en dus van elk verandermoment (inclusief in ieder geval toeslagen, IB schijfgrenzen, IB schijfhoogtes, brandstofaccijns, alle heffingskortingen, overdraagbare algemene heffingskorting per cohort, eigenwoningforfait (villabelasting), waterbelasting, aftrektarief hypotheekrenteaftrek en alle andere belastingen die wij in Nederland kennen)?
In diverse wetten zijn indexatiebepalingen opgenomen die veelal leiden tot een jaarlijkse bijstelling. Jaarlijks worden onder meer de schijfgrenzen bijgesteld evenals de meeste bedragen die zijn opgenomen in onder meer de inkomsten- en loonbelasting. Naast deze aanpassingen vinden er ook aanpassingen plaats op basis van nieuw beleid. Een voorbeeld hiervan zijn algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Deze toekomstige wijzigingen zijn opgenomen in het Belastingplan 2014. De in de bijstellingsregelingen opgenomen bedragen en percentages worden in beginsel conform de wet jaarlijks aangepast.
Hoeveel individuele veranderingen vanaf 1 juli 2014 (één verandering is één wijziging op één tijdstip) in de belastingschijven en tarieven liggen op dit moment al vast in de wet- en regelgeving?
Zie antwoord vraag 13.
Het bericht dat de Nederlandse economie tuimelt naar 30e plaats |
|
Geert Wilders (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse economie tuimelt naar de 30e plaats»?1
Ja. Daarbij moet worden aangetekend dat de titel een vastgesteld feit suggereert, waarvan uiteraard geen sprake is. In het rapport zelf staat al dat de daling misleidend is en wordt verklaard doordat de opkomende economieën sterk groeien.
Onderschrijft u de conclusie van het bericht dat Nederland beter af zou zijn zonder de euro? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Er zijn belangrijke economische voordelen van een muntunie. Een muntunie ondersteunt de interne markt die van groot belang is voor Nederland als open economie. Zo is er met de euro geen onzekerheid over de wisselkoers t.o.v. onze belangrijkste handelspartners. Studies over de exacte gevolgen van invoering van de euro worden gekenmerkt door een hoge mate van onzekerheid. Het is dan ook onmogelijk te weten wat de situatie zonder de euro zou zijn geweest, maar zeker is dat onder de euro wisselkoersfluctuaties tot het verleden behoren. Zie ook de kabinetsreactie op een eerder onderzoek uitgevoerd door Lombard Street Research2. Mijn ambtsvoorganger heeft in 2011 een overzicht naar uw Kamer gestuurd met een lijst onderzoeken waaruit de schadelijke gevolgen van het verlaten van de euro worden besproken3.
Het Cebr geeft aan dat de sterke daling van Nederland op de ranglijst van grootste economieën slechts relatief en daarmee misleidend is. De daling komt grotendeels doordat opkomende economieën die voorheen een BBP niveau dichtbij dat van Nederland hadden sterk groeien, bijvoorbeeld in Azië. Dit kan gepaard gaan met een positief welvaartseffect voor Nederland door het handelskanaal met de opkomende economieën. Ook spelen demografische ontwikkelingen in ons eigen land een rol. Dit zijn effecten waar de euro geen invloed op heeft.
Onderschrijft u de algemenere conclusie dat lagere belastingen leiden tot meer economische groei? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom heeft het kabinet de belastingen in Nederland dan zo sterk verhoogd?
In de begrotingsafspraken van oktober jongsleden heeft het kabinet ruimte gevonden om de lasten voor huishoudens in 2014 flink te verlagen. Het kabinet staat echter ook voor de taak om de overheidsfinanciën op orde te brengen. Als dat niet gebeurt, kunnen de rentelasten oplopen en moeten in de toekomst de belastingen stijgen. Ook dat is niet goed voor de economie. Bij het op orde brengen van de overheidsfinanciën kiest dit kabinet ervoor om dat voor het merendeel via lagere uitgaven te doen. Met waar mogelijk maatregelen die de economie zo min mogelijk verstoren, zoals bijvoorbeeld het vrijmaken van beklemd vermogen met de maatregelen fiscale stimulering vrijval stamrechten en het tijdelijk lagere tarief in box 2. Het kabinet maakt bij de maatregelen aan de uitgavenkant haar eigen keuzes.
Bent u bereid op te houden met het uitvoeren van het verkiezingsprogramma van de Partij voor de Arbeid (PvdA) door het alsmaar verhogen van de belastingen? Bent bereid deze belastingen alsnog met miljarden te verlagen en het daarvoor benodigde geld weg te halen bij ontwikkelingshulp, onze contributie aan de Europese Unie, uitkeringen aan kansloze immigranten, de publieke omroep en andere linkse hobby’s? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat Nederland direct de eurozone (en de Europese Unie) dient te verlaten? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 2.
De verhoging van het wettelijk minimumuurloon op Saba |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Waarom besluit u nu al het wettelijk minimumloon te verhogen en niet het volledige onderzoek van het CBS af te wachten?1 Bent u ook bereid deze verhoging terug te draaien als uit het onderzoek blijkt dat het wettelijk minimumloon al op een relatief hoog niveau ligt?
Bij gelegenheid van de voorbereiding van de staatkundige transitie zijn bestuurlijke afspraken gemaakt over de startniveaus. Daarbij is een streven uitgesproken om het minimumloon (alsmede de uitkeringen) in de toekomst verder te verbeteren naar gelang de economische draagkracht en ontwikkeling (bestuurlijke afspraak d.d. 18 april 2010). Bovendien is afgesproken dat de verbetermogelijkheden voorwerp van jaarlijks overleg zouden zijn. Wachten op onderzoeksuitkomsten als die van het CBS zou niet in lijn met de gemaakte afspraken zijn. Overigens acht ik het niet reëel dat de, nog te verwachten, uitkomsten van onderzoek van het CBS zou uitwijzen dat het wettelijk minimumloon te hoog is vastgesteld. Het wettelijk minimumloon op Saba is nu vastgesteld op $ 4,96 per uur, terwijl de werkgevers aangeven dat $ 5,50 feitelijk veelal de ondergrens is op Saba.
Kunt u aangeven waarom u dit besluit niet vooraf in de Kamer bespreekt?
Het vaststellen van de bedragen op grond van de Wet minimumlonen BES is een ministeriële bevoegdheid, zonder voorhangprocedure. Dit geldt zowel de reguliere indexering op grond van de ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer (artikel 13, eerste lid, Wet minimumlonen BES) als eventueel bijzondere wijziging op grond van andere omstandigheden (artikel 13, tweede en derde lid, Wet minimumlonen BES). Niettemin is de maatregel vooraf aan de Tweede Kamer gemeld, namelijk tijdens het algemeen overleg armoede van 27 november 2013. Na dat algemeen overleg is de desbetreffende wijzigingsregeling getekend.
In hoeverre deelt u de mening dat afspraken over loonruimte plaats dienen te vinden tussen werkgevers en werknemers?
Het is inderdaad aan werkgevers en werknemers om afspraken te maken over de lonen. Dat neemt niet weg dat – net als in het Europees deel van Nederland – voor Caribisch Nederland een wettelijk minimumloon wordt vastgesteld. Anders dan via die route wordt niet in de arbeidsverhoudingen ingegrepen. Aan de onderhavige maatregel is overleg met vertegenwoordigers van werkgevers vooraf gegaan tijdens mijn werkbezoek in juli 2013. Eveneens heeft overleg plaatsgevonden met het bestuurscollege van Saba, in overeenstemming met de wettelijke overlegbepaling (artikel 13, vierde lid, van de Wet minimumlonen BES). De maatregel is bovendien in overeenstemming met de wettelijke taakopdracht om telkens na een termijn van ten hoogste drie jaar na te gaan of er omstandigheden zijn die een bijzondere wijziging van het wettelijk minimumloon wenselijk maken (artikel 13, tweede lid, van de Wet minimumlonen BES).
Bent u voorstander van het introduceren van onnodige wet- en regelgeving? Zo nee, waarom verhoogt u dan het wettelijk minimumloon terwijl werkgevers – zoals u zelf al aangeeft – in de praktijk al een veel hoger loon betalen dan het wettelijk minimumuurloon?
Van onnodige wet- en regelgeving – waar ik zeker geen voorstander van ben – is in de onderhavige situatie geen sprake. Het wettelijk minimumloon op Saba draagt bij aan het voorkomen van uitbuiting en armoede. De bedragen worden jaarlijks door middel van een aanpassingsregeling aangepast op basis van de ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer. In dit geval is voor Saba met het vaststellen van een hoger bedrag beoogd beter aan te sluiten bij de realiteit op dit eiland.
In hoeverre zijn de uitkeringen op Saba gekoppeld aan het wettelijk minimumloon? Wanneer deze gekoppeld zijn, wat betekent deze verhoging dan voor de uitkeringen? In hoeverre zijn hogere uitkeringen aantrekkelijk voor mensen uit omliggende (ei)landen?
Van een formele koppeling tussen wettelijk minimumloon en uitkeringen is geen sprake. De Wet koppeling met afwijkingsmogelijkheden is voor Caribisch Nederland niet van toepassing. De systematiek van de jaarlijkse aanpassing op basis van de ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer is voor het wettelijk minimumloon en de uitkeringen identiek. De verhouding tussen de uitkeringen en het wettelijk minimumloon blijft daarmee telkens hetzelfde. Om deze bestaande verhouding in stand te laten is de nu doorgevoerde «autonome» verhoging van het wettelijk minimumloon doorvertaald naar een overeenkomstige stijging van de uitkeringen. Dit sluit aan bij de bestuurlijke afspraak die op 3 november 2009 met Sint Eustatius en Saba is gemaakt om de ontwikkeling van de uitkeringen op beide eilanden te koppelen aan de ontwikkeling van het minimumloon op deze eilanden.
De aantrekkelijkheid van hogere uitkeringen voor mensen uit omliggende (ei)landen – of het daaruit voortvloeiende risico op aanzuigende werking – is in hoge mate theoretisch. Voor de toegang tot de onderstand geldt een wachttijd van vijf jaar. De aanspraak op het wettelijk ouderdomspensioen AOV wordt bepaald door het aantal jaren dat men in het verleden in Caribisch Nederland heeft gewoond.
Is het pensioen voor gepensioneerden in Saba gerelateerd aan het wettelijk minimumuurloon? Zo ja, wat betekent deze verhoging voor de hoogte van het pensioen voor gepensioneerden?
In dit geval moet onderscheid gemaakt worden tussen het wettelijk ouderdomspensioen en het aanvullend ouderdomspensioen. Voor het wettelijk ouderdomspensioen (de AOV) geldt dat de verhoging van het wettelijk minimumuurloon, net als in andere uitkeringen, daarin is doorvertaald. Het resultaat daarvan is een iets hogere AOV-uitkering.
Voor het aanvullend ouderdomspensioen van personen die nu al gepensioneerd zijn heeft de verhoging van het wettelijk minimumuurloon en de verhoging van de AOV geen gevolgen. De aanvullende pensioenuitkering blijft constant. Omdat de AOV-uitkering van deze gepensioneerden hoger is geworden, stijgt daarmee wel het totale pensioeninkomen van gepensioneerden.
Voor het aanvullend ouderdomspensioen van personen die nog niet gepensioneerd zijn heeft de verhoging van het wettelijk minimumuurloon wel gevolgen. De nieuwe opbouw voor het aanvullend pensioen wordt iets lager. Omdat hun AOV-uitkering hoger wordt, wordt namelijk ook de franchise hoger. De franchise is dat gedeelte van het salaris waarover geen pensioen wordt opgebouwd.
Kunt u reageren op het krantenbericht in de Today van St. Maarten2 waaruit blijkt dat het minimumloon van Saba in vergelijking met de omliggende eilanden relatief hoog is? Kunt u een recent overzicht geven van het minimumloon van de (ei)landen in genoemd bericht?
Ik heb de juistheid van alle in genoemd krantenbericht genoemde bedragen niet kunnen verifiëren. Ik constateer wel dat de bedragen die voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba worden genoemd, onjuist zijn (te laag en geen rekening houdend met de differentiatie tussen de eilanden).
Duidelijk is wel dat de situatie in de regio divers is. Saba ligt in een regio met zowel eilanden met een hoger minimumloon als eilanden met een lager minimumloon. De eilanden die bij Frankrijk behoren, hebben een beduidend hoger minimumloon. Het niveau van het minimumloon op Sint Maarten is met Saba vergelijkbaar. Het minimumloon op een naburig eiland als St. Kitts ligt lager dan op Saba, terwijl de niveaus van bijvoorbeeld Jamaica en de Dominicaanse Republiek daar nog weer verder onder zitten. Aan de situatie in de regio kan dan ook geen eenduidig ijkpunt worden ontleend. Primair moet de afweging plaatsvinden op basis van de situatie op het eiland zelf. Dat is wat nu is gebeurd.
Wat betekent volgens u een hoger loon voor de concurrentiepositie van Saba ten opzichte van andere nabijgelegen eilanden?
Over de maatregel is goed overleg geweest met zowel het bestuurscollege van Saba als met vertegenwoordigers van de Sabaanse werkgevers. Het is op nadrukkelijk verzoek van deze partijen dat de niveaus verhoogd zijn. De werkgevers op Saba geven aan het hogere niveau feitelijk reeds te betalen, en zelfs meer dan dat. Er is dus geen sprake van dat de maatregel de draagkracht (in termen van concurrentiepositie) van de werkgevers te boven gaat.
De negatieve verevening voor gemeenten waar windmolens worden gebouwd |
|
Carla Dik-Faber (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de situatie dat gemeenten met negatieve verevening te maken krijgen, wanneer windmolens binnen de gemeentegrenzen worden gebouwd en de OZB-inkomsten stijgen? Bent u op de hoogte van de situatie dat gemeenten slechts 30% van de meeropbrengsten van windenergie in het Gemeentefonds terugzien?1
De opbrengst van de door de windmolens geleverde windenergie wordt niet verevend via het Gemeentefonds.
Binnen het Gemeentefonds wordt op basis van de Financiële-verhoudingswet 1997 rekening gehouden met de mogelijkheden van een gemeente om onroerende zaak belasting (OZB) te innen, oftewel met de (rekenkundige) belastingcapaciteit van de gemeente. Ook voor windmolens kunnen gemeenten OZB heffen. Windmolens vallen onder de categorie «niet-woningen», waarvan 70% van de rekenkundige opbrengst wordt verevend. 30% van de rekenkundige opbrengst blijft ongemoeid.
Verevening vindt plaats op basis van het totale WOZ-waardebedrag in de gemeente, de waarde van het totale onroerend goed dat aan heffing van OZB kan worden onderworpen op basis van het rekentarief dat in de praktijk meestal lager ligt dan het tarief dat gemeenten daadwerkelijk hanteren. Door de jaarlijkse totale WOZ-waarde van gemeenten, inclusief een deel van de waarde van windmolens (i.c. 42%), te berekenen en te vermenigvuldigen met het OZB-rekentarief in het Gemeentefonds, ontstaat de rekenkundige OZB-opbrengst van een gemeente.
Uit jurisprudentie over de wet onroerende zaken (WOZ) volgt dat 58% van de waarde van windmolens, op grond van de werktuigenvrijstelling, niet wordt meegenomen in de grondslag van de bepaling van de WOZ-waarde.
Hierdoor vormt deze waarde geen grondslag voor de te verevenen OZB-opbrengst van gemeenten.
Deelt u de mening dat voor het behalen van de doelstelling van 6.000 MW aan windenergie draagvlak onder bewoners en bedrijven essentieel is? Deelt u de mening dat omwonenden moeten kunnen meeprofiteren van nieuwe windparken, bijvoorbeeld via investeringsfondsen voor schadeloosstelling, compenserende maatregelen, maatschappelijke projecten en herinrichtingsprojecten?
Om de doelstelling van 6.000 MW windenergie te behalen is het essentieel dat tijdig voldoende ruimtelijke inpassingsplannen worden vastgesteld. Om dat op een bestuurlijk verantwoorde en zorgvuldige manier te doen is van belang om bij windprojecten de omgeving te betrekken. Door middel van (plan)participatie wordt gelegenheid geboden tot overleg tussen verschillende betrokken partijen en wordt de omgeving betrokken bij het planproces.
Zoals reeds opgenomen in de (ontwerp) Structuurvisie Windenergie op land stimuleert het kabinet daarnaast ook financiële participatie. Verschillende (markt) partijen in windenergie werken hier reeds aan. De brancheorganisatie NWEA stelt binnenkort een gedragscode participatie vast. Enkele voorbeelden van financiële participatie zijn verkoop van obligaties, het lidmaatschap van een coöperatieve vereniging, een korting op de energierekening of een bijdrage aan collectieve voorzieningen. Zowel plan participatie als financiële participatie kunnen bijdragen aan het vergroten van draagvlak. Daarnaast is bij windenergieprojecten net zoals bij andere projecten waarvoor ruimtelijke plannen worden vastgesteld het planschadeartikel van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.
Vindt u het wenselijk dat de negatieve verevening in het geval van extra windmolens er voor zorgt dat een groot deel van de baten van een windpark niet bij de regio terechtkomen, maar worden herverdeeld over gemeenten in heel Nederland? Deelt u de mening dat een dergelijke herverdeling ten koste gaat van investeringen in streekfondsen en compenserende maatregelen?
Zoals al aangegeven onder 1 wordt alleen een deel van de belastingopbrengst uit OZB verevend. De overige baten van een windpark gaan naar de eigenaar en/of aandeelhouders. Gemeenten kunnen meedelen in de baten van een windpark door eigen beheer of deelnemingen.
Deelt u de mening dat een dergelijke maatregel juist funest is voor het draagvlak van windprojecten onder gemeenten en omwonenden? Zo ja, bent u bereid in het dossier «windenergie op land» de negatieve verevening van toenemende OZB-opbrengsten te herzien?
Het door u geschetste probleem herken ik niet omdat de verevening alleen ziet op de OZB-opbrengsten voor zover de windmolen niet onder de werktuigenvrijstelling valt. Voor het betrekken van de omgeving en het creëren van draagvlak voor windenergie is de OZB noch de verdeling van het gemeentefonds een instrument. Hiervoor zijn andere instrumenten meer geëigend.
De transparantie van de lobbypraktijken van Nederlandse banken |
|
Henk Nijboer (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het rapport van SOMO «Taking Lobbying Public: The Transparency of Dutch Banks» Lobbying Activities» over het gebrek aan transparantie van de lobbypraktijken van de Nederlandse banken van 17 december jongstleden?1
Ja.
Wat is uw opvatting over de verschillende aanbevelingen van SOMO aan banken en overheid? Welke bent u voornemens over te nemen? Welke niet en waarom?
Voor een goede beleidsafweging is het van belang om zo veel mogelijk relevante informatie ter beschikking te hebben. Daartoe worden belanghebbenden geraadpleegd, onder meer via het systeem van openbare internetconsultatie waarop hierna nader wordt ingegaan. Uiteindelijk zal, mede aan de hand van die informatie, in het algemeen belang een afweging worden gemaakt waarover het kabinet zich tegenover het parlement zal verantwoorden.
Door inzicht te geven in het beleidsproces, wie daar bij zijn betrokken en de wijze waarop die betrokkenen invloed op dat proces hebben gehad en hier vervolgens openbare verantwoording over af te leggen, is het risico op te grote verwevenheid tussen de overheid en de financiële sector («regulatory capture») klein. Het kabinet onderschrijft derhalve het belang van transparante verantwoording over die invloed van belanghebbenden op het beleidsproces. Zie in die zin ook aanbeveling 18 van de Tijdelijke commissie onderzoek financieel stelsel (commissie De Wit) en de kabinetsreactie daarop3.
De aanbevelingen die de Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) in haar rapport SOMO «Taking Lobbying Public: The Transparency of Dutch Banks» Lobbying Activities» doet, zijn in dat licht zeer interessant. Een groot aantal van die aanbevelingen richt zich tot de banken zelf. Uit de reactie van de Nederlandse Vereniging van Banken valt op te maken dat de sector positief staat tegenover de uitkomsten van het rapport. Vanuit het oogpunt van maatschappelijke verantwoordelijkheid van banken is dat naar mijn mening een goed teken. Het is in eerste instantie aan de banken zelf om, voor zover zij dat nodig achten, de aanbevelingen uit het rapport te implementeren. Uiteraard is het kabinet bereid, daar waar marktpartijen daar behoefte aan hebben, met hen daarover in gesprek te gaan om te bezien op welke wijze de overheid kan bijdragen.
Ik onderschrijf de conclusie dat de overheid een belangrijke verantwoordelijkheid heeft om, voor zover dat in haar macht ligt, inzicht te geven in de invloed van belanghebbenden op de inhoud en de totstandkoming van beleid. Met het oog daarop wordt als uitgangspunt alle regelgeving op het terrein van de financiële markten openbaar geconsulteerd en wordt in de toelichting bij die wet- en regelgeving uitgebreid ingegaan op de in het kader van de consultatie ontvangen reacties van belanghebbenden. De reacties die in dat verband zijn ontvangen worden als uitgangspunt openbaar gemaakt via www.internetconsultatie.nl . Dit proces zal in de toekomst in lijn met het kabinetsbeleid (zie ook het antwoord op vraag 6) worden voortgezet waarbij telkens zal worden bezien op welke wijze de kenbaarheid, voorspelbaarheid van het wetgevingsproces en de verantwoording daarover verder kan worden versterkt.
Onderschrijft u de conclusie van het rapport dat Nederlandse banken zich niet volledig houden aan de GRI (Global Reporting Initiative) richtlijnen aangaande hun lobbyactiviteiten? Deelt u de opvatting van het rapport dat de Nederlandse bancaire sector kwetsbaar is voor «regulatory capture» en dat meer transparantie aangaande de lobbyactiviteiten van banken gewenst is?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beziet u de toezegging van de Nederlandse Vereniging van Banken actief te zullen meewerken aan volledige implementatie van de aanbevelingen in dit rapport?2 Hoe wilt u er aan bijdragen dat deze toezegging wordt gerealiseerd?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat transparantie van lobbyactiviteiten niet alleen speelt voor banken maar voor het gehele bedrijfsleven? Deelt u de mening dat meer transparantie aangaande de lobbyactiviteiten van het Nederlandse bedrijfsleven gewenst is? Zo ja, hoe wilt u dit bereiken? Zo nee, waarom niet?
Binnen diverse sectoren ontstaat er steeds meer maatschappelijke druk om meer transparant te zijn over lobbyactiviteiten. Per sector zal gekeken moeten worden of meer transparantie mogelijk is bovenop de mogelijkheid die er al is, zie antwoord op vraag 6.
Is het kabinet voornemens om, conform een eerder voorstel van de leden van de PvdA-fractie, en nu ook een aanbeveling uit dit rapport, een zogenaamde «lobbyparagraaf» aan elk wetsvoorstel toe te voegen, waarbij inzicht wordt gegeven welke verschillende belangenbehartigers een inbreng hebben geleverd en wat ermee is gedaan?
In de memorie van toelichting bij een wetsvoorstel wordt al vermeld welke partijen actief zijn geconsulteerd, welke partijen in dat verband hebben gereageerd, wat de reacties op hoofdlijnen waren en wat hiermee is gedaan in het voorstel. Dit gebeurt vrijwel altijd in een aparte paragraaf van de toelichting, die daarmee beschouwd kan worden als de genoemde «lobbyparagraaf». Als over een voorstel openbaar, via internet is geconsulteerd, wat bij wet- en regelgeving op het gebied van financiële markten bijna altijd het geval is, wordt in de toelichting vermeld wie gereageerd hebben, wat de hoofdlijnen van de ingekomen reacties waren en wat hiermee is gedaan. Ook hiermee bevat zo’n wetsvoorstel dus feitelijk al een lobbyparagraaf in de zin van deze aanbeveling uit het rapport.