Het bericht “Verdere selectie van zakenbanken voor de voorgenomen beursintroductie van ABN AMRO” |
|
Erik Ronnes (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verdere selectie van zakenbanken voor de voorgenomen beursintroductie van ABN AMRO», dat op de website van NL Financial Investments (NLFI)1 geplaatst is?
Ja.
Kunt u beschrijven welke rol u heeft bij de selectie van de banken die ABN AMRO naar de beurs brengen? Kende u de contractvoorwaarden en heeft u daarmee ingestemd?
Na de afronding van de bespreking in de Tweede Kamer van de voorgenomen beursgang van ABN AMRO heb ik goedgekeurd dat NLFI de selectie van de zakenbanken voor de voorgenomen beursgang van ABN AMRO zou uitvoeren (met inbegrip van de onderhandeling over contractvoorwaarden). NLFI heeft het Ministerie van Financiën geïnformeerd bij belangrijke stappen in het selectieproces.
Kunt u de contractvoorwaarden (zoveel mogelijk) openbaar maken?
Bij doorgang van de voorgenomen beursgang van ABN AMRO zullen de belangrijkste elementen van de contractvoorwaarden (onder meer zoals beschreven in de antwoorden onder vragen 4 en 5), zoals die zijn opgenomen in de zogenoemde underwriting agreement, worden vermeld in de prospectus en daarmee openbaar worden. De contractvoorwaarden zal ik vertrouwelijk ter inzage beschikbaar stellen.2
Zijn er naast de transactiekosten in het persbericht nog andere kosten die de bank of de staat betaalt aan de banken?
De prijsafspraken behelzen:
Zijn er andere tegenprestaties?
In het contract met de banken zijn verschillende afspraken vastgelegd, bijvoorbeeld over aansprakelijkheid en vrijwaringen. Er zijn geen andere tegenprestaties afgesproken dan genoemd in het antwoord onder 4.
Kunt u precies aangeven of de banken nog andere mogelijkheden krijgen in het contract waarmee zij geld verdienen of kunnen verdienen aan de deal, zoals bijvoorbeeld een green shoe? Zo ja, kunt u de details daarvan verschaffen?
Er zijn geen mogelijkheden in het contract waarmee de zakenbanken geld kunnen verdienen aan de deal. Zie voor eventuele winsten behaald bij stabilisatie eveneens het antwoord op vraag 4.
Zijn er afspraken gemaakt over de toedeling van aandelen? Mogen banken impliciet of expliciet een tegenprestatie vragen voor deze toewijzing?2 Zo nee, hoe is dat dan gegarandeerd?
NLFI/de staat stelt de toedeling vast, in samenspraak met ABN AMRO. De toedeling van aandelen zal plaatsvinden met inachtneming van een aantal vooraf vastgelegde uitgangspunten en criteria. Daarbij is in beginsel de geboden prijs leidend, maar ook andere criteria, zoals de kwaliteit van de investeerder en het tonen van interesse in een vroeg stadium, kunnen worden meegewogen.
De zakenbanken mogen zich uiteraard niet bedienen van onrechtmatige praktijken. Als extra waarborg is in de overeenkomst vastgelegd dat de banken zich bij (het voorstel voor) de toedeling van aandelen niet mogen bedienen van oneigenlijke praktijken. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om een toewijzing die zou worden gedaan voor het bevorderen van ongerelateerde fees of een toewijzing die voorwaardelijk zou zijn aan toekomstige orders of te verlenen diensten.
Op welke wijze wordt bevorderd dat een deel van de aandelen onderhands geplaatst wordt, bijvoorbeeld bij institutionele partijen in Nederland?
De zakenbanken zullen in overleg met NLFI institutionele beleggers benaderen, waaronder institutionele beleggers in Nederland. Het plaatsen van de certificaten bij Nederlandse institutionele partijen zal echter geen doel op zich zijn.
Het bericht “Voormalig NS-topman Huges spant kort geding aan om vergoeding” |
|
Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Klopt het dat de heer Huges, voormalig topman van de NS, een kort geding heeft aangespannen voor een forse ontslagvergoeding?1
De heer Huges heeft op 4 augustus een dagvaarding ingediend voor een kort geding. Nadien is NS tot een schikking gekomen met de heer Huges en is het dus niet tot een kort geding gekomen. Over deze schikking bent u op 6 augustus geïnformeerd.
Is de variabele beloning van de heer Huges over 2014 inmiddels teruggevorderd door de Raad van Commissarissen zoals u heeft aangekondigd? Zo nee, waarom niet en zo ja, wanneer?2
Het door de heer Huges terugbetalen van de variabele beloning over 2014 is onderdeel van de getroffen schikking. De schikking is inmiddels financieel afgehandeld, waarmee de variabele beloning feitelijk is terugbetaald.
Is de variabele beloning van de heer Huges over 2014 inmiddels terugbetaald? Zo nee, wanneer zal die terugbetaald worden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de NS vrijwillig de Nederlandse corporate governance bepalingen naleeft en dat alle uitzonderingen in het jaarverslag vermeld staan?3
Ja dat klopt. Ondanks dat NS geen beursgenoteerde onderneming is, past NS de Nederlandse Corporate Governance Code toe. Indien wordt afgeweken van de Code wordt hierover een toelichting opgenomen in het jaarverslag.
Kunt u het renumeratierapport en het verslag van de Raad van Commissarissen over 2013 en 2014 aan de Kamer doen toekomen?
De jaarlijkse beloningen maken onderdeel uit van het jaarverslag. Op die manier wordt verantwoording afgelegd over de toegekende beloningen en of deze binnen het geldende bezoldigingsbeleid valt.
Heeft u als aandeelhouder van de NS kwijting verleend over het gevoerde beleid over 2014 aan de Raad van Commissarissen en aan de Raad van Bestuur? Zo ja, wanneer heeft u dat voor elk van deze gremia gedaan?
Door mij is tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders op 4 maart jongstleden kwijting/decharge verleend aan de Raad van Commissarissen en Raad van Bestuur voor het gevoerde beleid over boekjaar 2014.
Klopt het dat de NS in haar jaarverslag een eventuele ontslagpremie of een vergoeding in een vaststellingsovereenkomst aan de heer Huges moet vermelden en moet motiveren?
Ja, de uitkomst van de schikking met de heer Huges zal onderdeel uitmaken van het jaarverslag over 2015.
Kunt u, indien er een vaststellingsovereenkomst gesloten wordt, onmiddellijk openbaar maken hoeveel er betaald wordt aan de heer Huges en niet wachten tot het jaarverslag van volgend jaar?
In mijn brief aan de Kamer van 6 augustus heb ik de elementen van de schikking genoemd, alsmede het totale bedrag dat hiermee samenhangt. De vaststellingsovereenkomst zelf heb ik ter vertrouwelijke inzage gelegd.
De rol van Nederland in het faciliteren van belastingontwijking vanuit Griekenland |
|
Harry van Bommel |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat Nederland belastingontwijking vanuit Griekenland faciliteert door middel van brievenbusfirma’s?
Ja, dat gebeurt ook niet. Activiteiten van (ook Griekse) internationale concerns kunnen via Nederlandse vennootschappen gefinancierd worden. In een dergelijk geval ontvangen zij vergoedingen voor die investeringen in de vorm van dividenden, rente en royalty’s. Het is niet mogelijk via dit soort vennootschappen de winst in andere landen te verminderen. De afdracht van winstbelasting in Griekenland wordt hierdoor dan ook niet verlaagd. Het beeld dat Nederland belastingontwijking zou faciliteren door middel van brievenbusfirma’s herken ik dan ook niet.
Kunt u bevestigen dat Griekenland 1,7 miljoen euro belasting is misgelopen in de afgelopen twee jaar doordat het mijnbouwbedrijf Eldorado Gold via een Nederlandse brievenbusfirma belasting ontweek?1
Ik kan op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geen informatie geven over individuele belastingplichtigen. Evenmin kan ik een overzicht geven van Griekse bedrijven die in Nederland als vennootschap geregistreerd staan, nog daargelaten dat er geen registratie plaatsvindt op basis van een dergelijk nationaliteitscriterium. Zonder in strijd te komen met die bepaling kan ik wel een reactie geven op algemene vragen over de fiscale behandeling van Griekse bedrijven met een Nederlandse aandeelhouder.
Er is geen aanleiding te veronderstellen dat Griekse winstbelasting kan worden ontweken door het opnemen van een Nederlands lichaam in een internationale structuur. Griekenland past net als Nederland de OESO-verrekenprijsregels toe. Op basis van deze regels wordt winst belast in het land waar risico’s worden gelopen en de belangrijkste functies worden uitgeoefend: waar de waarde wordt gecreëerd.
Voor zover de inhouding van Griekse bronheffing op dividenden of rente wordt voorkomen, is dat in elk geval geen gevolg van Nederlandse wetgeving. Ook ligt het niet voor de hand dat de oorzaak ligt in het bilaterale belastingverdrag tussen Nederland en Griekenland, nu het daarin overeengekomen bronbelastingtarief op dividenden en rente niet substantieel afwijkt van dat in de meeste andere verdragen die Griekenland heeft gesloten.
Voor zover Griekenland geen bronbelasting inhoudt op grond van de Moeder-dochterrichtlijn of de Interest en Royalty richtlijn, wijs ik erop dat deze richtlijnen de toepassing van nationale (in dit geval Griekse) anti-misbruikmaatregelen toelaat.
Indien Griekenland voor de toepassing van die anti-misbruikmaatregel informatie uit Nederland nodig heeft, werkt Nederland op basis van het belastingverdrag tussen onze twee landen uiteraard mee aan verstrekking van die informatie.
Kunt u een overzicht geven van Griekse bedrijven die in Nederland als vennootschap geregistreerd staan, en daarbij aangeven welke van deze bedrijven als brievenbusfirma aangemerkt kunnen worden?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over het feit dat het Nederlandse trustkantoor TMF een persbericht heeft uitgegeven dat Griekse bedrijven aanspoort om zich fiscaal in Nederland te vestigen?3
Het staat eenieder, en dus ook trustkantoren, vrij zich positief uit te laten over het Nederlandse vestigingsklimaat. Belastingontwijking via lege brievenbusfirma’s wordt niet gefaciliteerd door Nederland.
Erkent u dat de belastingontwijking die Nederland faciliteert een wissel trekt op de Griekse begroting, en gelijktijdig het MKB in Griekenland onder druk zet door de stijgende belastingdruk?4
Nee. Zoals bekend hebben belastingontwijking en grondslaguitholling door multinationale ondernemingen internationaal de aandacht. Nederland werkt in OESO en EU-verband actief samen met andere landen om dit tegen te gaan.
Erkent u dat het niet steekhoudend is om te blijven herhalen dat de Griekse regering de belastingproblemen in Griekenland niet heeft aangepakt, terwijl Nederland belastingontwijking vanuit Griekenland mogelijk maakt?
Zie antwoord vraag 5.
Erkent u dat de Griekse regering wel degelijk stappen heeft gezet als het gaat om de Lagarde-lijst, het aanpakken van zwartspaarders met een bankrekening in Zwitserland en smokkel?5
Van de Nederlandse ambassade in Athene heb ik begrepen dat de Griekse autoriteiten zich naar eigen zeggen als doel hebben gesteld om per maand 100 personen die op de zogenaamde bankenlijst staan te onderzoeken. Op deze bankenlijst staan o.a. de nog verdachte personen van de Lagarde lijst. Ik heb over de voortgang en status van dit onderzoek echter geen officiële informatie. Op het gebied van smokkel is de Griekse regering volgens de ambassade bezig met het verbeteren van controles op brandstoffensmokkel bij tankstations. Verdere stappen die de Griekse regering onderneemt op het gebied van zwartspaarders en smokkel zijn vastgelegd in het MoU. Zo is vastgelegd dat de Griekse regering maatregelen neemt om belastingontwijking (ook op het gebied van spaartegoeden) en smokkelen tegen te gaan. Er worden bijvoorbeeld bank transacties onderzocht om zowel in binnen en buitenland niet opgegeven spaarrekeningen op te sporen. Ook komt er een regeling (met passende sancties) voor zwartspaarders die vrijwillig hun spaartegoeden opgeven. Op het gebied van smokkel worden er bij de douane drie mobiele antismokkel teams opgericht. Deze stappen staan verspreid over het komende half jaar gepland en zullen op het in het MoU afgesproken moment worden uitgevoerd.
Kloppen de volgende uitspraken van de voormalige Griekse Minister van Financiën Varoufakis: «One of the very first things I said to my Eurogroup colleagues was, why don’t we push some of the legislation we agree on – the taxation system, the anti-corruption rules – through parliament and meanwhile continue the negotiations? And I was actually told a number of times if I dare to suggest this again this would constitute reason to settle the negotiations»6 en «And they [de trojka] said «No, no, no, this has to be a comprehensive review. Nothing will be implemented if you dare introduce any legislation. It will be considered unilateral action inimical to the process of reaching an agreement.»»?7 Zo ja, kunt u verklaren waarom de trojka en de voorzitter van de eurogroep regelmatig beweerd hebben dat de Griekse regering te weinig vooruitgang heeft geboekt op dossiers als het belastingstelsel en corruptiebestrijding, terwijl de Griekse regering deze maatregelen niet mocht doorvoeren?
Ik ga niet in op wat individuele collega’s in de eurogroep wel of niet gezegd zouden hebben. Het stond de Griekse regering vrij om maatregelen te nemen op deze terreinen in het kader van het EFSF programma. Als de Griekse regering aanspraak wilde blijven maken op financiële noodsteun mochten er alleen geen ongedekte, unilaterale maatregelen genomen worden die tegen het programma in zouden gaan.
Klopt het dat de trojka een in maart ingevoerde wet, die een bronbelasting van 26% voor transacties die via vennootschappen verlopen introduceert, wil terugdraaien? Zo ja, wat is de motivatie van de trojka om deze wet terug te willen draaien?8
In de verklaring van de Eurozonetop van 12 juli jl. is vastgelegd onder welke voorwaarden een nieuw ESM programma mogelijk is. Eén van deze voorwaarden was dat de maatregelen genomen door de Griekse regering die tegen het Eurogroep statement van 20 februari ingingen moeten worden teruggedraaid of gecompenseerd. In het algemeen is dus vastgelegd dat maatregelen die tegen verplichtingen uit het oude programma ingaan sowieso moeten worden teruggedraaid. In het bijzonder voor deze wet (wet L4321/2015) geldt dat een voorstel tot wijziging al opgenomen was in het Griekse voorstel voor een hervormingspakket van 9 juli. In deze wet moest een artikel geschrapt worden omdat de bepalingen hierin een schending van het vrij verkeer van kapitaal in de Europese Unie inhielden. Op 13 augustus jl. is het betreffende artikel door het Grieks parlement geschrapt.
Klopt het dat het voorstel van de trojka waarover de Griekse regering een referendum heeft georganiseerd door de voorzitter van de eurogroep werd voorgelegd aan de Griekse regering als een «take-it-or-leave-it» deal?9
Nee, dit klopt niet. De gesprekken tussen de instituten en de Griekse autoriteiten waren nog gaande tot het moment dat de Griekse autoriteiten de onderhandelingen afbraken en een referendum uitriepen. Er lag dan ook geen onderhandelingspakket in de Eurogroep voor.
Het Rapport van bevindingen Jaarrekening 2013 Curaçao van de Algemene Rekenkamer Curaçao |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het Rapport van bevindingen Jaarrekening 2013 Curaçao van de Algemene Rekenkamer Curaçao?
Ja.
Is het waar dat de Commissie financieel toezicht (Cft) nog geen rapport heeft uitgebracht over de inventarisatie 2013 en 2014 die betrekking heeft op de jaarrekening 2012 en 2013, de begrotingsuitvoering 2013 en 2014 en het begrotingsproces 2014 en 2015?
Nee, Het Cft heeft in april jl. het laatste rapport over het financieel beheer uitgebracht, bevattende een inventarisatie over de jaarrekening 2012, de begrotingsuitvoering 2013 en de begrotingsvoorbereiding 2014.
Wanneer kan de Kamer deze ontbrekende informatie ontvangen?
De inventarisatie over de jaarrekening 2013, de begrotingsuitvoering 2014 en de begrotingsvoorbereiding 2015 komt na de zomer beschikbaar. Deze inventarisatie wordt opgemaakt ten behoeve van het bestuur van het land Curaçao. Drie weken nadat de inventarisatie is uitgebracht, wordt deze openbaar gemaakt middels de website van het Cft.
Betrekt het Cft bij de beoordeling van lening aanvragen ook rapporten van bijvoorbeeld de Algemene Rekenkamer Curaçao? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Artikel 16 van de rijkswet financieel toezicht geeft aan waarop het Cft voornemens tot het aangaan van geldleningen beoordeelt. Lid 5 van dit artikel geeft aan dat de afspraken ter verbetering van het financieel beheer een rol spelen bij het aantrekken van leningen, voor zover deze betrekking hebben op het aangaan van leningen. De rapporten van de Rekenkamer spelen een rol als deze betrekking hierop hebben. Het voornemen om leningen aan te trekken is echter ook opgenomen in de begroting. De begroting wordt door het Cft beoordeeld aan de hand van de normen genoemd in artikel 15 van de rijkswet.
Hoe schat u het risico in dat Nederland loopt met leningen, zoals voor het ziekenhuis, aan Curaçao, nu de Rekenkamer van Curaçao van oordeel is dat in 2013 sprake was van ernstig falend financieel beheer?
De rijkswet financieel toezicht sloot in 2010 aan bij de bevindingen van het IMF over de houdbaarheid van schulden van landen als Curaçao en Sint Maarten en de maximale schuldenlast die deze landen kunnen dragen voordat de aflossing in het geding komt. In het jaarverslag 2014 van het Cft is door het Cft ingegaan op de schuldontwikkeling van onder meer Curaçao. Duidelijk is dat er risico’s zijn in de schuldontwikkeling.
Bent u het eens met de Rekenkamer van Curaçao dat er op dit moment geen goed financieel beheer is, en er dus geen sprake kan zijn van het beëindigen van de rijkswet Financieel toezicht?
Besluitvorming over het (deels) beëindigen van de rijkswet financieel toezicht vindt conform het bepaalde in de rijkswet plaats op basis van het advies van de evaluatiecommissie rijkswet financieel toezicht.
Hoe ziet u het financieel beheer voor de toekomst?
Uit de rapportages van het Cft blijkt duidelijk dat het financieel beheer van de landen nog in belangrijke mate moet doorontwikkelen.
Het bericht over vermeende overtreding van regels rondom de beursgang van ABN Amro |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over mogelijke overtreding van regels rondom de beursgang van ABN AMRO?1
Ja.
Klopt het dat een medewerker van het staatsagentschap NLFI2, die betrokken is bij de beursgang van ABN AMRO, en een topman van de Amerikaanse zakenbank JP Morgan gezamenlijk hebben gedineerd?
De voorzitter van NLFI, de heer M. Enthoven heeft mij gemeld dat hij eind maart 2015 een uitnodiging van JP Morgan Chase & Co heeft geaccepteerd voor een diner waar circa vijftien bestuurders en commissarissen van grote Nederlandse ondernemingen – waaronder financiële instellingen – aanwezig waren. Bij het diner was ook de heer J. Dimon (Chairman en CEO van JP Morgan Chase & Co) aanwezig. Het diner heeft plaatsgevonden op 30 juni 2015 in Amsterdam.
Indien dit het geval is, is dit contact wettelijk toegestaan of zijn er regels omtrent de beursgang van ABN AMRO overtreden?
Ik heb geen aanwijzing dat gehandeld zou zijn in strijd met een wettelijk voorschrift of regels omtrent de beursgang.
Welke acties heeft u, gezien uw verantwoordelijkheid voor het NLFI, genomen naar aanleiding van de genoemde publicatie?
Naar aanleiding van de publicatie is de heer Enthoven gevraagd om een toelichting te geven op de in de publicatie omschreven zaken. De heer Enthoven heeft in zijn toelichting aangegeven dat hij de uitnodiging voor het diner achteraf gezien beter niet had kunnen accepteren gezien het lopende selectieproces voor zakenbanken bij de voorgenomen beursgang van ABN AMRO.
Uit publicaties in dagbladen3 komt het beeld naar voren dat er Nederlandse banken gepasseerd zijn bij de beursgang van ABN AMRO; vindt u dit een wenselijke situatie, in overweging nemende de eisen die wij nationaal stellen aan banken op onder andere het gebied van beloning?
NLFI heeft een open, transparant en non-discriminatoir proces gevoerd voor de selectie van zakenbanken bij de beoogde beursgang van ABN AMRO. Dat heeft geleid tot de benoeming van drie zakenbanken in de rol van global coordinator, waaronder een Nederlandse bank. NLFI heeft primair geselecteerd op kwaliteit. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om hoge kennis- en ervaringseisen op het gebied van grote effectentransacties, zogenoemde Equity Capital Market (ECM)-transacties, en beursintroducties. Ook zijn hoge eisen gesteld aan onderzoeksvaardigheden van de analisten en de competenties van het voorgestelde core deal team. Het beloningsbeleid is ook meegenomen als een van de selectiecriteria. NLFI heeft bij de selectie geen onderscheid gemaakt naar de vestigingsplaats van de zakenbanken.
Zijn de zaken zoals ze zich nu ontwikkelen rondom de selectie van banken voor de rol van Global Coördinator bij de beursgang van ABN AMRO aanleiding om het proces opnieuw op te (laten) starten?
Nee.
Het bericht “Afspraken VN-top stellen arme landen teleur” |
|
Harry van Bommel , Eric Smaling , Arnold Merkies , Jasper van Dijk |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het feit dat er geen internationaal rechtsorgaan komt om belastingontwijking tegen te gaan? Waarom is men de benadeelde landen op dit punt niet tegemoet gekomen? Heeft u inspanningen gepleegd om dit te realiseren? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?1
Belastingontwijking wordt voornamelijk veroorzaakt doordat nationale belastingregels van verschillende landen niet op elkaar zijn afgestemd. De meest effectieve bestrijding van belastingontwijking is daarom het neutraliseren van de effecten van de verschillen tussen deze nationale belastingregels. Met het OESO/G20 project inzake «Base Erosion and Profit Shifting» (BEPS) wordt gewerkt aan het op elkaar laten aansluiten van deze nationale belastingregels. Aan dit project nemen 62 landen deel die samen ongeveer 90% van de wereldeconomie vertegenwoordigen. Mede door Nederlandse inspanningen bevinden zich hieronder 14 ontwikkelingslanden en worden de overige ontwikkelingslanden via regionale consultaties bij de onderhandelingen betrokken. Nederland draagt bij aan een OESO-faciliteit voor inhoudelijke en, waar nodig, logistieke ondersteuning van de betrokkenheid van ontwikkelingslanden bij het BEPS-project. Ook kunnen ontwikkelingslanden op technische steun rekenen bij de implementatie van resultaten van het BEPS-project. Daarbij blijft hun autonomie over de nationale fiscale wetgeving gewaarborgd, zoals dat ook voor Nederland geldt.
De G77 had voorgesteld om het bestaande VN-comité dat bestaat uit 25 internationale belastingexperts, op te waarderen tot een intergouvernementeel VN-orgaan met als taak om internationale afspraken te maken over bestrijding van belastingontwijking. Andere landen, waaronder de EU, VS, Japan, Australië, Canada en Zwitserland, wezen dit voorstel af vanwege een duplicatie met de lopende werkzaamheden van het OESO/G20 BEPS project en een mogelijke ondermijning van het momentum van dat project. Ik heb mij er persoonlijk voor ingezet dat voor dit geschilpunt, waarop de conferentie had kunnen stranden, een voor alle landen aanvaardbaar compromis kon worden bereikt. De in het slotakkoord opgenomen versterking van de positie van het «UN Committee of Experts on International Cooperation in Tax Matters» en zijn sub-comités is gelet op de krachtsverhoudingen en het belang om het lopende BEPS project niet te ondermijnen, een redelijk compromis.
Het slotakkoord van de «Financing for Development» conferentie, de zogeheten Addis Abeba Actie Agenda, bevat diverse resultaten op belastinggebied die goed aansluiten op de Nederlandse inzet om ontwikkelingslanden in staat te stellen door middel van hogere belastinginkomsten meer eigen middelen te genereren. Dit betreft een intensivering van de internationale samenwerking om belastingontduiking en -ontwijking tegen te gaan, een oproep om antimisbruikclausules op te nemen in belastingverdragen en een oproep om verzoeken om belastingvrijstelling voor goederen en diensten die met ODA worden geleverd, te beëindigen. Op initiatief van Nederland, lanceerden Nederland, de VS, het VK, Duitsland en 14 andere donorlanden, 11 ontwikkelingslanden, 7 internationale organisaties en «the Gates Foundation» het «Addis Tax Initiative», waarin een verdubbeling van de middelen voor technische assistentie ter verbetering van belastingbeleid en belastinginning in ontwikkelingslanden is afgesproken. Dankzij dit initiatief zal de capaciteitsopbouw in de ontwikkelingslanden sterk geïntensiveerd kunnen worden.
Welk bedrag lopen arme landen nu werkelijk mis omdat multinationals hun winsten wegsluizen? Welke bedragen worden genoemd door verschillende instanties en aan welk bedrag kent u de meeste waarde toe? Hoeveel hiervan belandt in de onbemande brievenbussen aan de Zuidas? Hoe verhoudt dit zich tot de totale ontwikkelingshulp?
Verlies van belastinginkomsten door ontwikkelingslanden kan het gevolg zijn van verschillende factoren. Belastingontwijking en -ontduiking door multinationals zijn voorbeelden van dergelijke factoren, maar ook gebrekkige nationale regelgeving, gebrekkige handhaving van die regelgeving en belastingontwijking en -ontduiking door lokale ondernemingen en individuen.
Er zijn verschillende rapporten waarin is berekend hoe groot het verlies van belastinginkomsten door belastingontwijking en -ontduiking is voor ontwikkelingslanden.2 Deze rapporten geven geen 100% betrouwbare berekeningen maar ramingen van misgelopen bedragen waarvoor aannames moeten worden gemaakt. Daarnaast is de term «mislopen» van belastinginkomsten moeilijk te definiëren. Het is zelfs niet eenvoudig vast te stellen welke belastinginkomsten eigenlijk ontvangen zouden moeten worden. Bovendien zouden sommige investeringsstromen wellicht niet tot stand zijn gekomen indien meer belasting zou zijn verschuldigd. Gedragseffecten worden immers niet meegenomen in deze berekeningen.3
Genoemde studies suggereren dat misgelopen belastinginkomsten zeer significant zouden zijn. Er bestaan echter nog geen eenduidige gegevens over de omvang. Het BEPS project erkent dit en werkt aan een methodologie om de omvang van belastingontwijking in kaart te brengen en de effectiviteit van genomen BEPS acties straks te kunnen monitoren. Een voorstel hiertoe vormt een onderdeel van het op 8 oktober te publiceren BEPS-pakket. Bij gebrek aan eenduidige gegevens is het thans ondoenlijk om een verhouding aan te geven tussen de totale ontwikkelingshulp en de belastingen die ontwikkelingslanden mislopen als gevolg van belastingontwijking door multinationals. Het is belangrijk nu multilateraal in te blijven zetten op het bestrijden van ongeoorloofde belastingontwijking en -ontduiking, die ik beide als uiterst ongewenst beschouw. Daarvoor is het onzes inziens niet noodzakelijk de precieze omvang van mogelijke inkomstenverliezen te kennen.
Volgens sprekers van de OESO, IMF en uit ontwikkelingslanden tijdens de Conferentie «Pay your taxes where you add the value» van 2 juli jl. kunnen ontwikkelingslanden een aanzienlijke toename in de opbrengsten van hun winstbelasting realiseren door implementatie van te verwachten uitkomsten van het OESO/G20 BEPS project. Maar ook versterking van de nationale belastingdiensten en het omarmen van de nieuwe standaarden op het gebied van uitwisseling van informatie zullen positieve effecten hebben.
Overigens, belastingverdragen met Nederland weerhouden ontwikkelingslanden er niet van om belasting te heffen over de winsten die worden gegenereerd in ontwikkelingslanden.
Vindt u net als VN-baas Ban Ki Moon dat er een «cruciale stap is gezet om een duurzame toekomst voor ons allemaal te bouwen»? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, wat ontbreekt er volgens u?
Ja, de afspraken in de Addis Abeba Actie Agenda zijn cruciaal om de middelen te genereren en vertrouwen te scheppen voor de in september aan te nemen duurzame ontwikkelingsdoelen. De uitkomst laat zien dat alle betrokkenen, onder andere overheden, bedrijven, het maatschappelijk middenveld, internationale financiële instellingen, filantropen, een bijdrage kunnen leveren aan het realiseren van een duurzame toekomst voor ons allemaal. Naast de focus van hulp op de armste landen laat het Addis-akkoord zien dat meer en diverse financiële stromen nodig zijn voor het behalen van de ambitieuze duurzame ontwikkelingsdoelen. Maar ook een versterkte economische rol van vrouwen, handel, investeringen, houdbare schulden, financiële stabiliteit, technologie, en effectief en goed bestuur zijn belangrijke middelen voor het bereiken van de nieuwe post-2015 agenda.
Heeft u aangegeven te blijven streven naar een besteding van 0,7% BNP aan ontwikkelingshulp? Bent u aangesproken op het feit dat Nederland daar inmiddels royaal onder zit? Zo ja, hoe heeft u hier een draai aan weten te geven, in de wetenschap dat Nederland in het verleden vooraan stond als het ging om het handhaven van dit bestedingsdoel?
Het Addis-akkoord roept alle betrokkenen op om zich in te spannen om de ODA doelstelling van 0,7% BNP te behalen en verwelkomt dat de EU blijft streven naar het collectief bereiken van deze doelstelling binnen het tijdpad van de post-2015 agenda. In de Raad van Ministers (van dinsdag 26 mei jl.) heeft Nederland geconstateerd dat over dit streven brede consensus binnen de EU bestaat. Zoals bekend, is overeenkomstig het regeerakkoord het huidige beleid van Nederland niet gericht op het behalen van deze norm, al blijft de ontwikkeling van de uitgaven gerelateerd aan de ontwikkeling van het BNP4. Nederland zal zich daarnaast blijven inzetten voor de modernisering van de ODA-definitie.
Voor het bereiken van de nieuwe Sustainable Development Goals tot 2030 is bijna 2.700 miljard euro per jaar nodig, die vooral gezocht moet worden bij het bedrijfsleven; hoeveel van dit jaarlijkse bedrag (maal 15 tot 2030) is toegezegd door het bedrijfsleven en welk deel hiervan is niet alleen een zachte «pledge» maar ook concrete boter bij de vis? Welke bedrijven nemen hierbij het voortouw? Zijn er bedragen gekoppeld aan de 17 doelen met concrete programma’s en te verwachten resultaten?
Er zijn geen bedragen gekoppeld aan de 17 duurzame ontwikkelingsdoelen. De conferentie in Addis Abeba was geen «pledging» conferentie waar donoren geld opzij zetten voor het realiseren van de nieuwe post-2015 agenda. Om de duurzame ontwikkelingsdoelen te realiseren moeten alle mogelijke middelen benut worden. Inspanningen die zich louter op ontwikkelingslanden richten zijn niet langer toereikend. In Addis is een mondiale aanpak afgesproken over de inzet van diverse financiële stromen, beleidsmaatregelen en betrokken spelers om te werken aan een duurzame toekomst en een wereld zonder armoede.
Het «International Business Forum», dat op 14 juli plaatsvond, betekende daarnaast een historische verschuiving van de meer traditionele samenwerking met het bedrijfsleven naar innovatieve publiek-private samenwerkingsvormen. Nog nooit waren er zoveel partijen uit de private sector bijeen voor ondersteuning van de SDG’s. Ontwikkelingslanden zelf gaven aan deze nieuwe vormen van samenwerking op prijs te stellen en te willen aanmoedigen. De gastheer van de conferentie, de Ethiopische Minister president Hailemariam Desalegn, gaf aan dat de private sector een essentiële rol vervult bij duurzame ontwikkeling, dat er commerciële kansen liggen in opkomende markten, en dat regeringen moeten inzetten op het beter aantrekken van de private sector en het bevorderen van hervormingen. Leiders in het bedrijfsleven en de politiek vonden het belangrijk dat risico’s gezamenlijk gedragen worden en dat beide groepen gezamenlijk het initiatief nemen voor investeringsmodellen met sociale én financiële opbrengsten, die verder gaan dan «maatschappelijk verantwoord ondernemen» tot nu toe.
Tijdens de conferentie werd het «Blended Finance» initiatief gelanceerd door o.a. het World Economic Forum (WEF), de OESO, Canada, Zweden, Nederland, VS, VK, Citi, Sumitomo Mitsui Banking Corporation, IFC, en het Senegal Sovereign Wealthfund FONSIS. Het eerste onderdeel van dit initiatief, het «Sustainable Development Investment Partnership» (SDIP), gaat over financiering voor infrastructuur waarvoor USD 100 miljard voor de komende vijf jaar zal moeten worden aangetrokken van private partijen met hulp van ODA, opdat een deel van het investeringsrisico kan worden afgedekt. Een tweede onderdeel van dit initiatief is «Convergence», een virtuele marktplaats om dergelijke innovatieve financieringsstromen te promoten, bijvoorbeeld via het delen van informatie, capaciteitsopbouw en sluiten van nieuwe initiatieven.
Hebben de resultaten van de top gevolgen voor het Nederlandse ontwikkelingsbeleid? Zo ja, hoe gaan die eruit zien?
In Addis Abeba hebben 193 VN lidstaten een brede visie op een nieuw mondiaal partnerschap en een geïntegreerd pakket van financiële en niet-financiële middelen voor het bereiken van de duurzame ontwikkelingsdoelen aangenomen. De agenda van hulp en handel staat centraal in het Addis-akkoord. Conform de inzet van het Koninkrijk in de onderhandelingen (zie Kamerbrief van 17 juni jl.) zijn de belangrijkste beleidsprioriteiten van het kabinet op het gebied van beleidscoherentie, fragiele staten, gender, belastingen, partnerschappen, innovatieve financiering, en handel en investeringen internationaal stevig verankerd. Na vaststelling van de nieuwe doelen in september wordt bezien hoe de beleidsnota «Wat de wereld verdient» aansluit bij de nieuwe mondiale agenda voor de komende 15 jaar. Dit zal in het najaar in antwoord op de motie Sjoerdsma en Van Oijk (Kamerstuk 34 000-XVII, nr. 28) worden toegelicht.
Komt u nou nog enigszins vrolijk en optimistisch terug van zo’n top of is er gewoon weer geen moer veranderd?
Sinds de Millennium Verklaring in 2000 is ontwikkelingssamenwerking ingrijpend veranderd. Het Addis-akkoord laat zien dat een verouderd «donor-ontvanger» denken niet langer toereikend is voor het realiseren van de duurzame ontwikkelingsdoelen in 2030. Als gelijkwaardige partners hebben alle landen en betrokken stakeholders, zoals bedrijven, banken, filantropen, internationale organisaties en lokale overheden, een rol bij het behalen van de nieuwe post-2015 doelen die eind september a.s. zullen worden aangenomen. Deze verschuiving in internationale samenwerking is in Addis Abeba breed gesteund. Het Addis-akkoord gaat over nieuwe manieren van samenwerking en onderkent de relevantie van een breed pakket aan middelen voor het bereiken van duurzame ontwikkeling waarbij ook het belang van de samenhang van hulp en handel wordt erkend. Nederland is betrokken bij concrete initiatieven die tijdens de conferentie zijn gepresenteerd en vertaalt hiermee de afspraken in concrete acties. In het antwoord op vraag 1 is al het «Addis Tax Initiative» genoemd en in antwoord op vraag 5 het «Sustainable Development Investment Partnership» en «Convergence» initiatief. Ook was Nederland initiatiefnemer en organisator van een bijeenkomst over financiering en duurzaam management van drinkwater en sanitatie. Al met al genoeg reden om met vertrouwen richting de SDG Top in september te gaan.
Het bericht “Lerato wordt gek van brieven Belastingdienst.” |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Lerato wordt gek van brieven Belastingdienst.»?1
Ja.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek uit te voeren naar de kwaliteit van de aanpak van klachten bij de Belastingdienst en de follow-up van de afspraken die daaruit voortvloeien en de Tweede Kamer daarover te informeren? Zo nee, waarom niet?
De Belastingdienst verwerkt dagelijks duizenden aangiften, beantwoordt iedere maand tienduizenden telefoontjes en verstuurt jaarlijks 150 miljoen brieven. Het valt daarbij niet te voorkomen dat er fouten worden gemaakt, ook niet een aantal keer ten aanzien van dezelfde burger. Een onafhankelijk onderzoek naar dergelijke fouten zal daar geen verandering in brengen.
Van belang is dat de Belastingdienst fouten herkent, erkent, herstelt en ervan leert. De aanpak van klachten en de follow-up van afspraken heeft binnen de Belastingdienst de aandacht die het verdient. Zo zijn er landelijke klachtencoördinatoren binnen de Belastingdienst die de aanpak van klachten en de follow up van afspraken coördineren. Dat betekent niet dat hierin nooit fouten worden en zullen worden gemaakt.
Het is duidelijk dat ook in het geval van het meisje Lerato sprake is van zo’n (overigens vrij zeldzame) fout, waarbij dezelfde minderjarige meermalen door de Belastingdienst is aangezien voor een ondernemer. Deze vreemde situatie heeft zelfs het Jeugdjournaal gehaald. Inmiddels zijn excuses gemaakt aan Lerato en heeft zij een passend cadeau gekregen.
In hoeverre wordt geleden schade door toedoen van de Belastingdienst door de Belastingdienst hersteld? In hoeverre wordt daarbij ook vervolgschade vergoed, zoals schade ontstaan door gedwongen verkoop van een woonhuis?2
Schade kan worden vergoed als er sprake is van onrechtmatig handelen. Dat wil zeggen dat de Belastingdienst ernstige en verwijtbare fouten moet hebben gemaakt. Bij de beoordeling van verzoeken om schadevergoeding wordt uitgegaan van de feiten en omstandigheden in het individuele geval. Algemene uitgangspunten zijn dan ook moeilijk te omschrijven. Op hoofdlijnen geldt het volgende:
Als de Belastingdienst op basis van de wettelijke bepalingen gehouden is schade te vergoeden, wordt rekening gehouden met vermogensschade en ander nadeel, waaronder immateriële schade. Voor alle schade geldt dat die het directe gevolg moet zijn van het onrechtmatig handelen van de Belastingdienst in het concrete geval om voor vergoeding in aanmerking te komen.
Wat onder vermogensschade valt, wordt van geval tot geval beoordeeld. Een eventueel verlies bij de gedwongen verkoop van een huis, kan als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking komen.
Voor de toekenning van een vergoeding van immateriële schade gelden op hoofdlijnen de volgende uitgangspunten:
Daarnaast kan een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend als bij de rechter blijkt dat een zaak in bezwaar of beroep langer in behandeling is geweest dan noodzakelijk.
Met betrekking tot hetgeen waar in vraag 3 naar wordt verwezen, verwijs ik voor de volledigheid naar mijn beantwoording van vragen van het lid Klein op 3 april 2015.3
Kent de Belastingdienst bij het vergoeden van schade ook de mogelijkheid om immateriële schade te vergoeden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat voor soort zaken kunnen daar onder vallen en welke niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat het Hoogheemraadschap Delfland stopt met het kwijtschelden van waterschapsbelasting aan minima |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het Hoogheemraadschap Delfland stopt met het kwijtschelden van waterschapsbelasting aan minima?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht dat het Hoogheemraadschap van Delfland voornemens is de kwijtschelding van de zuiveringsheffing in stappen af te bouwen. Van 50% van het bedrag van de aanslag in 2016 tot het stopzetten van de regeling in 2017. Dit voornemen staat in het coalitieakkoord 2015–2019 van het waterschap. Blijkens dit akkoord zal er bij de uitvoering van de beslissing aandacht zijn voor de positie van «diep schrijnende gevallen». Het Hoogheemraadschap is onlangs hierover in gesprek gegaan met de wethouders sociale zaken van de betrokken gemeenten. Uit het coalitieakkoord blijkt ook dat de mogelijkheid van kwijtschelding van de watersysteemheffing ingezetenen blijft bestaan.
Het vaststellen van de hoogte van de waterschapsbelastingen en het al dan niet (gedeeltelijk) kwijtschelden van waterschapsbelastingen wordt in een democratisch proces bepaald.
In het democratisch proces bepalen de ingezetenen van het waterschap middels verkiezingen hun vertegenwoordigers in het algemeen bestuur van het waterschap. Door het algemeen bestuur worden vervolgens bij meerderheid van stemmen de besluiten genomen ten aanzien van de hoogte van de waterschapsbelastingen en het al dan niet (gedeeltelijk) kwijtschelden van de waterschapsbelastingen. Naar verwachting dit najaar zal het algemeen bestuur van het waterschap een definitieve beslissing nemen over het in het coalitieakkoord opgenomen voornemen. Waterschappen zijn -net als gemeenten- niet tot het verlenen van kwijtschelding verplicht.
Bent u het eens met de gemeenten uit de regio die vrezen dat arme huishoudens door deze maatregel verder in financiële problemen komen? Zo ja, steunt u de oproep van betrokken gemeenten aan het hoogheemraadschap om de waterschapsbelasting voor minima te blijven kwijtschelden? Zo nee, waarom niet?
Waterschappen zijn functionele overheden met een specifieke taak, de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied. De kosten van de taakuitoefening worden via de belastingen van de waterschappen gefinancierd en in beginsel draagt elke belanghebbende een deel van de kosten. In het Hoogheemraadschap van Delfland bedraagt de zuiveringsheffing in het belastingjaar 2015 € 94,38 voor een eenpersoonshuishouden en € 283,14 voor een huishouden dat uit twee of meer personen bestaat. Bij algehele afschaffing van de kwijtschelding zal het indicatief (de tarieven worden jaarlijks aangepast) dus om bedragen in deze orde van grootte gaan die de huidige kwijtscheldingsgerechtigden voortaan aan het waterschap zullen moeten betalen voor het zuiveren van hun afvalwater.
Ik begrijp de oproep van betrokken gemeenten aan het waterschap om de waterschapsbelasting voor minima te blijven kwijtschelden. Echter, zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, wordt bij waterschappen in een democratisch proces door het algemeen bestuur bepaald of waterschapsbelastingen geheel dan wel gedeeltelijk worden kwijtgescholden en hoe het kwijtscheldingsbeleid er uit ziet.
Welke waterschappen (en hoogheemraadschappen) hebben geen regeling om waterschapsbelasting aan minima kwijt te schelden? Bent u het eens met de stelling dat waterschappen zo ruim mogelijk van hun bevoegdheid gebruik moeten maken om belasting aan minima kwijt te schelden? Zo ja, bent u bereid om dit standpunt actief met de waterschappen te delen? Zo nee, waarom niet?
Navraag bij de Unie van Waterschappen leert dat op dit moment alle waterschappen kwijtschelding van waterschapsbelastingen verlenen. De belastingen waarvoor kwijtschelding wordt verleend zijn de watersysteemheffing ingezetenen en de zuiveringsheffing. De vijf waterschappen die met wegenbeheer zijn belast en in verband daarmee een wegenheffing heffen, verlenen ook van deze heffing kwijtschelding aan de ingezetenen. De kwijtschelding geldt voor burgers die van een minimuminkomen (of minder) moeten rondkomen en geen noemenswaardig vermogen hebben. In 2015 zullen de waterschappen naar verwachting in totaal voor ruim € 83 mln. aan kwijtschelding van waterschapsbelastingen verlenen, waarvan ruim € 51 mln. aan zuiveringsheffing.
Kwijtschelding van gemeente- en waterschapsbelastingen is een belangrijk instrument om mensen met lage inkomens te ondersteunen. Kwijtschelding maakt onderdeel uit van het brede armoede- en schuldenbeleid. (Gedeeltelijke) kwijtschelding van belastingen helpt mensen met lage inkomens om rond te komen en kan in sommige gevallen (dreigende) schulden voorkomen.
De bevoegdheid tot kwijtschelding van belastingen is bij de lagere overheden neergelegd (zie ook de antwoorden op de vragen 1 tot en met 3). Het kabinet wil daarin niet treden. Wel wil ik het belang van een passend kwijtscheldingsbeleid benadrukken. Ik ga ervan uit dat de betreffende overheden, net zoals nu, oog blijven houden voor mensen die geen mogelijkheden hebben om de belastingen (volledig) te betalen.
Ik ben voornemens om de Unie van Waterschappen uit te nodigen voor een gesprek over het belang en de aanpak van de armoede- en schuldenproblematiek.
Wat is uw reactie op de stelling dat het kwijtschelden van belastingen door lagere overheden een bijdrage kan leveren aan de aanpak van (het risico op) schulden? Bent u bereid om het kwijtschelden van schulden aan minima onderdeel te laten maken van de kabinetsaanpak van armoede en schulden?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze zijn de waterschappen betrokken bij de kabinetsaanpak van armoede en schulden? Bent u bereid om – indien noodzakelijk – de waterschappen intensiever te betrekken bij deze aanpak?
Zie antwoord vraag 3.
Verkoop van krasloten en gokverslaving |
|
Carla Dik-Faber (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Kansspelcommissie wil daglimiet voor daglotjes»?1 2
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel mensen in Nederland gokverslaafd zijn? Herkent u het beeld dat de Stichting AGOG (Anonieme Gokkers Omgeving Gokkers) schetst, namelijk dat er 40.000 gokverslaafden zijn en daarnaast nog eens 76.000 probleemspelers, waardoor het totaal aantal gokverslaafden ver boven de 100.000 personen uit komt?
Ik herken dit beeld niet. Uit het laatste grootschalige onderzoek dat door het WODC is uitgevoerd naar de aard en omvang van kansspelverslaving in Nederland, «Gokken in Kaart»3 blijkt dat in 2011 naar schatting 92.000 risicospelers (die dreigen probleemspeler te worden als niet wordt ingegrepen) en 20.300 probleemspelers actief waren. De onderzoekers concludeerden dat de schattingen van 2011 en 2005 en andere omvangschattingen in de afgelopen 15 jaar lijken te wijzen op een dalende trend.
Bent u het eens met Trubendorffer Verslavingsklinieken dat het psychologisch ontwerp van krasloten zoals «quick fix» extreem verslavend werkt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Op grond van het eerder genoemde WODC-onderzoek lijken krasloten een middelgroot verslavingsrisico te kennen, vergelijkbaar met bijvoorbeeld bingo, echter beduidend lager dan casinospelen, speelautomatenspelen of niet-vergunde kansspelen. Daarnaast verwijs ik graag naar onderzoek van de UvA naar het verslavingsrisico van krasloten en de prevalentie van kansspelverslaving ten aanzien van krasloten.4 Daaruit is gebleken dat onder volwassenen de prevalentie van problematische deelname 2,44% bedraagt en de pathologisch deelname 0,24%. Van de pathologische kraslotspelers bleek 0,09% uitsluitend aan krasloten verslaafd te zijn en 0,15% daarnaast ook aan andere vormen van gokken. Er is op grond van deze cijfers geen reden aan te nemen dat krasloten in extreme mate verslavingsrisico’s met zich meebrengen.
Deelt u de mening dat het maximum bedrag van 50 euro per keer dat de Lotto hanteert, gokverslaving niet tegengaat, aangezien het meest populaire kraslot hooguit 2 euro kost en mensen meerdere keren per dag krasloten kunnen kopen? Zo nee, waarom niet?
De Lotto heeft op grond van de vergunning de verplichting om onder meer maatregelen te nemen tegen onmatig speelgedrag. Daar heeft De Lotto onder andere invulling aan gegeven door winkeliers die krasloten verkopen te informeren over de risico’s die verbonden zijn aan de deelname aan kansspelen. De Kansspelautoriteit houdt toezicht op de invulling van deze vergunningplicht. Er zijn bij de Kansspelautoriteit geen signalen bekend dat gokverslaving in omvang toeneemt als gevolg van verkoop van krasloten.
Bent u bereid te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor de introductie van een daglimiet die wel werkt? Bent u bereid hierover in overleg te treden met de Kansspelautoriteit? Bent u bereid daarbij ook de mogelijkheid van de introductie van een registratiepas te betrekken?
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven zijn er bij de Kansspelautoriteit geen signalen bekend dat gokverslaving in omvang toeneemt als gevolg van verkoop van krasloten. Het in overleg treden met de Kansspelautoriteit over een eventuele introductie van een registratiepas, acht ik dan ook niet noodzakelijk.
Kunt u aangeven op welke wijze de Lotto verkopers traint in het herkennen van gokverslaving? Kunt u zich voorstellen dat deze training, gezien de omvang en ernst van de problematiek, te vrijblijvend is? Deelt u de mening dat gereguleerde verkoop ook in dit opzicht wenselijk is?
De verkoop van krasloten geschiedt reeds via een gereguleerd stelsel. Het is De Lotto niet toegestaan om aan personen onder de 18 jaar krasloten te verkopen. Daarbij geldt voor krasloten de richtlijn van maximaal € 50 per aankoop. Daarnaast heeft de Lotto op grond van haar vergunning de verplichting om de Kansspelautoriteit ieder kwartaal te rapporteren over onder meer de constateringen van onmatige deelname. In het kwartaaloverleg met de Kansspelautoriteit wordt vervolgens besproken welke acties hierop zijn ondernomen en of het beleid dat Lotto hierop voert, afdoende wordt geacht.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 heeft De Lotto op grond van de vergunning de verplichting om onder meer maatregelen te nemen tegen onmatig speelgedrag. De Lotto geeft hier invulling aan door haar retailers te trainen. Het geven van een training op zichzelf is dus geen verplichting die de Kansspelautoriteit oplegt. De Lotto traint middels het aanbieden van informatie- en voorlichtingsmateriaal in het herkennen van kansspelverslaving. Dit materiaal biedt de verkopers handvatten in het verantwoord aanbieden van het kansspelproduct en het signaleren van kansspelverslaving. De verplichtingen die op De Lotto rusten acht ik niet te vrijblijvend. De Kansspelautoriteit laat weten dat er geen signalen bekend zijn die om aanpassing van het beleid vragen.
Bent u bereid in België bij de Kansspelcommissie na te gaan welke technische mogelijkheden men daar ziet om tot handhaving van een daglimiet bij krasloten over te gaan?
Zoals in mijn beantwoording van vraag 4 aangegeven zijn er bij de Kansspelautoriteit geen signalen bekend dat gokverslaving in omvang toeneemt als gevolg van verkoop van krasloten. In overleg treden met de Belgische Kansspelcommissie hieromtrent acht ik dan ook niet noodzakelijk.
Wilt u de ontwikkelingen in het terugdringen van gokverslaving in België en andere Europese landen volgen en de Kamer daarover informeren?
Bij het ontwikkelen van het preventiebeleid ten aanzien van kansspelverslaving wordt gekeken naar best practices in andere landen. Uw Kamer wordt over de preventie van kansspelverslaving bij de verschillende onderdelen van het beleid – zoals de regulering van kansspelen op afstand en de modernisering van het casinoregime – geïnformeerd. Bij de twee-meting die het WODC zal uitvoeren naar de aard en omvang van kansspelen zal nadrukkelijk aandacht worden besteed aan mogelijke verbeteringen in het Nederlandse preventiebeleid.
De verkoop van Vivat (Reaal) aan Anbang |
|
Erik Ronnes (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Op welke gronden heeft De Nederlandsche Bank (DNB) de overname van Nationale Nederlanden door Anbang tegengehouden?1 Waarom is een overname van Vivat (Reaal) anders dan de overname van Nationale Nederlanden?
DNB heeft op grond van artikel 1:89 van de Wet op het financieel toezicht een geheimhoudingsplicht. Informatie over de beoordeling van een aanvraag van een verklaring van geen bezwaar, zo die in het genoemde geval zou zijn ingediend, is toezichtvertrouwelijk. Ik beschik niet over die informatie.
Welke conclusie trekt u uit het feit dat ook de toestemming van de toezichthouders voor de verkoop van de Belgische tak van Delta Lloyd en de Belgische verzekeraar Fidea aan Anbang vertraging op heeft gelopen?
Geen. Ik heb geen informatie over die verkoopprocessen anders dan uit de media. Inmiddels heb ik begrepen dat de relevante toezichthouders hun toestemming hebben verleend.
Hebt u kennisgenomen van het bod dat Anbang op het Portugese Novo Banco heeft uitgebracht?
Ik heb deze geruchten in de media vernomen.
Is er overleg met de toezichthouders in bijvoorbeeld België en Portugal en de Europese toezichthouder?
Ja, DNB heeft regulier overleg met de andere Europese verzekeringstoezichthouders en binnen EIOPA.
Hoe beoordeelt u en/of DNB de overnamegolf van Anbang in Europa in het licht van de beoordeling of Anbang een stabiele partner is?
DNB heeft op 3 juli 2015 de benodigde verklaringen van geen bezwaar voor de overdracht van Vivat Verzekeringen verleend. Daaruit blijkt dat de toezichthouder geen aanleiding heeft gezien de overname door Anbang niet toe te staan. Inmiddels is de verkoop van Vivat Verzekeringen afgerond. Ik heb uw Kamer daarover bij brief van 26 juli 2015 geïnformeerd.
Snapt u de bezorgdheid onder klanten van Vivat (Reaal) over het verstrijken van de deadline voor de definitieve verkoop? Hoe kunt u hen geruststellen?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier is geborgd dat de pensioen- en verzekeringsrechten te allen tijde uitgekeerd worden en niet voor andere delen van het concern worden gebruikt?
De verzekeringsgroep Vivat en de individuele verzekeraars moeten voldoen aan de eisen uit alle relevante nationale (waaronder de Wet op het financieel toezicht, de Pensioenwet en de Wet bescherming persoonsgegevens) en Europese regelgeving. De Nederlandse toezichthouders, waaronder DNB, de AFM en het CBP zullen daarop toezicht (blijven) houden. Dit verandert niet nu Anbang de aandelen in Vivat verzekeringen heeft overgenomen van SNS REAAL.
Is de gegevensbescherming van de klantdata afdoende geregeld bij de overname door Anbang? Wordt dit door de Autoriteit Financiële Markten (AFM), DNB en het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) getoetst?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat een bestuurder voor twee weken werk ruim één ton vangt |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat een zorgbestuurder voor 15 dagen werk ruim één ton toucheert? Is vanwege de Wet normering topinkomens om boekhoudkundige reden zijn ontslag over oud en nieuw heen getild? Zo ja, waarom is dat gebeurd en wat is uw oordeel daarover?
Uit de jaarstukken over 2014 van het UMC Maastricht blijkt dat de betreffende bestuurder in dat jaar een bedrag van € 40.782 aan bezoldiging heeft ontvangen en een ontslagvergoeding van € 75.000. De ontslagvergoeding heeft betrekking op zijn gehele dienstverband. Het dienstverband van deze bestuurder had volgens de jaarrekening een lengte van ruim 6 jaar. De overwegingen rond de datum van beëindiging van dit dienstverband zijn mij niet bekend, maar binnen de kaders van de Wet normering topinkomens (WNT) kan men zich niet aan de geldende normen voor ontslagvergoedingen en bezoldigingen ontrekken door betaling hiervan uit te stellen naar een later verslagjaar. De toezichthouder op de naleving van de WNT in de zorg, het CIBG, zal deze casus onderzoeken.
Vindt u het getuigen van good governance dat het UMC Maastricht een salaris van € 40.782 en een oprotpremie van € 75.000 euro heeft verstrekt aan deze bestuurder? Wat is uw oordeel over deze tegemoetkoming?1
Het kabinet wil een maatschappelijke verantwoorde beloning voor topfunctionarissen in de zorg. De normen daarvoor zijn vastgelegd in de WNT. De normen van de WNT handhaven we. Instellingen maken, binnen de kaders van die wet, hun eigen afwegingen bij hun personeelsbeleid.
Waarom ontkent het UMC het vertrek van de bestuurder vanwege bestuurlijke onenigheid? Was er nu wel of niet sprake van onenigheid in de top of is het waar dat deze bestuurder werkelijk «toe was aan een nieuwe uitdaging»? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ik heb geen inzicht in de overwegingen van deze bestuurder en zijn werkgever rond de beëindiging van het dienstverband.
De BTW-plicht voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Natuurbeheerders willen helderheid over BTW-vrijstelling»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de brief van LTO over dit onderwerp en het advies van prof. R.N.G. van der Paardt dat naar het Minister van Economische Zaken is gestuurd?
Ja.
Onderschrijft u dit advies en deelt u de mening dat het heffen van BTW op agrarisch natuur- en landschapsbeheer niet gewenst is?
Waarop zijn de vergoedingen voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer gebaseerd? Zijn de vergoedingen nog kostendekkend op het moment dat er een «korting» van 21% zal gelden?
Wat zijn de consequenties voor het nieuwe stelsel van agrarisch natuur- en landschapsbeheer op het moment dat deze BTW-plicht zou gaan gelden?
Bent u bereid om op korte termijn, in ieder geval ruim voor 1 september 2015 als provincies besluiten nemen over de gebiedsaanvragen ANLb van collectieven, aan provincies en collectieven te laten weten dat er geen sprake zal zijn van BTW-heffing op betalingen voor overeenkomsten ANLb die onder het nieuwe stelsel worden afgesloten?
Bent u bereid, indien BTW-heffing onvermijdelijk is, compensatie te verlenen voor de te innen BTW opdat ondernemers geen financiële schade van de stelselherziening ondervinden?
Het rapport ‘Dutch Banks: Commitments and Progress’ van de Eerlijke Bankwijzer |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitkomsten van het rapport «Dutch Banks: Commitments and Progress» van de Eerlijke Bankwijzer?1
Volgens Eerlijke Bankwijzer blijkt uit onderzoek dat een aantal banken duidelijke stappen voorwaarts heeft gezet op het gebied van maatschappelijk verantwoord investeren maar ook dat de praktische resultaten van deze stappen niet altijd meetbaar zijn. Het is goed om in het rapport te lezen dat Nederlandse bankgroepen de toezeggingen die zij hebben gedaan – naar aanleiding van eerdere onderzoeken van Eerlijke Bankwijzer – in het algemeen lijken na te komen.
Hoe oordeelt u over het feit dat er nog steeds een gebrek aan transparantie heerst over de investeringen van banken en de impact van het beleid? Welke oplossing ziet u voor dit probleem?
Volgens het rapport van Eerlijke Bankwijzer kunnen de meeste banken transparantie vergroten over: i) de bedrijven waar zij in investeren, ii) of banken in dialoog zijn met ondernemingen waarin ze investeren en over de voortgang publiceren, en iii) het ontbreken van een uitsluitingslijst bij de banken. In de kabinetsreactie op de initiatiefnota van het lid Merkies over duurzaam bankieren2, ben ik op deze onderwerpen ingegaan. De NVB heeft aangekondigd3 dat zij in september zal aangeven in welke duurzaamheidsthema’s de sector meer inzicht zou willen bieden. Ondertussen blijf ik de discussie over transparantie volgen en blijf ik partijen aanmoedigen om met elkaar in dialoog te blijven over transparantie. Waar nodig en mogelijk zal Financiën dit proces ondersteunen door te katalyseren en te faciliteren. Bovendien wordt met het IMVO-convenantentraject transparantie bereikt.
Welke rol ziet u voor uzelf weggelegd als het gaat om het aansporen van banken om hun beleid consequent te verduurzamen en te controleren of zij hun toezeggingen zijn nagekomen?
Enige weken voor het zomerreces heb ik met de Kamer gesproken over duurzaam bankieren naar aanleiding van de initiatiefnota van het lid Merkies. Tijdens dit debat heb ik aangegeven dat ik het krachtiger vind als banken zelf duurzaamheidsbeleid formuleren en uitvoeren. Ik constateer dat banken de nodige initiatieven ontplooien, waarmee transparantie in feite al vorm krijgt. Voor zover mogelijk en nodig katalyseer en faciliteer ik deze initiatieven.
Deelt u de constatering dat er een gebrek is aan indicatoren die kunnen worden gebruikt om te meten in welke mate banken voortgang maken ten aanzien van zaken als mensenrechten en klimaatbeleid?
In het rapport van Eerlijke bankwijzer wordt zowel geconstateerd dat er een gebrek aan indicatoren is om de voortgang van banken te meten àls dat toezeggingen worden nagekomen. Zelf constateer ik dat banken goede initiatieven ontplooien: ze zijn al actief betrokken in de dialoogsessies over transparantie en ze worden dit najaar betrokken bij het vormgeven van de IMVO-convenanten. Ik beschouw deze ontwikkelingen als een indicatie dat banken goede stappen voorwaarts zetten om doelstellingen voor mensenrechten en klimaat te halen.
Op welke wijze wil de regering waarborgen dat Nederlandse financiële ondernemingen voldoen aan de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, in lijn met de motie Nijboer/Schouten?2 Door wie en op welke wijze zal er op worden toegezien?
De OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen zijn aanbevelingen – en geen juridisch bindende – bepalingen waarvan de regering verwacht dat zij worden nageleefd. De verantwoordelijkheid voor de naleving van deze richtlijnen ligt derhalve bij de sector zelf. Als er evenwel een meningsverschil is over de toepassing van de richtlijnen kan door personen, maatschappelijke organisaties en bedrijven een melding worden gedaan bij het Nationaal Contactpunt (NCP)5. Het NCP zal dan door middel van een dialoog met betrokkenen een oplossing voor het geschil zoeken. De resultaten van deze procedure worden vervolgens openbaar gemaakt.
Kunt u aangeven of alle Nederlandse financiële instellingen, in ieder geval banken, verzekeraars en pensioenfondsen, de OESO-richtlijnen al aantoonbaar groepsbreed, zowel ten aanzien van leningen als beleggingen, toepassen? Zo nee, bent u bereid om dit te inventariseren via de brancheorganisaties van banken, verzekeraars en pensioenfondsen?
Na de zomer zullen de banken in multi-stakeholder verband – onder begeleiding van de SER – een traject starten voor het sluiten van IMVO-convenanten die zien op het naleven van OESO richtlijnen op het gebied van mensenrechten. De bancaire sector is – samen met de textielsector – koploper van het IMVO-convenantentraject. De verzekeringssector onderzoekt momenteel hoe de eigen «code duurzaam beleggen» zich verhoudt tot de OESO-richtlijnen en welke stappen nodig zijn om tot een convenant te komen. Met de pensioenfondsen zijn zowel via de pensioenfederatie als ook rechtstreeks gesprekken gevoerd om na te gaan welke stappen inhoudelijk en procesmatig kunnen worden gezet richting een convenant. Meer informatie over het IMVO-convenantentraject is te vinden in de brief van 10 juli jongstleden van mijn collega’s Ploumen en Kamp6. Gezien deze lopende initiatieven lijkt het op dit moment niet opportuun om via een afzonderlijk traject de naleving OESO-richtlijnen te inventariseren.
Mocht uit deze inventarisaties blijken dat er Nederlandse financiële instellingen zijn die de OESO-richtlijnen niet groepsbreed toepassen op al hun investeringen, bent u dan bereid om deze financiële instellingen aan te sporen om hier alsnog zo spoedig mogelijk aan te voldoen?
Er is niet voorzien in een specifieke inventarisatie van de toepassing van deze normen voor banken, verzekeraars en pensioen fondsen.
Kunt u aangeven hoe u uitvoering gaat geven aan de motie Grashoff met betrekking tot het informatierecht voor spaarders?3
Met de motie Grashoff wordt de regering verzocht om in samenwerking met de banken een protocol op te stellen waarin wordt vastgelegd welke rechten spaarders hebben om inzicht te verkrijgen in de manier waarop het spaargeld bij hun bank is belegd. Momenteel overlegt mijn ministerie met de Nederlandse Vereniging van Banken over de mogelijkheden voor het opstellen van zo’n protocol.
Toestemming voor een bonus aan de oud-topman van de NS |
|
Farshad Bashir |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Klopt het bericht dat de voormalig NS-topman toestemming had voor de bonus van € 75.000?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Na beoordeling door de raad van commissarissen en na een gesprek met mij op 26 februari was er in principe overeenstemming over een toekenning van een variabele beloning van 17,5% van het vaste salaris van de heer Huges. Dit was echter onderdeel van een breder pakket, waarover pas op 2 juni in totaliteit overeenstemming werd bereikt. Dat was pas het moment waarop de uitbetaling had kunnen worden geëffectueerd. Zie voor een nadere toelichting de antwoorden op de vragen van de leden Koolmees en Van Veldhoven.
Wat is de reden dat u eerder de Tweede Kamer voorhield dat de voormalig NS-topman de bonus zomaar zonder dat u of de Raad van Commissarissen van de NS daarvan op de hoogte was aan zichzelf liet uitkeren?
Omdat dat een juiste weergave van de feiten is.
Kunnen we na uw eerdere missers (zoals het feit dat u over de oud-NS-topman vol trots meedeelde dat hij zijn ontslag heeft genomen maar die achteraf helemaal niet ontslagen bleek te zijn en het gedoe rondom de bonus) nog meer verrassingen verwachten rondom de ontslagprocedure van de oud-topman? Zo ja, welke? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NS, vertegenwoordigd door de raad van commissarissen, treedt op als werkgever voor de heer Huges. In de beschrijving van de gang van zaken heb ik mij steeds gebaseerd op hetgeen de toenmalige voorzitter van de raad, de heer Van den Driest, mij heeft gezegd, dan wel door de informatie die hij mij heeft laten verstrekken door medewerkers van NS. Ik heb de Tweede Kamer sinds 28 april steeds snel op de hoogte gebracht van relevante ontwikkelingen of nieuwe informatie. Daarbij is gebleken dat de informatie waarop ik mij baseerde achteraf bezien niet altijd correct en volledig was. Dat is natuurlijk ernstig. Het illustreert dat de interne regels en procedures bij NS niet goed functioneerden. Het is mijn intentie, evenals van het bestuur en de raad van commissarissen van NS, om hierin op korte termijn verbetering aan te brengen.
Bent u bereid om alle documenten die betrekking hebben op het ontslag van de NS-topman naar de Tweede Kamer te sturen, waarbij ook de afspraken tussen de voormalig topman en de Raad van Commissarissen van de NS en uw Ministerie helder worden?
Zoals u in de NRC van 11 juli heeft kunnen lezen bereidt de advocaat van de heer Huges een kort geding voor. Om de juridische positie van NS niet te schaden kan ik niet aan uw verzoek voldoen. Na de afwikkeling van de procedure kan ik de Kamer vertrouwelijk informeren.
In hoeverre deelt u de mening dat het verkeerd voorstellen van zaken een beetje uw handelsmerk begint te worden?
Zie het antwoord op vraag 3.
Het bericht ' Stafmedewerker Haagse Hogeschool krijgt 4 ton mee' |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Stafmedewerker Haagse Hogeschool krijgt 4 ton mee»?1
Ja.
Wat vindt u van deze kwestie en welke actie onderneemt u hierop?
Ik ben van mening dat onderwijsgeld zo effectief en efficiënt mogelijk moet worden ingezet. Daarom heeft het Kabinet ook ingezet op wetgeving voor de topinkomens waardoor de inkomens en vertrekregelingen van bestuurders worden gemaximeerd.
Het gaat in dit geval niet om een topfunctionaris, maar om een (staf)medewerker. Om die reden is de normering van een maximale ontslagvergoeding van € 75.000 uit de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) niet van toepassing. De Inspectie van het Onderwijs heeft inmiddels bij de instelling informatie opgevraagd. Uit deze informatie heeft de inspectie helaas moeten concluderen dat er geen reden is voor handhaving op grond van de WNT, want het gaat niet om een topfunctionaris in de zin van de WNT. De inspectie heeft tevens geconcludeerd dat de toegekende ontslagvergoeding de kantonrechtersformule niet overschrijdt en dat de Haagse Hogeschool in dit geval op basis van een doelmatigheidsafweging de meest voordelige oplossing heeft gekozen. De inspectie ziet dan ook geen mogelijkheid voor handhaving op doelmatige besteding van de rijksbijdrage. Mij rest niets anders dan me hier bij neer te leggen.
Hoewel de onderhavige ontslagvergoeding niet door de WNT wordt gemaximeerd, staat deze wel op gespannen voet met het doel en de geest van de wet. Ik kan u melden dat het kabinet voornemens is het bereik van de WNT uit te breiden naar alle medewerkers (WNT3), zodat de WNT-norm breder van toepassing wordt. Met die uitbreiding kunnen dit soort situaties worden voorkomen en ontslagvergoedingen van deze omvang zullen tot het verleden gaan behoren.
De berichten “Top Universiteit Utrecht knoeit met dienstauto” en ”Overtreedt Universiteit Utrecht de Balkenendenorm?” |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Top Universiteit Utrecht knoeit met dienstauto» en «Overtreedt Universiteit Utrecht de Balkenendenorm?»?1
Ja.
De universiteit zegt volgens RTL dat alle ritten van de collegeleden zich bevonden op de route tussen woon en werkplek, klopt dat? Zo nee, moeten ook de andere twee collegeleden bijtelling betalen?
Volgens de geldende richtlijnen van de Universiteit Utrecht mag de instelling voor de leden van het college van bestuur woon-werkvervoer aanbieden. Dit betreft ook vervoer voor het zo goed mogelijk uitoefenen van de functie als collegelid. De Universiteit Utrecht heeft mij meegedeeld dat bij één collegelid sprake was van enkele ritten in het kader van een commissariaat in Almelo (commissariaat vanaf april 2014). Hiervoor heeft een verrekening plaatsgevonden over 2014.
Kunt u bevestigen dat de Universiteit Utrecht (UU) de Wet Normering Topinkomens (WNT) overschrijdt met het aan de bestuursvoorzitter toekennen van een brutoloon en pensioenbijdrage à € 228.000 per jaar en daarnaast een dienstauto met chauffeur ter beschikking stellen die ook voor privégebruik wordt gebruikt?
Volgens de opgave (de gecertificeerde jaarrekening 2014) van de Universiteit Utrecht is over 2014 sprake geweest van de overschrijding van de WNT bij de beloning van de voorzitter van het college van bestuur. Deze overschrijding over 2014 is door de universiteit teruggevorderd op de voorzitter van het college van bestuur. De voorzitter heeft in 2015 terugbetaald. Hiermee is die overschrijding door de universiteit zelf gecorrigeerd.
Kunt u bevestigen dat als een dienstauto met chauffeur naast woon-werkverkeer en werk-werkverkeer ook gebruikt wordt voor (betaalde) nevenfuncties, er sprake is van privégebruik, en hierover bijtelling dient plaats te vinden?
Indien een auto gebruikt wordt voor meer dan 500 kilometer op jaarbasis voor privégebruik, is conform vigerende fiscale regelgeving sprake van bijtelling. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Waarom wordt onderwijsgeld ingezet voor vervoer ten behoeve van commissariaten bij beursgenoteerde ondernemingen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Toezichthouder Elmo Meijer stelt dat dergelijke regels omtrent dienstauto’s in het bedrijfsleven niet bestaan; klopt deze stelling?
De fiscale regels voor dienstauto’s gelden ook voor het bedrijfsleven. Uit navraag bij de universiteit begrijp ik dat de voorzitter van de raad van toezicht niet bedoelde te zeggen dat dergelijke regels voor het bedrijfsleven niet bestaan, maar dat hij heeft willen benadrukken dat de interpretatie van nevenactiviteiten niet eenduidig is.
Uit het bericht van RTL Nieuws blijkt dat de voorzitter van het College van Bestuur (CvB) van de UU na de eerdere berichtgeving van RTL Nieuws een deel van haar salaris terugbetaalt, kunt u precies aangeven welke bedragen door welke CvB leden van de UU zijn terugbetaald over de periode 2013, 2014, 2015? Indien de dienstauto met chauffeur wél zou moet worden meegerekend in verband met de WNT, hoe verhouden de inkomens van de CvB leden van de UU zich na terugbetaling van een deel van het salaris zich tot de WNT in de jaren 2013, 2014 en 2015?
Over 2013 was er geen sprake van bijtelling. Over 2014 heeft zoals gezegd fiscale bijtelling plaatsgevonden. Als gevolg hiervan heeft de voorzitter van het college van bestuur een bedrag van € 16.191 teruggestort. Voor de overige leden was er in 2014 geen sprake van bijtelling. Over 2015 is halverwege het jaar nog geen conclusie te trekken. De Universiteit Utrecht moet vigerende regelgeving aangaande de WNT toepassen.
Hoe tonen universiteiten doelmatig gebruik van dienstauto's aan? Kunt u aangeven of bij meer universiteiten de grens van de WNT overschreden wordt of dreigt te worden?
In het stelsel van hoger onderwijs is de raad van toezicht onder meer belast met het vaststellen van de beloning van de leden van het college van bestuur en het toezien op de doelmatige en rechtmatige besteding van middelen uit de rijksbijdrage. Dat betekent dat de raad ook toezicht moet houden op het declaratiegedrag van bestuurders. Het uitgangspunt daarbij moet zijn dat deze uitgaven sober, doelmatig, eenduidig en transparant zijn.
Instellingen in het hoger onderwijs moeten de WNT gegevens opnemen in hun jaarverslag. Deze worden gecontroleerd door de instellingsaccountants. De Inspectie van het Onderwijs controleert de jaarrekeningen en wanneer daarbij blijkt dat de WNT mogelijk wordt overschreden voert zij onderzoek uit. Bij overschrijding treedt de inspectie handhavend op. De inspectie geeft aan dat in 2013 drie keer sprake was van onderzoek naar mogelijke overschrijding van de WNT in het hoger onderwijs. Uw Kamer is hier destijds van op de hoogte gesteld. Over 2014 worden de (mogelijke) onderzoeken binnenkort opgestart op basis van de signalen van de accountants zoals opgenomen in de jaarrekeningen 2014. Voor 2015 is halverwege het jaar vooralsnog geen conclusie te trekken.
Is dit aanleiding voor breder onderzoek in onderwijs / publieke sector?
Ik heb daarover contact opgenomen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Wonen en Rijksdienst. Daarnaast heb ik de inspectie inmiddels gevraagd om een onderzoek naar het declaratiegedrag van de bestuurders in het hoger onderwijs. Ook ga ik met de VSNU en de Vereniging Hogescholen in gesprek over hoe we deze uitgaven zo eenduidig, transparant, sober en doelmatig mogelijk krijgen.
Mogelijke belastingontwijking door Walmart |
|
Arnold Merkies |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het rapport «The Walmart web, how the world’s biggest corporation secretly uses tax havens to dodge taxes»?1
In het rapport duiden de auteurs Nederland als een tax haven. Volgens de auteurs zijn tax havens: «jurisdictions with no or nominal taxes and/or whose laws enable companies to avoid taxation by escaping or undermining the laws, rules and regulations of other jurisdictions, using secrecy as a prime tool.»
Naar mijn mening is Nederland volgens deze definitie geen belastingparadijs. Nederland is immers een jurisdictie die een normale winstbelasting van ondernemingen heft en die ondernemingen niet stiekem in staat stelt om de belastingheffing in andere jurisdicties te ontgaan. In mijn brief van 2 juni 2015 over internationale belastingen en belastingontwijking (Kamerstukken II 2014/15, 25 087, nr. 102) gaf ik aan dat Nederland een voortrekkersrol ambieert op onder andere het terrein van transparantie. Transparantie met betrekking tot fiscale structuren van ondernemingen wil het kabinet verder bevorderen met de ondertekening van een overeenkomst over de automatische uitwisseling van informatie over rulings met Duitsland. Daarnaast steunt het kabinet – zoals al uitgedragen is in het BNC-fiche behorende bij de brief van 24 april 2015 (Kamerstukken II 2014/15, 22 112, nr. 1963) – ten volle het voorstel COM(2015) 135 final van de Europese Commissie van 18 maart 2015 om de bestaande richtlijn tot automatische inlichtingenuitwisseling uit te breiden tot informatie over rulings. Vergelijkbare voorstellen tot vergroting van de transparantie worden met Nederlandse steun binnen de OESO in het kader van het BEPS-project ontwikkeld. De verwachting is dat de OESO in oktober met voorstellen tot automatische uitwisseling van informatie over rulings komt. Ook merk ik op dat volgens het Global Forum on transparency and exchange of information for tax purposes Nederland voldoet aan alle internationaal geldende eisen voor transparantie en uitwisseling van informatie. In de brief van 26 oktober 2011 heeft mijn voorganger u geïnformeerd over de positieve beoordeling van Nederland door het Global Forum (Kamerstukken II 2011/12, 25 087, nr. 28). Derhalve verwerp ik de aanduiding van tax haven die de auteurs geven aan Nederland.
Wat vindt u ervan wanneer dochterondernemingen van een multinational zelfs voor experts op het terrein van belastingontwijking niet zichtbaar zijn? Vindt u dit gewenst?
Nederland is groot voorstander van transparantie en meent dat fiscale autoriteiten over de voor relevante informatie moeten kunnen beschikken voor een juiste vaststelling van de te betalen belasting. Voor het verkrijgen van zicht op fiscale structuren kunnen belastingdiensten allereerst eisen stellen aan de informatie die de in hun land belastingplichtige ondernemingen dienen te verstrekken.
Aan een verbetering van het zicht van belastingdiensten op fiscale structuren van belastingplichtige ondernemingen wordt binnen de OESO hard gewerkt. Als gevolg van actiepunt 13 van het BEPS-project heeft de OESO voorstellen gedaan voor een nieuwe documentatieverplichting voor multinationale ondernemingen. Volgens deze verplichting dienen multinationale ondernemingen met een omzet van 750 miljoen en meer jaarlijks een country-by-country rapport opstellen (zie ook mijn brief van 11 november 2014 aan uw Kamer). Een country-by-country rapport bevat ondermeer informatie over de wereldwijde fiscale winstverdeling, alsmede de betaalde belasting in de landen waarin de multinationale onderneming een vestiging heeft. Binnen de OESO/G20 is afgesproken dat deze verplichting per 1 januari 2016 zijn beslag krijgt. In het Belastingplan 2016 zal ik een voorstel doen om dit voor Nederland mogelijk te maken. Daarnaast kunnen belastingdiensten daar waar nodig aan anderen – financiële instellingen en buitenlandse belastingdiensten -het verzoek doen om informatie te verstrekken teneinde een volledig beeld te krijgen op de fiscale positie van de belastingplichtige concernonderdelen.
Deelt u de mening dat het gewenst is dat van multinationals bekend is waar zij dochterondernemingen hebben en hoeveel dat er per land zijn en dat deze informatie publiek moet zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor een juiste vaststelling van de in Nederland te betalen belasting door belastingplichtige multinationale ondernemingen dient de belastingdienst over de voor Nederlandse belastingheffing relevante informatie te beschikken. De verplichtingen en voorzieningen in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen en internationale regelingen waar Nederland partij bij is dragen ertoe bij dat de Nederlandse belastingdienst goed in staat is zijn controletaak uit te oefenen.
Voor wat betreft de inzichtelijkheid van de fiscale planning van multinationale ondernemingen voor anderen dan belastingdiensten werkt de Europese Commissie momenteel aan een impact assessment voor publieke country-by-country reporting. Deze studie onderzoekt de wenselijkheid van het publiek maken van deze informatie. Het lijkt mij verstandig deze studie af te wachten alvorens nader in te gaan op de wenselijkheid van het publiek maken van voornoemde informatie.
Kunt u zo concreet mogelijk aangeven wat een bedrijf ertoe zou kunnen brengen om vijf dochterondernemingen te vestigen in Nederland, terwijl het hier geen reële activiteiten ontplooit?
De opstellers van het rapport noemen in de tabellen 2, 3 en 4 vier van de vijf Nederlandse dochterondernemingen van Walmart bij naam. Deze vier dochterondernemingen hebben de coöperatie als rechtsvorm. Uit de tabellen 2 en 3 volgt verder dat in ieder geval drie van de vier Nederlandse coöperaties een belang zouden houden in buitenlandse dochterondernemingen van Walmart. Tot slot wordt in het rapport gesteld dat de bezittingen van deze vijf Nederlandse dochterondernemingen een waarde hebben van $ 12,4 miljard. Het rapport vermeldt niet waaruit deze bezittingen bestaan en evenmin hoe deze bezittingen worden gefinancierd, d.w.z. met vreemd of eigen vermogen. Voorts kan ik vanwege de geheimhoudingsverplichting van artikel 67 AWR niet ingaan op uw vraag waarom Walmart in Nederland over vijf dochterondernemingen beschikt en welke activiteiten zij ontplooien. In algemene zin geldt dat er tal van overwegingen ten grondslag kunnen liggen aan de vormgeving van de juridische structuur van een onderneming. Hierbij kunnen geografische, infrastructurele, vennootschapsrechtelijke alsmede fiscale aspecten van belang zijn. Het staat overigens een ieder vrij eigen keuzes te maken voor de rechtsvorm en de structuur van activiteiten.
Deelt u de mening dat het gegeven dat Nederland opnieuw in één adem wordt genoemd met een berucht belastingparadijs als Luxemburg voor velen een nieuwe bevestiging is dat Nederland belastingontwijking door multinationals faciliteert?
Ik weet niet of velen in dit rapport een bevestiging zien dat Nederland belastingontwijking door multinationals faciliteert. Zelf kijk ik daar anders tegen aan. In de brief van 30 augustus 2013 (Kamerstukken II 2012/13, 25 087, nr. 60) reageerden de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en mijn ambtsvoorganger op de onderzoeksrapporten van SEO, het IBFD en het CPB over de Nederlandse rol in internationale schakelstructuren. In deze brief staat dat het kabinet de ogen niet sluit voor de kritiek die wordt geleverd op de rol van Nederlandse schakelvennootschappen in de structuren van internationale concerns en voor de opvallende omvang van de geldstromen waar Nederlandse bijzondere financiële instellingen bij betrokken zijn. Zoals in deze brief verwoord, betreft dit een mondiaal vraagstuk dat een mondiale oplossing vraagt. Aan deze oplossing wordt binnen OESO-, G20- en EU-verband gewerkt. Over de stand van zaken heb ik u bericht in mijn brief van 2 juni 2015 (Kamerstukken II 2014/15, 25 087, nr. 102). Voorts schreven we dat ondanks onze duidelijke voorkeur voor een gecoördineerde mondiale aanpak, het kabinet vindt dat Nederland een eigen verantwoordelijkheid heeft bij het voorkomen van onbedoeld gebruik van Nederlandse belastingverdragen. We hebben toen diverse maatregelen aangekondigd. Met betrekking tot ontwikkelingslanden is toen aangegeven dat Nederland deze zou benaderen om aan de bestaande belastingverdragen een antimisbruikbepaling toe te voegen. Over de huidige stand van zaken met betrekking tot de benadering van deze ontwikkelingslanden hebben de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en ik u laatstelijk bericht bij brief van 18 juni 2015 (Kamerstukken II 2014/15, 25 087, nr. 104). Ook zijn de eisen wat betreft substance en informatieverstrekking die worden gesteld aan schakelvennootschappen, tussenhoudsters en tophoudsters aangescherpt. De aanscherping komt tot uitdrukking in de besluiten van 3 juni 2014 met de nrs. DGB 2014/3099, DGB 2014/3101 en DGB 2014/3102, art. 8, vijfde lid, Wet Internationale Bijstandsverlening en art. 3a Uitvoeringsbesluit internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen.
Verwacht u dat het feit dat 90 procent van de activa van Walmart International is gestald in brievenbusbedrijven in Nederland en Luxemburg is ingegeven door fiscale motieven?
Uit de pagina’s 4 en 10 van het rapport blijkt dat er $ 12,4 miljard aan activa door de Nederlandse dochters wordt gehouden. Het totaal aan Walmart bezittingen bedraagt $ 204,7 miljard. Op de overwegingen die aan de gekozen rechtsvorm en structuur ten grondslag liggen, kan ik uit hoofde van mijn geheimhoudingsplicht verder niet ingaan.
Het voorkomen van onevenredig banenverlies in de provincies Friesland, Groningen, Drenthe, Zeeland en Limburg door de reorganisatie van de Belastingdienst |
|
Manon Fokke (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over het bericht «Grootste klap reorganisatie Belastingdienst in noorden» gepubliceerd op de website van Omrop Fryslân op 20 mei 2015?
Ja.
Wat is de procedure voor de planvorming van de reorganisatie van de Belastingdienst, met de beoogde beslismomenten en data?
De uitwerking van de Investeringsagenda zal dit najaar gereed zijn. Deze uitwerking zal een meer gedetailleerde planning bevatten.
Op welke wijze vindt er overleg plaats met belanghebbenden, zoals met vakbonden en bestuurders van gemeenten die te maken krijgen met veranderingen?
Met vakbonden (in het Georganiseerd Overleg Belastingdienst) en Centrale Ondernemingsraad vindt regelmatig overleg plaats over de uitwerking van de plannen. Aspecten verbonden aan de inrichting van het werk- en mobiliteitsbedrijf Switch komen in die gesprekken ruimschoots aan bod. De Belastingdienst initieert zelf geen gesprekken met gemeenten of provincies. De leiding van de Belastingdienst gaat wel in op verzoeken voor een gesprek.
Heeft u aan de Belastingdienst de opdracht gegeven om ervoor te zorgen dat er in Friesland, Groningen, Drenthe, Zeeland en Limburg geen onevenredig banenverlies optreedt door de nieuwe reorganisatie? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn eerdere antwoorden op vragen van de leden Fokke en Albert de Vries over ditzelfde onderwerp heb aangegeven wordt uw Kamer in een later stadium door de Minister van Wonen en Rijksdienst geïnformeerd over de regionale werkgelegenheidseffecten van eventuele veranderingen bij de rijksoverheid die dan bij hem bekend zijn.2 Hierin kunnen de ontwikkelingen bij de Belastingdienst meegenomen worden als die voldoende zijn uitgekristalliseerd als gevolg van de reorganisatie. Ik kan toezeggen dat de motie De Vries (Kamerstuk 31 490, nr. 126) wordt meegenomen in het beeld dat de Minister u wil schetsen. Ik kan nu niet vooruitlopen op de uitkomsten.
Is in de opdracht aan de Belastingdienst ook rekening gehouden met de Kamerbreed aangenomen motie Groot – Schouten om bij deze reorganisatie voorrang te geven aan het behoud van banen in krimpregio’s?1 Zo ja, betekent dit dat de krimpregio’s en regio’s met een lage werkgelegenheid bij deze reorganisatie ontzien zullen worden?
Ja, bij de reorganisatie van de Belastingdienst wordt de motie Groot/Schouten meegenomen, conform de reactie die ik op de motie heb gegeven. De uitkomsten van de reorganisatie deel ik uiteraard voor wat betreft de effecten op de behoefte aan kantoorhuisvesting met de Minister voor Wonen en Rijksdienst om de regionale werkgelegenheidseffecten in het land te kunnen coördineren.
Kunt u ondubbelzinnig toezeggen dat u conform de motie De Vries handelt en de genoemde provincies niet geconfronteerd worden met een bovengemiddeld verlies aan werkgelegenheid door de reorganisatie van de Belastingdienst?2 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Subsidievoorwaarden ten aanzien van topinkomens |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Voorlopig geen «Arnhemse» grens aan topinkomens»?1 en herinnert u zich eerdere over het verbinden van subsidievoorwaarden aan topinkomens?2 3
Ja.
Is het in het bericht gestelde dat gemeenten geen eigen grenzen in een subsidieverordening mogen opnemen met betrekking tot inkomens bij door gemeenten gesubsidieerde instellingen waar? Zo ja, waarom is dat waar en hoe verhoudt zich dat tot uw antwoorden op eerdere vragen dat de Algemene Wet Bestuursrecht «voldoende mogelijkheden (biedt) voor het normeren van topinkomens van functionarissen bij instellingen die subsidie ontvangen van decentrale overheden. Zij kunnen in hun subsidieverordening voorwaarden ten aanzien van de inkomens van bestuurders opnemen. Instellingen die daar niet aan voldoen, komen dan niet in aanmerking voor subsidieverlening. De groep instellingen die subsidie kan ontvangen, wordt daarmee op voorhand ingeperkt.»?3 Zo nee, waarom is dat niet waar?
In het bericht wordt verwezen naar een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarbij is niet vermeld welke uitspraak wordt bedoeld. Naar waarschijnlijkheid wordt verwezen naar de uitspraak van 25 juni 2014 in het hoger beroep van de gemeente Eindhoven in de zaak tegen Stichting Novadic-Kentron (ECLI:NL:RVS:2014:2348). Uit die uitspraak kan worden afgeleid dat het opleggen van een maximale beloning als subsidieverplichting wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet is toegestaan. Zoals ik in antwoord op Kamervragen over het bericht «gemeente mag subsidie niet korten om topinkomens» (Aanhangselnummer 2914) heb aangegeven, dient de uitspraak niet zo te worden begrepen dat er voor decentrale overheden helemaal geen mogelijkheden meer zijn. In de aan uw Kamer toegezegde ontwikkeling van modelaanpakken voor decentrale overheden worden deze mogelijkheden uitgewerkt.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde wethouder dat het stellen van grenzen aan topinkomens bij door de gemeente gesubsidieerde instellingen niet toegestaan is vanwege een uitspraak van de Raad van State? Zo ja, om welke uitspraak gaat het en waarom zou op grond van die uitspraak het stellen van de genoemde grenzen niet mogelijk zijn? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot uw mening dat ook na de uitspraak van de Raad van State in de zaak tussen de gemeente Eindhoven en Novadic-Kentron er voor decentrale overheden via subsidievoorwaarden die «aan de voorkant» van het subsidieproces zitten wel voorkomen kan worden «dat topinkomens met gemeentelijk of provinciaal geld kunnen worden gefinancierd», en dat alleen «eerst een subsidie verlenen aan een instelling en vervolgens «aan de achterkant» een maximale beloning als verplichting opleggen en afdwingen», niet mag?4
Zie het antwoord op vraag 2.
Acht u het nog steeds niet nodig om de wetgeving ten aanzien van het verbinden van subsidievoorwaarden aan topinkomens bij gesubsidieerde instellingen zodanig aan te passen dat het stellen van deze subsidievoorwaarden mogelijk wordt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven zijn er binnen bestaande wettelijke kaders mogelijkheden om dergelijke subsidievoorwaarden te stellen. Daar vanuit gaande is er geen aanleiding de wetgeving aan te passen.
Wat is de stand van zaken bij de formulering van de modelaanpak met betrekking tot het verbinden van subsidievoorwaarden ten aanzien van topinkomens bij gesubsidieerde instellingen die u samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal (IPO) zou uitwerken?
Een handreiking met betrekking tot dit onderwerp is – gebaseerd op interbestuurlijke ambtelijke samenwerking – thans in concept gereed en zal ik op korte termijn aan VNG en IPO toezenden. Na ontvangst van de reacties van VNG en IPO kan ik u nader informeren.
Deelt u de mening dat ook zonder de genoemde modelaanpak of de in het bericht genoemde handreiking het mogelijk is voor gemeenten om de genoemde voorwaarden in een subsidieverordening op te nemen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Bij het ontwikkelen van de bedoelde modelaanpakken is, onder meer, uitgegaan van voorbeeldbepalingen die decentrale overheden kunnen opnemen in hun subsidieverordening. Het staat hen echter vrij eigen voorwaarden te formuleren.
De btw op verkoop van grond |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Geen btw op grond voor straat en plein» waarin geschreven wordt over nieuwe manieren van grondverkoop voor woningen, waarbij kopers rechtstreeks afrekenen met de gemeente als het gaat om de kosten voor straten, groen en dergelijke?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Is het correct dat er geen btw wordt betaald voor groen, wegen en dergelijke als men grond koopt van de projectontwikkelaar en een bijdrage betaalt aan de gemeente zelf voor deze kosten?
Bij de exploitatie/ontwikkeling van een gebied worden door gemeenten grondexploitatiekosten gemaakt voor onder andere het bouw- en woonrijp maken (zoals ophogen, aanleg straten en riolering), de kosten van de aanleg van groenvoorzieningen (en eventuele waterpartijen), de kosten van bodemsanering etcetera. Daarnaast kan ook sprake zijn van bovenwijkse grondexploitatiekosten. Dit zijn voorzieningen die van nut zijn voor meer gebieden, zoals een rondweg. De gemeente is op grond van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) verplicht om de kosten van de grondexploitatie van een locatie te verhalen op de projectontwikkelaar/andere particuliere grondeigenaren.
De achtergrond hiervan is dat de kosten van de grondexploitatie van een bouwplan uiteindelijk drukken bij de partijen die baat hebben bij de gebiedsontwikkeling. De wijze waarop het kostenverhaal in de praktijk plaatsvindt, hangt onder andere af van de eigendomssituatie van de gronden. Als de gemeente de uit te geven gronden in eigendom heeft (of verwerft en vervolgens weer uitgeeft), kan de gemeente de kosten bijvoorbeeld verdisconteren in de grondprijs. Deze kosten maken dan deel uit van de vergoeding voor de grond, die als bouwterrein belast met btw wordt verkocht.
In andere gevallen waarin de gemeente geen grond levert maar wel grondexploitatiekosten maakt voor openbaar groen en wegen, komt het wel voor dat de gemeente deze kosten als exploitatiebijdrage in rekening brengt bij de aanvraag van de omgevingsvergunning. Welke kosten door de gemeente kunnen worden verhaald na de vaststelling van het exploitatieplan, is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dat geval blijven de kosten die door de gemeente worden berekend vrij van btw, omdat de gemeente als overheid optreedt voor de aanleg van gemeenschapsvoorzieningen.
Zo ja, zijn er duidelijke eisen waaraan voldaan moet worden om hiervoor in aanmerking te komen en welke zijn dat?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er nog geen generieke regeling is tussen de Belastingdienst, gemeenten en marktpartijen?
Ja, het klopt dat er nog geen generieke regeling is tussen de Belastingdienst, gemeenten en marktpartijen. De Belastingdienst is ook niet gevraagd door gemeenten en marktpartijen om tot een generieke regeling te komen. Wel is een enkele individuele belastingplichtige in gesprek met de Belastingdienst over de btw-gevolgen van het doorberekenen van grondexploitatiekosten door een projectontwikkelaar ingeval de gemeente de berekening van de grondexploitatiekosten niet meer wil koppelen aan de omgevingsvergunning, die wordt verleend. Indien de VNG en/of de Vereniging van Nederlandse Projektontwikkeling Maatschappijen dit bij mij aankaart omdat men over deze situaties duidelijkheid wenst te verkrijgen, ben ik uiteraard graag bereid te bevorderen dat deze duidelijkheid wordt gegeven.
Bent u bereid om een overleg te initiëren tussen de Belastingdienst, het Ministerie van Financien, gemeenten en marktpartijen, met als doel het bereiken van overstemming voor het einde van het jaar? Is het daartoe mogelijk om aan te sluiten bij het koepeloverleg inzake de Wet modernisering vennootschapsbelastingplicht overheidsondernemingen, aangezien in de nadere memorie van antwoord gesproken wordt over uitstralingseffecten op andere belastingterreinen wat onder andere over de btw gaat?
Zie antwoord vraag 4.