De ondoorzichtige kostenstructuur die banken hanteren bij valutatransacties voor het MKB |
|
Jacques Monasch (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Netto verborgen kosten voor het MKB: Banken verdienen «grof geld» aan valutatransacties ten koste van ondernemers. Dat kan goedkoper.»?1
Ja.
Klopt het dat de door banken gehanteerde kostenstructuur bij het afhandelen van valutatransacties ondoorzichtig is? Deelt u de mening dat het voor ondernemers vooraf duidelijk moet zijn welke kosten met een valutatransactie zijn gemoeid?
Het is belangrijk dat banken transparant zijn over de kosten die zij in rekening brengen bij het uitvoeren van valutatransacties. Alle kosten moeten naar mijn mening van te voren voor de klant inzichtelijk zijn. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft aan mij aangegeven dat de banken transparant zijn over deze kosten. Zo zijn de kosten die de drie grootbanken in rekening brengen te raadplegen op de desbetreffende websites van de banken.2
De kosten die banken in rekening brengen voor het uitvoeren van valutatransacties bestaan veelal uit een vast bedrag en een variabel gedeelte, waarbij het variabele gedeelte (percentage van het bedrag) vaak begrensd wordt met een minimum en maximum bedrag De hoogte van beide type kosten zijn mede afhankelijk van de mate van liquiditeit van beide valuta’s in de transactie (het valutapaar). Daarnaast kunnen banken additionele kosten in rekening brengen bij onder andere spoedbetalingen en de wijze waarop de transactie wordt aangeleverd (bijvoorbeeld via post of telefoon).
Naast het in rekening brengen van kosten voor het uitvoeren van een valutatransactie hanteert een bank een bepaalde marge bij het aanbieden van een wisselkoers in de vorm van aan- en verkoopprijzen. Het verschil tussen de aan- en verkoopprijzen die banken hanteren voor MKB-ondernemingen is over het algemeen groter dan cq kan afwijken van de aan- en verkoopkoersen die banken onderling hanteren.
Banken stellen de aan- en verkoopprijzen van de door hen gehanteerde valutaparen voor MKB-ondernemingen doorgaans één of meerdere keren per dag vast en maken deze met koerslijsten openbaar op hun website. Deze koerslijsten fungeren als vaste koersen of als indicatiekoersen. Dit verschilt per bank. Indien de bank de aan- en verkoopprijzen op de koerslijst gebruikt als indicatiekoers wordt de transactie afgerekend tegen een actuele koers. Tegen welke koers de transactie is verricht is achteraf via het (digitale) afschrift van de betaling voor de klant in te zien. Het is belangrijk dat banken inzicht geven in de wisselkoersen die zij hanteren en welke koers daadwerkelijk wordt gebruikt bij het uitvoeren van de transactie.
De hoogte van de kosten en welke koers (vast of actueel) wordt gebruikt kan ook verschillen per product. Zo bieden banken verschillende producten aan doelgroepen aan voor het uitvoeren van valutatransacties. Welk product het meest geschikt is hangt mede af van de mate en de omvang waarin een MKB-onderneming betaalt en handelt in vreemde valuta(s). Voor de meeste MKB-ondernemingen volstaat doorgaans het kunnen uitvoeren van een overboeking in een vreemde valuta of het openen van een vreemde valutarekening om betalingen mee uit te kunnen voeren. Voor andere MKB-ondernemingen die naast het doen van betalingen in vreemde valuta ook vreemde valuta aan- en verkopen wordt valuta-treasury doorgaans geschikter bevonden. Hierbij wordt de klant bij specifieke aan- en verkopen van vreemde valuta vooraf een koers aangeboden waartegen de transactie meteen kan worden uitgevoerd. De klant krijgt bedenktijd om deze koers te accepteren, maar kan ook bepalen om de koers niet te accepteren.
Kunt u bij benadering aangeven wat de winstmarge is van banken op valutatransacties voor het mkb? Komen winstmarges tot honderden procenten werkelijk voor? Wilt u in dat geval banken vragen daar onmiddellijk een einde aan te maken?
Ik heb geen zicht op de winstmarges van banken op valutatransacties voor het MKB. Banken geven aan dat zij een faire prijs in rekening brengen voor het uitvoeren van valutatransacties. Banken herkennen zich dus niet in het geschetste beeld van winstmarges tot honderden procenten. Omdat deze diensten door verschillende aanbieders (banken en intermediairs) worden aangeboden doen klanten er in mijn ogen verstanding aan om de kosten en de koersen van de verschillende aanbieders met elkaar te (blijven) vergelijken en hier desgewenst gevolg aan te geven. In dit kader is de ontwikkeling positief te noemen dat nieuwe toetreders zich op dit gebied van dienstverlening aan MKB-ondernemers begeven.
Deelt u de mening dat banken vooraf de koers zouden moeten doorgeven waartegen een transactie wordt uitgevoerd? Zo ja, bent u bereid de bancaire sector hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 2.
Duurzame investeringen in de bankensector naar aanleiding van het rapport ‘Undermining our future’ |
|
Arnold Merkies |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Undermining our future» van Profundo, Banktrack en de Fair Finance Guide International1, en de samenvatting van de bevindingen voor Nederland in het rapport getiteld «Banken ondermijnen de toekomst»2, waaruit blijkt dat veel Nederlandse banken verhoudingsgewijs meer in klimaatschadelijke dan in duurzame energiebronnen investeren?
Ja.
Deelt u de aanbeveling dat banken hun klimaatschadelijke financieringen moeten reduceren, om te beginnen met kolen?
In lijn met de afspraken in het klimaatakkoord van Parijs zal de Nederlandse economie op termijn minder afhankelijk moeten worden van fossiele energie, dit vraagt een brede en ingrijpende transitie waarbij schokken in de economie zoveel mogelijk voorkomen dienen te worden. Bij een geleidelijke en gestage overgang naar een duurzamer economisch systeem past het wel dat de meest vervuilende varianten geleidelijk worden uitgefaseerd. Het besluit van ING om geen nieuwe leningen te verstrekken aan ondernemingen die voor een groot deel afhankelijk zijn van energie uit kolen, past in die lijn.
Kunt u zich vinden in de aanbeveling dat banken hun klimaatschadelijke en duurzame energie-investeringen op transparante wijze moeten berekenen en rapporteren?3 Bent u bereid daar op korte termijn afspraken over te maken met de banken?
Alle banken die het klimaatstatement van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) hebben ondertekend hebben de ambitie uitgesproken toe te werken naar transparantie over de (positieve en negatieve) impact van leningen en investeringen op klimaatverandering. Tevens ben ik in het kader van de uitwerking van de motie Grashoff ook met de banken in gesprek over transparantie.
Hoe oordeelt u over verhouding tussen investeringen (leningen en underwriting) in fossiele energie en duurzame energie van Nederlandse banken?4
Het klimaatakkoord in Parijs onderstreept wederom het belang van een transitie naar duurzame energie. Het is goed dat rapporten de huidige omvang en verhoudingen tussen fossiele en duurzame investeringen inzichtelijk trachten te maken. De verhoudingen tussen investeringen in fossiele en duurzame energie van de Nederlandse banken is deels te verklaren door het gegeven dat de Nederlandse economie nog voor een belangrijk deel afhankelijk is van fossiele energie. Financieringsbeslissingen van banken kunnen bijsturend werken en de economie op een duurzamere koers zetten. De banken hebben in hun klimaatstatement aangegeven hier mee aan te slag te gaan.
Hoe verklaart u het grote verschil tussen ING en de andere grootbanken als het gaat om de balans tussen deze energiebronnen?5
ING is een bank met een grote energieportefeuille, waarvan een groot deel de traditionele energievormen betreft. Tegelijkertijd heeft ING ook een naar verhouding grote duurzame portefeuille. ING heeft, in lijn met zijn plannen tot verduurzaming van zijn energieportefeuille, recentelijk aangegeven om investeringen in kolen te reduceren.
Was u op de hoogte van de omvang van fossiele investeringen van ING toen u deze bank koos als uw huisbankier? In hoeverre hebben de duurzaamheidsprofielen van de Nederlandse banken een rol gespeeld in uw keuze voor een nieuwe huisbankier? Kunt u daarbij verwijzen naar uw toezegging van 11 november 2014, waarbij u toezegde om expliciete duurzaamheidscriteria op te nemen in de aanbesteding voor de nieuwe huisbankier?6
Bij de selectie van de nieuwe huisbank van het Rijk was duurzaamheid uitdrukkelijk één van de kwaliteitscriteria samen met betaalproducten, beveiliging, innovatie, service en implementatie en technische vereisten. ING heeft voldaan aan de duurzaamheidseisen inzake de sociale voorwaarden zoals mensenrechten, het extern publiceren van het MVO beleid en de verklaring van het verbod op clustermunitie. Daarnaast kwam ING als beste bank naar voren in de gewogen beoordeling van het aan het werk helpen van mensen met een achterstand op de arbeidsmarkt (social return), de duurzaamheidsscore van RobecoSAM (Kamerstuk 26 485 nr. 209) en het extern publiceren van het beloningsbeleid van het bestuur.
Kunt u toelichten waarom ING groep een stijging vertoont in het beslag die fossiele brandstoffen leggen op het totaal aan leningen en underwriting, terwijl Rabobank juist een flinke daling laat zien? (2, tabel 1)
Het is zonder de onderliggende cijfers moeilijk om dit per bank te duiden.
Hoe verklaart u het feit dat het jaarlijkse gemiddelde percentage investeringen in fossiele brandstoffen sinds 2011 fors gestegen is? (2, tabel 3)
Om hierop een juist antwoord te geven zijn de onderliggende cijfers nodig. Wellicht kunnen de onderzoekers zelf hier duiding aan geven.
Wat vindt u van de volgende uitspraak van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB): «De bijdrage die banken kunnen leveren aan het klimaatvraagstuk is wezenlijk, maar beperkt»?7 Deelt u de mening dat banken juist een omvangrijke bijdrage aan het klimaatvraagstuk kunnen leveren?
Ik deel de mening dat banken een belangrijke sturende rol kunnen hebben in de economie door middel van hun financiering. Banken hebben een unieke positie doordat zij andere bedrijven kunnen beïnvloeden door middel van hun rol als kredietverlener, investeerder en adviseur. Dit geldt voor de hele financiële sector. Dit neemt niet weg dat andere sectoren zoals de energie- of de metaalsector ook hun verantwoordelijkheid moeten nemen voor het klimaatvraagstuk. De financiële sector toont op verschillende wijzen de inzet om bij te dragen aan het vinden van werkbare oplossingen voor de uitdaging waar het klimaatvraagstuk Nederland voor stelt.
Heeft u vernomen dat de grootste verzekeraar ter wereld, Allianz, aankondigde dat men binnen 6 maanden niet meer zal investeren in energiebedrijven die meer dan 30% van hun energie opwekken uit kolen?8
Ja.
Heeft u vernomen dat vier Franse banken, waaronder Society General9 en BNP Paribas10, en vier Zweedse banken, waaronder Nordea en Handelsbanken11, zeer recent hebben aangekondigd hun leningen aan kolenmijnen en kolenproducenten fors af te bouwen of zelfs stop te zetten, en investeringen in duurzame energie fors te vergroten of zelfs te verdubbelen in de komende vijf jaar? Deelt u de mening dat dergelijke ambitieuze investeringskeuzes inclusief tijdpad ten behoeve van het tegengaan van klimaatverandering door Nederlandse banken wenselijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Wij verwachten van alle banken dat zij een bijdrage leveren aan de energietransitie; hierbij hoort een visie over hoe zij dit gaan doen. Het klimaatstatement van de Nederlandse banken van november 2015 is een goede eerste stap. Onze collega Minister Kamp heeft aangegeven dat hij verschillende varianten zal uitwerken voor het uitfaseren van de kolencentrales, hierbij wordt rekening gehouden met de afspraken in het klimaatakkoord en de energie- en elektriciteitsvoorziening in Nederland.12 Wij verwachten van de banken dat zij zich zullen aansluiten in hun beleid bij het kabinetsbeleid.
Bent u bereid om de Nederlandse banken te verzoeken om ook concrete maatregelen aan te kondigen ter vermindering van de door hen gefinancierde uitstoot van broeikasgassen, almede hun investeringen in de kolensector af te bouwen in navolging van Franse en Zweedse banken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om naast een convenant over mensenrechten ook andere IMVO-convenanten (Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen) in de bankensector op te stellen, waaronder een convenant op het gebied van klimaat?
Wij staan net zoals de bancaire sector open voor meer convenanten met de bancaire sector, ook gericht op klimaat en milieu. In een IMVO-convenant worden duidelijke, meetbare doelen vastgelegd waarover partijen aan elkaar verantwoording afleggen gedurende de looptijd. De implementatiefase van het convenant over mensenrechten kan een platform bieden voor de betrokken partijen voor discussie over duurzaamheid in brede zin. Als de implementatiefase positief verloopt, zouden wij graag zien dat de convenantpartijen ook afspraken maken over andere IMVO risico’s. Hierbij zien we het convenant als een nuttig middel, maar ondertussen zet de sector via de NVB al stappen op het gebied van klimaat en duurzaamheid in de vorm van een klimaatstatement.
Het bericht “Drama’s na IBAN-fout onopgelost” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Drama’s na IBAN-fout onopgelost»?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht? Welke afspraken lagen er met de bankensector c.q. de Betaalvereniging om het foutief overboeken te verminderen? Wat is daarvan terecht gekomen?
Naar ik heb begrepen zijn de Consumentenbond en de Betaalvereniging met elkaar in gesprek geweest om te bespreken hoe het aantal overboekingen naar een onbedoeld rekeningnummer verder kan worden gereduceerd. De besprekingen tussen de Consumentenbond en de Betaalvereniging hebben echter aan de zijde van de Consumentenbond tot nog toe niet tot bevredigende resultaten geleid.
Welke oplossingen zijn er mogelijk voor het verminderen van het foutief overboeken? Welke partijen moeten daarvoor actie ondernemen?
Om een antwoord te kunnen geven op de vraag welke maatregelen kunnen worden genomen om het aantal overboekingen naar een onbedoeld rekeningnummer verder terug te dringen, is het zaak dat nader in kaart wordt gebracht wat op dit moment, grofweg anderhalf jaar na de afronding van de overgang op IBAN, de precieze aard en omvang van het probleem is. De Betaalvereniging heeft toegezegd om vanaf 1 januari a.s. dit te inventariseren. Ik vertrouw erop dat als de resultaten daarvan bekend zijn, de Consumentenbond en de Betaalvereniging op constructieve wijze een vervolg zullen geven aan hun bespreking.
In hoeverre klopt het dat de Betaalvereniging op 10 juni 2015 op haar website nog heeft gezegd: «Betaalvereniging Nederland en de Consumentenbond gaan nu met elkaar in gesprek om te onderzoeken of de resterende verkeerde overboekingen nog beter voorkomen of makkelijker teruggeboekt kunnen worden.»? Wat is daarvan terecht gekomen c.q. gaat daarvan nog terecht komen?
Zie antwoord vraag 2.
De Betaalvereniging spreekt in de media dat de banken niet controleren of bij een overboeking de juiste naam bij het IBAN-nummer staat en dat dit te maken heeft met juridische beperkingen, klopt dat? Om welke juridische beperkingen gaat het dan? Hoe kunnen die worden weggenomen?
Voorop staat dat het primair aan de opdrachtgever is om te controleren of hij het juiste IBAN van de begunstigde heeft ingevoerd. Dit is in lijn met de richtlijn betaaldiensten,2 die stelt dat de betaaldienstleverancier mag uitgaan van de juistheid van het opgegeven rekeningnummer, en niet aansprakelijk is als dat rekeningnummer onjuist blijkt. Het zijn niet zo zeer juridische beperkingen die in de weg staan aan het uitvoeren van naam-nummercontrole, als wel dat een dergelijke controle vanuit operationele overwegingen onwenselijk is, omdat dat zou leiden tot vertraging bij het verwerken een substantieel aantal betaalopdrachten.3
Hoeveel foutieve overboekingen zijn er op dit moment nog per maand (in april 2014 waren het ruwweg 4.500 per maand, later daalde dat aantal tot 1.500 per maand)? Welke problemen zijn er op dit moment nog bij het snel c.q. direct kunnen terug storten van foutieve overboekingen? In hoeveel gevallen (per maand) kan het geld niet terug gekregen worden door degene die een foutieve overboeking heeft gedaan?
Door het gebruik van IBAN is het aantal overboekingen naar een onbedoeld rekeningnummer significant afgenomen.4 Het is – als gevolg van het controlegetal in het IBAN – vrijwel uitgesloten dat door een typefout in het IBAN een betaling op een onbedoeld rekeningnummer terecht komt. De voornaamste bron van foutieve overboekingen is dat, bij de conversie van de oude gironummers naar IBAN, degene die de conversie van het rekeningnummer verricht een ander gironummer opgeeft dan hij had bedoeld, waardoor hij of zij een ander IBAN teruggekoppeld krijgt dan de bedoeling was.
Hetgeen in de weg staat aan het direct terugstorten van overboekingen die abusievelijk naar een verkeerd rekeningnummer zijn gedaan, is dat de bank van de begunstigde niet gerechtigd is om het bedrag zonder akkoord van de rekeninghouder terug te boeken. De banken hebben weliswaar een procedure ingericht voor het terugvorderen van onjuiste overboekingen, voor het daadwerkelijk terugboeken van het geld is medewerking van de betreffende rekeninghouder nodig. De Betaalvereniging heeft mij geïnformeerd dat aan de hand van deze procedure ruim 80% van overboekingen naar een onbedoeld rekeningnummer worden teruggestort door de ontvanger. Van de ontvangers die weigeren mee te werken aan het terugstorten van het geld, krijgt de overschrijver na 21 dagen de gegevens van de ontvanger. In die gevallen kan de overschrijver buiten het interbancaire proces om het geld terugvorderen van de ontvanger.
Bent u bereid om in overleg te treden met de Betaalvereniging en de Consumentenbond over deze problematiek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en kunt u de uitkomst daarvan dan terugmelden aan de Tweede Kamer?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de goede doelen en de IBAN-nummers, want tot 1 februari 2016 zouden de grote retailbanken voor goede doelen de nummerconversie in de internetbankomgeving blijven aanbieden? In hoeverre is er een definitieve oplossing voor dit probleem?
In 2014 heb ik bij de Europese Commissie aangegeven dat Nederland gebruik zou gaan maken van de mogelijkheid om vrijstelling te verlenen voor het verplichte gebruik van IBAN. Deze «goededoelenwaiver» biedt donateurs van goede doelen de mogelijkheid om tot 1 februari 2016 de speciale actienummers (bijvoorbeeld giro 555) te blijven gebruiken in plaats van het IBAN. De Nederlandsche Bank heeft evenwel aangegeven vooralsnog geen prioriteit te geven aan de handhaving van de verplichting tot het gebruik van IBAN, zodat de goede doelen en de banken extra tijd krijgen om naar een definitieve oplossing te zoeken. Gezien het maatschappelijk belang dat is gemoeid bij tijdelijke voortzetting van het gebruik van de huidige actienummers en het feit dat de doelstellingen van de SEPA-verordening mijns inziens daar niet mee worden geschaad, kan ik de Nederlandsche Bank steunen in haar benadering.
Welke problemen zijn er verder op dit moment nog als gevolg van SEPA c.q. IBAN waarvoor nog oplossingen moeten worden gevonden?
Alhoewel er – gezien de omvang – niet van een groot maatschappelijk probleem gesproken kan worden, zijn bij DNB ongeveer 150 gevallen bekend van zogenaamde IBAN-discriminatie, waarbij bedrijven ten onrechte onderscheid maken tussen Nederlandse en buitenlandse IBANs. Ik heb met DNB afgesproken dat zij de bij hen bekende gevallen blijft monitoren en instellingen die zich op meer structurele wijze hier schuldig aan maken erop attenderen dat het niet is toegestaan onderscheid te maken naar het land van oorsprong van een IBAN.
Ten slotte wil ik voor de goede orde nog wel vermelden dat ook een tweede vrijstelling per 1 februari 2016 vervalt. Deze heeft betrekking op de zgn. kansspelincasso, een vorm van incasseren waarbij de debiteur geen recht heeft op terugboeking. Dit betekent dat de loterijen die op dit moment gebruik maken van de kansspelincasso vanaf 1 februari a.s. over zullen moeten stappen op de gewone incasso.
Het bericht dat banken niets willen doen om verkeerde overboekingen te voorkomen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Drama’s na IBAN-fout onopgelost»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de weigering van banken om, ondanks eerder gedane beloften, maatregelen te nemen om verkeerde overboekingen door het foutief invullen van het IBAN-nummer te voorkomen?
Naar ik heb begrepen zijn de Consumentenbond en de Betaalvereniging met elkaar in gesprek geweest om te bespreken hoe het aantal overboekingen naar een onbedoeld rekeningnummer verder kan worden gereduceerd. De besprekingen tussen de Consumentenbond en de Betaalvereniging hebben echter aan de zijde van de Consumentenbond tot nog toe niet tot bevredigende resultaten geleid. Wel heeft de Betaalvereniging toegezegd vanaf 1 januari in kaart te zullen brengen wat de aard en aantallen zijn van overboekingen naar een ander IBAN dan de betaler bedoeld had.
Klopt het dat banken ook niet controleren of de juiste naam bij het juiste rekeningnummer staat genoteerd? Is door banken überhaupt enige controle ingebouwd om verkeerde overboekingen te voorkomen?
Het klopt inderdaad dat banken geen zogenaamde naam-nummercontrole uitvoeren. De naam-nummercontrole werd voor de overgang naar SEPA in het Nederlandse betalingsverkeer voor gironummers gebruikt, omdat het gironummer geen geïntegreerd controlemechanisme kende, zodat een typefout in het rekeningnummer zou leiden tot een overboeking naar een andere rekening dan bedoeld. Met het gebruik van IBAN is het, door het controlegetal in het IBAN, vrijwel uitgesloten dat bij het maken van een typefout in het IBAN geld overgemaakt zou worden naar een andere rekening dan bedoeld, omdat dat zou leiden tot een ongeldig IBAN.
Deelt u de mening dat de houding van banken niet strookt met het dienen van de klant?
Voorop staat dat het primair aan de opdrachtgever is om te controleren of hij het juiste IBAN van de begunstigde heeft ingevoerd. Dit is in lijn met de richtlijn betaaldiensten,2 die stelt dat de betaaldienstleverancier mag uitgaan van de juistheid van het opgegeven rekeningnummer, en niet aansprakelijk is als dat rekeningnummer onjuist blijkt. Door uit te gaan van de juistheid van het door de klant opgegeven IBAN wordt bewerkstelligd dat overboekingen zo snel mogelijk worden uitgevoerd. Indien het toch een overboeking plaatsvindt naar een ander nummer dan de klant beoogde, dan ben ik van mening dat banken hun klanten moeten bijstaan bij het terughalen van het betrokken bedrag. De banken hebben daartoe een procedure opgezet. De Betaalvereniging heeft mij geïnformeerd dat aan de hand van deze procedure ruim 80% van overboekingen naar een onbedoeld rekeningnummer worden teruggestort door de ontvanger. Ik vertrouw erop dat als de resultaten van het onderzoek naar de aard en aantallen van verkeerde overboekingen bekend zijn, de Consumentenbond en de Betaalvereniging op constructieve wijze een vervolg zullen geven aan hun bespreking om te kijken hoe klanten beter kunnen worden bijgestaan bij het voorkomen van overboekingen naar een onbedoeld rekeningnummer c.q. het terughalen daarvan.
Bent u bereid banken aan te spreken op hun verantwoordelijkheid om verbeteringen door te voeren om foute overboekingen te voorkomen en klanten die geld hebben overgeboekt naar een verkeerd rekeningnummer adequaat te helpen?
Zie antwoord vraag 4.
De weinig coulante houding van de Belastingdienst bij vermissingszaken |
|
Farshad Bashir , Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u reageren op de uitzending over de problemen waar achterblijvers van vermiste personen tegenaan lopen?1 Kunt u in uw reactie specifiek ingaan op het bericht dat de Belastingdienst lange tijd geen coulance heeft betracht bij de vermissing van de dochter van de familie Moons? Acht u deze handelwijze wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het geval van vermissing dient de Belastingdienst daarmee rekening te houden. De brief die de bewindvoerder aan de Belastingdienst heeft gestuurd, had ertoe moeten leiden alle lopende activiteiten onmiddellijk te blokkeren en in overleg met de bewindvoerder afwikkeling van lopende belastingaangelegenheden na te streven. Het is duidelijk dat dit in het onderhavige geval niet is gebeurd. Dat is betreurenswaardig. De intrekking van het dwangbevel is gevolgd op de brief van de bewindvoerder d.d. 25 oktober 2015.
Wat zijn de redenen geweest voor de Belastingdienst om in eerste instantie, ondanks herhaalde uitleg van de bewindvoerder van Danaë Moons over de situatie, toch een dwangbevel uit te brengen? Waarom is niet toen al rekening gehouden met haar vermissing?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de redenen geweest om uiteindelijk pas op 17 november 2015 tot intrekking van het dwangbevel over te gaan, terwijl het nooit verstuurd had mogen worden gezien de situatie? Waarom heeft dit zo lang geduurd?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u tevens overleg gevoerd met de Belastingdienst over de problematiek met betrekking tot vermissingen? Wat was de uitkomst van dit gesprek? Indien u dit gesprek niet heeft gevoerd, gaat u dit alsnog doen en wat zal uw insteek zijn van dit overleg?
Achterblijvers van vermiste personen kunnen sinds januari 2014 contact opnemen met Slachtofferhulp Nederland. Deze organisatie ondersteunt achterblijvers in psychologische, praktische en juridische zin. Vanuit de Belastingdienst is in het geval van vermissing het kantoor Den Haag aangewezen als centraal aanspreekpunt voor Slachtofferhulp Nederland. In overleg met Slachtofferhulp Nederland ontwikkelt de Belastingdienst thans een protocol voor wat betreft de te onderhouden contacten met achterblijvers van vermisten (zie ook het antwoord op de eerste vraag3. Daarnaast is het beleid van de Belastingdienst om op het moment dat hij op de hoogte wordt gesteld van een concrete vermissingszaak, lopende activiteiten te blokkeren en in overleg te treden met belanghebbenden over het vervolg. Een nader gesprek met de Belastingdienst was niet nodig om de Belastingdienst tot deze positie te bewegen.
Kunt u uiteenzetten welk beleid de Belastingdienst op dit moment hanteert waar het gaat om vermissingen van belastingplichtigen? Wordt ook de Belastingdienst gehouden aan een soortgelijk model-protocol dat door het Verbond van Verzekeraars tot stand is gebracht voor de omgang met vermissing?2 Zo nee, waarom niet? Op welke manier worden achterblijvers hierover geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is de stand van zaken van uw overleg met onder andere Slachtofferhulp Nederland en andere betrokken instanties over nadere afspraken met betrekking tot de door de instanties te betrachten coulance bij vermissing? Was hier ook de Belastingdienst bij betrokken? Zo nee, waarom niet en zal deze alsnog worden betrokken?
Slachtofferhulp Nederland is in overleg met het Verbond van Verzekeraars, Zorginstituut Nederland, de Nederlandse Vereniging van Banken, de Pensioenfederatie, het Nederlands Genootschap van Burgemeesters, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Belastingdienst. Het Verbond van Verzekeraars beschikte al over een protocol voor achterblijvers. De andere instanties, dus ook de Belastingdienst, hebben zonder uitzondering positief gereageerd op het verzoek van Slachtofferhulp Nederland om op achterblijvers toegesneden werkwijzen te ontwikkelen. Bij een deel van de instanties krijgt dat de vorm van een protocol, bij een deel de vorm van een contactpersoon voor Slachtofferhulp Nederland die actie kan ondernemen wanneer achterblijvers tegen problemen aanlopen.
Zoals de Minister van Veiligheid en Justitie in zijn antwoord op eerdere Kamervragen heeft aangegeven, is onderzocht of het recent tot stand gekomen centraal register vermiste personen gebruikt kan worden ten behoeve van de verhouding tussen instanties en achterblijvers.4 Zijn conclusie is dat dat inderdaad het geval is. Daarom zal het mogelijk worden gemaakt dat aan achterblijvers een verklaring wordt verstrekt waarin staat dat de vermiste persoon in kwestie is opgenomen in het centraal register. Daarmee kunnen achterblijvers bij instanties aantonen dat de persoon over wie een melding van vermissing is gedaan bij de politie, nog steeds als vermist bij de politie geregistreerd staat. Deze verklaring ondersteunt de oorspronkelijke melding van vermissing en kan instanties faciliteren bij het betrachten van coulance. De Minister van Veiligheid en Justitie zal de daarvoor benodigde aanpassing van de regelgeving ter hand nemen.
Heeft u al besloten in hoeverre het recent tot stand gekomen landelijke register van vermiste personen een rol kan spelen in de verhouding tussen instanties en achterblijvers? Zo nee, wanneer kunt u hier duidelijkheid over geven? Zo ja, welke rol ziet u weggelegd voor dit register?
De Belastingdienst respecteert de nieuwe zaaksbehandeling in het bestuursrecht. Uitgangspunt is dat wanneer de Belastingdienst op de hoogte wordt gesteld van een concrete vermissingszaak, lopende activiteiten worden geblokkeerd en in overleg wordt getreden met belanghebbenden over het vervolg (zie het antwoord op de vragen 4 en 5). Met de implementatie van het in het antwoord op de vragen 4 en 5 bedoelde protocol, wordt mede beoogd een uniforme behandeling binnen de Belastingdienst te realiseren. Daarmee moet voorkomen worden dat achterblijvers na vermissing onnodig lange tijd aangesproken blijven worden.
In hoeverre past de werkwijze van de Belastingdienst bij de nieuwe zaaksbehandeling in het bestuursrecht, waarbij zoveel mogelijk en in een zo vroeg mogelijk stadium wordt geprobeerd om partijen nader tot elkaar te laten komen? Deelt u de mening dat de Belastingdienst als overheidsinstantie in ieder geval in overleg dient te gaan met belanghebbenden, zoals bijvoorbeeld achterblijvers in vermissingszaken, over het probleem en de mogelijke oplossing(en) hiervoor? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de Belastingdienst hierop aan te spreken en ervoor te zorgen dat achterblijvers na vermissing niet een dergelijk lange tijd op deze kille en zakelijke manier worden aangesproken en dat er begrip ontstaat voor de onmogelijkheid en onwenselijkheid om te voldoen aan de belastingplicht van de vermiste persoon? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit wordt opgelost en in de toekomst niet meer voor zal komen?
Het bericht “financiële sector let te weinig op terrorisme, zegt DNB” |
|
Ockje Tellegen (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Financiële sector let te weinig op terrorisme, zegt DNB»?1 Klopt dit bericht? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ik heb kennis genomen van het bericht. De Nederlandsche Bank (DNB) heeft naar aanleiding van eigen onderzoek geconcludeerd dat financiële instellingen het risico van integriteitschendingen, waaronder ook witwassen en terrorismefinanciering vallen, onvoldoende aanpakken. Met DNB vind ik dit zorgwekkend.
Hoeveel terrorismefinanciering is voorkomen door de maatregelen en regelgeving in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft)?
Op grond van de Wwft moeten onder meer financiële instellingen optreden als «poortwachters» van het financieel systeem. Zij moeten voorkomen dat hun diensten worden misbruikt voor witwassen of terrorismefinanciering. Concreet zijn zij verplicht de achtergrond van hun (potentiële) cliënten te onderzoeken. Verder moeten zij transacties monitoren en bij een vermoeden van witwassen of financieren van terrorisme een melding doen bij de Financial Intelligence Unit – Nederland (de FIU). Die transacties kunnen na analyse door de FIU ter beschikking komen voor opsporing en vervolging. Zo kan de Wwft bijdragen aan het afschrikken van terrorismefinanciering: de pakkans wordt vergroot doordat onder meer financiële instellingen alert moeten zijn en eventuele aanwijzingen moeten melden.
Die meldingsplicht levert ook concrete resultaten op. Naar aanleiding van door de FIU ontvangen meldingen is informatie verstrekt aan onder meer de Dienst Landelijke Recherche en inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Verder hebben analyses door de FIU bijgedragen aan het identificeren van jihadisten die vervolgens op de nationale terrorismelijst zijn geplaatst waardoor hun tegoeden zijn bevroren.2 Een schatting hoeveel terrorismefinanciering is voorkomen door deze wetgeving en inspanningen is niet goed te geven.
Op basis van onderzoek van De Nederlandsche Bank (DNB) is gebleken dat met name bij banken, trustkantoren en betaalinstellingen deze controles niet altijd toereikend zijn, zo blijkt uit «Toezicht vooruitblik 2016»; wat zijn daarbij de grootste problemen c.q. knelpunten als het gaat om terrorismefinancieringen? Hoe scoren de verschillende sectoren op dit punt? Wat gaat DNB in 2016 meer doen controle op terrorismefinanciering?
DNB heeft laten weten van oordeel te zijn dat, in het kader van de beheersing van risico’s omtrent terrorismefinanciering, de monitoring en analyse van transacties verbeterd kan worden. Ook is het oordeel van DNB dat de kennis- en informatiepositie van veel instellingen over methoden van terrorismefinanciering verbeterd moet worden. Vooral bij banken en betaalinstellingen (zoals «payment service providers») die te maken hebben met grootschalige geldstromen, dient de analysecapaciteit vergroot te worden, zo laat DNB mij weten. In vergelijking met resultaten van een identificerend onderzoek3 naar terrorismefinanciering dat DNB in 2015 heeft uitgevoerd, ziet DNB overigens wel dat deze sectoren verbeteringen doorvoeren.
Tevens wordt naar aanleiding van dit identificerend onderzoek samengewerkt in een terrorismefinanciering-project van het Financieel Expertise Centrum (FEC). Dit project van het FEC zal resulteren in voorlichting voor financiële instellingen om zo de kennis van deze instellingen te verbeteren. Omdat het gevoelige informatie betreft, zal deze informatie waarschijnlijk niet publiek ter beschikking worden gesteld.
Uit de «Toezicht Vooruitblik 2016» blijkt ook dat DNB verder zal onderzoeken hoe instellingen de analyse van terrorismefinancieringsrisico’s hebben omgezet in concreet beleid en procedures. Ook zal DNB naar de opzet en werking van de transactiemonitoring kijken, waarbij ook zal worden beoordeeld hoe de detectie en analyse van transacties die mogelijk gerelateerd zijn aan terrorismefinanciering functioneert. Daarbij zal worden bekeken hoe instellingen de informatie die zij via het FEC kregen, hebben vertaald in concrete maatregelen.
Klopt het dat DNB vooral kijkt naar processen en procedures? In hoeverre zegt dit iets over het daadwerkelijk kunnen voorkomen van terrorismefinanciering?
De opzet van het toezicht op naleving van de Wwft is dat DNB, en overigens ook de andere Wwft-toezichthouders, kijken naar de werking van beleid, procedures en maatregelen van financiële en andere instellingen (Wwft-instellingen) omtrent het voorkomen van terrorismefinanciering. Door het bevorderen dat Wwft-instellingen hun procedures en maatregelen continu verbeteren, wordt terrorismefinanciering via deze instellingen zo veel als mogelijk beheerst en worden vermoedens van terrorismefinanciering gemeld bij de FIU.
Uit de evaluatie van Nederland door de Financial Action Taskforce (FATF) in 2011 blijkt dat de bestrijding van witwassen en financieren van terrorisme in Nederland ten opzichte van andere landen (ook andere Europese landen) die lid zijn van de FATF op een hoog niveau ligt.4 Inmiddels is de FATF een nieuwe ronde van evaluaties gestart, waarin de nadruk ligt op effectiviteit van wetgeving en beleid. Er is van uit te gaan dat uit die evaluaties zal blijken dat er verschillen zijn in effectiviteit tussen Europese landen. Tegelijk zullen alle bij de FATF aangesloten landen kunnen leren van de uitkomsten van die evaluaties, zodat de effectiviteit in elk van die landen verbeterd kan worden. Daarbij kan ook een rol spelen dat ingevolge de FATF standaarden elk land een nationale risicoanalyse dient uit te voeren; die verplichting is ook opgenomen in de Europese vierde anti-witwasrichtlijn.
Het eerder genoemde FEC is een voorbeeld van een Nederlandse best practice. Het FEC is een samenwerkingsverband van de Autoriteit Financiële Markten, DNB, de FIU, de Belastingdienst, de FIOD, het OM en de nationale politie.
Hoe effectief is de wet- en regelgeving in het kader van de Wwft? In hoeverre zijn er verschillen in effectiviteit tussen de Europese landen als het gaat om het voorkomen van terrorismefinanciering? Wat zijn daarbij de «best practices»?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre is het mogelijk om met de Wwft terrorismefinanciering adequaat bij de wortel aan te pakken? In hoeverre is de Nederlandse aanpak de meest optimale manier? Hoe doen andere landen dit?
Zie antwoord vraag 4.
Welke aanvullende maatregelen en regelgeving zouden eventueel nodig zijn om terrorismefinanciering (nog) beter te kunnen bestrijden?
Uit de bevindingen van het toezicht door ondermeer DNB blijkt dat er ruimte is voor verbetering van de uitvoering van bestaande maatregelen en regelgeving. Daardoor kan het voorkomen van financieren van terrorisme verder worden aangeschept. Het is belangrijk dat die stap gezet wordt door de betrokken Wwft-instellingen. De informatievoorziening vanuit het FEC en vanuit de FIU draagt hieraan bij.
De recente aanslagen, ondermeer in Parijs en Egypte, hebben geleid tot intensief internationaal overleg over mogelijke aanvullende maatregelen tegen het financieren van terrorisme. Nederland is als financieel centrum nauw betrokken bij dit overleg in met name de EU, de FATF en de Counter-ISIL Finance Group. Dit overleg is nog gaande, maar mij lijkt denkbaar dat bijvoorbeeld de bestaande Europese regulering van grensoverschrijdende geldtransporten wordt aangescherpt.5
Tijdens de JBZ-Raad van 20 november jl. is terrorismefinanciering als een van de prioriteiten benoemd. Op dit moment wordt gewerkt aan voorstellen om te komen tot een versterking van de bevoegdheden van (en samenwerking tussen) FIU’s van verschillende landen, zodat zij snelle toegang hebben tot noodzakelijke gegevens. Daarnaast worden verbeteringen in regulering omtrent non-bancaire betaaldiensten en een effectievere werkwijze van bevriezing van tegoeden door de gehele EU voorgestaan.
Welke plannen zijn er op Europees en/of internationaal niveau om terrorismefinanciering nog beter te kunnen voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
Het verdwijnen van de blauwe envelop, het gebruik van de berichtenbox en de ouderenservice van de ouderenbonden |
|
Carola Schouten (CU), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u met ons vernomen dat het meldpunt over het afschaffen van de blauwe envelop al meer dan 500 klachten ontvangen heeft, terwijl het alleen nog maar digitaal in de lucht is en nog niet eens verschenen is in de bladen van de organisaties die meedoen (KBO, PCOB en ANBO)?1
Ik heb vernomen dat bij het meldpunt van de Unie KBO, ANBO en PCOB (verder: ouderenbonden) meer dan 500 meldingen binnengekomen zijn, met name van de eigen vrijwilligers. Uit informatie van de ouderenbonden blijkt dat het veelal gaat om zorgen over de invoering van volledig digitaal verkeer. De Belastingdienst heeft intensief overleg met de ouderenbonden over de wijze waarop aan deze zorgen (in aanvulling op de ondersteuning die genoemd is in het antwoord op vraag 2) tegemoetgekomen kan worden.
Herinnert u zich de waarschuwingen bij het wetsvoorstel over het afschaffen van de blauwe envelop over de voorspelbare problemen bij mensen die over onvoldoende computervaardigheden beschikken en nu niet meer in staat zullen zijn zelfs eenvoudige belastingzaken zelf te regelen?
Bij de behandeling van het wetsvoorstel EBV is door een aantal partijen terecht aandacht gevraagd voor de positie van mensen die niet of minder zelfredzaam zijn bij het digitaal regelen van hun toeslag- of belastingzaken. Ik heb in antwoord daarop uiteengezet dat uit onderzoek blijkt dat zelfredzaamheid vaak niet afhankelijk is van de vraag of communicatie op papier of digitaal plaatsvindt, maar van andere beperkingen. De hulpvragers hebben in grote meerderheid vooral moeite met de complexiteit van belasting- en toeslagzaken. Daarnaast ben ik uitgebreid ingegaan op de wijze waarop de Belastingdienst, zelf en in samenwerking met andere organisaties, mensen ondersteunt bij de overstap naar digitale communicatie. Dat kan zowel zijn door het bieden van hulp bij het digitaal vaardig worden, als bij het helpen om digitaal zaken te doen met de Belastingdienst. Ook de betrokken organisaties worden daarbij ondersteund. Uitgangspunt is dat voor iedereen een oplossing wordt gezocht.
Op dit moment wordt deze lijn ook in de praktijk gebracht:
Deelt u de mening dat de ouderenservice van de ouderenbonden een waardevolle manier is voor ouderen die vaak niet in staat zijn om hun belastingzaken zelf helemaal af te handelen?
Jazeker!
Wilt u de ouderenservice zo spoedig mogelijk uitsluitsel geven over de continuering van de ouderenservice, zodat de vele vrijwilligers weer vele mensen kunnen helpen?
De Belastingdienst heeft al in september 2014 namens mij overleg gevoerd met de ouderenbonden over de financiële bijdrage aan de belastingservice. Daarbij is toegelicht dat ik de financiële bijdrage, conform de in 2009 door mijn voorganger ingezette lijn ten aanzien van partijen die hulp bij aangifte verleenden, na 2015 zou beëindigen. Dit om ongelijkheid tussen deze partijen onderling, en ten opzichte van andere maatschappelijke en commerciële partijen die ondersteuning verlenen, te vermijden. In het overleg is aangegeven dat de Belastingdienst de bonden uiteraard op andere wijze zou blijven ondersteunen bij hun werk. Dit mede op basis van een breder beleid van de Belastingdienst voor ondersteuning van intermediaire partijen bij hun hulp aan belastingplichtigen en toeslaggerechtigden (zowel bij het digitaal als op andere wijze zaken doen met de Belastingdienst). De bonden is in dat licht gevraagd om een plan te maken over voortzetting van hun belastingservice, zodat op basis daarvan ook gesproken zou kunnen worden over de door de Belastingdienst te bieden ondersteuning. De Belastingdienst heeft ondersteuning aangeboden bij het opstellen van zo’n plan. Dit jaar is een aantal keer overleg gevoerd met de bonden over een concept-plan.
Op 10 november jongstleden hebben de ouderenbonden aan de Belastingdienst een herzien plan toegezonden. Mede op basis hiervan is de Belastingdienst verder in gesprek met de ouderenbonden over de ondersteuning. Ondertussen heb ik besloten om voor het jaar 2016 alsnog een financiële bijdrage aan de ouderenbond te verstrekken, om de ouderenservice in deze overgangperiode niet in gevaar te brengen. Daarnaast is dit jaar een extra een bijdrage verleend voor het geven van een training om de digitale vaardigheden van de door de bonden ingezette vrijwilligers op een hoger plan te krijgen.
Ik hecht zeer aan het voortzetten van de ouderenservice en een bijdrage daaraan van de Belastingdienst. Vanwege een gelijk speelveld tussen ondersteunende partijen zal dit echter niet meer zijn in de vorm van financiële, maar van concrete ondersteuning, zoals die ook aan andere maatschappelijke intermediairs wordt verleend. Hierbij kan gedacht worden aan toegesneden informatie, opleiding en faciliteiten voor authenticatie.
Deelt u de mening dat het ook in het belang van de Belastingdienst en de belastingtelefoon is dat deze vele vrijwilligers hun werk doen en daarmee veel vragen, late en foutief ingevulde formulieren en navorderingen voorkomen?
Ja, om die reden investeert de Belastingdienst ook in ondersteuning van intermediaire partijen zoals de ouderenbonden.
Wilt u er zorg voor dragen dat de machtiging voor het invullen van de formulieren voor deze mensen op een eenvoudige en veilige manier geregeld is?
Ja. Zoals ook eerder met de ouderenbonden is besproken, wordt op dit moment door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (die het beheer voert over voorzieningen van de generieke digitale infrastructuur) gewerkt aan het ontwikkelen van een machtigingsvoorziening die burger-organisatiemachtigingen ondersteunt. Naar verwachting zal deze in de loop van 2016 beschikbaar zijn.
Klopt het dat de eerste berichten, namelijk het continueringsbericht van de toeslagen voor de jaarwisseling alleen in de berichtenbox zal binnenkomen
Zoals besproken wordt het digitale berichtenverkeer stapsgewijs ingevoerd. Daarbij wordt begonnen met minder tijdkritische berichten, en geldt voor ieder document een periode van ten minste twee jaar waarin naast het digitale bericht ook een papieren versie wordt verstuurd. Het eerste document dat «puur digitaal» gaat is – zoals ook besproken in de debatten in de Tweede en Eerste Kamer – is het continueringsbericht van toeslagen voor 2016. Dat wordt vanaf eind deze maand alleen nog in de Berichtenbox op MijnOverheid bezorgd en op het portaal MijnToeslagen geplaatst. Ook in 2013 en 2014 zijn deze berichten al in de Berichtenbox bezorgd, naast verzending per papieren post en plaatsing op het portaal MijnToeslagen. Hiermee is voor dit bericht de gewenningsperiode van twee jaar gehanteerd.
Deze digitale bezorging is vergezeld gegaan van een communicatiecampagne in januari 2014 met onder andere radiospotjes en het verzenden van een brief aan alle toeslaggerechtigden met informatie over digitale post en het belang van het activeren van het MijnOverheidaccount met Berichtenbox.
Hoeveel belastingplichtigen en/of toeslaggerechtigden zijn er in Nederland (van 18 jaar en ouder)?
Er zijn circa 7 miljoen toeslaggerechtigden en circa 12 miljoen belastingplichtigen voor de inkomstenbelasting.
Hoeveel belastingplichtigen en/of toeslaggerechtigden hebben een berichtenbox aangemaakt?
Op 20 november waren 2,1 miljoen MijnOverheidaccounts (met Berichtenbox) geactiveerd. Sinds de start van de communicatiecampagne rond invoering van de Wet EBV is het aantal met gemiddeld 150.000 per week toegenomen.
Hoeveel belastingplichtigen en/of toeslaggerechtigden hebben de afgelopen twee weken hun berichtenbox gecontroleerd?
In de periode van 6 tot 20 november hebben 479.685 burgers hun Berichtenbox geraadpleegd.
Hoeveel mensen zullen dus een bericht van de Belastingdienst over de continuering van hun toeslag krijgen en hoeveel zullen dat bericht tijdig lezen en hoeveel mensen zullen het niet tijdig (binnen twee weken zoals u wilt) lezen?
Op basis van het aantal mensen dat de afgelopen twee weken de Berichtenbox heeft gecontroleerd kan geen betrouwbare inschatting worden gemaakt van het aantal mensen dat hun toeslagberekening in de Berichtenbox al dan niet (tijdig) zal lezen. Dit omdat nog geen post is bezorgd en mensen dus de afgelopen twee weken geen directe prikkel hadden om de Berichtenbox te controleren. Overigens zal de uitbetaling van toeslagen sowieso plaatsvinden los van de vraag of mensen hun bericht hebben ingezien of niet.
Hoeveel procent van de ambtenaren bij de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën heeft de berichtenbox aangemaakt en gebruikt hem?
Over het aantal medewerkers van de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën dat de Berichtenbox heeft geactiveerd en gebruikt, worden geen cijfers bijgehouden, evenmin als voor medewerkers van andere overheidsorganisaties. Het gebruik van de Berichtenbox betreft hun contact met de overheid als privépersoon en staat los van hun werk bij de Belastingdienst, het Ministerie van Financiën of een andere overheidsorganisatie.
Bent u van mening dat het gebruik van de berichtenbox zodanig hoog is dat het verantwoord is om bepaalde brieven nu alleen nog maar via de berichtenbox aan mensen te doen toekomen?
Zoals ik ook bij de behandeling van de Wet EBV heb opgemerkt gaat digitalisering van de samenleving onverminderd voort. De Belastingdienst gaat daarin mee en wil ook mensen daarin meenemen. In dat licht meen ik dat het noodzakelijk is om nu de eerste stap te zetten naar het alleen digitaal verzenden van brieven naar de Berichtenbox. De Berichtenbox zal als digitale brievenbus voor de burger immers juist meerwaarde hebben indien daarin ook daadwerkelijk alle post van de overheid bezorgd wordt. Wie alles op papier blijft ontvangen, zal zijn Berichtenbox niet snel gaan gebruiken. De overgang naar digitaal berichtenverkeer verloopt zoals gezegd wel stap voor stap: geleidelijkheid is hierbij het sleutelwoord. De adaptatie door burgers wordt continu gemonitord en op basis daarvan wordt besloten of een volgende stap gezet kan worden.
Om te zorgen dat de eerste volledig digitale bezorging van toeslagberichten in de Berichtenbox ook verantwoord plaatsvindt, begint de Belastingdienst met het bericht over de continuering van toeslagen. Voor het merendeel van de toeslaggerechtigden wordt op basis hiervan de toeslag ongewijzigd voortgezet. Als op basis van dit bericht de toeslag onverhoopt lager wordt, zal de betrokkene dat maximaal vier weken later, bij de uitbetaling merken. In dat geval kan hij een wijziging van zijn situatie doorgeven en daarnaast binnen zes weken bezwaar maken. De beschikking wordt namelijk op een zodanig tijdstip in de toekomst gedateerd dat na de betaaldatum nog de volledige wettelijke bezwaartermijn geldt.
Verder voorziet de Belastingdienst, zoals eerder aangegeven, in intensieve communicatie over deze eerst stap naar volledig digitaal verkeer en in ondersteuning van degenen die hulp nodig hebben om deze stap te zetten. Voor toeslaggerechtigden heeft deze communicatie onder meer plaatsgevonden door middel van de (op papier verzonden) jaarbrief toeslagen. In de jaarbrief zijn zij behalve over mogelijke wijzigingen in hun toeslag, geïnformeerd zijn over activering van hun Berichtenbox en de ondersteuning die zij daarbij kunnen krijgen.
Kunt u deze vragen vóór 1 december 2015 beantwoorden, omdat er bij de ouderenservice echt behoefte is aan zekerheid?
Met deze beantwoording heb ik aan uw verzoek voldaan.
Het bericht 'Taxfree shoppen bestaat niet op Schiphol' |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Taxfree shoppen bestaat niet op Schiphol»?1
Ja.
Kunt u toelichten in hoeverre ondernemingen en Schiphol op dit moment mogen adverteren met «taxfree prijzen»?
In zijn algemeenheid geldt dat consumenten op grond van de regels over oneerlijke handelspraktijken (Afdeling 3A van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek) op juiste en niet misleidende wijze geïnformeerd dienen te worden over de belangrijkste kenmerken, waaronder de prijs(opbouw), van een product of dienst. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de naleving van deze regels. Of het adverteren met «taxfree prijzen» al dan niet is toegestaan en of sprake is van misleiding, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en vergt een waardering van de feiten van het geval. Dit laatste is aan de ACM en uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen.
Ook zijn in de Nederlandse Reclame Code regels vastgelegd waar reclame aan moet voldoen. De regels zijn opgesteld in overleg met partijen die samen het adverterend bedrijfsleven vormen namelijk: adverteerders, reclameadviesbureaus en media. Wanneer consumenten menen dat sprake is van een misleidende reclame-uiting kunnen zij een klacht indienen bij de Reclame Code Commissie (RCC).
Overigens hebben de ACM en de RCC mij laten weten dat zij geen meldingen en klachten hebben ontvangen over reclame-uitingen op Schiphol omtrent «taxfree prijzen».
Deelt u de mening van de Consumentenbond dat het adverteren door ondernemingen met «taxfree prijzen», terwijl de consument wel btw-plichtig is en niet goedkoper uit is ten opzichte van de reguliere prijs waartegen het product elders in het land wordt verkocht, misleiding suggereert?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de Reclame Code Commissie te verzoeken om naar het adverteren met de term «taxfree prijzen» een onderzoek in te stellen? Zo nee, waarom niet?
De RCC is een privaat instituut met een eigen verantwoordelijkheid waar ik geen zeggenschap over heb. Wel heb ik deze Kamervragen onder de aandacht van de Stichting Reclame Code (SRC) gebracht. De SRC heeft mij laten weten dat er op korte termijn een verkennend gesprek zal plaatsvinden met een vertegenwoordiging van de taxfree winkeliers op Schiphol, verenigd in See Buy Fly, om de mogelijkheid van een onderzoek in de vorm van een monitoringsproject te bespreken.
Het bericht ‘Nederland blokkeerde belastingherzieningen’ |
|
Arnold Merkies |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederland blokkeerde belastingherzieningen»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland, samen met België en Luxemburg, in de EU systematisch de discussie over belastingvoordelen voor bedrijven heeft geblokkeerd, mede onder uw voorzitterschap? Gebeurde dit inderdaad vooral in de ambtelijke stuurgroep die belastingregelingen in de EU bespreekt, of ook in andere formaties? Heeft u op enig moment geprobeerd te voorkomen dat de innovatiebox op de agenda kwam?
Nee. De zogeheten Gedragscodegroep (Code of Conduct for business taxation)2 kent een vaste voorzitter. De eerste voorzitter was de Britse Dawn Primarolo. Thans is de Oostenrijker Wolfgang Nolz voorzitter van de Gedragscodegroep. Nederland is nooit voorzitter van de Gedragscodegroep geweest. De Gedragscodegroep rapporteert aan de Ecofinraad. Nederland heeft de Ecofinraad voor het laatst in 2004 voorgezeten. Belastingzaken worden in beginsel in de Ecofinraad en niet in de Eurogroep besproken.
Op welk moment is de discussie over innovatie-/patentboxen verplaatst naar de OESO?2
Zowel bij de Gedragscodegroep als in het OESO Forum on Harmful Tax Practices (OESO FHTP) is een discussie gevoerd over criteria waaraan preferentiële regimes moeten voldoen, over de vraag hoe deze criteria nader geconcretiseerd kunnen worden bij de beoordeling van zogenoemde innovatie- of patentregimes en uiteindelijk over de vraag welke regimes niet aan die criteria voldoen. Aanvankelijk verliep deze discussie parallel. Binnen het OESO FHTP is het Brits-Duitse compromis met betrekking tot innovatieregimes (de modified nexus approach) eind 2014 de basis voor verdere discussie geworden. Hierop volgend is het Brits-Duitse compromis ook omarmd door de Gedragscodegroep.4
Kunt u bevestigen dat multinationals via patentboxen hun belastingafdracht hebben kunnen verminderen met 80%? Geldt dat voor multinationals in alle landen?
De innovatiebox grijpt niet aan bij de belastingafdracht, maar bij de belastinggrondslag. Op grond van de innovatiebox kunnen multinationals hun internationale belastinggrondslag niet met 80% verminderen. Voor de Nederlandse innovatiebox komt alleen winst in aanmerking die toerekenbaar is aan innovatieve activiteiten in Nederland. De winst die behaald wordt met andere activiteiten, zoals marketing, productie en distributie, of die niet toerekenbaar is aan activiteiten in Nederland, komt niet voor de innovatiebox in aanmerking. In de praktijk zal de belastbare winst van een multinational daarom nooit met 80% worden verminderd.
Waarom was er weerstand van de zijde van Nederland om de box aan te passen, ondanks het feit dat onder andere Duitsland en Frankrijk het model als «zeer controversieel» bestempelden en het door de Europese Commissie «potentieel schadelijk» werd genoemd?3
Binnen de Gedragscodegroep werkt Nederland actief mee aan de beoordeling van potentieel schadelijke belastingregimes van de EU-lidstaten en aan de andere activiteiten van de Gedragscodegroep. Over de werkzaamheden van de Gedragscodegroep wordt ieder half jaar aan de Ecofinraad gerapporteerd. Deze rapportages worden vrijwel in zijn geheel gepubliceerd op de website van de Raad.
Er is in de Gedragscodegroep een aantal keren gesproken over patent- en innovatieboxen binnen de EU. In 2007 is de Nederlandse octrooibox besproken. De Gedragscodegroep heeft toen op basis van een beschrijving van de octrooibox besloten dat er geen aanleiding was om de octrooibox te onderwerpen aan een nader onderzoek. Dit is ook door middel van een brief aan de Kamer medegedeeld.7
Enkele jaren later, in 2012 en 2013, is in de Gedragscodegroep gesproken over richtsnoeren voor het beoordelen van patent- en innovatieboxen. Nederland heeft toen, samen met Luxemburg en België, onder meer benadrukt dat eerder goedgekeurde patentboxen niet opnieuw beoordeeld zouden hoeven te worden. De redactie van Der Spiegel heeft dit kennelijk geïnterpreteerd als het frustreren van een onderzoek naar patentboxen door Nederland. Nederland is van mening dat in zijn algemeenheid het openbreken van afspraken over eerder goedgekeurde belastingregimes, de rechtszekerheid van belastingplichtigen niet ten goede komt. Belastingplichtigen zouden immers een gerechtvaardigd vertrouwen moeten kunnen ontlenen aan een eerder goedgekeurd belastingregime. Ditzelfde geldt voor belastingregimes waarvan de Gedragscodegroep heeft besloten dat een onderzoek niet nodig is, in casu de Nederlandse octrooibox.
Nederland is uiteindelijk in 2014 akkoord gegaan met een herbeoordeling van de Nederlandse octrooibox, die inmiddels was omgevormd tot innovatiebox, en heeft daarbij gepleit om alle patentboxen binnen de EU te beoordelen, ook de patentboxen die in het verleden al eens door de Gedragscodegroep beoordeeld waren. Alleen op deze wijze kon een gelijk speelveld binnen de EU worden gewaarborgd. De Gedragscodegroep heeft hiertoe tijdens de Ecofinraad van 20 juni 2014 besloten. Daarbij is aangegeven dat rekening moest worden gehouden met de ontwikkelingen in de OESO.
Binnen de OESO werd inmiddels gesproken over de zogenoemde modified nexus approach op basis van een voorstel van Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. De modified nexus approach geeft invulling aan de substance-eisen (eisen aan daadwerkelijke economische activiteit of substantiële economische aanwezigheid) waaraan patentboxen moeten voldoen. Op grond van de modified nexus approach wordt substance bepaald aan de hand van het deel van de uitgaven die een belastingplichtige doet voor zelf-uitgevoerd onderzoek en onderzoek dat wordt uitbesteed aan derden. In de discussie heeft Nederland zich hard gemaakt voor een regeling waarbij het midden- en kleinbedrijf (mkb) en andere bedrijven die geen gebruik maken van patenten, maar wel innoveren, gebruik zouden kunnen blijven maken van patentboxen. Dit was en is voor Nederland een belangrijk punt, zowel binnen de OESO als binnen de EU. Binnen de EU is hierover een discussie gevoerd in aanloop naar en op de Ecofinraad van december 2014. De Kamer is hier toen ook over ingelicht.8 Nederland heeft over de Nederlandse inzet een verklaring laten opnemen in de notulen van de Ecofinraad van 9 december 2014.9
Er is vervolgens binnen de OESO overeenstemming bereikt over de modified nexus approach en welke bedrijven er van patent- en innovatieboxen gebruik kunnen maken. De OESO-uitkomsten doen recht aan de Nederlandse wens de regeling toegankelijk te houden voor het mkb en andere zeer innovatieve sectoren, zoals ICT/software en plantveredelaars. Voor het mkb is een regeling gekomen, waardoor het mkb gebruik kan blijven maken van de innovatiebox, ook als er geen patent wordt gebruikt. De inzet van Nederland was dus niet bedoeld om de aanpak van belastingontwijking tegen te werken, maar om consensus te bereiken over redelijke voorwaarden voor innovatieboxen. Het kabinet hecht grote waarde aan innovatie en zet zich dan ook actief in om innovatie toegankelijk te houden voor zowel het mkb als het grootbedrijf.
De landen moeten de modified nexus approach nu in de nationale wetgeving implementeren en zij moeten daar in 2015 een begin mee maken. Het kabinet gaat graag met de Kamer in gesprek over de uitwerking hiervan. Vervolgens zal de Gedragscodegroep, overeenkomstig de afspraak die de lidstaten daarover hebben gemaakt, de patent- en innovatieboxen binnen de EU toetsen aan de Gedragscode en bekijken of deze in lijn zijn met de modified nexus approach.
Klopt het dat u een politiek voorbehoud heeft geplaatst bij een compromisvoorstel van Duitsland en het VK, dat steun had van de Oeso? Wat hield dit voorstel in? Wat waren voor u de redenen om dit voorstel te blokkeren? Zijn er ook andere landen die een politiek voorbehoud hebben geplaatst bij het voorstel?4
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u het bericht bevestigen dat Luxemburg en Nederland in 2010 de uitwisseling van tax rulings van grote bedrijven verhinderd hebben? Zo ja, wat was daarvan de reden?5
Nederland heeft in 2010 niet de uitwisseling van tax rulings verhinderd, maar slechts een studievoorbehoud gemaakt bij de totstandkoming van richtsnoeren in de Gedragscodegroep. Echter, dit studievoorbehoud kon enkele maanden later worden ingetrokken, waarna de richtsnoeren inzake de uitwisseling van rulings door de Gedragscodegroep unaniem zijn aangenomen.
In 2010 heeft de Gedragscodegroep zich beziggehouden met het opstellen van richtsnoeren voor de uitwisseling van informatie over rulings. De Richtlijn betreffende wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de directe belastingen en de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB) voorzagen destijds al in spontane informatie-uitwisseling. Nederland heeft aanvankelijk een voorbehoud op de richtsnoeren gemaakt om de verhouding tussen de richtsnoeren van de Gedragscodegroep en de richtlijn en de eigen nationale bepalingen van de WIB te kunnen bestuderen, omdat Nederland zorgen had over de verenigbaarheid van deze. Het Nederlandse voorbehoud is vastgelegd in het verslag van de Gedragscodegroep aan de Ecofinraad van juli 2010.11 Na bestudering en nadat een verwijzing naar de richtlijn in de richtsnoeren is opgenomen, is Nederland tot de conclusie gekomen dat de richtsnoeren en de richtlijn en de eigen nationale bepalingen met elkaar te verenigen waren. Daarop kon Nederland zijn voorbehoud intrekken. Vervolgens zijn de richtsnoeren vastgesteld. Deze zijn neergelegd in de halfjaarlijkse rapportage van de Gedragscodegroep aan de Ecofinraad van december 2010.12
De uitspraak van de minister van Financiën dat hij voortaan wel alle documenten aan de Kamer zal sturen, als daarom gevraagd wordt |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Herinnert u zich dat u vrijdag 30 oktober jl. in reactie op vragen over het enquêterapport over de Fyra en onvolledige informatie gezegd heeft: «Als de Kamer voortaan alles wil hebben, ik vind het prima.»
Ja
Bent u op de hoogte van artikel 68 van de Grondwet dat luidt: «De Ministers en de staatssecretarissen geven de kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering mondeling of schriftelijk de door een of meer leden verlangde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat.»?
Ja
Bent u op de hoogte van het feit dat volgens de regering dit recht toekomt aan een individueel Kamerlid en zich ook uitstrekt tot documenten en niet slechts tot informatie over die documenten (Kamerstuk 28 362, nr. 2)?
Ja
Onderschrijft u het regeringsbeleid in Kamerstuk 28 362, nr. 2 volledig? Zo nee, kunt u dan precies aangeven op welke punten niet?
Ja
Kunt u precies aangeven hoe ver de uitzonderingsgrond in artikel 68 Grondwet, belang van de staat, reikt?
Het inlichtingenrecht van de Kamer is vastgelegd in artikel 68 Grondwet. Ik verwijs u naar Kamerstuk 28 362, nr 2 waarin het kabinet zijn visie hierop geeft. Daarbij wordt ook ingegaan op de reikwijdte van de uitzonderingsgrond. Op verzoek van de voorzitter van de Tweede Kamer, gedaan na het wetgevingsoverleg over de Raming van de Tweede Kamer voor 2016, gaat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties momenteel na of actualisering van deze notitie noodzakelijk is.
Bent u bereid om alle stukken die deze kabinetsperiode gevraagd zijn door ten minste een Kamerlid maar niet aan de Kamer gestuurd zijn per ommegaande aan de Kamer te doen toekomen (tenzij de uitzonderingsgrond in artikel 68 Grondwet zich daartegen verzet)?
Het verstrekken van inlichtingen aan de Kamer geschiedt altijd binnen het kader van artikel 68 van de Grondwet. Ik zie artikel 68 Grondwet als één van de hoekstenen van de parlementaire democratie, gelet op de controlefunctie van het parlement. Om die reden verstrek ik alle inlichtingen die nodig zijn om u die functie te kunnen laten vervullen, tenzij het belang van de Staat zich daartegen verzet. Over de wijze van informatieverstrekking treed ik, waar nodig, met u in discussie.
De door u gevraagde stukken zijn door het kabinet getoetst aan de Grondwet, en over de uitkomst hiervan is uw Kamer ingelicht. Voor een heroverweging of het opstellen van een lijst zie ik dan ook geen aanleiding.
Ten aanzien van onderdeel 8b verwijs ik u naar de antwoorden op de Kamervragen 2015/2016 met nummer 2015Z20306. In aanvulling op de antwoorden op deze Kamervragen het volgende. De door u gevraagde remuneratierapporten zijn als onderdeel van het jaarverslag van NS openbaar. In de AvA d.d. 4 maart 2015 zijn de volgende agendapunten besproken: 1) Het verslag van de Raad van Bestuur over het boekjaar 2014; 2) Vaststelling van de jaarrekening over het boekjaar 2014; 3) Verlening van decharge aan de leden van de RvB en RvC; 4) Bestemming van de winst over 2014, 5) de strategie van Abellio en 6) De rondvraag. De eerste vier punten hebben betrekking op het jaarverslag van NS over het boekjaar 2014, dat is terug te vinden onder www.nsjaarverslag.nl. Het verslag van de Raad van Bestuur staat op pag. 12 van het jaarverslag. De jaarrekening vindt u onder hoofdstuk 13 van het jaarverslag. In de antwoorden op eerdere Kamervragen (2015Z20306, ingezonden 30 oktober 2015) ben ik al dieper op het verlenen van de decharge ingegaan. De bestemming van de winst kunt u terugvinden op pag. 17 van het jaarverslag. Het agendapunt over Abellio ging over de toekomstige strategie van dit onderdeel van de NS. In het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen 2014 is hierover vermeld dat de strategie van Abellio herijkt zal worden en dat de Kamer over de nieuwe strategie van NS zal worden geïnformeerd. Onder de rondvraag werd gemeld dat de ACM onderzoek deed (zie voor verdere toelichting Kamervragen 2015/2016 met nummer 2015Z20306), NS bezig was stukken te verstrekken aan de Parlementaire Enquêtecommissie Fyra, dat de onderhandelingen over een nieuwe CAO gestart zouden worden en tot slot deelde de aandeelhouder mee in afwachting te zijn van een nieuw deelnemingenrapport van de Algemene Rekenkamer.
Heeft u behoefte aan een lijst met stukken die u nog zou moeten verschaffen, of kunt u zich goed herinneren hoe vaak en welke stukken door het kabinet niet aan de Kamer gestuurd zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid in dit overzicht niet te vergeten:
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om de vragen binnen twee weken te beantwoorden. Wel is het gelukt om binnen de termijn van drie weken te antwoorden.
ING de meest klimaatschadelijke bank van Nederland is |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het onderzoek in opdracht van Eerlijke Bankwijzer naar de investeringen van Nederlandse financiële instellingen?1
Wat is uw reactie op de uitkomsten van dit onderzoek, in het bijzonder het feit dat ING acht keer meer investeert in fossiele dan in duurzame energie?
In hoeverre hebben duurzame criteria een rol gespeeld in de keuze voor een nieuwe huisbankier van het Rijk, en hoe verhoudt dit zich tot de keuze voor ING?
Welke maatregelen nemen Nederlandse financiële instellingen om hun investeringen meer te richten op duurzame energie?
De inhoud van de prospectus voor beursgang ABN AMRO |
|
Teun van Dijck (PVV), Arnold Merkies , Henk Krol (50PLUS), Carola Schouten (CU), Roland van Vliet (Van Vliet), Rik Grashoff (GL), Wouter Koolmees (D66), Erik Ronnes (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Herinnert u zich het plenaire debat over het beloningsbeleid op 9 april 2015 van de ABN AMRO bank waarbij u antwoorden gaf op vragen over aandeelgerelateerde beloningen bij de privatisering van ABN AMRO, die aangaven dat dat soort beloning niet zou plaatsvinden?
Ja.
Onderschrijft u nog steeds de uitspraken die u toen heeft gedaan op vragen over de mogelijkheid tot het uitkeren van een bonus gerelateerd aan de beursgang van ABN AMRO?1
Ja.
Kunt u precies aangeven welke personen welke aandeelgerelateerde bonus krijgen op basis van het prospectus, specifiek pagina 334 en 335?
De zogeheten «Identified Staff» leden kunnen in aanmerking komen voor uitkering van variabele beloning, mits zij niet behoren tot de groep personen op wie het verbod op variabele beloning bij staatssteun van toepassing is. «Identified Staff» is een term waarmee personen worden aangeduid die het risicoprofiel van de bank materieel kunnen beïnvloeden. Er gelden voor de aanwijzing daarvan specifieke, op CRD IV gebaseerde Nederlandse wettelijke regels.
Ultimo 2014 bestond de groep van Identified Staff bij ABN AMRO uit circa 278 medewerkers. Onder deze 278 medewerkers bevinden zich de 7 leden van de Raad van Bestuur en 25 senior managers op wie, mede door het amendement van Merkies/Nijboer, het verbod op variabele beloning bij staatssteun in de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen (Wbfo) van toepassing is. Zij behoren namelijk tot de groep personen op wie het verbod van toepassing is, waartoe behoren: (i) personen die het dagelijks beleid bepalen, en (ii) personen die zowel een leidinggevende functie vervullen direct onder het echelon van de dagelijks beleidsbepalers als verantwoordelijk zijn voor natuurlijke personen wier werkzaamheden het risicoprofiel van de onderneming wezenlijk kunnen beïnvloeden.2 Deze groep heeft ingevolge de Wbfo geen recht op variabele beloning (in welke vorm dan ook) zolang de staat nog een belang in ABN AMRO heeft.
Overeenkomstig de geldende wettelijke regelingen, wordt door ABN AMRO de variabele beloning voor Identified Staff die niet onder het verbod op variabele beloning vallen sinds 2011 voor 50% uitgekeerd in cash en voor 50% in de vorm van een non-cash instrument. Dit percentage van 50% non-cash vormt het minimum volgens CRD IV. De regeling is sinds 2011 jaarlijks in het jaarverslag van ABN AMRO toegelicht. Omdat ABN AMRO op dit moment nog geen beursgenoteerd bedrijf is, heeft ABN AMRO tot op heden geen aandelen maar «performance-certificaten» toegekend. Als gevolg van de beursgang zal het non-cash gedeelte vanaf 2016 niet meer in performance-certificaten, maar in de vorm van certificaten van aandelen ABN AMRO worden uitgekeerd.
Kunt u aangeven of deze bonussen passen binnen de uitspraken gedaan tijdens het debat van 9 april 2015?
Ja, die passen daarbinnen. De top van ABN AMRO, te weten de 7 leden van de raad van bestuur en de 25 senior managers die onder het verbod op variabele beloning bij staatssteun vallen, hebben geen recht op variabele beloning of verhoging van de vaste beloning (afgezien van CAO-verhogingen) zolang de staat aandeelhouder is van ABN AMRO.
In hoeverre zijn de beloningen van de «identified staff» in lijn met het amendement Merkies/Nijboer?2 Passen deze bonussen binnen dit amendement dat bonussen voor de subtop van banken onmogelijk moest maken?
Ja, de beloningen voldoen aan het amendement Merkies/Nijboer. Zoals hiervoor al uiteengezet, geldt het amendement namelijk voor personen die behoren tot het echelon direct onder de dagelijkse beleidsbepalers van de bank (dat wil zeggen de Raad van Bestuur) en die tevens verantwoordelijk zijn voor natuurlijke personen wier werkzaamheden het risicoprofiel van de onderneming wezenlijk kunnen beïnvloeden. De 25 senior managers die onder deze kwalificatie vallen hebben geen recht op variabele beloning zolang de staat aandeelhouder is. De groep van «identified staff» bestaat echter gedeeltelijk ook uit personen die binnen de bank geen leidinggevende positie hebben en uit personen die wel leiding geven maar niet op het niveau zoals in het amendement gedefinieerd. Deze personen vallen niet onder de reikwijdte van het amendement Merkies/Nijboer.
Hoe hoog is het totaalbedrag aan eenmalige bonussen die in verband met de beursgang zullen worden uitgekeerd?
Van een aparte bonusregeling in verband met de beursgang is geen sprake. Medewerkers die voor variabele beloning in aanmerking komen worden volgens de bestaande regelingen beoordeeld. Hierbij gelden uiteraard telkens de bepalingen en restricties van de Wbfo en overige richtlijnen. De enige verandering is dat de sinds 2011 gebruikte non cash instrumenten bij betaling van variabele beloning aan «identified staff» na de beursgang worden vervangen door certificaten van aandelen ABN AMRO.
Kunt u uitleggen wie tot deze bonusconstructie heeft besloten en wanneer bent u daarvan op de hoogte gesteld? Hebt u hiervoor toestemming gegeven?
ABN AMRO heeft als vennootschap zelf de verantwoordelijkheid om binnen het wettelijke kader een variabele beloningsregeling op te stellen. Over het na de beursgang vervangen van de performance certificaten door certificaten van aandelen beslist ABN AMRO zelf.
Zijn deze bonussen al uitgekeerd? Zo ja, wanneer? Zo neen, wanneer zullen de bonussen uitgekeerd worden?
Nee, de over 2015 aan «identified staff» (met uitzondering van de Raad van Bestuur en 25 senior managers die vallen onder het amendement Merkies/Nijboer) toe te kennen variabele beloning zal eerst in maart 2016 bekend zijn. De toekenning over 2016 vindt pas plaats in maart 2017. Conform de wettelijke regeling en CRD IV wordt 50% van de variabele beloning via een non-cash instrument toegekend. Vanaf het jaar 2016 krijgt het non-cash instrument jaarlijks de vorm van certificaten van aandelen. Bij de toekenning van variabele beloningen worden uiteraard telkens de bepalingen van de WBFO in acht genomen.
Uit het prospectus blijkt tevens dat twee bestuurders potentiële belangenconflicten hebben; kunt u hier nader op ingaan? Hoe zal hiermee omgegaan worden?
Ten aanzien van beide bestuurders is niet definitief vastgesteld dat sprake is van een tegenstrijdig belang in de zin van artikel 2:129 lid 6 Burgerlijk Wetboek. De meldingen zijn in de prospectus opgenomen om elke mogelijke schijn van belangenverstrengeling te vermijden, dan wel omdat, zoals in de prospectus staat toegelicht, best practice bepaling II.3.2 uit de Nederlandse Corporate Governance Code naar de letter van toepassing is. Deze laatste bepaling is ook overgenomen in het reglement van de Raad van Bestuur van ABN AMRO. In lijn met hetgeen in de prospectus staat aangegeven, wordt de procedure volgens de Corporate Governance Code (en dus het reglement) gevolgd en zullen de bestuurders niet deelnemen aan beraadslagingen en besluitvorming over de betrokken onderwerpen in de Raad van Bestuur.
Kunt u deze vragen vóór vrijdag 13 november 2015 beantwoorden?
Zie inleiding.
Het terugeisen van belastinggeld dat besteed is voor het WK bid 2018 |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Waarom eist Zeist geen schadevergoeding van de FIFA?1
Ja.
Deelt u de mening dat inmiddels wel als een vaststaand feit mag worden beschouwd dat de stemming welk land het WK-voetbal in 2018 mocht organiseren tenminste voor een deel doorgestoken kaart was? Zo nee, waarom niet?
Ik doe daar geen uitspraak over. Op dit moment lopen er twee juridische onderzoeken naar vermeende corruptie binnen de FIFA, de wereldvoetbalbond. Eén onderzoek in de Verenigde Staten en één in Zwitserland. In antwoord op eerdere kamervragen van het lid Klever (PVV) heb ik uw Kamer op 2 juni 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2598) laten weten de resultaten daarvan af te wachten. Daarna beraad ik mij over mogelijke vervolgstappen.
Weet u of de KNVB naar het voorbeeld van de Engelse FA ook schadevergoeding van de FIFA gaat vragen vanwege een investering voor de kandidatuur van het WK-voetbal in 2018?
De KNVB onderzoekt samen met de KBVB de mogelijkheden omtrent terugvorderen van het geld dat was gemoeid met het WK 2018 bid. Het is nu te vroeg om te spreken over eventuele schadevergoeding.
Hoeveel geld heeft de Nederlandse staat (indirect) gestoken in de kandidatuur België/Nederland WK 2018?
De totale kosten voor dit bid bedroegen € 10,5 miljoen. De begroting van het bid is gedekt door de beide nationale bonden en de overheden van de twee landen. De Nederlandse rijksoverheid heeft daarvan € 3 miljoen voor zijn rekening genomen. Van dit bedrag is een half miljoen euro besteed aan het haalbaarheidsonderzoek. Het resterende bedrag is besteed aan onder meer reis- en verblijfskosten, (pers)presentaties, drukwerk, websites, FIFA-inspecties etc.
Deelt u de mening dat, aangezien de Nederlandse staat miljoenen euro’s aan het promoten van de kandidatuur van Nederland heeft bijgedragen, ook de Nederlandse staat schadevergoeding aan de FIFA zou moeten vragen? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat verspild belastinggeld bij de FIFA wordt teruggehaald? Zo nee, waarom niet?
Ik doe daar geen uitspraak over. Zoals ik hierboven al heb gesteld wacht ik eerst de resultaten van de lopende onderzoeken af. Als daarin wordt aangetoond dat de toewijzing niet correct is verlopen, beraad ik mij over de mogelijke vervolgstappen.
Het bericht dat bank geen zicht had op klant met verhoogd risicoprofiel |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel: Bank had geen zicht op klant met «verhoogd risicoprofiel»?1
Ja.
Bij 21 van de 26 door de Dubai Financial Services Authority (DFSA) onderzochte dossiers bleek ABN AMRO niet te weten waar de rijkdommen van klanten vandaan kwamen; was u ervan op de hoogte dat zaken stelselmatig misgingen bij ABN AMRO Dubai?
Uit de ingestelde onderzoeken is inderdaad gebleken dat binnen kantoor Dubai sprake was van tekortkomingen bij de uitvoering van geldende regels en procedures, onder meer met betrekking tot de herkomst van vermogen en transactiemonitoring. Tevens is inderdaad gebleken dat binnen kantoor Dubai sprake was van enkele ongedateerde blanco handelsformulieren, hetgeen in strijd is met de geldende interne regels. Het ging hierbij om een beperkt aantal formulieren voor drie klanten. Uit deze onderzoeken zijn geen concrete aanwijzingen voor stelselmatige misstanden gekomen. Over de uitkomsten van de door DNB en DFSA ingestelde onderzoeken en de inmiddels door de bank zelf getroffen verbetermaatregelen heb ik u op 3 november jl. geïnformeerd.
Was u ervan op de hoogte dat een vervolgonderzoek door de bank, naar de herkomst van het vermogen van de klanten bij ABN AMRO Dubai in veel gevallen uitbleef?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat men bij ABN AMRO Dubai alarmsignalen over ongebruikelijke transacties onder het kleed probeerde te vegen, in sommige gevallen met «valse informatie?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het feit dat ten minste twee «politically exposed persons» deel bleken uit te maken van het klantenbestand van ABN AMRO?
Politiek prominente personen (ook wel politically exposed persons of PEPs) kunnen klant zijn van een bank. Dat is niet verboden. Het is wel zo dat PEPs die niet in Nederland wonen of niet de Nederlandse nationaliteit hebben, ingevolge de Nederlandse anti-witwasregelgeving, worden gezien als hoger risico. Dat betekent dat een bank verscherpt cliëntenonderzoek moet verrichten. Uit informatie van ABN AMRO blijkt dat de bank dit ook doet. Dit verscherpt cliëntenonderzoek houdt onder meer in dat de beslissing tot het aangaan van de cliëntrelatie met de PEP expliciet wordt goedgekeurd door personen die daartoe door de instelling zijn gemachtigd, dat op risico gebaseerde en adequate maatregelen worden getroffen om de bron van het vermogen van de PEP en de fondsen die bij de zakelijke relatie of de transactie gebruikt worden vast te stellen, en dat doorlopend controle wordt uitgeoefend op de zakelijke relatie met de PEP. Zoals ABN AMRO in haar brief van 3 november jl heeft toegelicht, heeft de bank inmiddels diverse verbetermaatregelen getroffen om ervoor te zorgen dat kantoor Dubai voortaan de geldende regels en procedures adequaat naleeft.
Is De Nederlandsche Bank (DNB) op de hoogte om welke personen het gaat?
Ja.
Kunt u met zekerheid zeggen dat er nu geen «politically exposed persons» meer zijn die deel uitmaken van het klantenbestand van ABN AMRO?
Het is ABN AMRO niet toegestaan om informatie over specifieke klanten te verstrekken.
Wat vindt u van de, klaarblijkelijk, stelselmatige wanpraktijken bij ABN AMRO Dubai waarbij ongedateerde blanco handelsformulieren vooraf alvast waren voorzien van alle benodigde goedkeurende handtekeningen ten behoeve van cliënten van het ABN AMRO-kantoor in Dubai?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat er slechts sprake was van incidenten en onregelmatigheden of was er wel degelijk sprake van stelselmatige praktijken?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom maakt DNB niet net als de toezichthouder van Dubai het boetebesluit openbaar? Kan DNB het binnen de wettelijke mogelijkheden wel openbaar maken indien zij daarvoor zou kiezen?
Bent u bereid zich ervoor in te zetten dat het boetebesluit openbaar wordt gemaakt?
De vierde anti-witwasrichtlijn bevat bepalingen omtrent de openbaarmaking van boetebesluiten. Deze richtlijn moet per juni 2017 zijn omgezet in nationaal recht. Het kabinet maakt zich er sterk voor om die omzetting op tijd te realiseren. Tot die tijd geldt de Wwft in zijn huidige vorm en worden boetebesluiten op grond van de Wwft niet openbaar gemaakt.
Het terugvorderen van ten onrechte verleende belastingvoordelen bij sjoemelende autofabrikanten |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat de fraude van Volkswagen met benzinemotoren mogelijk ook gevolgen heeft voor Nederland?1 Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ja. De berichtgeving vanuit Volkswagen omtrent geconstateerde onregelmatigheden met CO2-emissiecijfers baart mij zorgen. Het is van groot belang dat alle relevante feiten zo snel mogelijk op tafel komen.
Klopt het dat u bij Nieuwsuur2 aangaf dat de problemen bij Volkswagen betrekking hadden op de emissies van stikstofoxides, dat dit losstaat van de in Nederland geboden fiscale voordelen, omdat die gericht zijn op brandstofverbruik casu quo koolstofdioxide (CO2) en dat het op dat moment te vroeg was om conclusies te trekken over het terugvorderen van belastingvoordelen bij Volkswagen? Zo ja, kunt u aangeven of de nieuwste onthullingen uw standpunt zoals u in Nieuwsuur verwoordde veranderen? Zo nee, wat is er wel nodig om uit te spreken dat de Nederlandse staat in geval van fraude onterecht verleende belastingvoordelen terugvordert bij autofabrikanten?
De eerder gesignaleerde fraude met betrekking tot NOx-emissies bestond eruit dat software wordt toegepast die precies detecteert wanneer met het voertuig een emissietest in een laboratorium wordt uitgevoerd en wanneer voor normaal gebruik op de openbare weg wordt gereden. De regeling van de motor is vervolgens zodanig dat de NOx-emissie tijdens een emissietest in het laboratorium aan de verplichte norm voldoet. De diverse fiscale stimuleringsmaatregelen voor zuinige voertuigen met een lage CO2-uitstoot, zoals een lagere BPM en bijtelling, vallen buiten de directe invloedssfeer van fraude met specifiek de NOx-uitstoot van dieselauto’s.
In tegenstelling tot de fraude met specifiek de NOx-uitstoot, kunnen onregelmatigheden in de CO2-emissies wel direct van invloed zijn op verleende belastingvoordelen. Het is van groot belang dat alle relevante feiten zo snel mogelijk op tafel komen. Ik ben daarom een onderzoek gestart naar de mogelijke gevolgen van deze onregelmatigheden voor de belastingheffing. Op dit moment staat mij de volgende informatie ter beschikking. Volkswagen heeft in Europa bij circa 800.000 auto’s uit de Volkswagen Groep onregelmatigheden ontdekt bij het bepalen van de CO2-uitstoot met het oog op de typegoedkeuring. Volkswagen streeft ernaar om zo snel mogelijk de CO2-uitstoot van de relevante auto’s te herclassificeren. Op dit moment worden de geconstateerde onregelmatigheden in de CO2-uitstoot onderzocht door Volkswagen in samenspraak met de Duitse typegoedkeuringsinstantie KBA en zullen de CO2-uitstootgegevens waar nodig worden aangepast. De Duitse typegoedkeuringsinstantie KBA houdt toezicht op Volkswagen en is verantwoordelijk voor het onderzoek bij Volkswagen.
De gevolgen voor de specifieke Nederlandse situatie vanwege onregelmatigheden die rechtstreeks ingrijpen op de CO2-uitstoot zoals bepaald bij de Europese typegoedkeuring zullen nader bezien worden. Daarbij zal dan tevens worden gekeken naar de mogelijke en gewenste vervolgstappen met betrekking tot eventueel misgelopen belastinginkomsten. Het is duidelijk dat, mochten er mogelijkheden blijken te zijn voor eventueel schadeverhaal, dit thuishoort bij de veroorzaker van de schade en niet bij de consument. Volkswagen heeft in een brief gericht aan de Minister van Financiën op 6 november jl. laten weten dat de Volkswagen Groep eventuele additionele heffingen als gevolg van een te lage fabrieksopgave voor de CO2-emissies volledig voor zijn rekening zal nemen. Daarbij heeft Volkswagen Groep de competente autoriteiten nadrukkelijk verzocht geen aanvullende claims bij de consumenten neer te leggen. De volgende fiscale regelingen zijn gelet op het voorgaande relevant: een lagere belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM), verlaagde tarieven in de motorrijtuigenbelasting voor auto’s met een CO2-uitstoot van niet meer dan 50 g/km en (de milieukortingen in) de bijtelling ter zake van privégebruik van een auto van de zaak. Verder zal er ook doorwerking naar onder andere de omzetbelasting en de provinciale opcenten zijn. Ook kunnen stimuleringsregelingen zoals de MIA en de VAMIL geraakt worden door eventuele onregelmatigheden in de CO2-emissies. De brief van Volkswagen Groep AG is bijgevoegd.
Kunt u autobezitters en leaserijders die de afgelopen jaren te goeder trouw en met het oog op al dan niet door belastingvoordelen gestimuleerde milieuvoordelen voor Volkswagen hebben gekozen gerust stellen dat de onregelmatigheden in de CO2-emissies bij Volkswagen geen effect hebben op fiscale voordelen die ze genieten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel belastingopbrengsten de Nederlandse staat is misgelopen door onregelmatigheden met CO2-emissiecijfers bij Volkswagen, uitgesplitst naar belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM), Motorrijtuigenbelasting en provinciale opcenten? Kunt u inschatten hoeveel loonbelasting is misgelopen door onterecht verleende verlaagde bijtelling bij leaserijders?
Nee, dat kan ik niet. Op dit moment worden door Volkswagen, in samenspraak met de Duitse typegoedkeuringsinstantie KBA, de onregelmatigheden in de CO2-emissies en de omvang daarvan nader onderzocht. Vooralsnog is onvoldoende informatie beschikbaar om te beoordelen welke consequenties dit voor Nederland kan hebben.
Bent u voornemens om de misgelopen belastingopbrengsten bij sjoemelende autofabrikanten in rekening te brengen als blijkt dat deze autofabrikanten ook bij CO2-emissies hebben gesjoemeld? Zo ja, welke fiscale regelingen komen hiervoor in aanmerking? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat het verlieslijdend Zorgsaam haar oud-bestuurders tonnen betaalt |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de verlieslijdende zorgorganisatie Zorgsaam haar oud-bestuurders tonnen betaalt?1
Het kabinet vindt onmatige ontslagvergoedingen van zorgbestuurders onwenselijk. Daarom is wettelijk geregeld wat maatschappelijk verantwoorde inkomens voor topfunctionarissen zijn in de Wet Normering Topinkomens (WNT). De normen van de WNT handhaven we. Instellingen maken binnen de kaders van de wet hun eigen afwegingen bij hun personeelsbeleid. Dit geldt ook voor ontslagvergoedingen.
Vindt u het moreel aanvaardbaar dat zorgbestuurders die verantwoordelijk zijn voor de slechte resultaten van de zorgorganisatie, het ontstane miljoenentekort en het ontslag van honderden mensen, een paar ton mee naar huis krijgen? Kunt u tevens precies toelichten waarom deze heren recht hadden op de exact uitbetaalde bonussen? Hoe waren deze bedragen opgebouwd?
Zie antwoord vraag 1.
Was er enig toezicht op het functioneren van de raad van toezicht? Zo ja, hoe zag dit toezicht eruit?
In het algemeen is een raad van toezicht zelf verantwoordelijk voor haar eigen functioneren en moet deze op grond van de zorgbrede governancecode ook periodiek toetsen. Ik vind het belangrijk dat raden van toezicht kritisch zijn op hun eigen functioneren. Externe evaluatie kan een goed middel zijn om blinde vlekken of lacunes in beeld te krijgen. Zorgsaam geeft aan zich te houden aan de zorgbrede governancecode maar dat op dit moment geen evaluatie van de nieuwe raad van toezicht aan de orde is.
In onze agenda goed bestuur, hebben de Staatssecretaris en ik geconstateerd dat het interne toezicht nog verder geprofessionaliseerd kan worden. Een van de acties in deze agenda is het ontwikkelen van een accreditatie voor toezichthouders, waarbij aandacht zal zijn voor de vakontwikkeling, het kritisch vermogen en mogelijkheden tot externe evaluatie van een raad van toezicht.
In de voortgangsrapportage goed bestuur, die rond de jaarwisseling aan uw Kamer wordt gezonden, zal ik nader ingaan op de stand van zaken van dit traject.
Wie gaat de toetsing uitvoeren van de nieuwe Raad van Toezicht van Zorgsaam die zijn eigen functioneren nu extern laat toetsen? Wat is uw mening hierover? Denkt u dat dit dergelijke situaties kan voorkomen? Is dit iets wat andere raden van toezicht ook zouden moeten laten doen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan het dat de ontslagvergoeding van de heer R. anderhalve ton hoger uitvalt dan eerder door het Scheidsgerecht gezondheidszorg was vastgesteld? Deelt u de mening dat in de jaarverslagen van ziekenhuizen en zorgorganisaties duidelijk moet worden gemaakt hoe de hoogte van een ontslagvergoeding tot stand is gekomen? Wat vindt u ervan dat het jaarverslag dit niet inzichtelijk maakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De WNT verplicht dat instellingen de uitkeringen in verband met het dienstverband van topfunctionarissen opnemen in de jaarrekening. Daarbij hoeft niet vermeld te worden hoe het bedrag tot stand gekomen is.
De WNT kent voldoende transparantieverplichtingen over de bezoldigingsgegevens van topfunctionarissen. De accountant controleert deze gegevens. De toezichthouder op de naleving van de WNT in de zorg, het CIBG, kan indien nodig aanvullende gegevens opvragen. De WNT maximeert ontslagvergoedingen op € 75.000.
Zijn binnen zorgorganisatie Zorgsaam de regels gevolgd die gelden met betrekking tot ontslagvergoedingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het CIBG heeft al een onderzoek lopen naar een mogelijke overtreding met betrekking tot ontslagvergoedingen bij deze zorginstelling. Dit onderzoek is nog niet afgerond.
Deelt u de mening dat bestuurders of leden van de raad van bestuur van ziekenhuizen of zorgorganiasties nooit een (grote) bonus mee zouden moeten krijgen in gevallen zoals de onderhavige waarin beide leden van de raad van bestuur zijn ontslagen vanwege slecht functioneren en gebrek aan vertrouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven of de heren R. en P. naast hun werk binnen de Raad van Bestuur van zorgorganisatie Zorgsaam nog andere banen en/of functies hadden? Zo ja, welke banen/functies waren dat? Kunt u vervolgens aangeven waar beide heren momenteel werken?
Nee, ik beschik niet over de gevraagde informatie. Instellingen en personen zijn niet verplicht om deze informatie te registeren of openbaar te maken. Alleen voor de nevenfuncties van leden van Raden van Toezicht moeten zorginstellingen vermelden in de jaarrekening.
Hoe groot is de tweede ontslagronde die dit jaar binnen Zorgsaam nog gaat plaatsvinden? Zou het dan niet schappelijk zijn om ook de zorgmedewerkers die ontslagen worden een compensatie mee te geven?
Ik heb hier geen inzicht in. Dit is primair aan de sociale partners. De instelling heeft aangegeven in gesprek te zijn met de vakbonden.
Welke leden heeft de nieuwe raad van toezicht die in de loop van 2015 is aangetreden? Wie zitten er nu in de raad van bestuur?
De raad van toezicht van Zorgsaam bestaat uit drie leden: de heren T.R. Doesburg, G. van Essen en W.N.M. Hustinx. Allen zijn in 2015 aangetreden. De raad van bestuur is eenhoofdig en bestaat uit de heer M.J. Rutgers.
Zijn de ontslagvergoedingen van meerdere tonnen betaald met geld dat bedoeld was voor het verlenen van zorg of het salaris van zorgpersoneel? Heeft het moeten betalen van deze ontslagvergoedingen het ziekenhuis nog dieper in de financiële problemen gebracht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Instellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de precieze besteding van hun middelen. Zij leggen hierover op hoofdlijnen verantwoording af in de jaarrekening. Op basis van de gegevens in de jaarrekening over 2014 kan ik uw specifieke vragen niet beantwoorden.
Hoeveel bestuurders die vanwege slecht functioneren ontslagen zijn hebben de afgelopen vijf jaar een ontslagvergoeding meegekregen en hoe hoog waren die bedragen? Kunt u hiervan een overzicht naar de Kamer sturen met daarin de namen van de organisaties, de namen van degenen die de bonus uitbetaald hebben gekregen en wat de exacte hoogtes van de bonussen waren?
Jaarlijks stuurt de Minister van BZK een rapportage naar de Tweede Kamer met daarin alle ontslagvergoedingen in de publieke en semipublieke sector die de WNT-norm overstijgen. Daarin kan geen onderscheid gemaakt worden naar de reden van het ontslag. Eind dit jaar stuurt de Minister van BZK u de WNT-jaarrapportage over verslagjaar 2014.
Passen dergelijke ontslagvergoedingen in uw beeld van zinnige en zuinige zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2 en 6.
De handelspraktijken van incassobureaus |
|
Sadet Karabulut , Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Incasso-cowboys dreigen en bedreigen» naar aanleiding van het rapport «Een onderzoek naar handelspraktijken van incassobureaus» van de Autoriteit Consument en Markt (ACM)? Zijn er reeds boetes uitgedeeld door toezichthouders ACM of de Autoriteit Financiële Markten (AFM) aan incassobureaus die onterechte kosten vorderen, berekenen en klanten onder druk zetten om te betalen?1 2 3
Uit het onderzoek van de ACM blijkt dat de ACM aanwijzingen heeft dat incassobureaus zich niet altijd aan het wettelijk kader voor incassokosten houden door te hoge incassokosten te berekenen. Ook heeft de ACM aanwijzingen dat incassobureaus consumenten confronteren met onterechte of verjaarde vorderingen. Verder constateert de ACM dat incassobureaus geregeld ontoelaatbare druk uitoefenen bij de inning van vorderingen bij consumenten. Op dit moment zijn voor de in het rapport gesignaleerde problemen nog geen boetes opgelegd. De resultaten van het onderzoek zijn reden voor de ACM om oneerlijke incassopraktijken op de agenda voor 2016 te zetten en in samenspraak met de AFM te willen optreden tegen misleidende en agressieve handelspraktijken. Gezien de ernst van de geconstateerde misstanden juich ik toe dat de ACM samen met AFM extra aandacht besteedt aan de incassobranche.
Er wordt al langere tijd ingezet op de verbetering van de kwaliteit van de incassobranche, over de ontwikkelingen heb ik u verschillende keren geïnformeerd4. Naar aanleiding van dit rapport ben ik opnieuw in contact getreden met betrokken partijen, zoals de ACM, de AFM, de ministeries van Economische Zaken, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Financiën, alsook met de Nederlandse Vereniging voor Incasso-ondernemingen (NVI). Dit met het doel om de bevindingen te bespreken en na te gaan hoe, met inachtneming van een ieders verantwoordelijkheid, misstanden kunnen worden tegengegaan. Verder verwijs ik naar de brief die gelijktijdig met deze antwoorden aan uw Kamer wordt verstuurd en waarin ik op dit rapport in ga.
Deelt u de mening dat de druk die op consumenten uitgevoerd wordt om hun vorderingen te voldoen ontoelaatbaar is? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiertegen nemen?
Bent u bereid maatregelen te nemen tegen incassobureaus die de Wet normering buitenrechtelijke incassokosten (Wik) overtreden of niet juist hanteren? Zo ja, welke maatregelen zijn dat? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid incassobureaus die met (rechts)maatregelen dreigen waarvoor zij wettelijk gezien de bevoegdheid niet hebben, zoals het uitvoeren van gedwongen verkoop, het doen van ontruimingen, het leggen van beslag op bankrekening, loon of uitkering en het uitbrengen van dagvaardingen, het werken onmogelijk te maken? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Deelt u inmiddels de mening4 dat het van belang is sancties te stellen op het overtreden van de wet die een maximum stelt aan de incassokosten? Zo nee, waarom niet?
Op welke wijze bent u voornemens consumenten te beschermen tegen onterechte of verjaarde vorderingen?
Bent u bereid de voorlichting aan consumenten te verbeteren, met name aan mensen met lage inkomens en laagopgeleiden, die vaak de dupe zijn van ontoelaatbare druk? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Vooropgesteld zij dat de verantwoordelijkheid voor het verstrekken van duidelijke en volledige informatie in eerste instantie bij de incassobureaus ligt. Gerichte informatieverstrekking aan mensen die het direct aangaat, heeft waarschijnlijk meer effect dan algemene informatieverstrekking door het Rijk. Dat neemt niet weg dat ook de overheid een verantwoordelijkheid hierin neemt. Zowel door de overheid als door marktpartijen wordt ingezet op het voorlichten en informeren van consumenten. Zie hierover ook mijn brieven van 19 juni 2014 en 24 maart 20156, alsook de brief die gelijktijdig met deze antwoorden aan uw Kamer wordt verstuurd. In deze brieven wordt nader gespecificeerd welke inzet wordt gepleegd op voorlichting aan niet alleen consumenten, maar ook aan opdrachtgevers van incassobureaus. In antwoord op de eerste vraag gaf ik reeds aan in overleg te zullen treden met alle betrokken partijen. Daarbij zal ik zeker ook voor het belang van een goede voorlichting nogmaals aandacht vragen.
Het bericht ‘Vivat verzekeringen krijgt mogelijk junkstatus’ |
|
Arnold Merkies , Erik Ronnes (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vivat verzekeringen krijgt mogelijk junkstatus»1
Ja
Hoe kan het dat een kredietbeoordelaar geen inzicht heeft in een financiële instelling die in Nederland actief is en daarom geen kredietrating kan afgeven?
Standard & Poor’s (S&P) heeft op 19 oktober de zogenoemde outlook van de kredietbeoordeling van de verzekeringsgroep Vivat en de werkmaatschappijen SRLEV en REAAL Schade aangepast van developing naar negative.S&P heeft vervolgens op 12 november bekend gemaakt dat zij de rating van Vivat en de werkmaatschappijen voor een periode van 90 dagen schorst.
S&P schrijft op 19 oktober dat zij verwacht dat na de overname Anbang zowel strategisch als operationeel betrokken zal zijn bij Vivat. S&P verwacht daarom de verzekeringsgroep Vivat te zullen waarderen als dochter van de Anbang Groep. De kredietbeoordeling van Vivat zal naar de mening van S&P niet los gezien kunnen worden van de kredietbeoordeling van de Anbang Groep. S&P vervolgt dat zij beperkt de beschikking heeft over informatie over de Anbang groep, maar dat zij verwacht dat de kredietbeoordeling van de Anbang groep lager zal zijn dan die van Vivat.
Op 12 november schrijft S&P dat zij er niet in is geslaagd om voldoende informatie te vergaren om de kredietwaardigheid van de Anbang Groep accuraat te kunnen beoordelen. Om deze reden schorst S&P de rating van Vivat en de werkmaatschappijen.
De schorsing van de rating van Vivat en de werkmaatschappijen door S&P heeft voor de solvabiliteit van de verzekeringsgroep en de individuele verzekeringsmaatschappijen geen onmiddellijke gevolgen. De berekening van de solvabiliteit van een verzekeringsgroep is niet afhankelijk van de kredietbeoordeling van die groep door een kredietbeoordelaar maar geschiedt op basis van in de wetgeving neergelegde voorschriften. Vivat heeft vrijdag 23 oktober de kapitaalversterking van EUR 1,35 miljard ontvangen, zoals was aangekondigd op het moment van de verkoop van Vivat aan Anbang. Als gevolg van deze kapitaalversterking stijgt de Solvency I ratio volgens VIVAT naar 233% en de Solvency II ratio naar meer dan 150%. Hiermee wordt ruimschoots aan alle wettelijke eisen voldaan. Niet ondenkbaar is dat de schorsing van de rating gevolgen heeft voor de prijs van externe financiering van Vivat. Tegelijkertijd is de rating slechts een onderdeel van een bredere afweging van geldverstrekkers, daarbij is het oordeel van de kredietbeoordelaars niet allesbepalend.
Het oordeel van de kredietbeoordelaars is overigens ook niet eensluidend. Op dit moment heeft alleen S&P een rating afgegeven voor de verzekeringsgroep Vivat. De twee andere grote kredietbeoordelaars hebben geen rating afgegeven voor de verzekeringsgroep, zij hebben echter wel een rating afgegeven voor de werkmaatschappijen SRLEV en REAAL Schade.
Fitch Ratings heeft op 13 november bekend gemaakt dat zij de rating van beide werkmaatschappijen herbevestigd met een positieve outlook. Fitch had voordien voor beide werkmaatschappij een positieve noch negatieve outlook («rating watch evolving»). Fitch schrijft dat zij van Vivat begrijpt dat het wettelijk kader de kapitaalpositie van Vivat beschermt door beperkingen ten aanzien van de minimale kapitalisatie en uitkering van dividenden. Fitch meent dat deze beperkingen tot doel hebben om de kapitaalspositie van Vivat op niveau te behouden en polishouders te beschermen. De positieve outlook reflecteert de verwachting van Fitch dat Vivat door een aantal maatregelen de winstgevendheid en de capaciteit om aan haar schuldverplichtingen te voldoen zal kunnen verbeteren.
Moody’s heeft ten aanzien van beiden thans eveneens een positieve outlook. Moody’s heeft daarbij op 28 oktober 2015 de kredietbeoordeling van de uitstaande achtergestelde leningen van SRLEV hoger gewaardeerd.
Wat zijn de gevolgen van een lagere rating voor de stabiliteit van Vivat (solvabiliteit, rentelasten, enz.), het Nederlandse financiële stelsel en de polishouders van Vivat?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zou het gevolg zijn als de kredietrating van Vivat wordt ingetrokken?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er naast Standard & Poors (S&P) nog andere kredietbeoordelaars die een veel lagere rating voor Vivat overwegen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft De Nederlandsche Bank (DNB) wél toegang gekregen tot alle financiële informatie waar de kredietbeoordelaar geen toegang toe heeft gekregen om tot een beoordeling van de financiële stabiliteit van Anbang te komen?
Op grond van de Wet op het financieel toezicht is voor het verwerven van een gekwalificeerde deelneming in een verzekeraar, direct of indirect via een verzekeringsholding, een verklaring van geen bezwaar van DNB vereist. DNB verleent een dergelijke verklaring alleen indien zij zich ervan vergewist heeft dat de potentiële verwerver aan de in de wet gestelde eisen voldoet. DNB heeft op 3 juli 2015 de voor de overname van Vivat vereiste vvgb’s verleend. Daaruit maak ik op dat DNB de beschikking heeft gehad over alle informatie die de toezichthouder voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijk achtte.
In het algemeen neemt DNB alle relevante beschikbare toezichtvertrouwelijke en publieke informatie mee voor haar prudentieel toezicht op financiële instellingen. Informatie van kredietbeoordelaars over deze instellingen kan daarbij door DNB worden betrokken, als één van de bronnen van informatie. De beschikbaarheid van een beoordeling van de kredietwaardigheid van een financiële onderneming door een kredietbeoordelaar is echter geen vereiste voor lopend toezicht of de beoordeling van een aanvraag van een verklaring van geen bezwaar.
Zijn er in het verleden meer gevallen geweest waar DNB een verklaring van geen bezwaar heeft afgegeven voor (overnames van) bedrijven waarbij de kredietbeoordelaars geen oordeel konden geven of hadden gegeven?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is in het algemeen het beleid van DNB als het gaat om het meenemen van het oordeel van kredietbeoordelaars in eigen besluiten over de betreffende financiële instellingen?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw oordeel over het feit dat S&P expliciet aangeeft dat Vivat voortaan feitelijk vanuit Anbang wordt geleid en dat daarom de kredietrating van Anbang aangehouden moet worden?
Zoals ik op 23 september in antwoord op vragen van de heer Nijboer reeds opmerkte is de governance van Vivat een zaak van de vennootschap en haar aandeelhouder. Ik heb daarbij geen betrokkenheid meer en het past mij niet om daarover een oordeel te vellen. In algemene zin kan ik opmerken dat in de wet strenge eisen worden gesteld aan de governance van een verzekeraar. DNB beoordeelt of daaraan wordt voldaan.
Hoe duidt u dat de overname door Anbang er feitelijk toe lijkt te leiden dat de invloed vanuit Nederland (door bijvoorbeeld een Nederlandse CEO) wordt geminimaliseerd?
Zie antwoord vraag 9.
Eerder heeft u aangegeven dat de overgang van bepaalde Nederlandse bestuurders van «belang is voor de continuïteit van de verzekeringsgroep Vivat»; is de continuïteit in gevaar nu deze bestuurders zijn vertrokken ofwel feitelijk geen zeggenschap meer hebben (aldus S&P)?2 Zo nee, waarom hebben Raad van Commissarissen, DNB, aandeelhouder NLFI en u eerder aangegeven dat dit wel zo was?
Zoals ik op 23 september in antwoord op vragen van de heren Ronnes en Omtzigt reeds opmerkte beschouw ik het in algemene zin als positief wanneer een financiële onderneming wordt overgenomen of afgesplitst, de onderneming daarna mede wordt geleid door personen met kennis van en ervaring in die onderneming. Dit acht ik, zoals ik in de geciteerde passage ook heb opgemerkt, in het belang van de continuïteit van de onderneming. Om die reden heb ik eerder positief geoordeeld over de overstap van onder meer de heer van Olphen en andere bestuurders naar Vivat. Dat neemt niet weg dat door de vennootschap en de nieuwe aandeelhouder andere keuzes kunnen worden gemaakt. Dit leidt – in antwoord op uw vraag – uiteraard niet één-op-één tot een gevaar voor de continuïteit van de onderneming.
Wat is uw opvatting over de negatieve ratingontwikkeling van Vivat in relatie tot de gewenste stabiliteit die voor Vivat en haar polishouders van belang is?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de aanhoudende stroom van negatieve berichten over Anbang zich met uw uitspraken bij RTL Z3, waarin u aangeeft dat kritiek op Anbang niet terecht is? Waarom mag een overnemende partij niet kritisch bejegend worden?
Eenieder mag kritisch bejegend worden, ook Anbang. Ik denk dat het van belang is ook de welkome investering van Anbang in Vivat voor ogen te houden. Vivat stond er niet goed voor en met de overname door Anbang is een speler van aanzienlijke omvang in de Nederlandse verzekeringssector behouden. Dat de nieuwe eigenaar, die een substantiële investering heeft gedaan in de onderneming, aanpassingen doorvoert in de governance en het bedrijfsmodel van de onderneming vind ik daarbij niet onredelijk. De overname van Vivat door Anbang en de kapitaalversterking van 1,35 mrd. waarborgt de stabiliteit en continuïteit van Vivat en dat is in het belang van alle polishouders.
Binaire opties |
|
Peter Oskam (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Deelt de u de constatering van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) dat binaire opties «zeer risicovolle producten [zijn] waarbij je vooral snel en gemakkelijk je hele inleg kunt kwijtraken»?
Ik deel de constatering van de AFM dat binaire opties risicovol kunnen zijn omdat beleggers hun inleg binnen een korte tijdspanne en op vrij eenvoudige wijze kunnen kwijtraken.
Kunt u uitleggen wat het verschil is tussen een binaire optie waarbij wordt ingezet op het stijgen of dalen van een aandeel, en het gokken op het winnen of verliezen van een sportwedstrijd door een voetbalclub?
Volgens artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet op de kansspelen (Wok) is het verboden gelegenheid te geven om mee te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, tenzij daarvoor ingevolge de Wok vergunning is verleend. Het kansspelelement en de mogelijkheid een prijs of premie te winnen, vormen derhalve wezenlijke bestanddelen bij de beantwoording van de vraag of een aangeboden product of dienst een kansspel is in de zin van de Wok. De overgrote meerderheid van deelnemers aan sportprijsvragen kan geen invloed uitoefenen op de uitkomst van het spel. Verder worden er bij aangeboden sportprijsvragen voor de winnaars doorgaans prijzen of premies in het vooruitzicht gesteld. Sportprijsvragen worden daarom in de Wok als (vergunningplichtig) kansspel aangemerkt.
Financiële instrumenten moeten echter worden gezien als beleggingsinstrumenten in brede zin, waarbij beleggers een instrument kopen met de verwachting dat de belegging in kwestie na verloop van tijd meer waard wordt. Beleggers baseren hun voorspellingen en aannames met betrekking tot – de richting van – de waardeontwikkeling van de desbetreffende instrumenten veelal op kennis, analyses en inzichten. Hoewel sommige van deze financiële instrumenten enig kansspelelement kunnen bevatten kan de beoogde waardevermeerdering doorgaans niet als «prijs» of «premie» worden beschouwd. Ingevolge de Europese richtlijn markten voor financiële instrumenten (Markets in Financial Instruments Directive: MiFID), die is geïmplementeerd in de Wet op het financieel toezicht (Wft), worden (binaire) opties aangemerkt als financieel instrument en vallen zij onder het toezicht van de AFM.1
Waarom valt het kopen van een binaire optie onder beleggingswetgeving en daarmee onder de AFM en het gokken op sportwedstrijden, waar net als bij binaire opties geen mogelijkheid is voor de inlegger om het resultaat te beïnvloeden, onder de kansspelwetgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Begin 2015 is de AFM door de rechter teruggefloten voor het weigeren van een vergunning aan een handelshuis in binaire opties1, omdat het een overtreding zou zijn van de MifiD-richtlijn; kunt u aangeven wat de laatste stand van zaken is in dit dossier?
De AFM heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 januari 2015. Deze zaak is op 30 november jl. voorgekomen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). De verwachting is dat het CBb in het voorjaar van 2016 uitspraak doet.
Bent u van mening dat het kopen van binaire opties eigenlijk een kansspel is, waarmee het kopen van binaire opties onder de kansspelwet zou moeten vallen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de problematiek van binaire opties ook de aandacht van de kansspelautoriteit (KSA)? Zo ja, hoe lang al?
De Kansspelautoriteit (KSA) heeft op grond van de Wok geen onderzoek verricht naar binaire opties. De KSA heeft wel geconstateerd dat een aantal financiële instrumenten mogelijk en tevens juridisch kan worden gekwalificeerd als kansspel in de zin van de Wok. Op dit moment ziet de KSA geen rol voor zichzelf weggelegd in de beoordeling van financiële instrumenten.3
De AFM heeft een onderzoek verricht naar binaire opties. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de AFM op 10 december 2013 middels een persbericht gewaarschuwd voor de risico’s van het beleggen in binaire opties.4 Onlangs heeft de AFM in haar Consumentennieuwsbrief van 19 november jl. nogmaals gewezen op de risico’s. Binaire opties en het aanbieden daarvan blijft de aandacht van de AFM houden. De AFM heeft geen sancties opgelegd aan partijen die binaire opties aanbieden. Vanwege toezichtvertrouwelijkheid kan de AFM niet ingaan op de vraag of er nog onderzoeken naar specifieke partijen lopen of dat er een voornemen is tot het opleggen van maatregelen aan een dergelijke partij.
Kunt u een overzicht geven van alle ingestelde onderzoeken en opgelegde sancties naar aanleiding van binaire opties sinds 2013 door zowel de KSA als de AFM?
Zie antwoord vraag 6.
Indien Europese wetgeving belet om het handelen in binaire opties onder de kansspelwet te laten vallen, is de regering dan bereid om zich in te zetten voor het wijzigingen van de benodigde Europese wetgeving? Zo nee, waarom niet?
Europese regelgeving, en in het bijzonder artikel 4 van de MiFID Uitvoeringsrichtlijn, biedt mogelijkheden om in uitzonderlijke gevallen op nationaal niveau aanvullende eisen te stellen aan het aanbieden van financiële instrumenten. Dergelijke eisen dienen objectief gerechtvaardigd en evenredig te zijn en bedoeld zijn om concrete, niet voldoende door MiFID behandelde risico's voor de bescherming van de belegger of voor de marktintegriteit tegen te gaan. Ook dient de Europese Commissie hiervan in kennis te worden gesteld. Deze mogelijkheid wordt met de herschikking van MiFID (MiFID II), welke een beoogde inwerkingtredingsdatum heeft van 3 januari 2017, echter afgeschaft.
MiFID biedt een adequaat niveau van bescherming aan personen die beleggen in binaire opties en voldoende mogelijkheden aan de toezichthoudende instantie om bij overtredingen in te grijpen.
Zo zijn in MiFID verschillende verplichtingen ten aanzien van informatieverstrekking opgenomen, om beleggers in staat te kunnen stellen om een adequate beleggingsbeslissing met betrekking tot binaire opties te nemen, waaraan beleggingsondernemingen moeten voldoen.
Dit beschermingsniveau zal met de herschikking van MiFID (MiFID II) verder worden verstevigd. Lidstaten kunnen na de herschikking nadere eisen stellen aan het productontwikkelingsproces van financiële instrumenten zoals binaire opties. Dit geeft nationale toezichthouders, zoals de AFM, de mogelijkheid om in te grijpen als financiële instrumenten worden aangeboden aan de verkeerde doelgroep of via een niet-passende distributiestrategie. Voorts wordt een bevoegdheid geïntroduceerd op grond waarvan de nationale bevoegde autoriteiten en de Europese toezichthouder ESMA het op de markt brengen, verspreiden of verkopen van bepaalde financiële instrumenten en bepaalde financiële activiteiten of praktijken kunnen verbieden of beperken.
Of het niveau van de bescherming adequaat is hangt echter ook af van het toezicht op deze regels door de toezichthoudende instantie van de lidstaat of staat. Mogelijke verschillen in de toezichtpraktijk kunnen leiden tot ongewenste situaties. De meeste aanbieders van binaire opties in Nederland bieden deze diensten grensoverschrijdend via internet, op basis van het «Europees paspoort», aan. Het toezicht op deze aanbieders is in beginsel belegd bij de toezichthoudende instantie van de lidstaat of staat van herkomst (home country control). De AFM heeft dit mogelijke risico reeds aangekaart bij de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) en zet zich in voor het verder harmoniseren van het toezicht op de Europese regels zodat verschillen in de toezichtpraktijk worden verkleind.
Zijn de regering nog andere producten bekend waarvoor de AFM in Nederland waarschuwingen afgeeft, maar waartegen het door de MifiD-richtlijn niet kan optreden? Zo ja, om welke producten gaat het?
Er zijn geen andere producten waarvoor de AFM heeft gewaarschuwd maar waar zij gelet op MiFID of de Wft niet tegen kan optreden.
Het bericht dat de Europese Commissie de Nederlandse tax ruling als illegale staatssteun bestempelt |
|
Arnold Merkies |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de stelling dat in de tax ruling met Starbucks kunstmatige en complexe methoden zijn goedgekeurd om de belastbare winst voor de ondernemingen te bepalen en dat deze methoden de economische realiteit niet weerspiegelen?
Transfer pricing regels – al dan niet vooraf toegepast in een ruling – zijn soms complex, maar altijd gericht op een economisch realistische winstverdeling tussen concernonderdelen. Multinationale concerns zijn grote complexe organisaties, waar waardecreatie plaatsvindt door het verrichten van functies, het gebruik van activa en het lopen van risico’s. Die elementen zijn bovendien verdeeld over diverse landen. Elk multinationaal concern is anders georganiseerd, waardoor een gedegen analyse van het gehele feitencomplex onontbeerlijk is om vast te stellen in welke landen de waardecreatie plaatsvindt. De verdeling van de totale winst van een multinationaal concern over de afzonderlijke onderdelen daarvan kan daarom een complex proces zijn.
Het «arm’s length-beginsel» is de internationale standaard om een economisch realistische winstverdeling binnen een multinationale onderneming over de diverse landen vast te stellen.
Het «arm’s length-beginsel» zoals opgenomen in artikel 8b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 en nader toegelicht in het verrekenprijsbesluit van november 2013 is in lijn met de OESO Transfer Pricing Guidelines. De OESO Transfer Pricing Guidelines kennen vijf verrekenprijsmethoden. In de APA met Starbucks Manufacturing EMEA BV is na een gedegen analyse de internationaal meest gebruikte OESO verrekenprijsmethode, de Transactional Net Margin Method (TNMM) gehanteerd, omdat die het beste past bij de functie die de Nederlandse belastingplichtige vervult binnen het gehele Starbucks concern. De OESO Transfer Pricing Guidelines geven immers aan dat een dergelijke eenzijdige methode toepasbaar is in gevallen waarin één van de betrokken partijen unieke bijdragen levert aan de transactie, terwijl de andere partij alleen routinematige bijdragen levert. In het geval van Starbucks betekent dit, omdat het branden van koffie als de routinematige functie (een zogenoemde less complex function) dient te worden aangemerkt, dat haar winst kan worden vastgesteld met behulp van de TNMM, waarbij gebruik gemaakt wordt van gegevens van vergelijkbare transacties tussen onafhankelijke derden. Bij de TNMM wordt een winstopslag toegepast op kosten, activa of omzet. Bij het vaststellen van de hoogte van de zakelijke winst van Starbucks Manufacturing EMEA BV, op basis van deze TNMM methode, heeft een vergelijking plaatsgevonden met winstgevendheid van onafhankelijke partijen die soortgelijke koffiebrandactiviteiten verrichten. De winstgevendheid van Starbucks Manufacturing EMEA BV is dan ook juist heel goed vergelijkbaar met de winstgevendheid van andere partijen die koffiebrandactiviteiten verrichten en weerspiegelt daarmee de economische realiteit.
De vaststelling van een arm's length winst van andere partijen in de waardeketen van Starbucks is de verantwoordelijkheid van de belastingautoriteit in het land van vestiging van deze partijen. De Nederlandse belastingdienst veronderstelt dat de betaalde prijs voor koffiebonen en de betaalde royalties bij de ontvangers daarvan hebben geleid tot een arm's length winst. Maar zelfs als dat niet het geval zou zijn, zou dat geen invloed hebben op de in Nederland vastgestelde arm's length winst.
Heeft het imago van Nederland volgens u een deuk opgelopen als gevolg van de uitspraak van de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie heeft eerder geconcludeerd dat de Nederlandse APA-/ATR-praktijk doorgaans werkt met een grondige beoordeling op basis van uitgebreide informatie die de belastingplichtige moet verschaffen.1 Ook de Algemene Rekenkamer heeft geconcludeerd dat de rulingpraktijk zorgvuldig is. Het besluit van de Europese Commissie betreft een individuele zaak. Het is op dit moment daarom onjuist om te concluderen dat met het besluit van de Europese Commissie in de Starbucks zaak de geloofwaardigheid van Nederland op het spel is komen te staan.
Kunt u zo helder mogelijk aangeven waarop de Europese Commissie baseert dat de royalty die Starbucks Manufacturing aan Alki betaalt de marktwaarde niet weerspiegelt? Kunt u daarbij aangeven waarop u baseert dat deze wel marktconform zijn?
De Europese Commissie is van oordeel dat de in de APA gehanteerde TNMM-methode niet de juiste verrekenprijsmethode is. De Europese Commissie komt op basis van een comparable uncontrolled price analyse (CUP)2 tot het oordeel dat de hoogte van de royalty voor Starbucks Manufacturing EMEA BV nul zou moeten zijn. Starbucks Manufacturing EMEA BV zou dus niet mogen betalen voor de aan haar ter beschikking gestelde intellectuele eigendom. Tevens geeft de Europese Commissie aan dat de betaalde royalty’s niet zakelijk zouden zijn omdat Starbucks Manufacturing EMEA BV in haar optiek geen enkel zakelijk voordeel lijkt te halen uit het gebruik van het intellectuele eigendom.
Zoals bij het antwoord op vraag 1 is aangegeven, is in de APA met Starbucks Manufacturing EMEA BV de zakelijke winst vastgesteld op basis van de TNMM. De winstgevendheid van de door de Europese Commissie gebruikte derde branders van koffie voor Starbucks is vergelijkbaar met de voor Starbucks Manufacturing EMEA BV vastgestelde winst.
Bij toepassing van de TNMM wordt dus niet de zakelijkheid van de royalty direct beoordeeld, maar de zakelijkheid van de winstgevendheid van de activiteiten van Starbucks Manufacturing EMEA BV in Nederland. Op deze wijze is het vaststellen van de waarde van het beschikbaar gestelde intellectuele eigendom volgens de Transfer Pricing Guidelines niet nodig.
Klopt het dat Starbucks Manufacturing voor knowhow betaalt, terwijl alle andere ondernemingen van de Starbucksgroep geen royalty hoeven te betalen voor gebruik van knowhow die in wezen hetzelfde is?
De vraag of andere partijen wel of geen royalty hoeven te betalen voor het gebruik van knowhow die in wezen hetzelfde is, is pas relevant als wordt vastgesteld dat die andere partijen vergelijkbare transacties onder vergelijkbare omstandigheden aangaan. In de visie van Nederland is dat in situaties waarin intellectueel eigendom een rol speelt niet snel het geval.
Indien er grote bedragen worden betaald aan royalty’s aan een brievenbusfirma in Engeland, vindt u het dan relevant om te weten of de daar ontstane winsten worden belast?
Zoals hiervoor uiteengezet, baseert de Nederlandse belastinginspecteur de hoogte van de Nederlandse belastingaanslag op de winst die verband houdt met de waarde toegevoegd door de in Nederland uitgeoefende functies, gebruikte activa en gelopen risico’s. Indien feitelijk vast staat dat de waarde van bijvoorbeeld immateriële activa niet in Nederland wordt gecreëerd, kan derhalve de daarmee verband houdende winst ook niet door Nederland belast worden. Dit ongeacht het van toepassing zijnde belastingtarief in het andere land. Hoewel dit losstaat van de vraag of de aan Nederland toerekenbare winst juist is vastgesteld, wil ik hierbij nog opmerken dat in het BEPS-rapport voor verschillende situaties waarbij inkomensbestanddelen niet of pas op een later moment in de heffing worden betrokken, voorstellen zijn gedaan om dit tegen te gaan. Waar deze situaties bijvoorbeeld worden veroorzaakt door dispariteiten tussen belastingstelsels, zoals hybride mismatches, heb ik in mijn brief van 5 oktober jl.3 aangegeven in te zetten op bindende multilaterale afspraken in EU-verband die dit tegengaan.
Vindt u het, ongeacht de gekozen berekeningsmethode voor transfer pricing, relevant om te weten voor welke prijs het Nederlandse dochterbedrijf Starbucks Manufacturing BV bonen inkoopt bij het Zwitserse Starbucks Coffee Trading SARL?
De prijs voor ingekochte bonen is alleen relevant voor de Nederlandse belastingheffing voor zover die prijs de belastbare winst beïnvloedt. De relevantie is daarbij afhankelijk van de methode die wordt gebruikt om de Nederlandse belastbare winst te bepalen. Bij gebruik van een methode, waarbij alleen een marge wordt toegepast op de operationele kosten en de kosten van bonen daar gezien de feiten en omstandigheden conform de OESO Transfer Pricing Guidelines geen deel van uitmaken, is de hoogte van die prijs niet relevant. De Nederlandse belastinginspecteur stelt de hoogte van de Nederlandse belastingaanslag vast op de winst die verband houdt met de waarde toegevoegd door de in Nederland uitgeoefende functies, gebruikte activa en gelopen risico’s.
Acht u het marktconform dat de marge op koffiebonen die Starbucks Manufacturing betaalt, sinds 2011 meer dan verdrievoudigd is?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven hoe hoog volgens u de effectieve belastingheffing is bij Starbucks Manufacturing BV? Zo nee, waarom niet?
In de APA is de zakelijke winst voor de Nederland activiteiten van Starbucks Manufacturing EMEA BV vastgesteld. Deze winst is belast tegen het wettelijke tarief van de vennootschapsbelasting.