Een Curaçao's online casino dat zich richt op de Nederlandse markt |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wist u dat Bellmark Casino, dat opereert vanuit Curaçao, zich nadrukkelijk richt op de Nederlandse markt?1
Ik kan mij over deze vragen niet uitlaten omdat het vragen zijn die een landsaangelegenheid van Curaçao betreffen.
Klopt het dat (functionarissen van) Antillephone, Gaming Service Provider, Cyberduck/Conet/CloudX en E-Management zogenoemde masterlicentiehouders, ofwel Internet Services Providers (ISP’s) zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat E-Management een sublicentie heeft verleend aan Bellmark Casino?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel ISP’s en sublicentiehouders zijn er?
Zie antwoord vraag 1.
Wie moet op Curaçao toezicht houden op het verlenen van dergelijke sublicenties en welke wetgeving geldt hiervoor?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel zet deze online casino en sportsbettingssector momenteel op Curaçao per jaar om? Wordt er door deze sector belasting betaald? Zo ja, hoeveel?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn de activiteiten van Bellmark Casino, gericht op de Nederlandse markt, legaal? Wie moet hier in Nederland toezicht op houden?
Namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie kan ik antwoorden dat de Nederlandse Kansspelautoriteit verantwoordelijk is voor het toezicht op buitenlandse aanbieders die in Nederland operationeel zijn.
Het bericht “Zzp’er verwacht schade door nieuwe wetgeving” |
|
Aukje de Vries (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Is de Staatssecretaris op de hoogte van het bericht «Zzp’er verwacht schade door nieuwe wetgeving»?1
Ja.
Wat is de reactie van de Staatssecretaris op de cijfers van TNS-Nipo over de zorgen van zzp’ers en opdrachtgevers over de nieuwe Wet DBA (Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties)?
De Wet DBA vervangt de ongeveer tien jaar bestaande en daardoor bekende VAR-systematiek. Een verandering van een bekende situatie, zoals de Wet DBA dat doet roept in het begin vragen op. Dat was bij de introductie van de VAR ook zo. Sommige vragen komen voort uit misverstanden die in de praktijk leven, andere zijn het gevolg van onduidelijkheden die men ervaart of meent te ervaren. Alle vragen en opmerkingen worden verzameld en na een analyse daarvan ontvangen de vraagstellers antwoord en worden de vragen en antwoorden gepubliceerd ten behoeve van anderen. Publicatie daarvan gebeurt op de website2 en de vragen en antwoorden worden ook gebruikt bij voorlichtingsbijeenkomsten en webinars. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Ik spreek regelmatig met vertegenwoordigers van bijvoorbeeld zzp-organisaties over de implementatie van de Wet DBA, maar ik word ook bij andere gelegenheden aangesproken door willekeurige opdrachtgevers of opdrachtnemers over bij hen levende zorgen. Daarnaast informeren mijn ambtenaren mij over vragen die binnenkomen via de reguliere kanalen, de Belastingtelefoon social media en op bijeenkomsten.
Voor de eventuele aanpassingen in de werkwijze van opdrachtgevers en opdrachtnemers geldt een implementatietermijn tot 1 mei 2017. In deze periode houdt de Belastingdienst wel toezicht, maar vooral in de vorm van voorlichting over de nieuwe werkwijze en het bieden van een helpende hand bij de implementatie. Als de betrokken partijen geen dienstbetrekking willen, geldt er wel een voortdurende inspanningsverplichting om daar dan ook van weg te blijven. Dit betekent dat de opdrachtgever en de opdrachtnemer actief de arbeidsrelatie zodanig feitelijk vormgeven dat er buiten dienstbetrekking wordt gewerkt. Op deze wijze worden (vermeende) onduidelijkheden verholpen.
Volgens het transitieplan DBA3 zal de Belastingdienst van 1 mei 2016 tot 1 mei 2017 niet repressief handhaven, behalve in de drie situaties die in dat plan worden genoemd. Zolang geen van die drie situaties zich voordoet, zal de Belastingdienst er tot 1 mei 2017 alleen op wijzen dat sprake is van een dienstbetrekking en daarvoor geen aanslagen loonheffingen opleggen. Op 1 mei 2017 is de implementatiefase afgerond. Opdrachtgevers en opdrachtnemers hebben dan een jaar de tijd gehad om zo nodig hun werkwijze aan te passen. Vanaf 1 mei 2017 moet er ofwel buiten dienstbetrekking wordt gewerkt, ofwel loonheffingen worden afgedragen en voldaan. Bij partijen die niet volgens de regels werken, zal worden gehandhaafd. Dit betekent dat de Belastingdienst een correctieverplichting of een naheffingsaanslag loonheffingen zal opleggen als er sprake is van een dienstbetrekking en er geen loonheffingen worden afgedragen en voldaan. Bij het opleggen van een naheffingsaanslag kan de Belastingdienst een boete opleggen. Als de dienstbetrekking al in de implementatietermijn bestond, zal de Belastingdienst over de periode van 1 mei 2016 tot 1 mei 2017 niet corrigeren voor zover geen van de drie uitzonderingssituaties uit het transitieplan zich in die periode heeft voorgedaan.
Hoe gaat de Staatssecretaris meer duidelijkheid geven over deze materie, aangezien er blijkbaar nog steeds veel onduidelijk is over hoe de fiscus precies gaat toetsen? Gaat de Staatssecretaris ook nog zelf in gesprek met sectoren en organisaties waar onzekerheid is? Wanneer begint de Belastingdienst met het opleggen van eventuele boetes en hoe wordt daarbij rekening gehouden met de onduidelijkheid?
Zie antwoord vraag 2.
Welke signalen van zzp’ers hebben de bewindspersonen met betrekking de Wet DBA binnengekregen? Kan een (geaggregeerd) overzicht gegeven worden van de vragen en klachten die tot nu toe over de nieuwe Wet DBA binnen zijn komen? In hoeverre waren die vragen en klachten te verwachten, o.a. vanwege eerdere ontvangen input vanuit het veld? Staan die vragen plus de antwoorden op de site van de Belastingdienst zodat andere zzp’ers met dezelfde vragen hier ook wat aan hebben?
De Belastingdienst krijgt via twitter en de Belastingtelefoon vragen over de Wet DBA. Hier zitten ook wel klachten bij. De Belastingdienst werkt nauw samen met belangenorganisaties voor opdrachtgevers en zzp’ers. In een klankbordgroep met de belangenorganisaties wordt de communicatie uitgebreid besproken en afgestemd. De Belastingdienst past de communicatie aan op de signalen vanuit de belangenorganisaties, media, social media en de Belastingtelefoon. Dit is een doorlopend proces. De vragen worden verwerkt in de informatie op de website en recent bijvoorbeeld in de webinars. Ook gebruikt de Belastingdienst die signalen om via nieuwsberichten of twitter opdrachtgevers en zzp’ers over actuele vragen te informeren en ze te attenderen op de informatie op de website en de webinars. Daarnaast publiceert de Belastingdienst de vragen die tijdens het webinar gesteld zijn en de antwoorden die daarop gegeven zijn bij het webinar.
Een geaggregeerd overzicht van de vragen en klachten is als bijlage4 bij deze antwoorden opgenomen. De in dit overzicht opgenomen vragen en de daarbij behorende antwoorden worden uiterlijk op 31 mei 2016 op de website van de Belastingdienst gepubliceerd. Ook op Ondernemersplein.nl is een aparte omgeving gemaakt met zoveel mogelijk informatie over de Wet DBA. Deze informatie is samen met de Belastingdienst opgesteld. Het gaat om http://www.ondernemersplein.nl/ondernemen/freelance-en-zzp/var-wordt-modelovereenkomst/.
Heeft de Staatssecretaris zicht op hoe de belangenorganisaties van opdrachtgevers hen voorlichten? Zo ja, op wat voor wijze vindt dit plaats, en op welke wijze faciliteert de Belastingdienst hierin?
De Belastingdienst werkt nauw samen met belangenorganisaties voor opdrachtgevers en zzp’ers. In de in het antwoord op vraag 4 genoemde klankbordgroep wordt met de belangenorganisaties de communicatie uitgebreid besproken en afgestemd. Belangenorganisaties informeren opdrachtgevers en zzp’ers onder andere tijdens voorlichtingsbijeenkomsten, met informatie en nieuwsberichten op hun websites, nieuwsbrieven en direct mails. Zij vormen vaak het eerste aanspreekpunt voor opdrachtgevers en zzp’ers. Via e-mail en telefoon beantwoorden zij vragen. Daarnaast informeren ze ook via de media door het sturen van persberichten en het geven van interviews. De Belastingdienst faciliteert de belangenorganisaties hierin door deel te nemen aan gezamenlijke voorlichtingsbijeenkomsten. Ook participeert de Belastingdienst in door de Kamer van Koophandels georganiseerde voorlichtingsbijeenkomsten over de DBA. Daarnaast heeft de Belastingdienst tijdens de laatstelijk gehouden intermediairdagen uitgebreid stilgestaan bij de invoering van de DBA. Ook heeft de Belastingdienst recent twee webinars over de DBA verzorgd. Via YouTube zijn deze webinars voor iedereen nog raadpleegbaar. In totaal heeft de Belastingdienst in de afgelopen maanden op deze manier reeds meer dan 100 (gezamenlijke) voorlichtingsbijeenkomsten door het hele land verzorgd. De Belastingdienst faciliteert de belangenorganisaties ook door hen van informatie te voorzien en antwoord te geven op de vragen die zij niet kunnen beantwoorden. De Belastingdienst past op zijn beurt de communicatie aan op de signalen vanuit de belangenorganisaties. Als extra communicatie of ondersteuning nodig is dan pakt de Belastingdienst dit op. De Belastingdienst kijkt daar voortdurend naar.
In hoeverre is er een verschuiving waar te nemen van de inzet van zzp’ers naar bijvoorbeeld payrolling?
Er zijn geen cijfers bekend waaruit kan worden afgeleid dat de inzet van zzp’ers als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet DBA zou verschuiven naar payrolling. De Wet DBA noopt ook niet om over te stappen naar payrolling. De grens tussen ondernemerschap en dienstverband verandert niet. Alles wat ten tijde van de VAR mocht, mag onder de Wet DBA ook. Alles wat onder de Wet DBA niet kan, kon onder de VAR ook al niet. Het wordt met de modelovereenkomsten wel veel duidelijker wat wel en niet kan. Het werken met tussenpersonen geeft niet meer zekerheid dan het werken met een modelovereenkomst. Ik lees en hoor de berichten ook maar het is nog te vroeg om daar iets van te vinden, nu de praktijk zich nog moet uitkristalliseren.
Hoe monitort de Staatssecretaris de ontwikkelingen met betrekking tot de nieuwe Wet DBA en speelt hij in op zaken die beter kunnen?
Ik heb regelmatig overleg met de Belastingdienst over de voortgang en de ontwikkelingen rond de implementatie van de Wet DBA. Daarnaast ontvang ik berichten via verschillende kanalen over (vermeende) problemen die partijen ervaren of vrezen bij de implementatie. Opmerkingen over verbeterpunten, vragen en klachten worden geanalyseerd en leiden als dat mogelijk is tot aanpassingen in bijvoorbeeld de communicatie. De Belastingdienst kijkt op dit moment of hij nog extra en specifiekere ondersteuning kan bieden per sector.
Hoe wordt voorkomen dat er in de uitvoering door de Belastingdienst van de Wet DBA toch weer extra en nieuwe administratieve rompslomp ontstaat, een signaal dat veel zzp’ers ook afgeven?
Het werken met modelovereenkomsten is administratief eenvoudiger dan het werken met de VAR. Een VAR moest elk jaar opnieuw worden aangevraagd en bij elke opdracht opnieuw worden opgestuurd of worden overgelegd en vervolgens in de loonadministratie van de opdrachtgever worden bewaard. Veranderden het werk of de voorwaarden waaronder werd gewerkt? Dan moest er een nieuwe VAR worden aangevraagd. Wanneer wordt gewerkt met een modelovereenkomst is dit niet meer nodig. Met een modelovereenkomst kan de zzp’er direct aan de slag. De overeenkomst hoeft niet eerst aan de Belastingdienst voorgelegd te worden. De opdrachtgever en opdrachtnemer kunnen met elkaar afspreken, bijvoorbeeld per e-mail of in de opdrachtbevestiging, volgens welke modelovereenkomst (nummer) er gewerkt wordt. De systematiek van de DBA is erop gericht om administratieve rompslomp te voorkomen. Door gebruik te maken van het beperkte aantal modelovereenkomsten, die in vrijwel alle sectoren kunnen worden gebruikt blijft het aantal administratieve handelingen beperkt. Opdrachtnemers die tot nu toe geen VAR gebruikten, hoeven nu ook geen overeenkomst te gebruiken. Die opdrachtnemers en hun opdrachtgevers hebben blijkbaar geen behoefte aan zekerheid vooraf en dus ook niet aan een overeenkomst.
De betrokkenheid van Curaçao bij een gokschandaal in Australië |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Welke wetgeving heeft Curaçao voor de regulering van de honderden internationaal opererende Curaçaose online casino’s?1
Ik kan mij over deze vragen niet uitlaten omdat het vragen zijn die een landsaangelegenheid van Curaçao betreffen.
Hoeveel Internet Service Providers (ISP’s) op Curaçao hebben een masterlicentie? Welke zijn dit?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is het toezichthoudende orgaan op Curaçao op de masterlicentiehouders?
Zie antwoord vraag 1.
Wie ziet toe op de honderden internationale online casino’s/sport betting (sublicensees) exploitanten op Curaçao?
Zie antwoord vraag 1.
Het feit dat ouderparen waarvan één partner ernstig ziek is fiscaal ongelijk behandeld worden |
|
Farshad Bashir , Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het onderhands aangeleverde rekenvoorbeeld, waaruit blijkt dat een ouderpaar waarvan een van de partners ernstig ziek is met twee kinderen onder de 12 jaar in 2016 ca. € 1.540 meer belasting moeten betalen en € 3.066 minder aan kindgebonden budget (voorheen: alleenstaande-ouderkorting) ontvangen – en per saldo dus ruim € 4.600 meer moeten betalen – dan een alleenstaande ouder met een vergelijkbaar inkomen?1
Een alleenstaande ouder met twee kinderen onder de 12 jaar betaalt inderdaad minder belasting dan een eenverdiener met twee kinderen onder de 12 jaar. De vergelijking die gemaakt wordt is echter partieel. Naast het kindgebonden budget zijn er ook nog andere toeslagen, zoals kinderopvangtoeslag, zorgtoeslag en huurtoeslag. De eenverdiener in het voorbeeld heeft nog een zorgtoeslag van € 529, terwijl de alleenstaande ouder geen zorgtoeslag krijgt. In hoeverre er in het voorbeeld recht is op andere toeslagen, is niet uit het voorbeeld af te leiden. In het onderhands aangeleverde rekenvoorbeeld is ook geen rekening gehouden met regelingen en instrumenten voor de inkomensondersteuning voor (chronisch) zieken en gehandicapten zoals de Wet maatschappelijke ondersteuning, de bijzondere bijstand, de tegemoetkoming voor specifieke zorgkosten, de tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten en de tegemoetkoming in het kader van Sociaal Medische Indicatie (SMI).
Een groot deel van het in het rekenvoorbeeld gepresenteerde verschil komt overigens door de alleenstaande-ouderkop in het kindgebonden budget. De alleenstaande-ouderkop is bij de Wet Hervorming Kindregelingen in de plaats gekomen van de aanvulling van 20% van het minimumloon in de minimumregelingen voor alleenstaande ouders en de alleenstaande-ouderkorting in de inkomstenbelasting. Doel van deze omzetting was om de inkomensondersteuning voor alleenstaande ouders met een laag inkomen te harmoniseren, waarbij de financiële belemmeringen voor alleenstaande ouders om te (gaan) werken (armoedeval) zoveel mogelijk zijn weggenomen. Het is mede vanwege de alleenstaande-ouderkop dat het lonend is voor een alleenstaande ouder om vanuit de bijstand te gaan werken tegen minimumloon. Dit past in het streven van dit kabinet naar een activerend en evenwichtig inkomensbeleid.
Klopt het dat door de afbouw van de algemene heffingskorting dit verschil in te betalen belasting de komende jaren alleen maar groter wordt?
Het kabinet Balkenende IV heeft in het Belastingplan 2008 de geleidelijke afbouw van de uitbetaling van de algemene heffingskorting aan de minst verdienende partner doorgevoerd. Deze afbouw brengt het stelsel meer in lijn met de individuele invulling van het draagkrachtbeginsel in de inkomstenbelasting waarvoor in 2001 is gekozen,2 en heeft als doel om de arbeidsparticipatie te bevorderen. Het verschil in te betalen belasting wordt, als alleen naar deze maatregel gekeken wordt, inderdaad groter.
Acht u het in het licht van de afbouw van de algemene heffingskorting wenselijk om, naast het rekening houden met mensen die voor 1963 geboren zijn en waarvan geacht wordt dat zij minder vanzelfsprekend actief zijn op de arbeidsmarkt, een uitzondering op te nemen voor mensen die simpelweg niet actief kunnen zijn op de arbeidsmarkt, zoals mensen die ernstig ziek zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
In Nederland bieden we inkomensondersteuning over het algemeen via toeslagen en (bijzondere) bijstandsregelingen. Deze inkomensondersteuning wordt verleend op basis van de draagkracht op huishoudniveau. Zo wordt bewerkstelligd dat de inkomensondersteuning terecht komt bij de doelgroep en niet bij de partner van iemand met een hoog inkomen of een groot vermogen. Door de individuele invulling van het belastingstelsel is het niet doelmatig om inkomensondersteuning te verlenen middels uitzonderingen en kortingen in de belastingheffing.
Bent u van mening dat het participatiebevorderende aspect van de inkomensafhankelijke combinatiekorting, zoals deze in het regeerakkoord is beschreven, haar doel voorbijschiet bij ouderparen waarvan één partner vanwege ernstige ziekte niet kan werken waardoor deze ouderparen dus onterecht van deze inkomensondersteuning worden uitgesloten? Zo ja, hoe gaat u deze ongelijkheid (met terugwerkende kracht) compenseren? Zo nee, waarom niet?2
Mensen die door omstandigheden (ziekte, arbeidsongeschiktheid) niet kunnen werken hoeven in Nederland niet te werken. Zij kunnen rekenen op steun van de overheid. Deze mensen zijn dan ook niet de doelgroep van fiscale regelingen gericht op het bevorderen van de arbeidsparticipatie. De inkomensafhankelijke combinatiekorting is een instrument dat is gericht op de bevordering van de arbeidsparticipatie, en is niet bedoeld als instrument voor inkomensondersteuning. Inkomensondersteuning voor (chronisch) zieken en gehandicapten wordt verleend middels andere regelingen en instrumenten, bijvoorbeeld via de Wet maatschappelijke ondersteuning, de bijzondere bijstand, de tegemoetkoming voor specifieke zorgkosten, de tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten en de tegemoetkoming in het kader van SMI.
Acht u het een wenselijke uitwerking van uw kabinetsbeleid dat ouderparen waarvan één partner ernstig ziek is, naast de gemeentelijke willekeur rondom de Sociaal Medische Indicatie, ook te maken krijgen met van rijkswege structurele uitsluiting van inkomensondersteuning? Zo nee, wat gaat u doen om deze uitsluiting terug te draaien? Zo ja, waarom acht u dat wenselijk?
Er is geen sprake van uitsluiting van inkomensondersteuning voor ouderparen waarvan één partner ernstig ziek is. Deze paren kunnen voor verschillende vormen van inkomensondersteuning in aanmerking komen, zoals ook aangegeven is in de antwoorden op vragen 1 en 4.
De kwalificatie dat ouderparen waarvan één partner ernstig ziek is, bij de uitvoering van SMI te maken krijgen met gemeentelijke willekeur, doet geen recht aan de gedegen wijze waarop gemeenten sinds de invoering van de Wet kinderopvang in 2005 uitvoering geven aan SMI en de expertise die ze daarbij hebben opgebouwd. SMI wordt in steeds meer gemeenten in samenhang gezien (in de sociale wijkteams) met de nieuwe taken die gemeenten sinds 2015 uitvoeren. Dat is een goede ontwikkeling. Inherent aan de taakverdeling tussen het Rijk en gemeenten, is ook het feit dat gemeenten hun eigen afwegingen maken op basis van eigen verordeningen. Maar dat is geen willekeur. Juist gemeenten kunnen bij uitstek het maatwerk leveren dat bij SMI zo belangrijk is.
Kunt u het verschil in belastingdruk tussen alleenstaande oudergezinnen, eenverdienersgezinnen waarvan één partner door ernstige ziekte niet in staat is aan het arbeidsproces deel te nemen en tweeverdienersgezinnen zowel absoluut als procentueel in een tabel en grafiek in beeld brengen, waarbij wordt uitgegaan van twee kinderen tussen de 6 en de 12 jaar, waarbij het gezinsinkomen met een interval van € 10.000 verhoogd wordt vanaf het minimuminkomen tot en met € 200.000?
In de hierna volgende tabellen 1 tot en met 3 wordt voor elk huishoudtype op huishoudniveau een overzicht gegeven van de te betalen belasting na aftrek van de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting voor inkomens (belastbaar inkomen in box 1) van € 19.840 tot en met € 119.8404 in stappen van € 10.000 voor het jaar 2016. In het overzicht is dus geen rekening gehouden met het kindgebonden budget. Het startpunt van € 19.840 is gelijk aan het belastbare inkomen in box 1 van belastingplichtigen die het minimumloon verdienen. Verder is verondersteld dat bij de tweeverdienersgezinnen het huishoudinkomen gelijk verdeeld is over de partners. Bij eenverdieners is rekening gehouden met de uitbetaling van de algemene heffingskorting aan de niet-verdienende partner.
Voor het tweeverdienerhuishouden is een extra tabel toegevoegd (tabel 4) waarbij de te betalen belasting wordt weergegeven voor één van de twee partners uit het huishouden (hierbij is de IACK gelijk verdeeld over de partners). Vanwege het individuele stelsel van belastingheffing is het namelijk zuiverder om een vergelijking te maken op basis van het individueel inkomen in plaats van op basis van het huishoudinkomen. Een alleenstaande ouder / eenverdiener die een modaal inkomen heeft is beter te vergelijken met een tweeverdienerhuishouden dat twee maal modaal verdient dan met een tweeverdienerhuishouden dat ook modaal verdient. Dus de tabellen 1 en 2 kunnen beter worden vergelijken met tabel 4 dan met tabel 3.
belastbaar inkomen box 1
belasting voor aftrek kortingen
arbeidskorting
algemene heffings-korting
inkomens-afhankelijke combinatie-korting
belasting na aftrek kortingen
7.252
3.103
2.242
1.960
0
11.288
3.103
1.764
2.576
3.845
15.328
2.870
1.282
2.769
8.408
19.368
2.470
799
2.769
13.330
23.408
2.070
317
2.769
18.252
27.845
1.670
0
2.769
23.406
33.045
1.270
0
2.769
29.006
38.245
870
0
2.769
34.606
43.445
470
0
2.769
40.206
48.645
70
0
2.769
45.806
53.845
0
0
2.769
51.076
belastbaar inkomen box 1
belasting voor aftrek kortingen
arbeidskorting
algemene heffingskorting
belasting na aftrek kortingen
7.252
3.103
3.288
860
11.288
3.103
2.810
5.375
15.328
2.870
2.328
10.131
19.368
2.470
1.846
15.053
23.408
2.070
1.363
19.975
27.845
1.670
1.046
25.129
33.045
1.270
1.046
30.729
38.245
870
1.046
36.329
43.445
470
1.046
41.929
48.645
70
1.046
47.529
53.845
0
1.046
52.799
belastbaar inkomen box 1
belasting voor aftrek kortingen
arbeidskorting
algemene heffings-korting
inkomens-afhankelijke combinatie-korting
belasting na aftrek kortingen
14.503
6.206
4.484
1.960
1.853
18.601
6.206
4.002
2.273
6.120
22.641
6.206
3.520
2.581
10.334
26.681
6.134
3.038
2.769
14.741
30.721
5.734
2.555
2.769
19.663
34.761
5.334
2.073
2.769
24.586
38.801
4.934
1.591
2.769
29.508
42.841
4.534
1.109
2.769
34.430
46.881
4.134
627
2.769
39.352
belastbaar inkomen box 1
belasting voor aftrek kortingen
arbeidskorting
algemene heffings-korting
inkomens-afhankelijke combinatie-korting
belasting na aftrek kortingen
7.252
3.103
2.242
980
926
11.288
3.103
1.764
1.288
5.133
15.328
2.870
1.282
1.385
9.792
19.368
2.470
799
1.385
14.715
23.408
2.070
317
1.385
19.637
27.845
1.670
0
1.385
24.790
33.045
1.270
0
1.385
30.390
38.245
870
0
1.385
35.990
43.445
470
0
1.385
41.590
48.645
70
0
1.385
47.190
53.845
0
0
1.385
52.460
In de hierna volgende figuren wordt de te betalen belasting na aftrek van de heffingskortingen (Figuur 1) en de belastingdruk (te betalen belasting, uitgedrukt als percentage van het belastbare inkomen) (Figuur 2) voor alle drie de huishoudtypes weergegeven. Zoals eerder vermeld is het zuiverder om een vergelijking te maken op basis van het individueel inkomen in plaats van op basis van het huishoudinkomen. Daarom is er in beide figuren een extra lijn toegevoegd (zwart gestreepte lijn). Deze lijn geeft de te betalen belasting (Figuur 1) en de belastingdruk (Figuur 2) weer voor één van de twee partners uit het tweeverdienerhuishouden (hierbij is de IACK gelijk verdeeld over de partners).
Figuur 1 Te betalen belasting
Figuur 2 Belastingdruk
Blijft u ouderparen van wie één van beiden ernstig ziek is en daardoor geen betaalde arbeid kan verrichten structureel uitsluiten van het recht op kinderopvangtoeslag? Acht u dit een sociale maatregel?3
Voor ouderparen van wie één van beiden ernstig ziek is, bestaat de mogelijkheid op een vergoeding van de kinderopvangkosten met de SMI-middelen. Gemeenten voeren sinds 2005 SMI uit. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft uw Kamer in 2014 toegezegd6 in 2016 de stand van zaken op het terrein van SMI opnieuw te beoordelen. Die toezegging doet hij gestand. Dit najaar ontvangt uw Kamer een brief met een toekomstvisie op SMI. Daarbij worden de uitkomsten betrokken van onderzoek naar de bekendheid en de financiële toegankelijkheid van SMI, die in het kader van een nu lopende campagne heeft plaatsgevonden. Ook de uitkomst van gesprekken met individuele gemeenten over hun eigen SMI casuïstiek en lopend onderzoek naar de uitvoering van SMI in de G4 worden betrokken bij deze toekomstvisie. Evenals het eventuele recht op kinderopvangtoeslag voor bepaalde groepen die niet aan de arbeidseis uit de Wet kinderopvang voldoen, zoals ouderparen waar één van beiden ernstig ziek is.
De betrokkenheid van Curaçao bij een gokschandaal in Australië |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Klopt het dat Curaçao in 2012 een online-gokvergunning heeft gegeven aan EmuCasino, dat in Australië betrokken is bij grootschalige illegale gokpraktijken?1
Ik kan mij over deze vragen niet uitlaten omdat het vragen zijn die een landsaangelegenheid van Curaçao betreffen.
Klopt het dat EmuCasino «opereert» vanuit Malta en «gevestigd» is in Panama? Klopt het dat het bedrijf in Panama een trust heeft via Quijano & Associates – een concurrent van Mossack Fonseca – om de werkelijke eigenaar aan het zicht te onttrekken?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de vergunning van EmuCasino een sublicentie is van de Gaming Services Provider op Curaçao?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat casinobaas Rudolfo «Rudy» Pizziolo de eigenaar is van deze Gaming Services Provider?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel sublicenties heeft Gaming Services Provider sinds 1996 internationaal verstrekt? Klopt het dat KPMG de accountant is van Pizziolo?
Zie antwoord vraag 1.
Het onderzoek van de Belastingdienst naar strafbare feiten aan de hand van de Panama Papers |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wanneer krijgt de Belastingdienst de gegevens en bewijsstukken die ten grondslag liggen aan de publicaties over de Panama Papers?
Heeft de Belastingdienst de journalisten van het ICIJ (International Consortium of Investigative Journalists) en/of deelnemende kranten gevraagd de informatie eerder aan de dienst te doen toekomen?
Heeft de Belastingdienst (of het Openbaar Ministerie) de stukken uit openbare bronnen kunnen verkrijgen zoals de Financial Times, die wel een fors aantal stukken online geplaatst heeft?
Zo ja, om welke reden willen de journalisten van het ICIJ deze informatie niet aan de Belastingdienst verstrekken, nu de Belastingdienst deze informatie niet openbaar mag maken op grond van artikel 67 AWR?
Zou het de Belastingdienst, de FIOD (Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst) en het OM geholpen hebben bij het opsporen van mogelijke strafbare feiten als de informatie per direct verstrekt wordt aan de Belastingdienst?
Jazeker. Deze risico’s worden ook door de Belastingdienst, de FIOD en het OM gezien.
Alle organisaties geven aan geholpen te zijn met een spoedige verstrekking van informatie door ICIJ.
Is er grond te denken dat bewijsmateriaal mogelijk vernietigd of verborgen wordt nu de Belastingdienst eerst twee maanden na de publicaties over de openbare database in Nederland kan beschikken? 1
Zie antwoord vraag 5.
Welke stappen zult u ondernemen om ervoor te zorgen dat u zo spoedig mogelijk op legale wijze toegang krijgt tot de database, zodat hij gebruikt kan worden voor het opsporen van strafbare feite en het opleggen van boetes en naheffingen, waar dat van toepassing is?
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De uitvoering van de motie over belasten van het werkelijk rendement op vermogen |
|
Farshad Bashir |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat hebt u tot nu toe gedaan om de motie over het belasten van het werkelijk rendement op vermogen uit te voeren?1
In het debat over het Belastingplan 2016 heb ik toegezegd onderzoek te doen naar het belasten van werkelijk rendement op vermogen. Het lijkt mij onontbeerlijk om eerst een goed beeld te hebben van de verschillende aspecten die hierbij van belang zijn alvorens er keuzes kunnen worden gemaakt. Op Prinsjesdag dit jaar ontvangt u een voortgangsrapportage van dit onderzoek. Daarna kunnen we met elkaar het gesprek aan over de te nemen stappen.
Is het onderwerp van de motie afgestemd binnen het kabinet? Zo ja, met welke bewindspersonen?
Nee, het onderzoek is nog gaande. De voortgangsrapportage wordt breed binnen het kabinet besproken voorafgaand aan verzending aan de Tweede Kamer op Prinsjesdag.
Hoeveel fte is belast met het onderzoek naar het belasten van het werkelijke rendement uit sparen en beleggen?
Het is niet te zeggen hoeveel fte’s hier precies mee bezig zijn. Verschillende ambtenaren van het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst houden zich op dit moment bezig met het onderzoek, waarvan een deel dagelijks.
Waartoe heeft dit onderzoek tot nu toe geleid?
In het kader van het onderzoek zijn verschillende vragen uitgezet, onder andere binnen de Belastingdienst en bij Belastingdiensten van andere landen. Tevens zijn verkennende gesprekken gevoerd met de ketenpartners en is een rondetafelconferentie met een aantal wetenschappers georganiseerd. Op Prinsjesdag dit jaar ontvangt u een voortgangsrapportage.
Bent u bereid om een voortgangsrapportage aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet? Kunt u de laatste stand van zaken uiteenzetten van het genoemde onderzoek?
Op Prinsjesdag stuur ik een voortgangsrapportage naar de Tweede Kamer.
Kunt u uitleggen wat u bedoelt met de opmerking dat «nieuwe wetgeving op dit terrein zal ingepast dienen te worden binnen de uitgangspunten van de Investeringsagenda van de Belastingdienst, waartoe ook een verdere ontwikkeling van de Vooraf Ingevulde Aangifte (VIA) behoort»? Betekent dit dat u niet met wetgeving zal komen indien de vermogenswinst of -aanwas niet in de VIA kan worden meegenomen?
De vooringevulde aangifte is de afgelopen jaren voor zowel de burger als voor de Belastingdienst een belangrijke verworvenheid geworden. Voor de burger betekent dit een belangrijke vereenvoudiging bij het doen van aangifte. Op dit moment doet al meer dan 60% van de Nederlandse belastingbetalers aangifte door met enkele drukken op de knop akkoord te gaan met de aangifte. De Belastingdienst werkt de komende jaren aan een verdere toename van dit aantal tot 80%. Ook de Belastingdienst ondervindt belangrijke voordelen van deze wijze van aangifte. De voorinvulling zoals we die nu kennen is geen eindproduct, maar een stap op weg naar een aangifte die zoveel mogelijk zonder tussenkomst van de belastingplichtige kan worden afgedaan, de «no touch aangifte». Om dit mogelijk te maken is een verdere uitbreiding en optimalisering van de voor in te vullen gegevens een vereiste. Ik hecht dan ook aan een stelsel van het belasten van vermogen dat dit toekomstbeeld ondersteunt.
Waaraan moet wetgeving precies voldoen om ingepast te kunnen worden binnen de uitgangspunten van de Investeringsagenda van de Belastingdienst?
De bedoeling achter de Investeringsagenda is dat de Belastingdienst beter en goedkoper gaat presteren. Automatisering is hierbij van wezenlijk belang. Een van de belangrijke aspecten bij de vormgeving van wetgeving is dan ook dat de uitvoering daarvan zoveel mogelijk geautomatiseerd kan.
Kunt u aangeven tegen welke eventuele beperkingen u aanloopt bij de ketenpartners?
Het onderzoek naar het belasten van werkelijk rendement op vermogen is in uitvoering. Op dit moment is nog te weinig informatie voorhanden om hier uitspraken over te kunnen doen.
Welke ketenpartners zijn relevant voor uitvoering van een vermogenswinst of -aanwasbelasting? Denken de ketenpartners de beperkingen op termijn te kunnen wegnemen? Zo ja, binnen welke termijn?
Bij de ketenpartners die relevant zijn voor de uitvoering van vermogenswinst- of vermogensaanwasbelasting kunt u denken aan banken, vermogensbeheerders, vastgoedfondsen, etc. Deze partijen zijn ook nu al betrokken bij de renseignering van gegevens in verband met de huidige vermogensrendementsheffing. Op dit moment is nog te weinig informatie voorhanden om uitspraken te kunnen doen over de beperkingen en of en zo ja binnen welke termijn die kunnen worden weggenomen.
Kunt u uitleggen waardoor Duitse financiële instellingen in staat zijn de juiste administratie bij te houden en zelfs de heffing uit te voeren, maar de financiële instellingen in Nederland daartoe (nog) niet in staat zijn?
De vraag of en zo ja, hoe Nederlandse financiële instellingen in staat zijn om de voor het belasten van werkelijk rendement benodigde administratie bij te houden, maakt deel uit van het onderzoek. In het kader van dat onderzoek is ook een vragenlijst gestuurd naar de Duitse Belastingdienst. De reactie daarop verwachten we voor de zomer zodat we deze mee kunnen nemen in de voortgangsrapportage van Prinsjesdag.
Welke aspecten zullen volgens u voorlopig forfaitair blijven, wanneer een heffing op werkelijke rendementen wordt ingevoerd?
Op dit moment is er nog te weinig informatie voorhanden om hier uitspraken over te kunnen doen. Mijn inzet is om bij de voortgangsrapportage al een doorkijk te kunnen bieden op dit punt.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het plenaire debat over het ECB-beleid?
Ondanks dat het verband tussen beide onderwerpen mij ontgaat heb ik mijn best gedaan en is het mij gelukt om aan uw verzoek tegemoet te komen.
Bent u bereid om deze vragen afzonderlijk te beantwoorden, zonder deze te bundelen?
Ja. Tevens merk ik op dat door bundeling van vragen die in elkaars verlengde liggen een zo compleet mogelijk antwoord kan worden gegeven waarbij dubbelingen worden voorkomen. Of vragen wel of niet worden gebundeld doet niet af aan de inhoud van de antwoorden.
Het op te richten Italiaanse noodfonds |
|
Mark Harbers (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Italian finance sector agrees $ 5.7 bln fund to help weaker banks» en «Noodfonds voor Italiaanse banken in de maak»?1 2
Ja.
Wat is het precieze doel, hoe zijn de middelen in het fonds opgebouwd? Kunt u ingaan op de rol van de Italiaanse overheid en publieke instellingen zoals Cassa Depositi e Prestiti? Hoeveel financiële middelen brengen zij in in het fonds en hoeveel zeggenschap hebben zij op het handelen van het fonds?
Mijn informatie over een dergelijk fonds is beperkt tot openbare berichtgeving, waaronder de berichten die bij deze set vragen worden aangehaald en een persbericht van de Italiaanse overheid d.d. 11 februari 2016.3 Volgens dit persbericht is het doel van het fonds om kapitaalverhogingen van banken te ondersteunen en niet-presterende leningen (NPLs) aan te kopen. Banken, verzekeraars en institutionele beleggers lijken aan dit plan mee te doen, waaronder Cassa Depositi e Prestiti. Een exacte omvang is niet officieel bevestigd, noch is duidelijk welke zeggenschap banken, verzekeraars en institutionele beleggers zullen krijgen in het fonds.
Hoe verhoudt dit fonds zich tot de Europese staatssteunregels?
De wijze waarop dit fonds zich verhoudt tot de Europese staatssteunregels hangt o.a. af van de gebruikte middelen, de mate van publieke betrokkenheid en publieke controle. Het is aan de Europese Commissie om te oordelen of de vormgeving van het fonds in lijn is met de staatssteunregels.
Is bekend wie de aandeelhouders en verschaffers van obligaties zijn in en aan Italiaanse banken? Klopt de stelling dat obligaties en aandelen in (lokale) Italiaanse banken voor een groter deel in eigendom zijn van kleine beleggers dan in andere Europese lidstaten, en dat de Italiaanse overheid daarom liever geen bail-in toegepast ziet?
Een overzicht van het type aandeelhouders in individuele banken is veelal terug te zien op de websites van banken zelf. In Italië is het niet ongebruikelijk dat achtergestelde schuldinstrumenten worden verkocht aan retail beleggers. Volgens de Banca d’Italia hadden Italiaanse banken, eind oktober 2015, in totaal 67 miljard euro aan achtergestelde schuld uitstaan, waarvan 31 miljard euro in handen was van retail beleggers.4 In hoeverre Italië om die reden liever geen bail-in toepast, valt niet te zeggen. Bail-in is het centrale uitgangspunt van het nieuwe Europese resolutieraamwerk. Soms treffen autoriteiten wel aanvullende maatregelen ten behoeve van kwetsbare groepen. Zo is er bij de onteigening van achtergestelde leningen van SNS Bank niet voor gekozen om de zogenoemde SNS Participatie Certificaten (achtergestelde obligaties die in belangrijke mate ook aan retail consumenten waren uitgegeven) uit te zonderen van de onteigening. Ik heb SNS Bank na de onteigening wel verzocht een onderzoek te doen naar het aanbieden van of adviseren over deze certificaten; naar aanleiding daarvan heeft SNS Bank deze klanten toen een compensatievoorstel gedaan.
Hoe verhoudt dit fonds zich tot de bail-in regels uit de Bank Resolution and Recovery Directive (BRRD)? Deelt u de mening dat dit fonds expliciet bedoeld lijkt te zijn om de bail-in regels te ontwijken?
De bail-in regels uit de BRRD zijn van toepassing in twee situaties: de BRRD schrijft bail-in van aandeelhouders en andere kapitaalverschaffers voor bij een bank die zou moeten worden afgewikkeld indien die kapitaalverschaffers niet (geheel of gedeeltelijk) zouden worden afgeschreven. De BRRD maakt verder bail-in van de andere schuldeisers dan de aandeelhouders en kapitaalverschaffers van de bank mogelijk indien de bank aan de afwikkelingsvoorwaarden uit de BRRD voldoet, met andere woorden indien de bank moet worden afgewikkeld.
Een van de afwikkelingsvoorwaarden is dat de toezichthouder oordeelt dat een instelling faalt of waarschijnlijk zal gaan falen. De noodzaak voor het verstrekken van staatssteun is een van de voorwaarden op basis waarvan een instelling geacht wordt te falen of waarschijnlijk te zullen falen. Indien er geen sprake is van staatssteun wordt niet voldaan aan die voorwaarde voor afwikkeling. Er is dan sprake van een privaat fonds dat tegen marktconforme voorwaarden participeert in, of niet-presterende leningen koopt van banken. De bail-in regels zijn dan niet van toepassing.
Kunt u reageren op de stelling dat een dergelijk fonds juist een stap weg is van het doorbreken van de link tussen landen en banken doordat de verwevenheid tussen de Italiaanse banken groter wordt?
Laat ik voorop stellen dat ik het positief vind dat er in Italië geprobeerd wordt om de problemen in de bankensector aan te pakken. Bij het opzetten van een privaat fonds is er in mijn ogen geen directe link tussen landen en banken. In hoeverre een dergelijk fonds de verwevenheid binnen de Italiaanse financiële sector versterkt, is volledig afhankelijk van de vormgeving van het fonds en de wijze waarop banken zullen participeren in het fonds. Op moment van schrijven is daarover echter nog onvoldoende bekend.
De bizarre nieuwe wereld van de zzp’er |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kent u het bericht en de video «Na de VAR: dit is de bizarre nieuwe wereld van de zzp’er»?1
Ja.
Kunt u reageren op de kritiek dat de modelcontracten «behoorlijk vaag» zijn?
De algemene modelovereenkomsten bevatten de bepalingen die noodzakelijk zijn om tot een oordeel over de afwezigheid van een dienstbetrekking te kunnen komen, terwijl zij toch bruikbaar zijn in verschillende sectoren en situaties.
Ik vind «vaag» niet het juiste woord. De algemene modelovereenkomsten bieden ruimte aan opdrachtgever en opdrachtnemer om hun arbeidsrelatie, binnen de grenzen van de wet, zelf vorm te geven. Indien de algemene modelovereenkomst naar het oordeel van opdrachtgever en opdrachtnemer onvoldoende houvast biedt, kunnen ook meer specifieke modelovereenkomsten worden gekozen.
Is het u bekend dat de brief van de Belastingdienst die zzp’ers (zelfstandigen zonder personeel) moet informeren over de wijzigingen2 de onrust onder zzp’ers niet heeft verminderd en juist tot extra onzekerheid bij zzp’ers heeft geleid?
Nee, dit is mij niet bekend en ik heb hier ook geen aanwijzingen over. Voor de brief van de Belastingdienst is samengewerkt met belangenorganisaties3 om zoveel mogelijk aan te sluiten op de vragen en zorgen die bij hen en de Belastingdienst binnenkomen. De brief is daarna getest onder zzp’ers en goed beoordeeld. Deze onrust blijkt ook niet uit een toename van vragen via de Belastingtelefoon of Twitter. In de brief is ook uitgenodigd tot het deelnemen aan een van de twee gratis webinars. De webinars zijn via de internetsite van de Belastingdienst nog steeds beschikbaar.
Hoe beoordeelt u de stelling van Matthijs Bouman dat een zzp’er zich «heel precies moet houden aan de modelcontracten, die in vage bewoordingen zijn gesteld»?
In de algemene modelovereenkomsten en de branchemodellen zijn de relevante bepalingen geel gemarkeerd. Bij het naleven van de overeenkomst gaat het erom dat overeenkomstig die bepalingen wordt gewerkt. Een kleine incidentele afwijking van een fiscaal relevante bepaling zal niet meteen tot het vervallen van de zekerheid omtrent de loonheffingen leiden, mits de opdrachtgever of opdrachtnemer kan aantonen dat er sprake is van een incident. Er is bijvoorbeeld sprake van een kleine incidentele afwijking als de opdrachtnemer een stuk gereedschap thuis laat liggen en die dag een stuk gereedschap van zijn opdrachtgever gebruikt. Net zoals op andere deelterreinen van de fiscaliteit beoordeelt de Belastingdienst de situatie naar redelijkheid en zonder zinloze scherpslijperij. De stelling van Matthijs Bouwman dat een zzp’er zich «heel precies moet houden aan de modelcontracten» behoeft dan ook ruime nuancering.
Kunt u zich voorstellen dat zzp’ers het gevoel hebben dat ze meer risico’s lopen omdat ze de gedurende alle werkzaamheden alert moeten zijn of ze per abuis niet lichtelijk afwijken van de gesloten overeenkomst, zelfs als eigenlijk overduidelijk is dat ze als zzp’er werkzaam zijn?
Als overduidelijk is dat iemand als een zzp’er werkzaam is, dan is het niet nodig om met een door de Belastingdienst beoordeelde modelovereenkomst te werken. Deze modelovereenkomsten zijn alleen bedoeld voor die gevallen waarin er twijfel bestaat over de aard van de arbeidsrelatie.
Een zzp’er loopt minder risico als hij werkt met een modelovereenkomst dan wanneer hij met een VAR werkt. Een VAR-wuo en een VAR-dga creëren een schijnzekerheid ten aanzien van de positie van de houder van een dergelijke VAR. Als de feiten en omstandigheden uit de VAR-aanvraag afwijken van hetgeen bij de opdrachtgever wordt aangetroffen dan wordt een correctie in de VAR-systematiek eenzijdig neergelegd bij de zzp’er. Door de vrijwaring die de VAR-wuo of VAR-dga heeft, loopt de opdrachtgever geen risico van correctieverplichtingen of naheffingen. Wordt er gebruik gemaakt van een modelovereenkomst dan hebben partijen de zekerheid dat er buiten dienstbetrekking wordt gewerkt als overeenkomstig de overeenkomst wordt gewerkt. De positie van zzp’ers gaat er onder DBA dus op vooruit. Het gebruik van modelovereenkomsten is nooit verplicht. Ook met een eigen overeenkomst kan bereikt worden dat buiten dienstbetrekking wordt gewerkt.
Kunt u zzp’ers duidelijkheid verschaffen over hoe de Belastingdienst gaat beoordelen of feitelijk gewerkt is conform de modelovereenkomst?
De Belastingdienst heeft vele mogelijkheden om zijn toezicht in te richten, bijvoorbeeld risicogericht. De Belastingdienst beoordeelt bij zijn controles van modelovereenkomsten welke werkzaamheden onder welke omstandigheden worden verricht. Als de aangetroffen situatie in redelijkheid in overeenstemming is met de gebruikte modelovereenkomst zal de Belastingdienst zijn onderzoek afronden. Indien evident in afwijking van de gebruikte modelovereenkomst wordt gewerkt, beoordeelt de Belastingdienst de aangetroffen feiten en omstandigheden. Bij een kleine incidentele afwijking zullen er geen gevolgen zijn voor partijen. Een voorbeeld van een kleine incidentele afwijking is wanneer een zzp’er die zijn eigen gereedschap gebruikt, een stuk gereedschap vergeten is en die dag een stuk gereedschap van zijn opdrachtgever leent. Bij een afwijking meer dan incidenteel kunnen partijen worden verzocht hun overeenkomst in overeenstemming te brengen met de feiten en omstandigheden. Als de feitelijk aangetroffen situatie niet overeen komt met de gebruikte overeenkomst en de afwijking niet klein en incidenteel is, kan er sprake zijn van een dienstbetrekking. In dat geval kan een correctieverplichting of een naheffingsaanslag loonheffingen aan de opdrachtgever worden opgelegd.
Kunt u voor de volgende cruciale zinnen uit de modelovereenkomsten aangeven hoe de Belastingdienst gaat controleren of feitelijk gewerkt is conform de overeenkomst?
In het verlengde van het antwoord op vraag 6 geven de genoemde zinnen weer dat de opdrachtnemer zelf bepaalt hoe hij werkt en dat de opdrachtgever alleen zeggenschap heeft over het resultaat van de werkzaamheden. Of feitelijk gewerkt wordt conform deze bepalingen kan bijvoorbeeld gecontroleerd worden met een waarneming ter plaatse. Maar ook bijvoorbeeld met het beoordelen van eventueel vastgelegde werkafspraken en andere vastleggingen. Controleren of er sprake is van een dienstbetrekking is overigens al decennia een taak van de Belastingdienst, waarbij steeds aan de orde komt hoeveel zeggenschap de opdrachtgever heeft over de werkwijze van een opdrachtnemer. Dergelijke controles zijn dus niet nieuw en de Belastingdienst heeft hier al veel ervaring mee.
Ook in breder verband is een beoordeling op basis van algemene bepalingen of open normen allerminst nieuw. Zowel binnen de fiscaliteit (het zakelijk kostenbegrip bijvoorbeeld) als erbuiten worden door uitvoeringsinstanties situaties op een werkbare manier beoordeeld, zonder dat de bepalingen zelf met mathematische exactheid voor iedere denkbare situatie kunnen worden uitgelegd. En ook op dergelijke terreinen is een werkbare, voor betrokkenen bekende en vertrouwde werksituatie ontstaan. De situatie onder de Wet DBA is allerminst nieuw of uniek.
Acht u het mogelijk om factoren bekend te maken die dan wel wijzen op ondernemerschap dan wel wijzen op een dienstverband?
Op de internetsite van de Belastingdienst staan de elementen met een toelichting die kenmerkend zijn voor het bestaan en voor de afwezigheid van een dienstbetrekking: «Uw overeenkomst: wel of geen dienstbetrekking». Daarnaast is op verzoek van uw Kamer en van belangengroepen op 1 maart 2016 de Handreiking DBA («Handreiking beoordelingskader overeenkomsten arbeidsrelaties») gepubliceerd. Over ondernemerschap staat op de internetsite «de OndernemersCheck», waarin aan de hand van vragen in de vier belangrijkste thema’s rond ondernemerschap een indicatie over het ondernemerschap wordt gegeven. De vier thema’s zijn: Hoe zelfstandig ben je?, Zit er continuïteit in je bedrijf?, Loop je ondernemersrisico? en Wat is de omvang van je bedrijf?. Aan de regels van ondernemerschap is overigens niets veranderd: wie nu zelfstandig ondernemer is, is dat vanaf mei onder DBA ook.
Kunt u van de volgende factoren aangeven of zij een aanwijzing vormen voor een dienstverband:
Factoren die een aanwijzing kunnen vormen voor het bestaan van een dienstbetrekking worden in onderlinge samenhang beoordeeld. Pas nadat alle relevante factoren in onderlinge samenhang zijn bekeken, kan de conclusie worden getrokken of er sprake is van een dienstbetrekking of niet. De in de vraag opgesomde factoren zijn geïsoleerd bezien geen van alle van doorslaggevend belang, maar ze kunnen wel een rol spelen. Sommige factoren wijzen eerder naar de aanwezigheid van een dienstbetrekking dan andere. Voor de opsomming geldt in de regel het volgende.
Moet een zzp’er nog meerdere opdrachtgevers hebben? Zo ja, waarom staat daar niets over in de in vraag 3 genoemde brief van de Belastingdienst?
Voor het antwoord op de vraag of een opdrachtnemer voor de belastingheffing wordt gezien als een ondernemer is doorgaans het aantal opdrachtgevers van belang. Maar de brief gaat niet over ondernemerschap, die regels blijven immers hetzelfde. De brief aan zzp’ers gaat over het afschaffen van de VAR en de mogelijkheid om met een modelovereenkomst te werken. Een modelovereenkomst regelt de specifiek arbeidsrelatie tussen een opdrachtgever en een opdrachtnemer en is gericht op de afwezigheid van een dienstbetrekking. Het gebruik van modelovereenkomsten zegt daarmee niets over eventueel ondernemerschap van de opdrachtnemer. Niet elke VAR-houder is zzp’er, er zijn ook VAR-houders die loon of resultaat uit overige werkzaamheden genieten. Aan alle VAR-houders is de brief gestuurd.
Klopt het dat voor de modelovereenkomst van belang is of je je kunt laten vervangen, maar dat voor de fictieve dienstbetrekking van belang is of de zzp’er zich ook daadwerkelijk heeft laten vervangen?
Ja. Bij een echte dienstbetrekking gaat het erom of de werknemer verplicht is om persoonlijk de arbeid te verrichten. Als dit zo is dan wordt aan één van de drie cumulatieve criteria voor de aanwezigheid van een dienstbetrekking voldaan. Voor de fictieve dienstbetrekkingen draait het niet om de vraag of persoonlijke arbeid verplicht is, maar of feitelijk persoonlijk wordt gewerkt.
Op welke wijze moet de zzp’er aantonen dat hij/zij zich daadwerkelijk heeft laten vervangen?
De zzp’er hoeft dit niet aan te tonen: er zijn meerdere mogelijkheden om te zorgen dat er geen fictieve dienstbetrekking ontstaat. Welke mogelijkheden dit zijn, verschilt per fictieve dienstbetrekking. Bij het beoordelen van de modelovereenkomsten wordt rekening gehouden met de fictieve dienstbetrekkingen, dus een zzp’er die werkt conform een modelovereenkomst hoeft verder niet na te denken hoe hij gaat bewijzen dat er geen sprake is van een fictieve dienstbetrekking. Daar komt bij dat het in eerste instantie de Belastingdienst is die aannemelijk moet maken dat de zzp’er zich niet heeft laten vervangen, als de Belastingdienst van mening zou zijn dat er sprake is van een fictieve dienstbetrekking.
Op welke wijze kan een opdrachtgever of aannemer die met een onderaannemer werkt vertrouwen dat het naleven van de modelovereenkomst een vrijwarende werking heeft als dit afhankelijk is van of de onderaannemer zich heeft laten vervangen?
Er gelden altijd meerdere voorwaarden waaraan moet worden voldaan, voordat er sprake is van een fictieve dienstbetrekking. De feitelijke vervanging is slechts één voorwaarde. De zekerheid van een modelcontract is dus niet afhankelijk van de daadwerkelijke vervanging. In de modelcontracten worden de fictieve dienstbetrekkingen vermeden.
Volledigheidshalve: voor de beoordeling of er sprake is van een echte dienstbetrekking is uiteraard wel van belang welke afspraken in het contract staan over vervanging.
Op welke wet- of regelgeving is het bewijsvermoeden van afwezigheid van een fictieve dienstbetrekking, zoals opgenomen in artikel 9 van modelovereenkomst nr. 9015550000-09-2, gebaseerd?
Het bewijsvermoeden van afwezigheid van een fictieve dienstbetrekking is gebaseerd op artikel 4 van de Wet op de loonbelasting 1964 in samenhang met de artikelen 2a en 2e van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965. Het betreft hier de algemene modelovereenkomst om de fictieve dienstbetrekking (tussenkomst) uit te sluiten.
Waarom komen er zo weinig modelovereenkomsten op de website?
In overleg met marktpartijen en belangenorganisaties is er voor gekozen om het aantal gepubliceerde overeenkomsten voor de gebruikers overzichtelijk en daarmee beperkt te houden. De site van de Belastingdienst4 biedt inmiddels tal van modelovereenkomsten aan, die in de behoefte van grote groepen opdrachtgevers en opdrachtnemers voorzien. Deze modelovereenkomsten zijn te gebruiken ongeacht branche of beroep.
Wat is de meest voorkomende reden waarom ingestuurde overeenkomsten worden afgewezen?
Er zijn geen overeenkomsten die worden afgewezen. Er zijn overeenkomsten waarvoor geen zekerheid vooraf kan worden gegeven dat er op grond van deze overeenkomst buiten dienstbetrekking kan worden gewerkt. In dergelijke overeenkomsten staan doorgaans één of meer bepalingen die onvoldoende de aanwezigheid van een dienstbetrekking uitsluiten.
Hoeveel modelovereenkomsten zijn er nog in behandeling bij de Belastingdienst?
Sinds eind vorig jaar zijn er inmiddels ruim 2.500 (model)overeenkomsten aan de Belastingdienst voorgelegd. Deze verzoeken zijn afkomstig van branche- of belangenorganisaties of van individuele opdrachtgevers of -nemers. Op dit moment zijn ongeveer 1.300 voorgelegde overeenkomsten afgedaan en zijn er nog circa 1.200 overeenkomsten in behandeling. Het grootste deel hiervan is binnengekomen na de aanvaarding op 2 februari van de Wet DBA in de Eerste Kamer. De Belastingdienst heeft voor de behandeling van deze overeenkomsten een speciaal team («taskforce») geformeerd, zodat het in beginsel mogelijk is elke voorgelegde overeenkomst binnen de toegezegde termijn van 6 tot 8 weken te beoordelen. Intussen kan iedereen ongeacht branche of beroep aan de slag met de tien algemene modelovereenkomsten die op de site van de Belastingdienst staan.
Acht u het verantwoord om met alle onduidelijkheden en met het beperkte aantal modelcontracten, op 1 mei met de nieuwe methode van start te gaan?
Tot 1 mei 2017 hebben opdrachtgevers en opdrachtnemers de tijd voor de implementatie van het werken met modelovereenkomsten in hun bedrijfsvoering. Met deze implementatietermijn en de overige maatregelen uit het transitieplan5 zorg ik naar mijn mening voor het goed laten landen van de (deels) veranderde werkwijze ten opzichte van het werken met een VAR. Daarmee kan de nieuwe methode 1 mei van start gaan.
Een beperkt aantal modelovereenkomsten is juist handig en beperkt administratieve rompslomp. De algemene modelovereenkomsten die op de site staan zijn te gebruiken ongeacht beroep of branche. Er wordt op grote schaal door de Belastingdienst en door de Belastingdienst samen met verschillende organisaties naar opdrachtgevers en opdrachtnemers gecommuniceerd hoe ze gemakkelijk in vier stappen kunnen werken met de overeenkomsten en om onduidelijkheden en misverstanden weg te nemen. Dit gebeurt via voorlichtingsbijeenkomsten die de Belastingdienst in samenwerking met belangenorganisaties en brancheorganisaties organiseert. Voorlichtingsbijeenkomsten zijn ook online te volgen in de vorm van webinars voor opdrachtgevers en opdrachtnemers om een zo groot mogelijk bereik te creëren. Er staat informatie op de website van de Belastingdienst, maar ook op websites van partnerorganisaties als rijksoverheid.nl, Ondernemersplein.nl en KVK.nl en op die van de organisaties voor opdrachtgever en opdrachtnemers. De Belastingdienst publiceert met regelmaat nieuwsberichten om opdrachtgevers, opdrachtnemers en fiscaal intermediairs te attenderen op de veranderingen. Aan zzp’ers met een VAR heeft de Belastingdienst een brief gestuurd. Voor opdrachtgevers heeft de Belastingdienst een digitale attenderingscampagne gedaan. Hierbij is bijvoorbeeld gebruik gemaakt van direct mail, advertorials in nieuwsbrieven van relevante websites en online advertenties. Daarnaast kunnen vragen gesteld worden via de Belastingtelefoon en Twitter. Ook de verschillende organisaties voor opdrachtgevers en opdrachtnemers communiceren actief via hun eigen kanalen en beantwoorden vragen. Hierdoor ontstaat een groot bereik. In het antwoord op vraag 15 is aangegeven dat er in overleg met marktpartijen bewust voor is gekozen om een beperkt aantal modelovereenkomsten te publiceren.
Hoe waarschijnlijk is het dat opdrachtgevers massaal even geen zzp'ers inhuren totdat er meer duidelijkheid is en dat zzp'ers dus massaal opdrachtloos thuis komen te zitten?
Ik acht dit niet waarschijnlijk. Bonafide opdrachtgevers lopen immers op geen enkele manier meer risico dan in de bestaande situatie, dus het zou ook volkomen onnodig zijn.
Hoe waarschijnlijk is het dat opdrachtgevers in de zorg massaal even geen zzp’ers inhuren omdat het onduidelijk is of wel of niet voldaan wordt aan de voorwaarden van de fictieve dienstbetrekkingen en dat zzp’ers dus massaal opdrachtloos thuis komen te zitten?
Ik acht dit niet waarschijnlijk. Voor verschillende vormen van zorg zijn inmiddels overeenkomsten beoordeeld en een deel daarvan is op de website van de Belastingdienst gepubliceerd. In de toelichting op de gepubliceerde overeenkomsten is te lezen in welke gevallen gebruik kan worden gemaakt van deze modelovereenkomsten.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken beantwoorden aangezien er voor 1 mei absolute duidelijkheid moet zijn?
Ja, bij deze.
Het bericht dat de heer Meerstadt per direct opstapt als commissaris bij ABN |
|
Ed Groot (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Meerstadt weg als ABN-commissaris door Panama Papers»?1
Ja.
Heeft het u verrast dat de heer Meerstadt per direct is opgestapt?
Het was bekend dat de heer Meerstadt had aangegeven op termijn te willen vertrekken als commissaris. Zijn opstappen per direct hing samen met de publiciteit over de zogenoemde Panama Papers en was niet voorzien.
Klopt het dat de openbaring in de Panama Papers van vermeende belangen van de heer Meerstadt in Morclan Corporation geheel losstaat van de aankondiging gisteren dat hij later dit jaar zou aftreden?
Naar zeggen van de heer Meerstadt staat het geheel los van elkaar.
Bent u op de hoogte gesteld van inhoudelijke redenen voor de heer Meerstadt om per direct af te treden? Zo ja, wat zijn deze redenen?
De heer Meerstadt heeft aan de voorzitter van de raad van commissarissen laten weten dat zijn opstappen per direct is ingegeven door zijn wens te willen voorkomen dat er nadelige effecten voor ABN AMRO optreden.
Heeft de heer Meerstadt inzage kunnen geven in zijn rol in de Morclan Corporation op de Maagdeneilanden zoals vermeld in de Panama Papers?
De heer Meerstadt ontkent enige betrokkenheid.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat zijn naam voor slechts twee weken in de documenten voorkomt?
Nee.
Moeten belangen, zoals waarvan wordt gerept in de Panama Papers, worden geopenbaard? Worden dergelijke belangen betrokken bij een toets op geschiktheid voor commissariaten bij grote banken?
Belangen in vennootschappen, ook in het buitenland, moeten bekend zijn bij ABN AMRO in het kader van het integriteitsbeleid. Indien het een aanmerkelijk belang betreft in een onderneming anders dan degene waarvan de persoon bestuurder of commissaris wordt of is, dient dit te worden doorgegeven bij de betrouwbaarheidstoetsing. Bij de toets van een bestuurder op betrouwbaarheid wordt ook gevraagd of vergrijpboetes zijn opgelegd door de fiscus (DNB krijgt daarover ook informatie van de Belastingdienst) en wordt gevraagd of er overige fiscaal bestuursrechtelijke feiten en omstandigheden zijn die voor de betrouwbaarheidstoetsing van belang zijn.
Wat is de reden dat de heer Meerstadt weigert nadere informatie te geven? Wat is uw oordeel hierover?
De heer Meerstadt heeft aangegeven dat hij er niets mee te maken heeft. Of daar meer over te zeggen is, kan ik op dit moment niet beoordelen. De Belastingdienst zal de informatie uit de Panama Papers gebruiken om eventuele belastingfraude op te sporen.
De NAM BTW-constructie |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Btw-constructie van de NAM mogelijk strafbaar» op RTV Noord?1
Ja
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de belastingbetaler opdraait voor de kosten van schadeherstel als gevolg van mijnbouwschade?
Ja, ik deel die mening. Van een dergelijke situatie kan echter in geen enkele situatie sprake zijn. De schadeherstellende ondernemer voldoet btw over de schadehersteldienst. Als de btw over die schadehersteldienst aftrekbaar is voor de btw bij de afnemer van die dienst, dan is het btw-saldo van die transactie voor de schatkist nihil.
Deelt u de mening dat er dus in principe btw betaald moet worden?
Ik beantwoord deze vraag bevestigend wanneer bedoeld wordt te vragen of btw moet worden voldaan over hersteldiensten van (bouw)bedrijven die tegen betaling herstelwerkzaamheden aan gebouwen uitvoeren.
Is het gebruikelijk dat de btw over uitgekeerde schadeclaims wordt teruggevorderd door de uitkerende partij? Zo ja, in welke sectoren komt dit nog meer voor?
Ik beschik niet over informatie waaruit blijkt of het gebruikelijk is dat de schade uitkerende partij een aftrekgerechtigde ondernemer is die beschikt over een aan hem gerichte en juiste factuur voor een prestatie die aan hem is verricht.
Is er bij het toestaan van terugvordering van btw nog verschil tussen schadevergoeding vanwege onrechtmatige daad en een vergoeding in een andere situatie?
Voor de btw-aftrek over schadeherstel is niet bepalend of de afnemende partij een onrechtmatige daad heeft begaan. Voor de btw-aftrek is bepalend of de prestatie die door de ondernemer wordt afgenomen door deze wordt gebruikt voor belaste prestaties.
Deelt u de mening dat btw enkel kan worden teruggevorderd indien prestaties daadwerkelijk zijn verricht in opdracht van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en niet slechts in naam van NAM?
Voor de btw-aftrek over schadeherstel is bepalend of de prestatie is verricht aan een ondernemer, die deze gebruikt voor belaste prestaties. Terzake van prestaties waarover dienstverleners btw in rekening brengen aan andere ondernemers (bijv. ingeval van schadeherstel), moet de ondernemer die de aftrek effectueert beschikken over een juiste factuur waarop deze ondernemer is vermeld als de afnemer van de prestatie. De ondernemer is afnemer van de prestatie als zij de rechtsbetrekking met de schadehersteller is aangegaan om de schade te herstellen.
Kunt u aangeven hoe de btw-constructie zich verhoudt tot het besluit aftrek van btw van 7 december 2011?
Nee, gelet op art. 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik hierop geen antwoord geven. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 2 van de leden Smaling en Bashir die ik gelijktijdig met deze vragen beantwoord.
Kunt u aangeven wat de juridische gevolgen zijn voor de opdrachtgever van het op naam van NAM stellen van de facturen met betrekking tot aansprakelijkheden en garanties van de werkzaamheden?
Het past mij als bewindspersoon niet om uitlatingen te doen over de contractsverhoudingen tussen partijen.
Zijn er afspraken gemaakt tussen de NAM en de Belastingdienst of enige andere overheidsinstantie over verrekening van de btw door de NAM over schadevergoeding uitgekeerd aan gedupeerden van mijnbouwschade?
De vraag of sprake is van een btw-afspraak met een landelijke werking kan ik negatief beantwoorden. De vraag of er een individuele regeling met de NAM bestaat, kan ik vanwege de fiscale geheimhoudingplicht van art. 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet beantwoorden.
Bent u bereid een belasting ruling te vragen over deze praktijk?
Nee, het verlenen van een ruling behoort tot de uitsluitende competentie van de inspecteur.
Gebeurt dit in andere EU-landen bij gevallen van mijnbouwschade?
Ik beschik niet over informatie over btw en gevallen van mijnbouwschade in andere lidstaten.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat gedupeerden in Groningen door de NAM gedwongen worden mee te werken aan het doen van een mogelijk onjuiste btw-aangifte door de NAM?
Ingeval de NAM gedupeerden en/of bedrijven dwingt om mee te werken aan een onjuiste aangifte door de NAM acht ik dat uiteraard zeer onwenselijk. Of dit het geval is kan ik echter niet bevestigen of ontkennen. Gelet op de fiscale geheimhoudingplicht van art. 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik niet concreet ingaan op deze kwestie.
Kunt u gedupeerden van mijnbouwschade in Groningen verzekeren dat zij gevrijwaard zijn van juridische en strafrechtelijke consequenties indien op enig moment blijkt dat zij medeplichtigheid zijn aan het doen van een onjuiste btw-aangifte door de NAM?
Nee, het behoort niet tot mijn bevoegdheid en mogelijkheden om gedupeerden van mijnbouwschade in Groningen te verzekeren dat zij gevrijwaard zijn van juridische en strafrechtelijke consequenties indien op enig moment blijkt dat zij medeplichtig zijn aan het doen van een onjuiste btw-aangifte door de NAM. Ik kan wel aangeven dat er geen sprake is van een fiscaal delict dat bestaat uit het verlenen van medewerking aan een onjuiste factuur of een onjuiste aangifte. In het strafrecht bestaat echter wel de mogelijkheid naast de pleger ook anderen te bestraffen, bijvoorbeeld de medepleger en de medeplichtige. Een medepleger is, kort gezegd, degene die bewust heeft samengewerkt met de feitelijke pleger van het delict. Bij medeplichtigheid gaat het om het opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen voor het plegen van het strafbare feit. De beoordeling of hiervan sprake is en of er tegen wordt opgetreden ligt in de handen van het OM.
Heeft deze werkwijze gevolgen voor de balans, winst en verliesrekening en het financieel jaarverslag van de NAM?
In algemene zin heeft iedere werkwijze gevolgen voor de balans, winst en verliesrekening en het financieel jaarverslag van een belastingplichtige. Dat is niet anders voor de NAM.
In een eerder debat heeft de u de Kamer verteld dat dit slechts om een enkel geval ging; is dit nog steeds uw mening?
Mij is één situatie uit de media bekend.
Zo ja, kunt u uw mening onderbouwen met cijfers over het totaal aantal gedupeerden, waarvan de NAM de schade vergoed op basis van facturen, en het aantal gedupeerden dat de facturen op naam van de NAM heeft laten zetten?
Zie het antwoord op vraag 15.
Kunt u nagaan op wiens advies deze constructie met btw terugvorderen bij de NAM opgesteld is?
Nee, ik heb als bewindspersoon geen bevoegdheid om de NAM vragen te stellen in het kader van de belastingheffing.
De antwoorden op de vragen over de onrust bij zzp’ers in de media over de Wet DBA |
|
Mei Li Vos (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Herinnert u zich het antwoord op vraag 3 uit de eerdere vragen over de onrust bij zzp’ers in de media over de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (Wet DBA)?1
Ja.
Klopt het dat bij de beantwoording van deze vragen gesteld wordt dat binnen de Wet DBA voor opdrachtgevers het werken via tussenpersonen niet aantrekkelijker wordt gemaakt, doordat de verantwoordelijkheden tussen de partijen weer in balans worden gebracht, en niet langer sprake is van een ongeclausuleerde vrijwaring van de opdrachtgever?
Ja. De Wet DBA bewerkstelligt in alle situaties een betere balans in verantwoordelijkheden. De extra verantwoordelijkheid voor de opdrachtgever geldt in dezelfde mate voor tussenpersonen.
Kunt u nader toelichten hoe de opdrachtgevers die via tussenpersonen werken nu binnen de Wet DBA medeverantwoordelijkheid krijgen, aangezien de zzp’er alleen met de tussenpersoon een modelovereenkomst heeft afgesloten en niet met de opdrachtgever?
Opdrachtgevers die via tussenpersonen werken zijn medeverantwoordelijk voor de verkregen zekerheid vooraf van het algemene tussenkomstmodel of van een beoordeelde overeenkomst die hierop gebaseerd is. De tussenkomstovereenkomst is zo opgezet dat de dienstbetrekking, de uitzendovereenkomst en de fictieve dienstbetrekking van tussenkomst onder voorwaarden niet aan de orde zijn. In de overeenkomst is daartoe onder meer opgenomen dat de opdrachtnemer niet onder leiding en toezicht van de opdrachtgever mag werken. Leeft de opdrachtgever deze bepaling onvoldoende na dan kan er aan de overeenkomst van tussenkomst niet de zekerheid worden ontleend dat de inhouding en voldoening van loonheffingen achterwege kan blijven. Het is primair aan de tussenpersoon om te zorgen dat de opdrachtgever deze bepalingen naleeft. De partij die de Belastingdienst verantwoordelijk houdt indien een opdrachtnemer of opdrachtgever niet heeft gewerkt volgens de overeenkomst voor tussenkomst, zal namelijk in eerste instantie de tussenpersoon zijn. De opdrachtnemer staat dan in fictieve dienstbetrekking tot de tussenpersoon. Daarmee zorgt de tussenpersoonconstructie er dus niet voor dat het risico kleiner wordt.
Bent u bekend met het feit dat meerdere aanbieders van payroll-constructies en tussenpersonen, zoals K+V, Tentoo en Source, adverteren dat opdrachtgevers door deze bemiddelingsbureaus in te huren het volledige risico van een mogelijke naheffing van sociale premies bij deze tussenpersoon kunnen neerleggen? Hoe beoordeelt u een dergelijk aanbod? Is dat de bedoeling van de Wet DBA dat tussenpersonen het risico van een naheffing op zich nemen?2 3 4
Ja, ik ben met het geschetste verschijnsel bekend. Acquisitie is in elke sector toegestaan, dus ook bij intermediaire dienstverlening. Afschaffing van de VAR maakt op geen enkele manier het werken met tussenpersonen vanzelfsprekender. Voor een eventuele tussenpersoon gelden dezelfde eisen aan het werken buiten dienstbetrekking als voor een opdrachtgever. Elke zekerheid over de arbeidsrelatie die in een tussenkomstsituatie kan worden verkregen, kan ook verkregen worden zonder intermediair. Wordt er overeenkomstig een beoordeelde overeenkomst gewerkt dan is er geen risico op een naheffingsaanslag voor de opdrachtgever.
Deelt u de zorgen dat op deze manier geld dat eigenlijk bedoeld is voor de beloning van zzp’ers wordt afgeroomd door bemiddelingsbureaus? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke partij zal de Belastingdienst verantwoordelijk houden indien de zzp’er niet heeft gewerkt volgens de modelovereenkomst voor tussenkomst, de opdrachtgever of de tussenpersoon?
Zie antwoord vraag 3.
Richt de voorlichtingscampagne zich ook in voldoende mate op de opdrachtgever, aangezien opdrachtgevers een centrale rol hebben binnen de Wet DBA? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De voorlichtingscampagne richt zich op zowel de opdrachtnemer als de opdrachtgever. Beiden zijn partij bij het sluiten van overeenkomsten. Er wordt op grote schaal door de Belastingdienst en door de Belastingdienst samen met verschillende organisaties naar opdrachtgevers en opdrachtnemers gecommuniceerd om zo onduidelijkheden en misverstanden weg te nemen. Dit gebeurt via voorlichtingsbijeenkomsten die de Belastingdienst in samenwerking met belangenorganisaties en brancheorganisaties organiseert. Voorlichtingsbijeenkomsten zijn ook online te volgen in de vorm van webinars voor opdrachtgevers en opdrachtnemers om een zo groot mogelijk bereik te creëren. Er staat informatie op de website van de Belastingdienst, maar ook op websites van partnerorganisaties als rijksoverheid.nl, Ondernemersplein.nl en KVK.nl en op die van de organisaties voor opdrachtgever en opdrachtnemers. De Belastingdienst publiceert met regelmaat nieuwsberichten om opdrachtgevers, opdrachtnemers en fiscaal intermediairs te attenderen op de veranderingen. Zzp’ers met een VAR hebben van de Belastingdienst een brief ontvangen. Voor opdrachtgevers heeft de Belastingdienst een digitale attenderingscampagne gedaan. Hierbij is bijvoorbeeld gebruikgemaakt van direct mail, advertorials in nieuwsbrieven van relevante websites en online advertenties. Daarnaast kunnen vragen gesteld worden via de Belastingtelefoon en Twitter. Ook de verschillende organisaties voor opdrachtgevers en opdrachtnemers communiceren actief via hun eigen kanalen en beantwoorden vragen. Hierdoor ontstaat een groot bereik.
De onthulling in de Panama Papers dat een Rotterdams notariskantoor mee heeft gewerkt aan dubieuze financiële constructies |
|
Arnold Merkies , Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Nederlandse hulp bij opzetten dubieuze constructies», waaruit blijkt dat een Rotterdams notariskantoor mee heeft geholpen dubieuze constructies op te zetten voor buitenlandse bedrijven en vermogende particulieren?1
Bent u van mening dat, als de beschreven handelwijze van deze notaris klopt, de betreffende notaris de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van een notaris verwacht mag worden? Zijn hier mogelijk wetten en regels overtreden?
Deelt u de mening van emeritus hoogleraar notarieel recht Van Mourik dat een notaris zich zou moeten onthouden van dit soort «juridisch cowboygedrag», zoals bijvoorbeeld het enkel gebruiken van een Nederlandse BV als doorgeefluik in het kader van een transactie die vraagtekens op zou moeten roepen, en dat er in minstens één casus ook sprake is van een economisch delict? Zo nee, waarom niet?
Bent u van mening dat deze publicatie over de handelwijze van dit Rotterdamse notariskantoor in ieder geval voldoende aanwijzingen bevat onderzoek in te stellen? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat deze handelwijze wordt getoetst?
Vindt u het in het algemeen een taak van een notaris om mee te helpen geld weg te sluizen en buiten het zicht van de belastingdienst te houden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De notaris heeft als taak om afspraken in akten vast te leggen en daarmee een soepel verlopend rechtsverkeer en de rechtszekerheid te bevorderen. Daarbij is de notaris onafhankelijk en onpartijdig. Het is vanzelfsprekend geen taak van het notariaat om mee te helpen onrechtmatig geld weg te sluizen om het buiten het zicht van de fiscus te houden, dat is strafbaar. De notaris is onder meer gehouden zijn dienst te weigeren als zijn werkzaamheden zouden leiden tot strijd met het recht of er met zijn handeling een ongeoorloofd doel of gevolg wordt beoogd. De notaris is bovendien altijd gebonden – ook als hij geen ambtelijke werkzaamheid verricht – aan de beroepsethische regels die voortvloeien uit de KNB-verordeningen.
Deelt u de mening dat dergelijk «juridisch cowboygedrag» slecht is voor het vertrouwen in het notariaat?
Zie antwoord vraag 5.
Is er naar uw mening aanleiding om breder onderzoek in te laten stellen, al dan niet met behulp van de Panama Papers, naar de betrokkenheid van Nederlandse advocaten en notarissen bij rechtshandelingen die als doel hebben in strijd met wetten en regels zo min mogelijk belasting te betalen? Zo nee, waarom niet?
Het bericht “Grote Nederlandse bedrijven houden miljarden in hun zak” |
|
Ed Groot (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Grote Nederlandse bedrijven houden miljarden in hun zak»?1
Ja
Deelt u de conclusie van het onderzoek dat de Nederlandse fiscus jaarlijks 1,5 miljard euro aan belastinginkomsten misloopt door belastingontwijking door grote bedrijven? Deelt u de mening dat dit een aanzienlijk bedrag is?
De conclusie van het onderzoek is naar mijn mening niet dat de Nederlandse fiscus 1,5 miljard euro aan belasting misloopt door belastingontwijking door grote bedrijven.
Het onderzoek berekent het verschil tussen de belasting die grote Nederlandse bedrijven op grond van het statutaire tarief verschuldigd zouden zijn en de belasting die zij daadwerkelijk betalen. Dat verschil bestaat volgens het onderzoek niet alleen uit belastingontwijking, maar ook uit het effect van fiscale prikkels die door overheden zijn ontwikkeld. Het onderzoek doet geen uitspraak over de omvang van die twee effecten.
Voor het gemiddelde statutaire tarief dat van toepassing zou zijn op winsten die buiten Nederland zijn behaald en belast, gaat het onderzoek uit van statutaire tarieven in 114 landen, gewogen naar de grootte van hun BBP. Daarbij lijkt geen rekening te zijn gehouden met de mate waarin Nederlandse bedrijven daadwerkelijk actief zijn in de verschillende landen.
Voor het statutaire tarief dat van toepassing zou zijn op winsten die in Nederland zijn behaald en belast, gaat het onderzoek uit van het statutaire tarief van 25% en houdt geen rekening met winsten die, bijvoorbeeld in de innovatiebox, tegen een lager tarief belast zijn.
Hoe verhouden de conclusies van het onderzoek van SOMO zich tot de analyse van de ontwikkeling van de inkomsten uit vennootschapsbelasting die u op 12 februari 2015 naar de Tweede Kamer stuurde?2 In die analyse wordt gesteld dat de ontwikkeling van de vennootschapsbelastinginkomsten in lijn is met wat op grond van tarief en grondslag verwacht mocht worden; staat u nog altijd achter deze bevindingen? Hoe verklaart u de conclusies van SOMO dat tevens opbrengsten verloren gaan aan belastingontwijkingsmogelijkheden zoals de België-route?
Heeft de Belastingdienst inzicht in hoeverre Nederlandse multinationals gebruik maken van vennootschappen in belastingparadijzen? In hoeverre staan dit soort vennootschappen onder verscherpt toezicht van de Belastingdienst?
Het toezicht op belastingplichtigen door de Belastingdienst vindt risicogericht plaats. Aan de hand van diverse risico-indicatoren wordt beoordeeld welke handhavingstrategie wordt toegepast. Als bepaalde problematiek zich voordoet, kan door de inspecteur voor vaktechnische ondersteuning een beroep worden gedaan op specifieke kennisgroepen en coördinatiegroepen binnen de Belastingdienst, waaronder de coördinatiegroep taxhavens en concernfinanciering. Tot de taken van de coördinatiegroep taxhavens en concernfinanciering behoren het ontwikkelen van beleid voor die gevallen waarin de grondslag van de Nederlandse vennootschapsbelasting wordt uitgehold of de dividendbelasting wordt ontgaan alsmede de coördinatie en ondersteuning van de uitvoering van het ontwikkelde beleid. Daarnaast wordt er een team opgericht binnen de Belastingdienst die de country-by-country rapporten (landenrapporten) welke zullen worden ingediend door de door multinationals die daartoe verplicht zijn gaat analyseren. In het country-by-country report staat onder andere in welke landen het bedrijf zijn winst maakt.
Kunt u een reactie geven op de aanbevelingen zoals geformuleerd in hoofdstuk 6 van het onderzoek?
SOMO formuleert, kort weergegeven, drie aanbevelingen:
De aanbevelingen die SOMO doet zie ik als een ondersteuning van het kabinetsbeleid, waarbij Nederland zich inzet om in internationaal verband bindende afspraken te maken die er toe leiden dat winst daar belast wordt waar waarde wordt gecreëerd. In dat beleid neemt de inspanning om meer transparantie te bevorderen een belangrijke plaats in.
Het bericht dat een Curaçaose loterij het ook goed doet in Nederland |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Curaçaose loterij doet het ook goed in Nederland»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat loten van loterijen uit Curaçao, Aruba en Sint Maarten illegaal verkocht worden op Nederlands grondgebied? Zo neen, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat er over het prijzengeld van de in Nederland verkochte loten alsnog kansspelbelasting moet worden betaald? Zo neen, waarom niet?
Ja.
Welke handhavingsmogelijkheden zijn er in Nederland? In hoeverre worden die ook toegepast?
In Nederland wordt zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk gehandhaafd. Overtredingen van de Wet op de kansspelen (Wok) worden primair bestuursrechtelijk gehandhaafd door de onafhankelijke toezichthouder, de Kansspelautoriteit. De Kansspelautoriteit heeft de volgende bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten tot haar beschikking:
Op de website van de Kansspelautoriteit treft u een overzicht aan van het gebruik van deze handhavingsinstrumenten. Gelet op de mogelijkheid tot zowel bestuursrechtelijke als strafrechtelijke handhaving, is op 15 november 2012 een handhavingsprotocol tussen de Kansspelautoriteit en het Openbaar Ministerie in werking getreden.
Welke handhavingsmogelijkheden zijn er in Caribisch Nederland? Zijn deze toereikend? In hoeverre worden die ook toegepast?
De Kansspelautoriteit is een zelfstandig bestuursorgaan en prioriteert of zij zal handhaven op basis van haar publieke doelen. Om de Wok zo goed mogelijk te handhaven en consumenten de mogelijkheid te bieden in een betrouwbare omgeving aan een kansspel deel te nemen, wisselt de Kansspelautoriteit informatie uit met collega-handhavingsinstanties. Dat heeft er toe geleid dat de Kansspelautoriteit meerdere meldingen over Curaçaose loterijen die illegaal in Nederland loten aanbieden heeft onderzocht. Het ging hier niet om grootschalige illegale kansspelen die leiden tot grote sociale of maatschappelijke problemen.
Het onderzoek van de Kansspelautoriteit heeft geleid tot interventie en tot het beëindigen van de overtredingen. Tot nog toe kon worden volstaan met informele handhavingsinstrumenten, zoals een waarschuwing.
In hoeverre zal de Kansspelautoriteit alsnog overgaan tot handhaving?
De Kansspelautoriteit vindt handhaving van de Wok en de bestrijding van illegale kansspelen belangrijk om zodoende consumenten de mogelijkheid te bieden in een betrouwbare omgeving aan een kansspel deel te nemen. Daartoe wisselt de Kansspelautoriteit informatie uit met collega-handhavingsinstanties. Dat heeft ertoe geleid dat de Kansspelautoriteit meerdere meldingen over Curaçaose loterijen die illegaal in Nederland loten aanbieden heeft onderzocht. Het gaat hier niet om grootschalige illegale kansspelen die leiden tot grote sociale of maatschappelijke problemen.
Het onderzoek van de Kansspelautoriteit heeft geleid tot interventie en tot het beëindigen van de overtredingen. Tot nog toe kon worden volstaan met informele handhavingsinstrumenten, zoals een waarschuwing.
Bent u bereid deze kwestie aan te kaarten bij uw ambtsgenoten uit Curaçao en de Kamer over de afwikkeling hiervan te informeren? Zo neen, waarom niet?
Ja. Evenals bij het vorige Justitieel Vierpartijen Overleg (JVO) zal de Minister van Veiligheid en Justitie bij het JVO in juni as. bij zijn ambtsgenoot van Curaçao aandacht vragen voor gedegen toezicht op het internet gokken.
Wordt er ook overgegaan tot handhaving richting de verkopers van de loten? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Op grond van de Wok is het niet toegestaan om gelegenheid te geven tot deelname aan kansspelen, zonder dat daarvoor een vergunning is verleend door de Kansspelautoriteit. De Kansspelautoriteit prioriteert zelfstandig of zij zal handhaven, op basis van haar publieke doelen.
Het bericht ‘Neder-Betuwe wil geld zien voor stroomkabels’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Neder-Betuwe wil geld zien voor stroomkabels»?1
Ja
Bent u van mening dat het onwenselijk is, ook in het licht van het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel op het gebied van precarioheffing, dat de gemeente Neder-Betuwe met terugwerkende kracht precario wil heffen? Zo nee, waarom niet?
Navraag bij de gemeente Neder-Betuwe heeft geleerd dat het bericht in de Gelderlander gebaseerd is op de bespreking van een aangenomen gemeenteraadsmotie die op 31 maart 2015 heeft plaatsgevonden in de gemeenteraad. Er zijn geen daadwerkelijke voornemens om deze motie ook uit te voeren. De vergadering ging vooral over de mogelijke consequenties van het uitvoeren van de motie. Overigens gaat de motie om het alsnog opleggen van een belasting waarvoor de grondslag al in 2014 in de verordening stond. In die zin is er geen sprake van terugwerkende kracht, enkel van het later opleggen van de belastingaanslag. Het is in dit specifieke geval dus ook juridisch mogelijk om alsnog de aanslag precariobelasting op te leggen voor de elektriciteitskabels voor het belastingjaar 2014 omdat er op dat moment al een grondslag bestond, die echter nog niet tot een aanslag heeft geleid. De aanslag kan tot 3 jaar na het ontstaan van de belastingplicht worden opgelegd. Dit hoeft dus niet gelijk bij aanvang van het belastingjaar waarvoor de verordening geldt.
Kunt u aangeven of het juridisch mogelijk is om met terugwerkende kracht precario te heffen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, indien het juridisch mogelijk blijkt om met terugwerkende kracht precario te heffen, stappen te ondernemen om het onmogelijk te maken voor gemeenten om met terugwerkende kracht precario te gaan heffen? Zo ja, welke?
Zoals reeds hierboven is aangegeven gaat het in deze casus niet om een heffing met terugwerkende kracht. Bovendien is de gemeente vooralsnog niet voornemens ook daadwerkelijk over te gaan tot heffing. Er is dan ook geen noodzaak om stappen te ondernemen.
Het bericht ‘Hoe zorgondernemer Loek Winter een imperium opbouwde en 21,6 miljoen staatssteun lospeuterde’ |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Hoe zorgondernemer Loek Winter een imperium opbouwde, maar daar wel 21,6 miljoen staatssteun voor nodig had»?1
Ik heb het artikel gelezen.
Vindt u het feit dat de heren Winter en De Boer miljoenen euro's in het ziekenhuis hebben gestoken, waarvoor zij geld hebben moeten lenen bij de bank, en dat wat aan salaris wordt ontvangen gebruikt wordt om die lening af te lossen, relevant in het kader van het moeten voldoen aan de Wet normering topinkomens (WNT)? Deelt u de mening dat een dergelijke gang van zaken geen reden mag zijn om meer te verdienen dan de WNT-norm? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is de taak van de toezichthouder om te toetsen of in een individueel geval de WNT is nageleefd. De toezichthouder (het CIBG) is op dit moment bezig met een nader feitenonderzoek.
Herkent u het beeld «De zorg is ernstig ziek en ziekenhuizen hebben een schop onder de kont nodig»?
In algemene zin ben ik er voorstander van dat niet alleen zittende partijen het zorgaanbod bepalen, maar dat er ook andere, nieuwe zorgaanbieders zijn die een kans krijgen en die ook nieuwe ideeën kunnen ontwikkelen en uitvoeren. Het is mijn overtuiging dat vernieuwing nodig is om ervoor te zorgen dat er zinnige en zuinige zorg wordt geleverd.
Als het gaat om de rol van private organisaties merk ik allereerst op dat vrijwel alle ziekenhuizen en zorginstellingen in Nederland private organisaties zijn die beschikken over privaat kapitaal. De afgelopen jaren is in de zorg een omslag gemaakt van budgettering van ziekenhuizen naar het betalen van de geleverde zorg door een ziekenhuis. Ik vind het een goede zaak als zorgaanbieders zich onderscheiden, bijvoorbeeld door zich te specialiseren in die functies waarin zij uitblinken ten opzichte van anderen.
Hoe verklaart u dat de schop onder de kont van de ziekenhuiszorg enkel door private partijen kan worden gegeven als daar publieke middelen bij gaan? Is dat ondernemerschap volgens u? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens met de ondernemer, die ziekenhuizen een schop onder kont geeft, wanneer hij pleit voor zo min mogelijk aanbod, en aanstuurt op een monopoliepositie voor bepaalde functies? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de MC Groep 21,6 miljoen euro aan staatssteun ontving voor het overnemen van de IJsselmeerziekenhuizen? Zo ja, hoe verhoudt dit zich volgens u tot de uitspraken van de heer Winter zelf dat «de zorgondernemer iemand is die voor eigen rekening en risico in de business stapt en de maatschappij dient» en «een ziekenhuis mag nooit gratis in handen vallen van een investeerder»? Zijn de IJsselmeerziekenhuizen gratis in handen gevallen van de MC Groep? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor het totale financiële arrangement verwijs ik u naar de brief van 3 februari 2009 (Kamerstuk 27 295, nr. 126). De bijdrage door de verschillende overheden moet worden bezien vanuit de context van het dreigende faillissement van het ziekenhuis waarvan destijds politiek is besloten en derhalve uitgebreid met de Tweede Kamer is gewisseld dat het van belang was dit ziekenhuis overeind te houden.
Vindt u het terecht dat een ziekenhuis waarin publiek geld is geïnvesteerd tot winstuitkering mag overgaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Momenteel geldt het verbod voor aanbieders van medisch specialistische zorg om winst uit te keren. Alle ziekenhuizen in Nederland zijn private organisaties en zelf verantwoordelijk voor hun bedrijfsvoering. Dit brengt eveneens met zich mee dat een ziekenhuis binnen de geldende wet- en regelgeving zelfstandig over de aanwending van zijn kapitaal mag besluiten. Indien er in het verleden vanuit de overheid middelen zijn verleend aan een instelling, zoals het geval is in deze casus, spreekt het voor zich dat een instelling zich dient te houden aan de afspraken en voorwaarden die hierbij van toepassing zijn.
Waren de leningen aan de MC Groep van de gemeente Lelystad – waarvan bij het aangaan al duidelijk was dat ze zouden worden kwijtgescholden – staatssteun? Was, als deze financiële injectie aan het ziekenhuis zelf was gegeven, het ziekenhuis überhaupt wel failliet gegaan?
Voor de eerste vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 6.
In 2009 was de uiteindelijke oplossing een totaalpakket aan (financiële) maatregelen waarbij, naast de leningen vanuit de gemeente Lelystad, ook leningen zijn verstrekt door VWS en de provincie Flevoland en is er door de MC groep geld gestoken in het ziekenhuis. Het is om die reden zeer onwaarschijnlijk dat enkel het verstrekken van de leningen vanuit de gemeente aan het ziekenhuis de toen zeer precaire financiële situatie had opgelost. De maatregelen zijn destijds uitgebreid met de Tweede Kamer gedeeld en in de Tweede Kamer besproken.
Welke voorwaarden voor de lening zijn er precies geformuleerd, en was uw ministerie en/of de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) daarbij betrokken, of van de voorwaarden op de hoogte? Waren er voorwaarden die betrekking hadden op personeel(sbeleid)/arbeidsvoorwaarden, dan wel het onderbrengen van onderdelen van het ziekenhuis in aparte bv’s?2
Over het destijds overeengekomen reddingspakket is uw Kamer destijds met verschillende brieven en in diverse debatten geïnformeerd. Voor de inhoud van het financiële reddingsplan en de daaraan gekoppelde afspraken en voorwaarden verwijs ik u naar de brief van 3 februari 2009 (Kamerstuk 27 295, nr. 126).
Was de MC Groep bij het aangaan van de lening op de hoogte van het feit dat de kans zeer klein was dat deze de lening uiteindelijk terug zou moeten betalen? Zo ja, vindt u het dan, net als de heer Winter, ook zo «dapper» van de heer Winter om als ondernemer geld in het ziekenhuis te steken?
Een investeerder weegt bij zijn besluit alle risico’s af tegen de te verwachte voordelen.
Hoe duidt u de opmerking van de heer De Winter «kwalitatief voldoen we aan alle normen, we gaan komend jaar de lijstjes iets beter invullen zodat we ook in de publieke media iets hoger eindigen»? Wat vindt u hiervan? Wat zegt dit vervolgens over de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van dergelijke lijstjes als je deze lijstjes (blijkbaar) zo in kan vullen dat er uitkomt wat je zelf wilt dat er uitkomt?
Het is belangrijk dat ziekenhuizen kwalitatief aan alle normen voldoen. Ik heb geen bemoeienis met beoordelingslijsten van private of andere partijen.
Is het waar dat de MC Groep de prijzen en aantallen behandelingen van de IJsselmeerziekenhuizen niet openbaar mag maken? Zo ja, waarom is dit verbod in het contract opgenomen? Waarom wordt door middel van de contractvoorwaarden openheid en transparantie in de zorg belemmerd? In wiens belang was het opnemen van deze voorwaarde in het gesloten contract?
Uit het artikel maak ik op dat er op dit punt een bepaalde voorwaarde is vastgelegd in het contract met de zorgverzekeraar(s). Aangezien ik geen rol heb bij afspraken tussen individuele zorgaanbieders en zorgverzekeraars kan ik de gestelde vragen hierover niet beantwoorden.
Vindt u een behouden ziekenhuis in de Flevopolder, dat de eerste bouwsteen vormde voor een groeiende private ziekenhuisketen, een «waardetransfer richting het publieke domein»? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het artikel wordt verwezen naar de inaugurele rede van de heer Winter, waarin hij gesproken zou hebben over een «waardetransfer». In de voorliggende casus werd het behouden van de IJsselmeerziekenhuizen destijds beoordeeld als zijnde noodzakelijk voor de regio. Dit was een politieke afweging en daarom is destijds uitgebreid met het parlement van gedachten gewisseld.
Het bericht ‘Sparen buiten eigen land blijft risicovol’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het hoofdredactioneel commentaar van het FD van 29 maart jl., getiteld «Sparen buiten eigen land blijft risicovol»?
Ja.
Welke bemiddelaars die spaargeld van particulieren wegzetten op buitenlandse banken zijn in Nederland actief?
Partijen die in Nederland bemiddelen in spaargelden van particulieren dienen over een vergunning te beschikken. Bemiddelaars moeten kwalificeren op basis van artikel 2:80 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en kunnen specifiek of onder andere bemiddelen in spaarrekeningen. Een actueel overzicht van de in Nederland actieve bemiddelaars in financiële producten treft u in het register van de Autoriteit Financiële Markten (AFM).1 Hierin wordt geen gedetailleerde informatie gegeven over de activiteiten van deze bemiddelaars op de verschillende deelmarkten in de verschillende Europese lidstaten. Het is wel mogelijk om via dit register op te zoeken of een bemiddelaar daadwerkelijk een vergunning heeft voor het bemiddelen in spaargelden.
Hoeveel mensen sparen via deze bemiddelaars in het buitenland? Om hoeveel spaargeld gaat het?
Er zijn geen rapportages die identificeren hoeveel spaargeld, zowel qua omvang als aantal, via bemiddelaars actief in Nederland bij buitenlandse banken terecht komt. Uit voorlopige cijfers van het CBS over 2015 kan wel worden afgeleid dat Nederlandse huishoudens voor circa 15 miljard euro aan spaartegoeden en deposito’s hadden uitstaan bij banken in het buitenland.2
Bent u van mening dat banken van buiten de bankenunie en bemiddelaars voor deze banken voldoende inzicht bieden in de risico’s die sparen bij deze banken met zich meebrengt? Welke informatie over risico’s zijn deze banken verplicht om aan Nederlandse spaarders te verstrekken?
Er zijn bemiddelaars met een vergunning in Nederland die bemiddelen in spaarrekeningen bij buitenlandse banken. Voor deze bemiddelaars gelden er regels over informatieverstrekking aan (potentiële) klanten. Alle door de bemiddelaar verstrekte of beschikbaar gestelde informatie over haar dienstverlening en in dit geval de spaarrekening dient bijvoorbeeld correct, duidelijk en niet-misleidend te zijn.
Ook dienen de bemiddelaars de consumenten voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst inzake de spaarrekeningen informatie te verstrekken om een adequate beoordeling van het product te maken. De AFM heeft in haar «Beleidsregel Informatieverstrekking» voorbeelden opgenomen van relevante kenmerken van spaarproducten waarover geïnformeerd moet worden. Onder deze relevante kenmerken vallen ook de risico’s die aan het product verbonden zijn. Zo moet bijvoorbeeld duidelijk zijn of al dan niet een depositogarantiestelsel (DGS) van toepassing is en of bijvoorbeeld sprake kan zijn van een valutarisico. Ook zal de bemiddelaar meer algemene informatie over de buitenlandse bank, die de spaarrekening aanbiedt, moeten verstrekken.
De AFM ziet er op toe dat bemiddelaars duidelijk communiceren over de (netto) rendementen, zodat bij consumenten geen onterechte verwachtingen worden gewekt. Daarnaast hecht de AFM er waarde aan dat consumenten weten waar en in welke taal ze ook na het afsluiten van de spaarrekening terecht kunnen voor bijvoorbeeld vragen. Al deze elementen dragen ertoe bij de consument in staat te stellen een weloverwogen beslissing nemen of hij een spaarrekening opent bij een bank in een andere Europese lidstaat.
Daarnaast gelden ook voor de informatieverstrekking door banken aan spaarders waarborgen. Alle banken die zijn gevestigd binnen de Europese Economische Ruimte (EER) moeten op dezelfde manier bepaalde informatie verstrekken aan (potentiële) klanten over het toepasselijke DGS. Zo moeten zij duidelijk maken welk DGS van toepassing is. Dat moet vóór afsluiting van een contract plaatsvinden en vervolgens ten minste jaarlijks. Bovendien moet op het rekeningafschrift worden vermeld of de desbetreffende deposito’s in aanmerking komen voor het DGS. Daarnaast worden er eisen gesteld aan bijvoorbeeld de website van een DGS, zodat depositohouders zich kunnen informeren.3
Voor banken die beschikken over een Nederlandse bankvergunning houdt De Nederlandsche Bank (DNB) er toezicht op dat banken zich houden aan hun actieve informatieplicht. Banken die zijn gevestigd in een andere lidstaat en die op grond van het zogeheten Europees paspoort via een bijkantoor in Nederland actief zijn, vallen onder het toezicht van de toezichthouder en onder het DGS in de lidstaat van herkomst. Hetzelfde geldt voor banken die zijn gevestigd in een andere lidstaat en die via Nederlandse bemiddelaars deposito’s van Nederlandse huishoudens aantrekken. Naast deze informatieverstrekking over het DGS moeten banken spaarders op grond van Europese regels ook in algemene zin informeren over de eventuele risico’s die zijn verbonden aan een spaarproduct, zoals valutarisico’s.
De Bulgaarse Fibank biedt 2,5% rente, die pas na vijf jaar wordt uitbetaald; is dit toegestaan op de markt voor particulieren? In hoeverre acht u dit wenselijk? Zijn er Nederlandse banken die een dergelijk systeem hanteren?
Ja, ook Nederlandse banken bieden spaar- of termijndeposito’s aan waarbij spaargelden voor langere tijd wordt vastgezet. De rentevoorwaarden kunnen per bank en per product verschillen. Soms wordt de rente tussentijds uitbetaald, en soms groeit het spaargeld aan met de opgebouwde rente, zodat de klant profiteert van rente op rente. Het is aan de depositohouder om een spaarproduct te kiezen met rentevoorwaarden die bij hem of haar passen. Verder zijn binnen de Europese Economische Ruimte in beginsel spaartegoeden tot 100.000 euro per depositohouder per bank gegarandeerd op grond van een DGS. Aangegroeide rente – inclusief aangegroeide rente die door de bank nog niet is gecrediteerd – wordt tot het spaartegoed gerekend en valt dus ook onder de garantie.
In hoeverre hebben Oost-Europese landen, zoals Bulgarije, een depositogarantiestelsel? Hoe kan worden gegarandeerd dat deze depositogarantiestelsels daadwerkelijk tot uitkering leiden indien er een bank omvalt? Hoe kan worden voorkomen dat de Nederlandse overheid moet bijspringen, zoals in 2008 gebeurde toen IJslandse banken omvielen?
In de Europese Unie dienen alle landen de Europese richtlijn voor depositogarantiestelsels (DGS-richtlijn) na te leven. Op basis van de DGS-richtlijn moeten alle banken die zijn gevestigd in de Europese Unie, verplicht deelnemen aan een DGS. Bovendien moet iedere lidstaat beschikken over ten minste één DGS, dat volgens Europese regels opereert.
De DGS-richtlijn is na herzieningen in 2009 en 2014 ingrijpend gewijzigd. Met name is van belang dat anders dan in 2008, het nu verplicht is om een fonds op te bouwen op basis van door banken af te dragen premies, in aanvulling op de mogelijkheid om de kosten van het DGS achteraf bij de sector in rekening te brengen. Hierdoor is verzekerd dat als een bank in de problemen komt, direct geld beschikbaar is om aan depositohouders uit te keren. In elke lidstaat wordt een of meerdere fondsen opgebouwd die in beginsel een bedrag ter grootte van 0,8% van de gegarandeerde deposito’s bevatten. Hiermee is de kans dat de overheid moet bijspringen tot een minimum beperkt. Ook is, mede naar aanleiding van de IJslandse casus, in de DGS-richtlijn opgenomen dat gezorgd moet worden voor een adequaat alternatief financieringsplan waarmee kortetermijnfinanciering kan worden verkregen, zodat een DGS steeds aan zijn financiële verplichtingen kan voldoen. Overigens was de opbouw van een depositogarantiefonds in veel Europese lidstaten al staande praktijk vóór de herzieningen van de DGS-richtlijn.4
Daarnaast is de DGS-richtlijn consumentvriendelijker gemaakt. Zo is allereerst de reikwijdte van de garantie in verregaande mate gelijkgetrokken en moet bovendien de termijn waarbinnen spaarders hun gegarandeerde tegoeden terugkrijgen als een bank omvalt, worden verkort tot zeven werkdagen. Ook is onder meer geregeld dat spaarders die in een lidstaat wonen waar een bank actief is middels een bijkantoor zich tot het DGS in hun eigen lidstaat kunnen wenden met vragen, ook al wordt hun deposito gedekt door het DGS uit de lidstaat waar de bank gevestigd is. Nederlandse spaarders kunnen in voorkomend geval terecht bij DNB, die verantwoordelijk is voor de uitvoering van het Nederlands DGS.
Desalniettemin moet niet uit het oog worden verloren dat de kans dat een beroep moet worden gedaan op een DGS primair afhangt van de weerbaarheid van een bank. Ook de soliditeit van de bankensector als geheel kan per land verschillen.
Zijn mensen zich voldoende bewust dat met hogere rentes bij buitenlandse banken ook grotere risico’s verbonden zijn? Op welke wijze worden spaarders gewezen op deze risico’s?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er ook malafide partijen betrokken bij de bemiddeling of het aanbieden van hoge spaarrentes? Zo ja, hoe wordt hier tegen opgetreden?
De AFM pakt malafide en illegale bemiddeling aan. De AFM zegt weinig signalen te ontvangen over partijen die mogelijk hoge spaarrentes (in het buitenland) aanbieden of daarin bemiddelen. De lage renteomgeving in Nederland trekt echter mogelijk nieuwe marktpartijen (uit het buitenland) aan die consumenten mogelijk verleiden met hoge spaarrentes of exotische beleggingsproducten. Hier is een taak voor de AFM weggelegd om consumenten bijvoorbeeld via haar website te informeren over eventuele risico’s. Zo vraagt de AFM op 25 april 2016 via een persbericht aandacht voor de ontwikkeling van nieuwe marktpartijen en de bijbehorende risico’s.5 Zowel DNB als AFM delen de relevante signalen met elkaar als daar aanleiding toe is of, in het geval sprake lijkt van oplichting, met opsporingsinstanties. In het geval er concrete en ernstige signalen zijn, zal de AFM naar deze signalen onderzoek doen. Afhankelijk van de uitkomsten van een dergelijk onderzoek, heeft de AFM mogelijkheden om te handhaven.
De Belastingdienst die in publiekscontacten in Friesland niet in het Fries communiceert |
|
Manon Fokke (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Fiskus is taalferoardering brek», het bericht «Fiscus spreekt geen Fries» en het persbericht «Dingtiid: skûtsje van de Friese taal heeft een schipper nodig»?1 2 3
Ja.
Is het waar dat Friese belastingplichtigen bij de Belastingtelefoon niet in het Fries te woord worden gestaan? Zo ja, waarom wordt er geen Fries gesproken? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Met het Belastingkantoor in Leeuwarden kan in de Friese taal worden gecommuniceerd. Dit kan zowel aan de balie als schriftelijk. Friezen kunnen schriftelijk bezwaar maken in het Fries als ze het bezwaar naar het Belastingkantoor te Leeuwarden sturen. Het klopt dat belastingplichtigen bij de Belastingtelefoon niet in het Fries te woord worden gestaan. De Belastingtelefoon is inhoudelijk georganiseerd. Dit betekent dat gesprekken naar onderwerp over de verschillende vestigingen van de Belastingtelefoon over het land worden verspreid.
Kunnen Friezen die dat willen, schriftelijk met de Belastingdienst communiceren, bijvoorbeeld als zij bezwaar tegen een aanslag willen maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn rijksdiensten zoals de Belastingdienst verplicht om op basis van de Wet gebruik Friese taal een taalverordening te hebben en er voor te zorgen dat zij in het Fries kunnen communiceren? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
De Belastingtelefoon is een landelijk opererende dienst en is niet aan te merken als een rijksdienst die in Friesland is gevestigd. Rijksdiensten waarvan het werkterrein zich uitstrekt over heel Nederland, zoals de Belastingdienst, zijn op grond van de Wet gebruik Friese taal niet verplicht om de mogelijkheid te bieden om in het Fries te communiceren.
Zijn de genoemde berichten voor u aanleiding om er voor te zorgen dat de Belastingdienst op korte termijn wel in het Fries gaat communiceren? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Is daarvoor een taalverordening nodig of kan het op een andere manier eerder worden geregeld? Zo nee, waarom niet?
Het belastingkantoor Leeuwarden is in staat om met Friezen zowel mondeling als schriftelijk in het Fries te communiceren. Landelijke onderdelen van de Belastingdienst omvormen naar deze meertaligheid is een onevenredige belasting voor de Belastingdienst. De genoemde berichten zijn voor mij geen aanleiding om de Belastingdienst te vragen om ook via de Belastingtelefoon in het Fries te communiceren.
Deelt u de menig van Dingtiid dat het ontbreekt aan sturing en monitoring op de uitvoering van de Wet gebruik Friese taal? Zo ja, hoe gaat u dit verbeteren en wat denkt u van het instellen van een «taalschipper»? Zo nee, waarom niet?4
De introductie van een «taalschipper», die onder meer tot taak heeft de bij het taalbeleid betrokken overheden te ondersteunen, is een van de vier adviezen die het Orgaan voor de Friese taal DINGtiid geeft in het rapport «verandering en verbetering». Ik zal over het rapport in gesprek gaan met DINGtiid en daarna een eventueel vervolg geven aan het advies.
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van de Keuringsdienst van Waarde over de euro, waarin werd onderzocht hoe de euro gemaakt wordt?1
Ja.
Klopt het dat het produceren van clustermunitie verboden is onder de «Convention on Cluster Munition» (CCM)?
De CCM verplicht elke deelnemende staat ertoe om onder geen enkele omstandigheid: a) clustermunitie te gebruiken; b) rechtstreeks of onrechtstreeks clustermunitie te ontwikkelen, te produceren, anderszins te verwerven, op te slaan, aan te houden of aan derden over te dragen; c) enige activiteit die op grond van het verdrag verboden is voor een staat die partij is, te steunen, aan te moedigen of derden ertoe aan te zetten.
Klopt het dat ieder land dat het CCM geratificeerd heeft, zich op geen enkele wijze mag bezighouden met het steunen dan wel aanmoedigen van activiteiten die verboden zijn onder het CCM?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat Nederland het CCM op 23 februari 2011 geratificeerd heeft?
Ja.
Wanneer was u voor het eerst op de hoogte van het feit dat Poongsan clustermunitie produceert?
Het Ministerie van Financiën ontdekte eind 2014 voor het eerst dat Poonsang naast de productie van rondellen (ongeslagen muntstukken) ook betrokken is bij de productie van clustermunitie.
Kunt u aangeven voor de periode tussen 23 februari 2011 en 24 maart 2016 of de Koninklijke Nederlandse Munt (KNM) zaken heeft gedaan met Poongsan en om wat voor orders het in die jaren dan ging (graag ook in absolute aantallen)?
In genoemde periode heeft KNM in 2013 voor de productie van Nederlandse 2-euromunten, twee keer een bestelling geplaatst bij Poonsang. Dit was op 27 maart 2013 en 12 september 2013. Het ging hier in totaal om 40 miljoen rondellen. Op dat moment was bij het ministerie nog niet bekend dat een onderdeel van het bedrijf Poongsan ook clustermunitie produceerde.
Daarnaast heeft KNM in 2015 rondellen bij Poongsan ingekocht voor de opdrachten die zij van andere landen heeft verkregen. In onderstaande overzicht is weergegeven hoeveel rondellen door KNM zijn ingekocht bij Poongsang in de periode tussen 2013 en 2015 en hoe zich dat verhoudt tot de totale productievolume van KNM over deze jaren. In 2014 heeft KNM geen rondellen bij Poonsang besteld.
Jaar
Inkoop bij Poongsan (aantal)
Totale jaarproductie
% t.o.v. jaarvolume
2013
43.000.000
422.000.000
10,19%
2015
10.000.000
1.200.000.000
0,83%
Klopt het dat de KNM in het jaar 2015 in ieder geval een order van 10 miljoen zogeheten «coin blanks» (onbedrukte euromuntstukken) heeft afgenomen van Poongsan?
Zie antwoord vraag 6.
Op 24 februari 2015 heeft u nog aangegeven in de kabinetsreactie op de initiatiefnota van het lid Merkies over duurzaam bankieren dat u het belang van maatschappelijk verantwoord bankieren onderstreept; hoe kunt u dan verklaren dat Nederland zaken heeft gedaan met een bedrijf als het Zuid-Koreaanse Poongsan, dat naast «coin blanks» ook clustermunitie maakt?2
In de kabinetsreactie op de initiatiefnota-Merkies is beschreven dat de staat als aandeelhouder eraan hecht dat alle staatsdeelnemingen transparant zijn over de keuzes die zij maken in hun bedrijfsvoering en de maatschappelijke gevolgen van deze keuzes. In de nota Deelnemingenbeleid rijksoverheid 2013 is opgenomen dat deelnemingen dienen te rapporteren over hun MVO-beleid conform de GRI-rapportagestandaard en dat zij worden opgenomen in de zogenoemde transparantiebenchmark. Wij zien er als aandeelhouder op toe dat de deelnemingen zich hieraan conformeren en rapporteren daarover in ons Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen. De bestuurders van de onderneming zijn verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering en het is dan ook aan hen om de initiële afweging te maken ten aanzien van de maatschappelijke gevolgen van bedrijfsmatige keuzes.
KNM beperkt zich voor haar inkoop van rondellen tot de leveranciers die zijn goedgekeurd door de Mint Directors Working Group («MDWG»). De MDWG is in het leven geroepen door de Europese Commissie en bestaat (voornamelijk) uit de directeuren van de Europese munthuizen. Zij houden een lijst bij van door hen goedgekeurde rondellenleveranciers. Poonsang is een van de bedrijven die in deze lijst zijn opgenomen. Dit zijn leveranciers die voldoen aan de technische specificaties en andere waarborgen ter voorkoming van valsemunterij. KNM zal de positie van Poongsan op deze lijst ter discussie stellen.
KNM is in januari 2015 door het ministerie op de hoogte gebracht dat Poongsan ook clustermunitie produceert en derhalve geen wenselijk partij is om zaken mee te doen. Daarbij is afgesproken dat KNM voor de productie van de Nederlandse euromunten niet meer zal bestellen bij Poonsang. KNM heeft Poonsang toen, blijkt nu, niet van haar algemene leverancierslijst afgehaald. KNM heeft Poonsang na haar interview met de Keuringsdienst van Waarde wel van haar algemene leverancierslijst gehaald.
Op welke manier heeft de KNM vastgesteld of Poongsan wel of geen clustermunitie produceerde alvorens het met dit bedrijf zaken ging doen?
Zie antwoord vraag 8.
Bestaat er een beleid ten aanzien van staatsdeelnemingen over hoe ze zich ervan verzekeren dat ze geen zaken doen met ondernemingen die clustermunitie produceren?
Zie antwoord vraag 8.
In de eerder genoemde uitzending van de Keuringsdienst van Waarde deed de heer René van Dijk van de KNM de belofte dat de KNM vanaf heden geen zaken meer zou doen met Poongsan; hoe gaat u er op toezien dat deze belofte wordt nagekomen?
Om rondellen te kunnen bestellen die nodig zijn voor de productie van Nederlandse euromunten heeft KNM vooraf instemming van het ministerie nodig. Het bedrijf is zelf verantwoordelijk voor haar mvo-beleid en haar inkoopbeleid. De raad van commissarissen ziet hierop toe. De staat zal als aandeelhouder navragen of KNM inderdaad niet meer bij Poonsang bestelt.
ING Bank, Van Lanschot bank en ABP-pensioenfonds zijn enkele voorbeelden van ondernemingen die geen zaken doen met Poongsan, omdat zij op de hoogte zijn van het feit dat Poongsan clustermunitie produceert; hoe kan het dat een instelling die voor 100% in handen van de staat is niet op de hoogte is van dit feit?
Zie antwoord vraag 8.
Weet u of andere staatsdeelnemingen ook zaken doen met Poongsan? Zo ja, wat gaat u daar dan aan doen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en de resultaten van dit onderzoek te delen met de Tweede Kamer?
De staat als aandeelhouder zal deze specifieke casus gebruiken als algemene waarschuwing richting de andere staatsdeelnemingen dat het van belang is om klant- en leveranciersrelaties ook op MVO-aspecten te beoordelen.
Onder artikel 9 van het CCM valt te lezen dat sancties opgelegd kunnen worden aan een lidstaat die het CCM heeft geratificeerd; kan de Nederlandse overheid een sanctie opgelegd krijgen nu blijkt dat zij zaken heeft gedaan met een partij die zich bezighoudt met de productie van clustermunitie? Zo ja, heeft u enig idee van de zwaarte van die sanctie?
Aangezien de CCM niet voorziet in een verbod op (handels)contacten, is van een overtreding van de verplichting, vastgelegd in artikel 1 van de CCM, geen sprake.
Is u bekend of andere landen ook gebruik maken dan wel gebruik hebben gemaakt bij de productie van hun euromunten van de «coin blanks» van Poongsan? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Ik heb begrepen dat Poongsan ook rondellen aan andere muntproducenten heeft geleverd omdat het bedrijf op de lijst van MDWG staat als een van de acceptabele leveranciers. In welke mate dit is gebeurd, en in hoeverre dit nog steeds gebeurt, is mij niet bekend. Het is aan de betreffende overheden om te bepalen hoe hiermee om te gaan.