De bestaande mogelijkheden om de overwaarde op een huis uit te laten betalen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met de mogelijkheid voor huiseigenaren om de overwaarde op een huis te kunnen laten uitbetalen (het zogenaamde verzilveren)?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel huiseigenaren jaarlijks gebruik maken van financiële producten waarmee overwaarde (deels) uitbetaald kan worden?
Er zijn verschillende financiële producten om de overwaarde te benutten. Zo kan een klant een reguliere hypothecaire lening afsluiten of verhogen, een doorlopend krediet met de hypotheek als onderpand afsluiten (krediethypotheek), of een verzilverhypotheek afsluiten. Bij veel van deze producten is niet duidelijk of het product door de klant ingezet wordt om de overwaarde te benutten. Daarom is er geen totaaloverzicht van het aantal huiseigenaren dat jaarlijks om die reden gebruikmaakt van deze financiële producten.
In 2019 en 2020 heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) onderzoek gedaan naar specifiek verzilverhypotheken. In dit onderzoek heeft de AFM onder meer een beeld gekregen van het aantal verzilverhypotheken dat van 2018 tot en met medio 2019 is afgesloten. In deze periode betrof dit ongeveer 4000 verzilverhypotheken.
Klopt het dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) op dit moment geen toezicht houdt op producten die het mogelijk maken overwaarde te laten uitbetalen? Zo ja, vindt u het wenselijk dat hier geen toezicht op wordt gehouden?
Alle producten die genoemd staan in het antwoord op vraag 2 vallen onder het toezicht van de AFM. Er zijn daarnaast ook constructies die buiten het toezicht van de AFM vallen. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld «sale-and-lease-back» constructies waarbij de klant zijn huis verkoopt om het vervolgens te huren. Omdat bij dergelijke constructies geen krediet wordt verstrekt vallen deze niet onder het toezicht van de AFM, maar onder het generieke markttoezicht van de Autoriteit Consument en Markt (ACM).
In het hierboven genoemde onderzoek van de AFM is gekeken naar de wijze waarop aanbieders van verzilverhypotheken hun productontwikkelings- en reviewproces (PARP) hebben ingericht en hebben toegepast op deze producten. Het is van belang dat aanbieders dit proces goed inrichten en uitvoeren. Dit zorgt ervoor dat het financiële product in het belang van de klant is en de juiste doelgroep bereikt. De AFM streeft ernaar om de uitkomsten van het onderzoek nog dit jaar te publiceren.
Deelt u de mening dat het bestaan van producten die het mogelijk maken om overwaarde uit te betalen een signaal kan zijn dat een deel van de huiseigenaren te veel vermogen vast heeft zitten in stenen?
Het bestaan van producten die inspelen op aanwezige overwaarde betekent niet noodzakelijkerwijs dat er te veel vermogen in stenen vastzit. Overwaarde kan door verschillende oorzaken ontstaan. Zo bouwen woningeigenaren overwaarde op door af te lossen, bijvoorbeeld omdat dat past in hun financiële planning of om (sinds 2013) aanspraak te maken op hypotheekrenteaftrek. In dat geval is opbouw van overwaarde beoogd. Ook kan de woning in waarde stijgen. De toename van overwaarde hangt ook samen met de toename van het eigenwoningbezit en de vergrijzing van de samenleving. Vooral ouderen bezitten vaak een eigen huis met een relatief lage resterende schuld in verhouding tot de woningwaarde.
Sommige consumenten willen op enig moment de beschikking hebben over een deel van het vermogen dat is opgebouwd in de eigen woning. Bijvoorbeeld omdat ze onverwachts worden geconfronteerd met een grote uitgave. Of omdat ze eerder willen stoppen met werken. Ook kan de waarde van een woning sneller zijn gestegen dan geanticipeerd, waardoor het opgebouwde vermogen groter is dan men oorspronkelijk verwacht had.
Met de mogelijkheden die bestaan om de overwaarde uit te laten betalen, wordt tegemoetgekomen aan deze gedurende het leven veranderende wensen en omstandigheden van consumenten. Dit vindt het kabinet positief. Het kabinet vindt het daarbij van belang dat de risico’s en voorwaarden van de verschillende opties helder zijn voor de consument en de producten invulling geven aan de behoefte van de doelgroep. Daarom is het voor consumenten verstandig zich goed te laten adviseren welke mogelijkheden bij hun situatie past en wat de voorwaarden van de verschillende producten zijn. Hiermee moet voorkomen worden dat consumenten voor onaangename verrassingen komen te staan. Een onaangename verrassing kan bijvoorbeeld zijn dat iemand ongewenst voortijdig moeten verhuizen, bijvoorbeeld omdat huizenprijzen dalen en de overwaarde daarmee (deels) verdwijnt. Ook kwalificeert een verzilverhypotheek doorgaans niet als een eigenwoningschuld met fiscale renteaftrek. Bij verkoop van de eigen woning zal de opgenomen overwaarde in de verzilverhypotheek meetellen voor de bijleenregeling. De consument wordt geacht deze opgenomen overwaarde in een volgende eigen woning te steken. Bij gebrek daaraan zal een nieuwe lening voor de eigen woning tot dit bedrag niet kwalificeren als eigenwoningschuld met renteaftrek.
Hoe ziet u het bestaan van de mogelijkheid om overwaarde uit te laten betalen in het licht van de bestaande aflossingseisen die gelden voor koopwoningen?
Zoals geschreven in het antwoord op vraag 4, kunnen er meerdere oorzaken zijn voor het ontstaan van overwaarde. Dit kan onder andere het gevolg zijn van aflossing of van waardestijging van de woning.
Niet alle lopende hypotheken zijn onderworpen aan een aflossingseis.
Kredietverstrekkers vereisen sinds 2011 conform de Gedragscode hypothecaire financieringen doorgaans dat huiseigenaren ten minste de helft van hun schuld ten opzichte van de waarde van de woning aflossen. Wanneer consumenten aanspraak willen maken op hypotheekrenteaftrek, geldt sinds 2013 een fiscale aflossingseis van 100% voor nieuwe hypotheken. Deze (fiscale) aflossingseis heeft daarom waarschijnlijk nog nauwelijks effect op de huidige vraag naar het verzilveren van de overwaarde.
In de praktijk vinden ook buiten een aflossingseis veel aflossingen plaats. Vooral vanwege de lage rente op spaartegoeden van de afgelopen jaren, gaat men vaker over tot vrijwillige aflossingen.
Is het mogelijk dat hogere aflossingseisen de vraag naar het uitbetalen van overwaarde doen toenemen? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Voor consumenten waar sprake is van een hypotheeklening waarbij door verplichte aflossing tijdens de looptijd op termijn is voorzien in (zo goed als) volledige aflossing, kan een aflossingseis bijdragen aan een hogere vraag naar het verzilveren van de overwaarde. Dat geldt overigens ook voor de andere manieren waarop overwaarde kan ontstaan, zoals waardestijging van de woning. Het is aan consumenten zelf, al dan niet in overleg met een financieel adviseur, om te bepalen hoe zij hun financiële planning vorm geven. Er kunnen, zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven, redenen zijn voor het aflossen van een hypotheek, om vervolgens na veranderende wensen of omstandigheden tot op zekere hoogte weer vermogen uit de woning te halen. Het is daarbij van belang dat het product door de aanbieder goed is toegesneden op de behoeften van de consument en de risico’s en voorwaarden van de verschillende opties helder zijn voor de consument.
De kosten van WOZ-bezwaren voor gemeenten |
|
Henk Nijboer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kent u het bericht «Kosten WOZ-bezwaren rijzen de pan uit, maar burgers behalen maar amper voordeel»?1
Ja, het bericht is mij bekend.
Herkent u het in het bericht geschetste beeld dat vooral no cure no pay bureaus (NCNP) aan het maken van bezwaar tegen WOZ-beschikkingen verdienen en de bezwaarmakende mensen er nauwelijks voordeel uit halen? Zo ja, beschikt u over meer informatie over dergelijke praktijken elders in het land? Waar bestaat die informatie uit? Zo nee, waarom niet?
Het beeld dat no cure no pay bureaus (hierna: ncnp’s) onevenredig verdienen aan bezwaar- en beroepsprocedures tegen WOZ-beschikkingen bestaat al langer en is aanleiding geweest om onderzoek naar het verdienmodel van deze bureaus te laten doen door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (hierna: WODC). Zie hierover ook de beantwoording van eerdere Kamervragen d.d. 15 oktober 2018 en de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 2 juli 2019 aan uw Kamer (2019D42442).2 Het onderzoek van het WODC wordt naar verwachting voor het eind van 2020 opgeleverd.
Hoeveel wordt er naar schatting landelijk betaald aan dergelijke NCNP’s en hoeveel wordt er aan burgers uitgekeerd na bezwaren die door deze bureaus worden gemaakt?
De Waarderingskamer heeft in haar rapportage «De Staat van de WOZ 2020» d.d. 29 juni 2020 aangegeven dat gemeenten in 2019 meer dan € 12 miljoen aan proceskostenvergoedingen hebben uitbetaald aan onder andere ncnp’s.3 Daarnaast wijst de Waarderingskamer op de aanzienlijke uitvoeringskosten bij gemeenten. De afhandeling van de genoemde formele bezwaar- en beroepsprocedures van ncnp’s gaat namelijk gepaard met hogere kosten dan de afhandeling van informele procedures doordat bij de formele procedure standaard een verplicht aantal vastliggende stappen doorlopen moet worden (zie ook het antwoord op vraag4.
Ingeval een bezwaar tegen een WOZ-beschikking in een bezwaar- of beroepsprocedure gehonoreerd wordt, leidt dit niet tot een directe «uitkering» aan de belanghebbende. Het leidt tot een verlaging van de WOZ-waarde en daarmee van de hoogte van de belastingen die de belanghebbende moet betalen. De WOZ-waarde vormt immers de heffingsgrondslag voor diverse belastingen, zoals de onroerendezaakbelasting. Soms kan een verlaging van de WOZ-waarde leiden tot een terugbetaling van teveel betaalde belasting aan de belanghebbende, maar meestal leidt dit tot een verlaging van nog te betalen termijnen of het verlagen van het verschuldigde bedrag aan belasting in een nog op te leggen aanslag aan de belanghebbende. Er zijn geen cijfers beschikbaar over het totale fiscale effect van verlagingen van WOZ-waarden als gevolg van bezwaren die zijn ingediend door ncnp’s.
Tot slot zij opgemerkt dat niet alleen burgers gebruik maken van de diensten van ncnp’s in bezwaar- en beroepsprocedures tegen WOZ-beschikkingen. Proceskostenvergoedingen worden in toenemende mate toegekend in bezwaar- en beroepsprocedures die door ncnp’s zijn gestart namens bedrijven voor andere WOZ-objecten dan woningen.
Is het maken van bezwaar tegen WOZ-beschikkingen door mensen zelf eenvoudig genoeg om de werkzaamheid van NCNP’s overbodig te maken? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat gaat u doen om deze bezwaarprocedure laagdrempeliger te maken?
Iedereen kan eenvoudig per brief of digitaal formeel bezwaar maken. Daarnaast bieden de meeste gemeenten ook de mogelijkheid van informeel bezwaar, waarbij belanghebbenden telefonisch of op een andere eenvoudige wijze mogelijke onjuistheden in de WOZ-waarde bij de gemeente onder de aandacht kunnen brengen. Onder het motto «de beller is sneller» stimuleren gemeenten het indienen van bezwaren op informele wijze. Evenals bij formele bezwaarschriften, leiden deze informele bezwaren, die nog eenvoudiger zijn dan de ook al laagdrempelige formele bezwaarprocedure, tot een heroverweging van de juistheid van de WOZ-waarde op grond van de door de belanghebbende aangedragen informatie. Als gevolg hiervan kan de WOZ-beschikking worden aangepast.
De Ministeries van Financiën en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hebben regelmatig contact met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over de ontwikkelingen op het terrein van formele en informele bezwaar- en beroepsprocedures en het belang om de drempel voor belanghebbenden zo laag mogelijk te maken. Verdere inspanningen om de toegang voor belanghebbenden nog laagdrempeliger te maken, worden op dit moment niet nodig geacht.
Is het percentage geslaagde bezwaren door NCNP’s hoger dan bij bezwaren die mensen direct zelf maken? Zo ja, hoe komt dat en wat gaat u doen om burgers te helpen bij betere bezwaarschriften? Zo nee, waarom maken mensen dan toch nog gebruik van de diensten van NCNP’s?
Er zijn uitsluitend officiële landelijke cijfers beschikbaar over het totale percentage geslaagde procedures. In de Landelijke Voorziening WOZ kan worden opgevraagd voor welke WOZ-objecten bezwaar is gemaakt en of het bezwaar is gehonoreerd. In de Landelijke Voorziening WOZ is echter niet vastgelegd of de desbetreffende belanghebbende de procedure zelf heeft gevoerd of dat hij gebruik heeft gemaakt van de diensten van een gemachtigde (al dan niet zijnde een ncnp).
In voorgaande jaren hebben individuele gemeenten wel regelmatig aangegeven dat er geen significante verschillen zijn tussen de slagingspercentages van bezwaren die zijn aangetekend door ncnp’s en van bezwaren die zijn aangetekend door de belanghebbende zelf. Een belangrijk verschil is wel dat de belanghebbende die zelf bezwaar aantekent, of de mogelijke onjuistheid via een informeel contact aankaart, meestal veel sneller duidelijkheid heeft. Immers, voor ncnp’s is van belang dat alle mogelijke stappen in de formele procedure worden gezet (zoals een hoorzitting), omdat deze stappen bepalend zijn voor de hoogte van de proceskostenvergoeding.
De verwachting is dat het onderzoek van het WODC meer inzage geeft inzake de verschillen tussen de slagingspercentages van bezwaren ingediend door belanghebbenden zelf en door ncnp’s.
Tot slot is er geen inzicht in de reden(en) dat belanghebbenden gebruik maken van de diensten van ncnp’s. Mogelijk geeft het onderzoek daarin inzicht.
Deelt u de mening dat met de kosten voor bezwaarschriften via NCNP’s er belastinggeld, dat door mensen moet worden opgebracht, verkwist wordt? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
De kosten van toegekende proceskostenvergoedingen worden uiteindelijk gedragen door de belastingbetaler. In het algemeen is het een groot goed dat belanghebbenden, die moeite hebben met of opzien tegen communicatie met de overheid, de mogelijkheid hebben om hiervoor ondersteuning te krijgen. In die zin dragen ncnp’s bij aan het laagdrempelige karakter van de rechtsbescherming in Nederland. Voor een oordeel over de maatschappelijke kosten die zijn gemoeid met de afhandeling van bezwaar- en beroepsprocedures gevoerd door ncnp’s en de bijdrage die ncnp’s leveren aan een goed functionerend en laagdrempelig systeem van rechtsbescherming, wacht ik op de uitkomsten van het onderzoek dat op dit moment in opdracht van het WODC wordt uitgevoerd.
Wat is de stand van zaken van het WODC-onderzoek naar no cure no pay-bedrijven?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Euronext geeft flitshandelaren onzichtbare voorsprong’ |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Euronext geeft flitshandelaren onzichtbare voorsprong»?1
Ja.
Klopt het dat (sommige) flitshandelaren bij Euronext informatie eerder krijgen dan anderen?
Desgevraagd heeft Euronext toegelicht dat handelsinformatie via twee verschillende kanalen aan marktpartijen wordt verstrekt. Marktpartijen die lid of deelnemer zijn van Euronext en die op Euronext willen handelen geven hun orders of orders van hun cliënten door via het zogeheten private kanaal (de «order entry gateway»). Via dit private kanaal ontvangen zij de orderbevestiging of transactiebevestiging van de door hen ingelegde orders. Via het zogeheten publieke kanaal (de «market data gateway») kunnen alle (andere) marktpartijen informatie inzien over de op Euronext uitgevoerde transacties en wijzigingen in het orderboek van Euronext.
Recent heeft Euronext geconstateerd dat, na verbeteringen van het handelssysteem, handelsinformatie vaak sneller via het private kanaal dan via het publieke kanaal wordt verstrekt aan de bij de transactie betrokken marktpartijen. Marktpartijen die daadwerkelijk een order inleggen op Euronext ontvangen via het private kanaal de bevestiging van de door hen uitgevoerde transacties enkele microseconden eerder dan dat andere marktpartijen – die niet bij deze transacties betrokken zijn – dit via het publieke kanaal kunnen zien. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen marktpartijen die een techniek van hoogfrequente algoritmische handel (high frequency trading technique, HFT) toepassen en marktpartijen die geen HFT toepassen.
Afgaande op deze informatie concludeer ik dat het dus niet zo is dat enkel marktpartijen die HFT toepassen via het hiervoor bedoelde private kanaal bepaalde handelsinformatie eerder ontvangen dan andere marktpartijen. Iedere marktpartij die betrokken is bij een op Euronext uitgevoerde transactie ontvangt – via het private kanaal – op hetzelfde moment de transactiebevestiging ongeacht of die marktpartij bijvoorbeeld een broker is die in opdracht van zijn (professionele of niet-professionele) cliënt een order uitvoert, een institutionele belegger, een beheerder van beleggingsfonds of een marktpartij is die gebruikt maakt van HFT. In haar publieke statement van 7 oktober jl. licht Euronext dit toe.2
Kunt u precies uitleggen wie wel en wie niet dit voordeel krijgen, waarom dat zo is en welke technische aspecten zorgen voor dat voordeel?
Marktpartijen die betrokken zijn bij een op Euronext uitgevoerde transactie ontvangen via het private kanaal enkele microseconden eerder de informatie dat «hun» transactie is uitgevoerd, dan dat die informatie via publieke kanaal aan het brede publiek wordt bekendgemaakt. Dit verschil ontstaat doordat het handelssysteem van Euronext de informatie aan de marktpartijen die betrokken zijn bij een op Euronext uitgevoerde transacties en de informatie aan de markt via twee verschillende kanalen verstuurt. Dit leidt ertoe dat er geen perfecte synchronisatie kan plaatsvinden tussen deze beide kanalen. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Het Optiq-handelsssysteem van Euronext was zo geprogrammeerd dat in ongeveer de helft van de gevallen het ene, dan wel het andere kanaal als eerst de informatie doorgeeft, waardoor het niet te voorspellen is welk kanaal sneller is. Euronext heeft dit jaar een aantal aanpassingen doorgevoerd om de stabiliteit en voorspelbaarheid bij het invoeren van orders te verbeteren. Dit heeft als neveneffect gehad dat het private kanaal, vaker dan voor de optimalisering het geval was, enkele microseconden sneller een bevestiging van een transactie doorgeeft dan dat deze informatie beschikbaar is voor andere marktpartijen.
Sinds wanneer is Euronext op de hoogte dat dit voordeel bestaat?
In haar publieke statement van 7 oktober jl. stelt Euronext dat het verschil in snelheid tussen het private kanaal en publieke kanaal in de zomer van 2020 is ontstaan na optimalisering van het handelsplatform. Euronext heeft mij desgevraagd laten weten dat de optimaliserende aanpassingen in juli van dit jaar zijn doorgevoerd.
Hoelang bent u op de hoogte dat dit voordeel bestaat?
Ik ben sinds het hiervoor aangehaalde artikel in het Financiële Dagblad op de hoogte van deze details van de ICT-systemen van het handelssysteem van Euronext.
Deelt u de mening dat er sprake is van handel met voorkennis als iemand aandelen of andere effecten koopt of verkoopt terwijl diegene meer informatie over de onderliggende waarde heeft dan de informatie die algemeen beschikbaar is?
Volgens de verordening marktmisbruik is voorwetenschap niet openbaar gemaakte informatie die concreet is en die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking heeft op een of meer uitgevende instellingen of op een of meer financiële instrumenten en die, indien zij openbaar zou worden gemaakt, een significante invloed zou kunnen hebben op de koers van deze financiële instrumenten of daarvan afgeleide financiële instrumenten.3 Niet-openbare informatie kwalificeert derhalve niet per definitie als voorwetenschap. Handel met voorwetenschap doet zich voor wanneer een persoon die over voorwetenschap beschikt die informatie gebruikt om, voor eigen rekening of voor rekening van derden, rechtstreeks of middellijk financiële instrumenten te verwerven of te vervreemden waarop die informatie betrekking heeft. De vraag of het gebruik van bepaalde niet-openbare informatie altijd (handel met) voorwetenschap oplevert, kan daarom niet in algemene zin worden beantwoord.
Of in een specifieke casus sprake is van (handel met) voorwetenschap is aan de toezichthouder of in voorkomend geval aan de rechter om vast te stellen en vergt een zorgvuldig onderzoek naar alle omstandigheden van het geval aan de hand van de hiervoor genoemde wettelijke omschrijvingen. In Nederland is de Autoriteit Financiële Markten (AFM) belast met de uitvoering en handhaving van de verordening marktmisbruik. Ook kunnen bepaalde overtredingen van deze verordening strafrechtelijk worden vervolgd.
Bent u van mening dat het voordeel dat flitshandelaren krijgen van Euronext wel of niet valt onder handel met voorkennis?
Zoals reeds aangegeven bij het antwoord op vraag 2 is het niet zo dat enkel marktpartijen die op Euronext handelen en die daarbij HFT toepassen via het hiervoor bedoelde private kanaal bepaalde handelsinformatie eerder ontvangen dan andere marktpartijen die daarbij geen gebruik maken van HFT. Euronext merkt in het eerdergenoemde publieke statement op dat zij ten aanzien van haar private kanaal en publieke kanaal geen onderscheid maakt tussen soorten marktpartijen die HFT toepassen en die een dergelijke techniek niet toepassen. Iedere marktpartij die op Euronext een transactie uitvoert, ontvangt via het private kanaal handelsinformatie met betrekking tot die transacties enkele microseconden eerder dan dat die informatie via het publieke kanaal voor alle marktdeelnemers zichtbaar wordt. Op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) houdt de AFM toezicht op de door Euronext in Nederland beheerde en geëxploiteerde handelsplatformen alsmede op de handel in financiële instrumenten die op deze handelsplatformen plaatsvindt.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 geldt dat het gebruik van bepaalde niet-openbare informatie niet per definitie handel met voorwetenschap oplevert. Eventuele vaststelling van handel met voorwetenschap in een concrete situatie vergt een zorgvuldige beoordeling van de omstandigheden van het geval aan de hand van de in het antwoord op vraag 6 genoemde wettelijke omschrijvingen.
Bent u van mening dat hier sprake is van strafbaar handelen?
Eventuele vaststelling van handel met voorwetenschap vergt een zorgvuldige beoordeling van de omstandigheden van het geval aan de hand van de in het antwoord op vraag 6 genoemde wettelijke omschrijvingen. Of er sprake is van strafbaar handelen is uiteindelijk aan de rechter.
Wat vindt u ervan dat Euronext van plan is dit voordeel voorlopig te laten bestaan?
Euronext heeft in haar statement van 7 oktober jl. aangegeven dat zij continu werkt aan het verder optimaliseren van het handelsplatform. Daarbij kondigt Euronext aan dat zij over dit onderwerp in gesprek is met betrokken partijen en werkt aan een aanpassing in het systeem om het evenwicht tussen het publieke kanaal en het private kanaal te verbeteren. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 7, houdt de AFM toezicht op de door Euronext in Nederland beheerde en geëxploiteerde handelsplatformen alsmede op de handel in financiële instrumenten die op deze handelsplatformen plaatsvindt. De AFM zal in haar hoedanigheid als toezichthouder betrokken zijn bij de consultatie van stakeholders die Euronext houdt over de aanpassing van het systeem.
Welke maatregelen gaat u nemen om marktmisbruik te voorkomen?
De regels ter voorkoming van marktmisbruik zijn Europees geharmoniseerd en opgenomen in de eerdergenoemde verordening markmisbruik. Deze regels hebben tot doel de marktintegriteit te borgen en beleggers te beschermen. In Nederland is de AFM, zoals aangegeven, belast met belast met de uitvoering en handhaving van deze verordening.
Het bericht 'Ontwikkelaar corona-sneltest ontwijkt op grote schaal belastingen' |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ontwikkelaar corona-sneltest ontwijkt op grote schaal belastingen» en het onderliggende rapport van Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO)?1 en2
Het rapport van SOMO vermeldt dat het bedrijf Qiagen op een onwettige manier aanspraak op belastingvoordelen zou hebben gemaakt en Nederlandse vennootschapsbelasting zou hebben ontweken. Dit terwijl het bedrijf ondertussen subsidies en toelages zou krijgen van overheden, onder andere voor de ontwikkeling van sneltesten om het coronavirus aan te tonen.
De Dienst Testen heeft geen overeenkomsten gesloten met of orders geplaatst bij Qiagen die betrekking hebben op sneltesten. De afgelopen maanden zijn vanuit het Ministerie van VWS diverse aanbestedingen rondom corona sneltesten gedaan. Bij deze aanbestedingen heeft geen gunning aan dit bedrijf plaatsgevonden.
Het rapport vermeldt tevens een betrokkenheid van het Dutch Venture Initiative (DVI). DVI is een zogenaamd «fund of fund» voor private-equity risicokapitaal en wordt gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat via Oost NL en het Europese Investeringsfonds (EIF), als verstrekker van risicokapitaal ten behoeve van het mkb in de EU. DVI is bedoeld om snelgroeiende innovatieve bedrijven betere toegang tot investeringskapitaal te geven en andere private investeerders aan te trekken.
DVI is opgericht door PPM Oost (thans Oost NL) en EIF, in de vorm van een SICAR (Société d’investissement en capital à risque), naar Luxemburgs recht. DVI investeert in fondsen welke investeren in innovatieve snelgroeiende mkb bedrijven met behoefte aan risicokapitaal. De investeringen vinden plaats conform de wettelijke regelgeving in de EU en Luxemburg. Het aangestelde fondsbeheer en de controlerende autoriteiten zien toe op de marktconforme investeringsgedragingen.
DVI heeft (indirect) via Gilde Healthcare geïnvesteerd in STAT-Dx, dit bedrijf is daarna in een later stadium overgenomen van Gilde Healthcare door Qiagen. In het antwoord op vraag 3 en 4 wordt hier nader op ingegaan.
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan het kabinet niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige en daarom niet reageren op deze elementen uit het SOMO-rapport. Op basis van de bevindingen beveelt het rapport van SOMO aan transfer pricing mismatches aan te pakken en transparantie op belastinggebied te verbeteren. Een reactie op deze aanbevelingen vindt u in het antwoord op vraag 9.
Onderschrijft u de onderzoeksresultaten van dit rapport? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de concrete bedragen die het Nederlandse Dutch Venture Initiative (DVI) aan publieke investering heeft gedaan in het Spaanse bedrijf STAT-Dx, dat sindsdien is overgenomen door Qiagen en cruciaal was voor de ontwikkeling van de COVID-19 testkits die Qiagen nu verkoopt?
Het is niet mogelijk om informatie te verstrekken over individuele fondstransacties anders dan bekend gemaakt door het betrokken investeringsfonds zelf. In dit geval kunt u informatie vinden over de STAT-Dx onderneming en de acquisitie door Qiagen op de website van Gilde Healthcare https://gildehealthcare.com/portfolio/stat-dx.
Waarom stak het DVI geld in een Spaans bedrijf dat vervolgens weer werd overgenomen? Zo functioneert het toch vooral als een geldmachine?
Informatie over het investeringsbeleid van de DVI fondsen is publiek beschikbaar via https://www.eif.org/what_we_do/resources/dvi/ voor DVI I en via https://www.eif.organ/what_we_do/resources/dvi-II/index.htm voor DVI II
Deelt u de mening dat de Nederlandse overheid de transparantie moet verbeteren rondom publieke investeringen in de ontwikkeling van vaccins, medicijnen en diagnostische tests? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Nederlandse overheid is transparant in de publieke investeringen in de ontwikkelingen van vaccins, medicijnen en diagnostische tests. Deze gelden lopen veelal via programma’s van bijvoorbeeld ZonMw programma, NWO en Health Holland. Deze organisaties zijn transparant over de projecten waaraan geld wordt toegekend.
Deelt u de mening dat overheidsinvesteringen in diagnostische tests, medicijnen en vaccins gepaard moeten gaan met voorwaarden die het publieke belang dienen, zoals voorwaarden met betrekking tot betaalbaarheid, toegankelijkheid en het delen van kennis en technologie in datapools (zoals de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) COVID-19 Technology Access Pool dat door de Nederlandse overheid wordt ondersteund)?
Het kabinet deelt deze mening. Recent heeft de Staatssecretaris van EZK, mede namens de Minister voor Medische Zorg, een brief over dit thema aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 29 477, nr. 662). De maatschappelijke effecten bij publieke financiering van bedrijven hebben nadrukkelijk de aandacht en worden waar mogelijk versterkt. Verder blijft het van belang dat we ons inzetten voor realisering van de principes voor Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat producent Qiagen sinds 2010 miljoenen euro’s aan belasting heeft ontweken en tegelijkertijd subsidies en toelages ontving voor onderzoek en het ontwikkelen van producten? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 67 AWR kan het kabinet niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige.
Sinds het uitbreken van de coronapandemie werken veel kleinere en grotere bedrijven in de Life Sciences sector aan de productie en ontwikkeling van bestaande en nieuwe coronatesten. Innovatieve bedrijven met kennis op dit gebied hebben we hard nodig en omvangrijke publieke investeringen om de pandemie het hoofd te kunnen bieden zijn daarbij te rechtvaardigen.
Dit neemt niet weg dat de aanpak van belastingontwijking een speerpunt is van dit kabinet. Het internationaal georiënteerde belastingstelsel, passend bij onze open economie, is namelijk onbedoeld aantrekkelijk geworden voor structuren waarmee belasting wordt ontweken. De afgelopen jaren heeft het kabinet verschillende maatregelen tegen belastingontwijking genomen die reeds in werking zijn getreden of binnen afzienbare tijd in werking zullen treden.
Het kabinet wil de strijd tegen belastingontwijking en -ontduiking voortvarend voortzetten. Om te voorkomen dat Nederland nog langer wordt gebruikt als toegangspoort naar laagbelastende jurisdicties en om het risico van belastingontwijking door het verschuiven van de (Nederlandse) belastinggrondslag naar laagbelastende jurisdicties te verkleinen, is vanaf het begin van dit jaar een conditionele bronbelasting op renten en royalty’s in werking getreden. Daarnaast heeft het kabinet aangekondigd per 2024 aanvullende maatregelen te nemen tegen dividendstromen naar laagbelastende jurisdicties.3 Daarnaast draagt dit kabinet bij aan een evenwichtigere belastingheffing van multinationals. De aanbevelingen van de Adviescommissie belastingheffing van multinationals (de Adviescommissie)4 bevatten in dat kader een aantal belangrijke aanknopingspunten voor een robuuster stelsel van belastingheffing van multinationals. Het kabinet heeft daarom meteen in het Belastingplan 2021 een belangrijke maatregel van de Adviescommissie omgezet in wetgeving. Met deze maatregel wordt – kort gezegd – de verliesverrekening beperkt in de vennootschapsbelasting. De tweede maatregel die het kabinet treft naar aanleiding van het advies van de Adviescommissie betreft een aanpassing in de gevolgen van de toepassing van het zogenoemde «arm’s-lengthbeginsel». In het antwoord op vraag 9 zal nader worden ingegaan op deze maatregel.
Bovendien steunt Nederland internationale initiatieven om tot een verdere gecoördineerde aanpak van belastingontwijking te komen. Zo draagt Nederland actief bij om tot internationale oplossingen te komen op het gebied van de winstbelasting. In dat kader werkt Nederland in het zogeheten «inclusive framework» (IF) constructief en met een positieve grondhouding mee aan het zoeken van oplossingen voor een meer evenwichtige belastingheffing van multinationals.
Wat vindt u ervan dat we voor de ontwikkeling van zoiets cruciaals als de sneltest afhankelijk zijn van een bedrijf dat op dusdanig agressieve wijze Nederlandse belasting ontwijkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op grond van artikel 67 AWR kan het kabinet niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige.
De Dienst Testen heeft geen overeenkomsten gesloten met of orders geplaatst bij Qiagen die betrekking hebben op sneltesten. De afgelopen maanden zijn vanuit het Ministerie van VWS diverse aanbestedingen rondom corona sneltesten gedaan. Bij deze aanbestedingen heeft geen gunning aan dit bedrijf plaatsgevonden.
Bent u bereid om de belasting die bedrijven betalen openbaar te maken en de transfer pricing aan banden te leggen? Zo nee, waarom niet?
Om een goede belastingheffing te bevorderen moet een belastingplichtige erop kunnen vertrouwen dat de door hem verstrekte, veelal privacygevoelige en vertrouwelijke, gegevens en inlichtingen bij de Belastingdienst in goede handen zijn. Daarom bestaat de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 AWR. Relevant hierbij is dat de geheimhoudingsplicht niet geldt voor bedrijven zelf. Multinationals kunnen hun belastinggegevens openbaar maken. Steeds meer bedrijven maken van deze mogelijkheid gebruik, bijvoorbeeld door het toepassen van de Global Reporting Initiative (GRI) standaard. Het toepassen van de GRI-standaard is geheel vrijwillig. Deelnemende organisaties die de GRI-standaard toepassen, rapporteren informatie die zeer vergelijkbaar is met de informatie die is opgenomen in de OESO country-by-country (CbC) rapport. Daarnaast geldt op dit moment voor multinationale ondernemingen met een geconsolideerde opbrengst vanaf € 750 miljoen een aanvullende documentatieverplichting: de CbC-rapportage. Deze ondernemingen moeten jaarlijks een landenrapport aanleveren bij de belastingdienst in het land waarvan zij fiscaal inwoner zijn, met daarin onder andere informatie over de winsten en de betaalde belastingen in de verschillende belastingjurisdicties. Deze landenrapporten worden vervolgens uitgewisseld tussen de belastingdiensten van de verschillende staten. Er bestaat in de EU discussie over de wenselijkheid om deze bedrijven te verplichten tot het publiceren van deze landenrapporten, openbare CbC genoemd. Het kabinet is voorstander van openbare CbC rapportage. Een unilaterale maatregel op dit punt zou echter de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven kunnen benadelen. Het kabinet zet zich daarom in om in internationaal verband tot afspraken te komen om dit te bereiken. Daarnaast is het kabinet bereid om, conform de motie Snels5, onderzoek te doen naar een verplichting voor grote bedrijven de commerciële winsten in Nederland te rapporteren.
Bij transfer pricing gaat het om het vaststellen van zakelijke verrekenprijzen voor transacties tussen gelieerde maatschappijen. Voor transacties tussen twee gelieerde maatschappijen geldt dat op grond van het zakelijkheidsbeginsel (het arm’s-lengthbeginsel) deze dienen plaats te vinden tegen voorwaarden zoals die ook tussen ongelieerde partijen bij vergelijkbare transacties worden gehanteerd. Dit houdt in dat ook voor transacties binnen een concern een zakelijke prijs in rekening dient te worden gebracht. Het centrale beginsel is hierbij het zogenoemde «arm’s-lengthbeginsel». Het arm’s-lengthbeginsel houdt in dat afzonderlijke vennootschappen die binnen een concern met elkaar transacties aangaan, daar ook zakelijke prijzen voor betalen. Dit is met name relevant in internationale situaties. De ene groepsvennootschap die een bepaalde dienst of product koopt kan de zakelijke kosten aftrekken, terwijl bij de andere groepsvennootschap (die een bepaalde dienst levert of product verkoopt) de corresponderende bate in aanmerking wordt genomen. Op deze wijze behalen groepsvennootschappen een zakelijke winst, die in het land waar die vennootschappen hun activiteiten verrichten in de belastingheffing wordt betrokken. De verrekenprijsregels beogen daarmee dus te voorkomen dat belastingplichtigen naar willekeur winsten tussen landen kunnen verschuiven. De meeste landen volgen bij de uitleg van de verrekenprijsregels de OESO-richtlijnen, maar er bestaan desondanks verschillen in de interpretatie en toepassing van het arm’s-lengthbeginsel. Omdat het arm’s-lengtbeginsel verschillend of niet toegepast wordt, kunnen in internationale situaties verschillen («mismatches») ontstaan. Om deze mismatches weg te nemen zal het kabinet – in het voorjaar – een afzonderlijk wetsvoorstel aan uw Kamer aanbieden. Met deze maatregel wordt – in lijn met de aanbevelingen van de Adviescommissie – deze vorm van belastingontwijking voorkomen en loopt Nederland internationaal meer in de pas.
Heeft het vestigen van het hoofdkantoor van Qiagen in Nederland fiscale redenen gehad?
Een bedrijf kan om verschillende redenen besluiten zich in een land te vestigen. Het vestigingsklimaat van een land is daarbij van belang. Het vestigingsklimaat bestaat uit verschillende elementen, waaronder de beschikbaarheid van personeel, een goed opgeleide beroepsbevolking, een goede en betrouwbare fysieke en digitale infrastructuur, efficiënte en voorspelbare regelgeving, en het belastingstelsel. Het kabinet heeft geen inzage in de beweegredenen van een individueel bedrijf om zich in Nederland te vestigen.
Is er een ruling afgegeven aan Qiagen? Zo ja, kunt u de details hiervan openbaar maken?
Op grond van artikel 67 AWR kan ik niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige.
Heeft Qiagen een beroep gedaan op de Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW)-regeling of andere vormen van coronasteun? Zo ja, kunt u de details hiervan openbaar maken?
Als een bedrijf voldoet aan de voorwaarden dan kan het NOW aanvragen. Voor informatie over de NOW-aanvragen verwijzen wij naar de reeds gepubliceerde NOW-registers6. Naast de NOW-regeling zijn er tal van andere vormen van coronasteun, waarmee het kabinet grote en kleine ondernemingen helpt. Wij kunnen niet uitsluiten dat van één van deze vormen van steun gebruik gemaakt is.
Kunt u toezeggen dat u geen publiek geld meer gaat investeren in bedrijven die belasting ontwijken?
De btw-aftrek op scholings-/opleidingskosten |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u toelichten of scholings-/opleidingskosten van werknemers voor de werkgever in aanmerking komen voor btw-aftrek (aftrekken van voorbelasting)? Zo nee, waarom niet?
Wanneer een ondernemer de btw die in rekening is gebracht voor scholing-/opleidingskosten van personeel in aftrek wil brengen, dan gelden de gebruikelijke wettelijke vereisten voor die aftrek: (1) de btw is aan de ondernemer in rekening gebracht; (2) heeft betrekking op een aan hem verrichte prestatie; (3) is vermeld op een correcte factuur; en (4) de afgenomen prestatie wordt gebruikt voor btw-belaste handelingen van de ondernemer.
Kunt u toelichten of kosten voor verplichte scholing waar werknemers aan moeten voldoen om hun werk uit te voeren voor werkgevers in aanmerking komen voor btw-aftrek (aftrekken van voorbelasting)?
Btw die drukt op verplichte scholing en certificering van werknemers om hun functie te kunnen uitoefenen, komt bij werkgevers in aanmerking voor aftrek indien is voldaan aan de voorwaarden zoals beschreven onder vraag 1. Als niet wordt voldaan aan de wettelijke eisen bestaat geen recht op aftrek van btw.
Deelt u de mening dat de kosten die gepaard gaan met een verplichte scholing en certificering van medewerkers om hun functie te kunnen uitoefenen die voor rekening van de werkgever komen ook in aanmerking moeten kunnen komen voor btw-aftrek (aftrekken voorbelasting)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de volgende praktijksituatie: «Een bedrijf, in dit geval actief in kraanverhuur, is verplicht om zijn personeel iedere vijf jaar te laten bijscholen en certificeren. De werkgever neemt deze kosten voor rekening en kan de btw aftrekken als voorbelasting. Vanwege de privacywetgeving mag de scholings- en certificeringsinstelling de rekening niet langer sturen naar de werkgever maar vindt facturering plaats via de werknemer. Dit heeft als gevolg dat de werkgever (die deze kosten nu indirect betaalt) de btw niet langer kan aftrekken omdat de factuur niet op naam van de werkgever staat.»? Vindt u dit een eerlijk gevolg van de privacywetgeving?
Nee, de geschetste praktijksituatie is mij niet bekend. In zijn algemeenheid merk ik op dat het recht op aftrek van btw volgt uit de Europese Btw-richtlijn 2006, en daarmee ook uit de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). Die regels zijn voor iedereen gelijk. De Btw-richtlijn 2006 staat geen aftrek toe van btw op scholings-/opleidingskosten wanneer een werknemer op eigen naam en voor eigen rekening een opleiding volgt. In de geschetste praktijksituatie is het niet de werkgever die de opleiding (contractueel) afneemt en betaalt, maar de werknemer. De werkgever kan de btw die is vermeld op een aan de werknemer gerichte factuur dan niet in aftrek brengen.
Als ten gevolge van andere (niet aan de btw gerelateerde) wetgeving de feitelijke situatie wijzigt, dan zal die nieuwe situatie opnieuw aan de Wet OB getoetst moeten worden. Daarbij merk ik op dat ook onder de huidige privacywetgeving aftrek van btw op scholingskosten mogelijk is indien wordt voldaan aan de voor die aftrek geldende voorwaarden (zie de antwoorden op de vragen 1 tot en met 3.
Deelt u de mening dat btw-aftrek van kosten voor scholing die verplicht is voor het uitvoeren van het werk en betaald worden door de werkgever in aanmerking moeten kunnen komen voor aftrekken voorbelasting? Zo nee, kunt u dat uitgebreid toelichten?
Zoals aangegeven bij de antwoorden op de vragen 1 tot en met 3 is voor de aftrek van btw onder meer (wettelijk) vereist dat de prestatie aan de ondernemer is verricht. Dit betekent dat de ondernemer die de dienst afneemt een rechtsbetrekking is aangegaan met degene die de prestatie verricht. De afnemende ondernemer moet de prestatie daarnaast gebruiken voor het verrichten van met btw belaste leveringen of diensten.
Gaat een werknemer zelf een rechtsbetrekking aan met een aanbieder van (al dan niet verplichte) scholing/opleiding, dan is die werknemer ook zelf de afnemer van de scholings-/opleidingsprestatie. In dat geval wordt niet voldaan aan de vereisten dat de btw aan de ondernemer (de werkgever in dit geval) in rekening is gebracht en betrekking heeft op een aan die ondernemer verrichte prestatie. Het is daarbij niet van belang of de werknemer de benodigde financiële middelen (uiteindelijk) verkrijgt van de werkgever. Voor een antwoord van gelijke strekking verwijs ik naar Kamerstukken II, vergaderjaar 2015–2016, nr. 34 302 (Belastingplan 2016), nr. 18, p. 34.
Zijn er mogelijkheden waardoor de ondernemer, ondanks de privacywetgeving, de kosten van deze verplichte scholing kan betalen en daarbij ook de btw kan aftrekken? Zo ja, welke?
Om voor aftrek van btw in aanmerking te komen, moet worden voldaan aan de hiervoor geldende wettelijke eisen. Een werkgever voldoet aan die eisen wanneer hijzelf de overeenkomst met een scholings-/opleidingsinstituut aangaat en de factuur krijgt. Als het om redenen niet mogelijk is dat een ondernemer zelf degene is die de rechtsbetrekking aangaat met degene die de opleiding verzorgt en daarom de kosten (inclusief btw) niet aan hem in rekening worden gebracht, dan zijn er voor de ondernemer geen mogelijkheden om die btw toch in aftrek te brengen.
Deelt u de mening dat door deze aanscherping van de privacywetgeving de werkgever opdraait voor hogere kosten en dit, zeker in de huidige tijd, niet wenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp dat het als onwenselijk wordt ervaren dat een werkgever een hogere kostenpost heeft wanneer hij de btw niet in aftrek kan brengen, omdat zijn werknemer op eigen naam (verplichte) scholing afneemt. Tegelijkertijd volgt dit uit de Europese btw-regelgeving zoals is vastgelegd in Richtlijn 2006/112 EG (ook wel: de btw-richtlijn) en wijkt de Wet OB niet af. Aanscherping van andere (niet aan de btw gerelateerde) wetgeving heeft daarop geen invloed.
Het bericht ‘Nieuwe auto fors duurder door aanpassing bpm’. |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe auto fors duurder door aanpassing bpm»?1
Ja.
Klopt het dat de voorgenomen wijziging van het belastbaar feit in het Belastingplan 2021 als doel heeft parallelimport gelijker en eerlijker te behandelen in vergelijking met de binnenlandse markt?2
Ja. In het Belastingplan 2021 wordt voorgesteld om het belastbaar feit voor de belastingen op personenauto’s en motorrijwielen (bpm) vast te stellen op de inschrijving van het motorrijtuig in het kentekenregister. Het voorstel is de eerste stap om, naar aanleiding van toezeggingen aan het lid Omtzigt, knelpunten bij de toenemende parallelimport op te lossen.3 Het voorstel heeft als doel de fiscale bevoordeling van parallelimport ten opzichte van de binnenlandse markt te beëindigen, biedt belangrijke handvatten voor meer toezicht op parallelimport, vermindert het aantal bezwaarschriften en reduceert de complexiteit in de bpm. Voor een nadere toelichting hierop verwijs ik kortheidshalve naar de memorie van toelichting bij het Belastingplan 2021.4
Wat betreft de gelijke behandeling in vergelijking met de binnenlandse markt is in het bijzonder van belang dat het importeren van gebruikte motorrijtuigen op dit moment fiscaal gunstiger is dan het inkopen van gebruikte motorrijtuigen op de binnenlandse markt. Bij inkoop op de binnenlandse markt betaalt de ondernemer (bijvoorbeeld de dealer) aan de verkoper een prijs inclusief de nog op het motorrijtuig drukkende bpm. De bpm is in de inkoopprijs verdisconteerd. De ondernemer die echter hetzelfde motorrijtuig uit het buitenland importeert, is pas bpm verschuldigd als het motorrijtuig wordt verkocht aan de klant (op naam wordt gesteld van de klant). De tijd dat het motorrijtuig bij de importhandelaar in de bedrijfsvoorraad staat, wordt het motorrijtuig ouder en er ontstaat dan recht op extra leeftijdskorting voor de bpm. Bij tenaamstelling na import is daardoor minder bpm verschuldigd dan de bpm die op hetzelfde motorrijtuig in de inkoopprijs is vervat op de binnenlandse markt. Deze ongelijkheid wordt zo veel mogelijk rechtgetrokken doordat het belastbaar feit de inschrijving in het kentekenregister wordt en de grondslag bij gebruikte motorrijtuigen wordt bepaald op het moment van het onderzoek naar de inschrijving door de RDW.
Kunt u bevestigen dat het doel van deze maatregel niet is om belasting toegevoegde waarde (btw) over belasting personenauto’s en motorrijwielen (bpm) te heffen? Kunt u een uitgebreide toelichting geven?
De aanpassing van het belastbaar feit in de bpm heeft geen gevolgen voor de behandeling van de btw. Voor nieuwe motorrijtuigen die worden ingeschreven in het kentekenregister is en blijft de regel gelden dat geen btw wordt geheven over de bpm wanneer de inschrijving (en dus de afdracht van bpm) plaatsvindt op naam en voor rekening van de koper. Net als op dit moment moet uit de boekhouding van de importeur/dealer blijken dat hij optreedt in naam en voor rekening van de koper. Het voorstel heeft verder ook geen impact op de behandeling van btw bij gebruikte motorrijtuigen die worden ingeschreven in het kentekenregister omdat bij de verkoop van gebruikte auto’s waarvoor (reeds eerder) bpm is afgedragen de regel is en blijft dat de bpm geen onderdeel is van de maatstaf van heffing waarover btw wordt betaald.5
Ik licht nog graag toe wat het voorstel betekent voor het bepalen en betalen van de bpm bij nieuwe motorrijtuigen.
Wat betreft het bepalen van de bpm is bij nieuwe personenauto’s hoofdzakelijk van belang wat de omvang van de CO2-uitstoot is. De CO2-uitstoot wordt in de praktijk op dit moment bepaald bij de inschrijving van de personenauto in het kentekenregister. Over de extra CO2-uitstoot als gevolg van accessoires die tussen inschrijving en tenaamstelling worden aangebracht, wordt dus op dit moment geen bpm betaald. Het voorstel sluit hierop aan.
Wat betreft het betalen van de bpm is en blijft het uitgangspunt dat de bpm moet worden betaald en de aangifte moet worden gedaan vóórafgaand aan de inschrijving in het kentekenregister.6 In de bpm bestaat – naast dit uitgangspunt – een voorziening voor ondernemers die regelmatig om inschrijving verzoeken van motorrijtuigen. Deze ondernemers mogen, op basis van een vergunning, de bpm per tijdvak voldoen na afloop van het tijdvak van de tenaamstelling. Een dergelijke vergunning kent echter diverse voorwaarden, zoals het stellen van financiële zekerheid tot 100% van het gemiddelde aangiftetijdvak, met een maximum van € 9 miljoen. Het wetsvoorstel behoudt deze voorziening, met dien verstande dat het betalingsmoment wordt gekoppeld aan het tijdvak van de inschrijving. Dat acht ik wenselijk voor de uitvoerbaarheid van en een complexiteitsreductie in de bpm. Het is niet zo dat een wijziging van betaal- en aangiftetermijn voor vergunninghouders ertoe leidt dat btw over bpm moet worden voldaan.
Klopt het dat de btw-behandeling over bpm met dit wetsvoorstel niet wijzigt?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat ook bij de verkoop van gebruikte auto’s waarvoor reeds eerder bpm is afgedragen er geen btw over bpm verschuldigd zal worden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om met brancheorganisaties BOVAG en RAI in gesprek te gaan om de maatregel toe te lichten en eventuele onduidelijkheid bij autokopers en verkopers weg te nemen?
Ja. Door de voorgestelde wettekst is in de sector en dan met name bij de BOVAG onbedoeld onrust ontstaan ten aanzien van de btw en bpm. Ondanks dat de voorgestelde wettekst geen effect heeft op de behandeling van btw over bpm, ben ik met de branche in gesprek om te bezien of er nog verduidelijkingen in het wetsvoorstel kunnen worden gemaakt zodat alle eventuele onduidelijkheid op dit punt wordt weggenomen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en uiterlijk voor het eerste Wetgevingsoverleg Belastingplan 2021 op maandag 26 oktober 2020 beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Miljarden vliegen weg bij Tata' |
|
Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Miljarden vliegen weg bij Tata Steel IJmuiden naar het moederbedrijf in India», en een reeks hieraan gekoppelde artikelen, in het Noordhollands Dagblad van 26 september 2020?1
Ja.
Is het waar dat Tata Steel Nederland gedurende een periode van acht jaar geen vennootschapsbelasting in Nederland heeft betaald over de in Nederland behaalde resultaten? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige. Een belastingplichtige kan er wel zelf voor kiezen om over zijn fiscale positie meer openheid te geven.
In zijn algemeenheid geldt dat de Belastingdienst risicogericht toezicht uitoefent binnen daarvoor geldende kaders van wet- en regelgeving, beleid en jurisprudentie. Hiervoor bestaan binnen de Belastingdienst ook specifieke coördinatiegroepen op het gebied van verrekenprijzen (Coördinatiegroep verrekenprijzen) en concernfinanciering (Coördinatiegroep Taxhavens en Concernfinanciering). In het door de Belastingdienst uitgeoefende toezicht worden relevante signalen meegenomen in de risicoselectie. Hierbij kan ook berichtgeving over een belastingplichtige in de media een rol spelen.
Zijn de in de artikelen gedane beweringen door een accountant waar en is de gewekte suggestie dat hier sprake kan zijn van belastingontduiking of -ontwijking waar? Zo ja, in welke mate is hiervan sprake? Zo nee, waar blijkt dit uit?
Zie antwoord vraag 2.
Is er naar uw opvatting reden om nader (boeken)onderzoek te laten instellen bij Tata Steel Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat dat plaatsvinden en bent u bereid de Kamer over de uitkomsten te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u in de berichtgeving aanwijzingen voor onbehoorlijk bestuur en/of wanbeleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke interventies zijn dan naar uw oordeel gepast en welke bent u voornemens tot uitvoering te brengen?
Nee, ik zie hierin geen aanleiding voor interventie. Net als alle andere bedrijven heeft ook Tata Steel IJmuiden zich te houden aan de nationale wet- en regelgeving en ik heb geen aanwijzingen dat dat niet zou gebeuren. Mede op verzoek van uw Kamer ben ik uitvoerig in gesprek met Tata Steel over hun plannen om de positie van Tata Steel Nederland in IJmuiden als modern, innovatief en duurzaam staalbedrijf te versterken. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Deelt u de zorg dat de financiële intercompany verhoudingen bedreigend kunnen zijn voor de continuïteit van Tata Steel Nederland, de werkgelegenheid en het investerend en innoverend vermogen van het bedrijf? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen, mede in het licht van de unaniem aangenomen motie Moorlag waarin u gevraagd werd maximaal te bevorderen dat de Nederlandse staalindustrie kan blijven innoveren en verduurzamen?2
Uit mijn informatie blijkt niet dat de financiële intercompany verhoudingen investeringen in Tata Steel Nederland (TSN) zouden verhinderen. Sterker nog, volgens mijn informatie heeft TSN B.V. sinds de overname van de staalfabriek in IJmuiden, daar ongeveer 3,7 miljard euro van de eigen verdiensten kunnen inzetten ten behoeve van investeringen. Ook voor de toekomstige periode zie ik omvangrijke en concrete investeringsplannen klaarliggen bij TSN.
Ik onderhoud intensief contact met Tata Steel en er is sprake van een constructieve samenwerking met dit bedrijf om te bezien hoe de toekomst eruit ziet en er, in het belang van het land en daarmee ook in het belang van Tata Steel Nederland, voor te zorgen dat hier een innovatief en uiteindelijk renderend en duurzaam staalbedrijf bestaat.
Ziet u redenen om wet- en regelgeving zodanig aan te passen dat bedrijven in Nederland meer worden gestimuleerd om opbrengsten niet weg te sluizen, maar te investeren in werkgelegenheid, innovatie en verduurzaming? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u dat vormgeven en op welke termijn?
Nee. In zijn algemeenheid zijn bedrijven zelf verantwoordelijk voor hun organisatiestructuur en financiële geldstromen tussen verschillende bedrijfsonderdelen. Volgens het Nederlandse vennootschapsrecht komt de winst van een vennootschap de aandeelhouders van die vennootschap ten goede, tenzij de statuten anders bepalen. De aandeelhoudersvergadering keurt de dividenduitkering goed, maar het bestuur bepaalt de hoogte van het bedrag en de wijze van uitbetaling van het dividend. Aandeelhouders hebben, onder voorwaarden, recht op winstuitkering. Het inperken van het dit recht in de vorm van regelgeving kan in strijd zijn met Europese wetgeving, zoals het recht op ongestoord genot van eigendom zoals wordt gewaarborgd door artikel 1, eerste protocol van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de Mens. Ook kan er sprake zijn van een belemmering van het vrij verkeer van kapitaal zoals gewaarborgd door artikel 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
In dit specifieke geval geldt dat Tata Steel Nederland onderdeel is van een grotere groep met verschillende vestigingen in diverse landen. Deze groep draagt door bijvoorbeeld synergievoordelen bij aan het positieve resultaat van de vestiging in Nederland. Het is gebruikelijk dat winsten van verschillende bedrijfsonderdelen binnen een groep kunnen worden ingezet. Het inzetten van winsten van de Nederlandse vestiging voor de overige onderdelen van de groep, hoeft op zichzelf niet schadelijk te zijn voor de positie van de Nederlandse staalindustrie en investeringen in werkgelegenheid, innovatie en verduurzaming. Naar aanleiding van het verzoek van het lid Van der Lee wordt uw Kamer separaat nog nader geïnformeerd over de investeringen van Tata Steel in Nederland.
Het experiment van DNB met uitgifte betaalrekeningen |
|
Helma Lodders (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van alweer het opzeggen van een bankrekening van een Accidental American door een Nederlandse bank afgelopen vrijdag, 25 september 2020? Bent u op de hoogte van het feit dat deze specifieke bank de Accidental American bij het opzeggen van de bankrekening in verband met de wet naleving belastingplicht buitenlandse rekeningen (FATCA) nog vier weken (in dit geval tot 24 oktober 2020) de tijd geeft om een vervangende bankrekening door te geven en na 2 maanden de bankrekening(en) definitief afsluit?
Ik kan niet ingaan op individuele zaken waarin sprake is van stopzetten van rekeningen. Van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heb ik begrepen dat zij vermoeden dat het hier gaat om de desbetreffende bank en de klant uit de recente Kifid zaak (uitspraak nr. 2020-6301). In de Kifid uitspraak oordeelt het Kifid dat er naast het ontbreken van een US TIN ook sprake is van andere redenen op grond waarvan de bank bevoegd was de relatie met de betrokken klant te ontbinden.
Waar moeten Accidental Americans met hun spaargeld heen wanneer de bank hun bankrekening sluit, zij geen andere bankrekening hebben en ook geen nieuwe bankrekening meer kunnen openen bij een andere bank vanwege de FATCA-achtergrond? Hoe moeten mensen zonder een bankrekening de hypotheek, zorgverzekering en andere vaste lasten betalen?
In mijn brief van 6 oktober2, in reactie op eerdere vragen van het lid Lodders (VVD), schreef ik dat Accidental Americans de mogelijkheid hebben om een basisbetaalrekening aan te vragen als zij niet meer beschikken over een andere betaalrekening. Ik kan niet uitsluiten dat in individuele gevallen ook het openen van een basisbetaalrekening op basis van de weigeringsgronden van de betaalrekeningenrichtlijn door banken wordt geweigerd. In dat geval kan de consument een aanvraag voor een basisbetaalrekening indienen onder het Convenant Basisbankrekening. Op grond van het Convenant Basisbankrekening kan de bank de consumenten verplichten om samen met een erkende hulpverleningsinstantie de aanvraag voor een basisbetaalrekening in te dienen. Ook kan de bank verplicht stellen dat de basisbetaalrekening door een erkende hulpverleningsinstantie wordt beheerd. Het is aan de consument om een erkende hulpverleningsinstantie te vinden die bereid is om samen een aanvraag voor een basisbetaalrekening in te dienen. Of het risico op het plegen van financiële delicten in een concreet geval voldoende gemitigeerd is door het inschakelen van een hulpverleningsinstantie (conform het Convenant Basisbankrekening), is in de eerste plaats ter beoordeling aan de betreffende bank.
Kunt u een stand van zaken geven met betrekking tot het experiment van de De Nederlandsche Bank (DNB) over de uitgifte van betaalrekeningen aan particulieren? Kunt u hierin expliciet ingaan op de rol van de Europese Centrale Bank (ECB) en de vorm van het experiment?
Ik informeer uw Kamer in een separate brief over de stand van zaken met betrekking tot digitaal centralebankgeld, ook wel de digitale euro genoemd. De ontwikkeling van de digitale euro staat hoog op de Europese agenda. De Europese Centrale Bank heeft hier op 2 oktober jl. een rapport over gepubliceerd. De ECB is net als DNB en dit kabinet positief over de mogelijkheden van een digitale euro. Het invoeren van een digitale euro zal wel verstrekkende gevolgen hebben voor het geldstelsel en de financiële stabiliteit. Daarom is het van belang dat eerst wordt onderzocht hoe de risico’s kunnen worden beperkt. Hiervoor zijn ook experimenten belangrijk. De ECB heeft aangegeven experimenten op Europees niveau te zullen gaan coördineren in de high level task force. In het rapport geeft de ECB aan medio 2021 een besluit te nemen over mogelijke verdere stappen met betrekking tot digitaal centralebankgeld.
Herinnert u zich het antwoord op Kamervragen over FATCA en de Accidental Americans dat banken per begin augustus 2020 sowieso al twaalf rekeningen van Accidental Americans hebben geblokkeerd?1
Ja.
Deelt u de zorgen om de situatie rond de FATCA-regelgeving, de spagaat waar banken in verkeren en de verstrekkende en grote gevolgen voor de gedupeerde Accidental Americans met het opzeggen van de bankrekeningen? Kunnen Accidental Americans de eerste groep worden die participeert in het DNB-experiment rond de uitgifte van bankrekeningen? Zo ja, welke opties heeft u om DNB te helpen bij het opzetten van het experiment zodat het nog dit jaar kan starten en hoe wilt u de groep Accidental Americans bij het experiment betrekken? Zo nee, waarom niet? Welke andere mogelijkheden heeft u om de Accidental Americans zonder bankrekeningen te helpen?
Zoals ik in de beantwoording van eerdere Kamervragen heb aangegeven snap ik dat banken het gevoel kunnen hebben dat zij zich in een lastige positie bevinden. Aan de ene kant moeten zij voldoen aan de Amerikaanse FATCA-wetgeving en kunnen zij getroffen worden door eventuele sancties van de VS als zij niet aan hun (Amerikaanse) verplichtingen voldoen. Aan de andere kant moeten banken voldoen aan de geldende Nederlandse regelgeving omtrent betaalrekeningen (op grond van geïmplementeerde Europese richtlijnen). Ik begrijp ook dat het voor personen grote gevolgen kan hebben als een bankrekening wordt gesloten. Graag verwijs ik hiervoor ook naar mijn reactie op vraag 2, waar ik in ga op de mogelijkheid tot het aanvragen van een basisbetaalrekening.
Het ligt echter niet voor de hand om de problematiek rondom Accidental Americans bij het experiment met digitale euro’s te betrekken. Dit probleem staat los van de ontwikkeling van de digitale euro. Ook is het nog maar de vraag of de digitale euro een oplossing kan zijn voor deze problematiek. Dit hangt immers af van de ontwerpkeuzes die worden gemaakt. Na een eerste inventarisatie lijkt het niet voor de hand te liggen dat de centrale banken direct klanten gaan bedienen. Verder zal het nog een tijd gaan duren voor de verkennende fase van de ontwikkeling van de digitale euro wordt afgerond, en een digitale euro daadwerkelijk kan worden ingevoerd. Daarmee lijkt de digitale euro geen oplossing voor problemen die Accidental Americans nu ervaren.
Wel zal ik in EU verband aandringen op het zo snel mogelijk opzetten van een gesprek tussen de VS, de EU-lidstaten en de banken over de problematiek rond FATCA en de Accidental Americans. De VS heeft herhaaldelijk bevestigd dat het onnodig is om bankrekeningen te sluiten bij het enkel ontbreken van een US TIN of Certificate of Loss of Nationality (CLN). De nadere toelichting die de VS heeft gegeven is meegenomen in de update van de leidraad FATCA/CRS4 en de Nederlandse banken zijn hiervan op de hoogte. Een gesprek moet nog meer duidelijkheid geven aan banken over welke inspanningen de Amerikaanse autoriteiten verlangen van banken indien een TIN of CLN mist.
Kunt u de vragen voor de in vraag 1 genoemde deadline van 24 oktober 2020 beantwoorden?
Ik heb gepoogd de vragen voor 24 oktober 2020 te beantwoorden. Dit is helaas niet gelukt.
De parallelimport van auto’s |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot de parallelimport van buitenlandse auto’s, waarin u aangeeft hoeveel auto’s er de afgelopen 12 maanden per maand zijn geïmporteerd en hoeveel auto’s er totaal per maand verkocht zijn?
In onderstaande tabel treft u een overzicht van het aantal auto’s dat in de afgelopen 12 maanden per maand is geïmporteerd waarbij onderscheid is gemaakt tussen nieuwe voertuigen en gebruikte voertuigen. Bij gebruikte voertuigen is onderscheid gemaakt naar de wijze waarop in de aangifte de afschrijving is bepaald. Dat gebeurt ofwel op basis van de wettelijke forfaitaire leeftijdstabel (tabel), een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland (koerslijst) of een individueel taxatierapport (taxatie).
In algemene zin merk ik op dat – hetgeen ook geldt voor de antwoorden op vraag 2, 4 en 5 – bij het genereren van de cijferoverzichten geen gebruik is gemaakt van de analyse-omgeving van Databank Auto (DBA). Zoals u weet is de DBA als gevolg van de FSV-besluitvorming momenteel buiten gebruik.1 Voor de gevraagde gegevens aan uw Kamer is informatie verzameld uit verschillende applicaties. Dit heeft mogelijk gevolgen voor de betrouwbaarheid van de hierna vermelde cijferoverzichten maar de cijfers geven generiek een getrouw beeld.
Tabel 1. Import en nieuwverkoop (x 1.000 voertuigen)
Hoeveel bedraagt de geheven belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM) over deze geïmporteerde auto’s? En hoeveel zou de BPM bedragen hebben indien deze auto’s als nieuw in Nederland verkocht zouden zijn?
Hieronder treft u het overzicht van het geheven bedrag aan bpm afgerond in miljoenen over de afgelopen 12 maanden (periode van oktober 2019 tot en met september 2020).
Heffing bpm laatste 12 maanden (parallelimport)
2019 (okt t/m dec)
2020 (jan t/m sept)
Totaal 12 mnd
Bij parallelimport gaat het vooral om invoer van gebruikte auto’s. Een vergelijking tussen de verkoop van nieuwe auto’s in Nederland en de import van gebruikte auto’s uit het buitenland levert een onjuist beeld op. De vraag hoeveel de bpm zou zijn indien deze auto’s nieuw in Nederland verkocht zouden zijn, kan ik dus niet beantwoorden.
Voor zover parallelimport de invoer van nieuwe auto’s uit het buitenland betreft, levert dat hetzelfde bpm-bedrag op als bij reguliere import.
Hoeveel btw zou er geïnd zijn op de parallel geïmporteerde auto’s in 2019 en 2020 als die allemaal in Nederland verkocht zouden zijn?
Er zou vrijwel evenveel btw zijn geïnd als de parallel geïmporteerde auto’s allemaal in Nederland verkocht zouden zijn, ongeacht of deze auto nieuw of gebruikt is.
Als een particulier een (bijna) nieuwe auto in Nederland koopt, wordt daarover in Nederland btw afgedragen. Als een particulier een (bijna) nieuwe auto invoert, hetzij van buiten de Europese Unie (EU), hetzij vanuit een lidstaat van de EU is daar ook in Nederland btw over verschuldigd. Onder een (bijna) nieuwe auto wordt in de btw verstaan een auto die niet meer dan zes maanden geleden voor het eerst in gebruik is genomen of niet meer dan 6.000 kilometer heeft gereden.
Voor gebruikte importauto’s geldt dat het leeuwendeel van de parallel geïmporteerde voertuigen door Nederlandse ondernemers uit het buitenland wordt gehaald en op de Nederlandse markt wordt verkocht (70%).2 Over deze verkopen wordt ook btw in Nederland afgedragen. Alleen in het geval dat een particulier zelf een gebruikte auto koopt en invoert vanuit een EU-lidstaat is de particulier in die andere lidstaat btw verschuldigd over deze aankoop.
Hoeveel van deze auto’s zijn aangemerkt als schadeauto’s of tweedehands auto’s?
Het aantal ingevoerde tweedehandsauto’s over de periode oktober 2019 tot en met september 2020 bedraagt 254.000 (271.000 in totaal minus 17.000 nieuwe voertuigen). Hoeveel van deze voertuigen schadevoertuigen zijn, is niet exact te herleiden. Wel kan gemeld worden dat bij ruim 40% hiervan bij de aangifte bpm gebruik is gemaakt van een taxatierapport (105.000 voertuigen). Dat betreffen met name aangiftes voor voertuigen met meer gebruikssporen dan die passen bij de leeftijd en kilometrage van het motorrijtuig.
Kunt u een historisch overzicht geven van de oploop van de parallelimport in de afgelopen tien jaar?
Hieronder treft u een meerjarig overzicht aan van de cijfers over de parallelimport. Weergegeven zijn de jaren 2006 tot en met september 2020.
Tabel 3. Meerjarig overzicht parallelimport (x 1000 voertuigen)
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden voor maandag 12 oktober 2020 12 uur in verband met het algemeen overleg Autobelastingen op woensdag 13 oktober 2020?
Ja, in die zin dat de beantwoording heeft plaatsgevonden voorafgaand aan het algemeen overleg Autobelastingen dat is uitgesteld naar woensdag 4 november 2020.
Het bericht ‘Brexit nadert: Britse banken heffen plotseling rekening van Nederlandse klanten op’ |
|
Roald van der Linde (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Brexit nadert: Britse banken heffen plotseling rekening van Nederlandse klanten op»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom de rekening van deze mensen opgezegd wordt? Is dit een onvermijdelijk gevolg van een no-dealBrexit of een interpretatie door de Britse banken?
De geldende wet- en regelgeving heeft als doel om retailklanten te beschermen (zie ook het antwoord op vraag 7). Financiële instellingen in de EU kunnen op basis van het zogenoemde financiële paspoort op basis van een vergunning in één lidstaat, diensten aanbieden in andere lidstaten zonder lokale vergunning. Het aflopen van de overgangsperiode betekent dat Britse financiële instellingen dit paspoort verliezen. Dit kan betekenen dat er veranderingen optreden in de dienstverlening van Britse instellingen aan klanten gevestigd in de EU.
Veel Britse financiële instellingen zullen maatregelen moeten nemen om diensten te mogen blijven verlenen aan EU-/Nederlandse klanten na afloop van de overgangsperiode. Zo kunnen Britse banken na de overgangsperiode niet langer grensoverschrijdend vanuit het VK diensten verlenen aan retailklanten in Nederland door deposito’s aan te trekken of ter beschikking te hebben.2
Eén van de opties die Britse banken hebben om klanten in de EU/Nederland te blijven bedienen is om klanten over te zetten naar nieuwe vestigingen in de EU. Een aantal grotere Britse banken heeft naar aanleiding van Brexit dan ook Europese dochters opgericht of de activiteiten van bestaande dochters uitgebreid. Het aflopen van de overgangsperiode eind dit jaar kan echter ook betekenen dat een Britse instelling besluit de dienstverlening aan klanten in de EU/Nederland te beëindigen. Dit is helaas een gevolg van Brexit.
Waarom hebben Britse banken geen verplichting om hun klanten over te brengen naar hun Europese vestigingen? Is het mogelijk om dit alsnog af te dwingen?
Het is aan Britse instellingen zelf om te bepalen welke stappen zij ondernemen in reactie op het aflopen van de overgangsperiode. Het betreft hier instellingen die onder Brits toezicht staan. Het is aan de Britse toezichthouders om er op toe te zien dat Britse banken hierbij het klantbelang in acht nemen. Op 9 oktober jl. hebben de relevante Britse toezichthouders een brief gestuurd waarin zij Britse instellingen onder andere ten aanzien van bancaire dienstverlening aan EU-retailklanten oproepen om de benodigde stappen te zetten. Dit houdt in dat deze instellingen plannen moeten hebben om bestaande contracten te blijven bedienen, of klanten tijdig over wijzigingen moeten informeren zodat zij de tijd hebben om over te stappen.3 Ook DNB heeft Britse instellingen en Britse toezichthouders meermalen gewezen op het belang van tijdige en heldere communicatie met klanten in Nederland.
Hoe verhoudt deze actie zich tot de zorgplicht?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is er geen oplossing getroffen zoals voor Nederlandse banken in het Verenigd Koninkrijk, waarbij zij zich konden aanmelden voor een tijdelijke vergunning? Is het nog steeds mogelijk om dit te doen?
Instellingen hebben voldoende tijd gehad om zich voor te bereiden op alle scenario’s. Uit analyses van de Europese Commissie en (Europese) toezichthouders blijkt ook dat het grootste deel van de financiële sector goed is voorbereid op dit scenario.4 Aanvullende wetgeving wordt op dit onderdeel daarom niet nodig geacht, en zou bovendien oneerlijk zijn voor de instellingen die reeds goed zijn voorbereid. Een aantal Britse instellingen dient echter nog wel resterende stappen te zetten, bijvoorbeeld om tijdige en heldere communicatie richting hun EU/NL-klanten te borgen. Hier zijn de inspanningen van de Britse toezichthouders dan ook op gericht. In Nederland hebben DNB en AFM nauw operationeel contact met hun Britse collega’s over het toezicht op deze inspanningen.
Het overgangsrecht voor verzekeraars komt voort uit een voorgenomen gewijzigd derdelandenraamwerk, en is daarmee in haar aard onvergelijkbaar met de beperktere mogelijkheden die voor banken reeds bestaan om grensoverschrijdend vanuit een derde land diensten te verlenen.
Welke mogelijke oplossingen zijn er voor dit probleem? Is er de mogelijkheid van overgangsrecht middels een spoedwet? Waarom is er wel overgangsrecht voor verzekeraars, blijkens het beschreven document van De Nederlandsche Bank (DNB)? Wat is het kabinet voornemens te doen om dit op te lossen?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom hebben professionele marktpartijen in dit geval meer bescherming dan «gewone» rekeningbezitters? Moet financiële wetgeving er niet juist op gericht zijn om normale huishoudens beter te beschermen tegen dit soort onvoorziene omstandigheden?
De regelgeving is er op gericht om retailklanten (extra) te beschermen, juist door te voorkomen dat banken uit landen buiten de EU, waar mogelijk minder prudente regels gelden, grensoverschrijdend diensten kunnen aanbieden aan retailklanten in NL/EU. In de interne markt gelden gemeenschappelijke regels waardoor grensoverschrijdende bancaire dienstverlening aan retailklanten wel verantwoord mogelijk is. Instellingen uit derdelanden dienen over de juiste autorisatie te beschikken, bijvoorbeeld door een dochteronderneming in de EU op te richten, om ervoor te zorgen dat zij aan de relevante regels voldoen, en EU-toezichthouders moeten hier ook op kunnen toezien en handhaven. Specifieke groepen professionele klanten (professionele marktpartijen) kunnen wel bediend blijven worden vanuit een derdeland, omdat juist vanwege hun professionaliteit hier minder bescherming nodig wordt geacht.
Heeft u met de Britse overheid gesproken? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen? Welke oplossing ziet zij?
Zoals eerder opgemerkt gaat het hier om Britse instellingen die onder Brits toezicht staan. DNB en AFM hebben regelmatig operationeel contact met hun Britse collega’s over het klantbelang van tijdige en heldere communicatie.
Het bericht ‘Brussel ready to clamp down on sweetheart corporate tax deals’ |
|
Aukje de Vries (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u toezeggen te reageren op de eerdere schriftelijke vragen over dit onderwerp, ingediend op 15 juli 2020, vóór het algemeen overleg Eurogroep/Ecofin van 30 september 2020?1 2 En kunt u ook op deze set vragen reageren vóór het algemeen overleg Eurogroep/Ecofin van 30 september 2020?
Beide vragen kan ik positief beantwoorden.
Kunt u een appreciatie geven van het nieuwe artikel uit de Financial Times en de opmerkingen van Eurocommissaris Gentiloni?
Uit dit artikel van de Financial Times blijkt dat Eurocommissaris Gentiloni een ambitieuze agenda heeft op het gebied van de bestrijding van belastingontwijking en -ontduiking in de Europese Unie. Verder verwijst het artikel naar het interview dat Gentiloni eerder dit jaar aan de Financial Times heeft gegeven waarin hij aangeeft dat hij overweegt om artikel 116 WvEU in te zetten om zijn doelen beter te verwezenlijken. Ik steun de inzet van de Commissie om belastingontwijking en -ontduiking in de Europese Unie tegen te gaan. Nederland heeft de afgelopen tijd veel anti misbruik maatregelen aangenomen en gaat daarbij unilateraal verder dan de EU standaard. Hierbij stopt het overigens niet. Ik ben juist voornemens om ook dit jaar verschillende maatregelen te nemen om misbruik tegen te gaan, zoals ook op Prinsjesdag bekend is gemaakt. Mocht de Commissie van mening zijn dat het Nederlandse belastingstelsel toch nog schadelijke elementen bevat dan zijn we uiteraard bereid om die met de Commissie te bespreken.
Wat is inmiddels de stand van zaken van het voorstel om artikel 116 Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) te gebruiken om lidstaten hun veto af te pakken?
De situatie is onveranderd ten opzichte van die in juli. De Commissie heeft nog geen concreet voorstel over artikel 116 WvEU bekend gemaakt.
Wanneer heeft u de Europese Commissie erop gewezen dat Nederland niet van plan is haar veto op het gebied van belastingen op te geven (conform meerdere aangenomen Kamermoties, zoals Kamerstuk 21 501-07, nr. 1653) en gegeven het standpunt van de Nederlandse regering dat «de nationale fiscale soevereiniteit voor Nederland essentieel is» (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1654) Kunt u toezeggen dat ook weer in de komende vergadering van de Eurogroep en de Ecofinraad te zullen doen?
Het dictum van bovenstaande moties is helder en duidelijk en ik heb geen ander voornemen dan deze moties bij mijn inzet in de EU te respecteren. De Europese Commissie is op de hoogte van ons standpunt. Tijdens de komende vergadering van de Ecofinraad zal, gegeven de agenda, hiervoor weinig ruimte zijn, maar mocht het onderwerp over de fiscale besluitvormingsprocedure in latere Ecofinraden opkomen dan zal ik conform bovenstaande moties het standpunt uitdragen.
De effectiviteit van het tijdelijk verlagen van de BTW en het invoeren van een Kinderbonus |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de IMK Policy Brief «Wie effektiv sind Mehrwersteuersenkung und Kinderbonus im Konjunkturpaket?»1
In de genoemde Policy Brief van het Duitse Institut für Makroökonomie und Konjunkturforschung (IMK) is gekeken naar resultaten van een enquête onder ruim 6.000 personen vanaf 16 jaar in Duitsland van juni 2020. Hiermee wordt een eerste, indicatief beeld geschetst van de effecten van de Duitse steunmaatregelen om gedurende de tweede helft van 2020 tijdelijk de hoogte van de btw van 19% naar 16% te verlagen2 en een eenmalig extra bedrag bovenop op het Kindgeld te verstrekken (de Kinderbonus van 300 euro). In het onderzoeksrapport wordt benadrukt dat voorzichtigheid is geboden bij de interpretatie van enquêteresultaten omdat de respondenten zich in werkelijkheid anders kunnen gedragen dan de antwoorden die ze geven. De onderzoekers benadrukken dat het daarom de voorkeur verdient om, als deze beschikbaar komt, gebruik te maken van vastgestelde economische data over bijvoorbeeld huishoudconsumptie.
In de enquête geven 3 op de 10 respondenten met kinderen aan sinds het uitbreken van de coronacrisis hogere kosten te hebben, bij huishoudens zonder kinderen gaat het om 2 op de 10. Het is niet duidelijk hoeveel de extra uitgaven precies bedragen. Hoewel geen uitvraag is gedaan naar de specifieke uitgavenposten waaraan huishoudens meer uitgeven, wijzen de onderzoekers op hogere kosten voor ICT-middelen voor het volgen van online lessen en kosten voor lunch voor huishoudens in deelstaten waar scholen dat normaal gesproken gratis aanbieden. Gelet op de bevindingen uit het Duitse onderzoek is relevant dat het Nederlandse kabinet middelen heeft vrijgemaakt voor de aanschaf van digitale leermiddelen om thuisonderwijs voor alle kinderen toegankelijk te maken. Omdat het in Nederland niet gebruikelijk is dat scholen gratis lunchen aanbieden, speelt dit effect naar verwachting geen rol voor huishoudens in Nederland met kinderen.
In een enquête uitgevoerd door het Nibud in juli, geeft 1 op de 10 respondenten aan hogere uitgaven te hebben sinds de start van de coronacrisis.3 De mate waarin de coronacrisis daadwerkelijk heeft geleid tot hogere kosten voor huishoudens met kinderen zal binnen de groep sterk variëren.
Het kabinet zet bij de steun- en herstelmaatregelen in Nederland in op ondersteuning van werkgelegenheid en bedrijvigheid om de zwaarste economische gevolgen te beperken. Het is daarnaast niet haalbaar om huishoudens te compenseren voor sterk uiteenlopende, specifieke kosten die lang niet alle huishoudens zullen maken. Wel kiest het kabinet ervoor de voorgenomen lastenverlichting voor 2021 doorgang te laten vinden en de arbeidskorting additioneel te verhogen. Hierdoor daalt het tarief in de eerste schijf ten opzichte van 2020 met 0,25 procent en stijgen de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Het kabinet ziet wel dat het voor grote gezinnen met een laag inkomen soms moeilijk kan zijn om de eindjes aan elkaar te knopen. Deze gezinnen hebben ook een groter risico om in armoede te belanden. Het kabinet verhoogt daarom het kindgebonden budget vanaf het derde kind met ruim 600 euro per kind per jaar. Gezinnen met 4 kinderen krijgen daardoor ruim 1.200 euro extra kindgebonden budget. Dit, samen met de reeds vrijgemaakte middelen voor laptops voor thuisonderwijs, maakt dat het kabinet geen noodzaak ziet tot een aanvulling op de tegemoetkoming aan ouders die reeds wordt geboden via de kinderbijslag en het kindgebonden budget. Wel vraagt het kabinet, in navolging van de motie van de leden Stoffer (SGP), Bruins (CU) en Slootweg (CDA)4, de commissie Draagkracht om mee te nemen met welke mate en wat voor soorten kosten huishoudens met kinderen te maken hebben ten opzichte van huishoudens zonder kinderen en waar mogelijk specifiek aandacht te hebben voor verschillende typen huishoudens.
Klopt het dat de Bundestag in juni van dit jaar twee maatregelen heeft genomen om de binnenlandse consumptieve vraag te stimuleren namelijk het tijdelijk verlagen van de voor belasting toegevoegde waarde (btw) (van 19 naar 16%) en het invoeren van een Kinderbonus van 300 euro per kind?
Zie antwoord vraag 1.
Weet u of de observatie in Duitsland, dat sinds het begin van de Corona-crisis huishoudens met kinderen gemiddeld meer kosten maken dan huishoudens zonder kinderen, ook opgaat voor Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat, wanneer huishoudens met kinderen sinds de corona-crisis te maken hebben met extra uitgaven, er een rechtvaardigheidsgrond is om te komen tot een maatregel zoals een Kinderbonus?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het CBS heeft berekend dat in Nederland de daling van het bbp in het tweede kwartaal voor meer dan de helft toe te schrijven is aan de sterk gedaalde consumptie door huishoudens?2
Het CBS constateert dat het bbp in het tweede kwartaal van 2020 is gekrompen met 8,5 procent ten opzichte van een kwartaal eerder. Deze daling is voor het grootste deel te verklaren uit de teruglopende huishoudconsumptie (–11,8 procent ten opzichte van dezelfde periode in 2019). Als gekeken wordt naar de bestedingscategorieën met de grootste daling valt een verband op met de contactbeperkende maatregelen tegen verspreiding van het coronavirus. Zo gaven consumenten in het tweede kwartaal van 2020 minder uit in de horeca, aan recreatie en cultuur en vervoer. Ook kosten aan zorg namen af door het uitstellen van planbare zorg. Hier lijkt aanbodbeperking dus een grotere rol te spelen dan vraaguitval. Dit wordt ook gestaafd doordat de uitgaven aan goederen waarop contactbeperkingen minder zwaar ingrepen, zoals voedingsmiddelen, woninginrichting en elektrische apparaten, juist toenamen.
Het CPB6 heeft recent geactualiseerde inzichten gepubliceerd overde gevolgen van beleidsimpulsen op diverse economische variabelen (het «spoorboekje»), zoals huishoudconsumptie. Hieruit blijkt dat een beleidsimpuls van gelijke omvang een minder verhogend effect heeft op de huishoudconsumptie als dit wordt gegeven via een verlaging van de productgebonden belastingen (zoals btw) dan wanneer dit gebeurt via een verhoging van alle brutouitkeringen (waaronder de kinderbijslag). In het onderzoek van IMK is niet specifiek onderzocht wat het consumptie-effect van de Kinderbonus is, maar geven respondenten aan hoe zij een eenmalige generieke bonus van 1.000 euro besteden. Daaruit blijkt weliswaar dat 78% van de respondenten zegt dat zij hun consumptie zullen verhogen, maar zij geven niet het volledige bedrag uit. Gemiddeld genomen wordt slechts 415 euro uitgegeven, de rest wordt gespaard of gebruikt om schulden af te lossen.
Uit het spoorboekje van het CPB blijkt dat het meest effectieve middel om de huishoudconsumptie te stimuleren het verlagen van de inkomstenbelasting is, dit sluit aan bij het beleid van lastenverlichtingen dat dit kabinet voert.
Bent u van mening dat gezien de daling van het bruto binnenlands product (bbp), die voor meer dan de helft toe te schrijven is aan de sterk gedaalde consumptie door huishoudens, er reden is om de consumptie van huishoudens te stimuleren?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat het Institut fur Makrookonomie und Konjunkturforschung (IMK) tot de conclusie komt dat de Kinderbonus bij bijna 80% van de huishoudens die deze bonus ontvangen tot meer consumptie leidt?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de conclusie van het IMK dat een Kinderbonus in Duitsland een effectiever instrument is om de consumptie te stimuleren dan de tijdelijke verlaging van de btw?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat ook voor de Nederlandse economie eveneens zou kunnen gelden dat consumptiestimulering beter werkt door een Kinderbonus dan door btw-verlaging?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u een overzicht geven van consumptie-uitgaven gerelateerd aan steunpakketten in andere Europese landen?
Het is niet mogelijk om een overzicht te geven van huishoudconsumptie gerelateerd aan steunpakketten in andere Europese landen. Dit komt onder andere, zoals de IMK-onderzoekers ook aangeven, data over (ontwikkelingen in) huishoudconsumptie pas met een vertraging beschikbaar komt.
Bent u bereid het Centraal Planbureau (CPB) te vragen om een gelijksoortig onderzoek te laten uitvoeren als het IMK?
Zie antwoord vraag 1.
Het project 26Lemont, Encrochat en de douane |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Helma Lodders (VVD) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u aangeven in welke mate er ambtelijke corruptie gevonden is bij de douane in het politie-onderzoek naar Encrochat1
De leden Lodders en Omtzigt vragen in welke mate er ambtelijke corruptie gevonden is bij de douane in het politie-onderzoek naar Encrochat2. Tevens verzoeken zij de vragen hetzij openbaar, hetzij vertrouwelijk beantwoorden vóór maandagavond 21 september 2020 in verband met het algemeen overleg Douane op 22 september 2020 te beantwoorden. Bijgaand treft u de beantwoording aan.
De Douane voert zelf geen onderzoeken uit naar concrete corruptiesignalen. Als er concrete signalen zijn over mogelijke corruptie bij de douane, worden deze onderzocht door de Rijksrecherche en de FIOD. Deze signalen kunnen zowel door de Douane zelf worden aangedragen als door anderen. In het laatste geval hoeft de Douane daar dus geen wetenschap van te hebben.
De Douane heeft een periodiek overleg met deze beide diensten waarin zij wordt geïnformeerd over de voortgang van eventuele corruptie onderzoeken. Als een corruptieonderzoek leidt tot een concrete verdenking, wordt er een opsporingsonderzoek opgestart. Opsporingsonderzoeken worden uitgevoerd onder leiding van het Openbaar Ministerie en vallen daarmee onder de verantwoordelijkheid van de Minister van J&V.
De Douane heeft kennis genomen van de signalen dat er eventueel ook mogelijk douaneambtenaren voorkomen in het Encrochat-onderzoek. In zijn algemeenheid doet het Kabinet geen uitspraken over lopende onderzoeken. Na overleg met de Minister van J&V geldt dat ook voor dit onderzoek.
De Douane vindt het belangrijk dat haar processen steeds tegen het licht worden gehouden om zo het risico op toekomstige integriteitsschendingen te beperken. De Douane is daarom regulier in gesprek met de Politie en de FIOD om inzichten met elkaar te delen over de handelwijzen van criminelen. Deze inzichten kunnen dan direct worden gebruikt om waar mogelijk nieuwe integriteitsmaatregelen te nemen dan wel bestaande maatregelen aan te passen. Vanuit dat perspectief is de Douane met de Politie in gesprek om deze inzichten ook te ontvangen vanuit het Encrochat-onderzoek.
Kunt u deze vraag hetzij openbaar, hetzij vertrouwelijk beantwoorden vóór maandagavond 21 september 2020 in verband met het algemeen overleg Douane op 22 september 2020?
Zie antwoord vraag 1.
Bedrijven die handelen in kredietgegevens van personen zonder hen daarover te informeren. |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Kassa waarin bleek dat bedrijven handel drijven met (krediet)data van personen, zonder hen daarvan op de hoogte te stellen?1
Ja, ik heb kennisgenomen van deze uitzending.
Vindt u het wenselijk dat er bedrijven zijn, naast het Bureau Krediet Registratie, die data verzamelen van personen om zo een kredietscore aan iemand te geven?
Met enige regelmaat is er maatschappelijke discussie of bedrijven die data verwerken voor kredietscores voldoen aan de privacyregels. Burgers hebben er echt last van als er fouten worden gemaakt. Met een kredietscore beogen bedrijven inzicht te krijgen in hoeverre potentiële klanten, consumenten of bedrijven, aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen. Met dergelijke onderzoeken kunnen bedrijven in kaart brengen welke risico’s er zijn verbonden aan het aangaan van een overeenkomst. Omdat sprake zal zijn van de verwerking van persoonsgegevens van consumenten is de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) van toepassing. Deze kredietscores moeten worden onderscheiden van de toets die bij het Bureau Krediet Registratie wordt uitgevoerd door kredietaanbieders in het kader van het voorkomen van overkreditering in de zin van de Wet op het financieel toezicht.
Acht u het in lijn met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) dat bedrijven persoonsgegevens verhandelen die de kredietwaardigheid van personen raakt, zonder de betrokkene over het verhandelen én de gebruikte data te informeren? Zo nee, hoe kan het dan dat de Autoriteit Persoonsgegevens de praktijken die in de uitzending van Kassa beschreven werden niet al eerder aan banden heeft gelegd?
Het uitgangspunt van de AVG is dat burgers controle over hun persoonsgegevens dienen te hebben. Persoonsgegevens dienen daarom te worden verwerkt op een manier die rechtmatig, behoorlijk en transparant is.2 Concreet betekent dit dat betrokkenen op de hoogte dienen te worden gesteld op het moment dat hun persoonsgegevens worden verzameld onder meer welke gegevens worden verzameld, voor welk doel en met wie deze worden gedeeld.3 Tevens dienen ze te worden gewezen op hun rechten, zoals het recht op inzage.
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft laten weten dat ze momenteel onderzoek doet naar meerdere handelsinformatiebureaus, maar doet in beginsel geen uitspraak over lopende zaken.
Ik hecht eraan te benadrukken dat deze bedrijven in de eerste plaats zelf verantwoordelijk zijn voor het waarborgen van persoonsgegevens en in dit kader een verantwoordingsplicht hebben.
Als een consument twijfelt of een bedrijf volgens de regels werkt, kan hij of zij zich wenden tot het bedrijf. Verder kan een consument, indien het desbetreffende bedrijf hierbij is aangesloten, bij de Nederlandse Vereniging van Handelsinformatiebureaus (NVH) terecht. De NVH heeft een gedragscode en een klachtenprocedure. Als dit onvoldoende oplevert kunnen consumenten een klacht indienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Bent u bereid de Autoriteit Persoonsgegevens met de grootst mogelijke spoed te wijzen op de praktijken zoals die naar voren kwamen in de uitzending van Kassa, zodat zij kan onderzoeken of deze praktijken inderdaad in strijd zijn met de AVG? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik al aangaf bij het antwoord op de vorige vraag, is de Autoriteit Persoonsgegevens een onafhankelijke toezichthouder en bepaalt zelf haar prioriteiten Het is belangrijk deze onafhankelijkheid te waarborgen. Het is daarom niet gepast om te willen beïnvloeden welke zaken de Autoriteit Persoonsgegevens onderzoekt.
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft bekend gemaakt dat de komende jaren de doorverkoop van gegevens een van haar aandachtsgebieden zal zijn.4 Zoals aangegeven bij vraag 3, heeft de Autoriteit Persoonsgegevens mij laten weten dat ze momenteel onderzoek doet naar meerdere handelsinformatiebureaus.
Het nieuwsbericht ‘Tienduizenden Amerikaanse Nederlanders kunnen Trumpcheque niet verzilveren’ |
|
Roald van der Linde (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met artikel «Tienduizenden Amerikaanse Nederlanders kunnen Trumpcheque niet verzilveren»? Kunt u reageren op het bericht?1
Ik ben bekend met het artikel. Ik kan mij voorstellen dat het vervelend is als het niet lukt om het geldbedrag te verzilveren. Zoals in het BNR-artikel wordt aangeven biedt ING de mogelijkheid aan klanten om de cheque tot eind 2020 te verzilveren. Daarnaast valt op de site van de IRS (Amerikaanse belastingdienst) te lezen dat de Amerikaanse overheid alleen een cheque opstuurt, op het moment dat er bij de IRS geen (Amerikaans) rekeningnummer bekend is. Op de website van de IRS staat ook dat de IRS het bedrag niet via een girale overboeking naar een buitenlandse rekening kan sturen.2
Is het juist dat het hier 42.000 mensen betreft die belastingplichtig zijn in de Verenigde Staten en in aanmerking komen voor het Amerikaanse coronasteunpakket?
Dit kan ik niet bevestigen. Zoals ik eerder heb aangeven wordt er met betrekking tot FATCA door Nederlandse banken over 48.000 rekeningen van natuurlijke personen gerapporteerd aan de VS (cijfers 2018). Dit aantal is niet gelijk aan het aantal mensen dat in Nederland zowel de Nederlandse als de Amerikaanse nationaliteit heeft.
Daarnaast heeft de Amerikaanse overheid een aantal voorwaarden gesteld om in aanmerking te komen voor het Amerikaanse coronasteunpakket. Zoals ik begrijp is één van de voorwaarden die de IRS stelt voor het ontvangen van de vergoeding dat de begunstigden over de jaren 2018 en/of 2019 belastingaangifte heeft gedaan in Amerika.3 Het is dus mogelijk dat niet alle Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit aan deze voorwaarden voldoen.
Is het juist dat slechts één Nederlandse bank deze service aanbiedt en dat zelfs deze bank daarmee ophoudt?
Ik kan niet bevestigen dat er nog maar één bank in Nederland is die klanten de mogelijkheid biedt om cheques te verzilveren. Het klopt wel dat van de grootbanken in Nederland alleen ING nog deze service aanbiedt. Volgens informatie van de Betaalvereniging Nederland zal ING deze service nog tot eind 2020 aanbieden aan consumenten. De Betaalvereniging Nederland meldt dat de andere grootbanken er voor hebben gekozen om per 1 januari 2020 geen cheques meer te verzilveren. Er is geen informatie over de mogelijkheden bij kleinere banken.
Kunt u aangeven waarom het binnen de Europese Unie wel mogelijk is om in België of Duitsland een cheque in te wisselen?
Nederland heeft een efficiënt, gebruikersvriendelijk en innovatief betalingsverkeer. In Nederland is in 2001, met komst van de euro, ook het gebruik van eurocheques en girobetaalkaarten afgeschaft. Banken in Nederland verstrekken daarnaast ook geen cheques meer aan klantenrelaties. De gegevens van De Nederlandsche bank (DNB) laten zien dat er de afgelopen jaren ook steeds minder cheques ter verzilvering worden aangeboden.4
Binnen de Europese Unie bestaan er echter nog wel verschillen tussen het gebruik van cheques als betaalmiddel. Zo wordt er in Frankrijk nog veel gebruik gemaakt van cheques en in, mindere mate, ook in Duitsland en België. Dit kan de reden zijn waardoor banken in België en Duitsland nog wel de mogelijkheid bieden om een cheque te verzilveren. Of het als Nederlander ook mogelijk is om een (Trump)cheque in te wisselen bij een bank in België of Duitsland kan ik niet bevestigen.
Vindt u, gezien de intensieve economische betrekkingen, dat het innen van Amerikaanse cheques onderdeel zou moeten zijn van de reguliere dienstverlening van Nederlandse banken?
Volgens informatie van de Betaalvereniging Nederland zijn er in Nederland geen banken meer die cheques aan klanten verstrekken. Ook zijn er in de afgelopen jaren steeds minder consumenten die een cheque, die ze van een buitenlandse partij hebben ontvangen, willen verzilveren. Dit heeft onder andere te maken met het efficiënte betalingsverkeer van Nederland en de mogelijkheid om internationaal girale overboekingen te doen. Hierdoor is er nagenoeg geen behoefte meer aan dienstverlening betreffende cheques.
Het is in principe aan banken zelf om te bepalen welke dienstverlening zij aanbieden aan hun klanten. Ik heb aan de Betaalvereniging Nederland gevraagd wat de redenen zijn dat de grootbanken besloten hebben om geen cheques van consumenten meer te verzilveren. De Betaalvereniging Nederland heeft aangegeven dat de grootbanken zijn gestopt of gaan stoppen met het aanbieden van deze service onder andere vanwege de (fraude) risico’s met betrekking tot het verwerken cheques, de hoge (verlieslatende) verwerkingskosten en de mogelijkheid dat de cheque niet-gedekt kan zijn waardoor betaling niet plaatsvindt. Bovendien zijn er volgens de Betaalvereniging Nederland veiligere alternatieven voor betalen. De grootbanken zien daarom geen noodzaak om het kunnen verzilveren van cheques te blijven ondersteunen.
Tot eind 2020 biedt ING nog de mogelijkheid aan niet-zakelijke klanten om cheques te verzilveren. Volgens de Betaalvereniging Nederland blijft ING deze dienstverlening daarna alleen nog voor een bescheiden aantal zakelijke klanten en voor een beperkte tijdsduur ondersteunen. Het kan voor consumenten dus nuttig zijn om bij een buitenlandse partij aan te geven zij een betaling via een overboeking willen ontvangen in plaats van via een cheque.
Bent u bereid met de Nederlandse banken te overleggen hoe het incasseren van Amerikaanse cheques weer mogelijk wordt?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u in gesprek met de Amerikaanse ambassadeur in Nederland om het probleem op te lossen?
Ik heb dit punt reeds onder de aandacht gebracht bij de Amerikaanse ambassade in Nederland en zal in een vervolggesprek vragen of en zo ja welke mogelijkheden er zijn om een cheque te verzilveren als dit bij een Nederlandse bank niet lukt. Daarnaast kunnen de personen die een Trumpcheque hebben ontvangen en klant zijn bij ING, volgens de Betaalvereniging Nederland, bij deze grootbank terecht om de cheque te innen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstkomende algemeen overleg Financiële markten/Financiële dienstverlening en consumentenbelangen?
Ja.
De uitlatingen van de minister-president tijdens het debat over de uitkomst van de Europese Top inzake het herstelfonds (d.d. 9 september 2020) |
|
Henk Krol |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Wat is volgens u de definitie van «eurobonds»?
Bij schuldmutualisering gaat het om het gemeenschappelijk financieren van elkaars begrotingstekorten en overheidsschulden. Wat eerst individueel werd gefinancierd wordt dan gemeenschappelijk gedaan. Bij eurobonds wordt vaak gedacht aan de meest verregaande vorm van schuldmutualisering: een zogenaamde joint and several garantie tussen de eurozonelanden onderling. Bij een dergelijke variant zijn landen aanspreekbaar op elkaars volledige schuld, hetgeen in potentie aanzienlijke nadelen heeft zoals moral hazard bij minder kredietwaardige eurozonelanden en hogere rentekosten voor kredietwaardigere eurozonelanden. Ook bij minder vergaande varianten van eurobonds, waarbij sprake is van gedeeltelijke mutualisatie van schulden, wordt doorgaans gedacht aan het structureel gemeenschappelijk financieren van (een deel van) elkaars tekort en schuld.
Wat is volgens u de definitie van «schuldmutualisering»?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vertaalt het kabinet de volgende uitlating gedaan door de Franse president Macron via de officiële twitter account van het Élysée op 21 juli 2020 over de uitkomsten van de Europese Top: «Une première: les 27 pays de l’Union Européenne vont créer une dette commune pour financier ensemble les investissements de l’après-crise.»?1
Er is met het herstelinstrument geen sprake van het structureel gemeenschappelijk financieren of garanderen van schulden en tekorten van de lidstaten. Lidstaten blijven verantwoordelijk voor hun eigen begrotingsbeleid en de financiering daarvan. Het gaat bij het herstelinstrument om een tijdelijke en ingekaderde mobilisering van middelen via EU-obligaties, om EU-programma’s mee te financieren. Dit leidt tot een schuld van de Unie en is in die zin dus een gemeenschappelijke schuld, zoals president Macron heeft opmerkt. Deze vorm van financiering is echter niet nieuw en wordt ook toegepast bij het EFSM (European Financial Stabilisation Mechanism), de betalingsbalansfaciliteit en SURE (European instrument for temporary support to mitigate unemployment risks in an emergency). Omdat het een schuld van de Europese Unie betreft staan de lidstaten uiteindelijk garant voor de terugbetaling ervan, naar rato van hun BNI-aandeel in het BNI van de EU27. Er is dus geen sprake van een zogenoemde joint and several garantie zoals bij eurobonds vaak wordt voorgesteld. Ten opzichte van de reeds bestaande instrumenten die gefinancierd worden via EU-schuld is voor het herstelinstrument nieuw dat de middelen ook gebruikt kunnen worden voor het doen van uitgaven, terwijl de middelen bij de andere instrumenten uitsluitend als leningen aan lidstaten kunnen worden verstrekt. Met de overeengekomen waarborgen ten aanzien van de tijdelijkheid en uitzonderlijkheid van deze constructie, de aangepaste verhouding tussen subsidies en leningen en de verzwaarde besluitvormingsprocedure voor de uitkering van herstelsteun uit de Recovery and Resilience Facility, is volgens het kabinet een aanvaardbaar kader tot stand gekomen.
Hoe zijn uw uitspraken tijdens het debat over de uitkomst van de Europese Top inzake het herstelfonds (d.d. 9 september 2020) te rijmen met de afspraken in het regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» (pagina 52: «Het gemeenschappelijk financieren van schulden van EU-lidstaten is ongewenst. De EU dient geen schuldengemeenschap te worden. Leidend voor het kabinet is daarom dat er geen verdere stappen in de richting van een transferunie worden gezet, ook niet door het invoeren van (vormen van) eurobonds.» en met de uitlatingen van de heer Macron?2
Zie antwoord vraag 3.
Is het herstelfonds aan te merken als (een vorm van) eurobonds? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is het herstelfonds aan te merken als een schuldengemeenschap zoals bedoeld in het regeerakkoord en zoals omschreven door president Macron van Frankrijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Tijdens het debat over de uitkomst van de Europese Top inzake het herstelfonds (d.d. 9 september 2020) antwoordde u op mijn vragen: «Ik ben geen monetair expert». Heeft, nu u blijkens uw eigen uitlatingen onvoldoende monetaire expertise bezit, wel monetaire experts geraadpleegd voordat u Nederland voor bijna 40 jaar committeerde (tot 2058) aan het EU-herstelfonds van 1.800 miljard euro dat langdurige zware financiële gevolgen voor Nederland heeft? Zo ja wie? Zo nee, waarom niet?3
De Nederlandse overheid heeft voldoende deskundigheid in huis.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de Algemene Financiële Beschouwingen?
Ja.
Het bericht dat banken mogen discrimineren op leeftijd. |
|
Mahir Alkaya , Bart van Kent |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat discriminatie in welke vorm dan ook verboden is en aangepakt dient te worden?
Discriminatie is in Nederland verboden en het kabinet zet zich in om alle vormen van discriminatie aan te pakken. Mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft uw Kamer bij brief van 15 juni 2020 geïnformeerd over de voortgang van de kabinetsaanpak van discriminatie. In de brief staat dat de kerngedachte van de fundamentele gelijkwaardigheid van mensen niet voor niets is verankerd in het eerste artikel van onze Grondwet. Het is en blijft van onverminderd belang om discriminatie te voorkomen en te bestrijden, zowel de meer zichtbare en meetbare vormen, als de meer subtiele mechanismen van uitsluiting die in de weg staan aan werkelijke gelijke kansen. Tevens is aangegeven dat het kabinet zich zal blijven uitspreken tegen elke vorm van discriminatie.1 Als Minister van Financiën sluit ik mij hier vanzelfsprekend bij aan.
Hoe reageert u op het bericht dat banken volgens het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) mogen discrimineren op basis van leeftijd?1
Ik heb kennis genomen van de uitspraak van het Kifid met zaak nummer 2020-703. De uitspraak is voor eenieder online in te zien in het uitsprakenregister van het Kifid.3 In mijn eigen woorden – kort weergegeven – betreft de zaak een consument (en/of zijn mederekeninghouder) met een leeftijd tussen de eenenzestig en zevenenzestig jaar. Zijn aanvraag voor het product Rood Staan is door de bank afgewezen omdat zijn leeftijd voor een onzekere inkomenssituatie zorgt. Volgens de consument is er sprake van leeftijdsdiscriminatie. De bank heeft toegelicht dat het beleid erop is gericht klanten te behoeden voor het aangaan van kredieten die zij mogelijk op een later tijdstip niet kunnen terugbetalen. De bank heeft naar voren gebracht dat in de betreffende leeftijdsfase veel mensen met pensioen gaan, wat het inkomen fors kan doen veranderen. Daarom wordt inkomensonzekerheid gekoppeld aan de leeftijd van deze personen. Verder is door de bank toegelicht dat voor dit product slechts een summiere, geautomatiseerde toets wordt verricht die niet voldoende inzicht geeft in pensioengerechtigdheid en invloed op het inkomen.
Het Kifid heeft de uitspraak als volgt samengevat: «Consument heeft de kredietfaciliteit Rood Staan aangevraagd en de Bank heeft zijn aanvraag afgewezen omdat de leeftijd van Consument voor een onzekere inkomenssituatie zorgt. Gelet op de omstandigheden van het geval is dit niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid en ook is het beleid van de Bank niet in strijd met discriminatiewetgeving. De Commissie is dan ook van oordeel dat de Bank het product op die grond mocht weigeren. De gevorderde correctie van de productbeperking wordt afgewezen. Enkele klachten van Consument over de communicatie en klachtenprocedure van de Bank zijn wel gegrond, maar kunnen niet leiden tot toewijzing van de vordering.»
Ik heb geen zicht op het verloop van individuele processen. Als Minister van Financiën spreek ik mij niet uit over uitspraken in individuele gevallen van onafhankelijke geschillenbeslechtingsinstanties, waaronder deze uitspraak van het Kifid.
Hoe verhoudt deze uitspraak zich met Artikel 1 van de Grondwet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u verslag doen van en toelichten hoe deze zaak bij het ifid is verlopen en op basis waarvan het Kifid is gekomen tot dit oordeel?
Zie antwoord vraag 2.
Zal deze uitspraak en bijbehorend proces worden meegenomen in de lopende evaluatie van het Kifid door SEO?
Deze zaak wordt niet meegenomen in de evaluatie die door SEO Economisch Onderzoek wordt uitgevoerd. De evaluatie ziet op de dienstverlening van het Kifid, waarbij onder andere wordt gekeken naar de kwaliteit, onafhankelijkheid, transparantie en kosten van de klachtenafhandeling door het Kifid. In de evaluatie worden enkele zaken steekproefsgewijs beoordeeld op de wijze van klachtenafhandeling. Door middel van dossieranalyse vormt SEO een oordeel over de laagdrempeligheid van de klachtbehandeling en de begrijpelijkheid voor de consument. De evaluatie ziet niet op de inhoudelijke juridische beoordeling van uitspraken van het Kifid in individuele zaken.
Wat gaat u doen om alle vormen van discriminatie, en dus ook leeftijdsdiscriminatie, in de financiële sector te vinden en aan te pakken?
Zie het antwoord op vraag 1. Wanneer een consument een klacht heeft over een financieel product of financiële dienst – zo ook over vermeende leeftijdsdiscriminatie – kan de consument de klacht voorleggen aan de civiele rechter of het Kifid.
Deelt u de mening dat banken al genoeg winst maken, ook zonder te discrimineren? Hoe gaat u de grootbanken dwingen het door deze leeftijdsdiscriminatie aangetaste vertrouwen in hen te herstellen?
Vertrouwen is essentieel voor het goed functioneren van de financiële sector. In dit kader is het van belang dat de sector laat zien dat zij haar speciale maatschappelijke rol en verantwoordelijkheden serieus neemt. Financiële instellingen moeten hun klanten en de samenleving vakkundig en fatsoenlijk bedienen. Ik doe dan ook een beroep op banken om oog te hebben voor de menselijke maat door samen met de klant te kijken wat er wél mogelijk is op basis van de individuele situatie. Ik heb de dienstbaarheid van de financiële sector aan de samenleving, zowel aan burgers als aan bedrijven, daarom tot het centrale thema van mijn agenda voor de financiële sector gemaakt.4
Het besluit rond de belastingrente en de invorderingsrente als onderdeel van de coronamaatregelen |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Klopt het dat u op 28 augustus 2020 bekend heeft gemaakt dat de maatregel «verlaging belastingrente» niet verder wordt verlengd en dat vanaf 1 oktober 2020 een belastingrente van 4% gaat gelden?1
Het klopt dat de maatregel «verlaging belastingrente» niet verder wordt verlengd en dat vanaf 1 oktober 2020 de belastingrente wordt vastgesteld op 4%. Dit is ook in lijn met mijn eerdere communicatie. Om ondernemers tegemoet te komen, heeft het kabinet in de brief van 17 maart 2020 (noodpakket banen en economie2) aangekondigd dat het percentage belastingrente tijdelijk wordt verlaagd naar 0,01. Op dat moment was het uitgangspunt dat de verlaging gedurende drie maanden van kracht zou blijven. In de brief van 20 mei 2020 over het coronapakket 2.0 is vervolgens aangegeven dat het verlaagde percentage zou worden voortgezet tot 1 oktober 2020.3 In de kamerbrief van 28 augustus 2020 heb ik aangegeven dat het verlaagde percentage invorderingsrente wordt verlengd tot en met 31 december 2021 en dat het percentage belastingrente op 1 oktober 2020 terugveert naar 4.4
Bent u bekend met het effect dat met deze maatregel een ondernemer die eerder dit jaar een voorlopige aanslag heeft ontvangen en uitstel van betaling heeft gevraagd en gekregen (voor de duur van het uitstel) geniet van een (invorderings)rente van 0,01%, terwijl een ondernemer die nog geen (juiste) voorlopige aanslag heeft ontvangen vanaf 1 oktober 2020 een (belasting)rente van 4% verschuldigd is?
Met de beschreven effecten ben ik bekend. Ook deel ik de mening dat de situaties economisch gezien vergelijkbaar kunnen zijn. In beide gevallen is sprake van een belastingschuld waarover rente is verschuldigd, in het ene geval is dat belastingrente en in het andere geval invorderingsrente. Fiscaal-juridisch zijn de situaties echter niet vergelijkbaar; in het ene geval is sprake van een vastgestelde belastingaanslag die te laat wordt betaald terwijl in het andere geval sprake is van een nog niet vastgestelde aanslag. Van rechtsongelijkheid is daarom geen sprake. Ik licht dit graag toe. Zoals gezegd gelden voor de belastingrente en invorderingsrente vanaf 1 oktober 2020 verschillende percentages. Dit komt omdat belasting- en invorderingsrente verschillende doelen dienen. Tot de tijdelijke verlaging van belastingrente is besloten om een tijdelijk voordeel te bewerkstelligen voor alle ondernemers bij wie belastingrente in rekening wordt gebracht over eerdere belastingjaren (bijvoorbeeld 2018 of 2019). Belastingrente vormt echter een belangrijke prikkel voor belastingplichtigen om op tijd en juist aangifte te doen of om (tijdig) om een voorlopige aanslag te verzoeken. Dat dit gebeurt, is van belang voor een goede en tijdige belastingheffing. Het kabinet acht het wenselijk dat deze prikkel herleeft. Daarbij is ook van belang dat de tijdelijke verlaging van de belastingrente een generieke maatregel is geweest waarvan alle ondernemers (en particulieren) bij wie tussen 1 juni of 1 juli 2020 en 1 oktober 2020 belastingrente in rekening wordt gebracht, kunnen profiteren. Het is echter niet gezegd dat al deze ondernemers te lijden hebben onder de COVID-19-crisis. Anderzijds is het mogelijk dat bij ondernemers die wél worden geraakt door COVID-19 geen confrontatie met belastingrente plaatsvindt, waardoor zij ook niet profiteren van de tijdelijke verlaging. Om deze redenen houdt het kabinet vast aan het besluit om de belastingrente vanaf 1 oktober 2020 weer te laten herleven.
Invorderingsrente wordt in rekening gebracht op het moment dat de betaaltermijn van een belastingaanslag (die op dat moment dus per definitie al is vastgesteld) is verstreken. Hiermee dient invorderingsrente als prikkel voor belastingschuldigen om op tijd hun belastingschulden te betalen. Invorderingsrente heeft dus een ander doel dan belastingrente. De COVID-19-crisis heeft tot gevolg dat sommige bedrijven hard in hun economische positie zijn of worden geraakt, bijvoorbeeld door substantieel omzetverlies of zelfs (tijdelijke) sluiting, waardoor een gedeelte van de inkomsten is weggevallen (of zelfs alle inkomsten). Voor veel van die bedrijven is het daardoor tevens lastiger of onmogelijk geworden om belastingaanslagen te voldoen. Om deze bedrijven in acute nood te helpen is het beleid van uitstel van betaling van belastingschulden tijdelijk versoepeld, met daaraan gekoppeld een verlaagde invorderingsrente van 0,01%. Dat verlaagde rentepercentage maakt een beroep op het versoepelde uitstelbeleid laagdrempelig. Het voorgaande maakt dat de percentages van de belasting- en invorderingsrente vanaf 1 oktober 2020 zijn gaan verschillen.
Deelt u de mening dat het nog niet hebben ontvangen van een voorlopige aanslag diverse redenen kan hebben (bijv. historie van de onderneming nog niet bekend in de systemen van de Belastingdienst, afwijkend inkomensniveau ten opzichte van voorgaande jaren, nog niet alle informatie voorhanden, gevolgen van corona) en daarmee niet verwijtbaar is?
Uiteraard kunnen er verschillende redenen zijn waarom een ondernemer niet tijdig aangifte heeft kunnen doen of niet tijdig heeft kunnen verzoeken om een voorlopige aanslag, met als gevolg dat een (voorlopige) aanslag niet op tijd is ontvangen. Wat betreft belastingjaar 2019 kan het zijn dat COVID-19 het (tijdig) doen van aangifte of het tijdig verzoeken om een voorlopige aanslag voor sommige ondernemers heeft bemoeilijkt en dat zij dit mogelijk hebben uitgesteld. Voor hen is het gunstig dat de belastingrente gedurende 1 juni of 1 juli 2020 (afhankelijk van het belastingmiddel) tot 1 oktober 2020 slechts 0,01% bedraagt. Zoals hiervoor is aangegeven, was echter van meet af aan bekend dat de verlaging van de belastingrente slechts tijdelijk was.
Deelt u de mening dat deze situaties, economisch gezien, vergelijkbaar zijn? Zo nee, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kan het effect van deze maatregel leiden tot rechtsongelijkheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat ondernemers door de aankondiging en de ingangsdatum van deze maatregel onvoldoende tijd hebben om tijdig een voorlopige aanslag aan te vragen, zodat zij nog onder de tijdelijke maatregel van een belastingrente van 0,01% zouden kunnen vallen?
Zoals opgemerkt onder vraag 1 was vanaf 17 maart 2020 reeds bekend dat de verlaging van de belastingrente tijdelijk zou zijn (in eerste instantie drie maanden). In de brief van 20 mei 2020 over het coronapakket 2.0 is vervolgens aangegeven dat het verlaagde percentage zou worden voortgezet tot 1 oktober 2020.5 De einddatum van de verlaging is dus al die tijd voorzienbaar geweest.
Bent u bekend met de situatie dat een aantal ondernemers vanwege de gevolgen van corona en de eerder genomen coronamaatregelen (waaronder bijzonder uitstel van betaling) eenvoudshalve het aanvragen van een voorlopige aanslag en een uitstel van betaling heeft uitgesteld? Zo ja, deelt u de mening dat deze ondernemers nu benadeeld worden met een hogere belastingrente (waarbij een rentevoet van 4% en een hoog bedrag flink in de papieren kan lopen met consequenties voor de liquiditeit van de onderneming)?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u overwogen om ook de belastingrente tot 1 januari 2021 op 0,01% vast te stellen, zodat ondernemers die (nog) geen gebruik hebben hoeven te maken van een formeel uitstel van betaling tegen een zelfde rentepercentage belast worden als ondernemers die wel uitstel van betaling hebben gevraagd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de afweging om toch een andere keuze te maken?
Zoals aangegeven dient de belastingrente als prikkel voor de belastingplichtige om tijdig en juist aangifte te doen of om een voorlopige aanslag te verzoeken. Met de tijdelijke verlaging van de belastingrente is bij ondernemers die niet op tijd aangifte hebben gedaan, dan wel om een voorlopige aanslag hebben verzocht, tijdelijk geen belastingrente in rekening gebracht. Het kabinet ziet echter, ook vanuit het oogpunt van de COVID-19-crisis, geen reden om de prikkel die belastingrente vormt niet na 1 oktober 2020 weer te laten herleven. Zoals opgemerkt bij het antwoord op de vragen 2, 4 en 5 is het belangrijk om tijdig en juist belastingaanslagen te kunnen vaststellen. Ondernemers die gebruikmaken van de verlaagde invorderingsrente van 0,01% beschikken per definitie wél al over een vastgestelde (voorlopige) aanslag.
Belastingontwijking ten koste van ontwikkelingslanden |
|
Bart Snels (GL), Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het rapport «Tax in times of Corona: the impact of tax avoidance via the Netherlands on developing countries» capacity to combat Covid-19»?1
Ja.
Erkent u dat ontwikkelingslanden jaarlijks geld mislopen door belastingontwijking via Nederland? Zo nee, waarom niet?
Ons internationaal georiënteerde belastingstelsel kan onbedoeld aantrekkelijk zijn voor structuren waarmee belasting kan worden ontweken, bijvoorbeeld door geld via Nederland naar landen met een laag belastingtarief te laten stromen. Belastingontwijking gaat ten koste van de Nederlandse belastingopbrengsten, maar ook van de belastingopbrengsten in andere landen, waaronder die van ontwikkelingslanden. Het kabinet vindt belastingontwijking ongewenst, omdat het ervoor zorgt dat de kosten van algemene voorzieningen worden afgewenteld op burgers en bedrijven die geen belasting ontwijken. De aanpak van belastingontwijking is daarom een speerpunt van dit kabinet.
Het kabinet heeft al vele maatregelen genomen of aangekondigd om belastingontwijking tegen te gaan. Tot die maatregelen behoren een conditionele bronbelasting op renten en royalty’s (per 1 januari 2021) en de aangekondigde bronbelasting op dividenden (per 1 januari 2024) naar laagbelastende jurisdicties. Deze maatregelen verhinderen multinationals om (bijvoorbeeld) vanuit ontwikkelingslanden, via Nederland, geldstromen onbelast te laten neerslaan in laagbelastende jurisdicties. Daarnaast zet Nederland in op het opnemen van effectieve antimisbruikbepalingen in belastingverdragen, bilateraal dan wel via het MLI2, om oneigenlijk gebruik van de belastingverdragen tegen te gaan.
Voor een effectieve aanpak van belastingontwijking is het noodzakelijk om in internationaal verband te werken aan maatregelen. Het kabinet moedigt daarom de strijd tegen belastingontwijking aan en wil, waar mogelijk, een voortrekkersrol vervullen. Nederland heeft zich steeds constructief opgesteld in de discussies over een herziening van het internationale winstbelastingsysteem die op dit moment worden gevoerd in het Inclusive Framework (IF)3 georganiseerd door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Op deze wijze zet dit kabinet zich actief en op meerdere fronten in om belastingontwijking te voorkomen.
Deelt u de analyse van dit rapport dat ontwikkelingslanden jaarlijks € 1,8 miljard mislopen door belastingontwijking via Nederland? Zo niet, welke aanname in dit rapport wordt door u betwist en om welk bedrag schat het kabinet dat het jaarlijks gaat?
De berekeningen van ActionAid hangen sterk af van de aanname dat ontwikkelingslanden via Nederland belastingopbrengsten mislopen ter waarde van 5% van het kapitaalinkomen dat bijzondere financiële instellingen in Nederland uit deze landen ontvangen. Het kabinet is van mening dat een structuur met een bijzondere financiële instelling in Nederland niet hoeft te betekenen dat sprake is van belastingontwijking en daarmee «misgelopen belastingopbrengsten» voor deze landen. Daarnaast zijn twijfels over dit percentage eerder geuit in een studie van de International Bureau of Fiscal Documentation (IBFD)4. Het IBFD geeft aan dat het percentage nergens onderbouwd is. Het IBFD merkt tevens op dat de kapitaalinkomensstromen, waarbij het grotendeels gaat om dividendstromen, in de onderzochte ontwikkelingslanden sterk volatiel zijn en dat er geen duidelijke verklaring is waarom er in het ene jaar geen enkele rente- of dividendbetaling gerapporteerd wordt in een land, en in het andere jaar hoge bedragen. Daarmee zijn er dus ook geen stellige uitspraken te doen over de invloed van fiscaliteit en belastingverdragen op de omvang van deze dividendstromen, of over de omvang van mogelijke belastingontwijking.
Het kabinet maakt zelf geen schattingen van misgelopen belastinginkomsten in andere landen. In algemene zin is het ingewikkeld om een betrouwbare maatstaf voor de omvang van belastingontwijking vast te stellen. Er is namelijk geen eenduidige definitie van belastingontwijking en betrouwbare gegevens ontbreken veelal, zoals de OESO ook onderschrijft.5
Desalniettemin vindt het kabinet het van belang om zo goed mogelijk in beeld te brengen of de maatregelen tegen belastingontwijking effectief zijn. Het kabinet heeft daarom in een brief van 29 mei 2020 beschreven op welke manier het de effecten van de maatregelen tegen belastingontwijking zal monitoren en hoe het uw Kamer daarover zal informeren.6
Wat is het concrete beleidsdoel van het kabinet op dit terrein? Hoeveel geld zouden ontwikkelingslanden jaarlijks mogen mislopen door belastingontwijking via Nederland?
Zoals aangegeven in de beantwoording bij vraag 2, vindt het kabinet belastingontwijking ongewenst. Daarom heeft het kabinet maatregelen genomen tegen belastingontwijking en zet het deze strijd voortvarend voort, zowel in nationaal als in internationaal verband. Het kabinet heeft daarbij speciale aandacht voor de positie van ontwikkelingslanden. In de context van de gestelde vragen zet Nederland in op het beschermen van de Nederlandse belastinggrondslag en de belastinggrondslag van andere landen.
Zoals aangegeven in de beantwoording bij vraag 3, is het ingewikkeld om ten aanzien van belastingontwijking een concreet meetbare doelstelling te formuleren.
Deelt het kabinet de opvatting dat het bedrag aan misgelopen belastingen voor ontwikkelingslanden € 0 zou moeten zijn? Zijn de aangekondigde/aangenomen maatregelen (waaronder bronbelasting rente/royalty, ATAD1 en ATAD2) voldoende om tot een bedrag van € 0 te komen?
Het kabinet vindt belastingontwijking ongewenst en dat betekent dat belasting die in ontwikkelingslanden wordt ontweken via Nederland, zoveel mogelijk wordt bestreden.
Nederland zet in op het opnemen van effectieve antimisbruikbepalingen in belastingverdragen om oneigenlijk gebruik van de belastingverdragen tegen te gaan. Oneigenlijk gebruik van belastingverdragen zal zich met name voordoen indien de financiële stromen vanuit ontwikkelingslanden uiteindelijk terechtkomen in laagbelastende jurisdicties. Het zijn onder meer deze stromen die het kabinet wil tegengaan. Daarom voert dit kabinet een conditionele bronbelasting in op renten en royalty’s naar laagbelastende jurisdicties en in misbruiksituaties per 2021. Daarnaast bereidt het kabinet een aanvullende bronbelasting op dividenden voor. Het kabinet verwacht dat de maatregelen tot gevolg hebben dat Nederland onaantrekkelijk wordt voor structuren waarmee belasting wordt ontweken.
Hoe passen dergelijke belastingconstructies bij de beleidscoherentie van dit kabinet op het gebied van ontwikkelingssamenwerking? Staat deze vorm van belastingontwijking niet haaks op de duurzame ontwikkelingsdoelen die het kabinet zegt na te streven?
Het tegengaan van belastingontwijking, inclusief kunstmatige constructies voor treaty shopping, maakt deel uit van het actieplan van het kabinet op het gebied van beleidscoherentie voor ontwikkeling. In lijn met duurzaam ontwikkelingsdoel 17.1 wil het kabinet hierdoor hogere eigen overheidsinkomsten bereiken in ontwikkelingslanden, met name in lagere inkomenslanden en focuslanden.
Hoe verklaart u dat ondanks alle goede voornemens van Nederland op het gebied van belastingontwijking het bedrag dat ontwikkelingslanden mislopen alleen maar is toegenomen (van € 0,5 miljard in 2011 naar € 1,8 miljard in 2018)?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 onderschrijft het kabinet de ramingen in het rapport «Tax in times of Corona» niet.
Deelt het kabinet de opvatting dat bij de jaarlijkse vaststelling van de Nederlandse bijdrage aan ontwikkelingssamenwerking ook gekeken zou moeten worden naar het bedrag dat ontwikkelingslanden mislopen door belastingontwijking via Nederland?
Nee, want een causaal verband is ter zake afwezig.
Kunt u voor de periode 2015–2021 per jaar weergeven wat de netto Nederlandse bijdrage is aan ontwikkelingslanden (bedrag ten behoeve van ontwikkelingssamenwerking minus het bedrag dat ontwikkelingslanden mislopen door belastingontwijking via Nederland)?
Nee, daarvoor ontbreken de noodzakelijke gegevens. In dit verband wordt verwezen naar het antwoord op vraag 3.
Zelfs indien de noodzakelijke gegevens beschikbaar zouden zijn, wordt de toegevoegde waarde van de voorgestelde bepaling van een netto Nederlandse bijdrage niet ingezien, onder meer omdat het rapport in het geraamde verlies ter waarde van 40% van het budget voor ontwikkelingssamenwerking (ODA) misgelopen belastinginkomsten van hoge middeninkomenslanden, zoals Brazilië, China, India en Zuid-Afrika, meeneemt. De Nederlandse ODA, inclusief de daaruit verstrekte – in het antwoord op vraag 8 genoemde – technische assistentie, concentreert zich op de minst ontwikkelde landen en lage middeninkomenslanden.
Kunt u, één voor één, reageren op de aanbevelingen die in het rapport zijn gedaan?
Hieronder volgt een reactie per aanbeveling in het rapport.7
Van oudsher hanteert Nederland het OESO-modelverdrag als uitgangspunt bij de onderhandelingen over een belastingverdrag. Het OESO-modelverdrag is effectiever in het voorkomen van dubbele belasting dan het VN-modelverdrag. Dat komt doordat in het VN-modelverdrag, naast de bronheffingen op dividenden en renten, extra bronheffingen zijn opgenomen op bepaalde bruto-stromen (zoals op royalty’s en vergoedingen voor technische diensten) die in de woonstaat niet altijd volledig verrekend kunnen worden omdat men daar het netto-inkomen (na aftrek van relevante kosten) in de heffing betrekt. Het VN-modelverdrag volgt in grote lijnen het OESO-modelverdrag. In bepaalde gevallen wijst het VN-modelverdrag echter meer heffingsrechten toe aan de bronstaat. Uit de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid (NFV) 2020 volgt dat Nederland in relatie tot ontwikkelingslanden bereid is om onderdelen van het VN-modelverdrag te accepteren. Het gaat bijvoorbeeld om een zogenoemde diensten-vaste-inrichting conform het VN-modelverdrag. Daarnaast is Nederland bereid om een bronbelasting op betalingen voor technische diensten op te nemen in relatie tot de armste groep ontwikkelingslanden onder de voorwaarde dat de technische diensten zijn verricht in het ontwikkelingsland.
Daarnaast is het belangrijk dat wordt gewaarborgd dat oneigenlijk gebruik van Nederlandse belastingverdragen wordt tegengegaan. Nederland zet primair in op een Principal Purposes Test (PPT) omdat het kabinet van mening is dat een PPT het meest aangewezen middel is om verschillende vormen van verdragsmisbruik nu en in de toekomst te bestrijden. Tegelijkertijd is het denkbaar dat een ontwikkelingsland de voorkeur heeft voor een PPT in combinatie met een (vereenvoudigde) Limitation on Benefits (LoB)-bepaling. Indien het ontwikkelingsland bijvoorbeeld duidelijk maakt een dergelijke combinatie van antimisbruikbepalingen nodig te hebben voor een adequate bestrijding van verdragsmisbruik in de bilaterale verhouding zal Nederland hier niet onwelwillend tegenover staan.
Ten aanzien van de laatste aanbeveling inzake het verdragsbeleid kan het volgende worden opgemerkt. Bij elke onderhandeling is het (voorgenomen) verdragsbeleid, zoals opgenomen in de NFV 2011 en de NFV 2020 het kader. De precieze inzet bij een onderhandeling is uiteraard afhankelijk van de specifieke omstandigheden met het desbetreffende land. De inhoud van lopende onderhandelingen zijn vertrouwelijk, ook ten behoeve van de effectiviteit van de onderhandelingen. Het resultaat van de onderhandelingen, het belastingverdrag, wordt ter goedkeuring aan het parlement voorgelegd. In de toelichtende nota daarbij wordt het verloop van de onderhandelingen toegelicht en zullen eventuele afwijkingen van het verdragsbeleid worden gemotiveerd.
Het kabinet is bij de implementatie van de Controlled Foreign Company (CFC)-maatregel duidelijk verder gegaan dan de minimum standaard van de EU Anti-belastingontwijkingsrichtlijn ATAD1.8 Zo heeft het kabinet ervoor gekozen om naast de bestaande toepassing van het arm’s-length-beginsel – waarmee de toepassing van het zogenoemde model B uit ATAD1 reeds gewaarborgd is – een aanvullende CFC-maatregel te introduceren gebaseerd op het zogenoemde model A.9
De Adviescommissie belastingheffing multinationals (hierna: Adviescommissie) heeft als een van de aanbevelingen het aanscherpen van de CFC-maatregel. Het kabinet heeft ervoor gekozen om op korte termijn twee belangrijke maatregelen uit dit rapport om te zetten in wetgeving. Voor wat betreft de aanscherping van de CFC-maatregel wil het kabinet de snel ontwikkelende internationale initiatieven afwachten en hier op dit moment niet unilateraal op vooruitlopen. Het kabinet is namelijk voorstander van een internationaal gecoördineerde aanpak in de strijd tegen belastingontwijking.
Zo kijkt het kabinet uit naar de discussie die in internationaal verband plaatsvindt met betrekking tot maatregelen die worden uitgewerkt in het kader van de zogenoemde Pijler 2.10 Pijler 2 betreft maatregelen die als doel hebben om een minimumniveau van belastingheffing bij internationaal opererende bedrijven te waarborgen. Binnen deze discussie wordt de zogenoemde income inclusion rule onderzocht. De income inclusion rule zorgt voor een minimumniveau van belastingheffing door bij de (uiteindelijke) moedermaatschappij van een concern belasting bij te heffen indien de winst die buiten het eigen land (bij een (klein)dochter of vaste inrichting) wordt gerealiseerd niet onderworpen is aan een minimum effectief tarief. De income inclusion rule is daarmee vergelijkbaar met CFC-regels.
Er bestonden reeds substance-eisen in de Nederlandse wet- en regelgeving. Deze eisen zijn recentelijk (per 2018) aangevuld met twee nieuwe eisen, te weten een loonsom-eis van € 100.000 en de eis dat gedurende ten minste 24 maanden een kantoorruimte ter beschikking moet staan. Deze vereisten zijn onder andere van belang ten aanzien van de aanwezigheid in Nederland voor zogenoemde dienstverleningslichamen ten behoeve van de informatie-uitwisseling. Het effect van de extra twee substance-eisen is dat het zogenoemde bronland hierdoor vaker op de hoogte wordt gebracht van de substance in Nederland, waardoor dat land beter kan beoordelen of het de voordelen van het verdrag moet toekennen.
In belastingverdragen kunnen voorts aanvullende eisen worden gesteld aan belastingplichtigen door middel van een LoB-bepaling. Een LoB-bepaling maakt de toegang van verdragsvoordelen afhankelijk van een mechanische toetsing van een aantal eigenschappen van het lichaam dat gebruik wil maken van de verdragsvoordelen. Er worden afgebakende voorwaarden geformuleerd die toetsen of sprake is van een reële aanwezigheid van dit lichaam in een verdragsland of andere factoren die misbruik minder waarschijnlijk maken.
De Wet op de dividendbelasting 1965 is in beginsel van toepassing op alle internationale dividendbetalingen. Hierbij moet ook rekening worden gehouden met de verplichtingen op basis van belastingverdragen en het recht van de Europese Unie (EU).11 Het kabinet heeft op 29 mei 202012 aangekondigd om in de Wet bronbelasting 2021 nog enkele aanvullende maatregelen op te nemen ten aanzien van dividendbetalingen aan laagbelastende jurisdicties.
Het kabinet acht het voor het overige niet wenselijk om de Wet bronbelasting 2021 zo aan te scherpen dat deze ook van toepassing is op rente- en royaltybetalingen naar niet-laagbelastende jurisdicties. Hierdoor zouden kapitaalstromen onnodig belemmerd worden. Een dergelijke bronbelasting zou namelijk (ook) in gevallen waarin doorgaans geen sprake is van belastingontwijking kunnen leiden tot dubbele belastingheffing, de administratieve lasten verhogen en daardoor het investerings- en vestigingsklimaat schaden, wat juist van belang is voor een open economie zoals die van Nederland.
Volgens de Europese Commissie zijn in de EU de administratieve lasten van bronbelastingen jaarlijks € 8,4 miljard.13 Dit vergroot de barrière voor internationale investeringen en belemmert hierdoor de Europese interne markt. Dit is ook de reden dat in EU-verband de EU-Interest- en royaltyrichtlijn14 tot stand is gekomen op basis waarvan in beginsel geen bronbelasting mag worden geheven op rente- en royaltybetalingen aan een verbonden lichaam gevestigd in een andere EU-lidstaat.
Nederland is voorstander van publieke Country by Country Reporting en zal dat ook blijven.
In het huidige internationale belastingsysteem bestaan regels op basis waarvan wordt bepaald welk land mag heffen over welk deel van de winst van een multinational. Onder de huidige regels wordt pas een heffingsrecht aan een land toegewezen over de winst van een multinational als deze multinational fysiek in dat land aanwezig is. De (toenemende) digitalisering van de economie roept de vraag op of deze bestaande regelgeving nog past bij de huidige economie.
Pijler 1 (uit het werkplan van de OESO en het IF) beoogt een oplossing te bieden door meer heffingsrechten toe te kennen aan landen waar afnemers van een bedrijf zitten, ook als een (digitaal) bedrijf daar geen fysieke aanwezigheid heeft. Er wordt derhalve rekening gehouden met de locatie van afnemers (consumenten/gebruikers). Nederland stelt zich steeds constructief op in de discussies over de toewijzing van heffingsrechten. Nederland houdt in deze discussies ook rekening met de belangen van andere landen, waaronder ontwikkelingslanden.
Ook ten aanzien van Pijler 2 (minimumniveau van belastingheffing) is een gecoördineerde, wereldwijde aanpak het effectiefst en zorgt voor een zo groot mogelijk gelijk speelveld. De Nederlandse inzet is erop gericht om overeenstemming te bereiken over robuuste, effectieve en goed uitvoerbare maatregelen. Het rapport van de Adviescommissie geeft daarbij aanleiding om bij de verdere discussies over Pijler 2 te pleiten voor een invulling van de maatregelen die zo effectief mogelijk de prikkel tot belastingconcurrentie vermindert.15 Daarbij lijkt een per-land-benadering een goed uitgangspunt en wil Nederland in zijn algemeenheid terughoudend zijn met uitzonderingen.
Het IF van de OESO is opgericht voor de inventarisatie van en implementatie van de BEPS-maatregelen. Het kabinet is van mening dat het IF ook het juiste samenwerkingsverband is om tot wereldwijde afspraken op belastinggebied te komen. De OESO en het IF kennen goed georganiseerde, gespecialiseerde (technische) werkgroepen met voldoende (ondersteunende) capaciteit. Op het moment van schrijven zijn 137 landen aangesloten bij het IF, waaronder een groot aantal ontwikkelingslanden, die op gelijke voet met elkaar samenwerken. Daarnaast zijn diverse organisaties als waarnemende organisaties aangesloten bij het IF, waaronder de Verenigde Naties. Dit geldt tevens voor het African Tax Administration Forum en het Centro Interamericano de Administraciones Tributarias, regionale organisaties die mede ontwikkelingslanden vertegenwoordigen. Het kabinet acht het niet effectief en efficiënt om naast het IF in VN-verband een vergelijkbaar samenwerkingsverband op te zetten.
Het kabinet onderschrijft de principes die aan het Addis Tax Initiative (ATI) ten grondslag liggen. Nederland was één van de initiatiefnemers van het ATI waarmee donoren in 2015 hebben toegezegd om in 2020 hun uitgaven voor technische assistentie aan ontwikkelingslanden op het gebied van belastingen te hebben verdubbeld. Bij de volgende fase van het ATI zet Nederland in op een zwaardere rol die belastingen kunnen spelen bij de bestrijding van ongelijkheid en deze boodschap zal ook worden uitgedragen richting partners waarmee wordt gewerkt aan versterking van belastingsystemen.
Het zijn vaak maatschappelijke organisaties die de stemmen van burgers versterken en laten weerklinken en hen daarin, ook buiten het politieke proces, vertegenwoordigen. Nederland steunt het maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden om bij te dragen aan het verminderen van ongelijkheid, het tegengaan van corruptie en om stem te geven aan burgers om op te komen voor hun rechten.
Uit de voorstellen voor de nieuwe Power of Voices partnerschappen is ook een voorstel geselecteerd dat mede is gericht op het verbeteren van belastingsystemen. Dat partnerschap heeft aandacht voor de hierboven drie genoemde elementen.
Op 10 juli 2020 is de kabinetsreactie op AIV briefadvies nr. 34 «Nederland en de wereldwijde aanpak van COVID-19» verzonden naar uw Kamer. Het kabinet deelt met de AIV de overtuiging dat actie van de internationale gemeenschap is geboden om de meest kwetsbare landen te ondersteunen. Het kabinet heeft hiervoor EUR 500 mln. beschikbaar gesteld uit algemene middelen.
De AIV stelt terecht dat de coronacrisis enorme gaten slaat in begrotingen van alle landen, door de noodzakelijke extra uitgaven terwijl de economie ernstig inzakt. Nederland werkt daarom nauw samen met de OESO, het IMF, de Wereldbank en de VN om ontwikkelingslanden te helpen om de capaciteit van hun belastingdiensten te versterken en hun belastingsystemen te verbeteren.16
De aanpak van belastingontwijking en belastingontduiking zijn reeds speerpunten van het kabinetsbeleid.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De invoering van een suikertaks |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Deelt u de mening dat het uiterste moet worden ondernomen om overgewicht in Nederland tegen te gaan?
Ik ben van mening dat overheid en maatschappelijke partners zich maximaal moeten inspannen om overgewicht tegen te gaan en daarmee gezondheid te bevorderen.
Kan worden aangenomen dat, gezien de belangrijke rol die suiker speelt bij het ontstaan van overgewicht, een afname van de verkoop van frisdranken in combinatie met de afname van de hoeveelheid suiker in frisdranken op de lange termijn bijdraagt aan het terugdringen van overgewicht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit kunnen we aannemen. Er zijn echter diverse factoren die aan de basis kunnen staan van het ontstaan van overgewicht. Uiteindelijk ontstaat overgewicht, omdat een persoon meer calorieën (energie) eet of drinkt dan het lichaam verbruikt. Suiker is een van de vormen waarin we energie consumeren. Ongeveer een kwart van de toegevoegde (niet van nature in producten voorkomende) suikers die we in Nederland consumeren, krijgen we binnen via zogenaamde niet alcoholische dranken. Als daar minder van geconsumeerd zou worden, kan dit leiden tot minder overgewicht, als we niet gelijktijdig meer gaan eten van andere calorierijke producten.
Deelt u de mening dat de kortetermijneffecten van de invoering van een suikertaks, namelijk afname van de hoeveelheid suiker in frisdranken en een afname van de verkoop van frisdranken, voldoende reden zijn om een suikertaks in te voeren in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Afhankelijk van de gekozen vorm van een suikertaks (verschillende tarieven voor verschillende treden van suikergehalten, hoogte van de belasting etc.), kan deze effect hebben op de hoeveelheid suiker in frisdranken en afname van de verkoop. Bij de wijze waarop bijvoorbeeld in het Verenigd Koninkrijk een suikertaks is ingevoerd, zijn de effecten die u noemt waargenomen. Dit kan reden zijn om een suikertaks in Nederland in te voeren. Ik noem dit ook niet voor niets een perspectiefrijk instrument. Ik kies op dit moment niet voor deze maatregel omdat ik in het Nationaal Preventieakkoord andere afspraken heb gemaakt over suikerreductie, zoals ik u in mijn brief van 3 september jongstleden heb aangegeven.
Hoe verhoudt het niet invoeren van een suikertaks zich tot uw eerdere uitspraak «Wij willen een samenleving waarin het voor mensen gemakkelijker wordt om gezonde keuzes te maken»?
Ik wil inderdaad een samenleving waarin de gezonde keuze de makkelijke keuze is. De weg daar naartoe zijn we ingeslagen. Er zijn heel veel mogelijke maatregelen om de gezonde keuze makkelijker te maken. Samen met de ondertekenaars van het Nationaal Preventieakkoord heb ik voor een flinke lijst maatregelen gekozen. Eén daarvan is een reductie van via frisdranken geconsumeerde calorieën van 25% in 2020 en van 30% in 2025, ten opzichte van 2012. Invoering van een suikertaks is geen onderdeel van de gekozen maatregelen.
Bent u van mening dat ook zonder de invoering van een suikertaks gesteld kan worden dat u het uiterste onderneemt om de inname van suiker te verminderen en overgewicht tegen te gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb me maximaal ingespannen om te komen tot het grote aantal afspraken dat in 2018 met het Nationaal Preventieakkoord is gemaakt om overgewicht terug te dringen. Dat wil zeggen dat deze afspraken het mijns inziens maximaal haalbare product zijn van veel gesprekken met zeer veel partijen. Op basis van de quickscan van het RIVM naar de mogelijke impact van de afspraken werd toen ook duidelijk dat aanvullende maatregelen nodig zullen zijn om de doelen en ambities in 2040 te halen. Ik blijf de voortgang monitoren en indien nodig ga ik met partijen in gesprek over extra maatregelen. Parallel heb ik het RIVM de opdracht gegeven om te onderzoeken welke effectieve maatregelen die nu niet of onvoldoende in het Nationaal Preventieakkoord zijn opgenomen, substantieel kunnen bijdragen aan het behalen van de ambities.
In hoeverre is het niet invoeren van de suikertaks het gevolg van een lobby van onder andere het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel, zoals beschreven in het artikel «De mysterieuze verdwijning van de suikertaks uit het Preventieakkoord»?1 Kunt u ingaan op de rol die de voedsellobby heeft gespeeld bij de totstandkoming van het Nationaal Preventieakkoord (NPA)?
Bij de totstandkoming van het Nationaal Preventieakkoord heb ik met alle (potentiële) ondertekenaars gesproken om samen tot een gedragen akkoord te komen. Alle partijen konden maatregelen en acties voorstellen. Het akkoord is uiteindelijk gesloten over een pakket aan maatregelen waar de gezamenlijke ondertekenaars achter stonden.
Een van de mogelijke maatregelen die op tafel lag was een aanpassing van de reeds bestaande verbruiksbelasting op niet alcoholische dranken. De voedselindustrie heeft in het proces van totstandkoming van het akkoord aangegeven geen voorstander te zijn van de aanpassing van deze belasting. De frisdrankindustrie heeft voorgesteld de via frisdranken geconsumeerde calorieën met 30% te reduceren in 2025 (ten opzichte van 2012). Daar hebben alle ondertekenaars van het preventieakkoord mee ingestemd.
Klopt het dat er door de industrie een «uitruilvoorstel» is gedaan waarbij de industrie toezegde zelf calorieën uit de markt te halen in ruil voor het niet invoeren van een verbruiksbelasting? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat u hiermee zwicht voor de lobby van de industrie ten koste van de volksgezondheid?
Nee.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de inbreng voor het schriftelijk overleg leefstijlpreventie op 9 september?
Helaas is dit niet gelukt.