Het aanvragen van loonkostenvoordelen door werkgevers |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Welke begeleiding krijgen werkgevers, door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) of door de Belastingdienst, bij het aanvragen van het loonkostenvoordeel als zij iemand met een arbeidsbeperking in dienst nemen?
Een werkgever kan op verschillende manieren kennisnemen van de wijze waarop een loonkostenvoordeel kan worden aangevraagd. In het Handboek Loonheffingen van de Belastingdienst is een uitgebreide toelichting op de voorwaarden en wijze van aanvragen van de loonkostenvoordelen opgenomen. Ook in het Kennisdocument Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt hierop uitgebreid ingegaan. Dit kennisdocument is op verschillende websites gepubliceerd.1 Op de website van het UWV is ook een uitgebreide toelichting op de voorwaarden en wijze van aanvragen van de loonkostenvoordelen opgenomen. Omdat de aanvraag via de aangifte loonheffingen wordt ingediend, is voor softwareontwikkelaars in de Gegevensspecificaties aangifte loonheffingen een uitgebreide toelichting opgenomen over de wijze waarop de aanvraag in de loonaangifte wordt verwerkt.
Klopt het dat voor het gebruik maken van een loonkostenvoordeel, naast het hebben van een doelgroepverklaring, de werkgever een bepaalde code moet opnemen in de loonadministratie?
In de aangifte loonheffingen zijn «indicaties loonkostenvoordeel» opgenomen. Met deze indicatie («vinkje») verzoekt de werkgever in aanmerking te komen voor een loonkostenvoordeel in verband met het in dienst nemen van bijvoorbeeld een werknemer met een arbeidsbeperking. Indien de werkgever in deze indicatie «j» invult, dan is daarmee de aanvraag voor het loonkostenvoordeel voor de betreffende werknemer gedaan. Als deze indicatie niet is aangevinkt, wordt geen loonkostenvoordeel toegekend. Het aanvragen van het loonkostenvoordeel via de indicatie in de aangifte loonheffingen is op die manier laagdrempelig en eenvoudig in de toepassing.
Bent u van mening dat dit voor klein- en middelgrote werkgevers voldoende duidelijk is om aan deze voorwaarde te kunnen voldoen?
Ik ben van mening dat de voorwaarden en het proces voldoende duidelijk zijn omdat hierover voldoende wordt gecommuniceerd. Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven licht de Belastingdienst zowel de voorwaarden die gelden voor de betrokken werknemer als de wijze van aanvragen via de aangifte loonheffingen toe in het Handboek Loonheffingen. Ook in het eerdergenoemde kennisdocument en op de website van UWV wordt hierop uitgebreid ingegaan. Door het opnemen van de aanvraag in de aangifte loonheffingen is een zo eenvoudig mogelijk aanvraagproces ingericht. Werkgevers zijn bekend met de systematiek van de aangifte loonheffingen, omdat zij op deze wijze ook voor andere doeleinden gegevens over hun werknemers periodiek opsturen naar de Belastingdienst.
Wat gebeurt er als in eerste instantie deze code – om wat voor reden dan ook – niet wordt ingevuld? Is er dan met terugwerkende kracht correctie mogelijk?
Om in aanmerking te komen voor een loonkostenvoordeel moet de werkgever twee handelingen verrichten. Als eerste moet hij de doelgroepverklaring van de werknemer die hij in dienst heeft genomen in zijn administratie bewaren. De werknemer vraagt binnen drie maanden na indiensttreding deze doelgroepverklaring aan bij UWV of de gemeente2. De werknemer kan ook zijn werkgever machtigen dit voor hem te doen. Vervolgens zet de werkgever de indicatie «loonkostenvoordeel» op «ja» (het «vinkje») bij iedere aangifte loonheffingen om aanspraak te kunnen maken op het loonkostenvoordeel. Een werkgever moet voor zijn werknemer(s) elke maand of elke vier weken bij de Belastingdienst een aangifte loonheffingen doen. Mocht een werkgever vergeten zijn een «vinkje» in een aangifte loonheffingen te zetten, dan kan hij dit alsnog rechtzetten. Hij kan door een correctiebericht in te sturen zijn vergissing ongedaan maken, ook over de voorgaande maanden. Hij kan dit maandelijks doen in het kalenderjaar waarover de tegemoetkoming wordt aangevraagd (jaar T). Ook in het jaar volgend op dat kalenderjaar (jaar T+1) kan de werkgever nog correctieberichten insturen. Dat kan hij doen tot uiterlijk 1 mei van dat jaar («fotomoment»). De werkgever heeft daarmee minimaal drie maanden3 en maximaal 14 maanden4 de tijd om zijn vergissing te corrigeren. Correcties na 1 mei van het jaar T+1 worden niet meer meegenomen in de definitieve berekening.
In de wet is geregeld dat het UWV uiterlijk vóór 15 maart van het jaar T+1 aan de werkgever een overzicht verstrekt van de werknemers voor wie de werkgever een aanvraag om een loonkostenvoordeel heeft gedaan, de voorgenomen beoordeling van het recht en de berekening van de hoogte van het loonkostenvoordeel. Hiermee kan de werkgever een finale check doen of de gegevens goed uit de aangifte loonheffingen zijn verwerkt. Werkgevers hebben voordat het loonkostenvoordeel definitief wordt vastgesteld dan nog zes weken, tot 1 mei van het jaar T+1, de gelegenheid om gegevens te laten wijzigen, aan te vullen of zelf een correctiebericht in te dienen.
Klopt het dat bij een beschikking een correctietermijn wordt aangegeven van een paar maanden, maar dat deze alleen kenbaar wordt gemaakt aan mensen die een beschikking ontvangen?
Zoals in het voorgaande antwoord is aangegeven, is UWV wettelijk verplicht aan werkgevers een overzicht te verstrekken van de werknemers voor wie hij een verzoek voor een loonkostenvoordeel heeft gedaan. UWV verstrekt dit overzicht vóór 15 maart van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarover de loonkostenvoordelen zijn aangevraagd. Dit is geen beschikking maar een voorlopige berekening.
Aan de hand van deze voorlopige berekening kunnen werkgevers controleren of de gegevens over de aangevraagde loonkostenvoordelen juist uit de aangifte loonheffingen zijn verwerkt. Eventuele fouten en vergissingen kunnen dan worden gecorrigeerd door vóór 1 mei een correctiebericht naar de Belastingdienst te sturen. Deze correctiemogelijkheid is inderdaad in de voorlopige berekening opgenomen.
Die correctiemogelijkheid wordt ook vermeld in het Handboek Loonheffingen van de Belastingdienst en op de website van UWV. Ook in het eerdergenoemde kennisdocument Wtl wordt hierop ingegaan. Werkgevers die per abuis geen indicatie in de aangifte loonheffingen hebben ingevuld, hebben geen aanvraag voor een loonkostenvoordeel gedaan en ontvangen daarom geen voorlopige berekening. Zij kunnen via deze wegen kennisnemen van de correctiemogelijkheid. Daar wordt uitvoerig ingegaan op de gehele aanvraagprocedure van de Wtl. Ook besteden werkgevers in veel gevallen de loonadministratie uit aan salarisadministrateurs, die veelal kennis hebben van de correctietermijn.
Klopt het dat als de correctietermijn is verlopen, er geen enkele mogelijkheid meer is om in aanmerking te komen voor het loonkostenvoordeel, ook als er verder wel aan alle voorwaarden is voldaan?
Zoals in antwoord 4 is aangegeven, kunnen werkgevers maandelijks een correctiebericht insturen om vergissingen ongedaan te maken, ook over de voorgaande maanden. Hij kan dit maandelijks doen in het kalenderjaar waarover de tegemoetkoming wordt aangevraagd (jaar T). Ook in het jaar volgend op dat kalenderjaar (jaar T+1) kan de werkgever nog correctieberichten insturen. Dat kan hij doen tot uiterlijk 1 mei van dat jaar («fotomoment»).
Voor de definitieve vaststelling van het loonkostenvoordeel is het «fotomoment» bepalend. De in aanmerking te nemen gegevens worden vastgesteld op grond van de loonaangiften van de werkgever over het kalenderjaar waarover de tegemoetkoming wordt aangevraagd (jaar T), zoals die uiterlijk op 1 mei van het daaropvolgende kalenderjaar zijn ingediend (jaar T+1). Het fotomoment is nodig om het recht op het loonkostenvoordeel over het jaar T te kunnen berekenen en uiterlijk 31 juli van het jaar T+1 te kunnen uitbetalen.
De peildatum van 1 mei is ruim gekozen om de voor de vaststelling van de tegemoetkoming benodigde feiten over het kalenderjaar waarover de tegemoetkoming is aangevraagd aan te kunnen passen voordat deze op 1 mei van het volgende kalenderjaar onherroepelijk vast komen te staan. Correctieberichten die na 1 mei van het jaar T+1 worden ingediend, worden niet meer meegenomen bij de vaststelling van de loonkostenvoordelen over het jaar T en de uitbetaling van deze loonkostenvoordelen in het jaar T+1. Deze correctieberichten zijn wel van betekenis voor vaststelling van de loonkostenvoordelen in latere jaren.
De procedure geeft naar mijn mening werkgevers voldoende gelegenheid om vergissingen te herstellen, maar geeft werkgevers tegelijkertijd een prikkel om daarmee niet te lang te wachten. Het «fotomoment» is een bewuste keuze geweest van de wetgever, om het uitvoeringsproces van de vaststelling en de uitbetaling van het loonkostenvoordeel voor de uitvoering eenvoudig en uniform vorm te geven.
Wat vindt u ervan dat na de correctietermijn van een paar maanden geen enkele mogelijkheid is om de situatie te herstellen, terwijl bijvoorbeeld bij een belastingaangifte nog vijf jaar de tijd wordt geboden om vergissingen te herstellen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat we het voor alle werkgevers – groot of klein – zo aantrekkelijk en makkelijk mogelijk moeten maken om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen en te houden?
Ik deel de mening dat het voor alle werkgevers zo aantrekkelijk mogelijk moet zijn om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen en te houden. De urgentie is groot om te komen tot een systeem dat werkgevers stimuleert om meer banen voor de doelgroep te realiseren. De ervaringen van afgelopen jaren en de onderzoeken die zijn uitgevoerd hebben een aantal bouwstenen opgeleverd die werkgevers helpen om kwetsbare groepen een kans te geven op de arbeidsmarkt en naar vermogen mee te laten draaien op de werkvloer. Vanuit mijn departement zijn deze bouwstenen afgelopen periode ook met de meest betrokken stakeholders besproken en is er breed input opgehaald. Belangrijke elementen die veel terugkomen zijn onder meer het belang van een kwantitatieve afspraak, de noodzaak van een positieve benadering van werkgevers om veel breder inclusief werkgeverschap te bereiken, het vereenvoudigen van het systeem van de banenafspraak en de bijbehorende ondersteuning voor zowel de doelgroep als werkgevers. Ook passende ondersteuning voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt om tot participatie te komen en om uitval te beperken zo lang als het nodig is, is een belangrijk element. Hetzelfde geldt voor voldoende financiële middelen voor de uitvoering. Gezien de demissionaire status van het kabinet is het aan een volgend kabinet om hiermee verder te gaan en met de meest betrokken stakeholders de vormgeving van de banenafspraak en het dichterbij brengen van een inclusieve arbeidsmarkt verder te verkennen.
Wat gebeurt er met het recht op een loonkostenvoordeel als een bedrijf overgaat in een ander bedrijf of de onderneming wijzigt van entiteit, als de bedrijfsactiviteiten en het personeel ongewijzigd blijven?
In de Wtl is niet geregeld hoe om te gaan met de loonkostenvoordelen als een bedrijf overgaat in een ander bedrijf, bijvoorbeeld bij een juridische fusie, of wijzigt van entiteit, bijvoorbeeld bij een omzetting van een VOF naar een BV, waarbij de bedrijfsactiviteiten en het personeel hetzelfde blijven.
Op basis van het Burgerlijk Wetboek gaat het loonkostenvoordeel niet over op grond van de regeling van overgang van onderneming (artikel 7:662 Burgerlijk Wetboek (BW) e.v.). In artikel 7:663 BW is namelijk geregeld dat door de overgang van onderneming de rechten en verplichtingen die op dat tijdstip voor de werkgever in die onderneming uit een arbeidsovereenkomst tussen hem en een daar werkzame werknemer voortvloeien, van rechtswege op de verkrijger overgaan. Het gaat dus om de rechten en verplichtingen die uit de arbeidsovereenkomst voortvloeien. Het recht van de werkgever op loonkostenvoordeel vloeit echter niet voort uit de arbeidsovereenkomst met de betreffende werknemer, maar uit een beschikking van de Belastingdienst, waarbij dat recht is vastgesteld. Het loonkostenvoordeel is namelijk een wettelijke financiële tegemoetkoming van de overheid aan de werkgever. Eén van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor het loonkostenvoordeel is weliswaar dat de werkgever een arbeidsovereenkomst heeft met een bepaalde categorie werknemers, maar het recht op loonkostenvoordeel vloeit niet voort uit rechten en verplichtingen op grond van die overeenkomst. De overnemende werkgever komt daarom niet in aanmerking voor de resterende duur van het loonkostenvoordeel van de overdragende werkgever.
Ook ontstaat er voor de overnemende werkgever geen nieuw recht op loonkostenvoordeel. Weliswaar is de overnemende werkgever in de zin van artikel 1.1, onder a, van de Wtl een nieuwe werkgever, maar om in aanmerking te komen voor een loonkostenvoordeel moet er sprake zijn van indiensttreding of herplaatsing. Bij een overgang van onderneming wordt echter de arbeidsovereenkomst voortgezet. Ook voldoet de werknemer niet aan de andere voorwaarde dat er sprake moet zijn van een voorgaande uitkering5.
Bij een juridische fusie (artikel 2:308 BW e.v.) gaan alle rechten en verplichtingen van de oorspronkelijke ondernemingen – en dus niet alleen de rechten uit hoofde van de arbeidsovereenkomst – op grond van de wet volledig over op de fusie-onderneming die deze rechten en plichten vanaf dat moment voortzet. Juridische fusie is de volledige juridische samensmelting van de vermogens van twee of meer rechtspersonen door middel van een vermogensovergang onder algemene titel, waarbij de verkrijger van het vermogen één van de fuserende rechtspersonen, of een (door de fuserende rechtspersonen opgerichte) nieuwe rechtspersoon kan zijn (artikel 2:309 BW). De juridische fusie onderscheidt zich van andere fusies, omdat hierbij sprake is van een vermogensovergang onder algemene titel die bij notariële akte tot stand komt. De vermogensovergang onder algemene titel is alomvattend.
Op basis van het Burgerlijk Wetboek dient bij een juridische fusie onderscheid te worden gemaakt tussen het vastgestelde recht6 op loonkostenvoordeel en de aanspraak Onder aanspraak op loonkosten verstaan we de situatie waarin de nieuwe fusieonderneming in het jaar T wel de aanvragen («vinkjes») heeft gedaan, maar niet beschikt over een ten bate van hem afgegeven doelgroepverklaring voor de betreffende werknemers, terwijl de vaststelling van het recht en de hoogte van het loonkostenvoordeel en de uitbetaling daarvan plaatsvindt in T+1 na de fusie. op loonkostenvoordeel via de doelgroepverklaring. Het vastgestelde recht gaat in geval van een juridische fusie over naar de nieuwe fusieonderneming, omdat dit recht voor de fusie tot het vermogen van de verdwijnende fusieonderneming behoorde. Wat betreft de aanspraak van loonkostenvoordeel kan worden gesteld dat deze niet tot het vermogen van een onderneming behoort, zowel niet van de verdwijnende als van de nieuwe fusieonderneming. De aanvraag moet immers nog worden gevolgd door een besluit en pas door dat besluit ontstaat een definitief recht op loonkostenvoordeel.
Wat is de reden dat dit niet wordt aangemerkt als opvolgend werkgever en er geen recht meer bestaat op het loonkostenvoordeel?
Zie antwoord vraag 9.
Nieuwe problemen die dreigen te ontstaan omdat de Commissie Werkelijke Schade nog steeds onderbemenst is |
|
Lammert van Raan (PvdD), Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ouders klem tussen instanties Belastingdienst»1 in Trouw van 10 september 2021?
Ja deze berichtgeving is mij bekend.
Klopt het dat er nieuwe noodsituaties dreigen te ontstaan, zoals gedwongen huisuitzettingen, doordat de wachttijd bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS) veel te lang is?
De wachtlijst die is ontstaan bij de CWS is vanzelfsprekend onwenselijk, maar hierdoor ontstaan geen urgente schrijnende situaties zoals beschreven in het artikel. De CWS beoordeelt of de geleden schade door de ouder hoger is dan de reeds uitgekeerde compensatie en of er recht bestaat op een aanvullende vergoeding. Dit proces is niet bedoeld om acute financiële nood op te lossen. Een snellere beoordeling door de CWS zou dus niet nodig moeten zijn om noodsituaties te voorkomen. Aan de procedure bij de CWS gaat immers vooraf dat een compensatie van ten minste € 30.000 is uitgekeerd, alle schulden zijn gepauzeerd en worden kwijtgescholden of afbetaald. Als er niettemin sprake is van acute financiële nood kan het Brede Hulp Team van UHT vervolgens samen met de gemeenten naar oplossingen zoeken. Ten slotte geldt dat in zeer uitzonderlijke situaties de mogelijkheid bestaat dat ouders door CWS met voorrang kunnen worden behandeld en een voorschot op de vergoeding van werkelijke schade kunnen ontvangen voordat de behandeling bij de Commissie volledig is afgerond. Hierover zijn afspraken gemaakt tussen de UHT en de CWS en een dergelijke procedure is dit jaar tot dusver vijf keer gevolgd.
Zijn alle nieuwe noodsituaties die nu kunnen ontstaan in kaart gebracht? Welke noodsituaties zijn voorzien?
Sommige ouders hebben een voor de start van het moratorium uitgekeerd bedrag aan compensatie moeten gebruiken voor het aflossen van schulden. Die ouders hebben soms toch nog extra hulp nodig. Die hulp biedt het Brede Hulp Team van UHT, in samenwerking met de gemeenten. Voor het overige biedt de pauzeknop voor private schulden een oplossing voor ouders.
Hoe kan het dat de CWS nog steeds onderbemenst is, terwijl u op 1 juli bij het debat over de hersteloperatie nog heeft gezegd dat u ging opschalen?2
De CWS is vanaf juni van dit jaar opgeschaald. De resultaten hiervan zijn met enige vertraging zichtbaar. Werving, selectie en het inwerken van nieuwe medewerkers vergt enige tijd. Inmiddels loopt de doorlooptijd niet langer verder op, op korte termijn zal deze als gevolg van de opschaling gaan afnemen.
Klopt het dat het in februari 2021 al duidelijk was dat er snel opgeschaald moest worden?
In de eerste maanden van dit jaar werd duidelijk dat de instroom bij de CWS hoger was dan voorzien. Met hulp van een extern bureau is daarom een doorlichting gemaakt van de instroom en de daarvoor benodigde behandelcapaciteit. Op basis van die doorlichting is bij UHT in mei van dit jaar budget gereserveerd voor opschaling bij de CWS. Met dat budget is vanaf juni begonnen met opschalen.
Was het op 1 juli 2021 duidelijk dat dit net snel genoeg gebeurde? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom heeft u daarover niets gezegd?
Vanaf juni van dit jaar is de CWS opgeschaald op basis van de in het antwoord op vraag 5 genoemde doorlichting. In verband met de benodigde tijd voor werving en selectie kost het enige tijd voordat de resultaten hiervan zichtbaar worden. Uiteindelijk zou de doorlooptijd moeten worden verkort tot drie tot zes maanden tussen het moment van binnenkomst van het verzoek en de advisering door de CWS aan UHT.
Waarop is de begrote capaciteit gebaseerd? Ligt hieraan een realistische analyse van de werkdruk, die op de CWS afkomt, ten grondslag?
Het aantal gedupeerde ouders met een integrale beoordeling dat een verzoek doet bij de CWS betreft ongeveer 10% van het totaal aantal ouders met een integrale beoordeling. Dat percentage is in de afgelopen maanden stabiel. De verwachting is dat de capaciteit na de geplande opschaling voldoende is om de verzoeken van een dergelijke groep ouders binnen een doorlooptijd van drie tot zes maanden te kunnen behandelen.
Is de begrote capaciteit naar uw mening (nog steeds) realistisch? Zo ja, hoe kan het dan dat CWS het werk niet aankan? Zo nee, bent u dan bereid om een nieuw capaciteitsplan te komen waarin niet alleen de kwantiteit maar ook de kwaliteit van het werk in de toekomst voldoende is geborgd?
Ik verwijs hiervoor naar de antwoorden op de vragen 4 en 7.
Is het budget, dat voor de jaren 2021–2023 is gereserveerd voor de opschaling, naar uw mening nog voldoende? Waarom wel of niet?
Ja. De capaciteit is na afronding van de thans geplande opschaling voldoende om de verzoeken van ouders binnen een doorlooptijd van drie tot zes maanden te kunnen behandelen. In een nieuwe capaciteitsplanning van dit najaar zal een nieuwe beoordeling plaatsvinden.
Hoe staat het momenteel met de uitputting van het budget voor dit jaar?
De huidige realisatie van de uitgaven loopt achter op het budget. Dit komt onder andere doordat de nieuwe instroom die ondersteuning bieden voor de CWS later is binnengekomen dan verwacht.
Wat kunt u doen om nieuwe noodsituaties zoals huisuitzettingen te voorkomen en bent u ook bereid om dit te doen?
Voor private schulden, bijvoorbeeld aan verhuurders, geldt vanaf de uitbetaling van de € 30.000 gedurende één jaar de pauzeknop. Als er niettemin sprake is van acute nood kan het Brede Hulp Team van UHT samen met de gemeenten naar oplossingen zoeken. Daarnaast bestaat voor ouders nog de mogelijkheid om de noodvoorziening van € 500,– aan te vragen. Ten slotte geldt in zeer uitzonderlijke situaties de mogelijkheid dat ouders door CWS met voorrang kunnen worden behandeld, onder meer om een voorschot op de vergoeding van werkelijke schade te ontvangen voordat de behandeling bij de Commissie volledig is afgerond.
Hoe valt uw uitspraak dat «schrijnende situaties voorrang kunnen krijgen" te rijmen met de uitspraken van de woordvoerder van de CWS, die hierover zegt: «De ouders die zich melden bij de CWS bevinden zich in de praktijk allemaal in schrijnende situaties. De CWS handelt de aanvragen daarom in volgorde van binnenkomst af.». Aan welke schrijnende situaties refereerde u precies?
De woordvoerder van de CWS refereerde naar de praktijk dat van alle ouders die een verzoek indienen bij de CWS al door de UHT is vastgesteld dat zij gedupeerd zijn door de kinderopvangtoeslagaffaire, met alle negatieve gevolgen van dien voor hun persoonlijke leven van hen en hun gezin. Mijn referentie naar ouders in schrijnende situaties die voorrang kunnen krijgen betreft ouders in situaties van financiële nood die als bijzonder schrijnend is te omschrijven doordat bijvoorbeeld toegang tot basale behoeften als huisvesting of medische zorg in het geding is. Conform de motie Leijten worden deze ouders met voorrang behandeld door de CWS voor zover deze urgente problemen niet snel kunnen worden opgelost door het Brede Hulp Team van de UHT en gemeenten.3
Wat kunt u doen om de toenemende spanningen tussen de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) en de CWS met betrekking tot de werkwijzen en mandaten van beide instanties te verminderen en de heling van de gedupeerde ouders weer centraal te stellen? Bent u ook bereid om dit op zo kort mogelijke termijn te doen?
Die toenemende spanningen herken ik niet. Er is intensief overleg tussen de CWS, UHT en de beleidsdirecties en dat verloopt goed.
Kunt u binnen 24 uur de garantie aan de gedupeerde ouders afgeven dat het goedkomt? Kunt u deze vraag beantwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting?
De gedupeerde ouder waarop de berichtgeving is gebaseerd heeft inmiddels met haar gemachtigde een gesprek gehad met UHT. De CWS en UHT zullen haar aanvraag voor werkelijke schade met spoed behandelen. De vraag of ik binnen 24 uur aan ouders een garantie kan geven dat alles goed komt is niet te beantwoorden met ja of nee. Vanaf mijn aantreden zet ik mij in om gedupeerde ouders herstel te bieden. Zoals al meerdere malen met uw Kamer besproken strijden daarbij zorgvuldigheid en snelheid soms met elkaar. We werken zo snel als mogelijk. Inmiddels hebben ruim 46.000 ouders zich als gedupeerde gemeld, is bij ruim 35.000 ouders een eerste beoordeling (lichte toets) gedaan waarbij aan bijna 20.000 gedupeerden € 30.000 is uitgekeerd en hebben ruim 3.300 ouders een integrale beoordeling gekregen. Ook hebben we publieke schulden kwijtgescholden en ouders uit een WSNP- of MNSP-traject gehaald. We werken aan een regeling voor private schulden, voor kinderen en voor ex-partners. Dat kost wel tijd en dat betekent bijvoorbeeld ook dat ex-partners of kinderen die zich nu bij de CWS melden door de CWS nog niet kunnen worden geholpen. In de gelijktijdig verzonden achtste Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag ga ik nader in op de voortgang van de hersteloperatie.
Het Paper ‘Common views on the future of the Stability and Growth Pact’ |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de geannoteerde agenda van de Eurogroep en informele Ecofinraad van 10 en 11 september (kamerstuk 21 501-07, nr. 1774) die naar de Tweede Kamer is gestuurd waarin u aangeeft dat er gesproken zal worden over het begrotingsbeleid in de EU?
Ja.
Waarom stond in deze agenda niet vermeld dat Nederland samen met gelijkgestemde lidstaten een position paper over de herziening van het Stabiliteit- en Groeipact (SGP) heeft opgesteld in aanloop naar de informele Ecofinraad op 10 en 11 september?
Op het moment van het verzenden van de geannoteerde agenda was het niet duidelijk of er een position paper tot stand zou komen en of Nederland mee zou tekenen.
Waarom zat deze position paper niet bij de stukken en is deze pas nét na het Commissiedebat op 8 september over de Ecofinraad op 10 en 11 september naar de Tweede Kamer gestuurd?
Het besluit dat Nederland het position paper zou ondertekenen is genomen na het Commissiedebat op 8 september, omdat toen pas duidelijk werd welke andere lidstaten mee zouden tekenen. Het verzamelen van voldoende mede-ondertekenaars vormt een belangrijke afweging bij een besluit om een position paper van gelijkgezinde lidstaten te ondertekenen. Het doel van een dergelijk paper is immers om eensgezindheid uit te stralen. Het position paper is daarom na het Commissiedebat op 8 september naar de Tweede Kamer gestuurd.
Wanneer heeft u overeenstemming bereikt over het position paper met de betrokken lidstaten?
Ambtelijke afstemming over de inhoud van het paper werd bereikt in de ochtend van woensdag 8 september. Op dat moment stond echter nog niet vast of Nederland mee zou tekenen, omdat dit afhankelijk was van de vraag of voldoende andere Ministers van lidstaten die hadden meegewerkt aan de totstandkoming van het paper zouden meetekenen. In de loop van woensdagmiddag 8 september werd dit duidelijk. In de ochtend van donderdag 9 september werd de definitieve groep landen bekend.
In het position paper geeft het kabinet aan dat het wenselijk is dat de regels van het Stabiliteit- en Groeipact (SGP) versimpeld worden en dat aanpassingen van het SGP moeten bijdragen aan een consistente, transparante en betere toepassing van de regels. Welke concrete versimpelingen en aanpassingen overweegt u in dit kader en zijn volgens u bespreekbaar?
In mijn brief van 14 december 2020 met een brede bespiegeling inzake het SGP heb ik enkele concrete elementen benoemd in de huidige regels die naar mijn inzicht voor verbetering vatbaar zijn.1 Inperking van de vele vormen van flexibiliteit en van de discretionaire ruimte van de Commissie en de Raad kan zorgen voor meer eenvoud, transparantie en consistentie, en dus ook bijdragen aan een betere handhaafbaarheid. Een daarvan is het afschaffen van het gebruik van de structurele begrotingsinspanning als argument om een lidstaat niet in een buitensporigtekortprocedure te plaatsen bij onvoldoende schuldafbouw. Een andere is het afschaffen van de significantiemarge in de preventieve arm. Deze zorgt ervoor dat lidstaten mogen afwijken van hun vereiste structurele begrotingsinspanning wanneer er geen sprake is van een significante afwijking. Afwijkingen worden op deze manier jaar in jaar uit getolereerd en stapelen zich op, waardoor lidstaten steeds verder van de afgesproken begrotingsnormen afdrijven. Nederland staat open voor andere, soortgelijke wijzigingen. Bij deze aanpassingen zal een zekere mate van flexibiliteit wel behouden moeten blijven.
In het position paper onderstreept het kabinet het belang van gezonde, houdbare overheidsfinanciën en van het terugdringen van te hoge overheidsschulden. Hoe vindt u dat dit -in tegenstelling tot wat in het verleden is gebleken- bereikt dan wel afgedwongen moet worden?
Zoals toegelicht in de brief van 14 december 2020 kan een betere handhaving worden bereikt door een verbetering van de regels zelf. Doordat de regels complex zijn en veel ruimte bieden voor flexibiliteit en beoordeling, ontstaat de mogelijkheid tot politieke druk om ze soepel toe te passen. Inperking van de vele vormen van flexibiliteit en van de discretionaire ruimte van de Commissie en de Raad kan zorgen voor meer eenvoud, transparantie en consistentie, en draagt zo bij aan een betere handhaafbaarheid.
In deze brief van 14 december 2020 heb ik ook uiteengezet hoe een betere handhaving mogelijk kan worden bereikt door de besluitvormingsprocedures aan te passen. De Commissie heeft momenteel meerdere rollen. Ze publiceert ramingen, voert analyses uit om te bezien of begrotingen in lijn zijn met de regels en initieert procedurele stappen. Het zou wellicht beter zijn om de analyse en beoordeling van de naleving van de regels te scheiden van het nemen van eventuele vervolgstappen, om de checks and balances binnen het SGP te waarborgen.
Klopt het dat de Europese Commissie aanstuurt op een versoepeling van de regels van het SGP per 2023, door bepaalde uitgavencategorieën niet mee te tellen en dat dit besluitvorming begin 2022 vereist?1
Het idee om groene investeringen uit te zonderen van de begrotingsregels was onderdeel van een discussiepaper dat denktank Bruegel had voorbereid voor de informele Ecofinraad op 10 en 11 september. Het is op dit moment niet bekend of de Commissie het overweegt als serieuze optie voor een eventuele herziening van het SGP.
Acht u versoepeling opportuun in het licht van het terugdringen van te hoge overheidsschulden in bepaalde lidstaten?
Zoals aangegeven in de Staat van de Unie 20213 moet voor het kabinet houdbare overheidsfinanciën het hoofddoel van het SGP blijven, teneinde duurzame economische groei en stabiliteit te waarborgen. De snel stijgende publieke schuld als gevolg van de COVID-19-crisis onderstreept het belang hiervan. Bovendien is het belangrijk dat de handhaving van de regels wordt verbeterd.
Kunt u toezeggen dat u de Kamer niet alleen onmiddellijk op de hoogte stelt als Nederland «concrete stappen onderneemt», zoals u in Kamerstuk 21 501-07, nr. 1734 aangeeft, maar ook als u voornemens bent concrete stappen te ondernemen waarbij tevens voldoende ruimte wordt gelaten om over deze concrete stappen met de Kamer in debat te gaan?
De positie die wordt ingenomen in het position paper is in lijn met de uitgangspunten zoals o.a. verwoord in de brief van 14 december 2020 en de Staat van de Europese Unie 2021 van 2 april jl. en zoals door mij meerdere malen is gewisseld met de Tweede Kamer. Ik heb daarbij ook aangegeven dat Nederland de samenwerking met andere lidstaten zou zoeken.
Voor het kabinet blijven houdbare overheidsfinanciën het hoofddoel van het SGP, teneinde duurzame economische groei en stabiliteit te waarborgen. Zoals aangegeven in het antwoord op vragen van het lid Snels over het Stabiliteits- en Groeipact van 1 juli jl. vormt het uitdragen van deze uitgangspunten volgens het demissionaire kabinet geen nieuwe inkleuring van de Nederlandse inzet.4
Het vooraf in de openbaarheid met het parlement delen van een document waarover nog gesprekken gaande zijn tussen betrokken lidstaten zou het vertrouwen van die lidstaten kunnen schaden en leek mij gelet op de inhoud ervan ook niet nodig. Mocht het kabinet voornemens zijn om in het Europese debat een lijn te kiezen die afwijkt van de bestaande Nederlandse inzet, dan zal ik de Tweede Kamer vanzelfsprekend voorafgaand hierover informeren, zodat er gelegenheid is om daarover van gedachten te wisselen.
De afhandeling van bezwaren tegen de spaartaks |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Een spaartaks, ook voor wie zijn geld niét belegt? De belastingdienst zet mensen voor het blok»?1
Ja.
Klopt het dat de Belastingdienst individuele bezwaren tegen de box-3 aanslag over 2020 van bezwaarmakers doorzet, terwijl de collectieve massaalbezwaarprocedure, waarbij veel individuele bezwaarmakers zich bij hebben aangesloten, loopt?
Ja. Door middel van de massaalbezwaarprocedure kan een rechtsvraag aan de rechter worden voorgelegd waarvan het antwoord voor een groot aantal belastingplichtigen van belang is. De rechtsvraag waar het in genoemde massaalbezwaarprocedure over gaat is of de box 3-heffing op stelselniveau strijdig is met het eigendomsrecht en het discriminatieverbod van het EVRM.2 Totdat het antwoord op de rechtsvraag is gegeven, worden de bezwaarschriften voor wat betreft de rechtsvraag op grond van de wettelijke massaalbezwaarprocedure aangehouden.
Veel belastingplichtigen hebben in hun bezwaarschrift naast de rechtsvraag de individuele kwestie voorgelegd of de box 3-heffing voor hen een individuele en buitensporige last vormt. De rechtsvraag in de massaalbezwaarprocedure en de individuele kwestie in bezwaar zijn twee afzonderlijke kwesties die apart van elkaar moeten worden beoordeeld en dus in twee (bezwaar)procedures apart van elkaar worden behandeld. De individuele kwestie van de individuele en buitensporige last is gekoppeld aan de persoonlijke (financiële) omstandigheden van de belastingplichtige. De feiten en omstandigheden die relevant zijn voor de afdoening van de individuele kwestie wijzigen niet tijdens de periode van aanhouden. De specifieke, individuele kwestie kan derhalve zorgvuldig en correct afzonderlijk worden behandeld, voordat de rechtsvraag in de massaalbezwaarprocedure definitief is beantwoord.
Erkent u dat de rechtsbescherming van burgers wordt vergroot door eerst de massaalbezwaarprocedure af te wachten en daarna pas de individuele bezwaren af te handelen?
Naar mijn oordeel wordt de rechtsbescherming van burgers niet vergroot door eerst de massaalbezwaarprocedure af te wachten en daarna pas de individuele bezwaren af te handelen. Als een belastingplichtige in zijn bezwaarschrift bezwaren aanvoert in verband met de rechtsvraag die in massaal bezwaar voorligt én individuele bezwaren (bezwaren die alleen hem aangaan) dan gaan er twee (bezwaar)procedures lopen. Voor de rechtsvraag geldt dat deze wordt uitgeprocedeerd aan de hand van een aantal geselecteerde zaken. Voor de massaalbezwaarprocedure box 3 over 2017 en 2018 zijn dat er zes. De uitkomst van deze procedure is vervolgens van toepassing op álle bezwaren die onder de desbetreffende massaalbezwaarprocedure vallen. De bezwaarschriften die niet tot de zes geselecteerde zaken behoren, worden aangehouden totdat de beslissing op de rechtsvraag definitief vaststaat en daarna wordt daarop beslist door middel van één collectieve uitspraak op bezwaar. Voor de individuele bezwaren geldt de reguliere behandeling, dat wil zeggen dat de inspecteur op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in beginsel binnen zes weken na afloop van de bezwaartermijn moet beslissen op het bezwaar. Is de belastingplichtige het niet eens met de beslissing, dan kan hij daartegen in beroep gaan bij de belastingrechter. Het aanhouden van het individuele deel van het bezwaar is weliswaar mogelijk, maar dit vergroot naar mijn mening niet de rechtsbescherming van een belastingplichtige. Allereerst ligt afdoening van het individuele deel van het bezwaar binnen de gebruikelijke termijnen in de wet voor de hand omdat de feiten en omstandigheden die relevant zijn voor de behandeling van de individuele kwestie tijdens de periode van aanhouden niet wijzigen. De rechtsvraag en een individueel bezwaar laten zich goed onafhankelijk van elkaar behandelen, ook als het individuele bezwaar is dat de box 3-heffing voor de belastingplichtige zelf een individuele en buitensporige last vormt. Door de individuele kwestie aan te houden, treedt slechts een verschuiving in de tijd op. Het aanhouden van het individuele bezwaar heeft tot gevolg dat de belastingplichtige pas later duidelijkheid heeft en pas later tegen de uitspraak op bezwaar in beroep kan gaan. Hij moet dus langer wachten op een beslissing op zijn individuele bezwaar, zonder dat dat dit wachten tot een andere uitkomst van het individuele deel van het bezwaar zou kunnen leiden.
Klopt het dat het mogelijk is dat de Belastingdienst de individuele bezwaren aanhoudt en welke mogelijkheden ziet u daartoe?
Ja (4) en nee (5). De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 2 juli 20213 geoordeeld dat de inspecteur de bezwaren die zien op een individuele kwestie, gericht op de specifieke situatie van de belastingplichtige die bezwaar maakt, op de reguliere door de AWR en de Awb voorgeschreven wijze moet behandelen. Dat betekent in beginsel een uitspraak op het bezwaar binnen zes weken. In datzelfde arrest overweegt de Hoge Raad ook dat de beslissing op het individuele deel van het bezwaar kan worden aangehouden door de rechter en overigens ook door de inspecteur (totdat de rechtsvraag in de massaalbezwaarprocedure onherroepelijk is beantwoord), mits de belastingplichtige daarmee instemt.4 De Belastingdienst maakt geen gebruik van deze mogelijkheid. Tegenover het mogelijke persoonlijke belang van de belastingplichtige bij het aanhouden van het individuele bezwaar staat het belang van de Belastingdienst om bezwaren tijdig en correct te behandelen en daarop uitspraak te doen. De massaalbezwaarprocedure is onder andere bedoeld om een groot aantal bezwaarschriften op een zo efficiënt en effectief mogelijke wijze te kunnen behandelen. Dit is in het voordeel van zowel de belastingplichtige als de Belastingdienst. Als de Belastingdienst vanwege een lopende massaalbezwaarprocedure het individuele deel van alle bezwaren zou aanhouden, dan wordt de Belastingdienst alsnog geconfronteerd met een grote uitvoeringslast. Bij niet aanhouden van de individuele bezwaren kan de Belastingdienst immers deze bezwaren, die niet alle tegelijk zijn ingediend, in de tijd verspreid beoordelen en afdoen binnen de wettelijke termijn. Dat lukt niet als de beoordeling en afdoening van alle individuele bezwaren zouden worden aangehouden tot het moment waarop de collectieve uitspraak op de aangewezen rechtsvraag onherroepelijk is gedaan. Zie verder het antwoord op vraag 2 en 3.
Bent u bereid om de individuele bezwaren aan te houden totdat een uitspraak in de massaalbezwaarprocedure is gedaan, teneinde de rechtsbescherming van burgers voldoende te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Onterechte brieven van het CAK aan gedupeerde ouders in het toeslagenschandaal |
|
Mahir Alkaya |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat ouders die gedupeerd zijn in het toeslagenschandaal kortgeleden correspondentie hebben ontvangen van het CAK waarin het CAK aangeeft dat niet is gebleken dat zij gedupeerd zijn en zodoende weer premie moeten betalen?
Ja ik ben ervan op de hoogte dat ouders die op basis van de lichte toets (nog) geen recht hebben op herstel een brief hebben ontvangen van het CAK waarin staat dat ze vanaf 1 september 2021 weer de bestuursrechtelijke premie moeten betalen. Tot op heden zijn er na onderzoek, in verband met het beantwoorden van deze schriftelijke vragen, vier ouders geïdentificeerd die ten onrechte de brief hebben ontvangen, en nog eens veertien mensen waarvoor rondom het versturen van de brief is vastgesteld dat ze gedupeerd zijn. Deze ouders hebben zich nog niet bij ons of het CAK gemeld. Er zal contact opgenomen worden met deze ouders en de foutieve actie zal worden hersteld. Dit houdt in dat zij een eventuele betaling in september door het CAK teruggestort krijgen.
Begin dit jaar is er voor gekozen om, in lijn met de schuldenaanpak, bij (mogelijk) gedupeerde ouders die zich voor 15 februari 2021 hebben gemeld, en die in de wanbetalersregeling zitten, de inning van de bestuursrechtelijke premie tijdelijk te staken. Het uitgangspunt is dat gedupeerde ouders zo snel mogelijk weer de normale premie gaan betalen. Dit kan alleen als de schuld bij de zorgverzekeraar is opgelost. Vanwege het zorgvuldige proces dat moet worden doorlopen voor het oplossen van de private schulden, betalen deze ouders langer dan verwacht geen zorgpremie (ook niet met terugwerkende kracht). Zij blijven wel verzekerd.
Voor wat betreft de groep ouders die op basis van de lichte toets geen recht hebben op herstel is een andere beleidskeuze gemaakt. De keuze is gemaakt om bij deze groep ouders de inning van de bestuursrechtelijke premie per 1 september 2021 weer op te starten. Voor hen geldt, net als voor iedere verzekerde in de wanbetalersregeling, dat bij het treffen van een betalingsregeling met de zorgverzekeraar de eerstvolgende maand weer de normale premie wordt betaald. Ook geldt voor hen dat bij het afbetalen van de schuld bij de zorgverzekeraar alle openstaande bestuursrechtelijke premie bij het CAK wordt kwijtgescholden. De betreffende groep ouders hebben een brief ontvangen van het CAK waarin dit is uitgelegd.
Indien ouders die deze brief van het CAK hebben gekregen menen dat ze deze ten onrechte hebben ontvangen, omdat ze wel recht hebben op herstel, kunnen ze zich melden bij UHT via het serviceteam (0800-2358 358) waarna hier zorgvuldig naar gekeken wordt.
Hoeveel mensen hebben deze onterechte brief ontvangen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u deze fout rechtzetten en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u deze vragen op de kortst mogelijke termijn beantwoorden om gedupeerde ouders snel de zekerheid te geven die zij verdienen?
Ja.
De stand van zaken met betrekking tot de (vaststelling van de) NOW |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Kunt u een actueel overzicht geven van de aanvragen, voorschotten, en dergelijke van de Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) en daarbij in ieder geval een actueel overzicht meenemen van de tabellen 1, 2 en 3 uit Kamerbrief 35 420, nr. 278?
Op 20 september jl. heb ik uw Kamer een brief met betrekking tot de «monitoring arbeidsmarkt en beroep steun- en herstelpakket» gestuurd (Kamerstuk II, 2021/2022, 2021Z15952).1 In deze brief vindt u een actueel overzicht van de aantallen inclusief de door u gevraagde tabellen.
Herkent u de signalen van veel (midden- en kleinbedrijf (MKB)) ondernemers over de relatief hoge kosten voor accountantsverklaringen voor de NOW-steun, die soms een groot deel van de te ontvangen NOW-steun bedragen?
Ja, die signalen herken ik. Bij de totstandkoming van de controlesystematiek van de NOW heb ik bewust en zorgvuldig gekozen voor een vorm van differentiatie die aansluit bij de grootte van de onderneming en de hoogte van de subsidie. Accountantsverklaringen en derdenverklaringen vormen daarin een belangrijk onderdeel van het vaststellingsproces met het oog op het kunnen vaststellen van de rechtmatigheid van de NOW-subsidie. Er is geen sprake van één accountantsverklaring die voor alle bedrijven boven de daarvoor geldende grenzen geldt: kleinere ondernemers kunnen een accountantsonderzoek2 regelen dat past bij de grootte van hun organisatie. Op deze wijze staan de accountantskosten zo goed mogelijk in verhouding tot de hoogte van de subsidie. Daarnaast sluiten de werkzaamheden aan bij de reguliere werkzaamheden (zie het antwoord bij vraag 3).
In samenwerking met de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) heb ik in het voorjaar van 2021 een verkenning uitgevoerd om te kijken hoe we de administratieve lasten met betrekking tot de controle van de NOW voor werkgevers (en accountants) konden verlichten. Op 31 mei jl. heb ik uw Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek3 tot verlichting van de administratieve lasten geïnformeerd (Kamerstuk 35 420, nr. 274).4 In deze brief heb ik zes verlichtingen aangekondigd op de controle van de NOW waardoor de administratieve lasten voor een grote groep aanvragers worden verlicht. Daarnaast heb ik op 7 september jl. een brief aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 35 420, nr. 357)5 waarin ik nog enkele aanpassingen in het controleproces van de NOW heb aangekondigd.
Klopt het dat de accountantsverklaring voor de NOW-steun in principe over de basale vraag gaat wat de hoogte van de omzet en loonkosten over een specifieke periode in twee verschillende boekjaren is, en dat deze variabelen corresponderen met de gegevens in de reguliere belasting over de toegevoegde waarde (btw)-aangifte en loonopgave, die veelal door dezelfde accountant van een ondernemer verzorgd wordt?
Voor de NOW gaan we inderdaad uit van de bij UWV bekende loonsom en een omzetdalingspercentage (van minimaal 20%) van de ondernemer. Het is echter niet juist dat deze variabelen één-op-één corresponderen met de Btw-aangifte. Zo is de omzetdefinitie voor de Btw-aangifte vaak niet gelijk aan de omzetdefinitie zoals we die hebben voor de NOW en kunnen de aangifteperiodes verschillen van het tijdvak waarover de omzetdaling berekend moet worden. Daarnaast is er ook een groep NOW-ontvangers die geen Btw-aangifte hoeft te doen. Voor de NOW is ervoor gekozen om aan te sluiten bij het netto-omzetbegrip van het jaarrekeningenrecht. Dat maakt het voor werkgevers en accountants zo makkelijk mogelijk om hun omzetverlies te berekenen, omdat ze onder andere gebruik kunnen maken van hun winst- en verliesrekening of de staat van baten en lasten die zij hebben opgesteld.
Accountants kunnen daarbij ook steunen op de gegevens die ze tijdens de reguliere jaarrekeningcontrole gebruiken en/of vaststellen. Wel moet er bij de NOW een aantal aanvullende voorwaarden worden getoetst die niet in een reguliere controle zitten. Dit gaat bijvoorbeeld om de juiste toerekening van de omzet aan de betreffende (NOW-)periode, het, op verzoek van uw Kamer, aan de NOW toegevoegde bonus- en dividendverbod en aanvullende controles bij een aanvraag op niveau van een individuele werkmaatschappij. Er zijn daarnaast nog meer aanvullende toetsingsaspecten. Dit leidt tot aanvullende werkzaamheden voor accountants die niet aansluiten bij hun reguliere werkzaamheden maar in het kader van een rechtmatige besteding van de NOW-gelden wel noodzakelijk worden geacht.
Kunt u aangeven wat de gemiddelde kosten voor accountantsverklaringen in het kader van de NOW-vaststelling zijn, en kunt u daarbij ook inzicht geven in de opbouw van de kosten?
De controlekosten variëren al naar gelang de aard en omvang van de organisatie (en de kwaliteit van diens administratie) en de hoogte van de subsidie. Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 2 zijn er afhankelijk van het soort onderneming en de hoogte van het ontvangen subsidiebedrag verschillende soorten accountantsverklaringen benodigd, die oplopen in zwaarte. Hier is zorgvuldig gekozen voor een vorm van differentiatie ten behoeve van een balans tussen administratieve lasten enerzijds en controle en rechtmatige subsidieverstrekking anderzijds.
Gelijktijdig met de verkenning naar de verlichting van de administratieve lasten heeft UWV in opdracht van SZW een enquêteonderzoek6 over de kosten van een accountants- of derdenverklaring uitgestuurd naar ondernemers die gebruik hebben gemaakt van de NOW en reeds een vaststellingsaanvraag hebben ingediend. De respondenten gaven aan dat het gemiddelde bedrag voor een accountantsverklaring (benodigd vanaf een voorschot van € 100.000 (en vanaf de NOW 3 € 125.000) of een definitieve subsidie vanaf € 125.000) ligt op ongeveer € 5.300 en bij een derdenverklaring (benodigd vanaf een voorschot van € 20.000 of een definitief subsidiebedrag van € 25.000 en vanaf de NOW 3 € 40.000) gemiddeld op ongeveer € 1.300. Dit gemiddelde bedrag is vanwege de hierboven geschetste heterogeniteit en de verscheidenheid aan organisaties moeilijk te gebruiken om conclusies over de zwaarte van administratieve lasten te schetsen maar geeft wel een algemeen beeld. Daarbij zijn in deze bedragen nog niet de administratieve lastenverlichting zichtbaar. Ook dient opgemerkt te worden dat slechts een beperkte groep ondernemers een derden- of accountantsverklaring nodig heeft. Bij de uitwerking van het controleproces van de NOW 1 is uitgegaan dat 30% van de aanvragers uiteindelijk een derdenverklaring nodig zal hebben en 10% van de aanvragers een accountantsverklaring nodig heeft. Voor de latere periodes schatten we op basis van de voorschotbedragen in dat deze percentages lager liggen.
Voor de volledigheid heb ik het rapport van het onderzoek7 naar de kosten van de accountants- en derdenverklaring bijgevoegd bij de antwoorden op deze vragen.
Heeft u een verklaring voor het feit dat de kosten voor accountantsverklaringen voor de NOW-steun relatief gezien veel hoger lijken dan andere accountantskosten van ondernemers, bijvoorbeeld voor btw-aangiften en loonopgaven?
Zie antwoord bij vraag 3.
Hoe kunnen de kosten voor accountantsverklaringen voor de NOW-steun verlaagd worden, bijvoorbeeld door de werkzaamheden beter aan te laten sluiten bij de reguliere werkzaamheden van (huis)accountants die al gedaan worden voor ondernemers, met als doel de kosten voor ondernemers te verlagen?
Ik heb recent na overleg met de NBA reeds acties ondernomen om de kosten waar mogelijk omlaag te brengen, zonder afbreuk te doen aan het noodzakelijke niveau van controle tijdens het vaststellingsproces. Zie hiervoor ook het antwoord bij vraag 2.
Herinnert u zich uw antwoord op schriftelijke vragen1 waarin u heeft aangegeven dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) bij de vaststelling van de loonsom ruimte heeft om de uitbetaling van bonussen, overuren, etc. uit de loonsom te filteren? En herkent u de signalen van ondernemers waarbij dit maatwerk niet geboden wordt, en waarbij ook in bezwaar niet tegemoet gekomen wordt aan de bezwaren van ondernemers, bijvoorbeeld doordat het UWV incidentele beloningen niet altijd uit de loonsom filtert?
Ja, dat herinner ik me en UWV doet ook zijn best om in het geval van een bezwaar waarbij dergelijke incidentele loonsommen een rol spelen deze componenten uit de loonsom te filteren. Tegelijkertijd zal het niet altijd mogelijk zijn om ondernemers tegemoet te komen in hun bezwaren, maar UWV zal dit altijd doen met een gegronde reden. De bezwaren moeten objectief verifieerbaar zijn om af te wijken van het eerder genomen besluit. Dat betekent bijvoorbeeld dat betaalde looncomponenten in de referentiemaand moeten afwijken van de betaalde looncomponenten tijdens de subsidiemaanden. Komt de looncomponent ook voor tijdens de subsidieperiode dan is er geen sprake van incidentele beloning maar van beloning die behoort tot het normale loon van de werknemer. Ook geldt dat de incidentele looncomponent als zodanig in de loonaangifte moet zijn verwerkt, omdat UWV in de uitvoering anders niet objectief kan vaststellen of sprake is van een bepaalde incidentele beloning.
Welke ruimte heeft het UWV om in bezwaarprocedures maatwerk toe te passen bij het filteren van incidentele beloningen uit de loonsom, en bent u bereid deze ruimte te vergroten?
Zoals ik ook in mijn brief van 22 maart 2021 heb aangegeven, kijkt UWV altijd zorgvuldig naar ingediende bezwaren om te bepalen of er ruimte is om de werkgever binnen de geest van de regeling tegemoet te komen. Hierdoor ben ik van mening dat UWV binnen de beperkte uitvoeringsmogelijkheden van de NOW-regeling en de bedoeling van de regeling voldoende maatwerk kan leveren.
Hoe lang duren bezwaarprocedures in het kader van NOW-steun gemiddeld en hoe kan de periode verder verkort worden?
De gemiddelde doorlooptijd van een bezwaarprocedure bedraagt op dit moment 32 dagen. De doorlooptijd is echter afhankelijk van het soort bezwaar en de complexiteit daarvan. Bezwaarprocedures kunnen soms dus veel sneller worden afgehandeld, maar complexe bezwaren zullen meer tijd in beslag nemen. In de bezwaarprocedure heeft UWV, conform de AWB, een beslistermijn van 6 weken. Deze termijn mag eenmalig, zonder toestemming van de werkgever, worden verlengd met nogmaals 6 weken. Daarna kan de beslistermijn alleen nog langer worden verdaagd in overleg met de werkgever. Alle bezwaarprocedures moeten handmatig worden afgehandeld, waardoor het veel capaciteit vergt om alle bezwaren zorgvuldig te kunnen behandelen. UWV doet hierin haar uiterste best en werkt op haar maximale kunnen.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk, maar in ieder geval voor het debat over het steunpakket, beantwoorden?
Hierbij zijn de vragen beantwoord voor het debat over het steunpakket.
Het artikel 'Mogelijk honderden kinderen uit gezinnen die de dupe waren van toeslagenaffaire, zijn uit huis geplaatst' |
|
Inge van Dijk (CDA), René Peters (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bovengenoemde artikel?1
Ja.
Heeft u inzicht in hoeveel kinderen als gevolg van de onterechte torenhoge terugvorderingen van de kinderopvangtoeslag uit huis zijn geplaatst, omdat hun ouders daardoor in de (financiële) problemen zijn gekomen? Zo ja, hoeveel? Zo niet, waarom niet?
Wij vinden het verschrikkelijk als problemen met de kinderopvangtoeslag op welke manier dan ook een rol hebben gespeeld bij een uithuisplaatsing. Het leed dat ouders en hun kinderen hebben ervaren door een uithuisplaatsing is onbeschrijfelijk. De verhalen die wij hierover van ouders hebben gehoord, zijn zeer indringend en raken ons diep.
Het is op dit moment niet bekend hoeveel gezinnen van gedupeerde ouders te maken hebben (gehad) met een uithuisplaatsing of terugplaatsing. De Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) werkt aan het in beeld krijgen van alle kinderen van gedupeerde ouders in het kader van het programma voor kinderen (programma «Leven op de rit»). Wij verkennen in samenspraak met het CBS en de VNG de mogelijkheden om inzicht te krijgen in het aantal kinderen van gedupeerde ouders die te maken hebben (gehad) met een uithuisplaatsing.
Weet u om hoeveel gezinnen dit gaat? Zo ja, hoeveel? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u inzicht in hoeveel kinderen reeds zijn teruggeplaatst bij de door de Belastingdienst gedupeerde gezinnen? Zo ja, hoeveel? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Als het antwoord op de vragen 2, 3 en 4 nee is, kunt u dan zo snel mogelijk duidelijk in kaart brengen om welke kinderen en welke gezinnen dit gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het hebben van financiële problemen geen reden is om kinderen uit huis te plaatsen?
Ja. Financiële problemen van ouders zijn op zichzelf geen reden om kinderen uit huis te plaatsen, dit is geen wettelijke grond. Hulp en steun aan het gezin kan in dergelijke situaties uiteraard wel nodig zijn.
Deelt u ook de mening dat hier geen wettelijke grond voor is?
Ja, financiële problemen vormen geen wettelijke grond voor een uithuisplaatsing. Een machtiging uithuisplaatsing wordt door de kinderrechter op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) of Gecertificeerde Instelling (GI) alleen verleend als dit in het belang van de verzorging en opvoeding van een kind noodzakelijk is en als ouders hulpverlening om die te kunnen bieden niet kunnen of willen accepteren. Een kinderrechter toetst onafhankelijk of aan de wettelijke gronden voor een kinderbeschermingsmaatregel is voldaan. Als een kinderrechter een beschikking afgeeft voor een machtiging tot uithuisplaatsing, kunnen ouders hiertegen hoger beroep instellen bij een gerechtshof.
Kunt u aangeven wat de directe en indirecte kosten voor een uithuisplaatsing per kind zijn?
De directe kosten van een uithuisplaatsing verschillen sterk per situatie. In het geval van een gedwongen uithuisplaatsing zullen er kosten voor de uitvoering van een ondertoezichtstelling of voogdijmaatregel worden gemaakt. De kosten hiervan liggen rond de € 10.000 respectievelijk € 6.500 per jaar. Dit zijn de kosten voor een kinderbeschermingsmaatregel op jaarbasis waarin ook een vergoeding is opgenomen voor de activiteiten die nodig zijn in geval een uithuisplaatsing noodzakelijk is. Daarnaast worden kosten gemaakt voor de (verblijfs)zorg aan de kinderen die uithuisgeplaatst zijn. Deze kosten lopen sterk uiteen, afhankelijk van het soort hulp dat wordt ingezet. Bij een plaatsing in een pleeggezin liggen de kosten rond de € 16.000 per jaar. Plaatsing in een leef- of behandelgroep kost ongeveer € 100.000 tot € 150.000 per jaar. Bij plaatsing in een instelling voor gesloten jeugdzorg komen de kosten op jaarbasis uit op zo’n € 170.000. Aanvullend hierop kan ambulante jeugdhulp worden ingezet. Er is geen inzicht in de indirecte kosten die met een uithuisplaatsing gepaard gaan.
Deel u de mening dat voor het geld dat een uithuisplaatsing kost veel financiële problemen uit de wereld zouden kunnen worden geholpen en daarmee ook de reden tot zorg?
Indien uitsluitend sprake zou zijn van een financieel probleem in een gezin, dan kan een financiële tegemoetkoming bijdragen aan het verminderen van het financiële probleem. Echter, bij een ontwikkelingsbedreiging van een kind of veiligheidsproblematiek kampt een gezin vaak met een stapeling van problemen op verschillende terreinen, zoals psychische of psychiatrische problematiek van de ouders, huiselijk geweld en financiële problematiek. Het oplossen van financiële problemen draagt bij aan het verbeteren van de opvoed- en opgroeisituatie van een kind, maar betekent niet dat daarmee (direct) alle redenen tot zorg over een minderjarige weg zijn.
Gezien de ingrijpende gevolgen voor kinderen en gezinnen bij een uithuisplaatsing wordt hard gewerkt om het aantal uithuisplaatsingen terug te dringen.2 Momenteel loopt een onderzoek waarbij wordt teruggekeken naar een aantal uithuisplaatsingen en naar wat wel en wat niet gewerkt heeft en wat we daarvan kunnen leren. Zo ontwikkelen aanbieders innovatieve vormen van hulp om uithuisplaatsingen te voorkomen, zoals de methode KINGS (Accare) en Gezin Totaal (Horizon) waarbij kind én ouders gezamenlijk, vaak op locatie, worden geholpen.
Dit laat onverlet dat het belangrijk is dat elk gezin met financiële problemen hulp en ondersteuning ontvangt, zodat er perspectief is voor het gezin en dit bijdraagt aan de toename van kwaliteit van de opvoed- en opgroeisituatie van een kind.
Kunt u uitleggen waarom daar niet voor is gekozen?
Zie antwoord vraag 9.
Welke inspanningen levert u nu in het kader van het brede herstel in de kinderopvangtoeslagenaffaire om kinderen terug te krijgen bij hun ouders en de kinderen en ouders te begeleiden naar een veilige en (financieel) stabiele gezinsomgeving?
Vanuit de hersteloperatie worden verschillende inspanningen geleverd in het kader van brede herstel voor gedupeerde ouders en hun gezin:
Welke partijen zijn hier allemaal bij betrokken en waar zijn zij voor verantwoordelijk?
Zie antwoord vraag 11.
In hoeverre zijn hulpverleners in de jeugdzorg aangesloten op het proces van het brede herstel voor de ouders en kinderen?
Het is van groot belang dat gezinnen die te maken hebben (gehad) met een uithuisplaatsing weten waar zij terecht kunnen met vragen en dat zij adequaat worden geholpen. De gemeente is daarvoor de eerste ingang voor een gezin. Dit betekent dat de gemeente op verzoek van en in overleg met ouder(s) en kind kijkt of herstel van de gezinssituatie gewenst en mogelijk is. Op welke wijze dit zal plaatsvinden en hoe de gemeente hierin zal ondersteunen en hoe de andere partijen betrokken worden, wordt nader vormgegeven. De uitwerking van deze route moet zorgvuldig gebeuren, zodat ouders en het kind weten waar ze aan toe zijn. De VNG en het Rijk ondersteunen gemeenten en jeugdzorginstellingen bij het maken van deze uitwerking. Uw Kamer wordt hierover geïnformeerd.
Erkent u dat in veel gevallen de inspanningen nog onvoldoende zijn, de onterecht ontstane verschrikkelijke situatie zo alleen maar langer voortduurt en er dus geen herstel is voor de gedupeerde ouders en kinderen?
Wij zetten samen met alle betrokken partijen alles op alles om de gedupeerde ouders en hun gezin zo goed mogelijk op weg te helpen zowel binnen de hersteloperatie als binnen de reguliere hulpverlening en ondersteuning. Gemeenten zijn ruimhartig in hun dienstverlening aan gedupeerde ouders, ook aan hen die te maken hebben (gehad) met uithuisplaatsing.
Zoals eerder aangegeven in het antwoord op vraag 13, is het van groot belang dat gezinnen die te maken hebben (gehad) met een uithuisplaatsing weten waar zij terecht kunnen met vragen en dat zij adequaat worden geholpen. De gemeente is daarvoor de eerste ingang voor een gezin. Dit betekent dat de gemeente op verzoek van en in overleg met ouder(s) en kind kijkt of herstel van de gezinssituatie gewenst en mogelijk is. Op welke wijze dit zal plaatsvinden en hoe de gemeente hierin zal ondersteunen en hoe de andere partijen betrokken worden, wordt nader vormgegeven. De uitwerking van deze route moet zorgvuldig gebeuren, zodat ouders en het kind weten waar ze aan toe zijn. De VNG en het Rijk ondersteunen gemeenten en jeugdzorginstellingen bij het maken van deze uitwerking. Uw Kamer wordt hierover geïnformeerd.
Wij blijven als het Rijk samen met ouders, kinderen, gemeenten, professionals en andere betrokkenen de mogelijkheden onderzoeken hoe we voor deze ouders en kinderen optimaal herstel kunnen bieden.
Deelt u de mening dat de gedupeerde ouders en uit huis geplaatste kinderen het verdienen dat de overheid alles op alles zet om waar dat mogelijk is gezinnen te herenigen en hen daarin alle hulp en ondersteuning te geven?
Zie antwoord vraag 14.
Hoe bent u van plan dit beter vorm te geven en wilt u zich hiervoor extra inspannen?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de mening dat elk gebrek aan actie in strijd is met het recht van kinderen om bij hun eigen ouders op te groeien?
Wij delen de mening dat kinderen bij hun eigen ouders moeten opgroeien, tenzij dat echt niet anders kan in het belang van het kind. Een uithuisplaatsing heeft ingrijpende gevolgen voor het leven van een kind en de ouders. Gedurende de ondertoezichtstelling en eventuele uithuisplaatsing is het doel altijd te onderzoeken of het kind weer thuis kan wonen en wat daarvoor nodig is. De kinderbeschermingswetgeving schrijft sinds 2015 voor dat een kind niet te lang in onzekerheid mag leven over waar het uiteindelijk zal opgroeien, waarbij rekening wordt gehouden met de ontwikkelingsbehoefte en leeftijd van een kind. Bij de afweging of een kind terug naar huis kan, is het belang van het kind de eerste overweging. Zijn of haar ontwikkeling en veiligheid zijn leidend, waarbij ook het recht op familieleven zorgvuldig wordt meegewogen. Bij een besluit over de vraag waar het kind uiteindelijk zal opgroeien, is het perspectief van het kind dus steeds leidend. Dit perspectief kan zich vertalen in een stabiele, continue plek bij bijvoorbeeld pleegouders, in het geval de ouders dit niet kunnen bieden. Het kan ook zijn dat terugplaatsing bij ouders wél tot de mogelijkheden behoort.
Kunt u deze vragen voor het verschijnen van de eerstvolgende voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
De opmars van ondergronds bankieren. |
|
Michiel van Nispen |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de extra aandacht van banken voor witwassen leidt tot een opmars van ondergronds bankieren?1
Ja
Herkent u het beeld dat ondergronds bankieren toeneemt? Ziet u hierin ook een directe link met de toegenomen controles bij banken?
Het beeld dat ondergronds bankieren toeneemt, wordt herkend. De politie ziet een toename van de behoefte om crimineel geld via ondergronds bankieren te verplaatsen. Volgens De Nederlandsche Bank (DNB) heeft de toename onder meer te maken met strengere controles door de vergunning houdende banken en strenger toezicht op deze banken en andere financiële instellingen door DNB; DNB heeft het afgelopen jaar meer meldingen gekregen over ondergronds bankieren.
Hoeveel geld gaat volgens u in Nederland om in ondergronds, zogenoemd; «hawala»-bankieren?
Er zijn geen exacte cijfers over de omvang van ondergronds bankieren in Nederland. Doordat het ondergronds plaatsvindt, is de kennis van bedragen die omgaan in het ondergronds bankieren gebaseerd op individuele opsporingsonderzoeken. Er is geen totaaloverzicht of totaalbedrag hoeveel er in Nederland om zou gaan.
Hoeveel geld weet de politie per jaar op te sporen en af te pakken in het ondergronds bankwezen?
Het opsporen en het onderscheppen van contante geldoverdrachten vindt regelmatig plaats. Op het moment van interveniëren is veelal nog onbekend in welke stadium van het criminele proces de interventie plaatsvindt. Vanuit de beslagcijfers kan geen sluitende koppeling gemaakt worden met ondergronds bankieren.
Heeft de politie voldoende capaciteit en middelen om ondergrondse geldstromen goed te volgen en ook handhavend op te treden? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, wat zijn dan de knelpunten bij de aanpak?
Bij de politie werken hooggekwalificeerde financieel rechercheurs met uitgebreide kennis van complexe financiële constructies en criminele verdienmodellen. Formatie en bezetting van financieel rechercheurs zijn in balans.2 Bij met name de aanpak van drugscriminaliteit is in de afgelopen jaren een omslag ingezet, waarbij steeds meer nadruk komt te liggen op het volgen van criminele geldstromen, waaronder de stromen die lopen via ondergronds bankieren. Recente interventies (12,5 miljoen euro in één zaak in 2020 en 11,5 miljoen euro in een andere zaak dit jaar) laten zien dat deze benadering effectief is. Daarnaast participeert de politie in het Multidisciplinair Interventie Team (MIT) dat tot doel heeft criminele structuren, bedrijfsprocessen en verdienmodellen bloot te leggen.
Internationale verschillen in wetgeving vormen een knelpunt bij de aanpak van ondergronds bankieren, bijvoorbeeld wanneer de wetgeving in een derde land vereist dat een gronddelict noodzakelijk is alvorens witwassen strafbaar is gesteld. Dat maakt dan nader onderzoek naar onderliggende strafbare feiten en complexe rechtshulp nodig. Ook kan het uitmaken dat een land waarmee de samenwerking wordt gezocht, het rechercheren op criminele geldstromen minder hoog op de agenda heeft staan.
Wat wordt in internationaal verband gedaan tegen hawala-bankieren? Bent u bereid in internationaal verband aandacht te vragen voor dit probleem, zodat geldstromen niet alleen in beeld zijn, maar ze ook echt kunnen worden aangepakt?
Nederland vraagt aandacht voor en is betrokken bij internationale en Europese initiatieven die als doel hebben het vergroten van kennis over en het optreden tegen ondergronds bankieren. Dat zal Nederland ook in de toekomst blijven doen. Hierbij merk ik op dat op internationaal en Europees niveau reeds geruime tijd aandacht is voor (het onderkennen van) risico’s die gepaard gaan met ondergronds bankieren en daartegen wordt opgetreden. Zo heeft de Financial Action Task Force (FATF) bijvoorbeeld in 2013 een studie verricht naar de rol van hawala in het kader van witwassen en terrorismefinanciering. De standaarden van de FATF worden erkend als internationale norm voor het voorkomen van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en de financiering van terrorisme. De landen die lid zijn van de FATF, waaronder Nederland, worden op basis van deze standaarden geëvalueerd. In 2021/2022 wordt Nederland door de FATF geëvalueerd.
In de Supranational Risk Assessment (SNRA) van 2017 en 2019 van de Europese Commissie over witwassen en terrorismefinanciering wordt hawala-bankieren eveneens genoemd. Overigens is ook op nationaal niveau, in de National Risk Assessments (NRA), ondergronds bankieren onderkend als een van de grotere risico’s van witwassen en terrorismefinanciering. Het is ook mede daarom dat het Financieel Expertise Centrum (FEC) aandacht besteed aan het tegengaan van illegale financiële dienstverleners, dienstverleners die zonder vergunning actief zijn.
Daarnaast is de aanpak van criminele geldstromen en het afpakken van crimineel vermogen, mede door Nederlandse inzet, opnieuw geprioriteerd in de nieuwe vierjarige cyclus van het European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats (EMPACT). Binnen EMPACT, een Europese samenwerkingsstructuur voor opsporing- en handhavingsautoriteiten voor de aanpak van door de EU geprioriteerde criminaliteitsfenomenen, wordt onder meer gefocust op ondergronds bankieren. Dit EMPACT draagt bij aan grootschalige Europese opsporingsonderzoeken en het vergroten van expertise bij en tussen instanties.
Op internationaal niveau vindt samenwerking plaats in opsporingsonderzoeken. Daarnaast participeert Nederland in samenwerkingsverbanden via internationale organisaties zoals Europol. Zoals uw Kamer bekend is, zijn bovendien recent met de VAE twee bilaterale verdragen ondertekend over wederzijdse rechtshulp in strafzaken en uitlevering. De opsporingsdiensten van beide landen kunnen door de afspraken nog sneller reageren op elkaars verzoeken en informatie uitwisselen om criminele praktijken op te rollen en ook kan hierdoor de aanpak van criminele geldstromen gezamenlijk opgepakt worden.
Het bericht 'Weer schrik door storing bij fiscus' |
|
Inge van Dijk (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het genoemde artikel?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel onjuiste en onterechte naheffingen en boetes door de Belastingdienst naar ondernemers zijn uitgestuurd?
In totaal hebben 37.700 ondernemers onterecht een naheffingsaanslag en een aangifteverzuimboete opgelegd gekregen. Dit komt voort uit een verstoring van het ICT-systeem voor de omzetbelasting begin augustus en een menselijke fout die is gemaakt bij de herstelwerkzaamheden na een storing.
Kunt u aangeven hoe deze fout heeft kunnen gebeuren?
Op 4 en 5 augustus is een storing geweest in het computersysteem dat btw-aangiftes verwerkt. Het hoge aantal tegelijk aangeboden aangiften kon niet verwerkt worden, waardoor de geautomatiseerde verwerking werd onderbroken. Het oude computersysteem2 staat onder druk, mede door de groei van het aantal ondernemers.
Nadat dit is geconstateerd, werd er direct gestart met het herstel door medewerkers van de Belastingdienst. Bij deze vorm van herstel worden de bestanden handmatig nagelopen. Hierbij is echter een menselijke fout gemaakt, waardoor aangiften nog niet konden worden verwerkt.
Als gevolg hiervan heeft het systeem geautomatiseerd 37.700 naheffingsaanslagen opgelegd aan ondernemers met dagtekening 28 augustus 2021.3 Hierbij is de ondernemers een betaalverzuimboete en een aangifteverzuimboete opgelegd.
Kunt u aangeven of ondernemers die uitstel hebben aangevraagd vanwege corona ook dergelijke foutieve brieven met een naheffing en boete hebben ontvangen?
Ik beschik nu niet over het inzicht of ondernemers die uitstel hebben aangevraagd voor betaling ook een foutieve brief met een naheffing en een boete hebben ontvangen.
De mogelijkheid bestaat wel dat ondernemers die uitstel van betaling hebben aangevraagd vanwege corona ook dergelijke foutieve brieven met een naheffing en boete hebben ontvangen. Het kan immers zijn dat hun aangifte niet verwerkt is door de verstoringen.
De getroffen ondernemers die Corona uitstel hebben aangevraagd, hebben wel het uitstel gehad conform de corona regeling.
Kunt u verklaren op basis waarvan hoge naheffingen en boetes zijn opgelegd, ook wanneer geen sprake was van enige omzet?
Hier ligt een menselijke fout aan ten grondslag die is gemaakt tijdens het herstellen van een technische verstoring n.a.v. een limietoverschrijding. Er is geen verband tussen de hoogte van de foutief opgelegde naheffing en de hoogte van de omzet.
Kunt u aangeven hoe de getroffen ondernemers zo snel mogelijk individueel op de hoogte gesteld kunnen worden van de fout?
Direct na het constateren van de fout is dit generiek gemeld in het verstoringenoverzicht op Belastingdienst.nl.4 In het verstoringenoverzicht is op 26 augustus een bericht hierover gepubliceerd. Dit is het belangrijkste communicatiekanaal voor het snel melden van verstoringen. Daarnaast is een algemeen bericht op het forum voor fiscale dienstverleners geplaatst op 27 augustus. Bij een verstoring als deze heeft de Belastingdienst tijd nodig om zorgvuldig te analyseren wie hiervoor te informeren. Nu er een compleet beeld is opgemaakt van de omvang van het probleem en welke ondernemers het betrof, zijn zij alsnog per brief geïnformeerd. In totaal worden de getroffen ondernemers op drie momenten per brief geïnformeerd:
Kunt u in de tussentijd zo snel mogelijk ondernemers actief op de hoogte stellen dat foutieve brieven in omloop zijn, bijvoorbeeld door een bericht via het ondernemersportaal van de Belastingdienst, om onrust en negatieve gevolgen te voorkomen?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u aangeven wat de Belastingdienst gaat doen voor getroffenen die kosten hebben gemaakt in relatie tot de foutieve brieven, bijvoorbeeld door hun financieel adviseurs in te schakelen?
Kosten zoals bijvoorbeeld kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het maken van bezwaar tegen de opgelegde naheffingsaanslagen kunnen volgens de normaal geldende regels voor (een forfaitair bepaalde) vergoeding5 in aanmerking komen.
Kunt u aangeven hoe zulke fouten in de toekomst voorkomen kunnen worden?
Om deze verstoringen te voorkomen worden extra controles op handmatige taken ingericht en op het overschrijden van de limieten. Daarnaast wordt er onderzoek gedaan naar een structurele oplossing.
De Belastingdienst heeft voor de omzetbelasting een verouderd ICT-systeem, waar op termijn een vernieuwd systeem de huidige kwetsbaarheden moet wegnemen. De Belastingdienst is inmiddels gestart met de voorbereiding van de vervanging van het bestaande systeem.
De ernstige financiële tekorten bij de politie |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de politie dit jaar afstevent op een begrotingstekort van 157 miljoen euro?1
Samen met de politie kijk ik naar maatregelen ter verbetering van de financiële processen. Zoals gemeld in de verzamelbrief van 29 juni jongstleden voorzag de politie op basis van prognoses in het voorjaar voor dit jaar een overschrijding van het budget met 157 mln. euro.2 Naar aanleiding hiervan heeft de politie een taskforce opgericht met als doel in kaart te brengen waar reductie van kosten mogelijk is. In juli 2021 is op basis van de halfjaarcijfers de prognose neerwaarts bijgesteld naar een verwachtte overschrijding van 105 mln. Op basis van de 8-maandsarapportage is de verwachte overschrijding inmiddels verder gedaald naar 80 mln. In juli heeft de taskforce haar rapport opgeleverd. Naar aanleiding van dit rapport heeft de politie diverse maatregelen getroffen. Voor nu is het aan de politie de overschrijding zorgvuldig terug te dringen en binnen de budgettaire kaders te blijven met zo min mogelijk negatief effect op de taakuitvoering. Daarnaast doet het rapport aanbevelingen om de budgetdiscipline bij de politie te verbeteren. De politie en ik hebben bovendien gezamenlijk opdracht gegeven tot een onafhankelijk vervolgonderzoek naar een zo objectief mogelijk en door alle betrokkenen gedeeld beeld van hoe de politie er nu financieel voor staat,
Sinds wanneer bent u bekend met deze nieuwe tekorten en het interne rapport waaruit dit blijkt?
De toereikendheid van de financiële middelen voor politie zijn een doorlopend gespreksonderwerp tussen het politiekorps en het departement. Het huidige beeld waarbij zonder bijsturing over 2021 een materieel financiële overschrijding ontstaat is aan het departement gemeld in de 4 maandsrapportage die op 31 mei 2021 ontvangen is. Hier opvolgend heb ik in mijn verzamelbrief van 29 juni jl. ook uw Kamer geïnformeerd over deze overschrijding en het instellen van de taskforce.
Klopt het dat er inmiddels een landelijke vacature- en inkoopstop is afgekondigd? Sinds wanneer precies? Bent u bereid dit onmiddellijk terug te draaien, gelet op de grote personele tekorten die er nu al zijn en die nog veel groter worden de komende jaren vanwege de grote uitstroom?
Per 1 augustus dit jaar heeft de Politie een landelijke vacaturestop afgekondigd voor de niet-operationele sterkte (NOS). Bij de NOS is geen sprake van een personeelstekort, maar van overbezetting. Er is dus geen vacaturestop op de operationele sterkte (OS), daar is sprake van een onderbezetting die onder andere met nieuwe aanwas vanuit de politieacademie wordt opgelost.
Erkent u dat een vacaturestop de veiligheid en de slagkracht van de politie direct raakt? Zo ja, waarom staat u dat dan toe?
Zoals in mijn brief van 29 juni ook is aangegeven wordt de essentiële taakuitvoering, zoals de 24/7-diensten, de cao-afspraken en de ICT-security ontzien. De vacaturestop ziet alleen op de NOS en niet op de OS. Ik vind het dan ook van belang om te benadrukken dat het effect van de maatregelen op de taakuitvoering zo klein mogelijk wordt gehouden en bijvoorbeeld niet ten koste gaat van de inrichting van het Multidisciplinair Interventie Team (MIT). Zo is het mogelijk om binnen de politie een ontheffing te krijgen van de vacaturestop als invulling van een NOS-vacature alsnog van belang wordt geacht voor de organisatie. Dit geldt ook voor de vervanging van politiemensen die instromen in het MIT.
Deelt u de mening dat het ondenkbaar is dat er nú in deze tijd, terwijl voor iedereen duidelijk is hoe groot de problemen zijn met de georganiseerde criminaliteit en hoe ernstig de problemen bij de politie zijn, nieuwe bezuinigingen op de politie dreigen? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om in ieder geval te voorkomen dat de maatregel wordt ingevoerd dat politiemensen die instromen in het MIT niet worden vervangen?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u het feit dat de politie vaak allerlei taken er bij krijgt zonder dat daar financiële middelen tegenover staan aanhangig gemaakt in het kabinet en extra middelen voor de politie geeist? Zo niet, waarom niet, en bent u bereid dat alsnog te doen?
Bij het maken van nieuwe wet- en of regelgeving wordt altijd gevraagd aan de uitvoeringsorganisaties wat de financiële impact is van het wetsvoorstel. Indien er sprake is van financiële gevolgen, dan dient daar conform de begrotingsregels ook dekking voor te zijn. In 2016 is er onderzoek gedaan naar het inzicht in de omvang van het personele en materiële budget van de nationale politie. Naar aanleiding van dit onderzoek is de politie financieel volledig gecompenseerd. Hierna is elke nieuwe taak voor de politie ook gefinancierd. Daarnaast zijn er deze kabinetsperiode forse aanvullende investeringen gedaan in de politie.
Hoe is het mogelijk dat juist de staf van de korpsleiding enorm overbezet is en veel meer fte heeft dan was voorzien en afgesproken?
De korpschef geeft aan dat dit komt doordat bij de inrichting van het korps nog niet in alle taken was voorzien, zoals een afdeling Nationale Veiligheid en een Ombudsfunctionaris. Daarnaast wordt vanuit de staf korpsleiding (projectmatig) ondersteund bij de implementatie van nieuwe ontwikkelingen zoals het invoeren van het nieuwe stelsel beroepsziekten en dienstongevallen in de eenheden. De ontwikkeling van de formatie en de bezetting van de NOS wordt meegenomen in het eerdergenoemde onafhankelijke vervolgonderzoek.
Bent u bereid zo snel mogelijk het rapport over de financiële problemen en de besparingsmogelijkheden naar de Kamer te sturen? Zo niet, waarom niet?
De verwachte overschrijding van het budget heeft betrekking op het uitvoeringsjaar 2021. Dat betekent dat maatregelen ook dit jaar genomen moeten worden om de overschrijding terug te dringen. Zoals ook is aangegeven in de verzamelbrief in juni zal de politie in het jaarverslag 2021 over de resultaten rapporteren. Het rapport, dat overigens ook gepubliceerd is op de website van de politie3 4, treft uw Kamer bijgevoegd aan. Ook zal uw Kamer in het eerstvolgende Halfjaarbericht Politie nader worden geïnformeerd over het onafhankelijke vervolgonderzoek waartoe de politie en ik gezamenlijk opdracht hebben gegeven. Bij dit onderzoek worden ook het eindrapport van het «Onderzoek personele en materiële lasten 2021–2025» en het position paper betrokken.5 Hieruit blijkt overigens dat met het oog op de toekomst de fundamenten van de Nederlandse politie verder verstevigd kunnen worden.
Wanneer zouden definitief besluiten moeten worden genomen over het invullen van de bezuinigingen, volgens het artikel 40–50 miljoen? Bent u bereid de Kamer nauwgezet op de hoogte te houden over de plannen en zeker geen onomkeerbare stappen te zetten?
Zie antwoord vraag 9.
Welke maatregelen gaat u nú nemen om er voor te zorgen dat financiële tekorten bij de politieorganisatie niet raken aan de veiligheid, en u nu reeds uit te spreken dat bezuinigingen op de politie onbespreekbaar en ondenkbaar zijn?
Zoals in de brief van 29 juni ook is aangegeven wordt bij de maatregelen die door de politie zijn aangekondigd de essentiële taakuitvoering, zoals de 24/7-diensten, de cao-afspraken en de ICT-security ontzien. In het Halfjaarbericht Politie zal nader worden ingegaan op bovengenoemd vervolgonderzoek.
Onduidelijkheid bij gemaakte afspraken door banken inzake het vergoeden van spoofingfraude |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Herinnert u zich mijn eerdere vragen over spoofingfraude?1
Ja.
Heeft u inmiddels een beeld bij hoe banken omgaan met het vergoeden van spoofingfraude; zijn er verschillen zichtbaar tussen banken in hoe wordt omgegaan met het vergoeden van spoofingraude?
Eind 2020 heb ik met de banken gesproken over het vergoeden van de schade van online fraude. Mede naar aanleiding van dit gesprek besloten de banken om de schade door spoofing uit coulance te vergoeden, omdat bij deze vorm van digitale fraude misbruik wordt gemaakt van het vertrouwen van klanten in hun bank. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd in mijn brief van 18 december.2
In deze brief heb ik uw Kamer op de hoogte gebracht van de criteria die banken hanteren om in aanmerking te komen voor coulance. De banken hanteren coulance voor slachtoffers van spoofing wanneer het slachtoffer aangifte heeft gedaan van spoofing, er sprake is geweest van spoofing van de naam en/of het telefoonnummer van de eigen bank, er enige vorm van bewijs wordt aangedragen door het slachtoffer dat er spoofing heeft plaatsgevonden en het slachtoffer een niet-zakelijke klant is. Ook heb ik aangegeven dat banken gezamenlijk nog zouden uitwerken wanneer er sprake is van grove nalatigheid bij spoofing. Afgelopen mei hebben de banken de zogenoemde toetsingscriteria voor coulance bij spoofing gepubliceerd.3 Hier heb ik uw Kamer in juni over geïnformeerd.4 In verband met verwarring die kan ontstaan met de vijf uniforme veiligheidsregels die door de banken en de Consumentenbond zijn opgesteld om meer inkleuring te geven aan het begrip «grove nalatigheid» in het kader van bancaire fraude, hebben de banken ervoor gekozen de term «grove nalatigheid» niet te hanteren en in plaats daarvan te spreken over toetsingscriteria.
De toetsingscriteria betreffen: het slachtoffer is niet medeplichtig aan fraude, het slachtoffer heeft niet eerder een vergoeding voor spoofing ontvangen bij dezelfde bank en het slachtoffer werkt voldoende mee aan het fraudeonderzoek van de bank. Als aan deze criteria voldaan wordt krijgt het slachtoffer 100% van de schade uit coulance vergoed. Naast deze criteria kijken banken ook naar de specifieke feiten en omstandigheden van elke oplichtingszaak. Zoals ik ook aangaf in mijn eerdere Kamerbrief5 is het vanuit het oogpunt van mededinging belangrijk om te benadrukken dat het coulancekader uit minimumcriteria bestaat, waarbij het individuele banken vrij staat om een ruimhartiger vergoedingenbeleid te hanteren dan wat in het kader is afgesproken. Hierdoor kan het zijn dat er verschillen bestaan in hoe wordt omgegaan met het vergoeden van spoofingfraude, maar wordt ten minste het toegelichte kader gehanteerd.
Herkent u het beeld dat met name ABN AMRO en de Volksbank, twee banken die nota bene in handen zijn van de Staat, minder snel tot (volledige) vergoeding van spoofingfraude overgaan dan andere banken? Zo ja, hoe verklaart u dat en wat vindt u daarvan?
Ik heb mij laten informeren over de toepassing van het coulancekader door de banken. Van de banken, waaronder deze twee banken, begrijp ik dat zij allen de «Toetsingscriteria voor coulance bij schade door bankhelpdesk fraude (spoofing)»6 hanteren. De hoofdlijnen van het coulancekader zouden dus op dezelfde manier uitgevoerd moeten worden. Ik heb geen signalen ontvangen dat dit niet het geval is. Zoals ik in mijn antwoord op de vorige vraag aangaf, kan het wel zijn dat er verschillen zijn tussen de precieze afhandeling van de schadevergoeding van spoofingfraude door banken. Gezien de klantvertrouwelijkheid die geldt rondom individuele gevallen, ben ik niet bekend met de details van individuele spoofinggevallen en hoe deze door de verschillende banken zijn afgehandeld. In zijn algemeenheid vind ik het belangrijk dat het coulancekader door de banken gehanteerd wordt en dat klanten die slachtoffer worden van spoofing zo ruimhartig mogelijk gecompenseerd worden. Ik zal dit bij de banken nogmaals onder de aandacht brengen.
Klopt het dat ABN AMRO de afgelopen maanden bij afwijzingen van vergoedingen de omschrijving: «grof nalatig», heeft gehanteerd, terwijl dat begrip in de coulanceregeling niet nader gedefinieerd is?
Van de Nederlandse Vereniging van Banken heb ik begrepen dat ABN AMRO de term «grof nalatig» inderdaad gehanteerd heeft, maar dat deze term gebruikt is wanneer er sprake was van bancaire fraude en de uniforme veiligheidsregels niet waren nageleefd.
Hoe verklaart u dat het begrip «grove nalatigheid» niet nader gedefinieerd is in de coulanceregeling, terwijl het toch de nadrukkelijke afspraak was dat banken collectief nog nader zouden gaan uitwerken wanneer er sprake zou kunnen zijn van «grove nalatigheid» bij spoofing?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de stellingname van ABN AMRO dat in het geval de bankpas en/of pincode aan de fraudeurs bekend zijn gemaakt er geen sprake is van spoofing en dat compensatie alleen mogelijk is als geld is overgemaakt naar een zogenaamde «kluisrekening» en niet bij andere varianten van spoofing? Is dit in lijn met de afspraken die hierover zijn gemaakt?
Uit het Burgerlijk Wetboek, boek 7, artikel 528 en 529 volgt dat betaaldienstverleners verplicht zijn om bancaire fraude (dit is het geval bij betalingstransacties die niet door de consument zijn geautoriseerd) te vergoeden, tenzij de betaler frauduleus heeft gehandeld of sprake is van grove nalatigheid. In 2014 hebben de banken, in samenwerking met de Consumentenbond, de uniforme veiligheidsregels opgesteld om meer duiding te geven aan wanneer er sprake is van grove nalatigheid. Een van de uniforme veiligheidsregels is dat de pincode en betaalpas niet afgegeven mogen worden.
Voor het geval waarin de betalingstransactie wel zelf in werking is gesteld door de klant, de zogenoemde «niet-bancaire fraude», is niet wettelijk vastgelegd dat schadevergoeding plaats moet vinden. Daarom heb ik met de banken in december gesproken over schadevergoeding bij niet-bancaire fraude. Mede naar aanleiding van dit gesprek zijn de banken tot een coulancekader gekomen waarbij slachtoffers in aanmerking komen voor schadevergoeding door spoofing wanneer de naam of het nummer van de bank gebruikt is en de overige toetsingscriteria uit het antwoord op vraag 2 en 5 gelden.
Ik ben niet bekend met de omstandigheden van de casus die hier opgebracht wordt en ben niet in de positie om een oordeel te geven over een individueel geval. Het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) en uiteindelijk de rechter bepalen in hoeverre de bank de relevante wetgeving heeft nageleefd in een individuele casus.
Bent u bereid nog eens met de banken om tafel te gaan, daarbij te benadrukken dat, in lijn met de aangenomen motie over het compenseren van slachtoffers van spoofingfraude2, het zaak is dat slachtoffers zo veel als mogelijk gecompenseerd dienen te worden, en van dat gesprek verslag te doen aan de Kamer?
Zoals ik ook heb aangegeven richting uw Kamer in het mondelinge vragenuur van 10 november 2020 moeten we niet alleen kijken naar het compenseren van slachtoffers, maar ook naar hoe online fraude voorkomen kan worden omdat dit de basis is van een succesvolle aanpak. Ik blijf in gesprek met banken over de mogelijkheden om (online) fraude te voorkomen en over hoe zij hun klanten kunnen beschermen. Zoals ik heb aangegeven in mijn Kamerbrief8 ben ik samen met de Minister van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat in gesprek met de banken over een integrale aanpak van online fraude. In deze aanpak wordt onder meer gesproken over preventiemaatregelen en het anderszins helpen van slachtoffers van fraude. Over de ontwikkeling van de aanpak informeer ik uw Kamer separaat.
Het bericht ‘Ouderen in geldproblemen door sluiting bankkantoren: ‘Grote stille armoede aan het ontstaan’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht in het AD van 23 augustus 2021, getiteld «Ouderen in geldproblemen door sluiting bankkantoren: «Grote stille armoede aan het ontstaan»»?1
Ja.
Herkent u de signalen van senioren die zijn ontvangen naar aanleiding van een oproep van belangenvereniging van senioren KBO-Brabant?
Ik herken deze signalen. Het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) is een overlegplatform waarin organisaties die zijn betrokken bij het aanbieden en het afnemen van betaaldiensten zich inzetten voor een veilig, betrouwbaar, toegankelijk en efficiënt betalingsverkeer voor iedereen. Het MOB wordt voorgezeten door De Nederlandsche Bank (DNB) en adviseert het Ministerie van Financiën over allerlei vraagstukken in het betalingsverkeer. Binnen het MOB spreek ik regelmatig met stakeholders over diverse betalingsverkeeronderwerpen, waaronder de toegankelijkheid van het betalingsverkeer. Daarnaast publiceert het MOB elke drie jaar een onderzoek naar de bereikbaarheid en toegankelijkheid van betaaldiensten voor consumenten en ondernemers. Begin juni heb ik uw Kamer de Bereikbaarheidsmonitor 2021 aangeboden2.
Uit de Bereikbaarheidsmonitor 2021 blijkt dat voor de meeste consumenten de toegankelijkheid en bereikbaarheid van betaaldiensten nog steeds goed is en dat deze op sommige punten zelfs is verbeterd, maar dat de tevredenheid over het betalingsverkeer van consumenten uit kwetsbare groepen – zoals mensen met een fysieke of mentale beperking, ouderen, mensen die minder digitaal vaardig zijn of geen internet hebben, laagopgeleiden en laaggeletterden – gedaald is van gemiddeld een 7,5 in 2016 naar gemiddeld een 7,1 in 2021. Volgens de Bereikbaarheidsmonitor heeft dit met name te maken met een lagere waardering voor betaaldiensten die gerelateerd zijn aan bankkantoren. Bovendien geldt dat zowel door de gemiddelde consument als door consumenten uit kwetsbare groepen de afstand tot het bankkantoor en de geldautomaat, en de dienstverlening van de telefonische helpdesk en klantenservice lager worden gewaardeerd. Op basis van de gesprekken die ik voer en de bereikbaarheidsmonitor maak ik op dat niet alleen senioren uit Brabant, maar ook senioren uit andere provincies in Nederland ontevredener zijn door de sluiting van bankkantoren en digitalisering van serviceverlening.
Heeft u het idee dat de problemen die senioren ervaren door sluiting van bankkantoren en steeds verdergaande digitalisering van serviceverlening door banken alleen in Brabant voorkomt of een landelijk probleem is?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het problematisch dat er in 2020 nog maar 942 bankkantoren geopend zijn in Nederland ten opzichte van 2.864 bankkantoren in 2010 en de dekkingsgraad in 2020 naar 93.98 procent is gedaald ten opzichte van 96.73 procent in 2016? Zo nee, wanneer wordt dit wel problematisch? Kunt u aangeven of er een ondergrens is die overheidsingrijpen rechtvaardigt?
Ik vind het belangrijk dat iedereen mee kan doen in het betalingsverkeer. Omdat niet iedereen in dezelfde mate digitaal vaardig is, vind ik het van belang dat banken hier rekening mee houden in de dienstverlening die zij aanbieden en dat er ook een mogelijkheid geboden wordt voor menselijk contact. Dit kan via fysieke bankkantoren, maar bijvoorbeeld ook door het aanbieden van financiële zorgcoaches, het aanbieden van een speciale klantenservice voor kwetsbare groepen of het inrichten van servicepunten in winkels of bibliotheken. De meeste banken bieden al een dergelijk alternatief aan. Mijn ondergrens ligt dan ook in de toegankelijkheid van de dienstverlening, niet specifiek in het aantal bankkantoren. Uit de gesprekken die worden gevoerd binnen het MOB over toegankelijkheid blijkt echter dat de alternatieven niet bij iedereen bekend zijn en niet altijd als volwaardig alternatief worden ervaren. Om deze reden is binnen het MOB het actieplan Toegankelijkheid Betalingsverkeer opgesteld.3
Het actieplan richt zich onder meer op het onder de aandacht brengen van deze bestaande initiatieven en het verbeteren van de dienstverlening van banken via persoonlijke aandacht op lokaal niveau (bijvoorbeeld door het inrichten van servicepunten in bibliotheken). Ook richt het actieplan zich op het inventariseren van de behoeftes van kwetsbare groepen en het bedenken van oplossingen waar deze behoeftes onvoldoende worden vervuld. In dit kader worden er momenteel gesprekken gevoerd door het MOB met individuele banken. De implementatie van het actieplan wordt tussentijds gemonitord. In het MOB-Najaarsoverleg in november 2021 wordt een eerste tussenrapportage besproken.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid om menselijk contact te hebben in de steeds verder digitaliserende samenleving altijd van belang moet blijven, in dit kader dus ook als het gaat om betaaldienstverlening? En deelt u in dat kader ook de mening dat een hoge dekkingsgraad van betaalautomaten, maar niet van bankkantoren onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke stappen onderneemt u om kwetsbare groepen, waarvan een groot deel een achteruitgang in toegankelijkheid en de bereikbaarheid van betaaldiensten ervaart, ondersteuning te bieden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u in gesprek met banken over de bereikbaarheid van betaaldienstverlening in de komende tien jaar? Hoe beoordeelt u hun standpunt op dit onderwerp?
Het actieplan heeft een implementatietermijn van twee jaar, maar gezien de toenemende digitalisering in het betalingsverkeer verwacht ik dat we ook daarna het gesprek over de toegankelijkheid en bereikbaarheid van het betalingsverkeer blijven voeren in MOB-verband. Ik heb er begrip voor dat banken hun bedrijfsvoering aanpassen op een samenleving die steeds digitaler is. Maar dat mag niet tot gevolg hebben dat bepaalde groepen mensen niet langer mee kunnen doen in het betalingsverkeer. Ik vind het dan ook positief dat banken alternatieven bieden wanneer zij hun bankkantoren sluiten, dat zij met het gezamenlijke actieplan Toegankelijkheid erkennen dat er ruimte voor verbetering is en laten zien dat zij zich willen inzetten om die verbetering te bewerkstelligen. Het is voor de MOB-partijen dan ook een prioriteit om de komende twee jaar voortvarend aan de slag gaan met het implementeren van het actieplan. Ik informeer uw Kamer bij het aanbieden van de volgende MOB-jaarrapportage over de voortgang.
Daarnaast voert DNB, naar aanleiding van het recent gepubliceerde onderzoek naar de toekomst van de chartale infrastructuur in Nederland4, momenteel gesprekken met de partijen van het MOB over een convenant contant geld voor de komende vijf jaar. Dit convenant bestaat uit afspraken om ervoor te zorgen dat de chartale infrastructuur de komende jaren goed blijft functioneren. Zoals ik eerder heb toegezegd informeer ik uw Kamer dit najaar over de vervolgstappen naar aanleiding van dit onderzoek.
Burgers die worden vermorzeld in de raderen van de fiscus |
|
Mahir Alkaya |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Hebt u het artikel «Vermorzeld in de raderen van de fiscus» met daarin de hartverscheurende voorbeelden van mensen die volledig zijn stukgemaakt, gelezen? Hebt u de verhalen op u laten inwerken? Wat is uw reactie hierop?1
Ja. In mijn brief, die ik ook vandaag aan uw Kamer stuur, heb ik uitgebreider gereageerd op het artikel. Ik beschrijf hoe de Belastingdienst met de mensen uit het artikel in contact probeert te komen en dat de situaties van deze mensen wordt onderzocht. Ik wil benadrukken dat in alle gevallen waarin de Belastingdienst fouten heeft gemaakt ik in ieder geval excuses wil maken voor de problemen waarin deze mensen mede door toedoen van de Belastingdienst terecht zijn gekomen.
Wat vindt u van het feit dat mensen nog altijd, of in elk geval tot voor kort, door de Belastingdienst worden vermorzeld?
Allereerst wil ik uitspreken dat ik het verontrustend vind om deze verzameling persoonlijke verhalen te lezen. Het gaat om burgers en ondernemers die soms op dramatische wijze in de problemen zijn geraakt, waarbij het handelen van de Belastingdienst een rol heeft gespeeld. Naar het zich nu laat aanzien betreft het situaties die ontstaan zijn in uiteenlopende perioden (soms decennia geleden, soms recent), hebben ze betrekking op meerdere belastingsoorten (niet uitsluitend inkomstenbelasting) en zijn er diverse onderdelen van de Belastingdienst, Toeslagen en soms ook andere overheidsinstanties bij betrokken.
Momenteel wordt de casuïstiek van de mensen waar contact mee is onderzocht. Als blijkt dat de Belastingdienst fouten heeft gemaakt dan zou ik hen in ieder geval excuses willen maken voor de problemen waarin zij door toedoen van de Belastingdienst terecht zijn gekomen.
Bovendien ga ik onderzoeken welke (maatwerk-)oplossingen nog mogelijk zijn om deze mensen te helpen. Wanneer in individuele gevallen aantoonbare fouten zijn gemaakt door de Belastingdienst, dan zal ik die herstellen.
Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre dergelijke ernstige zaken waarin mensen grote bedragen moeten terugbetalen, hun huis verliezen, of anderszins in grote problemen komen, nog altijd voorkomen? En deze zaken op te lossen?
Ik ben te allen tijde bereid mensen die in problemen komen te helpen en te onderzoeken welke oplossingen mogelijk zijn. De Belastingdienst staat open voor mensen die zich herkennen in de interviews en rondlopen met een vergelijkbare situatie. Zij kunnen zich hiervoor melden bij een van onze dienstverleningskanalen: de BelastingTelefoon, onze balies of steunpunten en ze kunnen via social media aangeven dat ze contact zoeken of ze kunnen ons een brief schrijven.
De burger of ondernemer kan kiezen voor het kanaal dat hem het beste past. De Belastingdienst zorgt dat zij die zich via een van deze kanalen melden met een vergelijkbaar verhaal, passende hulp krijgen, conform de hulp die we de burgers en ondernemers uit het Volkskrant artikel bieden.
Waar kunnen mensen zich melden met een vergelijkbaar verhaal? Hoe gaat u zorgen dat mensen niet eerst in de krant hun verhaal moeten doen voordat ze door de Belastingdienst geholpen worden?
Mensen die zich herkennen in de interviews en zich bevinden in een vergelijkbare situatie kunnen zich melden via een kanaal dat het beste bij hen past: via de BelastingTelefoon, via social media of met een brief. Burgers kunnen ook een bezoek brengen aan een van onze balies. De mogelijkheden voor hulp bij een balie worden momenteel uitgebreid door op de 10 witte vlekken in Nederland waar nog geen balie is, een of meerdere steunpunten te starten waar burgers terecht kunnen voor hulp.
De Belastingdienst ondersteunt ook op actieve wijze maatschappelijk dienstverleners die burgers helpen bij het zaken doen met de Belastingdienst. Ook zij spelen een belangrijke rol. Op dit moment bevat ons netwerk de landelijke hulpstructuur van maatschappelijk dienstverleners en gemeenten met daaraan gelieerde wijkteams en brigades. De Belastingdienst werkt samen met 142 bibliotheekorganisaties; dat zijn ruim 756 vestigingen door heel Nederland. Dit netwerk wordt dus aangevuld met de waaier aan maatschappelijk dienstverleners (waaronder 352 gemeenten, 174 bewindvoerders, 671 maatschappelijk dienstverleners en 10 kredietbanken) door heel Nederland. Het netwerk aan balies en steunpunten van de Belastingdienst vormt samen met het netwerk aan maatschappelijk dienstverleners dat de Belastingdienst ondersteunt een fijnmazig netwerk over heel Nederland heen.
Onderschrijft u wat de Nationale ombudsman zegt, namelijk dat de problemen bij de Belastingdienst «veel breder zijn» dan enkel de toeslagenaffaire? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik onderschrijf wat de Nationale ombudsman zegt. Deze constatering is niet nieuw en ik heb dan ook reeds een aantal zaken in gang gezet. Dit betreft o.a. de ambities om:
Wat vindt u van het feit dat de rechtsbescherming van belastingbetalers tekortschiet? Wat gaat u hieraan doen?
Wanneer een burger zich niet kan verenigen met een beslissing of handeling van de Belastingdienst is het belangrijk dat hij of zij op kan komen tegen dit besluit of deze handeling en ook weet welke rechtsmiddelen dan ter beschikking staan. Op 22 april 2021 heb ik de Kamer het eindrapport «Burgers beter beschermd» van de Adviescommissie praktische rechtsbescherming in belastingzaken aangeboden en heb ik toegelicht welke maatregelen in gang worden gezet om gevolg te geven aan de aanbevelingen van de commissie om de rechtsbescherming van belastingbetalers te verbeteren.2
Hoeveel rechtszaken van particulieren zijn er die met de codering 1043 extra controle van aftrekposten hebben gekregen? Om hoeveel bezwaar- en beroepszaken gaat het? Om hoeveel zaken die bij de rechter liggen?
Tijdens het POK-debat van 7 juli jl. heeft de Staatssecretaris Toeslagen en Douane namens mij toegezegd de Kamer te informeren over de zaken die lopen rondom 1043. Op dit moment loopt dit onderzoek nog. In de kwartaalrapportage HVB zal ik uw Kamer nader informeren over deze toezegging.
Hoe verklaart u dat de beslagvrije voet – jaren nadat dit is gesignaleerd – nog altijd dikwijls niet wordt nageleefd? Wanneer wordt dit opgelost?
De wet vereenvoudiging beslagvrije voet (WvBVV) is op 1 januari 2021 in werking getreden. In verband met COVID-19 en de motie Azarkan hebben geen loonvorderingen of andere dwanginvorderingsmaatregelen plaatsgevonden. Hierdoor wordt de beslagvrije voet op basis van de nieuwe wet sinds mei 2021 alleen berekend dan wel toegepast bij loonvorderingen die de 12-maandstermijn overschrijden.
De beslagvrije voet wordt bij de verrekening in het kader van de standaardbetalingsregeling voor toeslagvorderingen niet gehanteerd bij verrekeningen die zijn gestart voordat de invorderingsactiviteiten werden gepauzeerd. Over deze situatie en de oplossing die thans geboden wordt is uw Kamer per brief op 9 juli 2021 geïnformeerd.
Mensen die door een dergelijke verrekening mogelijk onterecht onder de beslagvrije voet zijn gekomen worden telefonisch benaderd. Daarnaast wordt in contact getreden met diverse stakeholders om deze herstelactie onder de aandacht te brengen bij de betreffende doelgroep en om met deze mensen in contact te komen. Burgers die dat willen kunnen de verrekening laten stoppen en ook laten terugdraaien als de verrekening de beslagvrije voet heeft geraakt. Vervolgens wordt er een persoonlijke betalingsregeling aangeboden. Hierbij wordt rekening gehouden met de betalingscapaciteit.
Is het redelijk dat 80 procent van een schuld aan de Belastingdienst kan bestaan uit boete op boete? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kan voorkomen dat de uiteindelijke schuld aan de Belastingdienst – naast het bedrag dat aan belasting verschuldigd is – voor een groot gedeelte bestaat uit boetes, belasting- en invorderingsrente en invorderingskosten. Hoewel uit de wet volgt dat in bepaalde situaties boetes worden opgelegd en rente en invorderingskosten in rekening worden gebracht, kan dat in sommige gevallen leiden tot ongewenste situaties. De Belastingdienst herijkt de invorderingsstrategie en -wetgeving. Onderdeel van de invorderingsstrategie is ook een visie op schulden en hoe kan worden voorkomen dat belastingschulden oplopen. Ik zal uw Kamer in de herfst nader informeren over de voortgang.
Hoelang zouden mensen volgens u na een fout of misstap in hun belastingaangifte of belastingzaken maximaal mogen leven op het totale minimum?
Hoe lang iemand op het minimum zou mogen leven is afhankelijk van de individuele casus. Daarin speelt een aantal factoren die van invloed kan zijn op de duur en omvang van het minimum waarop iemand moet leven, bijvoorbeeld de omvang van de schuld, het inkomen en vermogen van de burger en de oorzaak van het ontstaan van de schuld en of er nog andere schuldeisers zijn. Uiteraard wordt betracht om deze periode zo kort mogelijk te houden.
In een situatie waarin een burger per ongeluk een fout of misstap begaat zou dat makkelijker hersteld moeten kunnen worden. In mijn brief van 22 april 2021 heb ik aangegeven dat het gemakkelijk zou zijn wanneer een fout in de aangifte eenvoudig hersteld kan worden, zonder dat hiervoor een juridische procedure moet plaatsvinden. Ik verken de mogelijkheden waarop dit verantwoord kan worden gerealiseerd en ik streef ernaar om uw Kamer nog dit jaar hierover te informeren.
Komt de kwalificatie Opzet Grove Schuld (OGS) buiten de toeslagen voor?
Opzet en grove schuld zijn begrippen die hun oorsprong vinden in het strafrecht. In de fiscaliteit spelen opzet en grove schuld een rol bij het opleggen van vergrijpboetes door de inspecteur. Hoeveel mensen een vergrijpboete opgelegd krijgen vanwege opzet of grove schuld bij de inkomstenbelasting is momenteel niet bekend.
Ten aanzien van uw vraag of er ook misstanden hierbij zijn geconstateerd wil ik u wijzen op mijn brief van 27 januari 20214 en 17 juni 20215 waarin ik ingegaan ben op de minnelijke schuldsanering en de kwalificatie O/GS bij toeslagen. In een werkinstructie, die bij die brief is meegestuurd, stond vermeld dat bij een individuele schuld (dit kan zowel een toeslag- als belastingschuld zijn) van hoger dan € 10.000, in samenhang met een FSV-registratie «melding fraudepost» en/of de kwalificatie O/GS, een verzoek tot minnelijke schuldsanering werd afgewezen. De analyse van welke burgers de verzoeken als gevolg hiervan mogelijk onterecht zijn afgewezen loopt nog. In de brief van 17 juni heb ik aangegeven uw Kamer te informeren over de uitkomsten van de bovengenoemde analyse in de volgende brief over de voortgang van HVB.
Hoeveel mensen hebben de kwalificatie Opzet Grove Schuld gekregen bij de inkomstenbelasting? Zijn bij de inkomstenbelasting ook misstanden zoals bij de toeslagen geconstateerd?2
Zie antwoord vraag 11.
Zijn degenen die in dit artikel worden genoemd inmiddels allemaal geholpen? Zijn zij van hun schulden af? Zijn zij volledig gecompenseerd?
De casuïstiek uit het artikel wordt beoordeeld door het Stella-team op basis van een feitenrelaas en een of meerdere gesprekken met de betreffende burger of ondernemer. Met de burger is geregeld contact om de voortgang aan te geven. De casussen worden geanalyseerd door inspecteurs die niet eerder betrokken waren bij de casus ten behoeve van een objectief beeld. De Belastingdienst is op dit moment door 11 mensen benaderd en staat met hen in nauw contact. Het onderzoek is nog in volle gang. Of er sprake zou moeten zijn van compensatie kunnen we nu nog niet beoordelen.
Leeftijdsdiscriminatie door banken. |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Hoge leeftijd mag toegang tot krediet niet blokkeren?»1
Ja.
Klopt het dat banken eenzijdig leningsvoorwaarden aanpassen wanneer klanten ouder worden? Zo ja, waarom doen zij dit?
De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft mij desgevraagd gemeld dat het bereiken van een bepaalde leeftijd aanleiding kan zijn om de financiële situatie van een consument weer te toetsen, en indien nodig de voorwaarden van het product aan te passen. De gedachte daarbij is dat banken klanten niet meer krediet moeten verstrekken dan voor die individuele klant passend is. De banken baseren zich bij dit beleid deels op het Klantbelang normenkader van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) uit 2018 over consumptief krediet,2 dat is terug te vinden in de Gedragscode Consumptief Krediet van de NVB.3 Banken houden met die beoordeling onder andere rekening met zogeheten life events, zoals scheiden, pensioen en werkloosheid. Ik vind het van belang dat banken bij het aanpassen van de kredietvoorwaarden de belangen van de consumenten in acht nemen.
Deelt u de mening dat bij het eenzijdig aanpassen van kredietvoorwaarden louter wegens het bereiken van een bepaalde leeftijd sprake is van ongeoorloofde leeftijdsdiscriminatie?
Naar aanleiding van een vergelijkbare zaak, hebben de leden Alkaya en Van Kent (beiden SP) eerder schriftelijke vragen gesteld.4 Zoals ik in mijn beantwoording op hun vragen schreef, is discriminatie in Nederland verboden en zet het kabinet zich in om alle vormen van discriminatie tegen te gaan. Het eenzijdig aanpassen van kredietvoorwaarden kan tot doel hebben om overkreditering te voorkomen. Dat kan geoorloofd zijn. Wel ben ik van mening dat banken bij het eenzijdig aanpassen van kredietvoorwaarden oog moeten hebben voor de gevolgen daarvan voor de consument.
Onder welke voorwaarden kunnen banken eenzijdig kredietvoorwaarden aanpassen, en onder welke omstandigheden kan het blote feit van het bereiken van een bepaalde leeftijd daar aanleiding toe geven?
Banken mogen kredietvoorwaarden eenzijdig aanpassen, mits dit voorafgaand in de kredietovereenkomst is overeengekomen en banken consumenten over wezenlijke wijzigingen voorafgaand informeren. Het bereiken van een bepaalde leeftijd wordt, vanwege het aan leeftijd gebonden potentieel veranderende inkomen, door banken beschouwd als een factor van belang bij de beoordeling of een krediet passend is en ook in de toekomst blijft voor de consument. Voorkomen moet worden dat consumenten na een verandering in hun inkomen (door bijvoorbeeld pensionering) niet langer in staat zijn om hun krediet terug te betalen en als gevolg daarvan in de schulden terecht komen. Banken moeten daarbij wel altijd de belangen van de consumenten op zorgvuldige wijze in acht nemen.
Als een consument het oneens is met de wijziging van de voorwaarden, kan de consument een klacht indienen bij de betreffende bank. Vervolgens kan de consument de klacht ook voorleggen aan de civiele rechter of het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid).
Op welke schaal komt dit voor? Heeft u daar inzicht in?
Bij navraag heeft de NVB gemeld dat het specifieke beleid per bank verschillend is, maar dat de meeste banken rekening zullen houden met de pensioengerechtigde leeftijd van een consument, omdat dit impact kan hebben op de financiële situatie van die consument.
Wordt er toezicht gehouden op leeftijds- en andere vormen van discriminatie door toezichthouders als de Autoriteit Financiële Markten en De Nederlandsche Bank? Zo ja, wat zijn daarvan de resultaten; zo nee, waarom niet?
De AFM, De Nederlandsche Bank (DNB) en de Europese Centrale Bank (ECB) houden toezicht op de integere en beheerste bedrijfsvoering van banken. Dit omvat ook dat banken moeten waarborgen dat wetsovertredingen of andere handelingen die het vertrouwen in de financiële markten kunnen schaden worden tegengegaan. In het geval van misstanden die de bedrijfsvoering van banken raken, zouden de toezichthouders handhavend kunnen optreden. Als een consument een klacht heeft over een financieel product of financiële dienst – waaronder vermeende leeftijdsdiscriminatie – dan kan hierover melding worden gedaan bij de AFM. Daarnaast kan de consument de klacht ook voorleggen aan het Kifid of de civiele rechter.
Deelt u de mening dat bij het versoberen van voorwaarden altijd gekeken moet worden naar de individuele omstandigheden, nu het bereiken van een bepaalde leeftijd zeer weinig zegt over de kredietwaardigheid van een persoon?
Zoals ik in mijn beantwoording op vraag 2 heb aangegeven, voeren banken een beleid om overkreditering tegen te gaan. Het bereiken van een bepaalde leeftijd is een factor die daarin wordt meegewogen. Het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd kan het inkomen van de consument veranderen en dat kan gevolgen hebben voor de kredietwaardigheid. Een bank mag een algemeen beleid voeren, maar moet daarbij wel altijd de belangen van de consumenten op zorgvuldige wijze in acht nemen.
Bent u bereid met banken in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat leeftijdsdiscriminatie niet meer plaatsvindt en dat bij het versoberen van voorwaarden altijd gekeken wordt naar de persoonlijke omstandigheden van klanten?
Een bank mag om overkreditering tegen te gaan algemeen beleid voeren, maar moet daarbij wel altijd de belangen van de consumenten op zorgvuldige wijze in acht nemen. Ik vraag banken dan ook om samen met de klant te kijken wat er wél mogelijk is op basis van de individuele situatie. Dit kan helpen bij het uitleggen waarom voorwaarden eenzijdig zijn aangepast en geeft de consument de mogelijkheid een passende oplossing te vinden. Dit is ook aan de NVB overgebracht.
Wilt u ervoor zorgen dat ouderen niet stelselmatig benadeeld worden door banken en zo nodig wettelijke maatregelen nemen? Zo nee, waarom niet?
Mijn beeld is niet dat ouderen stelselmatig door banken worden benadeeld en ik zie daarom geen noodzaak voor wettelijke maatregelen. Dat neemt niet weg dat het eenzijdig aanpassen van voorwaarden ervaren kan worden als een benadeling. Toch is het belangrijk dat banken beleid voeren om overkreditering tegen te gaan. Het gesprek tussen bank en klant om te kijken wat wel mogelijk is kan hierbij helpen. Indien een consument een klacht heeft, kan die klacht worden ingediend bij de desbetreffende bank. Daarnaast kan de consument de klacht ook voorleggen aan het Kifid of de civiele rechter.
Mensen die vermorzeld worden door de Belastingdienst. |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Vermorzeld in de raderen van de Belastingdienst»?1
Ja.
Deelt u de observatie dat uit de interviews het beeld rijst dat niet alleen bij Toeslagen, maar bij de gehele Belastingdienst (behalve Grote Ondernemingen wellicht) sprake is van meedogenloos en onpersoonlijk (invorderings)beleid?
In de Kamerbrief van 14 september 20202 constateerde ik o.a. dat de focus in beleid en uitvoering te veel is verschoven van burgers naar massale processen. Hierdoor is er te weinig focus op dienstverlening ontstaan, alsmede te weinig ruimte voor vakmanschap en te weinig ruimte voor het handelen met de menselijke maat bij de invordering van belastingschulden. In de interviews kunnen we lezen waar dit toe kan leiden. In de brief die samen met deze antwoorden aan u is verstuurd worden enkele van die verbeteringen genoemd als illustratie van de meer uitgebreide beschrijvingen die zijn te raadplegen in de documenten en brieven die eerder naar uw Kamer zijn gestuurd. Ook herijkt de Belastingdienst de invorderingsstrategie en -wetgeving waarover ik u in het najaar zal informeren.
Kunt u per casus analyseren of er volgens u iets is misgegaan, en wat er dan is misgegaan?
Aan de burgers en ondernemers uit het artikel zijn via de Volkskrant de contactgegevens verstrekt van de regisseur van het Stella-team van de Belastingdienst en Toeslagen. Alle situaties worden opnieuw bekeken door het Stella-team. Dit team vormt zich eerst een volledig beeld van de casus en bepaalt vervolgens welke maatwerk-oplossingen nog nodig of mogelijk zijn om deze mensen te helpen. De Belastingdienst zal uit de gesprekken met deze mensen lessen trekken voor de eigen werkwijze en de werking van wet- en regelgeving.
Binnen een week na het eerste gesprek vindt vervolgcontact plaats. Iedereen krijgt daarbij een vaste contactpersoon die hij of zij zelf ook kan benaderen. Gedurende dit traject blijven de contactpersonen in contact staan met de betrokkenen.
Inmiddels heeft het Stella-team contact met 11 van de 25 mensen. Daarnaast heeft de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane gesproken met één van de betrokkenen.
Ik merk hierbij op dat ik om wettelijke redenen niet kan ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige, dan wel belastingschuldige.3 Ik zie in het artikel wel een aantal thema’s terug waar de Belastingdienst inmiddels diverse verbeteringen voor in gang heeft gezet. Over deze verbeteringen heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd. Dit gaat hier onder meer om de ambities om:
Kunt u voorts aangeven waarom dit is misgegaan en of dit voorkomen had kunnen?
Zie antwoord vraag 3.
In welke gevallen komen de schrijnende gevolgen voort uit wetgeving? Bent u bereid deze gevallen in kaart te brengen en dit te herstellen bij de behandeling van het Belastingplan?
Via de moties van Kamerlid Omtzigt4 en Kamerleden Ploumen en Jetten5 van 19 januari 2021 is eerder aan het Kabinet verzocht om uitgebreid te inventariseren op welke terreinen wetgeving hardvochtige effecten heeft op burgers. In de bijlage bij de kamerbrief van 29 juni 20216 is de Kamer geïnformeerd dat momenteel inbreng wordt opgehaald binnen de departementen en de daarbij horende uitvoeringsorganisatie. Hierbij is aangekondigd dat in het najaar de eerste resultaten bij elkaar zullen worden gebracht. Ook is aangekondigd dat dit jaar voor het eerst een Stand van de uitvoering voor de Belastingdienst wordt gemaakt, waarin signalen uit de uitvoering met beleidsmakers en politiek worden gedeeld. In het najaar wordt de eerste Stand van de uitvoering voor de Belastingdienst aan de Kamer verzonden.
Acht u de uitkomst in een van de in het artikel beschreven gevallen, waarin de werkgever zonder medeweten van de werknemer geen loonbelasting had afgedragen en de werknemer de enige was die verantwoordelijk gehouden werd, rechtvaardig? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit bij goeder trouw van de werknemer niet meer voor kan komen?
De Belastingdienst is in gesprek met deze burger en onderzoekt wat er is gebeurd en welke oplossingen nog mogelijk zijn om deze mensen te helpen. Het verhaal van deze mensen illustreert weer dat de burger meer centraal moet staan bij de dienstverlening van de Belastingdienst en dat de burger onvoldoende rechtsbescherming ervaart. Dit sluit tevens aan bij de bevindingen van de Adviescommissie praktische rechtsbescherming in belastingzaken.
Is het juist dat in een ander geval het salaris van vier buren bij een belastingplichtige werd opgeteld? Zo ja, hoe kan zoiets gebeuren en waarom wordt zo’n evidente fout niet hersteld?
De Belastingdienst is in gesprek met deze burgers en onderzoekt wat is gebeurd en welke oplossingen nog mogelijk zijn om deze mensen te helpen. Wanneer in individuele gevallen aantoonbare fouten zijn gemaakt door de Belastingdienst, dan zal ik die vanzelfsprekend herstellen.
Is het juist dat in wederom een ander geval een gezin de dupe werd van een fout bij een andere overheidsorganisatie, namelijk de IND? Hoe kan voorkomen worden dat mensen hier slachtoffer van worden?
Ik kan omwille van de fiscale geheimhoudingsplicht7 niet in gaan op de persoonlijke situaties van de mensen genoemd in het artikel. In één van de casussen lijkt sprake te zijn van een samenloop van handelen van meerdere overheidsorganisaties, waaronder de IND. De afhankelijkheden tussen diverse overheidsorganisaties zijn groot. Beslissingen van de ene organisatie werken door naar de andere overheidsorganisatie. Ik onderken dat in deze situaties problemen kunnen ontstaan door de samenloop en afhankelijkheden. Het interdepartementale programma Maatwerk Multiprobleemhuishoudens biedt de mogelijkheid om casuïstiek waarbij sprake is van multiproblematiek, waar meerdere uitvoeringsorganisaties en/of gemeente bij betrokken zijn, gezamenlijk op te pakken. Bij casuïstiek waarbij een oplossing binnen de reguliere processen niet gevonden is, kan een beroep worden gedaan op het maatwerkloket en indien nodig ook op het Landelijk Escalatie Team (LET) voor casussen die via het maatwerkloket ook niet opgelost kunnen worden. Binnen het LET wordt niet alleen bekeken hoe de betreffende casus opgelost kan worden, maar wordt ook gezocht naar een structurele oplossing om dergelijke gevallen in de toekomst te voorkomen. Binnen het LET worden nog weinig casussen besproken. Ik wil me de komende tijd inzetten om meer bekendheid te geven aan het LET door te werken aan het vroegtijdig signaleren en het aanmelden van casussen. Hierbij willen wij graag samen op trekken met andere organisaties en met hen hierover het gesprek aangaan.
Hoe kan het dat de fiscus zo meedogenloos invordert bij schulden die achteraf niet correct waren? Is de Belastingdienst zo overtuigd van zichzelf dat snoeiharde invordering gepast wordt geacht? Zou bij twijfel over schulden, of bij lopende procedures, niet juist terughoudend opgetreden moeten worden bij de invordering?
Voordat invorderingsmaatregelen worden genomen heeft een burger een reeks rechtsmiddelen die kunnen worden ingezet en die (kunnen) voorkomen dat invorderingsmaatregelen worden genomen. Ik ben me ervan bewust dat het inzetten van deze rechtsmiddelen veel van burgers vraagt, en dat sommige burgers niet het doenvermogen hebben om deze rechtsmiddelen in te zetten. De Belastingdienst voert verbeteringen door om hierbij beter te helpen. In lijn met de kabinetsreactie op de POK wordt de invorderingsstrategie van Belastingdienst en Toeslagen tegen het licht gehouden, in het bijzonder voor mensen die langdurig te maken hebben met hoge schulden. Ook wordt geïnventariseerd in welke gevallen de invorderingsmaatregelen van de Belastingdienst onredelijk streng kunnen uitpakken en welke verbeteringen in de uitvoering kunnen worden doorgevoerd. Het doel is om zo veel mogelijk mensen die in de knel dreigen te komen beter te helpen en problematische schulden zoveel mogelijk te voorkomen.
Ook door betere voorlichting over rechten en plichten van burgers, door eenvoudige en beter leesbare brieven, berichten en formulieren en door het verbeteren van de bereikbaarheid voor de burgers, zowel fysiek als digitaal, moeten alle burger beter hun weg kunnen vinden naar rechtsbescherming om zo ook invorderingsmaatregelen te voorkomen.
Deelt u de observatie dat keer op keer worden mensen verder in de problemen gebracht door stapeling van verhogingen, boetes, invorderingsrente en incassokosten, en deelt u de mening dat het onwenselijk is als deze stapeling het probleem wordt in plaats van de onderliggende oorspronkelijke vordering? Wat gaat u doen om dit tegen te gaan?
Ja, het kan voorkomen dat de uiteindelijke schuld aan de Belastingdienst voor een groot gedeelte bestaat uit boetes, rente en invorderingskosten. Wanneer die aanslagen onbetaald blijven, zal dat veelal leiden tot het in rekening brengen van rente en invorderingskosten.
Hoewel het systeem van opleggen van boetes, rente en invorderingsrente uit de wet volgt, kan dit in sommige gevallen leiden tot ongewenste situaties. In dat kader heeft de Adviescommissie praktische rechtsbescherming in belastingzaken aanbevelingen gedaan voor het systeem van opleggen van ambtshalve aanslagen. Voor betalingsproblemen heeft de commissie de aanbeveling gedaan om een overheidsbreed sociaal incasso-beleid te voeren. In mijn brief van 22 april 2021 met daarin de reactie op het rapport van de Adviescommissie praktische rechtsbescherming in belastingzaken, heb ik toegezegd deze aanbevelingen te onderzoeken en de Kamer hierover in het najaar nader te informeren.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat gedupeerden toegang krijgen tot betaalbare rechtsbijstand, ook als het geen toeslagenschulden betreft? Hoe gaat u er voorts voor zorgen dat betrokken advocaten een redelijke vergoeding krijgen voor hun werk?
Gedupeerde ouders van de kinderopvangtoeslag kunnen sinds 1 maart 2021 via de Raad voor Rechtsbijstand kosteloze gefinancierde rechtsbijstand krijgen op grond van de subsidieregeling pakket rechtsbijstand herstelregelingen kinderopvangtoeslag.
In zijn algemeenheid geldt op grond van de Wet op de rechtsbijstand (WRb) dat rechtsbijstand bij het maken van bezwaar bij de Belastingdienst niet mogelijk is, wanneer er alleen sprake is van een zogenoemd rekenkundig of feitelijk geschil. De aanname is dat hiervoor geen juridische bijstand noodzakelijk is.
Met ingang van 1 juli 2021 is de tijdelijke Regeling adviestoevoeging zelfredzaamheid (Ratz) in werking getreden op grond waarvan, ondanks bovengenoemde uitzondering en onder bepaalde voorwaarden, burgers een (lichte) adviestoevoeging van een advocaat kunnen krijgen ter oplossing van hun probleem. De regeling wordt uitgevoerd door de Raad voor Rechtsbijstand. Voorafgaand brengt het Juridisch Loket aan de burger of advocaat advies uit of aan de voorwaarden wordt voldaan om in aanmerking te komen voor een adviestoevoeging, dan wel of het Juridisch Loket of een partij binnen het sociaal domein (rechts)hulp kan bieden. Het kabinet stelt ter uitvoering van de motie Klaver-Ploumen en de motie Van Nispen-Azarkan extra middelen ter beschikking voor een structureel betere vergoeding van advocaten, mediators en bijzondere curatoren werkzaam in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand.
Kunt u aangeven of in de beschreven gevallen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn nageleefd? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de toepassing en het beleid van de Belastingdienst ten aanzien van het motiveringsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het verbod op détournement de pouvoir?
De Belastingdienst moet zich in het contact met burgers en ondernemers gedragen in overeenstemming met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het motiveringsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het verbod op détournement de pouvoir. De beoordeling of deze beginselen zijn nageleefd is sterk afhankelijk van de feiten en omstandigheden per geval. Momenteel vinden de gesprekken met de burgers en ondernemers plaats. Vooralsnog heb ik te weinig inzicht in die feiten en omstandigheden om die beoordeling te kunnen maken.
Bent u bereid zich persoonlijk in te zetten om eindelijk recht te doen aan de mensen die genoemd worden in het artikel? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook in de brief vermeld, heb ik de Belastingdienst opdracht gegeven alle situaties in zijn geheel opnieuw te bekijken. Aan de burgers en ondernemers uit het artikel zijn via de Volkskrant de contactgegevens verstrekt van de regisseur van het Stella-team van de Belastingdienst en Toeslagen. Het Stella-team bestaat uit behandelaren die breed en onafhankelijk naar de casuïstiek kijken en maakt hierbij gebruik van een groot netwerk van experts die kennis hebben van de processen binnen de Belastingdienst en Toeslagen. Zoals invordering, de verschillende toeslagen, inkomstenbelasting, als ook klachten en mediation.
Het Stella-team vormt zich eerst een volledig beeld van de casus en bepaalt vervolgens welke maatwerk-oplossingen nog nodig of mogelijk zijn om deze mensen te helpen. De Belastingdienst zal uit de gesprekken met deze mensen lessen trekken voor de eigen werkwijze en de werking van wet- en regelgeving.
Binnen een week na het eerste gesprek vindt vervolgcontact plaats. Iedereen krijgt daarbij een vaste contactpersoon die hij of zij zelf ook kan benaderen. Gedurende dit traject blijven de contactpersonen in frequent contact staan met de betrokkenen.
Inmiddels (naar de stand van 2 september) hebben 11 van de 25 mensen contact gezocht met het Stella-team. Vanwege de omvang en diversiteit van de casuïstiek zal het enige tijd vergen om alles goed uit te zoeken.
Toeslaggedupeerden met een zakelijke schuld |
|
Mahir Alkaya |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat verschillende gedupeerden in het toeslagenschandaal een zakelijke lening zijn aangegaan op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen, om hiermee een (onterechte) schuld aan de Belastingdienst af te lossen?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte.
Is het u bekend dat verschillende gemeenten aangeven deze schuld niet te kunnen kwijtschelden omdat daar nog niet de benodigde wetgeving voor bestaat? En dat sommige gemeenten zelfs vinden dat gedupeerden hun compensatie maar moeten besteden aan het aflossen van deze zakelijke lening?
Het is mij bekend dat verschillende gemeenten deze schuld nog niet kunnen kwijtschelden omdat de benodigde wetgeving nog niet is afgerond. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft uw Kamer op 17 juni jl. geïnformeerd over de kwijtschelding van publieke schulden binnen het SZW domein.1 Hierin heeft de Minister aangegeven voornemens te zijn Bbz-leningen en Tozo-leningen te willen kwijtschelden. Dit moet echter wel binnen de staatssteunkaders plaatsvinden en uitvoerbaar en uitlegbaar zijn. De afgelopen maanden werkt het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in overleg met de VNG aan een uitvoerbaar kader. Wij hebben geen signalen ontvangen dat gemeenten richting gedupeerden aangeven dat hun compensatie moet worden ingezet voor het aflossen van een zakelijke lening. Ook de VNG heeft dergelijke signalen niet ontvangen. Mocht deze situatie zich wel voordoen, dan vind ik een dergelijk advies van gemeenten onwenselijk. Daarom heb ik de VNG gevraagd hier aandacht aan te besteden in de communicatie richting gemeenten.
Welke oplossing gaat u treffen voor gedupeerden met een zakelijke lening? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben voornemens een oplossing te bieden voor zakelijke schulden die op het privévermogen van de gedupeerde ouder dan wel zijn/haar toeslagpartner kunnen worden verhaald (dus waarbij wordt ondernomen in de vorm van een eenmanszaak of een personenvennootschap), met dien verstande dat er niet méér zakelijke schulden zullen worden vergoed dan op grond van de Europese staatsteunregels is toegestaan, te weten 200.000 euro in drie jaar (totale staatsteun, dus ook bijv. subsidies). Ik ben me ervan bewust dat het hiermee kan voorkomen dat voor sommige ouders niet alle zakelijke schulden kunnen worden kwijtgescholden. We zijn echter gehouden aan Europese staatsteunregels. Alle departementen/uitvoeringsorganisatie waar zakelijke schulden voortkomen, volgen deze lijn.
Hierbij wil ik specifiek uw aandacht vestigen op Bbz- en Tozo-leningen voor bedrijfskapitaal. Het Ministerie van SZW heeft aangegeven dat deze gelijkenissen vertonen met private leningen. Het ligt dan ook voor de hand om aan te sluiten bij de regeling die door mij getroffen wordt voor het betalen van private schulden (zie hieronder), waaronder schulden die voortvloeien uit (zakelijke) leningen. Op grond van deze regeling komen de achterstallige betalingen voor betaling in aanmerking. Dit geldt niet voor de resterende hoofdsommen van leningen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden. Dit geldt alleen voor ondernemingsvormen met persoonlijke aansprakelijkheid, bij bijvoorbeeld besloten vennootschappen wordt niets betaald. Hierbij wordt gemeenten wel de ruimte geboden om naar de individuele situatie van de gedupeerde ouder te kijken. Als er sprake is van een zodanig schrijnende situatie kan met beroep op een hardheidsclausule de gemeente beslissen om toch de hoofdsom kwijt te schelden. De kwijtschelding van Bbz- of Tozo-leningen voor bedrijfskapitaal zal binnen de staatssteunkaders moeten plaatsvinden. Voor zakelijke schulden bij private schuldeisers wordt in het concept beleidsbesluit private schuldenaanpak welke met de achtste Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag meegestuurd is een oplossing geschetst. Voor een verdere toelichting verwijs ik daarnaar. De start van de uitvoering hiervoor staat gepland later dit jaar.
Gaat u ervoor zorgen dat ook zakelijke schulden worden kwijtgescholden?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer verwacht u een oplossing te hebben voor gedupeerden met een zakelijke lening?
Zie antwoord vraag 3.
De beantwoording van prejudiciële vragen van het Hof Arnhem-Leeuwarden door de Hoge Raad van 2 juli 2021 |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad van 2 juli 2021 met betrekking tot massaalbezwaarprocedures?1
Ja.
Is het u bekend dat de Hoge Raad in antwoord op de prejudiciële vragen van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft aangegeven dat in gevallen waarin een individuele vraag nauw verwant is met de aangewezen rechtsvraag en daaraan subsidiair is, dit een reden kan zijn voor de inspecteur het individuele deel van het bezwaar aan te houden, totdat op de massaalbezwaarprocedure is beslist?
Ja. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 2 juli 2021 geoordeeld dat de inspecteur de bezwaren die zien op een individuele kwestie, specifiek gericht op de situatie van de individuele belastingplichtige die bezwaar maakt, op de reguliere door de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorgeschreven wijze moet behandelen. Dit betekent dat op het individuele deel van het bezwaar in beginsel binnen zes weken na afloop van de bezwaartermijn uitspraak moet worden gedaan. In het arrest overweegt de Hoge Raad ook dat de beslissing op het individuele deel van het bezwaar kan worden aangehouden door de rechter en overigens ook door de inspecteur (totdat de rechtsvraag in de massaalbezwaarprocedure onherroepelijk is beantwoord). De aanhouding van de beslissing door de inspecteur vereist instemming van de belanghebbende.2
Hoeveel belastingplichtigen hebben inmiddels bezwaar aangetekend tegen de box 3-heffing bij de aanslag 2020?
Tot 27 augustus 2021 hebben 34.874 belastingplichtigen een bezwaarschrift ingediend tegen de box 3-heffing bij de aanslag 2020.
In welk deel van deze bezwaarschriften is een stelselvraag aan de orde, welk deel van de bezwaarschriften ziet alleen op een individuele en excessieve last en welk deel van de bezwaarschriften bevat beide? Hoe bereidt de Belastingdienst zich voor op al deze bezwaarprocedures?
Tot 27 augustus 2021 heeft de Belastingdienst 14.990 bezwaarschriften tegen de box 3-heffing op stelselniveau ontvangen. De overige 19.884 zijn hoofdzakelijk bezwaarschriften tegen de box 3-heffing op stelselniveau én individueel niveau. Er zijn nauwelijks bezwaarschriften die alleen zien op de individuele kwestie of de box 3-heffing een individuele en buitensporige last vormt voor de betreffende belastingplichtige. Als dit deel van het bezwaar dat specifiek ziet op de situatie van de individuele belastingplichtige die het bezwaar heeft ingediend niet is gemotiveerd, vraagt de Belastingdienst de belastingplichtige om dit deel van het bezwaar te motiveren. De belastingdienst behandelt het individuele deel van het bezwaar conform de wettelijke termijnen.
Bent u het met de Hoge Raad eens dat het formeelrechtelijk mogelijk is het bezwaar in het individuele deel aan te houden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat meerdere belastingplichtigen in hun bezwaar de inspecteur het verzoek hebben gedaan het individuele deel van hun bezwaar aan te houden totdat is besloten in het massale deel, maar dat de Belastingdienst deze verzoeken heeft afgewezen, waardoor deze belastingplichtigen nu op korte termijn ook hun individuele bezwaren moeten doorzetten?
Ja. Door middel van de massaalbezwaarprocedure kan een rechtsvraag aan de rechter worden voorgelegd waarvan het antwoord voor een groot aantal belastingplichtigen van belang is. De rechtsvraag waar het hier om gaat is of de box 3-heffing op stelselniveau strijdig is met het eigendomsrecht van het EVRM.3 Totdat het antwoord op de rechtsvraag is gegeven, worden de bezwaarschriften voor wat betreft de rechtsvraag op grond van de wettelijke massaalbezwaarregeling aangehouden. De gebruikelijke termijn om te beslissen wordt voor bezwaarschriften waarvoor de aanwijzing massaal bezwaar geldt, opgeschort tot en met de dag voorafgaand aan de dag waarop de collectieve uitspraak op de rechtsvraag onherroepelijk wordt gedaan.
Veel belastingplichtigen hebben in hun bezwaarschrift naast de rechtsvraag ook het standpunt ingenomen dat de box 3-heffing voor hen een individuele en buitensporige last vormt. Deze individuele, specifieke kwestie valt niet onder de aanwijzing massaal bezwaar, omdat de uitkomst van zaken waarin hierover wordt uitgeprocedeerd niet representatief kán zijn.
Voor de afwikkeling van dit individuele deel van het bezwaar blijft de gebruikelijke regeling van de AWR en de Awb van toepassing.4 Dit betekent dat de inspecteur hierop in beginsel binnen zes weken na afloop van de bezwaartermijn moet beslissen. De Hoge Raad heeft erop gewezen dat de Belastingdienst kan beslissen om, met instemming van de belastingplichtige, het individuele deel van het bezwaar aan te houden. De Belastingdienst heeft ervoor gekozen dit niet te doen. Tegenover het mogelijke persoonlijke belang van de belastingplichtige bij het aanhouden van het individuele bezwaar staat het belang van de Belastingdienst om bezwaren tijdig en correct te behandelen en daarop uitspraak te doen. De massaalbezwaarprocedure is onder andere bedoeld om een groot aantal bezwaarschriften op een zo efficiënt en effectief mogelijke wijze te kunnen behandelen. Dit is in het voordeel van zowel de belastingplichtige als de Belastingdienst. Als de Belastingdienst vanwege een lopende massaalbezwaarprocedure het individuele deel van alle bezwaren moet aanhouden, dan wordt de Belastingdienst zelf alsnog geconfronteerd met een grote uitvoeringslast. Bij niet aanhouden van de individuele bezwaren kan de Belastingdienst immers deze bezwaren, die niet alle tegelijk zijn ingediend, in de tijd verspreid beoordelen en afdoen. Die mogelijkheid is zeer beperkt wanneer de beoordeling en afdoening van alle individuele bezwaren zouden worden aangehouden tot het moment waarop de collectieve uitspraak op de aangewezen rechtsvraag onherroepelijk is gedaan.
Verder ligt afdoening van het individuele deel van het bezwaar binnen de gebruikelijke termijn in de Awb voor de hand omdat de rechtsvraag in de massaalbezwaarprocedure en de individuele, specifieke kwestie twee afzonderlijke kwesties zijn, die apart van elkaar moeten worden beoordeeld en dus apart van elkaar worden behandeld. De individuele kwestie of de box 3-heffing een individuele en buitensporige last vormt voor een belastingplichtige is gekoppeld aan de persoonlijke (financiële) omstandigheden van die belastingplichtige en staat dus los van de rechtsvraag of de box 3-heffing op regelniveau in strijd is met het eigendomsrecht van het EVRM. De feiten en omstandigheden die relevant zijn voor de afdoening van de individuele kwestie wijzigen niet tijdens de periode van aanhouden. Het individuele deel van het bezwaar kan derhalve zorgvuldig en correct afzonderlijk worden beantwoord, voordat de rechtsvraag in de massaalbezwaarprocedure definitief is beantwoord (zie verder het antwoord op vraag 7 en 9).
Is het u bekend dat dit als gevolg heeft dat veel mensen het individuele deel van het bezwaar hebben ingetrokken, met als gevolg dat deze belastingplichtigen hun individuele rechten al hebben verspeeld, voordat zij weten wat de uitkomst van de massaalbezwaarprocedure is?
Er zijn nog niet veel gevallen bekend waarin het individuele deel van het bezwaar is ingetrokken. Als een belastingplichtige het individuele deel van zijn bezwaar intrekt, dan blijft (ook) voor die belastingplichtige de uitkomst van de massaalbezwaarprocedure over de aangewezen rechtsvraag van belang. Overigens heeft een belastingplichtige die het individuele deel van zijn bezwaar intrekt en die vraag dus niet uitprocedeert, nog wel de mogelijkheid om de inspecteur (binnen de vijfjaarstermijn) te verzoeken de aanslag inkomstenbelasting ambtshalve te verminderen.5 Het intrekken van het bezwaar voor zover dat ziet op de individuele, specifieke kwestie van de belastingplichtige doet dus niets af aan de rechten van de belastingplichtige in de massaalbezwaarprocedure; de uitkomst in die procedure geldt onverkort. Als een belastingplichtige het individuele deel van zijn bezwaar niet intrekt en de inspecteur daarop uitspraak doet, wordt de belastingplichtige evenmin geschaad in zijn rechten in de massaalbezwaarprocedure; ook dan geldt de uitkomst in die procedure onverkort. De rechtsvraag in de massaalbezwaarprocedure en de individuele, specifieke kwestie zijn immers twee afzonderlijke kwesties, waarover ook volgens de Hoge Raad los van elkaar moet worden geprocedeerd.
Kunt u aangeven waarom deze mogelijkheid niet in praktijk door de Belastingdienst wordt toegepast?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre worden de rechten van belastingplichtigen geraakt, indien de wetgever een belastingplichtige dwingt om eerst het individuele deel van zijn bezwaar uit te procederen, terwijl er nog een collectieve massaalbezwaarprocedure loopt?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe beziet u in dit licht de conclusie van Advocaat-Generaal Wattel van 25 maart 2021 die een stelselingreep door de rechter op basis van het eigendomsrecht onwaarschijnlijk acht, welke bij de belastingplichtige onzekerheid kan oproepen over of de kans op rechtsherstel misschien groter is bij de individuele weg, terwijl een massaal bezwaar toch de meest geëigende weg lijkt?
Ik ga er in mijn antwoord van uit dat de vragenstelster op onzekerheid doelt op het punt van het al of niet intrekken van het individuele deel van het bezwaar. Als een belastingplichtige een bezwaarschrift heeft ingediend dat zowel de aangewezen rechtsvraag als een individuele kwestie bevat, dan geldt als uitgangspunt dat het bezwaar wordt gesplitst. Doordat het bezwaar wordt gesplitst, gaan er twee bezwaartrajecten naast elkaar lopen en, eventueel, in (hoger) beroep vervolgens twee afzonderlijke procedures. Voor zover het bezwaar ziet op de aangewezen rechtsvraag wordt het ingevolge de massaalbezwaarprocedure bij één collectieve uitspraak afgedaan. In die massaalbezwaarprocedure kan aan de orde komen of de rechter op stelselniveau rechtsherstel dient te bieden. De Advocaat-Generaal acht het in zijn conclusie van 25 maart 2021 onwaarschijnlijk dat de rechter op basis van het eigendomsrecht op stelselniveau ingrijpt en rechtsherstel biedt.
Voor zover het bezwaar ziet op een individuele kwestie wordt het door de inspecteur bij afzonderlijke, individuele uitspraak afgedaan. Hier heeft de belastingplichtige een actieve rol. Hij kan het standpunt innemen dat de box 3-heffing voor hem in zijn specifieke geval een individuele en buitensporige last vormt en dat de rechter hem rechtsherstel moet bieden. Bij de beoordeling of een belastingplichtige door de box 3-heffing wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last, moet de rechter die heffing bezien in samenhang met de gehele financiële situatie van de belastingplichtige. De rechter moet bij zijn onderzoek of de heffing een individuele en buitensporige last vormt alle relevante feiten en omstandigheden in zijn oordeel betrekken.6 Dit is dus een andere kwestie dan de rechtsvraag die in de massaalbezwaarprocedure voorligt. In de praktijk blijkt overigens dat een rechter niet snel tot het oordeel komt dat een belastingplichtige wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last waarvoor aan die belastingplichtige rechtsherstel moet worden geboden. Een voorbeeld is het SNS Reaal-arrest waarin de Hoge Raad besliste dat de forfaitaire rendementsheffing over vermogen dat één maand na de peildatum (nagenoeg) geheel verloren was gegaan door de onteigening van de aandelen SNS Reaal, waardoor de desbetreffende belastingplichtige met zijn inkomen onder het bestaansminimum uitkwam, tot een individuele en buitensporige last leidde.7
Bent u van mening dat de belastingbetaler geen goed geïnformeerde beslissing kan maken van wat nu de beste weg is, totdat hij zekerheid heeft over de waarschijnlijkheid van een stelselingreep door de rechter, omdat volgens A-G Wattel de rechter wel degelijk drie verschillende mogelijkheden heeft tot een stelselingreep?
Zoals uit het antwoord op vraag 10 volgt, wordt een bezwaarschrift dat zowel de aangewezen rechtsvraag als een individuele kwestie bevat, door de Belastingdienst op grond van de wet gesplitst waarna de rechtsvraag en het individuele deel van het bezwaar onafhankelijk van elkaar worden behandeld. Er lopen daardoor twee afzonderlijke bezwaartrajecten en vervolgens twee afzonderlijke (hoger) beroepsprocedures naast elkaar, die beide voor de belastingplichtige openstaan zoals in het antwoord op vraag 10 beschreven. Naar mijn mening kan een belastingplichtige prima zelf beslissen of hij naast het meelopen in de massaalbezwaarprocedure afzonderlijk wil procederen over de individuele kwestie, die ziet op de specifieke financiële situatie van de belastingplichtige en dus uitsluitend hem aangaat.
Bent u bereid om een externe partij, bijvoorbeeld de Nationale ombudsman, om een (spoed)advies te vragen over de mogelijkheden voor het aanhouden van het individuele deel van het bezwaar, waarin naast de formeel-juridische aspecten ook de (praktische) rechtsbescherming van belastingplichtigen wordt meegenomen?
De Hoge Raad heeft met zijn arrest van 2 juli 2021 het rechtskader omtrent de massaalbezwaarprocedure in combinatie met het aanhouden van het individuele deel van het bezwaar nader verduidelijkt. Het kunnen aanhouden van een bezwaar door de inspecteur vindt zijn grondslag in de wet8 en is voor bepaalde gevallen nader ingevuld via het Besluit Fiscaal Bestuursrecht. Omdat de formeel-juridische aspecten alsmede de (praktische) rechtsbescherming op dit onderdeel duidelijk zijn, is geen advies benodigd.
Zou u deze vragen binnen één week willen beantwoorden, aangezien voor veel belastingen de tijd dringt in de bezwaarprocedure?
Dat is helaas niet gelukt.
Het bericht dat Belarus bijna $1 miljard krijgt toegekend van het Internationaal Monetair Fonds (IMF), in de vorm van speciale trekkingsrechten |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Eelco Heinen (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Belarus bijna $ 1 miljard krijgt toegekend van het Internationaal Monetair Fonds (IMF), in de vorm van speciale trekkingsrechten (Special Drawing Rights/SDR’s)?1
Ja.
Klopt het dat landen als Venezuela en Myanmar geen SDR’s hebben ontvangen, omdat de zittende regimes door veel landen niet worden erkend?
Een generieke allocatie van SDR’s wordt naar rato van het quota-aandeel toegekend aan alle IMF leden. Om toegang te krijgen tot de gealloceerde SDR’s dient een land geen achterstallige betalingen aan het IMF uit te hebben staan en dient het IMF de zittende macht in het land te erkennen. Het IMF gaat over tot niet-erkenning indien de meerderheid van het IMF-lidmaatschap, gewogen op basis van stemgewicht, een regime niet erkent.
Voor Venezuela en Myanmar geldt dat er geen brede steun is vanuit het IMF lidmaatschap voor de erkenning van de zittende macht in de desbetreffende landen. Deze landen hebben geen toegang tot de gealloceerde SDR’s.
Het kabinet heeft grote zorgen over de zware repressie waar de autoriteiten in Belarus hun eigen bevolking aan onderwerpen. Nederland heeft in EU-verband daarom ook vier krachtige pakketten sancties tegen Belarus ingesteld. Samen met een grote groep partners staat Nederland ook op het standpunt dat Loekasjenko geen democratische legitieme president is.
Echter, er is geen sprake van brede internationale niet-erkenning van de uitvoerende macht van Belarus. Ook in EU-verband is niet overgegaan tot volledige niet- erkenning van de uitvoerende macht van Belarus. Wel is de samenwerkingsrelatie met Belarus in grote mate afgeschaald sinds de gestolen presidentsverkiezingen van augustus 2020.
Bij de allocatie van de SDR’s op 23 augustus jl. zijn deze generiek uitgekeerd aan alle leden van het IMF. De leden waarvan de uitvoerende macht door de meerderheid van het IMF-lidmaatschap wordt erkend, waaronder dus ook Belarus, hebben toegang tot de gealloceerde SDR’s. Nederland is van mening dat dit correct en op basis van de geldende procedures van het IMF is gebeurd.
Klopt het dat aan Belarus wel SDR’s zijn verstrekt, terwijl een groot aantal landen de verkiezing van president Loekashenko niet erkent? Deze landen hebben binnen het IMF-bestuur gezamenlijk meer dan 50% van het stemgewicht.
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat Belarus hetzelfde behandeld zou moeten worden als Venezuela en Myanmar, en dat het ongewenst is dat Belarus SDR’s heeft ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat Belarus SDR’s ontvangt ter waarde van $ 1 miljard, terwijl een brede groep landen (EU, VS, VK, Canada) financiële sancties tegen Belarus heeft ingesteld? Hoe beoordeelt u het risico dat de $ 1 miljard van het IMF bijdraagt aan een stevigere positie van het Loekashenko-regime en afbreuk doet aan de ingestelde sancties?
In algemene zin geldt dat het de rol van het IMF is om betalingsbalanssteun te verlenen aan landen die door het lidmaatschap worden erkend. Lidstaten die niet erkend worden hebben geen toegang tot IMF-faciliteiten. De toekenning van SDR’s doet op zichzelf geen afbreuk aan de sancties die de EU en verschillende andere bondgenoten tegen Belarus hebben ingesteld. Bevriezing van tegoeden, inreisverboden, handelsbeperkingen en restricties op toegang tot de Europese kapitaalmarkt zijn van kracht en hebben onverminderd effect.
Het is niet goed vast te stellen in welke mate middelen die het regime met deze SDR’s tot zijn beschikking krijgt bijdragen aan versteviging van de positie van het regime. Wel is het kabinet van mening dat, in lijn met het staande sanctiebeleid, ingezet moet worden op het zo veel mogelijk beperken van de mogelijkheden voor Belarus om deze SDR’s te verzilveren op de kapitaalmarkt, om zo de druk op het regime verder op te voeren. Zie verder het antwoord op vraag 10.
Heeft er een discussie plaatsgevonden binnen het IMF-bestuur over deze uitkering aan Belarus? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de uitkomst van deze discussie en is er formeel gestemd?
De discussie binnen het IMF betrof de generieke uitkering van SDR’s aan alle IMF lidstaten. Lidstaten zijn niet separaat besproken, dus ook Belarus niet.
Wat was de inbreng van Nederland binnen het IMF-bestuur over deze kwestie? Heeft Nederland ingestemd met deze «gift» aan Belarus? Zo ja, waarom?
Er is een besluit genomen over een generieke allocatie van SDR’s en er zijn geen individuele besluiten per land genomen. Nederland heeft daarom niet gestemd over de allocatie van SDR’s aan Belarus, maar over de algehele uitkering van SDR’s. Internationaal was brede steun voor een allocatie van speciale trekkingsrechten om zo opkomende economieën en lage-inkomenslanden te ondersteunen in deze fase van de coronacrisis. Ook Nederland heeft voor een generieke allocatie van SDR’s gestemd.2
Is het mogelijk de uitkering van SDR’s aan Belarus alsnog te bevriezen? Zo ja, bent u bereid hiervoor te pleiten binnen het IMF?
Op basis van de Articles of Agreement van het IMF kan de toekenning van speciale trekkingsrechten niet voor individuele landen worden herroepen. Een eventuele «cancellation» is alleen mogelijk wanneer deze gelijk is voor alle leden.
Wel zet Nederland erop in om, in lijn met het staande sanctiebeleid, de mogelijkheden voor Belarus om speciale trekkingsrechten te verzilveren op de internationale kapitaalmarkt, zo veel mogelijk te beperken. Zie verder het antwoord op vragen 9 en 10.
Bent u bereid alsnog uw afkeuring uit te spreken over de uitkering aan Belarus en hierover eventueel een gezamenlijke verklaring af te leggen met gelijkgestemde landen? Zo nee, waarom niet?
De allocatie van deze SDR's aan Belarus is volgens de daartoe geldende procedures tot stand gekomen. Het kabinet ziet daarom geen aanleiding om zich hier binnen het IMF tegen uit te spreken.
Wel zet het kabinet in contacten met de EU, de VS en andere internationale partners erop in om, in lijn met het staande sanctiebeleid, de mogelijkheden voor Belarus om SDR's op de kapitaalmarkt te verzilveren zoveel mogelijk te beperken. Zie verder het antwoord op vraag 10.
Kunt u garanderen dat Nederland niet zal meewerken aan het omzetten van SDR’s van Belarus in valuta? En bent u bereid met andere landen in contact te treden om gezamenlijk te voorkomen of te bemoeilijken dat Belarus SDR’s in valuta kan omzetten? Zo nee, waarom niet?
Om speciale trekkingsrechten te verzilveren moet de centrale bank van Belarus deze op de internationale kapitaalmarkt omwisselen voor harde valuta bij andere centrale banken. Nederland zet in contacten met de EU, de VS en andere internationale partners erop in om, in lijn met het staande sanctiebeleid, de mogelijkheden daartoe voor Belarus zoveel mogelijk te beperken. Op grond van afspraken met het IMF behoudt De Nederlandsche Bank zich altijd het recht voor om SDR transacties te weigeren met tegenpartijen waar (EU) sancties voor gelden.
Het bericht 'Banken huilen krokodillentranen om negatieve spaarrente' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht uit het Financieel Dagblad van 20 augustus 2021 «Banken huilen krokodillentranen om negatieve spaarrente»?1
Ja.
Blijft u bij uw standpunt dat het risico minimaal is dat onder de € 100.000 spaargeld negatieve rente gerekend gaat worden? Hoe duidt u de signalen dat het scenario dat dit wel gaat gebeuren steeds reëler begint te worden? Kunt u een inschatting geven hoe groot het actuele risico is dat ook onder de € 100.000 spaargeld een negatieve rente gerekend gaat worden?
Ik realiseer me dat gewone spaarders zich zorgen kunnen maken over de lage rente. Over mijn standpunt – dat de gewone spaarder voldoende mogelijkheden dient te houden om te bankieren bij een bank die geen negatieve rente rekent – ben ik dan ook volstrekt helder. Dat geldt nog steeds. Indien die mogelijkheden significant worden beperkt neem ik het onderwerp opnieuw ter hand en overweeg ik, indien opportuun, ook wetgeving. Mij past terughoudendheid om een inschatting te geven van het (toekomstige) prijsbeleid van banken. Banken zijn immers in de basis private instellingen die zelf gaan over hun tarieven, producten en diensten.
Kunt u ingaan op de ontwikkeling dat enerzijds forse winsten worden gemaakt door banken (in combinatie met aangekondigde dividenduitkeringen) en anderzijds een tendens van negatieve rente rekenen over het spaargeld van hardwerkende Nederlanders? Acht u dit een logische ontwikkeling? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling?
De recent gepubliceerde halfjaarcijfers van veel Nederlandse banken laten zien dat hun winsten flink zijn gestegen. Zoals ook geschetst in het artikel waaraan u refereert is een belangrijke kanttekening daarbij dat dit veelal werd veroorzaakt door eenmalige en tijdelijke factoren. Bijvoorbeeld door vrijgevallen voorzieningen, die banken eerder hadden opgebouwd om tegenvallers als gevolg van de Covid-19-crisis te kunnen opvangen. Nu risico’s weer enigszins zijn afgenomen, bouwen banken deze buffers volgens vastgestelde regels af. Ook halen banken voordeel uit het aantrekken van TLTRO-financiering2 wanneer zij voldoen aan bepaalde voorwaarden van de ECB. Graag verwijs ik hiervoor naar het antwoord op vraag 4. Bovendien heeft de overheidssteun aan de reële economie een positieve invloed gehad op de huidige resultaten van banken. De halfjaarcijfers laten tevens zien dat rente-inkomsten en de rentemarge, het tariefverschil tussen in- en uitleenrentes, verder zijn afgenomen. DNB heeft de verwachting dat bij een langdurig lagerenteklimaat de winstgevendheid van banken steeds verder onder druk komt te staan.3 DNB geeft ook aan dat het voor banken een forse uitdaging is om lagere rente-inkomsten te compenseren.4 Ik heb DNB recentelijk gevraagd om haar rapportage over het lagerenteklimaat uit 2019 te actualiseren. Daarin gaat DNB verder in op de ontwikkelingen in en gevolgen van het lagerenteklimaat. Deze rapportage stuur ik tegelijkertijd met deze beantwoording naar uw Kamer.
Hoe ziet u de compenserende maatregelen die de Europese Centrale Bank (ECB) neemt, onder meer in de vorm van een stevige vrijstelling voor banken en de mogelijkheid van banken om onbeperkt geld te kunnen ophalen bij het TLTRO-loket (het loket voor gerichte langerlopende herfinancieringstransacties van de ECB) tegen een tarief van -1%? Kunt u aangeven of Nederlandse (groot)banken gebruik maken van de mogelijkheid om geld op te halen bij het TLTRO-loket?
De ECB heeft eind 2019 besloten om een deel van de reserves van banken bij de ECB te vrijwaren van de negatieve depositorente om transmissie van het monetair beleid te ondersteunen. Daarnaast heeft de ECB in het voorjaar van 2020 de rente voor de langer lopende herfinancieringstransacties (TLTRO) verlaagd om de kredietverlening gedurende de pandemie te ondersteunen. Banken komen alleen in aanmerking voor dit lagere rentetarief als ze voldoende leningen verstrekken aan huishoudens en bedrijven volgens vooraf door de ECB vastgestelde criteria.
Als Minister van Financiën laat ik mij niet uit over de monetaire beleidsmaatregelen die de ECB in onafhankelijkheid vaststelt. Wel wil ik benadrukken dat banken gedurende de pandemie een belangrijke rol hebben gespeeld in de continuering van kredietverlening aan de reële economie. Beide maatregelen hebben banken in deze rol ondersteund. Ook Nederlandse banken maken in dit kader gebruik van TLTRO-tegoeden. Per 2 juli 2021 hebben Nederlandse banken in totaal voor circa 172 miljard euro aan TLTRO-financiering aangetrokken.5 Uit de kwartaalcijfers van banken blijkt dat de financiële voordelen van het TLTRO-loket slechts een klein deel uitmaken van de totale winsten van Nederlandse banken.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de banken om hen te motiveren om geboekte winsten en op andere wijze verkregen gelden, bijvoorbeeld door deelname aan financieringsprogramma's, ten bate van spaarders te laten komen en niet alleen maar naar de aandeelhouders te sturen? Zo nee, waarom niet?
In mijn gesprekken met banken blijf ik wijzen op de belangen van gewone spaarders. Ik blijf de banken ook wijzen op mijn standpunt dat de gewone spaarder voldoende mogelijkheden moet houden om te bankieren bij een bank die geen negatieve spaarrente rekent, en dat ik wetgeving overweeg als die mogelijkheden significant worden beperkt. Vanwege regels ten aanzien van de mededinging en het gegeven dat banken zelf gaan over hun hun beleidsvoering, ben ik terughoudend met het opzetten van separate gesprekken. Tot slot is het goed om te noemen dat, hoewel ik de zorgen van gewone spaarders over de dalende rente goed begrijp, banken de negatieve rente die zij betalen over de depositofaciliteit van de ECB beperkt doorrekenen in de rentetarieven van (huishoud)deposito’s. Hierdoor zijn de inleenrentes van banken over het algemeen harder gedaald dan hun uitleenrentes. En wordt het leeuwendeel van de spaarders niet geconfronteerd met een negatieve spaarrente.6
Kunt u aan de hand van een schatting inzichtelijk maken wat regulier antiwitwasbeleid banken jaarlijks kost? Zijn er onderzoeken bekend naar deze (gemiddelde kosten) en zo ja, kunnen deze onderzoeken met de Kamer worden gedeeld?
Ik beschik niet over schattingen van de kosten voor het anti-witwasbeleid of onderzoeken daar naar. Bij de introductie van wettelijke verplichtingen op dit gebied is in de memorie van toelichting telkens een inschatting gemaakt van de daarmee gepaard gaande regeldruklasten. Meest recentelijk zijn die inschattingen opgenomen bij de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn en de Implementatiewet wijziging vierde anti-witwasrichtlijn. Deze inschattingen gelden voor Wwft-instellingen in brede zin. Daarbij moet vermeld worden dat het verrichten van onderzoek naar cliënten al geruime tijd bestaat en dat niet op alle onderdelen een strikte scheiding is te maken tussen onderzoek dat in het kader van het voorkomen van witwassen wordt verricht en onderzoek dat hoe dan ook zou plaatsvinden bij het aangaan van zakelijke relaties. Daarbij speelt specifiek in relatie tot banken dat verschillende banken te maken hebben met hersteltrajecten die extra inzet vereisen. In haar brief van 4 mei 2021 naar aanleiding van de transactie van ABN AMRO met het Openbaar Ministerie, gaf DNB aan dat er met 28 banken afspraken lopen om geconstateerde tekortkomingen te herstellen.7
Hoe beoordeelt u de situatie in Denemarken waarbij de grens voor het doorberekenen van negatieve rente ligt op ongeveer € 13.400,–? Is een dergelijke constructie ook mogelijk in Nederland? Zo nee, waarom niet?
In Denemarken rekenen veel banken een negatieve rente vanaf 13.400 euro. Er is in Denemarken, net als in Nederland, geen sprake van een wettelijk vastgestelde saldogrens waaronder geen negatieve rente mag worden gerekend. Toen Deense banken de saldogrens vanwaar negatieve rente gerekend wordt eenmaal lieten dalen tot 100.000 kronen (13.400 euro) heeft de Deense Minister van Economische Zaken een moreel appel gedaan op banken om deze grens niet verder te verlagen.8 Uit een rapport van de Deense centrale bank blijkt dat de gevolgen voor de depositostabiliteit tot nu toe beperkt zijn.9 Tot slot wil ik markeren dat volgens DNB een verbod op het rekenen van negatieve rente vanaf een bepaalde drempelwaarde nog steeds overwegend nadelen en risico’s kent.10
Het artikel 'Het belastingstelsel zit intussen vol met fouten' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met genoemd artikel dat onlangs verscheen in Elsevier Weekblad?1
Ja.
Bent u het eens met het artikel dat er fouten in het belastingstelsel zijn geslopen? Zo ja, welke fouten in het artikel herkent u? Zo nee, welke fouten in het artikel herkent u niet?
In de beantwoording op onderstaande vragen wordt ingegaan op de specifieke voorbeelden die in het artikel zijn genoemd. In algemene zin ben ik het ermee eens dat er knelpunten kunnen optreden in het huidige belastingstelsel. Dit is vaak een uitvloeisel van afwegingen die tussen verschillende doelstellingen van het belastingstelsel moeten worden gemaakt. Zo is het systeem er op gericht om naast het ophalen van voldoende inkomsten bijvoorbeeld de negatieve effecten van belastingheffing op arbeidsparticipatie te beperken en tegelijkertijd eenvoudig en goed uitvoerbaar te blijven. De verschillende doelstellingen liggen niet altijd in elkaars verlengde. In de ambtelijke verkenning «Bouwstenen voor een beter belastingstelsel» worden verschillende knelpunten geduid die in het huidige belastingstelsel optreden en beleidsopties voor een volgend kabinet geschetst om deze knelpunten weg te nemen.2
Hoe beoordeelt u de problematiek van de hoge marginale druk zoals beschreven onder «1. Zand in de herverdelingsmachine»? Vindt u deze uitwerking van de samenloop tussen inkomstenbelasting en toeslagen en kindgebonden budget evenredig? Vindt u het terecht en wenselijk dat iemand die meer gaat verdienen daar netto maar relatief weinig op vooruit gaat, zodat meer werken nauwelijks loont?
De marginale druk hangt samen met de wens om inkomensondersteuning aan lage inkomens te geven en tegelijkertijd het systeem betaalbaar te houden. Dit betekent dat als iemand meer gaat verdienen, de inkomensondersteuning afbouwt. Om de marginale druk te verlagen moet er meer of minder worden herverdeeld, of meer geld worden uitgegeven. Hierbinnen tracht het kabinet een zo goed mogelijke balans te vinden. In dit kader heeft het kabinet de marginale druk voor vooral middeninkomens verlaagd en maatregelen genomen om de plotselinge uitschieters in de marginale druk te verlagen. Bijvoorbeeld via aanpassingen in de arbeidskorting en het kindgebonden budget, en het afschaffen van de harde inkomensgrens in de huurtoeslag. Tegelijkertijd blijft de marginale druk voor sommige groepen tussen minimumloon en modaal hoog, zoals in het genoemde voorbeeld. Het onderzoek Marginale Druk laat ook zien dat er geen gemakkelijke manieren zijn om de marginale druk te verlagen.3 Elke variant daarin gaat of gepaard met een budgettaire derving, of met negatieve inkomenseffecten voor vooral lage inkomens.
Heeft u een verklaring voor het al dan niet verlenen van arbeidskorting over de vergelijkbare inkomensbestanddelen zoals beschreven onder «2. Heffingskortingen en de tombola»? Kunt u deze verklaring per genoemd voorbeeld uiteen zetten en aangeven of u de verschillende behandeling onterecht/terecht acht en waarom?
De arbeidskorting is bedoeld om het verrichten van betaalde arbeid aantrekkelijker te maken. De arbeidskorting wordt berekend over het arbeidsinkomen. Het arbeidsinkomen bestaat uit hetgeen met tegenwoordige arbeid is genoten uit winst uit een of meer ondernemingen, loon en resultaat uit een of meer werkzaamheden. Daarnaast worden onder andere uitkeringen op grond van de Wet arbeid en zorg en aanvullingen daarop door de werkgever tot het arbeidsinkomen gerekend. Gelet op het doel van de arbeidskorting, is deze niet van toepassing voor loon uit vroegere arbeid, zoals een pensioenuitkering. Ik ga hierna in op de in het artikel genoemde voorbeelden.
Een uitkering ingevolge de Ziektewet wordt aangemerkt als arbeidsinkomen als de werknemer een dienstbetrekking heeft. Voor belastingplichtigen die bij het UWV een vrijwillige Ziektewetverzekering hebben afgesloten wordt een eventuele uitkering op grond van die verzekering altijd aangemerkt als arbeidsinkomen. Bijvoorbeeld zzp’ers kunnen zo’n vrijwillige verzekering afsluiten. Een dergelijke zzp’er is dan vergelijkbaar met een werknemer die ziek wordt in een bestaande dienstbetrekking, omdat hij – net als de werknemer die een werkgever heeft – het werk terstond zal hervatten als hij hersteld is. Daarmee worden beide situaties voor de arbeidskorting gelijkwaardig behandeld en de in het artikel geschetste verschillende behandeling herken ik niet.
Bij het uitbetalen van niet opgenomen vakantiedagen is sprake van loon uit tegenwoordige arbeid en maakt het inkomen dus onderdeel uit van het arbeidsinkomen. Bij een transitievergoeding is sprake van loon uit vroegere arbeid en maakt het inkomen geen onderdeel uit van het arbeidsinkomen. Voor het onderscheid tussen loon uit tegenwoordige arbeid en loon uit vroegere arbeid is het verband tussen het loon en de tegenpresentatie bepalend. Van loon uit tegenwoordige arbeid is sprake als het loon nauw verband houdt met de in het tijdvak verrichte arbeid waarvoor dat loon een rechtstreekse beloning vormt. Bij een transitievergoeding is sprake van een vergoeding die is betaald in het kader van ontslag en die verband houdt met arbeid die in het verleden is verricht. Dit verklaart de verschillende behandeling van een transitievergoeding en uitbetaling van niet opgenomen vakantiedagen.
Bij loondoorbetaling tijdens verlof, ook tijdens levensloopverlof, is sprake van loon uit tegenwoordige arbeid en dus van arbeidsinkomen. Tot 2012 werd bepaald dat de bedragen die werknemers boven de 61 jaar ontvangen uit een levensloopregeling niet tot het arbeidsinkomen worden gerekend. Met deze bepaling werd een samenloop tussen levensloopverlof en de doorwerkbonus voorkomen voor werknemers die ouder zijn dan 61 jaar. Voor bestaande gevallen blijft deze bepaling nog tot 1 november 2021, de datum waarop eventueel resterende levenslooptegoed uiterlijk (fictief) tot uitkering komt (het einde van het overgangsrecht van de levensloopregeling), van toepassing. Het genoemde verschil tussen werknemers ouder en jonger dan 61 jaar is dus per 2022 verdwenen.
Kunt u uitleggen waarom de overheid dubbel premie ontvangt over de alimentatie betaald door de ene ex-partner en ontvangen door de andere ex-partner, zoals beschreven onder «3. Partneralimentatie beter inruilen voor schenkingen»? Vindt u deze uitwerking evenredig? Is het volgens u de bedoeling dat burgers via omwegen, zoals de genoemde schenking aan de ex, deze situatie gaan rechttrekken of is het aan de overheid dit te doen?
Het systeem van de inkomensafhankelijke bijdrage (IAB) is bewust opgesteld als een mix van een werkgeversheffing en van een bijdrage die de verzekeringsplichtige zelf is verschuldigd. De IAB bestaat dus uit twee componenten, de werkgeversheffing en de door de verzekeringsplichtige zelf verschuldigde bijdrage. Het systeem is zo ontworpen dat de werkgever IAB betaalt voor zijn werknemers die op dat moment bij hem in dienstbetrekking zijn (Artikel 42 Zvw). Over al het inkomen wat niet uit tegenwoordige dienstbetrekking wordt ontvangen (zoals o.a. alimentatie, pensioen, winst uit een onderneming) is de verzekeringsplichtige zelf een bijdrage verschuldigd (Artikel 43 Zvw). Individuele aftrekposten (zoals giften, hypotheekrente en alimentatie) passen niet bij een werkgeversheffing.
Met dit systeem is inderdaad beoogd dat al het box 1 inkomen (zonder aftrekposten) onder de grondslag van de IAB valt, dit is dus zowel het gehele inkomen van de betalende ex-partner, als de alimentatie die de andere ex-partner ontvangt. Hierin is alimentatie niet uniek. Dit systeem geldt namelijk voor iedere betaling die door iemand wordt gedaan uit inkomen waarover inkomensafhankelijke bijdrage is verschuldigd en welke betaling vervolgens weer tot inkomen leidt voor degene aan wie de betaling plaatsvindt, zoals bijvoorbeeld het bedrag dat iemand betaalt aan een schilder of tuinman. Zoals eerder genoemd past het niet bij een werkgeversheffing om individuele aftrekposten toe te passen, bovendien zou dit de complexiteit van het systeem doen toenemen en de uitvoerbaarheid onder druk zetten.
Bent u bekend met de uitwerking van de IACK dat partners die recht hebben op de IACK deze korting niet ontvangen in het jaar waarin het kind is geboren als dit na 2 juli 00.01 uur is, zonder dat deze periode in het twaalfde levensjaar wordt ingehaald, zoals beschreven onder «4. Twee minuten vertraging? Dat kost u 2.815 euro»? Vindt u een dergelijke voor werkende partners nadelige uitwerking terecht?
De IACK is bedoeld voor ouders die arbeid en zorg voor jonge kinderen combineren. Als voorwaarde voor toepassing van de IACK geldt dat het kind ten minste zes maanden van het kalenderjaar op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige (ouder) moet staan ingeschreven in de basisregistratie personen. Het kind moet bij aanvang van het kalenderjaar jonger zijn dan 12 jaar. Deze voorwaarden zijn in de uitvoering goed hanteerbaar. Het hanteren van een dergelijke periode van ten minste zes maanden en de leeftijdsgrens als voorwaarden brengt onvermijdelijk met zich mee dat er belastingplichtigen zullen zijn die (net) niet aan deze eisen voldoen. Alhoewel dit voor betrokkenen vervelend is vind ik dit op zichzelf niet onterecht.
Vindt u het logisch dat voor de toetsing van het recht op toeslagen spaargeld in een spaargeld-bv niet wordt meegenomen, terwijl dit wel telt als het box 3 vermogen was geweest, zoals beschreven onder «5. Toeslagen blijven verbazen»? Kunt u verklaren waarom dit zo is? Heeft u een idee of en hoeveel mensen hier in praktijk gebruik van maken?
Inkomensondersteuning, zoals toeslagen, is bedoeld voor burgers die een extra financiële ondersteuning nodig hebben om te kunnen voorzien in hun primaire levensbehoeften (wonen en zorgkosten). De vermogensgrenzen die zijn bepaald voor de huurtoeslag, de zorgtoeslag en het kindgebonden budget zorgen ervoor dat burgers die een dergelijke grens overschrijden niet in aanmerking komen voor inkomensondersteuning. Daarom is het van belang dat burgers de dienst Toeslagen inzicht verschaft in hun volledige box 3-vermogen.
Een «spaargeld-bv» valt in box 2 (inkomen uit aanmerkelijk belang). In de vermogenstoets wordt het vermogen van box 2 buiten beschouwing gelaten, omdat het in box 2 net als in box 1 (inkomen uit werk en woning) veelal gaat om «beclaimd» vermogen dat de belanghebbende nodig heeft om zijn inkomen te verwerven. Aan deze keuze ligt de overweging ten grondslag dat het meetellen van ondernemings- en aanmerkelijkbelangvermogen slechts een beperkt belang heeft, omdat deze vermogensbestanddelen in de doelgroep van toeslaggerechtigden beperkt voorkomen.4 Daarom wordt niet het vermogen, maar het inkomen uit de boxen 1 en 2 meegewogen voor het bepalen van de hoogte op toeslagen.
Het is mij niet bekend hoeveel burgers een «spaargeld-bv» hebben opgericht om te kunnen voldoen aan de vermogenstoets en daarmee in aanmerking te kunnen komen voor toeslagen.
Kun u nogmaals aangeven hoe u het nog te rechtvaardigen vindt dat spaarders in box 3 belasting betalen op basis van een fictief rendement, zelfs bij een negatieve rente over hun spaarsaldo, zoals beschreven onder «6. Fantasie in box 3, de vermogenstaks»? En hoe rechtvaardig acht u deze behandeling van spaarders ten opzichte van bijvoorbeeld vastgoedbeleggers die in box 3 een korting mogen toepassen op de Woz-waarde van vastgoed, én rendement behalen?
Ik ben mij bewust van de signalen uit de maatschappij en uit uw Kamer over de wens om de huidige forfaitaire box 3-heffing om te zetten in een heffing over het werkelijk behaalde rendement. Het demissionaire kabinet deelt deze breed gedragen wens. In uw Kamer is daarbij vaak aangegeven dat het jammer is dat een heffing over het werkelijk behaalde rendement niet op korte termijn haalbaar is. Het onderzoek van PwC naar een moderne en uitvoerbare box 3-heffing naar werkelijk rendement biedt gelukkig perspectieven voor de overgang naar een dergelijk stelsel. Zoals ik tijdens het Commissiedebat «Belastingen» van 30 juni 2021 heb aangegeven, wordt op het ministerie hard gewerkt aan een voorstel zodat een nieuw kabinet op dit dossier een vliegende start kan maken.
Bent u bereid voor de genoemde fouten in het belastingsysteem een oplossing te zoeken? Zo ja, op welke termijn kunt u deze fouten aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u ook een overzicht aan de Kamer doen toekomen van andere (onbedoelde) onjuiste of ongelijke uitwerkingen van fiscale regelingen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen voor Prinsjesdag 2021 beantwoorden?
Vanwege de benodigde afstemming is het helaas niet gelukt om de vragen voor Prinsjesdag te beantwoorden.