De problemen tussen de belastingdienst en ZZP-ers |
|
Ed Groot (PvdA), Pauline Smeets (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van berichtgeving over zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers), die regelmatig in conflict zijn met de Belastingdienst?1
Ja.
Herkent u zich in de kwalificaties «heksenjacht van de fiscus» en «disputen met de fiscus in sommige sectoren schering en inslag» ?
Nee, van een heksenjacht van de fiscus is zeker geen sprake. Vanzelfsprekend kunnen er wel verschillen van inzicht bestaan tussen de Belastingdienst en zzp`ers omdat er arbeidsrelaties zijn waarbij het onderscheid tussen het werken in en buiten dienstbetrekking moeilijk te maken is. Met als mogelijk gevolg, verschil van inzicht over de aard van de arbeidsrelatie. In deze gevallen kan een controle achteraf op de feiten en omstandigheden van het geval er mogelijk toe leiden dat de kwalificatie van de arbeidsrelatie en de afgegeven VAR ter discussie komen te staan2. Dit kan vervelend zijn voor de betrokken zzp`ers, maar is een gevolg van de toetsing door de Belastingdienst aan vigerende wet- en regelgeving.
Is het waar dat de fiscus in Nederland veel meer eisen stelt aan zzp’ers dan in omringende landen?
Nee, naar ons bekend zijn er internationaal bezien geen grote verschillen ter zake van de feiten en de omstandigheden die gebruikt worden bij de kwalificatie van een belastingplichtige als ondernemer of als werknemer3.
In andere landen is soms wel voor een andere systematiek gekozen om duidelijkheid te verschaffen. In het Verenigd Koninkrijk bijvoorbeeld kan de opdrachtgever bij onzekerheid over de arbeidsrelatie gebruik maken van een interactieve webmodule. De Belastingdienst onderzoekt thans de mogelijkheden van een dergelijke systematiek.
Is het waar dat, zoals ZZP Nederland stelt, 10 000 tot 20 000 van de 700 000 zzp’ers een probleem met de fiscus heeft?
Er bestaat geen inzicht in het aantal zzp`ers dat een probleem heeft met de Belastingdienst, omdat zij geen zzp`ers registreert. Wel worden de afgegeven VAR-verklaringen geregistreerd, in 2009 werden 350 000 VAR-verklaringen aan belastingplichtigen afgegeven. Van die belastingplichtigen heeft 1% bezwaar aangetekend tegen de afgegeven VAR-verklaringen. Behoudens deze bezwaren zijn er over het jaar 2009 1 921 VAR-verklaringen herzien.
Hoe vaak wordt de aanvraag van een Verklaring arbeidsrelatie (VAR) geweigerd? In welke verhouding staat dit tot het aantal toegekende VAR’s?
Aanvragen voor VAR-verklaringen worden enkel geweigerd als die niet volledig zijn ingevuld. Afhankelijk van de antwoorden op het vragenformulier kwalificeert het VAR-systeem, middels de beslisbomen, de aanvraag. Deze kwalificatie leidt tot één van de vier soorten VAR-verklaringen (loon, winst uit onderneming, resultaat uit overige werkzaamheden en de VAR directeur groot aandeelhouder).
Hoe vaak worden belastingvoordelen achteraf alsnog weer ingetrokken?
De belastingvoordelen waarop in dit verband kennelijk wordt gedoeld, zijn de ondernemersfaciliteiten die in de inkomstenbelasting kunnen worden geclaimd. Alle ondernemers (daar onder kunnen dus ook zzp‘ers zitten) kunnen deze claimen. Wanneer bij controle blijkt dat er geen recht bestaat op deze faciliteiten, dan worden de ten onrechte geclaimde faciliteiten gecorrigeerd.
Hoe vaak dat bij zzp‘ers gebeurt, is niet bekend, omdat deze niet fiscaal gedefinieerd zijn en veel al zullen zijn opgenomen in het ondernemerschap.
Kunt u een overzicht geven van VAR-weigeringen en intrekkingen per sector?
Nee, zie ook de antwoorden op vraag 5 en 6.
Beschikken de postbezorgers van de nieuwe postbedrijven ook over een VAR? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In de VAR-aanvragen wordt alleen gevraagd naar het aantal opdrachtgevers en niet naar de identiteit van de opdrachtgevers. De gevraagde informatie kan derhalve niet worden verstrekt.
De aftrekbaarheid van golfkosten |
|
Farshad Bashir |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Vindt u het wenselijk dat uitgaven voor het lidmaatschap van een golfclub fiscaal aftrekbaar zijn?1 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom bent u dan niet in beroep gegaan tegen de uitspraak van de rechter?
De rechtbank heeft in de desbetreffende uitspraak het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard omdat de uitgaven voor het lidmaatschap van de golfclub in dit geval niet aftrekbaar zijn. Dat verklaart waarom de Belastingdienst niet in hoger beroep is gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank.
In de uitspraak is te lezen dat de kosten weliswaar werden gemaakt met het oog op zakelijke belangen van de onderneming, maar tevens dat sprake is van representatiekosten in de zin van artikel 3.15 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Artikel 3.15 beperkt de aftrek van een groot aantal zogenoemde «gemengde» kosten of sluit ze uit (bijvoorbeeld voor voedsel, drank en genotmiddelen, voor representatie en voor congressen). Deze zogenoemde gemengde kosten komen tot een bedrag van € 4300,- (bedrag voor 2010) niet in aftrek. Indien de belastingplichtige daarvoor bij de aangifte kiest, geldt deze drempel echter niet en komen deze kosten voor 73,5 % in aftrek (percentage voor 2010). Een dergelijk verzoek heeft belanghebbende niet gedaan, zodat de (totale) representatiekosten – die minder bedragen dan het drempelbedrag – niet aftrekbaar zijn.
Het is wellicht goed om de regels voor de aftrekbaarheid van dergelijke kosten nog eens in grote lijnen te schetsen. In het algemeen zijn alleen die uitgaven aftrekbaar van de winst, die zijn gedaan met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Privé uitgaven zijn daarentegen niet aftrekbaar. Het gaat hierbij in principe om het subjectieve oogmerk van de ondernemer. Waarom deed hij deze uitgave? De inspecteur mag bij de beoordeling het uitgavenbeleid van de ondernemer niet toetsen, hij mag met andere woorden niet op de stoel van de ondernemer gaan zitten. Op grond van de jurisprudentie kent dat overigens weer zijn begrenzing als een redelijk denkend ondernemer niet kan volhouden dat hij de uitgaven heeft gedaan met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming (marginaal toetsingrecht van de Belastingdienst).
Van groot belang zijn in dit verband de regelingen van artikel 3.14 en 3.15 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Artikel 3.14 sluit een groot aantal kosten en lasten per definitie geheel van aftrek uit, zelfs al zouden ze uitsluitend zijn gedaan met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming (bijvoorbeeld uitgaven tot het voeren van een zekere staat, vaartuigen gebruikt voor representatieve doeleinden, geldboeten en steekpenningen). Voor de aftrekbeperking en aftrekuitsluiting van artikel 3.15 Wet inkomstenbelasting 2001 verwijs ik naar hetgeen hiervoor is opgenomen.
Beide artikelen leveren de Belastingdienst een sufficiënt instrumentarium bij de het antwoord op de vraag of bepaalde uitgaven al dan niet geheel van aftrek zijn uitgesloten dan wel gedeeltelijk aftrekbaar zijn. Ik zie dan ook geen aanleiding tot wettelijk ingrijpen. De beoordeling vindt plaats binnen de actuele werkprocessen van de Belastingdienst.
Bent u het eens met de stelling dat door deze uitspraak het begrip «representatiekosten» een te ruime uitleg krijgt en daardoor het gevaar ontstaat dat de kosten voor allerlei andere vormen van vrijetijdsbesteding zoals tennis aftrekbaar worden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe wordt nu bepaald wat fiscaal aftrekbare representatiekosten zijn? Hoe controleert de belastingdienst daarop?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om de aftrekbaarheid van representatiekosten wettelijk duidelijker af te bakenen om precedentwerking van deze uitspraak te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit nog gelijk met het belastingplan 2011 regelen?
Zie antwoord vraag 1.
Bouwleges als melkkoe voor gemeenten |
|
Sadet Karabulut , Ronald van Raak |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Bouwleges melkkoe voor lokale overheid»?1
Het onderzoek van Vereniging Eigen Huis, waarop het bericht gebaseerd is, laat zien dat de verschillen in leges tussen verschillende gemeenten nog steeds groot zijn. Vorig jaar hebben de minister voor Wonen, Wijken en Integratie en ik uw Kamer bericht over de maatregelen die genomen worden om met name de transparantie in leges te verbeteren. Betere transparantie laat naar mijn mening zien dat de leges – die blijkens het onderzoek niet harder zijn gestegen dan de inflatie2 – de kosten die gemeenten maken voor de vergunningverlening niet overstijgen en dat er geen sprake is van een «melkkoe» waarmee de gemeentekas wordt gespekt.
Erkent u dat tarieven voor bouwvergunningen tussen gemeenten enorm verschillen? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het bouwlegesmodel van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), dat moest zorgen voor uniforme en transparante tarieven? Zo nee, waarom niet?
Legestarieven voor bouwvergunningen kunnen sterk uiteenlopen. Hiertegen bestaat geen bezwaar, mits op het totaal van de leges geen winst wordt gemaakt. Artikel 229b Gemeentewet bepaalt namelijk dat de totale begrote opbrengst van de leges de begrote kosten niet mag overschrijden. Dit op het niveau van de totale legesverordening, waarbij verrekening tussen activiteiten onderling mogelijk is (kruissubsidiëring). Ik sluit mij aan bij hetgeen ik samen met de toenmalige minister van VROM over de legestarieven heb opgemerkt in de brief aan uw Kamer d.d. 20 november 20093 onder het kopje «Verschillen zullen er blijven». Samengevat komt het er op neer dat lokale omstandigheden een gerechtvaardigde aanleiding kunnen vormen voor verschillen en dat gemeenten autonoom zijn in het bepalen van de hoogte van de leges en het percentage van kostendekking, mits niet meer dan 100%. Het genoemde bouwlegesmodel van de VNG is wel bedoeld om te komen tot transparante, maar niet tot uniforme tarieven. Het uiteenlopen van tarieven is dus niet in strijd met dit model.
Hoeveel gemeenten vragen hogere tarieven voor bouwleges dan in 2006 met de VNG is overeengekomen? Met welk percentage worden deze tarieven overschreden en vindt u dit acceptabel?
Dit is niet bekend aangezien er zijn geen afspraken met gemeenten zijn gemaakt over de hoogte van tarieven. Wel zijn afspraken gemaakt over de transparantie van de legesberekening.
Ter uitvoering van de motie-Wiegman4 is in overleg met IPO en VNG een «Leidraad legestarieven omgevingsvergunning» opgesteld, die bij brief van 15 april 20105 aan uw Kamer is aangeboden. Met IPO en VNG is afgesproken dat zij zullen bevorderen dat de leidraad wordt toegepast. De motie Heijnen6 verzocht de regering om de uitvoering van de afspraken met VNG en IPO niet alleen te toetsen op transparantie maar ook op het in acht nemen van een redelijke bandbreedte van de leges. In een Algemeen Overleg d.d. 22 april is toegezegd dat in 2012 geëvalueerd zal worden of deze afspraken tot het gewenste resultaat hebben geleid.
Bent u van mening dat er een maximumtarief moet komen voor bouwvergunningen en dat er moet worden toegezien op handhaving van dit maximum? Zo ja, op welk termijn verwacht u hieromtrent met een voorstel te komen? Zo nee, waarom niet?
Een maximumtarief voor legesheffing bestaat al in zoverre dat deze in totaliteit ten hoogste kostendekkend mogen zijn. Voor het overige wil ik de evaluatie van de gemaakte afspraken ter uitvoering van de motie-Wiegman (zie vraag 3) afwachten. Mocht als uitkomst van die evaluatie blijken dat transparantie van legestarieven onvoldoende is bereikt, dan zal ik, zoals eerder aangekondigd, een wettelijke regeling voorbereiden die verplicht tot transparantie bij de gemeenten in de opbouw van de legestarieven.
De mogelijkheid voor het introduceren van een EU-belasting |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Brussel heeft plannen voor Europese belasting»?1
Ja.
Staat u ook positief tegenover de mogelijkheid om een EU-belasting in te voeren op luchtvaart en/of financiële transacties? Zo nee, staat u daar ook niet positief tegenover wanneer dit gepaard zou gaan met eenzelfde besparing op de nationale bijdragen aan de EU, die weer uitgekeerd zou kunnen worden in de vorm van een lastenverlichting, waardoor er per saldo geen lastenverzwaring optreedt?
Allereerst wil ik er op wijzen dat belastingheffing een bevoegdheid van de lidstaten is en het Verdrag geen autonome heffingsbevoegdheid voor de EU kent. Zoals in de Nederlandse bijdrage aan de EU-begrotingsevaluatie is aangegeven, heeft het de voorkeur om de EU-begroting te financieren uit slechts één finanancieringsbron, namelijk het BNI-middel (bruto nationaal inkomen). Een Europese belasting op luchtvaart of financiële transacties is derhalve geen optie voor Nederland. Een Europese belasting op financiële transacties mist zijn doel. Kapitaal is zeer mobiel en zal gemakkelijk zijn weg vinden buiten de EU, waardoor uitwijkgedrag nog steeds zal bestaan. Voor wat betreft een Europese belasting op luchtvaart heb ik tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel van de afschaffing van de vliegbelasting aangegeven dat initiatieven om de maatschappelijke kosten meer in de prijs van vliegtickets tot uitdrukking te brengen in Europees of mondiaal verband ontwikkeld moeten worden2. Echter, de afschaffing van de vliegbelasting is mede ingegeven door de grote onvoorziene terugval in omzetten in deze branche. Gezien de huidige economische situatie ligt het niet voor de hand een dergelijke belasting in te voeren, ook niet op EU-niveau.
Deelt u de mening dat wanneer deze twee belastingen EU-breed zouden worden ingevoerd, het meest gehoorde bezwaar van «uitwijkgedrag» voor verreweg het grootste deel opgelost zou zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ook van mening dat dit de ideale manier is om te compenseren voor de uit milieuoogpunt onterechte begunstiging van de luchtvaartsector?
Voorafgaand aan de invoering van de vliegbelasting heeft het kabinet gesteld dat de maatschappelijke kosten van vliegen onvoldoende in de prijs van vliegtickets tot uitdrukking komen. Dit standpunt geldt nog steeds. Gelet op de huidige economische omstandigheden is echter de afweging gemaakt om de luchtvaartsector de gelegenheid te bieden zich op herstel te richten. Overigens merk ik op dat de luchtvaartsector vanaf 2012 betrokken zal worden in het CO2-emissiehandelssysteem, waardoor een deel van de maatschappelijke kosten in de prijs van een vliegticket tot uitdrukking zal komen.
Bent u ook van mening dat een zeer kleine belasting op financiële transacties een stabiliserende werking voor financiële markten kan hebben?
Het ligt niet voor de hand dat de Financiële Transactie Belasting een stabiliserende werking kan hebben op de financiële markten. De IMF-staf meent in ieder geval dat dat niet het geval is3. De IMF-staf geeft aan dat een dergelijke belasting niet goed toegespitst kan worden op het bestrijden van het systeemrisico van de financiële instellingen en ook niet aangrijpt bij de oorzaak van de huidige financiële crisis.
Mochten deze voorstellen nog op een Europees podium geagendeerd staan voor de beëdiging van een nieuw kabinet, hoe zal het demissionaire kabinet hiermee dan omgaan?
Dit najaar zal de Commissie naar verwachting een mededeling uitbrengen over de zogenaamde begrotingsevaluatie, zoals gevraagd door de Europese Raad in december 2005. Hierin zal ook op het systeem van eigen middelen worden ingegaan. Bedacht moet worden dat de Commissie-mededeling over de begrotingsevaluatie pas de eerste stap is in de discussie over de Financiële Perspectieven na 2014 en dat de mogelijke suggesties voor nieuwe eigen middelen voor de EU-begroting een onderdeel zijn van het bredere debat over begrotingshervorming. Gelet op het tijdspad verwacht ik dan ook dat een volgend kabinet zich hierover zal buigen. Het demissionaire kabinet zal het standpunt blijven uitdragen dat het gebruik van het BNI-middel als enige financieringsbron voor de Europese begroting te prefereren valt.
Aanstaande voorstellen van eurocommissaris Lewandowski voor de invoering van Europese belastingen |
|
Harry van Bommel |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Is het waar dat de Europese Commissie van plan is de invoering van Europese belastingen door te zetten, zoals blijkt uit suggesties van eurocommissaris Lewandoski?1
De Europese Commissie heeft nog geen officiële plannen gepresenteerd die in de richting van een Europese belasting gaan. Dit najaar zal de Commissie naar verwachting een mededeling uitbrengen over de zogenaamde EU-begrotingsevaluatie, zoals gevraagd door de Europese Raad in december 2005. Hierin zal ook op het systeem van eigen middelen worden ingegaan. De status van de uitlatingen van de Eurocommissaris nu, is dus die van een bijdrage aan de discussie.
Deelt u de mening dat belastingheffing een soevereine bevoegdheid is van de lidstaten en dat de Europese Unie zich moet beperken tot belastingcoördinatie om belastingconcurrentie tegen te gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ziet u kans om met gelijkgestemde lidstaten alsnog de Europese Commissie te bewegen af te zien van deze voorstellen?
Belastingheffing is een soevereine bevoegdheid van de lidstaten van de Europese Unie. Deze bevoegdheid is overigens wel ingeperkt door de verdragen, bijvoorbeeld op het gebied van coördinatie. De Europese Commissie heeft – binnen de grenzen van de verdragen – het recht tot initiatief. Lidstaten kunnen de Commissie dus niet laten afzien van het doen van bepaalde voorstellen.
Deelt u het oordeel dat invoering van Europese belastingen een Europese belastingdienst noodzakelijk zou maken, hetgeen vooral extra bureaucratische en administratieve lasten met zich mee zou brengen? Zo ja, bent u bereid dit praktische aspect bij de Europese Commissie en andere lidstaten voor het voetlicht te brengen om zo het hoge symbolische karakter van deze voorstellen te ontmaskeren?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Kunt u melden op welke wijze u hebt geprobeerd om de Europese Commissie te weerhouden van voorstellen voor Europese belastingen aangezien u bij het bespreken van de aangenomen motie-Van Bommel over sms-belasting2 stelde tegen Europese belastingen te zijn?
In april 2008 heeft Nederland in zijn reactie op de Commissieconsultatie aangaande de EU-begrotingsevaluatie gesteld dat het gebruik van het BNI-middel als enige financieringsbron voor de Europese begroting te prefereren valt. Zo dragen de sterkste schouders de zwaarste lasten (verticale billijkheid) en dragen lidstaten met relatief dezelfde welvaart hetzelfde af aan Europa (horizontale billijkheid). In de onderhavige Nederlandse stellingname wordt derhalve gesteld dat de invoering van een Eurotax voor Nederland geen optie is. Dit Nederlandse standpunt is onverminderd van kracht en wordt in alle relevante gremia in Brussel uitgedragen.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat er ook in de toekomst voorstellen van de Europese Commissie tot de invoering van Europese belastingen blijven komen?
Zie antwoord vraag 4.
Het artikel "Hypotheek duur voor klant" |
|
|
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennis genomen van het artikel «Hypotheek duur voor klant»?1
Ja.
Wordt in dit artikel gerefereerd aan onderzoek dat is uitgevoerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)? Heeft het CBS becijferd op basis van de Nationale Rekeningen dat de forse omzetstijging van de Nederlandse banken naar 24 miljard euro voor een substantieel deel te danken is aan de hogere marges op hypotheken? In hoeverre kunt u deze bevindingen onderschrijven? In hoeverre vindt u deze ontwikkeling wenselijk?
In het artikel waarnaar u verwijst wordt inderdaad gerefereerd aan onderzoek dat is uitgevoerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het CBS heeft berekend dat de toegevoegde waarde van het Nederlandse bankwezen in 2009 met bijna 50 procent is gestegen naar ruim 24 miljard euro. Volgens het CBS is de belangrijkste oorzaak van deze stijging van de productiewaarde van banken gelegen in de forse daling van de beleidsrente van de Europese Centrale Bank (ECB) in 2009. Deze bedroeg 4,25 procent in begin oktober 2008, maar is gedaald tot 1 procent vanaf mei 2009.
Het CBS geeft in haar berichtgeving overigens wel aan dat er geen onderscheid gemaakt wordt tussen hypothecaire kredieten en andere kredieten. Ook speelt de wijze van berekening van de productiewaarde een grote rol. Het CBS meldt dat bij de toegevoegde waarde van banken geen rekening is gehouden met de feitelijke rentestromen, met de kosten die zijn verbonden aan het afdekken van risico’s en met voorzieningen.
De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) heeft naar aanleiding van de berichtgeving over dure hypotheken bekend gemaakt dat zij momenteel onderzoek doet naar de hypotheekmarkt. Inmiddels heeft zij het eerste deel van dit onderzoek, een quick scan naar de ontwikkelingen van de hypotheekmarges, afgerond. De quick scan geeft meer duidelijkheid over de ontwikkelingen van de hypotheekmarges in Nederland. Uit de quick scan van de NMa blijkt dat de marges na medio 2009 hoog zijn in historisch en internationaal perspectief. Om tot deze conclusie te komen heeft de NMa drie verschillende berekeningsmethodes gehanteerd. Bij de berekening heeft de NMa rekening gehouden met de mogelijke kostenstijging van banken. Ook heeft de NMa meegenomen dat hypotheken over het algemeen niet uitsluitend met kortlopende leningen worden gefinancierd.
Hoewel er nog een diepgaander vervolgonderzoek naar de ontwikkelingen van de concurrentieomstandigheden op de hypotheekmarkt en mogelijke gebreken in de marktwerking komt, vormen de eerste uitkomsten reeds een serieus signaal. Ik ben dan ook zeer benieuwd naar de bevindingen uit het tweede deel van het onderzoek. Het eerste deel van het onderzoek van de NMa geeft wel aanleiding tot nadenken, ik wil dan ook niet afwachten tot het voorjaar en zal op korte termijn in overleg treden met verschillende partijen om te bezien hoe er opvolging gegeven moet worden aan deze signalen. Ook geeft de NMa banken en andere stakeholders de gelegenheid te reageren op de resultaten uit de quick scan. De reacties zullen belangrijke aanknopingspunten vormen voor het tweede deel van het onderzoek naar de hypotheekmarkt. De NMa verwacht de uitkomsten hiervan in het voorjaar van 2011 te kunnen presenteren. Mijn collega van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zal u dit tweede onderzoek doen toekomen zodra het afgerond is.
Is het niet zo dat banken zelf weinig tot geen inzicht in de opbouw van hun hypotheektarieven geven? Vindt u dat banken hierin meer inzicht zouden moeten geven? Zo ja, wat bent u van plan hieraan te gaan doen? Zo nee, waarom niet?
Voor consumenten die overwegen een hypothecaire kredietovereenkomst met variabele rente te sluiten, is het essentieel dat zij beseffen hoe de rente is opgebouwd en dat ze te maken zullen krijgen met fluctuerende maandlasten. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft onderzoek gedaan naar de toereikendheid van de informatieverstrekking door financiële dienstverleners aan consumenten voor het sluiten van een hypotheek met variabele rente. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de verstrekte informatie consumenten onvoldoende inzicht geeft in de fluctuatie en de opbouw van het in rekening gebrachte variabele rentepercentage. Hierdoor kunnen consumenten de risico’s die zij lopen door fluctuatie van de variabele rente niet goed inschatten. Gelet op de uitkomsten van dit onderzoek acht ik het stellen van nadere regels aan de informatieverschaffing door aanbieders wenselijk. Ik heb eerder aangekondigd op korte termijn over te gaan tot de consultatie van een Algemene Maatregel van Bestuur inzake de transparantie van variabele rente. De eerste resultaten van het NMa onderzoek hebben mij echter doen besluiten om in een breder kader te kijken naar de ontwikkelingen op de hypotheekmarkt. Zoals ik eerder heb aangegeven zal ik hiertoe op korte termijn in overleg treden met marktpartijen en andere stakeholders, waaronder de AFM.
Wordt in het artikel ook gesteld dat banken de lagere rentes op de geldmarkt van de afgelopen jaren slechts zeer geleidelijk doorrekenen naar de hypotheektarieven voor consumenten? In hoeverre vindt u dat wenselijk? In hoeverre bent u van plan hier wat aan te doen? Wat zou u hier aan kunnen doen?
Omdat in de cijfers die het CBS heeft gepubliceerd geen onderscheid wordt gemaakt tussen hypothecaire kredieten en andere kredieten, kunnen hieruit geen duidelijke conclusies worden getrokken over de mate waarin banken lagere rentes op de geldmarkt doorberekenen naar hypotheektarieven voor consumenten. Uit het eerste deel van het onderzoek van de NMa blijkt wel dat de hypotheekmarges na medio 2009 hoog zijn in historisch en internationaal perspectief.
Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Wordt in het artikel ook gesuggereerd dat er sprake zou zijn van beperkte concurrentie op de hypotheekmarkt in Nederland? Zou dit kunnen leiden tot gedragsafstemming van de banken? In hoeverre is hiervan volgens u sprake?
Op de Nederlandse hypotheekmarkt is een beperkt aantal ondernemingen actief dat gezamenlijk een groot marktaandeel heeft. Omdat dit het concurrentieproces kwetsbaar maakt, vormen de financiële markten, waaronder de markt voor hypotheken, een speerpunt in het toezicht van de NMa en is de sector daarom als aandachtsveld opgenomen in de «NMa-Agenda 2010–2011». Ook de veelheid aan ontwikkelingen naar aanleiding van de financiële crisis geven voor de NMa aanleiding extra aandacht te besteden aan het toezicht op de naleving van de Mededingingswet in die sector. Hierbij kijkt de NMa ook naar mogelijke gedragsafstemming tussen banken, wat onder omstandigheden een overtreding kan vormen van het kartelverbod.
Uit de quick scan van de NMa komt niet naar voren dat er sprake is van gedragsafstemming bij banken. Ook heeft de NMa aangegeven niet te vermoeden dat banken prijsafspraken maken. Het in kaart brengen van de concurrentieomstandigheden op de hypotheekmarkt en het identificeren van mogelijke gebreken in de marktwerking maken deel uit van het bredere onderzoek. Ik wacht dit onderzoek dan ook met interesse af.
De totstandkoming van grote projecten |
|
Farshad Bashir |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Onderschrijft u de kritiek over het gebrek aan kennis en inzicht bij bestuurders die moeten onderhandelen en beslissen over ontwerp en uitvoering van grote projecten?1 Zo nee, waarom niet?
We delen deze constatering niet. De bestuurder dient ervoor zorg te dragen dat hij/zij de kennis en informatie heeft die nodig is voor het te nemen besluit. Dit uitgangspunt werd tot voor kort vertaald in het in vrijwel alle fasen van een project gedetailleerd uitrekenen van de effecten van de voorgenomen maatregel. Deze gedetailleerde berekeningen bleken – in tegenstelling tot een inschatting van ordegrootte van de effecten – bij het nemen van het besluit slechts een beperkte rol te spelen. Door het detailniveau was de kans op rekenfouten groot, het legde een groot beslag op de organisatie en was voor de samenleving moeilijk navolgbaar. De Commissie Versnelling Besluitvorming Infrastructurele Projecten heeft daarnaast opgemerkt dat de overheid daarmee schijnzekerheden creëerde.
Met de Sneller & Beter werkwijze wordt de informatie toegesneden op het te nemen besluit. Naarmate de besluitvorming concreter wordt, worden berekeningen gedetailleerder. Daarnaast wordt via het stimuleren van participatietrajecten, beter dan tot voor kort, gebruik gemaakt van de kennis, waarover mensen en organisaties in de directe omgeving van het project beschikken.
Onderschrijft u de beweringen dat onderzoekers niet altijd even onafhankelijk de feiten over de consequenties van een groot project rapporteren aan opdrachtgevende bestuurders waardoor de bestuurders en controlerende organen onjuist of onvolledig geïnformeerd worden? Zo nee, waarom niet?
We hebben geen concrete aanwijzingen om te twijfelen aan de onafhankelijkheid en de professionaliteit van de onderzoekers. In het geval dat bij een onderzoek vraagtekens naar de juistheid en volledigheid van het onderzoek worden gezet, wordt veelal een second opinion op dat onderzoek uitgevoerd.
Zo wordt in het werkproces van de maatschappelijke kosten baten analyse in verband met de complexiteit al de kennis en kunde van het Centraal Planbureau (als controle) betrokken.
Onderschrijft u dat het gebrek aan kennis en inzicht over voorbereiding en uitvoering van grote projecten bij bestuurders en controlerende organen negatieve gevolgen en budgetoverschrijdingen tot gevolg heeft? Zo nee, waarom niet?
Wij kennen geen causaal verband tussen budgetoverschrijdingen en een mogelijk gebrek aan kennis en inzicht over voorbereiding en uitvoering bij bestuurders en controlerende organen.
Het ontstaan van budgettaire overschrijdingen kent een aantal oorzaken. Hiervoor verwijs ik naar de recente constateringen uit het rapport van de Tijdelijke Commissie Infrastructuurprojecten en het advies van de Commissie Versnelling Besluitvorming Infrastructurele Projecten. De adviezen worden momenteel verwerkt in procedures en werkprocessen. Hierbij is aandacht voor het budgettair kader van grote projecten. De kern daarbij is: realistisch ramingen en zorgen voor een financiële uitvoerbaarheid van de voorkeursbeslissing.
Bent u naar aanleiding van de geuite kritiek en mede gelet op eerder overleg hierover in de Tweede Kamer bereid om naast de Rijksprojectenacademie een landelijk projectencentrum in te stellen waarin de deskundigheid en ervaring met grote projecten bijeengebracht wordt ter ondersteuning van bestuurders?2 Zo nee, waarom niet? Hoe gaat u dan de negatieve consequenties en budgetoverschrijdingen bij grote projecten voorkomen?
We zijn nog steeds van mening dat een aparte organisatie waarin deskundigheid en ervaring met grote projecten wordt gebundeld, niet noodzakelijk is.
Zo maken Verkeer en Waterstaat en VROM afspraken om op vernieuwende manieren grote projecten aan te pakken en meer samenwerking over de ministeries heen en met de regio’s te organiseren. Hierbij wordt elkaars expertise gebruikt. Met name de bestaande rijksdiensten, die zich bezig houden met grote projecten, zoals ProRail, Rijkswaterstaat en Rijksgebouwendienst, benutten meer en meer elkaars deskundigheid en ervaring. Met het realiseren van grote projecten wordt veel kennis ontwikkeld bijvoorbeeld m.b.t. kosten-baten analyses en milieu-effectrapportages.
Kennis en expertise worden al actief uitgewisseld via de Rijksprojecten-academie, het Kennisinstituut voor Mobiliteit (KIM) en het samenwerkingsverband PPS bij het Rijk. Verder ben ik met bestuurders in gesprek over de implementatie van de Sneller & Beter werkwijze in projecten.
De ervaring met DBFM (O), toegepast in de realisatiefase (Design, Build, Finance, Maintain, Operate – projecten) heeft geleid tot bruikbare inzichten in het op tijd en binnen budget realiseren van projecten. Deze inzichten kunnen ook worden toegepast voor het op tijd en binnen budget realiseren van andere projecten van de rijksoverheid. Hierover is uw Kamer onlangs geïnformeerd met de DBFM (O) Voortgangsrapportage 2010, van 11 juni 2010.
Ook is het zo dat, uiteraard onder voorwaarde van heldere afspraken, andere overheden een beroep kunnen doen op de kennis en expertise van rijksdiensten.
Hiermee geven we invulling aan de gedachte achter een rijksprojecten-bureau, namelijk op een doeltreffende en doelmatige manier samenwerken, maar zonder nieuwe bureaucratie te introduceren.
Het artikel Fiscus geeft overleden man geld terug |
|
Farshad Bashir |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Hoe is het mogelijk dat een persoon die al 25 jaar is overleden een belastingaanslag over het jaar 2009 krijgt?1 Wat voor actie gaat u ondernemen om dit in de toekomst te voorkomen?
Ik stel voorop dat ik het voorval ten zeerste betreur. De vragen grijp ik vervolgens graag aan om het voorval te verduidelijken. Het volgende is gebeurd. Een belastingplichtige heeft een papieren aangifte ingediend en daarbij een onduidelijk sofinummer ingevuld. Omdat papieren aangiften worden gescand, is bij deze aangifte het sofinummer onjuist digitaal vastgelegd. Dit onjuiste sofinummer is bij de daaropvolgende computerverwerking gesignaleerd en de aangifte is overgedragen aan een medewerker voor handmatige correctie. Hierbij is een menselijke fout gemaakt: de betrokken medewerker heeft een verkeerde koppeling gemaakt tussen een naam en een sofinummer. Deze onjuiste koppeling is bij een in het systeem ingebouwde controle niet opgemerkt, omdat de verwisselde personen, onder wie de overledene, dezelfde geboortedatum hadden. Daardoor is deze (voorlopige) aanslag opgelegd. De fout zou uiteindelijk bij het vaststellen van de definitieve aanslag zijn onderkend, omdat in dat proces een extra signalering op aangiften van overledenen plaatsvindt. Er is dus sprake van een zeer toevallige samenloop van omstandigheden, waarbij een menselijke fout in eerste instantie onopgemerkt is gebleven.
Gezien de oorzaak van de fout en het uitzonderlijke karakter ervan, heb ik niet het voornemen bijzondere acties te ondernemen. Ik wijs er nog op dat de initiële onduidelijkheid is ontstaan in het papieren aangifteproces, dat naar zijn aard gevoelig is voor fouten. Mijn beleid om te werken aan een nog hoger percentage elektronische aangiften zet ik daarom met kracht voort.
Overigens is de situatie bij alle betrokkenen inmiddels rechtgezet en heeft de Belastingdienst zijn excuses aangeboden voor de gemaakte fout.
Deelt u de stelling dat er blijkbaar nog steeds geen goed controlesysteem is opgezet om fouten bij het opleggen van belastingaanslagen te voorkomen?
Die stelling deel ik niet. Uitzonderlijke fouten bij een toevallige samenloop van omstandigheden zijn nimmer voor 100% uit te sluiten. Zolang er sprake is van menselijke betrokkenheid in een proces, dat overigens juist bedoeld is om fouten te corrigeren, kan zich een incidentele fout bij die correctie voordoen. Daarbij kan het gebeuren dat die fout in eerste instantie niet wordt opgemerkt.
Hoe lang wordt een burgerservicenummer (BSN) van een overleden persoon bewaard? Worden deze nummers hergebruikt? Zo ja, na hoeveel jaar? Waarom worden burgerservicenummers van overleden personen niet bevroren?
Overleden personen blijven met hun BSN in de administratie van de Belastingdienst opgenomen. Via een speciale markering zijn zij als zodanig te herkennen. Omdat zich (ook) ten aanzien van overledenen nog gedurende een lange reeks van jaren fiscaal relevante feiten kunnen voordoen, blijven deze nummers, en de daarbij behorende informatie, beschikbaar voor de processen van de Belastingdienst.
BSN-nummers zijn unieke nummers, gekoppeld aan één persoon. Deze nummers worden dus niet opnieuw uitgegeven.
Komt het weleens voor dat burgerservicenummers van overleden personen op een frauduleuze manier worden gebruikt? Zo ja, hoe vaak komt dit voor en hoe wordt hierop gecontroleerd door de Belastingdienst?
Er zijn geen gevallen van fraude bekend. Het is in het verleden wel voorgekomen dat een nabestaande onterecht het sofi-nummer van een overleden familielid gebruikte. Daarom is in de systemen een extra controle ingebouwd.
Hoe lang worden de ingediende aangiften van belastingplichtigen bewaard? Waarom is voor deze periode gekozen?
Sinds de invoering van het InkomstenBelastingSysteem medio jaren ’90 worden aangiften digitaal gearchiveerd. Deze zijn normaal gesproken dus nog beschikbaar voor raadpleging.
Het bericht dat ABN AMRO een cacaodeal mede financiert |
|
Jolande Sap (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA), Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving rond de aankoop van 240.000 ton cacao door het Britse bedrijf Armanjaro en de mogelijke betrokkenheid van ABN AMRO bij de financiering hiervan?12
Ja.
Kunt u bevestigen dat ABN AMRO de aankoop van deze partij cacao heeft mede gefinancierd? Zo nee, bent u bereid na te gaan of dit bericht klopt? Zo ja, wat vindt u ervan dat deze bank, die met veel publiek geld «overeind» is gehouden, zich mengt in dergelijke grootschalige speculaties?
Allereerst moet worden opgemerkt dat ABN AMRO een zelfstandig functionerende onderneming is en dat de Staat zich als aandeelhouder niet met de operationele dagelijkse gang van zaken bemoeit, en daarmee ook niet met individuele transacties.
ABN AMRO is in het nieuws gekomen omdat zij op 16 juli 2010 als broker de fysieke aankoop van cacao van 60 000MT op de termijnmarkt heeft gefaciliteerd. De termijnmarkt wordt door partijen in de cacaomarkt met name gebruikt om fysieke cacao te verkrijgen en/of te leveren. Om op de termijnmarkt te kunnen handelen schakelen partijen een broker in, om te handelen uit naam van de klant. ABN AMRO heeft geen positie voor zijn eigen rekening (boek), maar faciliteert dus slechts de levering via de termijnmarkt aan de klant.
Levering via de termijnmarkt is zeer gebruikelijk. Fysieke leveringen van 60 000 MT door de termijnmarkt zijn ook niet ongebruikelijk. ABN AMRO heeft in lijn met de geldende wet- en regelgeving van de termijnmarkt gehandeld.
Welke consequenties verwacht u dat de aankoop van 240.000 ton cacao (ongeveer een jaarvolume Europese consumptie) heeft op de cacaomarkt en voor boeren in producerende landen?
De aankoop heeft geen consequentie voor de boeren. De cacao (het betreft de oogst van het afgelopen seizoen) is immers al verkocht door de boeren: het feit dat de opkoper speculeert op de markt, heeft geen direct effect op het inkomen van de boeren op de korte termijn. De aankoop heeft wel korte termijn consequenties voor de cacaomarkt, namelijk in de vorm van een tijdelijk prijsverhogend effect maar dit effect komt voor rekening van de consument.
Voor de goede orde wordt opgemerkt dat u in de vraag 240 000 ton cacao gelijksteld aan ongeveer een jaarvolume Europese consumptie. Dit is niet juist. Het betreft hier de Europese jaarvoorraad van cacao, die inderdaad ongeveer 240 000 ton beslaat. De Europese consumptie ligt vele malen hoger.
Hoe verhoudt zich het speculeren met als doel prijsopdrijving, zonder dat daar iets van bij cacaoboeren terecht komt, met de doelen die Nederland zich stelt in haar ontwikkelingssamenwerkingsbeleid?
Speculaties op de markt vallen buiten het bereik van het Nederlands ontwikkelingsbeleid. Het ontwikkelingsbeleid richt zich op het katalyseren en faciliteren van een structurele, duurzame verbetering van het inkomen en de leefsituatie van cacaoboeren op de lange termijn. Binnen het Initiatief Duurzame Handel (IDH) wordt bijvoorbeeld met het bedrijfsleven en NGO’s samengewerkt aan de verduurzaming van de cacaoketen. De vraag naar cacao overstijgt het aanbod, en de druk om te verduurzamen neemt van alle kanten toe (consumenten en bedrijfsleven). Op de lange termijn leidt de groeiende vraag tot een structurele prijsverhoging van cacao. Dit is in principe gunstig voor de boeren, maar in de praktijk moet dan wel aan een aantal voorwaarden zijn voldaan (kwaliteitsverbetering, productieverhoging, verbeterde arbeidsomstandigheden, meer transparantie in de markt, milieuvriendelijkere productie etc.).
Het IDH programma probeert de krachten te bundelen om zo effectief de verduurzaming van de sector te kunnen opschalen.
Het declaratiegedrag van de directie van de AFM |
|
|
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u de berichten over het niet op orde zijn van de declaraties van de directie van de AFM?12
Ja.
Was u op de hoogte van de brandbrief die de Raad van Toezicht eind 2009 aan bestuursvoorzitter Hoogervorst heeft geschreven?
Nee, ik was niet op de hoogte van de briefwisseling tussen de Raad van Toezicht en het bestuur van de AFM.
Wat is de omvang, in geld, van de ondeugdelijke declaraties?
Uit het rapport van de accountant over de verantwoording van de declaraties over 20083 blijkt dat op een totaal onderzocht bedrag van € 126 701,41 voor een bedrag van € 9 983,88 sprake was van declaraties die niet volledig waren gestaafd door de aanwezigheid van deugdelijke bescheiden. Ook rapporteert de accountant dat hij daarvan een totaalbedrag van € 463,29 als niet conform de declaratieregeling aanmerkt.
De directie heeft het advies van de Raad van Toezicht niet helemaal opgevolgd. Kunt u aangeven wat genegeerd is en wat niet? Wat vindt u van deze beslissing van de directie?
Aangezien het een interne bedrijfsvoeringaangelegenheid betreft, is het in eerste instantie aan de Raad van Toezicht van de AFM om hierover een oordeel te vellen. De Raad heeft de discussie over de verantwoording van de declaraties inmiddels afgedaan. Het betekent dat de reactie van het bestuur, zoals vastgelegd in een brief van 18 november 2009 en mede leidend tot een aanpassing van de declaratie- en faciliteitenregeling, voor de Raad afdoende is geweest.
Deelt u de mening dat de AFM een voorbeeldfunctie dient te vervullen en dat derhalve het declaratiegedrag van de directie en medewerkers van de AFM onder geen beding ter discussie zou mogen staan?
Ja.
Bent u bereid de AFM aan te spreken op de ondeugdelijke declaraties, en er in samenwerking voor te zorgen dat de regels in de toekomst zullen worden gerespecteerd?
De AFM is een zelfstandig bestuursorgaan. Dat betekent dat ik als minister in beginsel niet betrokken ben bij interne bedrijfsvoeringaangelegenheden. De briefwisseling tussen de voorzitter van de Raad van Toezicht en de bestuursvoorzitter van de AFM wijst er op dat de interne checks and balances bij de AFM naar behoren werken. Het is overigens de AFM zelf geweest die zonder enige druk van buiten, ervoor gekozen heeft om de naleving van de regeling aan een specifiek onderzoek van de externe accountant te onderwerpen en de rapportage aan de Raad van Toezicht te laten uitbrengen.
Beter toezien op loterijen |
|
Arie Slob (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Meer kosten dan prijzen in loterij» en «Beter toezien op loterijen»?1 Deelt u de mening dat met name de goededoelenloterijen ten onrechte hun eigen gang lijken te gaan?
Ik heb kennisgenomen van beide berichten, maar ik deel de mening niet dat de goede doelenloterijen ten onrechte hun eigen gang lijken te gaan. De cijfers waarop het artikel gebaseerd is, zijn niet geheel juist. Inmiddels heeft het College van toezicht op de kansspelen deze cijfers gerectificeerd. De kostenstijging is dan ook minder groot dan in het artikel wordt gesuggereerd.
De vergunning van de Goede doelenloterijen bevat geen voorwaarde voor de maximale hoogte van de kosten van een loterij. Bij de Goede doelenloterijen is impliciet een plafond voor de hoogte van de kosten aangebracht door de vergunningsvoorwaarde die de aanbieder verplicht ten minste 50% van de inleg af te dragen aan het goede doel. Vervolgens is het vooral een bedrijfsmatige afweging van de aanbieder wat een goede verhouding is tussen de kosten van de loterij en de prijzengelden. Ook de beslissing om de lotprijs te wijzigen is primair een keuze van de aanbieder, die op bedrijfsmatige gronden genomen wordt. Hiermee is niet gezegd dat de aanbieders volledig vrij zijn in de kosten die zij maken. Zo zijn de aanbieders verplicht periodiek te rapporteren over hun marketinguitgaven. Uit de beschikbare informatie is gebleken dat de genoemde loterijen voldoen aan de vergunningvoorwaarden voor wat betreft de afdracht aan de goede doelen.
Ten aanzien van de discrepantie tussen de door de BankGiroLoterij in het vooruitzicht gestelde prijzen en het feitelijke aantal verwijs ik naar mijn antwoorden op vragen van het lid Joldersma van 25 maart 20092.
Bent u bereid, zolang de Kansspelautoriteit nog niet is opgericht, om extra toezicht te houden op goededoelenloterijen? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven doen de in het artikel genoemde misstanden zich niet voor. Extra toezicht is derhalve niet aan de orde.
De berichtgeving dat de Rabobank weigert een rekening te openen voor Vakwerk, de vakbond voor prostituees |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennis kunnen nemen van het artikel «Geen Raborekening voor hoerenvakbond»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de Rabobank de vakbond Vakwerk een bankrekening heeft geweigerd?
De regering is van mening dat het zonder een pakket primaire betaaldiensten onmogelijk is om deel te nemen aan het maatschappelijke verkeer. Ik verwijs naar de brief over het betalingsverkeer die op 18 januari 2010 door de minister van Financiën aan uw Kamer gezonden is.2 In die brief wordt verder gesteld dat het categoraal uitsluiten van bepaalde groepen zonder individuele toetsing ongewenst is. In de brief is er ook op gewezen dat banken na een individuele beoordeling van een aanvraag nog steeds tot de conclusie kunnen komen dat het accepteren van een cliënt een onacceptabel risico meebrengt in het kader van de integriteit.
Deelt u de mening dat iedere legaal opererende onderneming bij iedere reguliere bank een bankrekening zou moeten kunnen openen, omdat deze essentieel is voor de bedrijfsvoering ervan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het feit dat ook legaal opererende prostituees belemmering ondervinden bij het openen van een zakelijke bankrekening?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of er, naast de Rabobank, meer banken legaal opererende organisaties als Vakwerk of de legaal werkende prostituee een (zakelijke) bankrekening weigeren? Zo nee, waarom niet?
Het ministerie van Financiën, dat het dossier van de zogeheten «unbankables» beheert, ontvangt incidenteel signalen dat een legaal opererende organisatie of onderneming belemmeringen ondervindt bij het openen van een bankrekening.
Kunt u aangeven of er, naast Vakwerk, meer legaal opererende ondernemingen zijn, zoals bijvoorbeeld coffeeshops, die belemmeringen ondervinden bij het openen van een bankrekening?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven welke stappen u gaat ondernemen om de ontstane rechtsongelijkheid binnen de bankensector aan de kaak te stellen?
Een oplossing waarbij banken cliënten vrijwillig accepteren – met inachtneming van de regelgeving op het gebied van customer due diligence – heeft de voorkeur. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft met voormalig minister van Financiën Bos afgesproken dat banken bepaalde groepen niet categoraal zullen uitsluiten, maar aanvragen individueel zullen beoordelen. Ik vertrouw erop dat de NVB haar leden conform deze beleidswijziging aanstuurt. Het kan echter enige tijd duren voordat alle kantoren en medewerkers van de banken op de hoogte zijn van de beleidswijziging, waardoor incidenten niet volledig uit te sluiten zijn.
Voorts wijs ik er op dat in het geval van een conflict over bancaire dienstverlening, net als bij ieder ander civiel conflict, het de betrokken partijen vrij staat om de gang naar de rechter te maken.
De mogelijke verkoop van Strukton |
|
Farshad Bashir |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Wat is uw mening over de mogelijke verkoop van NS-dochter Strukton aan ingenieursbureau Oranjewoud?1
Op 23 juli jl. is de verkoopovereenkomst tussen NS en Oranjewoud ondertekend. De effectuering van de levering van de aandelen zal plaatsvinden indien en zodra aan alle opschortende voorwaarden is voldaan en zal naar verwachting in het derde of vierde kwartaal van 2010 plaatsvinden. De positie van Strukton binnen het NS-concern heeft reeds lange tijd ter discussie gestaan. Verschillende kamerleden hebben hun twijfels geuit over de vraag of er wel voldoende publiek belang met de activiteiten van Strukton is gemoeid om onderdeel van het NS concern te moeten zijn.2 Mijn ambtsvoorganger heeft in zijn brief van 24 april 2009 in reactie op een toezegging aan uw Kamer aangegeven dat de NS directie bekijkt of de activiteiten van Strukton nog in de strategie van NS passen.3 In 2009 heeft de NS directie het besluit genomen dat Strukton niet meer tot de kernactiviteiten van NS behoort, dit is ook opgenomen in het jaarverslag over 2009 van NS.
Ik deel deze conclusie. Het is voor een spoorwegmaatschappij als NS niet essentieel om een bouw- railonderhoud bedrijf als Strukton te hebben en Strukton dient ook niet het publiek belang zoals verwoord in de brief van 24 april 2009. Het lag daarom in de rede om te kijken of dit onderdeel kon worden verkocht. Na gesprekken met verschillende partijen is Oranjewoud als koper uit de bus gekomen.
Wat is de rol van de aandeelhouder van de NS bij de verkoop van deze NS-dochter?
In het kader van de discussies die ik en mijn ambtsvoorganger als aandeelhouder met NS hebben gevoerd, is de vraag aan de orde geweest of Strukton paste binnen de kernactiviteiten van NS. De beslissing om al dan niet tot verkoop van Strukton over te gaan viel binnen het mandaat van de raad van bestuur van NS met goedkeuring van de raad van commissarissen. Voor het besluit tot verkoop is geen goedkeuring van de aandeelhouder voorgeschreven. Vanzelfsprekend ben ik als aandeelhouder wel geïnformeerd over de voortgang van dit traject.
Kunt u aangeven in welk stadium de verkoop zich momenteel bevindt?
Op 23 juli 2010 heeft ondertekening van de koopovereenkomst door NS en Oranjewoud plaatsgevonden. Effectuering van de levering van aandelen zal plaatsvinden indien en zodra aan alle opschortende voorwaarden is voldaan, waaronder mededingingstrajecten in een aantal landen. Het is de verwachting van NS dat de transactie in het derde of vierde kwartaal van 2010 gefinaliseerd zal kunnen worden.
Acht u de verkoop van Strukton noodzakelijk? Hoe verhoudt zich dit tot het beleid van de NS dat in 2006 werd ingezet waarbij de Bouw één van de peilers van dit bedrijf werd?2 Wanneer en door wie is dit beleid aangepast?
Zie antwoord op vraag 1.
Waarom wordt juist op dit moment Strukton verkocht? Heeft dit ook te maken met het afromen van het eigen vermogen van de NS door haar aandeelhouder? Hoeveel is de verwachte opbrengst van de verkoop van Strukton? Waarvoor zal dit geld gebruikt worden?
Vanaf het moment dat de NS-directie het besluit had genomen dat Strukton niet meer tot de kernactiviteiten behoorde, is gekeken of er een mogelijkheid was om het onderdeel tegen een goede prijs te verkopen. Recentelijk heeft Oranjewoud een concrete bieding uitgebracht die voor NS aantrekkelijk genoeg was om op te acteren. Het was en is van belang dat Strukton en haar personeel zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen over de toekomst van het bedrijf. De koopprijs bedraagt € 168,1 miljoen. Hiertegenover staan verkoopkosten van NS en (latente) verplichtingen inzake bij dit soort transactie gebruikelijke garanties die NS heeft moeten afgeven aan de koper. In 2009 is in het kader van het superdividend de afspraak gemaakt dat wanneer Strukton door NS wordt verkocht de netto verkoopopbrengst (verkoopprijs minus de kosten en verplichtingen van NS) ter beschikking wordt gesteld aan de aandeelhouder. Over de hoogte van de netto opbrengst van de verkoop kan ik op dit moment nog geen uitspraak doen. De verkoopopbrengst zal conform de begrotingsregels aangewend worden ter verlaging van de staatsschuld.
Wat is uw reactie op de kritische houding van de vakbonden over deze mogelijke verkoop? Kunt u de zorgen die zij hebben richting Oranjewoud, Centric en de heer Sanderink wegnemen?
Op 16 juli 2010 hebben betrokken partijen inclusief vakbonden een protocol getekend en hierin zijn naar ik zowel uit de media als van NS heb begrepen de door de vakbonden geuite zorgen geadresseerd.
Heeft de NS bij deze verkoop eisen gesteld aan de corporate governance van Centric? Zo ja, welke eisen zijn hieraan gesteld? Zo nee, waarom niet?
NS heeft niet de corporate governance van Centric maar die van Oranjewoud ter discussie gesteld. NS heeft als voorwaarde gesteld dat Oranjewoud een raad van commissarissen instelt, een en ander in hoofdlijnen in overeenstemming met de raad van commissarissen binnen een structuurregime.
Kunt u aangeven of er een Raad van Commissarissen bij Oranjewoud komt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, krijgt de ondernemingsraad de bevoegdheid een werknemerscommissaris aan te wijzen? Zo nee, bent u bereid u hiervoor alsnog in te zetten?
Ik verwijs u hierbij naar het Persbericht dat Oranjewoud op 23 juli 2010 heeft gepubliceerd en naar het antwoord op vraag 7.
Wat is uw mening over de zes eisen die de bonden hebben benoemd waar een eventuele verkoop aan zou moeten voldoen, te weten: een werkgelegenheidsgarantie voor vijf jaar, garantie van arbeidsvoorwaarden, normale topbeloningen, een veilige en arbeidersvriendelijke koper, een gezonde financierings- en eigendomsstructuur en een deel van de aandelen naar de werknemers om het sociale karakter te borgen? Kunt u per eis aangeven in hoeverre u zich hier hard voor gaat maken?
Het besluit om al dan niet tot verkoop van Strukton over te gaan valt binnen het mandaat van de directie en de raad van commissarissen van NS. Het zou niet bij de rol van de aandeelhouder passen wanneer ik mij in deze discussies meng. De directie en de raad van commissarissen van NS hebben nadrukkelijk aangegeven bij het verkooptraject ook te kijken naar de positie van de medewerkers van Strukton en bij de beslissing een zwaar gewicht toe te kennen aan het advies van de centrale ondernemingsraad van Strukton.
Overigens zijn koper, verkoper, Strukton en de bonden inmiddels tot een akkoord gekomen, hetgeen heeft geleid tot een protocol. Daarin zijn afspraken vastgelegd over onderwerpen die door de bonden als belangrijk en relevant werden ervaren voor de toekomst van de medewerkers van Strukton, te weten werkgelegenheid, arbeidsverhoudingen, arbeidsvoorwaarden, pensioenen en topbeloningen.
Wat voor maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de continuïteit en arbeidsomstandigheden niet lijden onder de verkoop van Strukton?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
De beloningen bij de Amsterdamse politietop |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht over de beloningen bij de Amsterdamse politietop?1
Ja.
Kloppen de bedragen die in het bericht worden genoemd?
Ja, de bedragen zijn conform de opgave die het korps Amsterdam-Amstelland op grond van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (WOPT) in mei van dit jaar bij BZK heeft gedaan. De norm op basis van de WOPT is een optelsom van salaris, toelagen, premies en pensioenbijdragen. De WOPT-norm bevat de volgende elementen:
Indien de optelsom boven het normbedrag uitkomt, dient ingevolge de WOPT openbaarmaking plaats te vinden. De overschrijdingen kunnen geheel rechtmatig zijn, maar moeten wel door de betreffende organisaties uit de (semi-)publieke sector ieder jaar aan BZK worden gemeld. BZK stuurt jaarlijks in december aan de Tweede Kamer een lijst van alle overschrijdingen in de
(semi-)publieke sector. Ook wordt deze informatie op de website van BZK openbaar gemaakt. Voor 2009 is de WOPT-norm vastgesteld op € 188 000,= (2008 : € 181 000,= 2010 : nog niet bekend).
Voor de goede orde merk ik op dat de koppeling van de in De Telegraaf genoemde bedragen aan de WOPT-norm én tegelijkertijd aan de «Balkenende-norm» niet correct is en verwarring wekt. Mijn ambtsvoorgangster heeft steeds afstand genomen van de term «Balkenende-norm». De door haar gebezigde juiste term is «de voor de (semi-) publieke sector geldende maximum-inkomensnorm». Het gaat hier om een andere inkomensnorm dan de WOPT-norm. De «voor de (semi-) publieke sector geldende maximum-inkomensnorm» bevat alleen zuivere beloningselementen zoals salaris, eindejaarsuitkering, vakantie-uitkering en toelagen voor werving, behoud en voor goed functioneren. Voor 2009 lag de voor de (semi-) publieke sector geldende maximum inkomensnorm op € 181 337,-. (2008 : € 176 008, 2010 : € 187 340)
Herinnert u zich de toezeggingen van uw ambtsvoorganger die in een algemeen overleg van 16 december 2009 heeft toegezegd dat de toelagen en declaraties zouden worden versoberd en dat voor het salaris de Balkenendenorm als maximum zou gelden?
Ja.
Deze toezeggingen betreffen het nieuw tot stand te brengen arbeidsvoorwaardenbeleid van de politietop. Dit zal geen effect kunnen hebben op reeds verworven rechten van individuen, zoals mijn ambtvoorgangster ook al heeft aangegeven in het Algemeen overleg van 16 december 2009.
Hoe verhouden deze toezeggingen zich met de salarissen en secundaire arbeidsvoorwaarden in Amsterdam?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verklaart u dat de (waarnemend) korpsbeheerder van Amsterdam-Amstelland – de Amstelveense burgemeester Van Zanen – de te hoge salarissen en secundaire arbeidsvoorwaarden wel heeft gemeld bij Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en waarom heeft de voormalige korpsbeheerder Cohen dit klaarblijkelijk nagelaten?
Zowel de voormalig waarnemend korpsbeheerder (over het jaar 2009) als de vorige korpsbeheerder (over 2008 en de jaren daarvoor) heeft geheel conform de WOPT melding gemaakt van de inkomens van functionarissen die boven de WOPT-norm uitkomen.
De toenmalige waarnemend korpsbeheerder heeft recentelijk bij BZK melding gemaakt van functionarissen van wie het inkomen in 2009 uitgaat boven de voor dat jaar geldende WOPT-norm. In december 2010 ontvangt de Tweede Kamer, conform de WOPT, van BZK een lijst van alle functionarissen in de (semi-)publieke sector waarvan in 2009 sprake was van overschrijding van de voor 2009 vastgestelde WOPT-norm. In 2008 heeft de toenmalige korpsbeheerder, eveneens conform de WOPT, twee functionarissen van het betreffende korps bij BZK gemeld, van wie het inkomen boven de voor dat jaar geldende WOPT-norm uit kwam. Hiervan is de Tweede Kamer december 2009 (vergaderjaar 2009–2010, kamerstuk 30 111, nr. 50) door mijn ambtsvoorgangster op de hoogte gesteld.
Zijn er nog andere personen in korpsleidingen die met hun salarissen boven de Balkenendenorm uitkomen? Zo ja, welke zijn dat?
In de beantwoording van vraag 2 zijn de verschillen tussen de twee inkomensnormen («WOPT-norm» en «Balkenende-norm») beschreven.
De bedragen die in het Telegraaf-artikel staan vermeld, zijn gebaseerd op de wettelijk verplichte melding in het kader van de WOPT. Deze gaan dus niet over het overschrijden van de «de voor de (semi-) publieke sector geldende maximum-inkomensnorm».
Het inkomen van de korpschef Amsterdam Amstelland was in 2009, op basis van de in 2004 gemaakte arbeidsvoorwaardelijke afspraken, hoger dan «de voor de (semi-) publieke sector geldende maximum-inkomensnorm». Over de met betrokkene gemaakte afspraken zijn in 2004 Kamervragen gesteld. Die zijn door mijn toenmalige ambtvoorganger beantwoord (vergaderjaar 2003–2004, aanhangsel van de handelingen, nr. 1646, 1 juni 2004).
Uit de door de korpsen aangeleverde gegevens in het kader van het onderzoek door de Rijksauditdienst is gebleken, dat er verder nog één functionaris is, die gerekend wordt tot de korpsleiding, van wie het inkomen in 2009 uitging boven de voor «de (semi-) publieke sector geldende maximum inkomensnorm». Dit was de plaatsvervangend algemeen directeur bij de Voorziening tot Samenwerking Politie Nederland (vtsPN), met wie in 2003 arbeidsvoorwaardelijke afspraken zijn gemaakt. Er waren derhalve in 2009 twee functionarissen behorende tot de korpsleidingen van wie het inkomen uitging boven «de voor de (semi-) publieke sector geldende maximum inkomensnorm.»
Bent u bereid, nu blijkt dat de beloningsafspraken met de Kamer niet worden nageleefd, met een aanwijzing te komen? Zo nee, waarom niet?
Mijn ambtsvoorgangster heeft toegezegd geen onomkeerbare besluiten te nemen over het nog tot stand te brengen nieuwe arbeidsvoorwaardenbeleid van de politietop, voordat het onderzoek naar de beloningen, toelagen en declaraties van de politietop en het beloningsvergelijkingsonderzoek is afgerond. Het onderzoek naar de beloningen, toelagen en declaraties van de politietop van de Rijksauditdienst heb ik bij brief van 21 mei jl. (vergaderjaar 2009–2010, kamerstuk 29 628, nr. 209) aan de Tweede Kamer aangeboden. Nadat ook de uitkomsten van het beloningsvergelijkingsonderzoek beschikbaar zijn zal met de politievakorganisaties worden overlegd over een nieuw arbeidsvoorwaardenbeleid voor de politietop.
Ik heb de voorzitter van het korpsbeheerdersberaad verzocht uit te dragen dat korpsbeheerders bij toekomstige benoemingen zoveel mogelijk handelen in de geest van het eerste conceptvoorstel arbeidsvoorwaarden politietop, dat in november 2009 met het korpsbeheerdersberaad is besproken.
Daarnaast kan ik u melden dat sinds enkele maanden arbeidsvoorwaardelijke afspraken met leden van de korpsleiding bij benoeming, tussentijdse wijzigingen en bij ontslag door Bureau ABD van het Ministerie van BZK vooraf worden getoetst op overschrijding van de inkomensnormen. Ik heb u hierover geïnformeerd in bovengenoemde brief.
De berichten over fraude in de champignonteelt |
|
Frans Weekers (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Fraude is wijder verbreid dan de champignonteelt»?1
Ja.
Welke andere overheidsdiensten waren naast de Arbeidsinspectie en de Belastingdienst betrokken bij deze interdisciplinaire controles? Was bijvoorbeeld de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) ook aanwezig? Zo nee, waarom niet?
Het Interventieteam Champignons is actief geweest onder verantwoordelijkheid van de Arbeidsinspectie. Naast de Belastingdienst, waren ook de SIOD, de (vreemdelingen)politie, Regionale Coördinatiepunten Fraudebestrijding, gemeenten en het Openbaar Ministerie betrokken bij het interventieteam.
Worden de overige champignontelers ook nog gecontroleerd gelet op het percentage frauderende bedrijven in deze sector? Zo nee, waarom niet?
De inspecties zijn uitgevoerd in de regio’s oostelijk Noord-Brabant, Limburg en Gelderland-Zuid. Deze gebieden zijn bewust gekozen omdat hier sprake is van een zeer grote concentratie van bedrijven in de champignonteelt.
De activiteiten van het interventieteam krijgen een vervolg op grond van de uitgevoerde inspecties. De aanpak in samenwerking met andere diensten zal daarmee worden voortgezet. Het interventieteam bepaalt op basis van risicoanalyses en signalen (waaronder meldingen) vooraf of, en welke ondernemingen worden geïnspecteerd en welke instrumenten worden ingezet.
Op welke wijze wordt er invulling gegeven aan het ontnemen van onrechtmatig verkregen voordeel opdat het lucratieve karakter van deze oneerlijke handelspraktijken wordt ontnomen?
Naar aanleiding van inspecties wordt door de Belastingdienst voor een totaal bedrag van
€ 651.482 aan naheffingen en voor een totaal bedrag van € 120.335 aan boetes opgelegd. Daarnaast is door de Arbeidsinspectie voor een bedrag van € 784.500 aan boetes opgelegd. Verschillende onderzoeken zijn nog niet afgerond, de verwachting is dat de op te leggen correcties en boetes nog verder zullen oplopen.
Indien onderbetaling onder het wettelijk minimumloon is geconstateerd en de werkgever het loon niet nabetaalt, wordt aan de werkgever een last onder dwangsom opgelegd om alsnog het verschuldigde loon aan de werknemer uit te betalen.
Met de naheffingen door de Belastingdienst krijgt deze dienst binnen waar «zij recht op heeft». Door de ondernemingen daarnaast ook te beboeten wordt het «lucratieve karakter» teniet gedaan.
Ziet u aanleiding voor soortgelijke acties in de fruitteelt en vollegrondsteelt waar ook sprake zou zijn van malafide opererende bedrijven? Zo nee, waarom niet?
In alle sectoren van de land- en tuinbouw zijn handhavingspartners actief en worden ondernemingen geïnspecteerd. Zowel door de Arbeidsinspectie als door de Belastingdienst en andere interventieteamdeelnemers. Met de continue handhavingsdruk is het overtredingenpercentage de laatste jaren aanzienlijk afgenomen. Naast de reguliere inspecties heeft de Arbeidsinspectie in 2005–2006 het interventieteamproject Teelten (fruit & vollegrondsteelt) geleid. De bevindingen gaven geen aanleiding om de interventieteamactiviteiten voort te zetten. Handhaving geschiedt thans door middel van reguliere inspecties.
Indien risicoanalyses en/of signalen vanuit de branche daartoe aanleiding geven, wordt een interventieteam opgericht, zoals bijvoorbeeld in de glastuinbouw in en om het Westland. Daarnaast wordt met de brancheorganisatie LTO Nederland met regelmaat overleg gevoerd om te bezien op welke wijze malafiditeit en fraude voorkomen kan worden.
Heeft u een indicatie van de omvang van deze fraude en in hoeverre bonafide bedrijven hierdoor in hun gezonde bedrijfsvoering worden geraakt?
Op basis van de uitgevoerde inspecties blijkt dat bij relatief veel bedrijven overtredingen zijn geconstateerd (bij 27 telers van de 98 onderzochte bedrijven) binnen de champignonbranche. De inspecties bij de champignonkwekers leveren een afwijkend beeld op ten opzichte van de inspecties in de gehele branche van de land- en tuinbouw (LTB). Bij de in 2005 in de LTB geïnspecteerde ondernemingen werd bij 17,5% een overtreding geconstateerd. In 2006 en 2007 daalde dit tot 13%, om in 2008 verder te dalen tot 11%. In 2009 constateerde de Arbeidsinspectie 10% overtredingen. De Arbeidsinspectie inspecteert risicogericht, zodat de bevindingen niet representatief zijn voor de gehele sector. Het is evident dat fraude tot concurrentieverstoring leidt, maar het is niet bekend in welke mate bonafide bedrijven daardoor geraakt worden.
Heeft u een verklaring voor het feit dat de misstanden onopgemerkt tot deze omvang hebben kunnen uitgroeien? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? Wat heeft u uiteindelijk doen besluiten om juist in dit stadium tot deze interdisciplinaire controles over te gaan?
Voorafgaande aan de start en inzet van het interventieteam hebben de diensten in de reguliere activiteiten geconstateerd dat in champignonteelt illegaal personeel werd ingezet en dat steeds vaker bijzondere constructies bij het verrichten van arbeid werden toegepast (zoals «schijn-zelfstandigen»). Ook andere diensten (dan Arbeidsinspectie en SIOD) werden geconfronteerd met signalen over ontduiking van wetgeving. Dit heeft ertoe geleid dat in 2007 een interventieteam is ingesteld, mede op basis van de door de Arbeidsinspectie en SIOD uitgevoerde risicoanalyses. Het interventieteam, met de deelnemers zoals omschreven in antwoord 2, heeft van september 2007 tot en met september 2009 inspecties uitgevoerd, de activiteiten van het team zullen op grond van de inspectieresultaten worden voortgezet.
Bent u voornemens om het toezicht dusdanig in te richten dat dergelijke grootschalige misstanden in een willekeurige sector in de toekomst wordt voorkomen? Zo ja, op welke wijze gaat u hieraan invulling geven? Zo nee, waarom niet?
De inspanningen van de SIOD en de Arbeidsinspectie om arbeidsmarktfraude tegen te gaan zullen ook in de komende jaren onverminderd worden voortgezet. Zo zal de SIOD voor de Arbeidsinspectie in steeds meer branches risicoanalyses uitvoeren en zal waar nodig strafrechtelijke handhaving worden toegepast (OM en SIOD) in aanvulling op de bestuursrechtelijke aanpak.
Ook door de Belastingdienst worden signalen uit branches, zoals deze, meegenomen in risicoanalyses. Hierop worden toekomstige interventies gebaseerd.
Indien daartoe aanleiding is wordt in interventieteams multidisciplinair met andere diensten samengewerkt om «uitwassen» vanuit verschillende invalshoeken tegen te gaan. Op dit moment zijn in verschillende sectoren (zoals schoonmaak, champignons, glastuinbouw en uitzendbureaus) interventieteams actief. Met de brancheorganisaties uit de zgn.»risico-sectoren» vindt regelmatig overleg plaats over mogelijke misstanden en hoe die gezamenlijk kunnen worden aangepakt. Sociale partners zijn immers verantwoordelijk voor de handhaving van CAO-bepalingen.
Invoering van de Balkenendenorm voor zorgbestuurders door weer een megavertrekbonus van vier ton |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht1 dat een zorgbestuurder een ontslagbonus van vier ton krijgt?
Ja. Een eerder bericht hierover heeft het kamerlid Leijten (SP) ertoe gebracht om er vragen over te stellen. Dat was op 10 juni (2010Z09268).
Realiseert u zich dat dit bedrag niet terecht komt bij de zorg voor mensen die hiervan afhankelijk zijn?
Zie mijn antwoorden op de bovengenoemde set vragen van de SP.
Deelt u de mening dat de Balkenendenorm ingevoerd moet worden voor zorgbestuurders? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen?
Zie mijn antwoorden op uw eerdere set vragen van 4 juni 2010 (2010Z09106) over hetzelfde item van de honorering van de bestuurders van zorginstellingen.
Kort samengevat komen die antwoorden op de vragen 3, 4 en 6 neer op de mededeling dat het kabinet inmiddels een wetsvoorstel voor de normering van topinkomens heeft opgesteld, de WNT, dat de zorg daarin is ingedeeld in het coderegime, dat die nu voor advies bij de raad van State ligt en dat die na ommekomst van dat advies aan de Kamer zal worden aangeboden.
De financiële risico's van het Wieringerrandmeer |
|
Roos Vermeij (PvdA), Patricia Linhard (PvdA) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Advies randmeer blijft geheim»1 en het artikel «Risico Wieringer Randmeer groter dan tot nu toe gezegd»?2
Ja.
Is het waar dat de Commissie m.e.r. in 2006 concludeerde dat de maatschappelijke kosten-batenanalyse belangrijke tekortkomingen bevatte waardoor het resultaat ruim 100 miljoen euro lager uit zou vallen? Acht u het verantwoord dat provincies financiële risico’s op zich nemen in de orde van grootte van 100 miljoen euro voor commerciële projecten zoals Lago Wirense?
De commissie m.e.r. heeft inderdaad geconcludeerd dat de maatschappelijke kostenbatenanalyse tekortkomingen bevatte.
Welke risico’s een provincie neemt bij publiek-private samenwerking, is een politieke afweging van de provincie, die hierin autonoom is. Het Wieringerrandmeer is een publiek-private samenwerking waarmee naast commerciële doelstellingen ook belangrijke publieke doelstellingen worden gerealiseerd.
Kunt u uitsluiten dat de rijksoverheid aan de financiële tegenvallers van dit soort provinciale projecten meefinanciert?
Het project Wieringerrandmeer is een provinciaal project. Het Rijk participeert niet in het project. Er zijn dan ook geen bijdragen vanuit het Rijk voorzien.
Is het waar dat in de plannen voor Lago Wirense een aquaduct in de A7 was opgenomen om een staande mastroute mogelijk te maken? Zouden de kosten van dit aquaduct voor rekening van de rijksbegroting zijn gekomen?
De provincie Noord-Holland heeft nog geen definitieve keuze gemaakt uit de opties hoge brug, beweegbare brug, aquaduct of naviduct. Er zijn dan ook geen afspraken dat de kosten voor een aquaduct ten laste van de rijksbegroting zullen komen.
Zijn er afspraken met de regering gemaakt over de financiering van het aquaduct in de A7? Zo ja waarom zijn deze de Kamer niet gemeld?
Nee.
In hoeverre is de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties door de provincie op de hoogte gebracht van de financiële afspraken en risico’s die de provincie op zich zou nemen met het Wieringerrandmeer? Zijn deze uitgaven, risico’s en ongedekte onderdelen, zoals het aquaduct van 30 miljoen euro, goedgekeurd door het kabinet?
Per brief van 2 oktober 2008 heeft de provincie Noord-Holland op grond van artikel 158, lid 3, van de Provinciewet om goedkeuring gevraagd van haar besluit van 30 september 2008 tot oprichting van en deelneming in de BV Kapitaaldeelname Wieringerrandmeer en de BV Zeggenschap Wieringerrandmeer. De financiële risico’s voor de provincie uit hoofde van deze deelnamen blijven beperkt tot het geïnvesteerde aandelenkapitaal.
In de door de provincie aanvullend verstrekte informatie bij het verzoek heeft de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geen strijd gezien met het recht of het algemeen belang. Wel heeft zij er op gewezen dat beide BV’s bij al hun activiteiten nadrukkelijk rekening dienen te houden met aanbestedings- en staatssteunregels. De aanvullend verstrekte informatie betrof onder meer informatie omtrent de verplichtingen die op de provincie rustten op basis van de publiek-private samenwerking, zoals de inbreng van kapitaal, de verstrekking van een preferente lening en een inspanningverplichting voor de inbreng van middelen van derden.
De toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft daarom 17 december 2008 haar goedkeuring gegeven aan de provinciale besluiten tot oprichting van en deelneming in de BV Kapitaaldeelname Wieringerrandmeer en de BV Zeggenschap Wieringerrandmeer.
Goedkeuring van dit project is echter een provinciale verantwoordelijkheid. Provinciale Staten zijn uiteindelijk eindverantwoordelijk. Provinciale Staten hebben 17 maart 2008 de Samenwerkingsovereenkomst aanvaard. In de samenwerkingovereenkomst is tevens afgesproken dat de businesscase jaarlijks wordt geactualiseerd.
Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ontvangt in het kader van de verticale toezichtfunctie van iedere provincie jaarlijks de begroting en de jaarrekening. In de rol van verticaal toezichthouder wordt onder meer onderzocht in hoeverre het weerstandsvermogen toereikend is om eventuele risico’s op te vangen.
Naar aanleiding van de toegezonden begroting 2010 en de jaarstukken 2008 heeft de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de provincie Noord-Holland op 24 december 2009 laten weten dat de provincie onder de repressieve toezichtvorm kan blijven. Dit betekent dat de begroting niet door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hoeft te worden goedgekeurd.
Daarmee zijn dus niet de uitgaven, risico’s en eventuele ongedekte onderdelen met betrekking tot het project Wieringerrandmeer goedgekeurd. Dit is en blijft de verantwoordelijkheid van Provinciale Staten.
Toezicht op rechtsbijstandverzekeringen |
|
|
|
Heeft u de uitzending van Tros-Radar van 24 mei 2010 over rechtsbijstandverzekeringen gezien en kennisgenomen van de bijbehorende documentatie op de website van het programma?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat bijna 50% van de Nederlandse huishoudens over een rechtsbijstandpolis beschikt, waarbij het overgrote deel van de rechtshulp wordt verleend door juristen die geen advocaat zijn?
Volgens de «Monitor gesubsidieerde rechtsbijstand 2008»1 liepen er in 2006 ongeveer twee miljoen gezinspolissen voor rechtsbijstand. Op basis van de cijfers van het CBS over het aantal Nederlandse huishoudens betekent dat een dekkingsgraad van 28% in 2008. Per jaar stijgt het aantal polissen met ongeveer 2%. Dit jaar zal de dekkingsgraad van het aantal huishoudens dus mogelijk gestegen zijn tot rond de 34%. De auteurs van de Monitor wijzen er op dat in sommige publicaties hogere percentages worden genoemd. De reden daarvan is dat deze percentages betrekking hebben op personen in plaats van op huishoudens, of dat er polissen gekoppeld aan de auto of uit hoofde van het lidmaatschap van een vakbond, opgeteld zijn bij gezinspolissen.
Voor rechtsbijstand kan men terecht bij de advocatuur, maar deze vorm van rechtsbijstand is vaak duur, nu de advocatuur, maatwerk biedt, terwijl dat niet in alle zaken in dezelfde mate nodig is. Het aanbieden rechtsbijstand in het kader van een verzekering vormt dan ook een welkome aanvulling op het klassieke aanbod aan rechtsbijstand. Dit brengt wel beperkingen met zich mee. De kosten moeten immers geheel uit de premie worden opgebracht. Op de rechtsterreinen die door een rechtsbijstandverzekering worden gedekt, dienen zich grote aantallen relatief eenvoudige zaken aan.
Rechtsbijstand aan verzekerden wordt in de regel verleend door zogeheten paralegals (HBO-juristen), juristen en advocaten in loondienst van de verzekeraar en externe advocaten2. Het overgrote deel wordt inderdaad verleend door juristen die geen advocaat zijn. Hierdoor kan de verzekeringspremie relatief laag blijven. Volgens gegevens van het Verbond van Verzekeraars zijn in 2008 in totaal 33 108 zaken behandeld door externe advocaten.
Het Verbond van Verzekeraars heeft mij gemeld dat alle verzekeraars opleidingsprogrammas, vaardigheidstrainingen en permanente opleiding kennen. Rechtsbijstandverzekeraars realiseren zich niettemin dat op het punt van kwaliteitsborging de transparantie verder moet worden vergroot.
Ik heb het Verbond van Verzekeraars gewezen op het belang dat de eisen rond kwaliteit en deskundigheid die nu intern bij verzekeraars bestaan, op enige wijze extern toetsbaar zijn en worden vastgelegd in een kwaliteitscode. Het Verbond van Verzekeraars is op dit moment bezig met een kwaliteitscode voor rechtsbijstandverzekeraars, waarbij in ieder geval eisen gesteld zullen worden aan de transparantie van producten en de kwaliteit van dienstverlening. Het Verbond van Verzekeraars streeft er naar om deze kwaliteitscode zo spoedig mogelijk verder vorm te geven.
Invoering van wettelijke eisen acht ik vooralsnog niet noodzakelijk.
Acht u het juist dat er van overheidswege voor deze juristen geen enkele wettelijke eisen bestaan op het gebied van opleiding, permanente opleiding en gedragsregels, terwijl deze elementen een uitwerking vormen van de kernwaarden van de rechtshulp in het belang van een goede rechtsbedeling? Zo nee, bent u voornemens op dit gebied regelgeving in te voeren?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het juist dat er geen tuchtrecht voor deze juristen bestaat op basis waarvan klachten tegen een individuele jurist kunnen worden behandeld, terwijl dit wel bestaat bij soortgelijke beroepen en werkzaamheden? Zo nee, bent u voornemens om dit bij wet te regelen?
Alle rechtsbijstandverzekeraars hebben een interne klachtprocedure waarbij opnieuw integraal naar de zaak wordt gekeken door een klachtenfunctionaris.
Voor consumenten bestaat voorts de mogelijkheid om klachten over de dekking door de rechtsbijstandverzekeraar bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) in te dienen, maar Kifid behandelt in beginsel geen klachten over de inhoud van de verleende rechtsbijstand.
Het kabinet is echter van oordeel dat ook in deze vorm van geschillenbeslechting moet worden voorzien. De Minister van Financiën zal hierover in ieder geval in gesprek gaan met de sector en het Kifid en uw Kamer nader informeren.
Acht u het juist dat de rechtsbijstandverzekeraars en verzekeringstussenpersonen geen instructie of controle kennen om te bezien of een belangstellende voor een polis in aanmerking komt voor (gedeeltelijk) kosteloze rechtsbijstand van overheidswege? Zo nee, bent u bereid hiertoe maatregelen te treffen?
Burgers kunnen de risicos die men loopt als men een beroep wil doen op rechtsbijstand afwegen en kiezen tussen een substantiële eigen bijdrage bij een beroep op de Wet op de rechtsbijstand3, dan wel een periodieke betaling van een verzekeringspremie of contributie voor een vakbond of consumentenorganisatie.
Rechtsbijstandverzekeraars bieden niet alleen juridische dienstverlening, maar vergoeden ook de proceskosten en expertisekosten e.d. Deze kosten vallen niet onder de gesubsidieerde rechtsbijstand. Ook voor burgers die in aanmerking komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand kan een rechtsbijstandverzekering daarom een goede aanvulling of alternatief zijn. Dat geldt overigens ook voor het lidmaatschap van een vakbond of een consumentenorganisatie.
Het nemen van maatregelen acht ik niet nodig.
Zou het niet beter zijn om het toezicht op deze verzekering, gezien het speciale karakter ervan, te laten berusten bij het Directoraat-Generaal Rechtsbijstand van het ministerie van Justitie in plaats van bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM), omdat eerstgenoemde daartoe bij uitstek de expertise bezit?
In mijn brief van 9 maart 2010 heb ik uw Kamer gemeld dat door het WODC een onderzoek naar de kwaliteit van de dienstverlening van de advocatuur en rechtsbijstandverzekeraars is opgezet.4 In dit onderzoek komen onder andere de opleidingen, klachtenbehandeling en kwaliteitsborging en toezicht bij rechtsbijstandverzekeraars aan de orde. Het WODC verwacht dat de onderzoeksresultaten medio 2011 beschikbaar zullen zijn. Afhankelijk van de onderzoeksbevindingen zal worden bezien of de rechtsbijstandverzekering grondig tegen het licht moet worden gehouden. Vooralsnog zie ik daartoe geen aanleiding. Dat geldt ook voor overheveling van het toezicht op rechtsbijstandverzekeraars naar het Ministerie van Justitie.
Bent u, zoals ook periodiek plaatsvindt bij andere rechtshulpverleners, bereid een commissie in te stellen die de gang van zaken bij de rechtsbijstandverzekeraars onderzoekt naar de aard en de kwaliteit van hun diensten en naar het spanningsveld tussen het verlenen van optimale rechtshulp enerzijds en kostenbeheersing anderzijds?
Zie antwoord vraag 6.
Het dumpen van Zuid-Europese staatsobligaties door Ageas |
|
Ewout Irrgang |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Ageas (Fortis) dumpt Grieks staatspapier»?1
Het is de verantwoordelijkheid van de individuele lidstaten, in dit geval Griekenland, om hun financiële zaken weer goed op orde te krijgen. Het is belangrijk dat Griekenland het met het IMF en de EU afgesproken pakket met maatregelen zorgvuldig implementeert. Griekenland zal immers een duurzaam beleid moeten gaan voeren om het vertrouwen van de financiële markten terug te winnen en daarmee bij te dragen aan de financiële stabiliteit van de eurozone.
Ik ben blij met de vrijwillige verklaring van het IIF waarin het steun uitspreekt voor het programma en verklaart ook zijn deel te zullen doen bij het ondersteunen van de Griekse regering en de Griekse banken omdat zij geloof hebben in het succes van het steunprogramma van de eurozone en het IMF. Hier bovenop heeft de Nederlandse bankensector zich achter deze verklaring geschaard.
Ik heb de Kamer toegezegd een oproep aan de voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Banken te zullen doen om te rapporteren hoe de banken concreet met de inhoud van deze gezamenlijke verklaring zullen omgaan. Van deze oproep is de voorzitter inmiddels schriftelijk op de hoogte. Zodra ik door de NVB ben geïnformeerd zal ik de Kamer hierover informeren.
Er kan binnen dit kader echter geen sprake zijn van het verplichten van banken om Grieks staatspapier aan te blijven houden. Dit dient namelijk af te hangen van de capaciteit van de individuele bank en zijn financiële verhouding op dat moment. Dit is ook conform motie 717 (21 501-07) van de leden Tang, Vendrik, Weekers, De Nerée tot Babberich, Cramer en Thieme.
Daarnaast heeft zo’n verplichting tot het blijven aanhouden van Grieks staatspapier bredere negatieve effecten op het functioneren van de financiële markten en een vrije handel in staatspapier van eurolanden. Vrije handel in staatspapier is een gezonde situatie waar de Nederlandse overheid ook bij gebaat is binnen haar financieel beleid.
Met betrekking tot de situatie bij Ageas kan ik de Kamer slechts melden dat ik geen inzicht heb in de situatie bij individuele instellingen, niet in Nederland en ook niet in België.
Kunt u bevestigen dat Europese financiële instellingen in een herenakkoord met overheden hebben afgesproken geen Zuid-Europese staatsobligaties te dumpen op de markt?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat deze afspraak is gemaakt om te voorkomen dat er door financiële instellingen misbruik zou worden gemaakt van het programma van de Europese Centrale Bank (ECB) om van risicovolle leningen af te komen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan wanneer een verzekeraar regelrecht tegen deze afspraken ingaat door massaal Zuid-Europese staatsobligaties te verkopen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u in dit licht de verkoop van maar liefst 4,8 miljard euro aan Zuid-Europees staatspapier door Ageas tussen 10 en 21 mei?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u de Belgische minister van Financiën aangesproken op het dumpgedrag van Ageas?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er bij u meerdere partijen bekend die op zo’n grote schaal hun Zuid-Europese obligaties van de hand hebben gedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een herenakkoord door de banken en verzekeraars blijkbaar niet voldoende garantie biedt tegen misbruik van het opkopen van obligaties door de ECB?
Zie antwoord vraag 1.
Welke maatregelen kunnen er volgens u worden genomen om deze vorm van dumpen van obligaties tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 1.
Is het volledige bedrag dat aan staatspapier is gekocht door de ECB inmiddels geneutraliseerd door verkoop van andere activa? Deelt u de mening dat we er recht op hebben te weten om welke activa dat gaat en of dat ook Nederlandse obligaties betreft? Zo nee, waarom niet?
Wat betreft uw vraag over het monetaire beleid van de ECB moet ik terughoudend zijn in mijn uitspraken, aangezien het niet gepast is als een minister van Financiën hier uitspraken over doet. De ECB heeft de aankoop van staatspapier geneutraliseerd door wekelijkse tenders. Het idee achter een weekstender is dat de banken tegen vergoeding geld kunnen inleggen bij de ECB, wat betekent dat de liquiditeit in het eurosysteem voor een week afneemt. Er is dus sprake van sterilisatie.
Het artikel "Belastingdienst nekt transportsector" |
|
|
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Belastingdienst nekt transportsector»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke problemen bij u bekend zijn en welke acties zijn ondernomen om een oplossing voor deze problemen te vinden?
Het nieuwe proces voor indienen van verzoeken door Nederlandse ondernemers voor teruggaaf van BTW die is betaald in andere EU-lidstaten is sinds begin 2010 operationeel. Hiermee wordt bereikt dat ondernemers het verzoek om BTW-teruggaaf voortaan langs elektronische weg kunnen indienen via de belastingdienst van het land waar de ondernemer is gevestigd. Het belang van BTW-teruggaaf voor het Nederlandse bedrijfsleven is evident, zeker waar het gaat om de transportsector. Transportbedrijven maken immers relatief veel kosten waarvoor dit separate proces van BTW-teruggaaf van toepassing is.
Zoals eerder aan de Tweede Kamer is gemeld, is de portaalsite voor verzoeken van Nederlandse ondernemers per 18 januari jl. daadwerkelijk opengesteld. Het is mij bekend dat sinds het openstellen van de portaalsite sprake is geweest van onvolkomenheden in de ondersteunende (EU-)systemen. Zo kwam het nog wel eens voor dat ondernemers en intermediairs bij het gebruik van de portaalsite een verstoring ondervonden bij het invoegen van een digitaal bestand met gescande facturen, dat door andere EU-lidstaten verplicht is gesteld.
In de afgelopen maanden zijn door de Belastingdienst evenwel stelselmatig verbeteringen in de portaalsite aangebracht. Voor de ondersteunende systemen aan Nederlandse zijde is nog steeds sprake van een continue releaseplanning waarin de systemen verder worden verbeterd en geconstateerde knelpunten worden verholpen. Met een nieuwe release van het ondersteunende systeem VAT refund core asset (VRCA) per eind mei jl. zijn de laatste majeure verstoringen verholpen. Inmiddels zijn ook de nodige verzoeken van ondernemers en intermediairs ontvangen (circa 8.000 in totaal), waarvan het overgrote deel is doorgestuurd naar de lidstaat van teruggaaf.
Door goede samenwerking tussen lidstaten en Europese Commissie zijn afspraken gemaakt over de te gebruiken gegevensspecificaties binnen de EU. Desalniettemin zijn problemen gebleken met de technische acceptatie van verzoeken door het EU-netwerk en de systemen van andere lidstaten.
Dat is ook niet verwonderlijk gelet op de ingrijpende aard van de onderhavige proceswijziging. De EU-regelgeving bevat een groot aantal specificaties met betrekking tot de aan te leveren gegevens en biedt tevens de mogelijkheid van individuele preferenties voor lidstaten inzake de diepgang van deze gegevens. De verwijzing in het Telegraafartikel naar de EU-regelgeving is op dit punt terecht. De knelpunten in de EU-specificaties zijn inmiddels door de Europese Commissie geïnventariseerd en de noodzakelijke wijzigingen in EU-verband afgestemd.
De huidige stand van zaken is dat verzoeken conform de EU-regelgeving nu onverwijld door de Nederlandse Belastingdienst kunnen worden doorgezonden. Daarna is het aan de lidstaat van teruggaaf om het verzoek inhoudelijk te beoordelen en daarover met de indiener van het verzoek te communiceren, zowel bij positieve als negatieve beoordeling.
Aan de Nederlandse zijde worden thans gerichte acties uitgevoerd om verzoeken die om technische redenen nog niet doorgezonden konden worden, alsnog af te handelen. Dit betreft evenwel een relatief kleine groep; naar de huidige schatting betreft het circa 500 verzoeken. De ondernemers of intermediairs die deze verzoeken hebben ingediend worden de komende weken actief benaderd. Indien blijkt dat ondernemingen hierdoor schade ondervinden, staat daarvoor via het reguliere kanaal de mogelijkheid van schadevergoeding open. Ook kan gebruik worden gemaakt van de maatregelen die in 2009 in het kader van het crisispakket zijn genomen.
Op EU-niveau tenslotte is door de Europese Commissie in een recent overleg aan alle EU-lidstaten dringend verzocht om prioriteit te geven aan spoedige afdoening van verzoeken om BTW-teruggaaf en een praktische handelswijze hierbij te hanteren. Nederland heeft deze oproep van harte ondersteund. Hierbij moet evenwel bedacht worden dat een lidstaat op basis van de EU-regelgeving de ruimte heeft om binnen een periode van vier maanden na technisch correcte ontvangst van een verzoek een besluit over teruggaaf te nemen zonder dat sanctionering plaatsvindt. Pas indien een dergelijk besluit na vier maanden wordt genomen, is de lidstaat rente verschuldigd.
Is het u bekend dat brancheorganisaties als sinds het begin van dit jaar klagen bij de Belastingdienst over de problemen met de teruggave en dat de Belastingdienst tot op heden er nog niet in is geslaagd een oplossing te vinden voor deze softwareproblemen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het zeker in economisch zware tijden onacceptabel is dat talloze Nederlandse transportbedrijven door ict-problemen bij de Belastingdienst in grote financiële nood raken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u garanderen dat de Belastingdienst op korte termijn de softwareproblemen weet op te lossen?
Zie antwoord vraag 2.
Zo nee, kunt u aangeven welke stappen u gaat nemen om te zorgen dat de Nederlandse transportbedrijven op korte termijn het geld ontvangen waar zij recht op hebben?
Zie antwoord vraag 2.