De berichten over fraude in de champignonteelt |
|
Frans Weekers (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Fraude is wijder verbreid dan de champignonteelt»?1
Ja.
Welke andere overheidsdiensten waren naast de Arbeidsinspectie en de Belastingdienst betrokken bij deze interdisciplinaire controles? Was bijvoorbeeld de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) ook aanwezig? Zo nee, waarom niet?
Het Interventieteam Champignons is actief geweest onder verantwoordelijkheid van de Arbeidsinspectie. Naast de Belastingdienst, waren ook de SIOD, de (vreemdelingen)politie, Regionale Coördinatiepunten Fraudebestrijding, gemeenten en het Openbaar Ministerie betrokken bij het interventieteam.
Worden de overige champignontelers ook nog gecontroleerd gelet op het percentage frauderende bedrijven in deze sector? Zo nee, waarom niet?
De inspecties zijn uitgevoerd in de regio’s oostelijk Noord-Brabant, Limburg en Gelderland-Zuid. Deze gebieden zijn bewust gekozen omdat hier sprake is van een zeer grote concentratie van bedrijven in de champignonteelt.
De activiteiten van het interventieteam krijgen een vervolg op grond van de uitgevoerde inspecties. De aanpak in samenwerking met andere diensten zal daarmee worden voortgezet. Het interventieteam bepaalt op basis van risicoanalyses en signalen (waaronder meldingen) vooraf of, en welke ondernemingen worden geïnspecteerd en welke instrumenten worden ingezet.
Op welke wijze wordt er invulling gegeven aan het ontnemen van onrechtmatig verkregen voordeel opdat het lucratieve karakter van deze oneerlijke handelspraktijken wordt ontnomen?
Naar aanleiding van inspecties wordt door de Belastingdienst voor een totaal bedrag van
€ 651.482 aan naheffingen en voor een totaal bedrag van € 120.335 aan boetes opgelegd. Daarnaast is door de Arbeidsinspectie voor een bedrag van € 784.500 aan boetes opgelegd. Verschillende onderzoeken zijn nog niet afgerond, de verwachting is dat de op te leggen correcties en boetes nog verder zullen oplopen.
Indien onderbetaling onder het wettelijk minimumloon is geconstateerd en de werkgever het loon niet nabetaalt, wordt aan de werkgever een last onder dwangsom opgelegd om alsnog het verschuldigde loon aan de werknemer uit te betalen.
Met de naheffingen door de Belastingdienst krijgt deze dienst binnen waar «zij recht op heeft». Door de ondernemingen daarnaast ook te beboeten wordt het «lucratieve karakter» teniet gedaan.
Ziet u aanleiding voor soortgelijke acties in de fruitteelt en vollegrondsteelt waar ook sprake zou zijn van malafide opererende bedrijven? Zo nee, waarom niet?
In alle sectoren van de land- en tuinbouw zijn handhavingspartners actief en worden ondernemingen geïnspecteerd. Zowel door de Arbeidsinspectie als door de Belastingdienst en andere interventieteamdeelnemers. Met de continue handhavingsdruk is het overtredingenpercentage de laatste jaren aanzienlijk afgenomen. Naast de reguliere inspecties heeft de Arbeidsinspectie in 2005–2006 het interventieteamproject Teelten (fruit & vollegrondsteelt) geleid. De bevindingen gaven geen aanleiding om de interventieteamactiviteiten voort te zetten. Handhaving geschiedt thans door middel van reguliere inspecties.
Indien risicoanalyses en/of signalen vanuit de branche daartoe aanleiding geven, wordt een interventieteam opgericht, zoals bijvoorbeeld in de glastuinbouw in en om het Westland. Daarnaast wordt met de brancheorganisatie LTO Nederland met regelmaat overleg gevoerd om te bezien op welke wijze malafiditeit en fraude voorkomen kan worden.
Heeft u een indicatie van de omvang van deze fraude en in hoeverre bonafide bedrijven hierdoor in hun gezonde bedrijfsvoering worden geraakt?
Op basis van de uitgevoerde inspecties blijkt dat bij relatief veel bedrijven overtredingen zijn geconstateerd (bij 27 telers van de 98 onderzochte bedrijven) binnen de champignonbranche. De inspecties bij de champignonkwekers leveren een afwijkend beeld op ten opzichte van de inspecties in de gehele branche van de land- en tuinbouw (LTB). Bij de in 2005 in de LTB geïnspecteerde ondernemingen werd bij 17,5% een overtreding geconstateerd. In 2006 en 2007 daalde dit tot 13%, om in 2008 verder te dalen tot 11%. In 2009 constateerde de Arbeidsinspectie 10% overtredingen. De Arbeidsinspectie inspecteert risicogericht, zodat de bevindingen niet representatief zijn voor de gehele sector. Het is evident dat fraude tot concurrentieverstoring leidt, maar het is niet bekend in welke mate bonafide bedrijven daardoor geraakt worden.
Heeft u een verklaring voor het feit dat de misstanden onopgemerkt tot deze omvang hebben kunnen uitgroeien? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? Wat heeft u uiteindelijk doen besluiten om juist in dit stadium tot deze interdisciplinaire controles over te gaan?
Voorafgaande aan de start en inzet van het interventieteam hebben de diensten in de reguliere activiteiten geconstateerd dat in champignonteelt illegaal personeel werd ingezet en dat steeds vaker bijzondere constructies bij het verrichten van arbeid werden toegepast (zoals «schijn-zelfstandigen»). Ook andere diensten (dan Arbeidsinspectie en SIOD) werden geconfronteerd met signalen over ontduiking van wetgeving. Dit heeft ertoe geleid dat in 2007 een interventieteam is ingesteld, mede op basis van de door de Arbeidsinspectie en SIOD uitgevoerde risicoanalyses. Het interventieteam, met de deelnemers zoals omschreven in antwoord 2, heeft van september 2007 tot en met september 2009 inspecties uitgevoerd, de activiteiten van het team zullen op grond van de inspectieresultaten worden voortgezet.
Bent u voornemens om het toezicht dusdanig in te richten dat dergelijke grootschalige misstanden in een willekeurige sector in de toekomst wordt voorkomen? Zo ja, op welke wijze gaat u hieraan invulling geven? Zo nee, waarom niet?
De inspanningen van de SIOD en de Arbeidsinspectie om arbeidsmarktfraude tegen te gaan zullen ook in de komende jaren onverminderd worden voortgezet. Zo zal de SIOD voor de Arbeidsinspectie in steeds meer branches risicoanalyses uitvoeren en zal waar nodig strafrechtelijke handhaving worden toegepast (OM en SIOD) in aanvulling op de bestuursrechtelijke aanpak.
Ook door de Belastingdienst worden signalen uit branches, zoals deze, meegenomen in risicoanalyses. Hierop worden toekomstige interventies gebaseerd.
Indien daartoe aanleiding is wordt in interventieteams multidisciplinair met andere diensten samengewerkt om «uitwassen» vanuit verschillende invalshoeken tegen te gaan. Op dit moment zijn in verschillende sectoren (zoals schoonmaak, champignons, glastuinbouw en uitzendbureaus) interventieteams actief. Met de brancheorganisaties uit de zgn.»risico-sectoren» vindt regelmatig overleg plaats over mogelijke misstanden en hoe die gezamenlijk kunnen worden aangepakt. Sociale partners zijn immers verantwoordelijk voor de handhaving van CAO-bepalingen.
Invoering van de Balkenendenorm voor zorgbestuurders door weer een megavertrekbonus van vier ton |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht1 dat een zorgbestuurder een ontslagbonus van vier ton krijgt?
Ja. Een eerder bericht hierover heeft het kamerlid Leijten (SP) ertoe gebracht om er vragen over te stellen. Dat was op 10 juni (2010Z09268).
Realiseert u zich dat dit bedrag niet terecht komt bij de zorg voor mensen die hiervan afhankelijk zijn?
Zie mijn antwoorden op de bovengenoemde set vragen van de SP.
Deelt u de mening dat de Balkenendenorm ingevoerd moet worden voor zorgbestuurders? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen?
Zie mijn antwoorden op uw eerdere set vragen van 4 juni 2010 (2010Z09106) over hetzelfde item van de honorering van de bestuurders van zorginstellingen.
Kort samengevat komen die antwoorden op de vragen 3, 4 en 6 neer op de mededeling dat het kabinet inmiddels een wetsvoorstel voor de normering van topinkomens heeft opgesteld, de WNT, dat de zorg daarin is ingedeeld in het coderegime, dat die nu voor advies bij de raad van State ligt en dat die na ommekomst van dat advies aan de Kamer zal worden aangeboden.
De financiële risico's van het Wieringerrandmeer |
|
Roos Vermeij (PvdA), Patricia Linhard (PvdA) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Advies randmeer blijft geheim»1 en het artikel «Risico Wieringer Randmeer groter dan tot nu toe gezegd»?2
Ja.
Is het waar dat de Commissie m.e.r. in 2006 concludeerde dat de maatschappelijke kosten-batenanalyse belangrijke tekortkomingen bevatte waardoor het resultaat ruim 100 miljoen euro lager uit zou vallen? Acht u het verantwoord dat provincies financiële risico’s op zich nemen in de orde van grootte van 100 miljoen euro voor commerciële projecten zoals Lago Wirense?
De commissie m.e.r. heeft inderdaad geconcludeerd dat de maatschappelijke kostenbatenanalyse tekortkomingen bevatte.
Welke risico’s een provincie neemt bij publiek-private samenwerking, is een politieke afweging van de provincie, die hierin autonoom is. Het Wieringerrandmeer is een publiek-private samenwerking waarmee naast commerciële doelstellingen ook belangrijke publieke doelstellingen worden gerealiseerd.
Kunt u uitsluiten dat de rijksoverheid aan de financiële tegenvallers van dit soort provinciale projecten meefinanciert?
Het project Wieringerrandmeer is een provinciaal project. Het Rijk participeert niet in het project. Er zijn dan ook geen bijdragen vanuit het Rijk voorzien.
Is het waar dat in de plannen voor Lago Wirense een aquaduct in de A7 was opgenomen om een staande mastroute mogelijk te maken? Zouden de kosten van dit aquaduct voor rekening van de rijksbegroting zijn gekomen?
De provincie Noord-Holland heeft nog geen definitieve keuze gemaakt uit de opties hoge brug, beweegbare brug, aquaduct of naviduct. Er zijn dan ook geen afspraken dat de kosten voor een aquaduct ten laste van de rijksbegroting zullen komen.
Zijn er afspraken met de regering gemaakt over de financiering van het aquaduct in de A7? Zo ja waarom zijn deze de Kamer niet gemeld?
Nee.
In hoeverre is de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties door de provincie op de hoogte gebracht van de financiële afspraken en risico’s die de provincie op zich zou nemen met het Wieringerrandmeer? Zijn deze uitgaven, risico’s en ongedekte onderdelen, zoals het aquaduct van 30 miljoen euro, goedgekeurd door het kabinet?
Per brief van 2 oktober 2008 heeft de provincie Noord-Holland op grond van artikel 158, lid 3, van de Provinciewet om goedkeuring gevraagd van haar besluit van 30 september 2008 tot oprichting van en deelneming in de BV Kapitaaldeelname Wieringerrandmeer en de BV Zeggenschap Wieringerrandmeer. De financiële risico’s voor de provincie uit hoofde van deze deelnamen blijven beperkt tot het geïnvesteerde aandelenkapitaal.
In de door de provincie aanvullend verstrekte informatie bij het verzoek heeft de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geen strijd gezien met het recht of het algemeen belang. Wel heeft zij er op gewezen dat beide BV’s bij al hun activiteiten nadrukkelijk rekening dienen te houden met aanbestedings- en staatssteunregels. De aanvullend verstrekte informatie betrof onder meer informatie omtrent de verplichtingen die op de provincie rustten op basis van de publiek-private samenwerking, zoals de inbreng van kapitaal, de verstrekking van een preferente lening en een inspanningverplichting voor de inbreng van middelen van derden.
De toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft daarom 17 december 2008 haar goedkeuring gegeven aan de provinciale besluiten tot oprichting van en deelneming in de BV Kapitaaldeelname Wieringerrandmeer en de BV Zeggenschap Wieringerrandmeer.
Goedkeuring van dit project is echter een provinciale verantwoordelijkheid. Provinciale Staten zijn uiteindelijk eindverantwoordelijk. Provinciale Staten hebben 17 maart 2008 de Samenwerkingsovereenkomst aanvaard. In de samenwerkingovereenkomst is tevens afgesproken dat de businesscase jaarlijks wordt geactualiseerd.
Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ontvangt in het kader van de verticale toezichtfunctie van iedere provincie jaarlijks de begroting en de jaarrekening. In de rol van verticaal toezichthouder wordt onder meer onderzocht in hoeverre het weerstandsvermogen toereikend is om eventuele risico’s op te vangen.
Naar aanleiding van de toegezonden begroting 2010 en de jaarstukken 2008 heeft de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de provincie Noord-Holland op 24 december 2009 laten weten dat de provincie onder de repressieve toezichtvorm kan blijven. Dit betekent dat de begroting niet door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hoeft te worden goedgekeurd.
Daarmee zijn dus niet de uitgaven, risico’s en eventuele ongedekte onderdelen met betrekking tot het project Wieringerrandmeer goedgekeurd. Dit is en blijft de verantwoordelijkheid van Provinciale Staten.
Toezicht op rechtsbijstandverzekeringen |
|
|
|
Heeft u de uitzending van Tros-Radar van 24 mei 2010 over rechtsbijstandverzekeringen gezien en kennisgenomen van de bijbehorende documentatie op de website van het programma?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat bijna 50% van de Nederlandse huishoudens over een rechtsbijstandpolis beschikt, waarbij het overgrote deel van de rechtshulp wordt verleend door juristen die geen advocaat zijn?
Volgens de «Monitor gesubsidieerde rechtsbijstand 2008»1 liepen er in 2006 ongeveer twee miljoen gezinspolissen voor rechtsbijstand. Op basis van de cijfers van het CBS over het aantal Nederlandse huishoudens betekent dat een dekkingsgraad van 28% in 2008. Per jaar stijgt het aantal polissen met ongeveer 2%. Dit jaar zal de dekkingsgraad van het aantal huishoudens dus mogelijk gestegen zijn tot rond de 34%. De auteurs van de Monitor wijzen er op dat in sommige publicaties hogere percentages worden genoemd. De reden daarvan is dat deze percentages betrekking hebben op personen in plaats van op huishoudens, of dat er polissen gekoppeld aan de auto of uit hoofde van het lidmaatschap van een vakbond, opgeteld zijn bij gezinspolissen.
Voor rechtsbijstand kan men terecht bij de advocatuur, maar deze vorm van rechtsbijstand is vaak duur, nu de advocatuur, maatwerk biedt, terwijl dat niet in alle zaken in dezelfde mate nodig is. Het aanbieden rechtsbijstand in het kader van een verzekering vormt dan ook een welkome aanvulling op het klassieke aanbod aan rechtsbijstand. Dit brengt wel beperkingen met zich mee. De kosten moeten immers geheel uit de premie worden opgebracht. Op de rechtsterreinen die door een rechtsbijstandverzekering worden gedekt, dienen zich grote aantallen relatief eenvoudige zaken aan.
Rechtsbijstand aan verzekerden wordt in de regel verleend door zogeheten paralegals (HBO-juristen), juristen en advocaten in loondienst van de verzekeraar en externe advocaten2. Het overgrote deel wordt inderdaad verleend door juristen die geen advocaat zijn. Hierdoor kan de verzekeringspremie relatief laag blijven. Volgens gegevens van het Verbond van Verzekeraars zijn in 2008 in totaal 33 108 zaken behandeld door externe advocaten.
Het Verbond van Verzekeraars heeft mij gemeld dat alle verzekeraars opleidingsprogrammas, vaardigheidstrainingen en permanente opleiding kennen. Rechtsbijstandverzekeraars realiseren zich niettemin dat op het punt van kwaliteitsborging de transparantie verder moet worden vergroot.
Ik heb het Verbond van Verzekeraars gewezen op het belang dat de eisen rond kwaliteit en deskundigheid die nu intern bij verzekeraars bestaan, op enige wijze extern toetsbaar zijn en worden vastgelegd in een kwaliteitscode. Het Verbond van Verzekeraars is op dit moment bezig met een kwaliteitscode voor rechtsbijstandverzekeraars, waarbij in ieder geval eisen gesteld zullen worden aan de transparantie van producten en de kwaliteit van dienstverlening. Het Verbond van Verzekeraars streeft er naar om deze kwaliteitscode zo spoedig mogelijk verder vorm te geven.
Invoering van wettelijke eisen acht ik vooralsnog niet noodzakelijk.
Acht u het juist dat er van overheidswege voor deze juristen geen enkele wettelijke eisen bestaan op het gebied van opleiding, permanente opleiding en gedragsregels, terwijl deze elementen een uitwerking vormen van de kernwaarden van de rechtshulp in het belang van een goede rechtsbedeling? Zo nee, bent u voornemens op dit gebied regelgeving in te voeren?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het juist dat er geen tuchtrecht voor deze juristen bestaat op basis waarvan klachten tegen een individuele jurist kunnen worden behandeld, terwijl dit wel bestaat bij soortgelijke beroepen en werkzaamheden? Zo nee, bent u voornemens om dit bij wet te regelen?
Alle rechtsbijstandverzekeraars hebben een interne klachtprocedure waarbij opnieuw integraal naar de zaak wordt gekeken door een klachtenfunctionaris.
Voor consumenten bestaat voorts de mogelijkheid om klachten over de dekking door de rechtsbijstandverzekeraar bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) in te dienen, maar Kifid behandelt in beginsel geen klachten over de inhoud van de verleende rechtsbijstand.
Het kabinet is echter van oordeel dat ook in deze vorm van geschillenbeslechting moet worden voorzien. De Minister van Financiën zal hierover in ieder geval in gesprek gaan met de sector en het Kifid en uw Kamer nader informeren.
Acht u het juist dat de rechtsbijstandverzekeraars en verzekeringstussenpersonen geen instructie of controle kennen om te bezien of een belangstellende voor een polis in aanmerking komt voor (gedeeltelijk) kosteloze rechtsbijstand van overheidswege? Zo nee, bent u bereid hiertoe maatregelen te treffen?
Burgers kunnen de risicos die men loopt als men een beroep wil doen op rechtsbijstand afwegen en kiezen tussen een substantiële eigen bijdrage bij een beroep op de Wet op de rechtsbijstand3, dan wel een periodieke betaling van een verzekeringspremie of contributie voor een vakbond of consumentenorganisatie.
Rechtsbijstandverzekeraars bieden niet alleen juridische dienstverlening, maar vergoeden ook de proceskosten en expertisekosten e.d. Deze kosten vallen niet onder de gesubsidieerde rechtsbijstand. Ook voor burgers die in aanmerking komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand kan een rechtsbijstandverzekering daarom een goede aanvulling of alternatief zijn. Dat geldt overigens ook voor het lidmaatschap van een vakbond of een consumentenorganisatie.
Het nemen van maatregelen acht ik niet nodig.
Zou het niet beter zijn om het toezicht op deze verzekering, gezien het speciale karakter ervan, te laten berusten bij het Directoraat-Generaal Rechtsbijstand van het ministerie van Justitie in plaats van bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM), omdat eerstgenoemde daartoe bij uitstek de expertise bezit?
In mijn brief van 9 maart 2010 heb ik uw Kamer gemeld dat door het WODC een onderzoek naar de kwaliteit van de dienstverlening van de advocatuur en rechtsbijstandverzekeraars is opgezet.4 In dit onderzoek komen onder andere de opleidingen, klachtenbehandeling en kwaliteitsborging en toezicht bij rechtsbijstandverzekeraars aan de orde. Het WODC verwacht dat de onderzoeksresultaten medio 2011 beschikbaar zullen zijn. Afhankelijk van de onderzoeksbevindingen zal worden bezien of de rechtsbijstandverzekering grondig tegen het licht moet worden gehouden. Vooralsnog zie ik daartoe geen aanleiding. Dat geldt ook voor overheveling van het toezicht op rechtsbijstandverzekeraars naar het Ministerie van Justitie.
Bent u, zoals ook periodiek plaatsvindt bij andere rechtshulpverleners, bereid een commissie in te stellen die de gang van zaken bij de rechtsbijstandverzekeraars onderzoekt naar de aard en de kwaliteit van hun diensten en naar het spanningsveld tussen het verlenen van optimale rechtshulp enerzijds en kostenbeheersing anderzijds?
Zie antwoord vraag 6.
Het dumpen van Zuid-Europese staatsobligaties door Ageas |
|
Ewout Irrgang |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Ageas (Fortis) dumpt Grieks staatspapier»?1
Het is de verantwoordelijkheid van de individuele lidstaten, in dit geval Griekenland, om hun financiële zaken weer goed op orde te krijgen. Het is belangrijk dat Griekenland het met het IMF en de EU afgesproken pakket met maatregelen zorgvuldig implementeert. Griekenland zal immers een duurzaam beleid moeten gaan voeren om het vertrouwen van de financiële markten terug te winnen en daarmee bij te dragen aan de financiële stabiliteit van de eurozone.
Ik ben blij met de vrijwillige verklaring van het IIF waarin het steun uitspreekt voor het programma en verklaart ook zijn deel te zullen doen bij het ondersteunen van de Griekse regering en de Griekse banken omdat zij geloof hebben in het succes van het steunprogramma van de eurozone en het IMF. Hier bovenop heeft de Nederlandse bankensector zich achter deze verklaring geschaard.
Ik heb de Kamer toegezegd een oproep aan de voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Banken te zullen doen om te rapporteren hoe de banken concreet met de inhoud van deze gezamenlijke verklaring zullen omgaan. Van deze oproep is de voorzitter inmiddels schriftelijk op de hoogte. Zodra ik door de NVB ben geïnformeerd zal ik de Kamer hierover informeren.
Er kan binnen dit kader echter geen sprake zijn van het verplichten van banken om Grieks staatspapier aan te blijven houden. Dit dient namelijk af te hangen van de capaciteit van de individuele bank en zijn financiële verhouding op dat moment. Dit is ook conform motie 717 (21 501-07) van de leden Tang, Vendrik, Weekers, De Nerée tot Babberich, Cramer en Thieme.
Daarnaast heeft zo’n verplichting tot het blijven aanhouden van Grieks staatspapier bredere negatieve effecten op het functioneren van de financiële markten en een vrije handel in staatspapier van eurolanden. Vrije handel in staatspapier is een gezonde situatie waar de Nederlandse overheid ook bij gebaat is binnen haar financieel beleid.
Met betrekking tot de situatie bij Ageas kan ik de Kamer slechts melden dat ik geen inzicht heb in de situatie bij individuele instellingen, niet in Nederland en ook niet in België.
Kunt u bevestigen dat Europese financiële instellingen in een herenakkoord met overheden hebben afgesproken geen Zuid-Europese staatsobligaties te dumpen op de markt?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat deze afspraak is gemaakt om te voorkomen dat er door financiële instellingen misbruik zou worden gemaakt van het programma van de Europese Centrale Bank (ECB) om van risicovolle leningen af te komen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan wanneer een verzekeraar regelrecht tegen deze afspraken ingaat door massaal Zuid-Europese staatsobligaties te verkopen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u in dit licht de verkoop van maar liefst 4,8 miljard euro aan Zuid-Europees staatspapier door Ageas tussen 10 en 21 mei?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u de Belgische minister van Financiën aangesproken op het dumpgedrag van Ageas?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er bij u meerdere partijen bekend die op zo’n grote schaal hun Zuid-Europese obligaties van de hand hebben gedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een herenakkoord door de banken en verzekeraars blijkbaar niet voldoende garantie biedt tegen misbruik van het opkopen van obligaties door de ECB?
Zie antwoord vraag 1.
Welke maatregelen kunnen er volgens u worden genomen om deze vorm van dumpen van obligaties tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 1.
Is het volledige bedrag dat aan staatspapier is gekocht door de ECB inmiddels geneutraliseerd door verkoop van andere activa? Deelt u de mening dat we er recht op hebben te weten om welke activa dat gaat en of dat ook Nederlandse obligaties betreft? Zo nee, waarom niet?
Wat betreft uw vraag over het monetaire beleid van de ECB moet ik terughoudend zijn in mijn uitspraken, aangezien het niet gepast is als een minister van Financiën hier uitspraken over doet. De ECB heeft de aankoop van staatspapier geneutraliseerd door wekelijkse tenders. Het idee achter een weekstender is dat de banken tegen vergoeding geld kunnen inleggen bij de ECB, wat betekent dat de liquiditeit in het eurosysteem voor een week afneemt. Er is dus sprake van sterilisatie.
Het artikel "Belastingdienst nekt transportsector" |
|
|
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Belastingdienst nekt transportsector»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke problemen bij u bekend zijn en welke acties zijn ondernomen om een oplossing voor deze problemen te vinden?
Het nieuwe proces voor indienen van verzoeken door Nederlandse ondernemers voor teruggaaf van BTW die is betaald in andere EU-lidstaten is sinds begin 2010 operationeel. Hiermee wordt bereikt dat ondernemers het verzoek om BTW-teruggaaf voortaan langs elektronische weg kunnen indienen via de belastingdienst van het land waar de ondernemer is gevestigd. Het belang van BTW-teruggaaf voor het Nederlandse bedrijfsleven is evident, zeker waar het gaat om de transportsector. Transportbedrijven maken immers relatief veel kosten waarvoor dit separate proces van BTW-teruggaaf van toepassing is.
Zoals eerder aan de Tweede Kamer is gemeld, is de portaalsite voor verzoeken van Nederlandse ondernemers per 18 januari jl. daadwerkelijk opengesteld. Het is mij bekend dat sinds het openstellen van de portaalsite sprake is geweest van onvolkomenheden in de ondersteunende (EU-)systemen. Zo kwam het nog wel eens voor dat ondernemers en intermediairs bij het gebruik van de portaalsite een verstoring ondervonden bij het invoegen van een digitaal bestand met gescande facturen, dat door andere EU-lidstaten verplicht is gesteld.
In de afgelopen maanden zijn door de Belastingdienst evenwel stelselmatig verbeteringen in de portaalsite aangebracht. Voor de ondersteunende systemen aan Nederlandse zijde is nog steeds sprake van een continue releaseplanning waarin de systemen verder worden verbeterd en geconstateerde knelpunten worden verholpen. Met een nieuwe release van het ondersteunende systeem VAT refund core asset (VRCA) per eind mei jl. zijn de laatste majeure verstoringen verholpen. Inmiddels zijn ook de nodige verzoeken van ondernemers en intermediairs ontvangen (circa 8.000 in totaal), waarvan het overgrote deel is doorgestuurd naar de lidstaat van teruggaaf.
Door goede samenwerking tussen lidstaten en Europese Commissie zijn afspraken gemaakt over de te gebruiken gegevensspecificaties binnen de EU. Desalniettemin zijn problemen gebleken met de technische acceptatie van verzoeken door het EU-netwerk en de systemen van andere lidstaten.
Dat is ook niet verwonderlijk gelet op de ingrijpende aard van de onderhavige proceswijziging. De EU-regelgeving bevat een groot aantal specificaties met betrekking tot de aan te leveren gegevens en biedt tevens de mogelijkheid van individuele preferenties voor lidstaten inzake de diepgang van deze gegevens. De verwijzing in het Telegraafartikel naar de EU-regelgeving is op dit punt terecht. De knelpunten in de EU-specificaties zijn inmiddels door de Europese Commissie geïnventariseerd en de noodzakelijke wijzigingen in EU-verband afgestemd.
De huidige stand van zaken is dat verzoeken conform de EU-regelgeving nu onverwijld door de Nederlandse Belastingdienst kunnen worden doorgezonden. Daarna is het aan de lidstaat van teruggaaf om het verzoek inhoudelijk te beoordelen en daarover met de indiener van het verzoek te communiceren, zowel bij positieve als negatieve beoordeling.
Aan de Nederlandse zijde worden thans gerichte acties uitgevoerd om verzoeken die om technische redenen nog niet doorgezonden konden worden, alsnog af te handelen. Dit betreft evenwel een relatief kleine groep; naar de huidige schatting betreft het circa 500 verzoeken. De ondernemers of intermediairs die deze verzoeken hebben ingediend worden de komende weken actief benaderd. Indien blijkt dat ondernemingen hierdoor schade ondervinden, staat daarvoor via het reguliere kanaal de mogelijkheid van schadevergoeding open. Ook kan gebruik worden gemaakt van de maatregelen die in 2009 in het kader van het crisispakket zijn genomen.
Op EU-niveau tenslotte is door de Europese Commissie in een recent overleg aan alle EU-lidstaten dringend verzocht om prioriteit te geven aan spoedige afdoening van verzoeken om BTW-teruggaaf en een praktische handelswijze hierbij te hanteren. Nederland heeft deze oproep van harte ondersteund. Hierbij moet evenwel bedacht worden dat een lidstaat op basis van de EU-regelgeving de ruimte heeft om binnen een periode van vier maanden na technisch correcte ontvangst van een verzoek een besluit over teruggaaf te nemen zonder dat sanctionering plaatsvindt. Pas indien een dergelijk besluit na vier maanden wordt genomen, is de lidstaat rente verschuldigd.
Is het u bekend dat brancheorganisaties als sinds het begin van dit jaar klagen bij de Belastingdienst over de problemen met de teruggave en dat de Belastingdienst tot op heden er nog niet in is geslaagd een oplossing te vinden voor deze softwareproblemen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het zeker in economisch zware tijden onacceptabel is dat talloze Nederlandse transportbedrijven door ict-problemen bij de Belastingdienst in grote financiële nood raken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u garanderen dat de Belastingdienst op korte termijn de softwareproblemen weet op te lossen?
Zie antwoord vraag 2.
Zo nee, kunt u aangeven welke stappen u gaat nemen om te zorgen dat de Nederlandse transportbedrijven op korte termijn het geld ontvangen waar zij recht op hebben?
Zie antwoord vraag 2.
De perceptiekosten en administratieve lasten van de integrale vennootschapsbelasting en wijkenheffing |
|
Paulus Jansen |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Is de Belastingdienst nagegaan wat op basis van nacalculatie de effecten zijn – incidenteel en structureel – van de invoering van de integrale vennootschapsplicht voor woningcorporaties per 1-1-2008 op de omvang van haar formatie? Zo nee, is de minister van Financiën bereid om dit na te gaan en de Kamer daarover te informeren?
Er is niet op basis van nacalculatie nagegaan wat de effecten zijn van de invoering van de integrale belastingplicht voor de vennootschapsbelasting (VPB) bij woningcorporaties op de formatie en de administratieve last.
De belastingplicht voor de VPB voor woningcorporaties is reeds enkele jaren geleden ingevoerd: vanaf 2006 (partieel) en 2008 (integraal). Het effect op de formatie en de extra administratieve last ligt naar verwachting voornamelijk in de jaren 2008 en 2009, vanwege de benodigde aanpassingen die in de bedrijfs- en administratieve processen van de woningcorporaties, en in mindere mate voor de jaren daarna. De administratieve lasten zullen per woningcorporatie ook verschillen. De mate waarin woningcorporaties aanpassingen hebben moeten doen, is afhankelijk van zowel de aard van de corporatie, als van de omvang. Bij een beherende corporatie zal dit minder zijn dan die bij een corporatie met bijvoorbeeld veel projectontwikkelingsactiviteiten. Ten slotte zal ook de schaalgrootte van de corporatie meespelen. Ervaringen bij één corporatie zijn dan ook niet per definitie representatief voor alle corporaties.
In de uitvoering van de (integrale) VPB plicht streeft de Belastingdienst er naar de administratieve lastendruk voor woningcorporaties zoveel mogelijk te beperken. Daartoe zijn bij de invoering van de belastingplicht vaktechnische afspraken met de corporaties gemaakt over de toepassing daarvan (vaststellingsovereenkomst 1 en 2). Bovendien is voor het toezicht onder meer een zogenaamde «Nadere Afspraak» met advieskantoren gesloten. Met deze afspraak wordt beoogd zoveel mogelijk afstemming over de fiscale positie van woningcorporaties te krijgen door overleg met en toezicht bij deze adviseurs. Woningcorporaties hebben de mogelijkheid zich voor 1 september 2010 bij deze afspraak aan te sluiten. Door zich aan te sluiten, wordt de administratieve druk bij corporaties sterk verminderd.
Bij de Belastingdienst worden de werkzaamheden efficiënt en effectief opgepakt, onder andere door landelijke coördinatie vanuit een adoptieregio en landelijke vaktechnische afspraken. Werkzaamheden voor de afzonderlijke regio’s worden hierdoor zoveel mogelijk voorkomen. Ook de hiervoor genoemde afspraken met advieskantoren zorgen voor centrale afspraken en beperkt benodigd toezicht vanuit de verschillende regio’s.
Vanwege hiervoor genoemde punten zie ik op dit moment dan ook geen reden om alsnog een onderzoek naar de gevolgen op de formatie en de extra administratieve lasten te doen als gevolg van de invoering van de (integrale) belastingplicht.
Is de minister van Financiën na de invoering van de integrale vennootschapsbelasting nagegaan wat de werkelijke administratieve effecten zijn voor de woningcorporaties?1 Zo nee, is hij hiertoe bereid? Zou de minister een extra administratieve last van € 40 miljoen op jaarbasis voor de woningcorporaties acceptabel vinden in relatie tot de omvang van de opgehaalde belasting, alsmede in relatie tot de doelstellingen van het project Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit?
Zie antwoord vraag 1.
Is de minister voor WWI na de invoering van de wijkenheffing per 1-1-2008 nagegaan hoe hoog de werkelijke administratieve lasten van deze heffing zijn bij de woningcorporaties?2 Zo nee, is hij hiertoe bereid? Zou de minister een extra administratieve last van €8 miljoen op jaarbasis voor de woningcorporaties acceptabel vinden in relatie tot de omvang van de heffing, alsmede in relatie tot de doelstellingen van het project Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit?
Er is niet op basis van nacalculatie nagegaan hoe hoog de werkelijke administratieve lasten zijn bij de heffing voor de bijzondere projectsteun voor de wijkenaanpak. Bij de heffing voor de bijzondere projectsteun is echter een tweedeling te maken. In 2009 hebben 379 corporaties een aanslag voor de heffing ontvangen. De hiermee samenhangende administratieve last is verwaarloosbaar aangezien het Fonds de hoogte van de heffing vaststelt op basis van de jaarlijkse verantwoordingsgegevens. In 2009 is aan 51 corporaties geen heffing opgelegd omdat zij voldeden aan de voorwaarden voor vrijstelling. De mate waarin het opstellen van een aanvraag om bijzondere projectsteun te ontvangen bij deze corporaties tot hogere administratieve lasten heeft geleid, is inherent aan het aanvragen van een subsidie. Voor het Fonds is niet inzichtelijk hoe groot de administratieve belasting van de subsidieaanvraag is. De vele juridische procedures die corporaties hebben aangespannen tegen de heffing en de uitbetalingen hebben ongetwijfeld wel geleid tot hogere lasten bij corporaties, de omvang hiervan is niet bekend.
In welke mate is de bovenmodale stijging van de personeelskosten van het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV)3 over 2008 veroorzaakt door het toezicht op de juiste uitvoering van de wijkenheffing? Heeft deze stijging doorgezet over 2009?
De toename van de personeelskosten wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door stijging van het gemiddelde bruto salaris ten gevolge van CAO en het hieraan gekoppelde vakantiegeld en eindejaarsuitkering, verhoging van de WAO premie en verhoging van de werkgeversbijdrage aan de zorgverzekering. Door hogere pensioenpremies en stijging van het pensioengevend salaris zijn ook de pensioenlasten gestegen. Door de verhoging van het premiepercentage is de gemiddelde arbeidsongeschiktheidspremie gestegen.
Deze toename heeft dus geen relatie met het toezicht op de juiste uitvoering van de wijkenheffing. In 2008 is de heffing opgelegd, maar is nog geen subsidie uitgekeerd of afgerekend. Voor de werkzaamheden daarvoor is in begroting 2009 en begroting 2010 een bedrag aan personeelskosten opgenomen.
De Belastingdienst als slechte werkgever |
|
Roos Vermeij (PvdA), Mei Li Vos (PvdA), Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Belastingdienst is slechte werkgever voor uitzendkrachten»?1
Ja.
Is het waar dat uitzendkrachten bij de Belastingdienst Toeslagen gemiddeld 5 procent minder verdienen dat collega’s in vaste dienst? Zo ja, hoe kom dit? Acht u dit gerechtvaardigd en zo ja, waarom?
Nee. In het artikel van de FNV wordt een berekening gemaakt over het salaris van de uitzendkracht. In deze berekening, gebaseerd op de deelnemers aan de enquête, komt de FNV uit op € 10,93 tegen € 11,48 voor een vaste medewerker. De Belastingdienst komt in zijn berekening voor het totaal uit op € 11,41 per uur voor beide groepen. Alleen de eerste zes maanden lopen de bedragen uiteen, omdat de uitzendkrachten dan betaald worden conform de CAO voor uitzendkrachten. Vanaf de 26-ste week wordt de beloning voor uitzendkrachten gebaseerd op dezelfde salarisschaal (het BBRA).
Is het waar dat deze uitzendkrachten in vrijwel geen enkel geval in aanmerking komen voor een vast contract? Zo ja, hoe komt dat?
Nee. Uitzendkrachten die ingezet worden op een vacature, hebben bij goed functioneren de mogelijkheid om voor een vaste aanstelling in aanmerking te komen. Echter uitzendkrachten die ingezet worden op tijdelijk werk, hebben die mogelijkheid niet, omdat het werk binnen een bepaalde periode ophoudt te bestaan. Op het moment dat helder wordt, dat sprake is van structureel werk zonder pieken, is ook bij de Belastingdienst Toeslagen het beleid om dan, indien mogelijk, met vast personeel te werken. In die situatie wordt ook heel nadrukkelijk gekeken naar de werkzame uitzendkrachten. Sinds de start van Toeslagen in 2006 zijn langs deze weg in ieder geval 137 uitzendkrachten in vaste dienst genomen.
Deelt u de mening dat, mede in het kader van goed werkgeverschap, indien werknemers voor de tijd van meerdere jaren bij de Belastingdienst Toeslagen werken een jaarcontract dan wel vaste aanstelling meer voor de hand zouden liggen dat een uitzendcontract? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat dit ook daadwerkelijk gaat gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Het antwoord op deze vraag hangt af van het karakter van de werkzaamheden. Als de werkzaamheden een structureel karakter hebben, dan zou hetgeen gesteld wordt, van toepassing kunnen zijn. Bij de Belastingdienst Toeslagen worden uitzendkrachten ingezet op werkzaamheden die tijdelijk zijn. De langere inzet van uitzendkrachten bij Belastingdienst Toeslagen heeft te maken met de tijd die nodig is voor het in gebruik nemen het nieuwe toeslagensysteem. Hierdoor moet een bepaalde hoeveelheid werk, langer dan gepland, handmatig worden gedaan. Zodra het nieuwe systeem beschikbaar is, houdt dit werk op te bestaan.
Deelt u de mening dat een periode van vijf jaar niet meer «tijdelijk» is te noemen, maar dat er dan wel degelijk sprake is van een structurele behoefte aan personeel? Zo ja, waarom wordt dit dan toch ingevuld met uitzendkrachten? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp dat een periode van vijf jaar lastig te bestempelen is als tijdelijk. Overigens werkt op dit moment ca. 76% van de uitzendkrachten korter dan 2 jaar bij de Belastingdienst Toeslagen. Zoals ik bij vraag 4 al heb uitgelegd, zijn de werkzaamheden niet van structurele aard en verdwijnen deze zodra het Toeslagensysteem volledig is uitgerold.
Wordt door de wijze waarop de Belastingsdienst Toeslagen omgaat met het structureel aanstellen van uitzendkrachten voldaan aan een van de doelstellingen van de Flexwet namelijk dat de rechtspositie van de flexibele arbeidskrachten verbetert? Zo ja, waar blijkt dat dan uit? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om in dit concrete geval een rechtpositie van de betrokken arbeidskrachten te verbeteren?
De Belastingdienst maakt gebruik van tijdelijke krachten, als het om tijdelijke werkzaamheden gaat of werkzaamheden met een piekbelasting. De Belastingdienst houdt zich aan alle wetgeving rondom het inlenen en inzetten van uitzendkrachten en verwacht dit ook van de uitzendbureaus waarmee zaken wordt gedaan.
Hoe verhouden voor de Belastingdienst Toeslagen als werkgever de kosten van een uitzendkracht zich gemiddeld tot die van iemand met een tijdelijke of vaste aanstelling?
De feitelijke kosten van een uitzendkracht op administratief niveau (groepsfunctie C) bedragen in 2010 € 24,60 inclusief BTW per gewerkt uur. Voor een vaste medewerkers op hetzelfde niveau bedragen de kosten € 31,33 per gewerkt uur.
De weigering van de DSB-top van het conceptrapport Scheltema |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de DSB-top het conceptrapport van de commissie-Scheltema weigert?1
Ja.
Waarom ontvangen deze belanghebbenden niet het gehele conceptrapport voor de procedure van hoor en wederhoor?
Voorop staat dat de Commissie Scheltema onafhankelijk is en zelfstandig haar werkwijze bepaalt. Deze onafhankelijke positie is onder meer ingegeven door de wens van de Tweede Kamer en is vastgelegd in het Instellingsbesluit commissie van onderzoek DSB Bank (Stcrt. 2009, 20474). De procedure die de Commissie toepast ten aanzien van de zorgvuldige verzameling van informatie wordt dan ook door de Commissie zelf bepaald. Zoals de heer Scheltema u o.a. tijdens het Algemeen Overleg op 19 mei jl. heeft gemeld, ontvangen betrokkenen die delen van het rapport die op hen betrekking hebben teneinde daarop hun reactie te kunnen geven.
Deelt u de mening dat gezien het feit dat het hele rapport over DSB gaat het logisch is dat deze partij het hele rapport, maar zeker ook de oordelen van de andere belanghebbende partijen moet kunnen lezen, juist omdat het feitenrelaas en de visie van anderen van belang is voor een afgewogen proces van hoor en wederhoor?
Het is aan de Commissie om te bepalen hoe het proces wordt vormgegeven. Het bepalen van de gang van zaken bij het verlenen van inzage en het vragen van een reactie op delen van het rapport is hier onderdeel van. Ik heb van de heer Scheltema, tijdens het genoemde AO van 19 mei jl., begrepen dat in ieder geval het hoofdstuk dat het feitenrelaas bevat ter inzage wordt gelegd t.b.v. betrokken partijen.
Waarom krijgen AFM en DNB wel het hele conceptrapport te zien en DSB niet? Wat is de reden van deze ongelijke behandeling?2
Naast het bieden van de gelegenheid tot het geven van een reactie, zijn DNB en de AFM, zoals aangegeven tijdens het genoemde AO op 19 mei jl., door mij geraadpleegd over de toezichtvertrouwelijkheid van de inhoud van het conceptrapport, overeenkomstig afspraken hierover met de Commissie.
Deelt u de mening dat dit soort conflicten over de procedure van hoor en wederhoor tot ongewenste speculaties over de inhoud van het rapport en de onafhankelijkheid van de commissie leiden?
Gebleken is dat sommige betrokkenen zich niet in de werkwijze van de Commissie kunnen vinden. Ten aanzien van eventuele speculaties betreffende de onafhankelijkheid van de Commissie, wil ik er graag op wijzen dat – zoals ook met uw Kamer besproken – de Commissie een onafhankelijke commissie is, die derhalve zelf haar werkwijze bepaalt. Dit is vastgelegd in het Instellingsbesluit en hier wordt ook naar gehandeld. Ten overvloede wil ik u er nog op wijzen dat de heer Scheltema ook tijdens het AO van 19 mei jl. nog heeft uitgesproken dat de Commissie haar taak op onafhankelijke wijze kan uitvoeren.
Deelt u de mening dat de minister van Financiën als opdrachtgever er juist is om dit soort conflicten te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om toekomstige conflicten te voorkomen?
Nee, deze mening deel ik niet. Er is bij het instellen van de Commissie onder andere door de vaste Kamercommissie voor Financiën aangedrongen op een onderzoek door een onafhankelijke commissie. Dit is gerealiseerd en vastgelegd in het Instellingsbesluit commissie van onderzoek DSB Bank (Stcrt. 2009, 20474). Als ik zou interveniëren in de procedure die de Commissie op autonome wijze heeft vastgesteld, zou ik juist handelen in strijd met dit instellingsbesluit en afbreuk doen aan de onafhankelijkheid van de Commissie.
Bent u bereid per ommegaande ervoor te zorgen dat DSB het hele conceptrapport te zien krijgt? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie de antwoorden op de vragen 2, 3 en 6.
Waarom heeft de commissie-Scheltema geen deadline voor reactie in de procedure van hoor en wederhoor gesteld voor DNB en AFM?
Zoals ik op 19 mei jl. tijdens het AO met de Kamercommissie Financiën heb aangegeven, was met de Commissie afgesproken dat de reactie van DNB, AFM en het ministerie in dit kader binnen een week na ontvangst van het conceptrapport aan de Commissie zou worden gestuurd. Gezien de complexiteit en omvang van het conceptrapport is dit te ambitieus gebleken.
Bent u bereid de commissie-Scheltema te verzoeken de Kamer alvast inzage te geven in het conceptrapport zodat de Kamer zelf kan vaststellen wat er in de eerste versie van het conceptrapport staat om daarna bij oplevering van de definitieve versie beter in staat te zijn een oordeel te vellen over de verschillende zienswijzen van de belanghebbenden? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals de heer Scheltema tijdens het AO van 19 mei jl. ook heeft aangegeven, is de Commissie niet akkoord met verstrekking van het conceptrapport aan de Kamer aangezien het nog geen afgewogen concept betreft dat wordt gedragen door de Commissie. Ik acht het onwaarschijnlijk dat de Commissie inmiddels van mening is veranderd.
Bent u bereid deze vragen vóór 28 mei te beantwoorden, zodat de Kamer op 2 juni indien nodig in een algemeen overleg over deze kwestie kan spreken? DNB: De Nederlandsche Bank.
Het algemeen overleg op 2 juni a.s. was al gepland voordat ik de vragen had kunnen beantwoorden.
Het vrijgeven van het spaarloon |
|
Frans Weekers (VVD) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het kwartaalbericht van het CBS over de economie1 waaruit blijkt dat de consumptie van huishoudens nog steeds licht daalt?
Ja.
Heeft u tevens kennisgenomen van het kwartaalbericht van het CBS waaruit blijkt dat de omzet in een deel van de detailhandel sedert maart aantrekt maar in een ander deel nog steeds daalt?2
Ja.
Kent de uitkomst van de vakantiegeldenquête van het Nibud3 waaruit blijkt dat veel mensen het vakantiegeld niet alleen gebruiken om op vakantie te gaan, maar ook om tekorten in het huishoudboekje aan te vullen?
Ja.
Is het waar dat werknemers op dit moment voor ongeveer € 4 mrd aan spaarloon hebben dat niet voor consumptieve doeleinden mag worden besteed?
Er is in totaal inderdaad ongeveer € 4 miljard euro aan spaarloontegoeden. Een deel daarvan – namelijk de tegoeden die in 2006 zijn opgebouwd – valt dit jaar vrij. Dit deel bedraagt circa € 1 miljard euro. Hier staat natuurlijk tegenover dat gedurende het lopende jaar de spaartegoeden weer vrijwillig en fiscaal gefacilieerd worden aangevuld. Overigens mag het geld dat dit jaar niet vrijvalt in bepaalde gevallen eerder – belastingvrij – worden opgenomen. Voorbeelden zijn aankoop van een eigen woning of start van een eigen onderneming.
Herinnert u zich dat uw voorganger in 2005 met succes het spaarloon heeft vrijgegeven hetgeen destijds een welkome ondersteuning voor de koopkracht en een impuls voor de consumentenbestedingen en daarmee voor de economie betekende?
In 2005 zijn inderdaad de spaarloontegoeden gedeblokkeerd.
Deelt u de verwachting dat ruim de helft van het spaargeld wordt uitgegeven wanneer dit wordt vrijgegeven en dat dit volgens eerdere berekeningen van het CPB leidt tot verhoging van de consumptie met 0,7% en dat dit zorgt voor een hogere economische groei van 0,2%?
Er passen twee nuanceringen bij de cijfers die in de vraag worden genoemd. Ten eerste volgen deze cijfers uit een gevoeligheidsanalyse van het CPB4. In het meest waarschijnlijke scenario – het basisscenario – gaat het CPB er van uit dat 15% van de gedeblokkeerde tegoeden wordt geconsumeerd, in de gevoeligheidsanalyse is uitgegaan van een percentage van 50. In het basisscenario is het effect op consumptie en economische groei dan ook lager, namelijk 0,25% resp. 0,1%.
Ten tweede, de genoemde effecten zijn effecten die optreden in het jaar waarin maatregel wordt genomen. In de jaren na deblokkeren valt juist minder spaarloon vrij en treden tegengestelde effecten op consumptie en economische groei op.
Deelt u de opvatting dat het vrijgeven (deblokkeren) van het spaarloon een sympathieke maatregel is voor mensen die thans hun vakantiegeld moeten aanwenden om gaten in het huishoudboekje te dichten en aankopen moeten uitstellen omdat ze niet bij hun spaargeld kunnen komen? Zo nee, waarom niet?
In het antwoord op vraag 6 heb ik aangegeven dat het effect op consumptie en economische groei naar verwachting beperkt is.
Uit de publicaties van het CBS blijkt dat de consumptie van huishoudens in het eerste kwartaal licht daalt t.o.v. hetzelfde kwartaal een jaar terug. Deze daling is echter aanzienlijk kleiner dan in de tweede helft van 2009. In maart 2009 is de consumptie van huishoudens zelfs voor het eerst sinds ruim een jaar weer gestegen tov zelfde maand vorig jaar. Over geheel 2010 verwacht het CPB in het Centraal Economisch Plan een stijging van de consumptie met 0,5%. Na de krimp van de consumptie in 2009 gaat het in 2010 naar verwachting weer de goede kant op.
Deelt u de opvatting dat het vrijgeven (deblokkeren) van het spaarloon het tij voor de detailhandel gelet op vraag 2 definitief kan keren en een welkome impuls betekent voor de economie omdat het de consumentenbestedingen aanjaagt?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u gelet op het bovenstaande bereid het spaarloon ten spoedigste vrij te geven/te deblokkeren? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet en wat vindt u dan het meest geijkte moment?
Het kabinet is op dit moment niet van plan om de spaarloontegoeden te deblokkeren. Behalve de hierboven geschetste ontwikkeling van de consumptie spelen twee andere overwegingen hierbij een rol.
Ten eerste zijn de afgelopen 10 jaar de spaarloontegoeden al twee maal gedeblokkeerd. Een derde ronde van deblokkeren doet afbreuk aan het instrument spaarloon en draagt niet bij aan een consistent beeld ten aanzien van overheidsregelgeving, niet voor burgers, maar ook niet voor uitvoerders zoals werkgevers en banken.
Ten tweede is het verstandig om de beslissing over de toekomst van het spaarloon te betrekken bij de coalitiebesprekingen voor de volgende kabinetsperiode. De studiecommissie Belastingstelsel adviseert om het spaarloon volledig af te schaffen. Verschillende politieke partijen hebben in hun verkiezingsprogramma aangegeven wat ze met het spaarloon willen doen.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Speculatie op Griekse staatsobligaties door het ABP |
|
Ewout Irrgang |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Vindt u het opmerkelijk dat het ABP in 2009 voor maar liefst 2,3 miljard euro aan Griekse obligaties in bezit had?1
Uit de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling volgt dat pensioenfondsen een beleggingsbeleid dienen te voeren dat in overeenstemming is met de zogenaamde «prudent-person» regel. Pensioenfondsen dienen beleggingen aan te gaan in het belang van aanspraak- en pensioengerechtigden op een zodanige wijze dat de veiligheid, de kwaliteit, de liquiditeit en het rendement van de portefeuille als geheel zijn gewaarborgd. Dat houdt onder meer in dat beleggingen moeten aansluiten bij de aard en de duur van de gedane pensioentoezeggingen.
Pensioentoezeggingen hebben doorgaans een nominaal karakter en een lange looptijd. De aard van de pensioenverplichtingen komt daarom overeen met vastrentende beleggingen die geen of zeer beperkt kredietrisico hebben. Dit zijn bijvoorbeeld staatsobligaties en renteswaps. Met het oog op risicobeheersing beleggen pensioenfondsen substantieel in vastrentende waarden, waaronder staatsobligaties, al dan niet binnen de eurozone.
Op geaggregeerd niveau bestond de beleggingsportefeuille van Nederlandse pensioenfondsen ultimo 2009 voor 49,5% uit vastrentende waarden (circa 329 miljard euro). Hiervan hadden pensioenfondsen ultimo 2009 voor 3,7 miljard euro in Griekenland belegd, wat overeenkomt met ongeveer 0,6% van het totale belegd vermogen van pensioenfondsen.
Er kan niet worden ingegaan op beslissingen die individuele pensioenfondsen nemen ten aanzien van beleggings- en risicobeleid en implementatie en toepassing van dat beleid. De primaire verantwoordelijkheid daarvoor berust bij het bestuur, waarop wordt toegezien door een vorm van intern toezicht. Het is aan het pensioenfondsbestuur het beleid en uitvoering te verantwoorden aan belanghebbenden bij het fonds en de externe toezichthouders DNB en AFM.
Kunt u bevestigen dat het aandeel Griekse obligaties 6% was, terwijl de grootte van de Griekse economie een aandeel van 0,6% zou rechtvaardigen, wanneer er gespreid was belegd op basis van het aandeel in de wereldeconomie?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u bevestigen dat er met een dusdanig groot aandeel aan Griekse obligaties een zeer risicovolle positie is ingenomen?
Een minister heeft geen dieper inzicht in de samenstelling van de beleggingsportefeuille van het ABP dan u. Vandaar dat bovenstaande niet kan worden bevestigd noch ontkent. Zoals eerder aangegeven kan niet worden ingegaan op beslissingen die individuele pensioenfondsen nemen ten aanzien van o.m. beleggings- en risicobeleid en implementatie en toepassing van dat beleid.
Hoe beoordeelt De Nederlandsche Bank (DNB) deze opmerkelijke grote en riskante positie in haar rol als toezichthouder op de pensionfondsen?
In de regelgeving is als uitgangspunt genomen dat een pensioenfonds zelf verantwoordelijk is voor het gevoerde beleggingsbeleid. De Pensioenwet schrijft voor dat pensioenfondsen een beleggingsbeleid voeren in overeenstemming met de prudent-person regel. Hierin staat onder andere beschreven dat de beleggingen van pensioenfondsen naar behoren moeten worden gediversifieerd, zodat concentratierisico’s in de portefeuille worden vermeden. Het is van belang dat de risico’s van de beleggingen afdoende in kaart zijn gebracht en worden beheerst, bijvoorbeeld door voldoende buffers aan te houden. De risico’s die worden aangegaan moeten bovendien passen binnen de totale financiële opzet van het fonds. Het fonds moet de risico’s kunnen inschatten en kunnen dragen. Binnen deze kaders voert DNB haar toezicht uit. Over een individueel pensioenfonds worden geen mededelingen gedaan.
Hoe beoordeelt DNB de uitbreiding van een toch al opmerkelijk grote positie in Griekse staatsobligaties terwijl de Griekse staatsschuld in het afgelopen jaar voortdurend ter discussie stond?
Zie het antwoord op vraag 4. Verder kan DNB niet ingaan op instellingspecifieke vragen.
Heeft het ABP volgens u gegokt op de redding van Griekenland?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wat vindt DNB ervan dat het ABP behalve het noemen van een «negatieve impact van de exposure op Griekse obligaties» geen aandacht besteedt in haar jaarverslag aan de speculatie met Griekse staatsobligaties?
Het is voor DNB niet toegestaan om instellingspecifieke vragen te beantwoorden.
Wanneer in 2009 heeft het ABP haar positie uitgebreid?
Zie het antwoord op vraag 7.
Wanneer was DNB voor het eerst op de hoogte van de uitbreiding van de positie in Griekse obligaties?
Zie het antwoord op vraag 7.
Hoe beïnvloedt een afwaardering van de ratings op staatsobligaties de dekkingsgraad van een pensioenfonds?
Een downgrade van Griekse staatsobligaties leidt tot een waardeverlies van deze obligaties, met als gevolg een verminderde waarde van de activakant van een pensioenfonds en dus een verslechtering van de dekkingsgraad. Naast het directe effect van waardeverlies kunnen pensioenfondsen ook op indirecte wijze worden geraakt door een downgrade van Griekse staatsobligaties. Bijvoorbeeld door besmettingsgevaar naar andere landen, door een daling van de aandelenkoersen wereldwijd vanwege de toegenomen nervositeit of door waardeverlies van de euro vanwege het gedaalde vertrouwen. Verdere downgrades kunnen ook leiden tot mogelijke liquiditeitseffecten voor pensioenfondsen. Immers, indien pensioenfondsen staatsobligaties uit de periferielanden als onderpand hebben afgegeven, kan een downgrade van dit overheidspapier pensioenfondsen dwingen om onderpand bij te storten.
Is het bij DNB bekend in hoeverre pensioenfondsen zich hebben verzekerd tegen een default op Griekse staatsobligaties?
Bij het beleggings- en risicobeleid kunnen pensioenfondsen gebruik maken van instrumenten die bepaalde risico’s afdekken. Pensioenfondsen kunnen bijvoorbeeld het risico op default van overheden afdekken met een credit default swap. Ook kunnen pensioenfondsen ervoor kiezen om in afwijking van het strategische beleggingsbeleid tijdelijk minder te investeren in bepaalde staatsobligaties. DNB betrekt de ingezette instrumenten bij haar beoordeling van de financiële positie van pensioenfondsen.
Kunt een overzicht geven van de posities van de Nederlandse grote pensioenfondsen in Griekse staatsobligaties en in hoeverre zij zich tegen de risico’s hebben verzekerd?
Het is voor DNB niet toegestaan om instellingspecifieke gegevens te verstrekken. Wel kan op geaggregeerd niveau een overzicht van de posities van Nederlandse pensioenfondsen in Griekenland worden gegeven.
Nederlandse pensioenfondsen hadden ultimo 2009 voor circa 3,7 miljard euro in Griekenland belegd, waarvan 91% bestond uit Griekse staatsobligaties. Deze 3,7 miljard euro betreft ongeveer 0.6% van het totale belegd vermogen van pensioenfondsen. Een volledig verlies van deze beleggingen komt overeen met een verlies van ongeveer 0.6 dekkingsgraadpunten.
De indirecte exposure die pensioenfondsen lopen via (interne) beleggingsinstellingen is niet meegenomen in de bovenstaande berekening.
Is het waar dat het helpen van de pensioenfondsen een van redenen was om steun aan Griekenland te verlenen?
Zie het antwoord op vraag 14.
Heeft de uitbreiding van het pakket aan Griekse obligaties tot 2,3 miljard euro van het ABP de noodzaak vergroot om steun te verlenen aan Griekenland?
Het eurozone IMF steunpakket voor Griekenland is opgezet om de financiële stabiliteit in de eurozone te waarborgen. In de analyse is uiteraard ook gekeken naar van verwevenheid van de financiële sector omdat dit een belangrijke rol speelt in de financiële stabiliteit, maar in die analyse hebben de belangen van individuele financiële instellingen geen rol gespeeld.
Verlies van inleg op obligaties als gevolg van afhandeling van faillissement van Lehman Brothers Treasury Co B.V. |
|
Frans Weekers (VVD) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Nieuwe strop dreigt voor Lehman Notes beleggers»?1
Ja.
Is het waar dat de Amerikaanse hoofdvestiging van Lehman Brothers bank in het kader van de zogeheten Chapter 11 procedure2 heeft voorgesteld dat Europese beleggers in door de Amsterdamse vestiging Lehman Brothers Treasury Co B.V. uitgegeven obligaties (de zogeheten «Lehman Notes») slechts 50 procent van de boekwaarde van de obligaties op 14 september 2008 kunnen krijgen vanwege de behandeling van Intercompany Claims?
Onder aanbieding van mijn verontschuldigingen voor de late beantwoording van de vragen, bericht ik u als volgt. Inmiddels heeft de plaatsvervangend Thesaurier-Generaal van mijn ministerie een gesprek gehad met de heer Zeilmaker, die de website «www.lehmanclaim.eu» beheert. De heer Zeilmaker heeft een toelichting gegeven op de gang van zaken bij het faillissement van Lehman Brothers Treasury Co B.V (LBT), de Nederlandse dochter van Lehman Brothers Holding Inc (LBHI) in de Verenigde Staten.
Mij is niet meer bekend dan hetgeen in de media hierover is verschenen, in het bijzonder in het door u aangehaalde krantenbericht en een bericht in het Financieele Dagblad d.d. 8 juni 2010, de toelichting daarop van de heer Zeilmaker, en de brief van de curatoren van LBT, gepubliceerd op de website www.lehmanclaim.eu.
LBT heeft obligatieleningen («notes») uitgegeven. Op grond daarvan hebben de noteholders een vordering op LBT. LBT heeft de opbrengsten van deze notes doorgeleend aan LBHI op basis van een overeenkomst van geldlening. Op grond van deze overeenkomst heeft LBT een vordering op LBHI. Daarnaast heeft LBHI zich garant gesteld voor de terugbetaling van de waarde van de notes aan de noteholders.
Op LNBI is in de Verenigde Staten de zogeheten Chapter-11-procedure (een soort insolventieprocedure) van toepassing verklaard, LBT is in Nederland in staat van faillissement verklaard.
Op grond van de genoemde garantie van LBHI aan de noteholders van LBT konden deze noteholders een vordering indienen in de Chapter-11-procedure van LBHI. De noteholders die dat hebben gedaan, hebben daardoor ook een vordering op LBHI.
Er zijn dus drie categorieën vorderingen: (1) de vordering van de noteholders op LBT uit hoofde van hun notes; (2) de vordering van de noteholders op LBHI uit hoofde van de garantie; (3) de vordering van LBT op LBHI uit hoofde van de overeenkomst van geldlening.
LBHI heeft kenbaar gemaakt de vordering van LBT op LBHI uit hoofde van de overeenkomst van geldlening voor 50% te willen erkennen. Het betreft dus niet een uitkering van 50%, maar een gedeeltelijke erkenning van de vordering.
Betekent dit dat enig verlies van Nederlandse partijen op hun inleg als gevolg van de afhandeling van het Amerikaanse faillissementsproces ten bate komt aan eisers van de hoofdvestiging van Lehman Brothers en dat niet-Amerikaanse schuldeisers worden benadeeld ten opzichte van Amerikaanse?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er meerdere gevallen bekend waarin niet-Amerikaanse beleggers een minder gunstige behandeling kregen dan Amerikaanse? Zo ja, welke?
Mij zijn geen andere gevallen bekend waarin de behandeling van Amerikaanse beleggers ten opzichte van niet-Amerikaanse beleggers aan de orde was.
Is het waar dat het in dit geval kan leiden tot een verlies van circa € 650 miljoen aan Nederlandse investeringen? Deelt u de mening dat het verlies van circa € 650 miljoen aan Nederlandse investeringen, zeker gezien het huidige economische klimaat, een uiterst onwenselijk situatie is?
Naar aanleiding van deze gang van zaken merk ik het volgende op. Het staat mij niet vrij mij in individuele zaken te mengen. Dat geldt eens te meer wanneer het een verzoek aan een rechtbank van een andere Staat betreft. Het staat degenen die menen dat zij door de toewijzing van een dergelijk verzoek zouden kunnen worden gedupeerd, in het bijzonder de curatoren van LBT, vrij zelf juridische stappen daartegen te ondernemen. Ik kan evenmin vooruitlopen op mogelijke rechtelijke beslissingen in de Verenigde Staten, noch op de resultaten van mogelijke stappen van degenen die menen dat zij door een en ander worden gedupeerd. Het staat mij dan ook niet vrij in te gaan op de vraag of niet-Amerikaanse schuldeisers worden benadeeld ten opzichte van Amerikaanse schuldeisers, noch op de vraag of er verlies zal worden geleden van circa € 650 miljoen aan Nederlandse investeringen.
Kunt u aangeven of er andere soortgelijke faillissementsprocedures in het buitenland lopen, waaruit in de nabije toekomst vergelijkbare nadelige voorstellen voor de Nederlandse economie kunnen voortvloeien?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven welke maatregelen u zal nemen om de belangen van Nederlandse houders van Lehman Notes te waarborgen? Bent u voornemens uw Amerikaanse ambtsgenoot te wijzen op de onwenselijkheid van het zonder overleg laten prevaleren van Amerikaanse belangen boven Nederlandse belangen, zeker gelet op de omvang van het bedrag? Hoe denkt u zorg te dragen voor betere afweging van Nederlandse belangen in toekomstige buitenlandse faillissementsafhandelingen?
Zie antwoord vraag 5.
Het VNG-advies inzake de kosten voor een WOB-verzoek |
|
Mariko Peters (GL) |
|
![]() |
Kent u de recente uitspraak van de rechtbank Den Haag1, waarin de bestuursrechter oordeelde dat het behandelen van een WOB-verzoek geen «dienst» inhoudt en dat gemeenten daar dus geen leges voor mogen heffen?
Ja.
Hebt u kennisgenomen van het advies van de VNG2 aan de gemeenten om deze uitspraak naast zich neer te leggen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat de VNG gemeenten adviseert om de uitspraak naast zich neer te leggen?
De VNG is zelf verantwoordelijk voor de adviezen die zij geeft. Ik ga ervan uit dat in onze democratische rechtsstaat door gemeenten gevolg wordt gegeven aan uitspraken van de rechterlijke macht.
Deelt u de mening dat het advies strijdig is met de geest van de WOB en de internationaal gangbare standaard, zoals bijvoorbeeld neergelegd in de aanbeveling van de Raad van ministers van de Raad van Europa3, dat burgers in beginsel kosteloos toegang hebben tot overheidsinformatie?
Op dit moment geldt met betrekking tot de kosten van verstrekking van Wob-gegevens artikel 12 van de Wob. Daarin staat dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur hierover regels kunnen worden gesteld voor de centrale overheid. Aan dit artikel is met het Besluit tarieven openbaar bestuur uitvoering gegeven. De tarieven van de decentrale bestuursorganen vallen niet onder de werking van dit besluit. Aanvankelijk was in het voorgestelde artikel 12 wel voorzien in de mogelijkheid om voor alle bestuursorganen nadere regels over vergoedingen vast te stellen. Op aandringen van de Tweede Kamer is hier echter verandering in gebracht (Kamerstuk II, 1988/89, 19859, nr. 18). Het is zodoende aan de decentrale overheden zelf overgelaten om tarieven hierover vast te stellen.
De aanbeveling van de Raad van Ministers van de Raad van Europa waaraan u refereert, is inmiddels opgevolgd door het Verdrag «Toegang tot officiële documenten», ook wel genoemd het Verdrag van Tromsø. In het Verdrag van Tromsø wordt gesteld dat kosten in rekening kunnen worden gebracht voor een afschrift van het officiële document, mits deze redelijk zijn en de werkelijke kosten van de reproductie en levering niet overschrijden (artikel 7 lid 2 van het Verdrag). Op het moment dat de regering besluit het Verdrag van Tromsø te ondertekenen, zullen de bevoegdheden van gemeenten inzake vergoedingen met dit Verdrag in overeenstemming worden gebracht.
Hoe beoordeelt u het heffen van leges voor kosten anders dan voor kopieën, uittreksels of samenvattingen in het licht van deze internationale standaard?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u de praktijk waarin gemeenten burgers en journalisten bij de uitoefening van hun recht op toegang tot overheidsinformatie op torenhoge kosten kunnen jagen, zoals bijvoorbeeld de €928 die de gemeente Nuenen in rekening bracht voor het voldoen aan een WOB-verzoek naar bonnetjes die eerder voor de Rekenkamer waren verzameld?4
Zie antwoord vraag 4. Op verzoek van de Tweede Kamer is indertijd bepaald dat het aan de decentrale overheden zelf is te bepalen of en zo ja, welke kosten in rekening gebracht worden voor de behandeling van Wob-verzoeken. De discussie over de door een gemeente te heffen leges in relatie tot de openbaarheid van bestuur dient dan ook in de gemeenteraad gevoerd te worden, aangezien de kaderstellende bevoegdheden op dit punt aan de raad toekomen. Randvoorwaarde is daarbij wel dat de gemeente zorgt dat de toegang tot openbare informatie door de hoogte van de leges niet feitelijk onmogelijk wordt gemaakt.
Bent u bereid om bij de eerder aangekondigde wijziging van de WOB5 artikel 12 WOB uit te breiden tot lagere overheden, opdat zij net als de centrale overheid slechts (aan een maximum gebonden) kosten in rekening mogen brengen voor het verstrekken van kopieën, uittreksels en samenvattingen?
Zie antwoord op vraag 5.
Bent u bereid over deze kwestie in overleg te treden met de VNG? Zo nee, waarom niet?
Ik ben reeds in overleg met de VNG over eventuele wijziging van de Wob om kennelijk misbruik van de Wob te voorkomen en over de ondertekening van het Verdrag van Tromsø. In dat overleg komt ook de doorberekening van kosten van de afhandeling van Wob-verzoeken aan de orde. De VNG geeft in die overleggen aan dat zij voluit achter de openbaarheid van overheidsinformatie staat en geen onredelijke financiële drempels wil opwerpen tegen het opvragen van informatie.
De Giro d'Italia |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Welke kosten en baten zijn er met de drie dagen Giro d’Italia in Nederland gemoeid die voor rekening komen van de Rijksoverheid en de verschillende gemeentelijke overheden?
Vanwege onvoldoende inzicht in de begroting van de Giro d’Italia is nog niet goed aan te geven wat de kosten en baten van het evenement zijn. Ik ben nog in afwachting van aanvullende gegevens van de KNWU.
Wat zeggen deze kosten en baten over de kosten en baten die gemoeid zijn met de nog veel grotere sportevenementen, zoals de Olympische Spelen en het WK voetbal die de regering graag naar Nederland wil halen?
Zie ook het antwoord op vraag 1. Op voorhand is wel duidelijk dat het WK Voetbal en de Olympische Spelen, respectievelijk het op één na grootste en het grootste sportevenement ter wereld, van een andere orde zijn dan de Giro d’Italia.
Bent u bereid een duidelijke kosten-batenanalyse op te stellen van grote sportevenementen, op basis waarvan zowel door de Rijksoverheid als de verschillende gemeentelijke overheden zorgvuldige keuzes en prioriteiten kunnen worden gesteld, gezien de heroverwegingen en bezuinigingen, waarvoor zowel Rijk als Nederlandse gemeenten voor gesteld staan?
Ja. Om sportevenementen op een succesvolle manier te organiseren heb ik een projectsubsidie beschikbaar gesteld aan het Program Office van Olympisch Vuur. De ontwikkeling van een evaluatie-instrument om kosten-batenanalyses uit te kunnen voeren maakt hier onderdeel van uit. De belangrijkste aspecten hiervan zijn kennis opbouwen, verzamelen en delen. Deze instrumenten zullen toekomstige organisatoren van sportevenementen in staat stellen om zorgvuldige afwegingen te kunnen maken om een (sport)evenement wel of niet te organiseren.
Voor het WK Voetbal 2018/2022 heeft al een kosten-batenanalyse plaatsgevonden en voor de Olympische Spelen 2028 wordt momenteel een eerste verkenning naar de maatschappelijke kosten en baten van Olympische Spelen in Nederland uitgevoerd.
Het gebruik van de Edelweissroute |
|
Farshad Bashir , Jolande Sap (GL) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Witwasserij via erfenis» uit de Telegraaf van 26 februari 2009?1
Was u bekend met het gebruik van de zogenaamde Zwitserse Edelweissroute door Nederlandse notariskantoren?
Is het waar dat niet alle erfgenamen een aangifte successierecht dienen te ondertekenen?
Wat vindt u ervan dat niet alle erfgenamen de aangifte successierecht hoeven te ondertekenen?
Wat vindt u ervan dat een erfgenaam hierdoor de tegoeden op een buitenlandse nummerrekening niet kan aangeven bij de Belastingdienst, als een meerderheid van erfgenamen dan wel de executeur testamentair dit niet wil?
Bent u bereid wettelijk te verplichten dat alle erfgenamen en alle executeurs testamentair de aangifte successierecht ondertekenen?
Bent u bereid te verbieden dat een executeur testamentair advocaat tekeningbevoegd wordt gemaakt door een erflater op een nummerrekening, trust- en/of ander doelvermogen buiten medeweten van alle erfgenamen?
Bent u bereid wettelijk te verplichten dat alle executeurs, inclusief buitenlandse executeurs, moeten meetekenen bij het doen van een aangifte successierecht?
Wat is wat u betreft de route om in te keren voor erfgenamen die «buitenspel» zijn gezet als gevolg van het gebruik van de Edelweissroute? Hoe kunnen deze mensen wel aangifte successierecht doen, ofwel aan hun verplichtingen voldoen?
Hoe verhoudt zich wat u betreft het wettelijk beroepsgeheim van executeurs testamentair na het opvallen van de nalatenschap tot de mogelijkheden om belastingontduiking te voorkomen? Is uw mening hierin, gezien de recente berichtgeving, inmiddels veranderd?2
Zou u actie willen ondernemen wanneer blijkt dat Nederlandse notarissen en advocaten meewerken aan defiscaliseer-constructies als de Edelweissroute?
Welke actie valt er over het algemeen van u te verwachten ten aanzien van het gebruik van de Edelweissroute?
De betalingstermijn van gemeenten |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het overzicht van de betalingstermijn van 158 gemeenten1, waaruit blijkt dat 27 van die gemeenten, ongeveer één op vijf, de beloofde betalingstermijn van 30 dagen niet haalt?
Het openbaar maken van het overzicht van betaaltermijnen van lagere overheden door MKB-Nederland is een zeer aansprekend voorbeeld van wat de markt zelf kan doen en ook doet om het probleem van late betalingen aan te pakken. Deze openbaarheid lijkt een gunstig effect op het betaalgedrag te hebben. Inmiddels is het aantal deelnemende gemeenten aan de inventarisatie door MKB-Nederland opgelopen tot 164 en het aantal te laat betalende gemeenten teruggelopen tot 25 (minder dan 1 op 6). Daarbij past het bovendien te vermelden dat blijkens de inventarisatie bij een zeer ruime meerderheid van die 25 gemeenten het merendeel van de rekeningen al wel op tijd betaald wordt en dat gemeenten ook de ambitie uitspreken om de scores verder te verbeteren.
Bent u bereid om aan de overige 430 gemeenten te vragen of zij bekend willen maken binnen welke termijn zij betalen?
De rijksoverheid heeft geen zeggenschap over het betalingsbeleid van decentrale overheden. Zoals u in de afgelopen maanden in de antwoorden van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van mijzelf op vragen van de leden Elias, Blanksma-van den Heuvel, Vietsch, Van der Ham en Gesthuizen over deze zelfde materie hebt kunnen lezen, zijn de gemeenten op ons initiatief via de VNG opgeroepen om een betaaltermijn van 30 dagen te hanteren. Inmiddels blijkt door de publicatie waaraan uw vragen refereren ook dat marktpartijen zelf in staat zijn initiatief te nemen om maatregelen om het probleem van niet-tijdige betaling aan de orde te stellen. Derhalve ben ik van mening dat geen aanleiding bestaat voor de rijksoverheid om van overheden te vragen om betalingsgegevens openbaar te maken en/of als rijksoverheid daartoe het initiatief te nemen. Overigens stel ik het op prijs als decentrale overheden dat wel uit zichzelf doen.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om gemeenten te helpen de betalingstermijn te verkorten?
Voor de rijksoverheid zie ik geen taak weggelegd om gemeenten bij te staan in het adequaat inrichten van hun betalingsverkeer. Ik ben wel van mening dat het dienstig is dat de EU-richtlijn late betalingen wordt herzien om marktpartijen die worden benadeeld door het betaalgedrag van hun klanten, meer en eenvoudiger mogelijkheden te geven om dat nadeel te bestrijden. De besluitvorming rond die richtlijn lijkt voorspoedig te verlopen.
Onduidelijkheid rond ontwijking van btw-afdracht door ING en DSB |
|
Farshad Bashir |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u de reactie van ING-tax director Henny Koemans tegenover het Weekblad fiscaal recht1 en NRC Handelsblad2 over mogelijke ontwijking van de btw-afdracht door ING?
Ja, beide publicaties zijn bekend.
Hoe kan het dat de heer Koemans van ING aangeeft dat de officiële opening van de «Global Vendor Management Centre» in Zwitserland plaatsvond in april 2008, terwijl u in antwoord op mijn vragen3 aangeeft dat u tot voor kort niet op de hoogte was? Hoe definieert u «tot voor kort»?
Ten aanzien van de belastingheffing bij individuele belastingplichtigen is de inspecteur van de Belastingdienst de bevoegde autoriteit. De minister van Economische Zaken heeft tijdens het vragenuurtje namens mij aangegeven dat in 2008 de bevoegde autoriteit, de inspecteur, op de hoogte is gesteld. Dit geldt ook voor wat betreft de oprichting c.q. de officiële opening van de «Global Vendor Management Centre» in Zwitserland. Om die reden ben ik destijds noch als minister, noch als staatssecretaris daarover geïnformeerd. Ik heb daarvan eerst kennis genomen in het kader van het verschijnen van de publicatie over dit onderwerp in het Financieele Dagblad van 22 maart jl.
Op basis van de rechtspraak, te weten het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2002, nr. 35 976, en het arrest van het Hof van Justitie van 23 maart 2006 in de zaak C-210/04 (FCE Bank plc), was het fiscale experts, ook die op het ministerie van Financiën, bekend dat de handelingen tussen een in een bepaald land gevestigde ondernemer en een vaste inrichting van die ondernemer in een ander land, onder bepaalde omstandigheden geen voor de btw relevante handelingen zijn. Zoals ik in mijn antwoord op de eerder gestelde vraag 12 (vraagnummer 2010Z05369) reeds heb aangegeven, vormt die rechtspraak de basis voor het niet heffen van btw over het doorbelasten van kosten door een Zwitserse vaste inrichting van een vennootschap die in Nederland is gevestigd aan het hoofdkantoor van die vennootschap in Nederland. Ook de fiscale experts van het ministerie van Financiën waren overigens niet van genoemde concrete casus op de hoogte.
In het kader van een publicatie in het Financieele Dagblad van 22 maart 2010 is informatie ingewonnen bij de Belastingdienst. Uit die informatie kwam naar voren dat in 2008 bij de Belastingdienst een geval was voorgelegd waarin sprake zou zijn van inkoop van diensten via een vaste inrichting in Zwitserland. Op basis van de aldus verkregen informatie heeft de minister van Economische Zaken tijdens het mondelinge vragenuur van 23 maart jl. de Kamer geïnformeerd. Dat zij daarbij een feit memoreert dat in 2008 heeft plaatsgevonden, houdt echter geenszins in dat zij of ik daarvan al in 2008 op de hoogte waren.
Kunt u bevestigen dat «Global Vendor Management Centre» de Zwitserse Procurement Hub is, waarover ik eerder vragen heb gesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Als u in uw antwoord zegt dat fiscale experts op de hoogte waren van de route, betreft dat dan fiscale experts bij het ministerie van Financiën? Zo ja, wanneer waren zij op de hoogte?
Zie antwoord vraag 2.
Indien u zegt dat u niet op de hoogte was van concrete gevallen, houdt dat dan ook in dat u niet op hoogte was van de mogelijkheid om deze belastingroute op te zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat de minister van Economische Zaken tijdens het mondelinge vragenuur van 23 maart jl. zegt dat ING in 2008 heeft aangegeven4 dat de route via Zwitserland is opgezet, terwijl u zelf zegt dat u tot voor kort niet de hoogte was? Hoe definieert u ook in dit verband «tot voor kort»?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer is er voor het eerst door een organisatie melding gemaakt van de hier besproken belastingroute?
Zie antwoord vraag 2.
Kan een convenant met de Belastingdienst gehandhaafd blijven, wanneer er bewust een route is opgezet met het doel om de belasting te ontwijken?
Een convenant tussen een belastingplichtige en de Belastingdienst is een afspraak over de wijze en de intensiteit van het toezicht, gebaseerd op begrip, transparantie en wederzijds vertrouwen. Uitgangspunt daarbij is dat een ondernemer alle fiscale risico’s in kaart brengt, bij de Belastingdienst meldt en de Belastingdienst op korte termijn zijn mening hierover geeft.
Indien een belastingplichtige volledig transparant is en vooraf de fiscaal relevante punten bij de inspecteur op tafel legt, is het opzeggen van een convenant niet aan de orde. Ook niet in gevallen waarin de belastingplichtige en de inspecteur het niet met elkaar eens zijn over de fiscale gevolgen van een bepaald feitencomplex. In een dergelijke situatie kan het geschil uiteindelijk aan de rechter worden voorgelegd.
In gevallen waarin een belastingplichtige zich bedient van fiscaal
agressieve structuren en daarin niet (volledig) transparant is, komt de
basis aan het convenant te ontvallen. Overigens past niet binnen een convenant dat een belastingplichtige zich bij voortduring bezighoudt met fiscale grensverkenning.
Een aantal van de eerder door mij gestelde vragen zijn niet beantwoord in verband met het nog lopende onderzoek; krijg ik die antwoorden wel zodra het rapport er is?
Ja, uiteraard voor zover dat niet in strijd is met de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Een aantal vragen is niet beantwoord, terwijl het niet gaat om specifieke informatie die vooruitloopt op de uitkomsten van het aangekondigde onderzoek; kunt u die alsnog beantwoorden of aangeven waarom beantwoording niet mogelijk zou zijn?
Het onderzoek zal gericht zijn op btw ontwijkende structuren die leiden tot belastingvoordeel bij (internationaal opererende) financiële instellingen. Dat onderzoek zal zich in de eerste plaats richten op de vraag of er sprake is van structuren waarbij via internationale routes btw wordt ontweken. Indien dit het geval is zal er ten aanzien van deze structuren een nader feitenonderzoek door de Belastingdienst plaatsvinden. Mocht blijken dat een onderzochte financiële instelling gebruik maakt van structuren die in strijd zijn met doel en strekking van de wet, dan zal de Belastingdienst met de leiding van de desbetreffende instelling in overleg treden over de beëindiging van de structuren. Waar nodig zullen structuren worden bestreden en correcties worden aangebracht.
Bij het onderzoek zal worden getracht vast te stellen hoeveel financiële instellingen gebruik hebben gemaakt van de in de vraag bedoelde route.
Het is niet mogelijk op korte termijn informatie te verschaffen inzake de signalen die de Belastingdienst ontvangt over druk die mogelijk wordt uitgeoefend op toeleveranciers. Daarvoor zal eerst informatie moeten worden ingewonnen bij de Belastingdienst. Dit aspect wordt meegenomen bij het reeds toegezegde onderzoek.
Kunt u op schrift zetten welke extra onderzoeksvragen er volgens u zullen worden beantwoord naar aanleiding van de toezegging tijdens het mondelinge vragenuur van 23 maart jl.? Indien u deze vraag niet kunt beantwoorden, kunt u dan aangeven welke toezeggingen de Tweede Kamerleden nu eigenlijk hebben gekregen bij het betreffende mondelinge vragenuur?
Zie antwoord vraag 10.
Zal het onderzoek ook uitsluitsel geven over de omvang van het probleem? Ofwel, hoeveel bedrijven maakten gebruik van een vergelijkbare Zwitserlandroute om btw te ontwijken en hoeveel heeft dat de Nederlandse fiscus in totaal gekost?
Zie antwoord vraag 10.
Krijgt de Belastingdienst in het algemeen wel eens signalen binnen over druk die wordt uitgeoefend op toeleveranciers om mee te werken aan btw-ontwijking?
Zie antwoord vraag 10.
De kinderopvangtoeslag die niet wordt uitgekeerd aan burgers met chronisch zieke partners |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Is het waar dat de belastingdienst geen kinderopvangtoeslag uitkeert aan burgers die een chronisch zieke partner thuis hebben, omdat deze volgens de belastingdienst in staat zijn om op de kinderen te passen? Zo ja, hoe kan volgens u een chronische zieke met bijvoorbeeld MS op zijn of haar kinderen passen? Waarom is er voor dit soort gevallen geen hardheidsclausule van toepassing?
De Belastingdienst keert geen toeslag uit aan deze ouders omdat dit onder Sociaal Medische Indicatie (SMI) valt. Dat is gemeentelijk beleid en daarvoor is geld beschikbaar gesteld in het gemeentefonds.
Is het waar dat werkenden met een chronische zieke partner thuis wel in aanmerking kunnen komen voor een tegemoetkoming bij de gemeente?
Ja.
Bent u bekend met de eisen die gemeenten stellen om in aanmerking te komen voor deze tegemoetkoming? Is het waar dat er bijvoorbeeld gemeenten zijn die de tegemoetkoming alleen toekennen voor mensen die op of onder het minimumloon zitten?
SMI is gemeentelijk beleid. De gemeenten zijn autonoom in het bepalen van de eisen aan een tegemoetkoming voor de kinderopvang in het kader van SMI.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat werkenden met een modaal inkomen geen tegemoetkoming krijgen en dus zelf voor alle kosten van de kinderopvang moeten opdraaien? Zo nee, waarom niet?
Deze beleidsafweging is aan de gemeente. Ik kan niet in de verantwoordelijkheid van de gemeente treden.
Welke mogelijkheden heeft u tot uw beschikking om ervoor te zorgen dat het werken van deze burgers niet belemmerd wordt? Hoe voorkomt u dat in de toekomst burgers hun baan moeten opgeven, omdat zij voor hun kinderen geen opvang kunnen betalen?
De ouders die onder de Wet kinderopvang vallen, ontvangen kinderopvangtoeslag en voor de ouders die onder SMI vallen is er budget beschikbaar in het gemeentefonds.
Fraude bij Goldman Sachs |
|
Frans de Nerée tot Babberich (CDA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «ABN slachtoffer fraude door Goldman»?1
Ja
Is het waar dat ABN Amro en/of RBS hiervan schade hebben ondervonden? Zo ja, hoe groot is deze schade? Waar bestaat deze schade uit?
Ja, dit klopt. De schade bedraagt volgens de aanklacht van de SEC (afgerond) USD 841 miljoen.
De schade is gelopen bij het onderdeel van het toenmalige ABN Amro dat is overgenomen door RBS en dat nu de naam The Royal Bank of Scotland N.V. heeft. Sinds de separatie van ABN AMRO Bank op 1 april 2010 valt The Royal Bank of Scotland N.V. volledig onder RBS Group en is ABN AMRO Bank ondergebracht bij de 100% staatsdeelneming ABN AMRO Group. Het is dan ook aan RBS om nadere uitspraken te doen over deze schade.
In hoeverre is er een mogelijkheid dat Goldman Sachs door ABN Amro aansprakelijk wordt gesteld voor deze schade? Als RBS vooral getroffen is, heeft deze schade dan doorgewerkt in de bedragen die gemoeid zijn geweest bij de ontvlechting van het consortium? Kan de schade die hieruit voortvloeit dan verhaald worden?
Het deel van het oorspronkelijke ABN AMRO dat in handen is van de staat (ABN AMRO Bank N.V., waarin alle relevante activiteiten van de zogenaamde N-share zijn ondergebracht) heeft geen schade ondervonden van de fraude. Het bedrijfsonderdeel dat de schade heeft geleden is eigendom van RBS. Het is dan ook aan RBS om al dan niet een claim in te dienen bij Goldman Sachs.
De schade als gevolg van de fraude heeft niet doorgewerkt in de kosten rondom de ontvlechting van het consortium. Het bedrijfsonderdeel dat schade heeft ondervonden door de fraude door Goldman Sachs is als onderdeel van de afspraken binnen het consortium dat ABN AMRO heeft overgenomen al in 2007 toegewezen aan RBS. De schade heeft daarom niet doorgewerkt in de afrekening met het consortium.
In hoeverre zijn ook andere financiële instellingen waar de overheid bij betrokken is, zoals ING, geraakt door dergelijke praktijken?
Hiervan ben ik niet op de hoogte. Het kabinet heeft gekozen voor een zakelijke relatie met de financiële instellingen waar de Nederlandse Staat bij betrokken is. Het is niet aan de Minister van Financiën om uitspraken over dergelijke zaken te doen, maar aan deze instellingen zelf.
Wordt ook in Nederland door de AFM naar eventueel vergelijkbare praktijken gekeken?
De AFM kan een onderzoek instellen naar een financiële onderneming die mogelijk de regels heeft overtreden. Het is bij mij onbekend of de AFM thans onderzoek doet naar praktijken die vergelijkbaar zijn met de fraude waar Goldman Sachs van wordt beschuldigd. De AFM voert haar taken op het gebied van gedragstoezicht op de financiële markten zelfstandig uit. Ik heb als minister dan ook geen overzicht over de lopende onderzoeken van de AFM. Ik ga er van uit dat de AFM een onderzoek instelt indien de situatie hier aanleiding toe geeft.
ING Direct |
|
Ewout Irrgang |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Is het waar dat het Franse depositogarantiestelsel € 70.000 vergoedt en niet € 100.000 zoals het Nederlandse?
Ja, het klopt dat het Franse stelsel maximaal € 70.000 euro per depositohouder per bank vergoedt, en het Nederlandse maximaal € 100.000. Overigens schrijft de Europese Richtlijn inzake depositogarantiestelsels (94/19/EC) voor dat vanaf 31/12/2010 overal in Europa een dekking van € 100.000 wordt gehanteerd. Vanaf die datum zal sprake zijn van volledige harmonisatie (maximumharmonisatie) van het dekkingsbedrag.
Was u op de hoogte van het feit dat ING in Frankrijk het Nederlandse depositogarantiestelsel gebruikt ter promotie van ING Direct?1 Of duidt u de nadruk die de website op het Nederlandse depositogarantiestelsel legt anders? Zo ja, hoe?
Op basis van Europese regelgeving (genoemde richtlijn) en de Wft dienen banken potentiële en bestaande depositohouders te informeren welk depositogarantiestelsel (DGS) op hen van toepassing is. Het is een financiële onderneming op grond van artikel 3:264, lid 1, Wet op het financieel toezicht (Wft) echter niet toegestaan deze informatie voor reclamedoeleinden te gebruiken. Lid 2 van dit artikel staat wel toe dat zij in een reclame-uiting vermeldt dat op haar een vangnetregeling van toepassing is. Het is niet aan mij om te oordelen of de informatie die ING op haar website had opgenomen in strijd is met lid 1 van dit artikel. De Nederlandsche Bank (DNB) ziet hierop toe en kan zo nodig direct of indirect corrigerend optreden. Echter, mijn indruk is dat de verwijzing naar het Nederlandse Depositogarantiestelsel (DGS) die ING op haar website heeft opgenomen summier is en niet in strijd is met lid 1 van dit artikel. DNB onderschrijft dit beeld.
Hoeveel door het Nederlandse depositogarantiestelsel gegarandeerd spaargeld heeft de Franse tak van ING Direct?
Zoals gebruikelijk laat ik mij niet uit over vertrouwelijke informatie aangaande individuele instellingen. Wel kan ik u melden dat ING mij heeft gewezen op haar jaarverslag 2009. Daarin meldt ING dat ING Direct in Frankrijk ongeveer 762.000 klanten heeft, die gezamenlijk zo’n 11,3 miljard euro aan ING Direct hebben toevertrouwd2. Dit bedrag valt voor een belangrijk deel onder het Nederlandse DGS, namelijk voor zover de tegoeden van individuele depositohouders aan de voorwaarden voor dekking voldoen en de maximale dekking niet overschrijden.
Vind u het wenselijk dat een bank waarbij de Nederlandse staat al twee keer heeft moeten ingrijpen om een faillissement te voorkomen, de Nederlandse belastingbetaler met nog meer potentieel risico belast? Zo ja, waarom?
Vooraf wijs ik erop dat niet een bank spaargelden onder het DGS laat vallen en daarmee – in uw woorden – de belastingbetaler met potentieel risico belast. De wet en daarvan afgeleide regelgeving bepalen welke deposito’s onder dit stelsel worden gegarandeerd. Daarnaast financieren de banken het DGS, en niet de Staat (belastingbetaler); het zijn dus de banken die eventuele risico's lopen onder het DGS.
ING Bank is een instelling met een Nederlandse bankvergunning, die in Frankrijk opereert via een bijkantoor. Tegoeden aangehouden bij een bijkantoor van een bank met een Nederlandse bankvergunning vallen, conform Europese regels, onder het Nederlandse DGS. Bij het toezicht op banken wordt uiteraard het algehele risicoprofiel van de instelling in ogenschouw genomen. Particuliere deposito’s, waaronder spaargelden, zijn één van de reguliere, doorgaans stabiele financieringsbronnen van een bank. Het risicoprofiel van banken wordt door vele verschillende factoren beïnvloed, de hoeveelheid aangetrokken deposito’s is daar een van.
Deelt u de mening dat ING alle buitenlandse takken van ING direct zo snel mogelijk om moet zetten naar een rechtsvorm waarbij de desbetreffende spaargelden onder het depositogarantiestelsel van het desbetreffende land vallen en niet langer onder het Nederlandse? Bent u bereid afspraken met ING hierover te maken? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Binnen Europese regels en de toezichtkaders zijn instellingen zelf verantwoordelijk voor hun structuur. In de EU/Europese Economische Ruimte (EER) is sprake van een gemeenschappelijke markt met vrij verkeer van goederen, diensten, personen en kapitaal. De vrijheid van kapitaalverkeer wordt beschouwd als een grondbeginsel van het Verdrag en essentieel onderdeel voor het functioneren en voltooien van de interne markt.
Financiële diensten vallen onder het vrij verkeer van kapitaal. Dit betekent dat wanneer een financiële instelling een vergunning heeft gekregen in de ene lidstaat, deze instelling geen onnodige belemmeringen mogen worden opgelegd om in andere landen binnen de EU/EER vergelijkbare diensten aan te bieden. Gegeven dit uitgangspunt, kunnen banken op basis van hun «Europees paspoort» – eigenlijk de vergunning uit de lidstaat van herkomst – actief zijn in andere landen van de EU/ EER. Hieruit volgt dat het toezicht op een bank wordt uitgeoefend door de toezichthouder van de lidstaat van herkomst (zogenoemde home country control), behalve in de taakgebieden waarmee de Europese regelgeving de toezichthouder in de gaststaten heeft belast. Dit principe bepaalt tevens welk DGS van toepassing is.
Ten aanzien van die financiële instellingen die via een bijkantoor actief zijn in een of meerdere landen in de EU/EER, dienen de home country toezichthouder en de host country toezichthouder(s) (de toezichthouder van het land waar het bijkantoor is gevestigd) samen te werken en informatie uit te wisselen. In algemene zin zie ik hier ruimte voor verbetering van (samenwerking op het gebied van) het toezicht. Het is belangrijk om in Europees verband het toezichtsraamwerk te verbeteren, in plaats van ons achter de landsgrenzen terug te trekken, omdat dit aansluit bij het internationale karakter van de financiële markten en instellingen. Zo voorziet de nieuwe Capital Requirements Directive (CRD II) onder meer in de oprichting van colleges van toezichthouders, om de samenwerking en informatie-uitwisseling te verbeteren.