Het niet verhypothekeren van huizen op erfpacht door banken |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de erfpachtoplossing waar de gemeente Amsterdam kennelijk voor heeft gekozen, inzake het niet verhypothekeren van woningen op particuliere erfpacht door banken?1
Ja.
Is het u bekend of banken door de economische crisis terughoudender omgaan met het verstrekken van hypotheken aan woningen op particuliere erfpacht? Zo nee, waar komt het voornemen van de gemeente Amsterdam om de grondeigendommen van particulieren over te nemen dan vandaan? Loopt de gemeente in deze ook risico’s?
Zoals vermeld in Kamerbrief FM/2010/4146 zijn diverse banken inderdaad zeer huiverig om hypotheken te verstrekken bij particuliere erfpacht. De NVB stelt dat dit primair komt door onduidelijkheid over de voorwaarden van de erfpachtovereenkomsten, onduidelijkheid over de identiteit van de (toekomstige) erfverpachter en/of de toekomstige hoogte van het erfpachtcanon.
Dit mag niet betekenen dat er niets gedaan wordt aan de situatie dat bepaalde mensen met onverkoopbare huizen komen te zitten. Inmiddels is bekend geworden dat de Gemeente Amsterdam en de NVB hebben besloten om getroffen huiseigenaren tegemoet te komen. Zoals valt te lezen in het persbericht van de Gemeente Amsterdam zijn de gemeente en de NVB van mening dat deze groep mensen hun huis weer moet kunnen verkopen. Om dit te realiseren zouden bestaande gevallen van particuliere erfpacht omgezet moeten kunnen worden. Zoals het bericht vermeldt kan dit op twee manieren. De eerste mogelijkheid is dat de erfpachter zelf initiatief neemt en zijn erfverpachter benadert voor het bijkopen van het bloot eigendom van de grond. Door het bijkopen van de bloot-eigendom van de erfpacht door de erfpachter (of diens rechtsopvolger) gaat het erfpachtrecht door vermenging teniet en ontstaat er een situatie van volle eigendom. Ten tweede kan de Gemeente Amsterdam de grond (het bloot eigendom) kopen, zodat gemeentelijke erfpacht ontstaat. In dit geval loopt de Gemeente Amsterdam dan ook dezelfde risico’s als bij gemeentelijk erfpacht.
Als deze twee wegen niet tot een oplossing leiden, dan zullen banken bezien of financiering van huizenbezitters op particuliere erfpacht alsnog mogelijk is. Zo kan een bank overwegen of aan potentiële kopers van particuliere erfpacht alsnog een hypotheek wordt verstrekt. Ik hoop dat deze handreiking een oplossing is voor het bovenstaande geschetste probleem. Ik zal dit proces nauwlettend blijven volgen.
Bent u bereid na te gaan om welke banken het hier gaat, en wat het beleid inzake verhypothekeren op particulier erfpacht van deze banken inhoudt? Zo nee, waarom niet.
Zie antwoord op vraag 2. Is zijn algemeenheid zijn de banken zeer terughoudend bij het verstrekken van hypotheken op particuliere erfpacht. Zoals aangegeven zullen banken echter overwegen om aan potentiële kopers van particuliere erfpacht alsnog een hypotheek te verstrekken indien er geen andere oplossing wordt gevonden.
Bent u bereid na te gaan om hoeveel gevallen van particulier erfpacht het hier landelijk gaat? Zo nee, waarom niet?
Uit cijfers van het Kadaster blijkt dat er in Nederland in 2009 op 8 078 percelen particuliere erfpacht zit. Dat cijfer is een lichte stijging ten opzichte van 2007 toen er op 8 046 percelen particuliere erfpacht zat. Het kan overigens wel zo zijn dat er op één perceel meerdere woningen staan.
Is het waar dat de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) onderzoekt of er sprake is van onderling afgestemd gedrag tussen banken als het gaat om de hoge, of hoogte van de rentetarieven?2 Bent u bereid de NMa te vragen of er eveneens afspraken tussen banken inzake hypotheken op particulier erfpacht bestaan? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat de NMa bekend heeft gemaakt onderzoek te doen naar onder andere de ontwikkeling van de marges in de hypotheekmarkt. Als onafhankelijk toezichthouder op de naleving van de Mededingingswet bepaalt de NMa zelf waar zij onderzoek naar wenst te verrichten. Zo heeft de NMa besloten dat de financiële markten, waaronder de markt voor hypotheken, een speerpunt vormen in haar toezicht. Hierbij kijkt de NMa ook naar mogelijke gedragsafstemming tussen banken, wat onder omstandigheden een overtreding kan vormen van het kartelverbod.
Wat zijn de bevindingen van de minister van Financiën inzake de verstrekking van hypotheken bij particulier erfpacht door banken?3
Zie antwoord op vraag 2.
Kent u de websites www.reddingsgeld.com, www.instantlening.com, www.vliegendgeld.com, www.beetjemeer.com, www.ex.extraatje.com en www.spoedgeld.com?
Ja. Het opereren van deze en andere aanbieders van zogenoemd flitskrediet op de Nederlandse markt is mij bekend.
Is het u bekend dat tenminste één van deze websites adverteert met de teksten «Lenen zonder BKR-controle» en «Al in 10 minuten op je rekening. Leen nu!»?
Deze en andere flitskredietaanbieders bieden doorgaans alleen kredieten aan met een looptijd van ongeveer een maand. Deze kredieten vallen op dit moment nog niet onder de Wet op het financieel toezicht en de Wet op het consumentenkrediet, aangezien daarin kredieten met een looptijd van korter dan drie maanden worden uitgezonderd. Daardoor is een toets bij de stichting Buro Kredietregistratie niet verplicht en gelden de reclameregels (zoals dat bij kredieten niet mag worden geadverteerd met het «gemakkelijk» verkrijgen van het krediet) niet voor deze kredieten. Alleen een looptijd korter dan drie maanden is relevant voor de huidige uitzondering in de Wet op het financieel toezicht. Hoe de kosten die samenhangen met het krediet worden genoemd is niet relevant. Of de kosten rente, behandelkosten of bijvoorbeeld voorrijkosten worden genoemd, doet niet ter zake voor het onder financieel toezicht vallen van het krediet. Zodra meer dan onbetekenende kosten (onder welke naam dan ook) worden gerekend, is na inwerkingtreding van de wet sprake van een krediet dat onder financieel toezicht valt. Dit lijkt bij de genoemde websites zeker het geval.
Na inwerkingtreding van het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn consumentenkrediet (kamerstukken 32 339) vallen flitskredieten en alle andere kredieten met een looptijd korter dan drie maanden waarbij meer dan onbetekenende kosten worden gerekend wél onder financieel toezicht. Dat betekent onder andere dat de in vraag 2 aangeduide advertentieteksten dan niet meer zijn toegestaan bij deze kredieten. De richtlijn had 11 juni jl. geïmplementeerd moeten zijn. Helaas is deze datum door vertraging in verschillende fasen van het wetgevingstraject niet gehaald. Het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn consumentenkrediet is op 15 maart 2010 ingediend bij uw Kamer. De vaste commissie voor Justitie heeft op 27 april 2010 haar verslag uitgebracht. De nota naar aanleiding van het verslag is op 18 mei 2010 uitgebracht. Vervolgens heeft de vaste commissie voor Justitie het wetsvoorstel aangemeld voor plenaire behandeling in uw Kamer. Ik hoop dat de plenaire behandeling op korte termijn kan plaatsvinden. Zodra de Tweede Kamer met het wetsvoorstel heeft ingestemd, kan het wetsvoorstel door de Eerste Kamer worden behandeld en, indien deze daarmee ook instemt, in werking treden.
Is het waar dat de leningen die deze websites aanbieden niet vallen onder de Wet financieel toezicht en de Wet op het consumentenkrediet, zoals artikel 2.2 van de leningvoorwaarden van elk van deze websites stelt? Zo ja, wordt dat veroorzaakt door het gegeven dat deze websites «behandelingskosten» in rekening brengen in plaats van rente?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat al deze websites worden geëxploiteerd door het bedrijf DVB Investment Oy dat gevestigd is in Finland?
De genoemde websites worden inderdaad geëxploiteerd door dit bedrijf. Overigens moet een in Finland gevestigd bedrijf dat kredieten aanbiedt en zich daarbij duidelijk richt op een Nederlands publiek, zich – net als in Nederland gevestigde aanbieders – houden aan de toepasselijke bepalingen van de Wet op het financieel toezicht (zoals kredietwaardigheidstoetsing en reclameregels). De aangeboden kredieten vallen dus onder financieel toezicht zodra het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn consumentenkrediet in werking treedt.
Is het waar dat, indien de implementatie van de Europese richtlijn inzake kredietovereenkomsten voor consumenten is aangenomen en in werking treedt (Kamerstukken 32 339), deze websites geen vergoeding meer mogen vragen die hoger is dan het equivalent van een effectieve jaarrente van 15%?
Nadat het genoemde wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn consumentenkrediet in werking is getreden, vallen dergelijke kredieten inderdaad onder financieel toezicht. Ook wordt dan de maximum kredietvergoeding van 12% plus marktrente per jaar (op dit moment dus inderdaad de genoemde 15% in totaal) van toepassing. Overigens is de maximering van de jaarlijkse kredietvergoeding geen onderdeel van genoemde richtlijn, maar laat de richtlijn de lidstaten ruimte om een maximering voor de kredietvergoeding te handhaven of in te voeren. Nederland kent al een dergelijke maximering. Deze maximering zal ook worden toegepast op kredieten met een looptijd korter dan drie maanden.
Is het mogelijk, vooruitlopend op het aannemen van het wetsvoorstel, het aanbod van leningen zoals op deze websites plaatsvindt, te verbieden? Zo nee, is het mogelijk op basis van andere wetgeving in te grijpen, bijvoorbeeld omdat sprake kan zijn van oneerlijke handelspraktijken wanneer een lening van 50 euro voor 28 dagen 62,90 euro kost, wat in termen van rente een percentage van meer dan 125 procent betekent?
De Stichting Autoriteit Financiële Markten heeft de aanbieders van flitskrediet in april 2010 reeds geattendeerd op de regels die voor hen gaan gelden zodra het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn consumentenkrediet in werking treedt. Ook heeft de AFM, aangezien de implementatie van de richtlijn is vertraagd, deze aanbieders gewezen op afdeling 3.3A van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek waarin is bepaald dat een handelaar die oneerlijke handelspraktijken verricht, onrechtmatig handelt. Van oneerlijke handelspraktijken is bijvoorbeeld sprake wanneer een handelaar misleidende verkooppraktijken hanteert. Dit is onder meer het geval wanneer een aanbieder van krediet niet transparant is over de rente of kosten die verbonden zijn aan het krediet. Specifieke verboden, zoals het niet mogen adverteren met snelheid en gemak, zijn echter onder dit wettelijk regime niet afdwingbaar.Een buitenproportioneel rentepercentage houdt niet per definitie in dat de verkooppraktijk ook misleidend is geweest. Zoals ik in het antwoord op vraag 5 al heb aangegeven, zal na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn consumentenkrediet kunnen worden opgetreden tegen rente/kosten-percentages die boven de maximum kredietvergoeding (van 12% plus marktrente) uitgaan.
Het rapport van de AFM met bevindingen kwaliteit accountantscontrole en kwaliteitsbewaking |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de AFM1, waarin gewezen wordt op de noodzaak tot fundamentele verbeteringen bij accountantscontroles?
Ja.
Wat is uw reactie op de constatering van de AFM dat er sinds het onderzoek van vorig jaar weliswaar sprake is van verbetering, maar dat die nog onvoldoende is? Wat zijn daarvan de achterliggende oorzaken? Vindt u de snelheid van verbetering hoog genoeg, mede gezien het grote belang van kwaliteit van controle?
Na een reeks boekhoudschandalen aan het eind van de vorige eeuw is in 2006, mede gelet op het grote belang van het objectieve oordeel van de accountant en de waarde die in het maatschappelijk verkeer daaraan wordt toegekend, de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) in werking getreden. Accountantsorganisaties die wettelijk controles verrichten dienen op grond van de Wta te beschikken over een door de AFM verleende vergunning en staan onder doorlopend toezicht van de AFM. Vergunninghoudende kantoren moeten aantonen blijvend aan de bij of krachtens de Wta gestelde eisen te voldoen.
In het eerste toezichtjaar gaf de AFM prioriteit aan het behandelen van vergunningaanvragen van accountantsorganisaties voor het verrichten van wettelijke controles bij beursgenoteerde ondernemingen, kredietinstellingen en verzekeringsmaatschappijen, de zogenaamde OOB’s (Organisaties van Openbaar Belang). Het daaropvolgende jaar heeft de AFM zich toegelegd op het verlenen van vergunningen aan accountantsorganisaties die wettelijke controles verrichten bij middelgrote en grote ondernemingen (niet-OOB vergunningen). Na het afronden van het vergunningverleningsproces eind september 2008 heeft de AFM zich voortvarend toegelegd op het uitvoeren van het doorlopend toezicht.
De onderzochte Big 4- kantoren beschikken sinds eind september 2007 over een vergunning. Bij het verlenen hiervan heeft de AFM geconstateerd dat deze kantoren in opzet voldeden aan de bij of krachtens de Wta gestelde eisen. Hierbij heeft zij de werking van het noodzakelijke systeem van kwaliteitsbeheersing op hoofdlijnen getoetst aan de hand van een beperkt aantal accountantscontroles. De nadruk tijdens het daaropvolgende doorlopende toezicht ligt op de werking van het stelsel van kwaliteitsbeheersing in de praktijk.
De door de AFM gesignaleerde problemen hebben vooral te maken met het door externe accountants onvoldoende verkrijgen van controle-informatie en het onvoldoende waarborgen van de interne kwaliteitscontrole. De AFM stelt in onderhavig rapport vast dat betrokken kantoren in vergelijking met de onderzoeken die in 2008 zijn uitgevoerd vorderingen hebben gemaakt en stelt alles in het werk om ervoor te zorgen dat kantoren de nodige maatregelen nemen tot het wegnemen van de geconstateerde tekortkomingen. De AFM zal hiertoe waar nodig tot haar beschikking staande formele handhavingsmaatregelen inzetten jegens betrokken kantoren.
Met de door de AFM uitgevoerde onderzoeken wordt invulling gegeven aan wat met de Wta werd beoogd, namelijk onafhankelijk publiek toezicht op de naleving van aan accountantsorganisaties en accountants voor het verrichten van wettelijke contoles gestelde regels. Ik heb er vertrouwen in dat de AFM deze onafhankelijke toezichtsfunctie op een goede manier vervult.
Is het waar dat een deel van de geconstateerde problemen voortkomt uit verschil in interpretatie van (vaak recente) regelgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de genomen steekproef van de AFM groot genoeg is voor algemene uitspraken, aangezien er slechts een beperkt aantal dossiers onderzocht is? Zo nee, deelt u de mening dat een groot en representatief onderzoek nodig is om wel algemene uitspraken te kunnen doen?
De AFM bepaalt als zelfstandig bestuursorgaan binnen de contouren van de Wta op welke wijze zij invulling geeft aan het door haar uit te oefenen onafhankelijk toezicht op accountantsorganisaties. De AFM ziet het als goed gebruik om publiekelijk te rapporteren over door haar uitgevoerd onderzoek. Het is aan het oordeel van de AFM om, rekening houdend met de voor haar als toezichthouder geldende geheimhoudingsplicht en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, te bepalen op welke wijze zij invulling geeft aan deze rapportages.
Is het beperkte menskracht die ertoe geleid heeft dat de AFM zich heeft geconcentreerd op de «big four»?
De AFM houdt toezicht op alle accountantsorganisaties die wettelijke controles verrichten. Hierbij richt de AFM zich vooral op OOB’s. Bij het toezicht op accountantsorganisaties die wettelijke controles verrichten bij andere ondernemingen dan OOB’s steunt de AFM op basis van een samenwerkingsconvenant voor een deel op de werkzaamheden van de SRA (Samenwerkende Registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten).
De Big-4 kantoren hebben een aandeel van circa 80 procent van de totale omzet wettelijke controles in Nederland. Zij verrichten circa 60 procent van het aantal wettelijke controles in Nederland en ruim 90 procent van het aantal wettelijke controles bij OOB’s. De reikwijdte van onderhavig onderzoek moet in dit licht worden bezien.
Wat zeggen de resultaten van dit onderzoek over de geleverde kwaliteit van kleine kantoren? Vindt u het wenselijk dat ook de kwaliteit van kleine kantoren steekproefsgewijs onderzocht wordt?
In het kader van onderhavig onderzoek is de kwaliteit van accountantscontroles bij de Big 4-kantoren onder de loep genomen. De resultaten van onderhavig onderzoek zeggen niets over de kwaliteit van kleine kantoren.
De AFM houdt toezicht op alle accountantsorganisaties (groot en klein) die wettelijke controles verrichten. Bij accountantsorganisaties die wettelijke controles verrichten bij OOB’s, onderzoekt de AFM minimaal één keer in de drie jaar of een organisatie voldoet aan de normen van de Wta. Bij accountantsorganisaties die uitsluitend wettelijke controles verrichten bij niet-OOB’s onderzoekt de AFM minimaal één keer in de zes jaar of nog aan de normen van de Wta wordt voldaan. Naast deze reguliere controles voert de AFM incidenten- en themaonderzoeken uit. Zo heeft de AFM in de periode waarin onderhavig onderzoek plaatsvond bij meerdere Big-4 kantoren een zevental incidentenonderzoeken uitgevoerd.
Zijn er gevallen bekend waarin een accountantsverklaring onterecht is afgegeven? Welke structurele maatregelen worden genomen om de onzekerheid over onterecht afgegeven accountantsverklaringen weg te nemen, zodat de Nederlandse kapitaalmarkt weer op de accountantsverklaringen kan vertrouwen?
Effectenuitgevende instellingen zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor een goede financiële verslaggeving. Een goede accountantscontrole is de verantwoordelijkheid van de accountant en de accountantsorganisatie. De AFM heeft in het kader van onderhavig Wta-onderzoek bij een aantal controles vastgesteld dat accountants onvoldoende zekerheid hebben verkregen om de afgegeven accountantsverklaring te kunnen onderbouwen. Hiermee is niet gezegd dat de jaarrekeningen geen getrouw beeld geven van het vermogen en resultaat van betreffende ondernemingen.
De financiële verslaggeving van ondernemingen vormt een belangrijke bron van informatie voor beleggers en andere stakeholders om zich een oordeel te kunnen vormen over de waardering en toekomstverwachting van een onderneming. Daarom is het van groot belang dat die gebruikers erop kunnen vertrouwen dat de financiële verslaggeving een getrouw beeld geeft van de financiële situatie en prestaties van een onderneming. Naast de Wta is op 1 januari 2007 de Wet toezicht financiële verslaggeving (Wtfv) in werking getreden.
De AFM oefent op grond van de Wtfv actief toezicht uit op de juiste toepassing van de financiële verslaggevingsvoorschriften door effectenuitgevende instellingen. De AFM kan in actie komen zodra zij op grond van openbare feiten of omstandigheden redenen heeft voor twijfel of de financiële verslaggeving, of een onderdeel daarvan, van een effectenuitgevende voldoet aan de hiervoor gestelde wettelijke voorschriften. Gegevens die door de inzet van toezichtbevoegdheden uit hoofde van andere wettelijke taken zijn verkregen kunnen niet worden gebruikt, tenzij deze op enigerlei wijze in de openbaarheid zijn gekomen. Hieruit volgt dat de AFM niet automatisch onderzoek doet naar jaarrekeningen waarbij tekortkomingen in de accountantscontrole zijn vastgesteld.
De werking van de Wtfv wordt thans geëvalueerd. Bij de uitvoering van de evaluatie zal moeten worden vastgesteld of en in hoeverre het functioneren van de AFM bij de uitvoering van de Wtfv op een doeltreffende en doelmatige wijze heeft plaatsgevonden. Naar verwachting zal ik uw kamer eind dit jaar kunnen berichten over de uitkomsten van dit onderzoek en mogelijke aanbevelingen doen tot aanpassing van deze wet.
Wat is de materiële impact van deze onderzoeksresultaten? Betreft het met name de controleprocessen of is er ook serieuze twijfel over de vastgestelde waarde van bedrijven? Met andere woorden: zou de inhoud van het jaarverslag wijzigen als de controles wel voldoen aan de kwaliteitseisen die daaraan gesteld worden? Zo ja, wat is uw beleidsmatige reactie daarop? Zo nee, wegen de kosten van processen dan wel op tegen de meerwaarde? Is er risico dat dit soort processen leidt tot juridisering van controle, momenteel groeien de juridische afdelingen immers het hardst bij de kantoren? Moet het niet primair om de materiële impact gaan in plaats van om de processen?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is het maatschappelijke belang van het vroegtijdig naar buiten brengen van dit rapport met de daarbij gebruikte toon? Was het niet beter geweest eerst de interne discussies met de «big four» af te ronden en conclusies – gezien de beperkte steekproef – voorzichtiger te formuleren in combinatie met een aankondiging van nader onderzoek?
Zie antwoord vraag 4.
Is de huidige anonimiteit redelijk, gezien het feit dat de conclusies nogal verschillen tussen de verschillende kantoren? Kan niet beter het Engelse systeem gehanteerd worden, waarbij de AFM de bevoegdheid krijgt de namen van de betreffende organisaties bekend te maken, zodat meer recht gedaan wordt aan verschillende posities?
De AFM is bij het uitoefenen van haar toezicht gehouden aan de op haar als toezichthouder rustende geheimhoudingsplicht. De AFM kan in afwijking hiervan, teneinde de naleving van de Wta te bevorderen, feiten ter zake waarvan een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete is opgelegd, het overtreden voorschrift, alsmede de naam, het adres en de woonplaats van degene aan wie de last onder dwangsom of bestuurlijke boete is opgelegd ter openbare kennis brengen. Het publiceren van namen van organisaties gebeurt enkel in het kader van individuele handhavingsprocedures, en niet in het kader van rapporten met algemene bevindingen als het onderhavige.
Wat is uw beleidsmatige reactie op de conclusies van de AFM dat er een fundamentele gedragsverandering nodig is om de kwaliteit van de accountantscontrole te verbeteren? Zijn de maatregelen die de AFM neemt afdoende om de geconstateerde problematiek weg te nemen?
Het onafhankelijk toezicht van de AFM op het werk van accountants is in 2006 met de invoering van de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) geïntroduceerd. Ik heb er vertrouwen in dat de AFM deze onafhankelijke toezichtsfunctie op een goede manier vervult. Ik heb begrepen dat bij accountantskantoren waar in het kader van onderhavig onderzoek tekortkomingen zijn geconstateerd de nodige maatregelen tot verbetering zijn genomen. De AFM zal nauwlettend blijven volgen of dit inderdaad tot voldoende verbetering leidt en maakt waar nodig gebruik van de tot haar ter beschikking staande formele handhavingsmiddelen.
Ik zal het verdere onderzoek dat de AFM heeft aangekondigd met belangstelling volgen. Het belang van een breed gedragen maatschappelijk vertrouwen in het werk van accountants staat buiten kijf. Dit is uiteindelijk ook in het belang van de beroepsgroep zelf.
Bezuinigingen op de belastingsdienst |
|
Farshad Bashir |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de zorg die is geuit door de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs over bezuinigingen op de Belastingdienst?1
Met belangstelling heb ik kennis genomen van de uitspraken van de voorzitter van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs. Ik onderschrijf zijn stelling dat het bedrijfsleven baat heeft bij een stabiele, efficiënte en snel opererende Belastingdienst. Dit laat onverlet dat ook organisaties als de Belastingdienst in voorkomende gevallen een bijdrage moeten leveren aan het gezond maken van de overheidsfinanciën. In de situatie van de Belastingdienst waar personeelskosten een groot deel van de kosten uitmaken, zal er in die gevallen niet aan kunnen worden ontkomen het personele budget te verminderen. Dat is ook daadwerkelijk gebeurd als uitwerking van eerdere taakstellingen waartoe dit kabinet heeft besloten. De zorg van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs ziet overigens ook op mogelijk nieuwe bezuinigingen op de Belastingdienst.
Is er een algemene doelstelling geformuleerd voor bezuiniging op personeel bij de Belastingdienst? Zo ja, wat is die doelstelling?
Zie antwoord vraag 1.
Om welke reden hebben 6 000 werknemers bij de Belastingdienst een brief ontvangen waarin zij het advies krijgen op zoek te gaan naar een andere baan? Hoe zit het met het beleid omtrent oudere werknemers die een brief hebben gekregen?
De boventalligheid binnen de Belastingdienst (stand 1 juli 2010: 441 fte) is het gevolg van het invullen van taakstellingen. De boventalligheid doet zich voor bij het primaire proces, staf en management. De 6000 medewerkers van de belastingregio’s die hier werkzaam in zijn hebben in juli 2010 de bewuste brief over mobiliteit ontvangen. Er is geen onderscheid gemaakt naar leeftijd. De betrokken medewerkers zijn in de brief uitgenodigd om in gesprek te gaan met hun management over vrijwillige mobiliteit binnen of buiten de Belastingdienst. Het doel hiervan is gedwongen mobiliteit te voorkomen.
Hoe komt het dat binnen een groot aantal onderdelen van de Belastingdienst het probleem speelt dat er meer medewerkers zijn dan het budget toelaat, zoals in de bewuste brief staat? Sinds wanneer is dit het geval? Was dit ook het geval als er niet bezuinigd was?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke onderdelen wil de Belastingdienst het aantal werknemers terugbrengen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een overzicht geven van de huidige personele bezetting van de Belastingdienst? Kan in dit overzicht het antwoord op vraag 5 in een aparte kolom worden gezet?
De formatie is als volgt. De bezetting bij de belastingregio’s was peildatum 1 juli 2010 16 920. De bezetting van de overige bedrijfsonderdelen was op dat moment gelijk of lager dan de toegestane formatie.
Formatie
Bezetting Peildatum 1 juli 2010
Verschil
Belastingregio's
16 479
16 920
441
Douane
4 869
4 854
-15
Overige Bedrijven
4 403
4 038
-365
Facilitaire Bedrijven
4 781
4 556
-225
Kunt u aangeven hoeveel medewerkers zich bezighouden met toezicht en hoeveel met invordering? Hoe is de capaciteit van het toezicht verdeeld tussen belastingbetaling door particulieren en belastingbetaling door bedrijven?
Binnen de belastingregio’s houden circa 1 000 medewerkers zich bezig met het toezicht op particulieren. Voor het toezicht op bedrijven gaat het om circa 9 500 medewerkers. In de invordering zijn een kleine 2 000 medewerkers werkzaam. De overige medewerkers van de belastingregio’s zijn belast met dienstverlening, administratieve verwerking en staf- en managementtaken.
Heeft het horizontaal toezicht geleid tot een kleinere bezetting op toezicht?
Nee.
Hoe denkt u dat deze brief op de werkvloer is ontvangen? Deelt u de mening dat dit het werkplezier aantast en dientengevolge ook de kwaliteit van het werk? Wat gaat u hieraan doen?
De medewerkers zijn door het management actief geïnformeerd over de brief. Aangezien de aandacht voor mobiliteit binnen de Belastingdienst en de voorgenomen stappen met regelmaat in het eerste halfjaar 2010 aan de orde zijn geweest en ook in interne media een plaats kregen (bijvoorbeeld De Beeldkrant Belastingdienst), waren medewerkers in de meeste gevallen niet verrast. De reacties varieerden van onbegrip omdat er toch werk genoeg is, zorgen over behoud van werk en baan tot interesse om met mobiliteit aan de gang te gaan.
Er zijn geen aanwijzingen dat de kwaliteit van het werk door de verzending van de brieven is aangetast. Het management is zich goed bewust van zijn verantwoordelijkheid ten opzichte van de medewerkers en heeft de opdracht gesprekken met hen over mobiliteit en toekomstige arbeid permanent te voeren.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over de Belastingdienst van 16 september 2010?
De vragen zijn beantwoord voor het algemeen overleg over de Belastingdienst.
Aanpassing van de casinoregels op St. Maarten |
|
Hero Brinkman (PVV), Eric Lucassen (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Government amends casino policy, licence for Caravanserai possible»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het vertrouwen in de integriteit van de nieuwe regering van Sint Maarten, ernstig is aangetast, door de plotselinge wijziging van de casinoregels, waardoor dit casino wel open kan gaan en waardoor personen, waarvan hardnekkige informatie zegt dat zij banden hebben met de georganiseerde misdaad, veel financieel voordeel hebben? Zo nee, waarom niet?
Het Bestuurscollege en de eilandsraad van Sint Maarten zijn op grond van de Eilandsregeling Nederlandse Antillen op veel terreinen autonoom in het nemen van besluiten binnen de grenzen van de wet. Wijziging van regelgeving en beleid valt onder de autonome bevoegdheid van het eilandgebied. Wijziging van het beleid op het gebied van casino vergunningenbeleid dus ook.
Ik constateer dat de eilandsraad van Sint Maarten heeft ingestemd met een aanpassing van casinoregels.
In het verleden heeft de Gouverneur van de Nederlandse Antillen het besluit waarbij een vergunning is afgegeven vernietigd omdat de bewuste vergunning toen in strijd met vigerende regelgeving is afgegeven. In dit geval is er geen sprake van vergunningverlening, maar van het aanpassen van de regels c.q. het beleid.
Dit neemt niet weg dat het moment waarop dit besluit is genomen ook bij mij de nodige vragen heeft opgeroepen. Ik kan u dan ook toezeggen dat ik de heer Marlin zal vragen een toelichting te geven op de achterliggende motieven om de casinoregels op Sint Maarten te wijzigen.
Het strekt niet tot mijn bevoegdheid het Nederlands Antilliaanse openbaar ministerie opdracht te geven tot het instellen van onderzoeken. Indien mij informatie bereikt die aanleiding geeft tot het instellen van een strafrechtelijk onderzoek, zal ik dat melden bij de procureur-generaal van het Nederlands Antilliaanse OM, zoals ik dat in het verleden ook heb gedaan. Vooralsnog heb ik die informatie niet.
Bent u bereid alles in het werk te stellen, het OM een onderzoek te laten verrichten naar mogelijke corruptie van bestuurders, in het bijzonder naar commissioner Marlin, die dit mogelijk hebben gemaakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit initiëren?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze zaak toont dat Sint Maarten absoluut niet het integriteitsniveau heeft, om een aparte status te kunnen verwerven? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het schikken van belastingfraude |
|
Farshad Bashir , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Is het waar dat strafvervolging wegens belastingfraude kan worden afgekocht door een schikking te treffen met de Belastingdienst? Kunt u uitvoerig uiteenzetten welke regels en procedures hiervoor gelden, onder welke omstandigheden en voorwaarden een schikking kan worden aangeboden en hoe de verantwoordelijkheden zijn verdeeld tussen Belastingdienst en Openbaar Ministerie?
Ja, het treffen van schikkingen in deze zaken is een wettelijke afdoeningmodaliteit. Artikel 76 en volgende van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) vormen de basis voor het fiscale straf(proces)recht, voor zover dit afwijkt van het algemene straf(proces)recht. De zogenaamde Aanmeldings-, transactie- en vervolgingsrichtlijnen voor fiscale delicten, douane- en toeslagendelicten (Staatscourant, 28 december 2009, nr. 20351) geven hieraan een nadere invulling. In deze ATV-richtlijnen is nauwkeurig vastgelegd op welke wijze het opsporings- en vervolgingsbeleid gestalte krijgt.
Procedureel is de gang van zaken als volgt. De Belastingdienst bespreekt mogelijke strafbare feiten in het zogenaamde selectieoverleg (SO), waaraan ook de FIOD deelneemt. In de ATV-richtlijnen is aangegeven wanneer sprake is van feiten die moeten worden aangemeld in het SO. Het SO bepaalt welke van de aangemelde feiten worden doorgestuurd naar het tripartiete overleg (TPO). In het TPO, dat onder leiding staat van het OM en waaraan naast de Belastingdienst ook de FIOD deelneemt, wordt bepaald welke van de aangeboden feiten daadwerkelijk zullen worden vervolgd door het OM. Daarbij dienen de uitgangspunten in de ATV-richtlijnen als basis.
Indien niet besloten wordt tot strafrechtelijke vervolging wordt de zaak weer in handen gelegd van de Belastingdienst. Hierbij wordt tevens bepaald of de zaak via het fiscale strafrecht wordt afgedaan (fiscale transactiebevoegheid) of dat de zaak fiscaal/bestuurlijk zal worden afgedaan op basis van art. 67 van de AWR. Bij het aangaan van een fiscale transactie kunnen de voorwaarden worden toegepast die zijn neergelegd in artikel 76 lid 3 van de AWR. Uiteraard blijft ook het vastgestelde belastingbedrag verschuldigd.
Wat is uw reactie op het bericht «Schoemacher schikt met fiscus»?1 Is het waar dat de Belastingdienst heeft berekend dat anderhalf miljoen euro aan inkomsten is verzwegen en dat een deel van deze belastingfraude is bekend, maar dat niet strafrechtelijk is vervolgd onder de voorwaarde dat een deel van het bedrag wordt terugbetaald?
Zoals bekend is de opsporings-, vervolgings- en zittingscapaciteit beperkt. Om die reden moeten capaciteitsafwegingen worden gemaakt in de selectie en aanpak van strafzaken. Het uitgangspunt bij het maken van deze noodzakelijke keuzes is dat zowel efficiënt als effectief strafrechtelijke en bestuurechtelijke interventies worden toegepast. Tegen die achtergrond zijn interventies zoals transacties en ontnemingen onder omstandigheden volwaardige en passende interventies om strafrechtelijk op te treden.
In de ATV-richtlijnen wordt, op grond van de omvang van het fiscaal nadeel en andere relevante aspecten, aangegeven of in beginsel voor bestuurlijke dan wel strafrechtelijke afdoening wordt gekozen. Ook in deze zaak heeft een dergelijke afweging plaatsgevonden, waarbij de omstandigheden van het geval ertoe hebben geleid dat uiteindelijk is gekozen voor een transactie door de Belastingdienst als passende reactie op de gepleegde strafbare feiten. Vanwege art. 67 van de AWR – waarin de fiscale geheimhoudingsplicht is geregeld – is het niet toegestaan concrete informatie over deze zaak publiekelijk te verstrekken. Dit heeft als uitgangspunt te gelden voor iedere wijze van verstrekking.
In hoeverre staat het medisch beroepsgeheim in de weg om belastingfraude effectief op te kunnen sporen? Speelde dat in dit geval ook een rol?
Het medisch beroepsgeheim strekt ertoe dat een medicus geen inzage verschaft in de gegevens van patiënten. Uiteraard houdt dit niet in dat medici zich kunnen onttrekken aan fiscale en strafrechtelijke onderzoeken, maar de mogelijkheden voor onderzoek kunnen er wel door worden beperkt. Dit is bijvoorbeeld het geval als na onderzoek bij de arts en/of instelling nader onderzoek gewenst is bij patiënten of in de patiëntgegevens. Aan het onderzoeken van deze gegevens kan het medisch beroepsgeheim in de weg staan, maar het is ook mogelijk dat er een modus wordt gevonden waardoor de benodigde informatie wordt verkregen zonder dat patiëntgegevens worden vrijgegeven, bijvoorbeeld door deze gecodeerd te verstrekken.
Vanwege de vertrouwelijkheid van de zaak kan ik niet ingaan op uw vraag of het in de onderhavige zaak zo was dat het medisch beroepsgeheim aan een effectieve opsporing in de weg heeft gestaan.
Bent u bereid openbaar te maken waarom hier niet strafrechtelijk vervolgd is en voor welk bedrag er is geschikt? Zo nee, bent u bereid de Kamer vertrouwelijk inzage te geven in de gevraagde informatie?
Zie antwoord vraag 2.
Is hier mede geschikt «om redenen van proceseconomie» oftewel omdat de capaciteit bij de Belastingdienst (FIOD-ECD) en het Openbaar Ministerie niet toereikend is om witteboordencriminaliteit op te sporen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om deze tekorten weg te werken?
Zie antwoord vraag 2.
Zou er ook een schikking zijn aangeboden wanneer betrokkene minder vermogend zou zijn en niet in staat zou zijn een som geld terug te betalen aan de Belastingdienst? Met andere woorden, wordt door het aanbieden van schikkingen niet per definitie een verschil in behandeling gemaakt tussen rijke en arme fraudeurs? Vindt u dat de term klassenjustitie hier op past? Zo nee, waarom niet?
Van klassenjustitie is geen sprake. Het feit dat iemand vermogend is, is geen reden om de zaak door middel van een transactie af te doen. De beslissing om te transigeren door middel van de verplichting tot betaling van een geldsom of het verrichten van een taakstraf wordt genomen als gelet op de aard en achtergrond van de zaak een transactie een passende strafrechtelijke reactie is.
Deelt u de vrees dat dergelijke schikkingen voor belastingfraude calculerend gedrag in de hand zullen werken, omdat de sanctie die er kennelijk op staat slechts is dat een deel van het bedrag terug moet worden betaald? Zo nee, waarom niet?
Deze vrees deel ik niet, omdat ik meen dat de ATV-richtlijnen voldoende waarborgen bieden om te voorkomen dat calculerend gedrag kan ontstaan. Ik wijs er nog eens op dat de ontdoken belasting altijd moet worden voldaan. Het strafrechtelijke boetebedrag komt daar bovenop.
Bent u bereid er voor te zorgen dat aanzienlijke belastingfraude niet langer zal worden geschikt maar strafrechtelijk vervolgd zal worden? Zo nee, waarom niet?
Nee. De huidige praktijk, gereguleerd door de ATV-richtlijnen, biedt naar mijn mening voldoende waarborgen dat binnen de wettelijke en capacitaire mogelijkheden zorgvuldig en evenwichtig tegen belastingfraude wordt opgetreden.
Bent u bereid een overzicht te geven van het aantal keer dat de afgelopen vijf jaar geschikt is bij delicten van het financieel-economische criminaliteit? Kan daarbij onderscheid worden gemaakt naar schikkingen met de Belastingdienst en schikkingen met het Openbaar Ministerie, de aard van de delicten en de bedragen die hiermee gemoeid zijn?
Ik kan geen overzicht geven van alle transacties die financieel-economische criminaliteit betreffen, omdat deze zaken door het OM worden geregistreerd onder algemene strafbepalingen, zoals oplichting en valsheid in geschrift. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt naar de aard van de criminaliteit (financieel-economisch of anderszins).
De Belastingdienst heeft in de afgelopen 3 jaren in enkele tientallen gevallen
Een fiscale transactie gesloten. Omdat de bedragen waarvoor is geschikt niet systematisch worden vastgelegd is het niet eenvoudig om
hierin nadere concrete informatie te geven. Wel is bekend dat het in de meeste gevallen gaat om formele delicten, zoals het niet doen van een aangifte. Bij deze zogenaamde omissiedelicten staat niet een ontdoken belastingbedrag centraal, maar het niet voldoen aan een formele verplichting als zodanig.
De problemen tussen de belastingdienst en ZZP-ers |
|
Pauline Smeets (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van berichtgeving over zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers), die regelmatig in conflict zijn met de Belastingdienst?1
Ja.
Herkent u zich in de kwalificaties «heksenjacht van de fiscus» en «disputen met de fiscus in sommige sectoren schering en inslag» ?
Nee, van een heksenjacht van de fiscus is zeker geen sprake. Vanzelfsprekend kunnen er wel verschillen van inzicht bestaan tussen de Belastingdienst en zzp`ers omdat er arbeidsrelaties zijn waarbij het onderscheid tussen het werken in en buiten dienstbetrekking moeilijk te maken is. Met als mogelijk gevolg, verschil van inzicht over de aard van de arbeidsrelatie. In deze gevallen kan een controle achteraf op de feiten en omstandigheden van het geval er mogelijk toe leiden dat de kwalificatie van de arbeidsrelatie en de afgegeven VAR ter discussie komen te staan2. Dit kan vervelend zijn voor de betrokken zzp`ers, maar is een gevolg van de toetsing door de Belastingdienst aan vigerende wet- en regelgeving.
Is het waar dat de fiscus in Nederland veel meer eisen stelt aan zzp’ers dan in omringende landen?
Nee, naar ons bekend zijn er internationaal bezien geen grote verschillen ter zake van de feiten en de omstandigheden die gebruikt worden bij de kwalificatie van een belastingplichtige als ondernemer of als werknemer3.
In andere landen is soms wel voor een andere systematiek gekozen om duidelijkheid te verschaffen. In het Verenigd Koninkrijk bijvoorbeeld kan de opdrachtgever bij onzekerheid over de arbeidsrelatie gebruik maken van een interactieve webmodule. De Belastingdienst onderzoekt thans de mogelijkheden van een dergelijke systematiek.
Is het waar dat, zoals ZZP Nederland stelt, 10 000 tot 20 000 van de 700 000 zzp’ers een probleem met de fiscus heeft?
Er bestaat geen inzicht in het aantal zzp`ers dat een probleem heeft met de Belastingdienst, omdat zij geen zzp`ers registreert. Wel worden de afgegeven VAR-verklaringen geregistreerd, in 2009 werden 350 000 VAR-verklaringen aan belastingplichtigen afgegeven. Van die belastingplichtigen heeft 1% bezwaar aangetekend tegen de afgegeven VAR-verklaringen. Behoudens deze bezwaren zijn er over het jaar 2009 1 921 VAR-verklaringen herzien.
Hoe vaak wordt de aanvraag van een Verklaring arbeidsrelatie (VAR) geweigerd? In welke verhouding staat dit tot het aantal toegekende VAR’s?
Aanvragen voor VAR-verklaringen worden enkel geweigerd als die niet volledig zijn ingevuld. Afhankelijk van de antwoorden op het vragenformulier kwalificeert het VAR-systeem, middels de beslisbomen, de aanvraag. Deze kwalificatie leidt tot één van de vier soorten VAR-verklaringen (loon, winst uit onderneming, resultaat uit overige werkzaamheden en de VAR directeur groot aandeelhouder).
Hoe vaak worden belastingvoordelen achteraf alsnog weer ingetrokken?
De belastingvoordelen waarop in dit verband kennelijk wordt gedoeld, zijn de ondernemersfaciliteiten die in de inkomstenbelasting kunnen worden geclaimd. Alle ondernemers (daar onder kunnen dus ook zzp‘ers zitten) kunnen deze claimen. Wanneer bij controle blijkt dat er geen recht bestaat op deze faciliteiten, dan worden de ten onrechte geclaimde faciliteiten gecorrigeerd.
Hoe vaak dat bij zzp‘ers gebeurt, is niet bekend, omdat deze niet fiscaal gedefinieerd zijn en veel al zullen zijn opgenomen in het ondernemerschap.
Kunt u een overzicht geven van VAR-weigeringen en intrekkingen per sector?
Nee, zie ook de antwoorden op vraag 5 en 6.
Beschikken de postbezorgers van de nieuwe postbedrijven ook over een VAR? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In de VAR-aanvragen wordt alleen gevraagd naar het aantal opdrachtgevers en niet naar de identiteit van de opdrachtgevers. De gevraagde informatie kan derhalve niet worden verstrekt.
De aftrekbaarheid van golfkosten |
|
Farshad Bashir |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Vindt u het wenselijk dat uitgaven voor het lidmaatschap van een golfclub fiscaal aftrekbaar zijn?1 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom bent u dan niet in beroep gegaan tegen de uitspraak van de rechter?
De rechtbank heeft in de desbetreffende uitspraak het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard omdat de uitgaven voor het lidmaatschap van de golfclub in dit geval niet aftrekbaar zijn. Dat verklaart waarom de Belastingdienst niet in hoger beroep is gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank.
In de uitspraak is te lezen dat de kosten weliswaar werden gemaakt met het oog op zakelijke belangen van de onderneming, maar tevens dat sprake is van representatiekosten in de zin van artikel 3.15 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Artikel 3.15 beperkt de aftrek van een groot aantal zogenoemde «gemengde» kosten of sluit ze uit (bijvoorbeeld voor voedsel, drank en genotmiddelen, voor representatie en voor congressen). Deze zogenoemde gemengde kosten komen tot een bedrag van € 4300,- (bedrag voor 2010) niet in aftrek. Indien de belastingplichtige daarvoor bij de aangifte kiest, geldt deze drempel echter niet en komen deze kosten voor 73,5 % in aftrek (percentage voor 2010). Een dergelijk verzoek heeft belanghebbende niet gedaan, zodat de (totale) representatiekosten – die minder bedragen dan het drempelbedrag – niet aftrekbaar zijn.
Het is wellicht goed om de regels voor de aftrekbaarheid van dergelijke kosten nog eens in grote lijnen te schetsen. In het algemeen zijn alleen die uitgaven aftrekbaar van de winst, die zijn gedaan met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Privé uitgaven zijn daarentegen niet aftrekbaar. Het gaat hierbij in principe om het subjectieve oogmerk van de ondernemer. Waarom deed hij deze uitgave? De inspecteur mag bij de beoordeling het uitgavenbeleid van de ondernemer niet toetsen, hij mag met andere woorden niet op de stoel van de ondernemer gaan zitten. Op grond van de jurisprudentie kent dat overigens weer zijn begrenzing als een redelijk denkend ondernemer niet kan volhouden dat hij de uitgaven heeft gedaan met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming (marginaal toetsingrecht van de Belastingdienst).
Van groot belang zijn in dit verband de regelingen van artikel 3.14 en 3.15 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Artikel 3.14 sluit een groot aantal kosten en lasten per definitie geheel van aftrek uit, zelfs al zouden ze uitsluitend zijn gedaan met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming (bijvoorbeeld uitgaven tot het voeren van een zekere staat, vaartuigen gebruikt voor representatieve doeleinden, geldboeten en steekpenningen). Voor de aftrekbeperking en aftrekuitsluiting van artikel 3.15 Wet inkomstenbelasting 2001 verwijs ik naar hetgeen hiervoor is opgenomen.
Beide artikelen leveren de Belastingdienst een sufficiënt instrumentarium bij de het antwoord op de vraag of bepaalde uitgaven al dan niet geheel van aftrek zijn uitgesloten dan wel gedeeltelijk aftrekbaar zijn. Ik zie dan ook geen aanleiding tot wettelijk ingrijpen. De beoordeling vindt plaats binnen de actuele werkprocessen van de Belastingdienst.
Bent u het eens met de stelling dat door deze uitspraak het begrip «representatiekosten» een te ruime uitleg krijgt en daardoor het gevaar ontstaat dat de kosten voor allerlei andere vormen van vrijetijdsbesteding zoals tennis aftrekbaar worden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe wordt nu bepaald wat fiscaal aftrekbare representatiekosten zijn? Hoe controleert de belastingdienst daarop?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om de aftrekbaarheid van representatiekosten wettelijk duidelijker af te bakenen om precedentwerking van deze uitspraak te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit nog gelijk met het belastingplan 2011 regelen?
Zie antwoord vraag 1.
Bouwleges als melkkoe voor gemeenten |
|
Sadet Karabulut , Ronald van Raak |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Bouwleges melkkoe voor lokale overheid»?1
Het onderzoek van Vereniging Eigen Huis, waarop het bericht gebaseerd is, laat zien dat de verschillen in leges tussen verschillende gemeenten nog steeds groot zijn. Vorig jaar hebben de minister voor Wonen, Wijken en Integratie en ik uw Kamer bericht over de maatregelen die genomen worden om met name de transparantie in leges te verbeteren. Betere transparantie laat naar mijn mening zien dat de leges – die blijkens het onderzoek niet harder zijn gestegen dan de inflatie2 – de kosten die gemeenten maken voor de vergunningverlening niet overstijgen en dat er geen sprake is van een «melkkoe» waarmee de gemeentekas wordt gespekt.
Erkent u dat tarieven voor bouwvergunningen tussen gemeenten enorm verschillen? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het bouwlegesmodel van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), dat moest zorgen voor uniforme en transparante tarieven? Zo nee, waarom niet?
Legestarieven voor bouwvergunningen kunnen sterk uiteenlopen. Hiertegen bestaat geen bezwaar, mits op het totaal van de leges geen winst wordt gemaakt. Artikel 229b Gemeentewet bepaalt namelijk dat de totale begrote opbrengst van de leges de begrote kosten niet mag overschrijden. Dit op het niveau van de totale legesverordening, waarbij verrekening tussen activiteiten onderling mogelijk is (kruissubsidiëring). Ik sluit mij aan bij hetgeen ik samen met de toenmalige minister van VROM over de legestarieven heb opgemerkt in de brief aan uw Kamer d.d. 20 november 20093 onder het kopje «Verschillen zullen er blijven». Samengevat komt het er op neer dat lokale omstandigheden een gerechtvaardigde aanleiding kunnen vormen voor verschillen en dat gemeenten autonoom zijn in het bepalen van de hoogte van de leges en het percentage van kostendekking, mits niet meer dan 100%. Het genoemde bouwlegesmodel van de VNG is wel bedoeld om te komen tot transparante, maar niet tot uniforme tarieven. Het uiteenlopen van tarieven is dus niet in strijd met dit model.
Hoeveel gemeenten vragen hogere tarieven voor bouwleges dan in 2006 met de VNG is overeengekomen? Met welk percentage worden deze tarieven overschreden en vindt u dit acceptabel?
Dit is niet bekend aangezien er zijn geen afspraken met gemeenten zijn gemaakt over de hoogte van tarieven. Wel zijn afspraken gemaakt over de transparantie van de legesberekening.
Ter uitvoering van de motie-Wiegman4 is in overleg met IPO en VNG een «Leidraad legestarieven omgevingsvergunning» opgesteld, die bij brief van 15 april 20105 aan uw Kamer is aangeboden. Met IPO en VNG is afgesproken dat zij zullen bevorderen dat de leidraad wordt toegepast. De motie Heijnen6 verzocht de regering om de uitvoering van de afspraken met VNG en IPO niet alleen te toetsen op transparantie maar ook op het in acht nemen van een redelijke bandbreedte van de leges. In een Algemeen Overleg d.d. 22 april is toegezegd dat in 2012 geëvalueerd zal worden of deze afspraken tot het gewenste resultaat hebben geleid.
Bent u van mening dat er een maximumtarief moet komen voor bouwvergunningen en dat er moet worden toegezien op handhaving van dit maximum? Zo ja, op welk termijn verwacht u hieromtrent met een voorstel te komen? Zo nee, waarom niet?
Een maximumtarief voor legesheffing bestaat al in zoverre dat deze in totaliteit ten hoogste kostendekkend mogen zijn. Voor het overige wil ik de evaluatie van de gemaakte afspraken ter uitvoering van de motie-Wiegman (zie vraag 3) afwachten. Mocht als uitkomst van die evaluatie blijken dat transparantie van legestarieven onvoldoende is bereikt, dan zal ik, zoals eerder aangekondigd, een wettelijke regeling voorbereiden die verplicht tot transparantie bij de gemeenten in de opbouw van de legestarieven.
De mogelijkheid voor het introduceren van een EU-belasting |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Brussel heeft plannen voor Europese belasting»?1
Ja.
Staat u ook positief tegenover de mogelijkheid om een EU-belasting in te voeren op luchtvaart en/of financiële transacties? Zo nee, staat u daar ook niet positief tegenover wanneer dit gepaard zou gaan met eenzelfde besparing op de nationale bijdragen aan de EU, die weer uitgekeerd zou kunnen worden in de vorm van een lastenverlichting, waardoor er per saldo geen lastenverzwaring optreedt?
Allereerst wil ik er op wijzen dat belastingheffing een bevoegdheid van de lidstaten is en het Verdrag geen autonome heffingsbevoegdheid voor de EU kent. Zoals in de Nederlandse bijdrage aan de EU-begrotingsevaluatie is aangegeven, heeft het de voorkeur om de EU-begroting te financieren uit slechts één finanancieringsbron, namelijk het BNI-middel (bruto nationaal inkomen). Een Europese belasting op luchtvaart of financiële transacties is derhalve geen optie voor Nederland. Een Europese belasting op financiële transacties mist zijn doel. Kapitaal is zeer mobiel en zal gemakkelijk zijn weg vinden buiten de EU, waardoor uitwijkgedrag nog steeds zal bestaan. Voor wat betreft een Europese belasting op luchtvaart heb ik tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel van de afschaffing van de vliegbelasting aangegeven dat initiatieven om de maatschappelijke kosten meer in de prijs van vliegtickets tot uitdrukking te brengen in Europees of mondiaal verband ontwikkeld moeten worden2. Echter, de afschaffing van de vliegbelasting is mede ingegeven door de grote onvoorziene terugval in omzetten in deze branche. Gezien de huidige economische situatie ligt het niet voor de hand een dergelijke belasting in te voeren, ook niet op EU-niveau.
Deelt u de mening dat wanneer deze twee belastingen EU-breed zouden worden ingevoerd, het meest gehoorde bezwaar van «uitwijkgedrag» voor verreweg het grootste deel opgelost zou zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ook van mening dat dit de ideale manier is om te compenseren voor de uit milieuoogpunt onterechte begunstiging van de luchtvaartsector?
Voorafgaand aan de invoering van de vliegbelasting heeft het kabinet gesteld dat de maatschappelijke kosten van vliegen onvoldoende in de prijs van vliegtickets tot uitdrukking komen. Dit standpunt geldt nog steeds. Gelet op de huidige economische omstandigheden is echter de afweging gemaakt om de luchtvaartsector de gelegenheid te bieden zich op herstel te richten. Overigens merk ik op dat de luchtvaartsector vanaf 2012 betrokken zal worden in het CO2-emissiehandelssysteem, waardoor een deel van de maatschappelijke kosten in de prijs van een vliegticket tot uitdrukking zal komen.
Bent u ook van mening dat een zeer kleine belasting op financiële transacties een stabiliserende werking voor financiële markten kan hebben?
Het ligt niet voor de hand dat de Financiële Transactie Belasting een stabiliserende werking kan hebben op de financiële markten. De IMF-staf meent in ieder geval dat dat niet het geval is3. De IMF-staf geeft aan dat een dergelijke belasting niet goed toegespitst kan worden op het bestrijden van het systeemrisico van de financiële instellingen en ook niet aangrijpt bij de oorzaak van de huidige financiële crisis.
Mochten deze voorstellen nog op een Europees podium geagendeerd staan voor de beëdiging van een nieuw kabinet, hoe zal het demissionaire kabinet hiermee dan omgaan?
Dit najaar zal de Commissie naar verwachting een mededeling uitbrengen over de zogenaamde begrotingsevaluatie, zoals gevraagd door de Europese Raad in december 2005. Hierin zal ook op het systeem van eigen middelen worden ingegaan. Bedacht moet worden dat de Commissie-mededeling over de begrotingsevaluatie pas de eerste stap is in de discussie over de Financiële Perspectieven na 2014 en dat de mogelijke suggesties voor nieuwe eigen middelen voor de EU-begroting een onderdeel zijn van het bredere debat over begrotingshervorming. Gelet op het tijdspad verwacht ik dan ook dat een volgend kabinet zich hierover zal buigen. Het demissionaire kabinet zal het standpunt blijven uitdragen dat het gebruik van het BNI-middel als enige financieringsbron voor de Europese begroting te prefereren valt.
Aanstaande voorstellen van eurocommissaris Lewandowski voor de invoering van Europese belastingen |
|
Harry van Bommel |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Is het waar dat de Europese Commissie van plan is de invoering van Europese belastingen door te zetten, zoals blijkt uit suggesties van eurocommissaris Lewandoski?1
De Europese Commissie heeft nog geen officiële plannen gepresenteerd die in de richting van een Europese belasting gaan. Dit najaar zal de Commissie naar verwachting een mededeling uitbrengen over de zogenaamde EU-begrotingsevaluatie, zoals gevraagd door de Europese Raad in december 2005. Hierin zal ook op het systeem van eigen middelen worden ingegaan. De status van de uitlatingen van de Eurocommissaris nu, is dus die van een bijdrage aan de discussie.
Deelt u de mening dat belastingheffing een soevereine bevoegdheid is van de lidstaten en dat de Europese Unie zich moet beperken tot belastingcoördinatie om belastingconcurrentie tegen te gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ziet u kans om met gelijkgestemde lidstaten alsnog de Europese Commissie te bewegen af te zien van deze voorstellen?
Belastingheffing is een soevereine bevoegdheid van de lidstaten van de Europese Unie. Deze bevoegdheid is overigens wel ingeperkt door de verdragen, bijvoorbeeld op het gebied van coördinatie. De Europese Commissie heeft – binnen de grenzen van de verdragen – het recht tot initiatief. Lidstaten kunnen de Commissie dus niet laten afzien van het doen van bepaalde voorstellen.
Deelt u het oordeel dat invoering van Europese belastingen een Europese belastingdienst noodzakelijk zou maken, hetgeen vooral extra bureaucratische en administratieve lasten met zich mee zou brengen? Zo ja, bent u bereid dit praktische aspect bij de Europese Commissie en andere lidstaten voor het voetlicht te brengen om zo het hoge symbolische karakter van deze voorstellen te ontmaskeren?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Kunt u melden op welke wijze u hebt geprobeerd om de Europese Commissie te weerhouden van voorstellen voor Europese belastingen aangezien u bij het bespreken van de aangenomen motie-Van Bommel over sms-belasting2 stelde tegen Europese belastingen te zijn?
In april 2008 heeft Nederland in zijn reactie op de Commissieconsultatie aangaande de EU-begrotingsevaluatie gesteld dat het gebruik van het BNI-middel als enige financieringsbron voor de Europese begroting te prefereren valt. Zo dragen de sterkste schouders de zwaarste lasten (verticale billijkheid) en dragen lidstaten met relatief dezelfde welvaart hetzelfde af aan Europa (horizontale billijkheid). In de onderhavige Nederlandse stellingname wordt derhalve gesteld dat de invoering van een Eurotax voor Nederland geen optie is. Dit Nederlandse standpunt is onverminderd van kracht en wordt in alle relevante gremia in Brussel uitgedragen.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat er ook in de toekomst voorstellen van de Europese Commissie tot de invoering van Europese belastingen blijven komen?
Zie antwoord vraag 4.
Het artikel "Hypotheek duur voor klant" |
|
|
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennis genomen van het artikel «Hypotheek duur voor klant»?1
Ja.
Wordt in dit artikel gerefereerd aan onderzoek dat is uitgevoerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)? Heeft het CBS becijferd op basis van de Nationale Rekeningen dat de forse omzetstijging van de Nederlandse banken naar 24 miljard euro voor een substantieel deel te danken is aan de hogere marges op hypotheken? In hoeverre kunt u deze bevindingen onderschrijven? In hoeverre vindt u deze ontwikkeling wenselijk?
In het artikel waarnaar u verwijst wordt inderdaad gerefereerd aan onderzoek dat is uitgevoerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het CBS heeft berekend dat de toegevoegde waarde van het Nederlandse bankwezen in 2009 met bijna 50 procent is gestegen naar ruim 24 miljard euro. Volgens het CBS is de belangrijkste oorzaak van deze stijging van de productiewaarde van banken gelegen in de forse daling van de beleidsrente van de Europese Centrale Bank (ECB) in 2009. Deze bedroeg 4,25 procent in begin oktober 2008, maar is gedaald tot 1 procent vanaf mei 2009.
Het CBS geeft in haar berichtgeving overigens wel aan dat er geen onderscheid gemaakt wordt tussen hypothecaire kredieten en andere kredieten. Ook speelt de wijze van berekening van de productiewaarde een grote rol. Het CBS meldt dat bij de toegevoegde waarde van banken geen rekening is gehouden met de feitelijke rentestromen, met de kosten die zijn verbonden aan het afdekken van risico’s en met voorzieningen.
De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) heeft naar aanleiding van de berichtgeving over dure hypotheken bekend gemaakt dat zij momenteel onderzoek doet naar de hypotheekmarkt. Inmiddels heeft zij het eerste deel van dit onderzoek, een quick scan naar de ontwikkelingen van de hypotheekmarges, afgerond. De quick scan geeft meer duidelijkheid over de ontwikkelingen van de hypotheekmarges in Nederland. Uit de quick scan van de NMa blijkt dat de marges na medio 2009 hoog zijn in historisch en internationaal perspectief. Om tot deze conclusie te komen heeft de NMa drie verschillende berekeningsmethodes gehanteerd. Bij de berekening heeft de NMa rekening gehouden met de mogelijke kostenstijging van banken. Ook heeft de NMa meegenomen dat hypotheken over het algemeen niet uitsluitend met kortlopende leningen worden gefinancierd.
Hoewel er nog een diepgaander vervolgonderzoek naar de ontwikkelingen van de concurrentieomstandigheden op de hypotheekmarkt en mogelijke gebreken in de marktwerking komt, vormen de eerste uitkomsten reeds een serieus signaal. Ik ben dan ook zeer benieuwd naar de bevindingen uit het tweede deel van het onderzoek. Het eerste deel van het onderzoek van de NMa geeft wel aanleiding tot nadenken, ik wil dan ook niet afwachten tot het voorjaar en zal op korte termijn in overleg treden met verschillende partijen om te bezien hoe er opvolging gegeven moet worden aan deze signalen. Ook geeft de NMa banken en andere stakeholders de gelegenheid te reageren op de resultaten uit de quick scan. De reacties zullen belangrijke aanknopingspunten vormen voor het tweede deel van het onderzoek naar de hypotheekmarkt. De NMa verwacht de uitkomsten hiervan in het voorjaar van 2011 te kunnen presenteren. Mijn collega van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zal u dit tweede onderzoek doen toekomen zodra het afgerond is.
Is het niet zo dat banken zelf weinig tot geen inzicht in de opbouw van hun hypotheektarieven geven? Vindt u dat banken hierin meer inzicht zouden moeten geven? Zo ja, wat bent u van plan hieraan te gaan doen? Zo nee, waarom niet?
Voor consumenten die overwegen een hypothecaire kredietovereenkomst met variabele rente te sluiten, is het essentieel dat zij beseffen hoe de rente is opgebouwd en dat ze te maken zullen krijgen met fluctuerende maandlasten. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft onderzoek gedaan naar de toereikendheid van de informatieverstrekking door financiële dienstverleners aan consumenten voor het sluiten van een hypotheek met variabele rente. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de verstrekte informatie consumenten onvoldoende inzicht geeft in de fluctuatie en de opbouw van het in rekening gebrachte variabele rentepercentage. Hierdoor kunnen consumenten de risico’s die zij lopen door fluctuatie van de variabele rente niet goed inschatten. Gelet op de uitkomsten van dit onderzoek acht ik het stellen van nadere regels aan de informatieverschaffing door aanbieders wenselijk. Ik heb eerder aangekondigd op korte termijn over te gaan tot de consultatie van een Algemene Maatregel van Bestuur inzake de transparantie van variabele rente. De eerste resultaten van het NMa onderzoek hebben mij echter doen besluiten om in een breder kader te kijken naar de ontwikkelingen op de hypotheekmarkt. Zoals ik eerder heb aangegeven zal ik hiertoe op korte termijn in overleg treden met marktpartijen en andere stakeholders, waaronder de AFM.
Wordt in het artikel ook gesteld dat banken de lagere rentes op de geldmarkt van de afgelopen jaren slechts zeer geleidelijk doorrekenen naar de hypotheektarieven voor consumenten? In hoeverre vindt u dat wenselijk? In hoeverre bent u van plan hier wat aan te doen? Wat zou u hier aan kunnen doen?
Omdat in de cijfers die het CBS heeft gepubliceerd geen onderscheid wordt gemaakt tussen hypothecaire kredieten en andere kredieten, kunnen hieruit geen duidelijke conclusies worden getrokken over de mate waarin banken lagere rentes op de geldmarkt doorberekenen naar hypotheektarieven voor consumenten. Uit het eerste deel van het onderzoek van de NMa blijkt wel dat de hypotheekmarges na medio 2009 hoog zijn in historisch en internationaal perspectief.
Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Wordt in het artikel ook gesuggereerd dat er sprake zou zijn van beperkte concurrentie op de hypotheekmarkt in Nederland? Zou dit kunnen leiden tot gedragsafstemming van de banken? In hoeverre is hiervan volgens u sprake?
Op de Nederlandse hypotheekmarkt is een beperkt aantal ondernemingen actief dat gezamenlijk een groot marktaandeel heeft. Omdat dit het concurrentieproces kwetsbaar maakt, vormen de financiële markten, waaronder de markt voor hypotheken, een speerpunt in het toezicht van de NMa en is de sector daarom als aandachtsveld opgenomen in de «NMa-Agenda 2010–2011». Ook de veelheid aan ontwikkelingen naar aanleiding van de financiële crisis geven voor de NMa aanleiding extra aandacht te besteden aan het toezicht op de naleving van de Mededingingswet in die sector. Hierbij kijkt de NMa ook naar mogelijke gedragsafstemming tussen banken, wat onder omstandigheden een overtreding kan vormen van het kartelverbod.
Uit de quick scan van de NMa komt niet naar voren dat er sprake is van gedragsafstemming bij banken. Ook heeft de NMa aangegeven niet te vermoeden dat banken prijsafspraken maken. Het in kaart brengen van de concurrentieomstandigheden op de hypotheekmarkt en het identificeren van mogelijke gebreken in de marktwerking maken deel uit van het bredere onderzoek. Ik wacht dit onderzoek dan ook met interesse af.
De totstandkoming van grote projecten |
|
Farshad Bashir |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Onderschrijft u de kritiek over het gebrek aan kennis en inzicht bij bestuurders die moeten onderhandelen en beslissen over ontwerp en uitvoering van grote projecten?1 Zo nee, waarom niet?
We delen deze constatering niet. De bestuurder dient ervoor zorg te dragen dat hij/zij de kennis en informatie heeft die nodig is voor het te nemen besluit. Dit uitgangspunt werd tot voor kort vertaald in het in vrijwel alle fasen van een project gedetailleerd uitrekenen van de effecten van de voorgenomen maatregel. Deze gedetailleerde berekeningen bleken – in tegenstelling tot een inschatting van ordegrootte van de effecten – bij het nemen van het besluit slechts een beperkte rol te spelen. Door het detailniveau was de kans op rekenfouten groot, het legde een groot beslag op de organisatie en was voor de samenleving moeilijk navolgbaar. De Commissie Versnelling Besluitvorming Infrastructurele Projecten heeft daarnaast opgemerkt dat de overheid daarmee schijnzekerheden creëerde.
Met de Sneller & Beter werkwijze wordt de informatie toegesneden op het te nemen besluit. Naarmate de besluitvorming concreter wordt, worden berekeningen gedetailleerder. Daarnaast wordt via het stimuleren van participatietrajecten, beter dan tot voor kort, gebruik gemaakt van de kennis, waarover mensen en organisaties in de directe omgeving van het project beschikken.
Onderschrijft u de beweringen dat onderzoekers niet altijd even onafhankelijk de feiten over de consequenties van een groot project rapporteren aan opdrachtgevende bestuurders waardoor de bestuurders en controlerende organen onjuist of onvolledig geïnformeerd worden? Zo nee, waarom niet?
We hebben geen concrete aanwijzingen om te twijfelen aan de onafhankelijkheid en de professionaliteit van de onderzoekers. In het geval dat bij een onderzoek vraagtekens naar de juistheid en volledigheid van het onderzoek worden gezet, wordt veelal een second opinion op dat onderzoek uitgevoerd.
Zo wordt in het werkproces van de maatschappelijke kosten baten analyse in verband met de complexiteit al de kennis en kunde van het Centraal Planbureau (als controle) betrokken.
Onderschrijft u dat het gebrek aan kennis en inzicht over voorbereiding en uitvoering van grote projecten bij bestuurders en controlerende organen negatieve gevolgen en budgetoverschrijdingen tot gevolg heeft? Zo nee, waarom niet?
Wij kennen geen causaal verband tussen budgetoverschrijdingen en een mogelijk gebrek aan kennis en inzicht over voorbereiding en uitvoering bij bestuurders en controlerende organen.
Het ontstaan van budgettaire overschrijdingen kent een aantal oorzaken. Hiervoor verwijs ik naar de recente constateringen uit het rapport van de Tijdelijke Commissie Infrastructuurprojecten en het advies van de Commissie Versnelling Besluitvorming Infrastructurele Projecten. De adviezen worden momenteel verwerkt in procedures en werkprocessen. Hierbij is aandacht voor het budgettair kader van grote projecten. De kern daarbij is: realistisch ramingen en zorgen voor een financiële uitvoerbaarheid van de voorkeursbeslissing.
Bent u naar aanleiding van de geuite kritiek en mede gelet op eerder overleg hierover in de Tweede Kamer bereid om naast de Rijksprojectenacademie een landelijk projectencentrum in te stellen waarin de deskundigheid en ervaring met grote projecten bijeengebracht wordt ter ondersteuning van bestuurders?2 Zo nee, waarom niet? Hoe gaat u dan de negatieve consequenties en budgetoverschrijdingen bij grote projecten voorkomen?
We zijn nog steeds van mening dat een aparte organisatie waarin deskundigheid en ervaring met grote projecten wordt gebundeld, niet noodzakelijk is.
Zo maken Verkeer en Waterstaat en VROM afspraken om op vernieuwende manieren grote projecten aan te pakken en meer samenwerking over de ministeries heen en met de regio’s te organiseren. Hierbij wordt elkaars expertise gebruikt. Met name de bestaande rijksdiensten, die zich bezig houden met grote projecten, zoals ProRail, Rijkswaterstaat en Rijksgebouwendienst, benutten meer en meer elkaars deskundigheid en ervaring. Met het realiseren van grote projecten wordt veel kennis ontwikkeld bijvoorbeeld m.b.t. kosten-baten analyses en milieu-effectrapportages.
Kennis en expertise worden al actief uitgewisseld via de Rijksprojecten-academie, het Kennisinstituut voor Mobiliteit (KIM) en het samenwerkingsverband PPS bij het Rijk. Verder ben ik met bestuurders in gesprek over de implementatie van de Sneller & Beter werkwijze in projecten.
De ervaring met DBFM (O), toegepast in de realisatiefase (Design, Build, Finance, Maintain, Operate – projecten) heeft geleid tot bruikbare inzichten in het op tijd en binnen budget realiseren van projecten. Deze inzichten kunnen ook worden toegepast voor het op tijd en binnen budget realiseren van andere projecten van de rijksoverheid. Hierover is uw Kamer onlangs geïnformeerd met de DBFM (O) Voortgangsrapportage 2010, van 11 juni 2010.
Ook is het zo dat, uiteraard onder voorwaarde van heldere afspraken, andere overheden een beroep kunnen doen op de kennis en expertise van rijksdiensten.
Hiermee geven we invulling aan de gedachte achter een rijksprojecten-bureau, namelijk op een doeltreffende en doelmatige manier samenwerken, maar zonder nieuwe bureaucratie te introduceren.
Het artikel Fiscus geeft overleden man geld terug |
|
Farshad Bashir |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Hoe is het mogelijk dat een persoon die al 25 jaar is overleden een belastingaanslag over het jaar 2009 krijgt?1 Wat voor actie gaat u ondernemen om dit in de toekomst te voorkomen?
Ik stel voorop dat ik het voorval ten zeerste betreur. De vragen grijp ik vervolgens graag aan om het voorval te verduidelijken. Het volgende is gebeurd. Een belastingplichtige heeft een papieren aangifte ingediend en daarbij een onduidelijk sofinummer ingevuld. Omdat papieren aangiften worden gescand, is bij deze aangifte het sofinummer onjuist digitaal vastgelegd. Dit onjuiste sofinummer is bij de daaropvolgende computerverwerking gesignaleerd en de aangifte is overgedragen aan een medewerker voor handmatige correctie. Hierbij is een menselijke fout gemaakt: de betrokken medewerker heeft een verkeerde koppeling gemaakt tussen een naam en een sofinummer. Deze onjuiste koppeling is bij een in het systeem ingebouwde controle niet opgemerkt, omdat de verwisselde personen, onder wie de overledene, dezelfde geboortedatum hadden. Daardoor is deze (voorlopige) aanslag opgelegd. De fout zou uiteindelijk bij het vaststellen van de definitieve aanslag zijn onderkend, omdat in dat proces een extra signalering op aangiften van overledenen plaatsvindt. Er is dus sprake van een zeer toevallige samenloop van omstandigheden, waarbij een menselijke fout in eerste instantie onopgemerkt is gebleven.
Gezien de oorzaak van de fout en het uitzonderlijke karakter ervan, heb ik niet het voornemen bijzondere acties te ondernemen. Ik wijs er nog op dat de initiële onduidelijkheid is ontstaan in het papieren aangifteproces, dat naar zijn aard gevoelig is voor fouten. Mijn beleid om te werken aan een nog hoger percentage elektronische aangiften zet ik daarom met kracht voort.
Overigens is de situatie bij alle betrokkenen inmiddels rechtgezet en heeft de Belastingdienst zijn excuses aangeboden voor de gemaakte fout.
Deelt u de stelling dat er blijkbaar nog steeds geen goed controlesysteem is opgezet om fouten bij het opleggen van belastingaanslagen te voorkomen?
Die stelling deel ik niet. Uitzonderlijke fouten bij een toevallige samenloop van omstandigheden zijn nimmer voor 100% uit te sluiten. Zolang er sprake is van menselijke betrokkenheid in een proces, dat overigens juist bedoeld is om fouten te corrigeren, kan zich een incidentele fout bij die correctie voordoen. Daarbij kan het gebeuren dat die fout in eerste instantie niet wordt opgemerkt.
Hoe lang wordt een burgerservicenummer (BSN) van een overleden persoon bewaard? Worden deze nummers hergebruikt? Zo ja, na hoeveel jaar? Waarom worden burgerservicenummers van overleden personen niet bevroren?
Overleden personen blijven met hun BSN in de administratie van de Belastingdienst opgenomen. Via een speciale markering zijn zij als zodanig te herkennen. Omdat zich (ook) ten aanzien van overledenen nog gedurende een lange reeks van jaren fiscaal relevante feiten kunnen voordoen, blijven deze nummers, en de daarbij behorende informatie, beschikbaar voor de processen van de Belastingdienst.
BSN-nummers zijn unieke nummers, gekoppeld aan één persoon. Deze nummers worden dus niet opnieuw uitgegeven.
Komt het weleens voor dat burgerservicenummers van overleden personen op een frauduleuze manier worden gebruikt? Zo ja, hoe vaak komt dit voor en hoe wordt hierop gecontroleerd door de Belastingdienst?
Er zijn geen gevallen van fraude bekend. Het is in het verleden wel voorgekomen dat een nabestaande onterecht het sofi-nummer van een overleden familielid gebruikte. Daarom is in de systemen een extra controle ingebouwd.
Hoe lang worden de ingediende aangiften van belastingplichtigen bewaard? Waarom is voor deze periode gekozen?
Sinds de invoering van het InkomstenBelastingSysteem medio jaren ’90 worden aangiften digitaal gearchiveerd. Deze zijn normaal gesproken dus nog beschikbaar voor raadpleging.
Het bericht dat ABN AMRO een cacaodeal mede financiert |
|
Jolande Sap (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA), Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving rond de aankoop van 240.000 ton cacao door het Britse bedrijf Armanjaro en de mogelijke betrokkenheid van ABN AMRO bij de financiering hiervan?12
Ja.
Kunt u bevestigen dat ABN AMRO de aankoop van deze partij cacao heeft mede gefinancierd? Zo nee, bent u bereid na te gaan of dit bericht klopt? Zo ja, wat vindt u ervan dat deze bank, die met veel publiek geld «overeind» is gehouden, zich mengt in dergelijke grootschalige speculaties?
Allereerst moet worden opgemerkt dat ABN AMRO een zelfstandig functionerende onderneming is en dat de Staat zich als aandeelhouder niet met de operationele dagelijkse gang van zaken bemoeit, en daarmee ook niet met individuele transacties.
ABN AMRO is in het nieuws gekomen omdat zij op 16 juli 2010 als broker de fysieke aankoop van cacao van 60 000MT op de termijnmarkt heeft gefaciliteerd. De termijnmarkt wordt door partijen in de cacaomarkt met name gebruikt om fysieke cacao te verkrijgen en/of te leveren. Om op de termijnmarkt te kunnen handelen schakelen partijen een broker in, om te handelen uit naam van de klant. ABN AMRO heeft geen positie voor zijn eigen rekening (boek), maar faciliteert dus slechts de levering via de termijnmarkt aan de klant.
Levering via de termijnmarkt is zeer gebruikelijk. Fysieke leveringen van 60 000 MT door de termijnmarkt zijn ook niet ongebruikelijk. ABN AMRO heeft in lijn met de geldende wet- en regelgeving van de termijnmarkt gehandeld.
Welke consequenties verwacht u dat de aankoop van 240.000 ton cacao (ongeveer een jaarvolume Europese consumptie) heeft op de cacaomarkt en voor boeren in producerende landen?
De aankoop heeft geen consequentie voor de boeren. De cacao (het betreft de oogst van het afgelopen seizoen) is immers al verkocht door de boeren: het feit dat de opkoper speculeert op de markt, heeft geen direct effect op het inkomen van de boeren op de korte termijn. De aankoop heeft wel korte termijn consequenties voor de cacaomarkt, namelijk in de vorm van een tijdelijk prijsverhogend effect maar dit effect komt voor rekening van de consument.
Voor de goede orde wordt opgemerkt dat u in de vraag 240 000 ton cacao gelijksteld aan ongeveer een jaarvolume Europese consumptie. Dit is niet juist. Het betreft hier de Europese jaarvoorraad van cacao, die inderdaad ongeveer 240 000 ton beslaat. De Europese consumptie ligt vele malen hoger.
Hoe verhoudt zich het speculeren met als doel prijsopdrijving, zonder dat daar iets van bij cacaoboeren terecht komt, met de doelen die Nederland zich stelt in haar ontwikkelingssamenwerkingsbeleid?
Speculaties op de markt vallen buiten het bereik van het Nederlands ontwikkelingsbeleid. Het ontwikkelingsbeleid richt zich op het katalyseren en faciliteren van een structurele, duurzame verbetering van het inkomen en de leefsituatie van cacaoboeren op de lange termijn. Binnen het Initiatief Duurzame Handel (IDH) wordt bijvoorbeeld met het bedrijfsleven en NGO’s samengewerkt aan de verduurzaming van de cacaoketen. De vraag naar cacao overstijgt het aanbod, en de druk om te verduurzamen neemt van alle kanten toe (consumenten en bedrijfsleven). Op de lange termijn leidt de groeiende vraag tot een structurele prijsverhoging van cacao. Dit is in principe gunstig voor de boeren, maar in de praktijk moet dan wel aan een aantal voorwaarden zijn voldaan (kwaliteitsverbetering, productieverhoging, verbeterde arbeidsomstandigheden, meer transparantie in de markt, milieuvriendelijkere productie etc.).
Het IDH programma probeert de krachten te bundelen om zo effectief de verduurzaming van de sector te kunnen opschalen.
Het declaratiegedrag van de directie van de AFM |
|
|
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u de berichten over het niet op orde zijn van de declaraties van de directie van de AFM?12
Ja.
Was u op de hoogte van de brandbrief die de Raad van Toezicht eind 2009 aan bestuursvoorzitter Hoogervorst heeft geschreven?
Nee, ik was niet op de hoogte van de briefwisseling tussen de Raad van Toezicht en het bestuur van de AFM.
Wat is de omvang, in geld, van de ondeugdelijke declaraties?
Uit het rapport van de accountant over de verantwoording van de declaraties over 20083 blijkt dat op een totaal onderzocht bedrag van € 126 701,41 voor een bedrag van € 9 983,88 sprake was van declaraties die niet volledig waren gestaafd door de aanwezigheid van deugdelijke bescheiden. Ook rapporteert de accountant dat hij daarvan een totaalbedrag van € 463,29 als niet conform de declaratieregeling aanmerkt.
De directie heeft het advies van de Raad van Toezicht niet helemaal opgevolgd. Kunt u aangeven wat genegeerd is en wat niet? Wat vindt u van deze beslissing van de directie?
Aangezien het een interne bedrijfsvoeringaangelegenheid betreft, is het in eerste instantie aan de Raad van Toezicht van de AFM om hierover een oordeel te vellen. De Raad heeft de discussie over de verantwoording van de declaraties inmiddels afgedaan. Het betekent dat de reactie van het bestuur, zoals vastgelegd in een brief van 18 november 2009 en mede leidend tot een aanpassing van de declaratie- en faciliteitenregeling, voor de Raad afdoende is geweest.
Deelt u de mening dat de AFM een voorbeeldfunctie dient te vervullen en dat derhalve het declaratiegedrag van de directie en medewerkers van de AFM onder geen beding ter discussie zou mogen staan?
Ja.
Bent u bereid de AFM aan te spreken op de ondeugdelijke declaraties, en er in samenwerking voor te zorgen dat de regels in de toekomst zullen worden gerespecteerd?
De AFM is een zelfstandig bestuursorgaan. Dat betekent dat ik als minister in beginsel niet betrokken ben bij interne bedrijfsvoeringaangelegenheden. De briefwisseling tussen de voorzitter van de Raad van Toezicht en de bestuursvoorzitter van de AFM wijst er op dat de interne checks and balances bij de AFM naar behoren werken. Het is overigens de AFM zelf geweest die zonder enige druk van buiten, ervoor gekozen heeft om de naleving van de regeling aan een specifiek onderzoek van de externe accountant te onderwerpen en de rapportage aan de Raad van Toezicht te laten uitbrengen.
Beter toezien op loterijen |
|
Arie Slob (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Meer kosten dan prijzen in loterij» en «Beter toezien op loterijen»?1 Deelt u de mening dat met name de goededoelenloterijen ten onrechte hun eigen gang lijken te gaan?
Ik heb kennisgenomen van beide berichten, maar ik deel de mening niet dat de goede doelenloterijen ten onrechte hun eigen gang lijken te gaan. De cijfers waarop het artikel gebaseerd is, zijn niet geheel juist. Inmiddels heeft het College van toezicht op de kansspelen deze cijfers gerectificeerd. De kostenstijging is dan ook minder groot dan in het artikel wordt gesuggereerd.
De vergunning van de Goede doelenloterijen bevat geen voorwaarde voor de maximale hoogte van de kosten van een loterij. Bij de Goede doelenloterijen is impliciet een plafond voor de hoogte van de kosten aangebracht door de vergunningsvoorwaarde die de aanbieder verplicht ten minste 50% van de inleg af te dragen aan het goede doel. Vervolgens is het vooral een bedrijfsmatige afweging van de aanbieder wat een goede verhouding is tussen de kosten van de loterij en de prijzengelden. Ook de beslissing om de lotprijs te wijzigen is primair een keuze van de aanbieder, die op bedrijfsmatige gronden genomen wordt. Hiermee is niet gezegd dat de aanbieders volledig vrij zijn in de kosten die zij maken. Zo zijn de aanbieders verplicht periodiek te rapporteren over hun marketinguitgaven. Uit de beschikbare informatie is gebleken dat de genoemde loterijen voldoen aan de vergunningvoorwaarden voor wat betreft de afdracht aan de goede doelen.
Ten aanzien van de discrepantie tussen de door de BankGiroLoterij in het vooruitzicht gestelde prijzen en het feitelijke aantal verwijs ik naar mijn antwoorden op vragen van het lid Joldersma van 25 maart 20092.
Bent u bereid, zolang de Kansspelautoriteit nog niet is opgericht, om extra toezicht te houden op goededoelenloterijen? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven doen de in het artikel genoemde misstanden zich niet voor. Extra toezicht is derhalve niet aan de orde.
De berichtgeving dat de Rabobank weigert een rekening te openen voor Vakwerk, de vakbond voor prostituees |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennis kunnen nemen van het artikel «Geen Raborekening voor hoerenvakbond»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de Rabobank de vakbond Vakwerk een bankrekening heeft geweigerd?
De regering is van mening dat het zonder een pakket primaire betaaldiensten onmogelijk is om deel te nemen aan het maatschappelijke verkeer. Ik verwijs naar de brief over het betalingsverkeer die op 18 januari 2010 door de minister van Financiën aan uw Kamer gezonden is.2 In die brief wordt verder gesteld dat het categoraal uitsluiten van bepaalde groepen zonder individuele toetsing ongewenst is. In de brief is er ook op gewezen dat banken na een individuele beoordeling van een aanvraag nog steeds tot de conclusie kunnen komen dat het accepteren van een cliënt een onacceptabel risico meebrengt in het kader van de integriteit.
Deelt u de mening dat iedere legaal opererende onderneming bij iedere reguliere bank een bankrekening zou moeten kunnen openen, omdat deze essentieel is voor de bedrijfsvoering ervan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het feit dat ook legaal opererende prostituees belemmering ondervinden bij het openen van een zakelijke bankrekening?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of er, naast de Rabobank, meer banken legaal opererende organisaties als Vakwerk of de legaal werkende prostituee een (zakelijke) bankrekening weigeren? Zo nee, waarom niet?
Het ministerie van Financiën, dat het dossier van de zogeheten «unbankables» beheert, ontvangt incidenteel signalen dat een legaal opererende organisatie of onderneming belemmeringen ondervindt bij het openen van een bankrekening.
Kunt u aangeven of er, naast Vakwerk, meer legaal opererende ondernemingen zijn, zoals bijvoorbeeld coffeeshops, die belemmeringen ondervinden bij het openen van een bankrekening?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven welke stappen u gaat ondernemen om de ontstane rechtsongelijkheid binnen de bankensector aan de kaak te stellen?
Een oplossing waarbij banken cliënten vrijwillig accepteren – met inachtneming van de regelgeving op het gebied van customer due diligence – heeft de voorkeur. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft met voormalig minister van Financiën Bos afgesproken dat banken bepaalde groepen niet categoraal zullen uitsluiten, maar aanvragen individueel zullen beoordelen. Ik vertrouw erop dat de NVB haar leden conform deze beleidswijziging aanstuurt. Het kan echter enige tijd duren voordat alle kantoren en medewerkers van de banken op de hoogte zijn van de beleidswijziging, waardoor incidenten niet volledig uit te sluiten zijn.
Voorts wijs ik er op dat in het geval van een conflict over bancaire dienstverlening, net als bij ieder ander civiel conflict, het de betrokken partijen vrij staat om de gang naar de rechter te maken.
De mogelijke verkoop van Strukton |
|
Farshad Bashir |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Wat is uw mening over de mogelijke verkoop van NS-dochter Strukton aan ingenieursbureau Oranjewoud?1
Op 23 juli jl. is de verkoopovereenkomst tussen NS en Oranjewoud ondertekend. De effectuering van de levering van de aandelen zal plaatsvinden indien en zodra aan alle opschortende voorwaarden is voldaan en zal naar verwachting in het derde of vierde kwartaal van 2010 plaatsvinden. De positie van Strukton binnen het NS-concern heeft reeds lange tijd ter discussie gestaan. Verschillende kamerleden hebben hun twijfels geuit over de vraag of er wel voldoende publiek belang met de activiteiten van Strukton is gemoeid om onderdeel van het NS concern te moeten zijn.2 Mijn ambtsvoorganger heeft in zijn brief van 24 april 2009 in reactie op een toezegging aan uw Kamer aangegeven dat de NS directie bekijkt of de activiteiten van Strukton nog in de strategie van NS passen.3 In 2009 heeft de NS directie het besluit genomen dat Strukton niet meer tot de kernactiviteiten van NS behoort, dit is ook opgenomen in het jaarverslag over 2009 van NS.
Ik deel deze conclusie. Het is voor een spoorwegmaatschappij als NS niet essentieel om een bouw- railonderhoud bedrijf als Strukton te hebben en Strukton dient ook niet het publiek belang zoals verwoord in de brief van 24 april 2009. Het lag daarom in de rede om te kijken of dit onderdeel kon worden verkocht. Na gesprekken met verschillende partijen is Oranjewoud als koper uit de bus gekomen.
Wat is de rol van de aandeelhouder van de NS bij de verkoop van deze NS-dochter?
In het kader van de discussies die ik en mijn ambtsvoorganger als aandeelhouder met NS hebben gevoerd, is de vraag aan de orde geweest of Strukton paste binnen de kernactiviteiten van NS. De beslissing om al dan niet tot verkoop van Strukton over te gaan viel binnen het mandaat van de raad van bestuur van NS met goedkeuring van de raad van commissarissen. Voor het besluit tot verkoop is geen goedkeuring van de aandeelhouder voorgeschreven. Vanzelfsprekend ben ik als aandeelhouder wel geïnformeerd over de voortgang van dit traject.
Kunt u aangeven in welk stadium de verkoop zich momenteel bevindt?
Op 23 juli 2010 heeft ondertekening van de koopovereenkomst door NS en Oranjewoud plaatsgevonden. Effectuering van de levering van aandelen zal plaatsvinden indien en zodra aan alle opschortende voorwaarden is voldaan, waaronder mededingingstrajecten in een aantal landen. Het is de verwachting van NS dat de transactie in het derde of vierde kwartaal van 2010 gefinaliseerd zal kunnen worden.
Acht u de verkoop van Strukton noodzakelijk? Hoe verhoudt zich dit tot het beleid van de NS dat in 2006 werd ingezet waarbij de Bouw één van de peilers van dit bedrijf werd?2 Wanneer en door wie is dit beleid aangepast?
Zie antwoord op vraag 1.
Waarom wordt juist op dit moment Strukton verkocht? Heeft dit ook te maken met het afromen van het eigen vermogen van de NS door haar aandeelhouder? Hoeveel is de verwachte opbrengst van de verkoop van Strukton? Waarvoor zal dit geld gebruikt worden?
Vanaf het moment dat de NS-directie het besluit had genomen dat Strukton niet meer tot de kernactiviteiten behoorde, is gekeken of er een mogelijkheid was om het onderdeel tegen een goede prijs te verkopen. Recentelijk heeft Oranjewoud een concrete bieding uitgebracht die voor NS aantrekkelijk genoeg was om op te acteren. Het was en is van belang dat Strukton en haar personeel zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen over de toekomst van het bedrijf. De koopprijs bedraagt € 168,1 miljoen. Hiertegenover staan verkoopkosten van NS en (latente) verplichtingen inzake bij dit soort transactie gebruikelijke garanties die NS heeft moeten afgeven aan de koper. In 2009 is in het kader van het superdividend de afspraak gemaakt dat wanneer Strukton door NS wordt verkocht de netto verkoopopbrengst (verkoopprijs minus de kosten en verplichtingen van NS) ter beschikking wordt gesteld aan de aandeelhouder. Over de hoogte van de netto opbrengst van de verkoop kan ik op dit moment nog geen uitspraak doen. De verkoopopbrengst zal conform de begrotingsregels aangewend worden ter verlaging van de staatsschuld.
Wat is uw reactie op de kritische houding van de vakbonden over deze mogelijke verkoop? Kunt u de zorgen die zij hebben richting Oranjewoud, Centric en de heer Sanderink wegnemen?
Op 16 juli 2010 hebben betrokken partijen inclusief vakbonden een protocol getekend en hierin zijn naar ik zowel uit de media als van NS heb begrepen de door de vakbonden geuite zorgen geadresseerd.
Heeft de NS bij deze verkoop eisen gesteld aan de corporate governance van Centric? Zo ja, welke eisen zijn hieraan gesteld? Zo nee, waarom niet?
NS heeft niet de corporate governance van Centric maar die van Oranjewoud ter discussie gesteld. NS heeft als voorwaarde gesteld dat Oranjewoud een raad van commissarissen instelt, een en ander in hoofdlijnen in overeenstemming met de raad van commissarissen binnen een structuurregime.
Kunt u aangeven of er een Raad van Commissarissen bij Oranjewoud komt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, krijgt de ondernemingsraad de bevoegdheid een werknemerscommissaris aan te wijzen? Zo nee, bent u bereid u hiervoor alsnog in te zetten?
Ik verwijs u hierbij naar het Persbericht dat Oranjewoud op 23 juli 2010 heeft gepubliceerd en naar het antwoord op vraag 7.
Wat is uw mening over de zes eisen die de bonden hebben benoemd waar een eventuele verkoop aan zou moeten voldoen, te weten: een werkgelegenheidsgarantie voor vijf jaar, garantie van arbeidsvoorwaarden, normale topbeloningen, een veilige en arbeidersvriendelijke koper, een gezonde financierings- en eigendomsstructuur en een deel van de aandelen naar de werknemers om het sociale karakter te borgen? Kunt u per eis aangeven in hoeverre u zich hier hard voor gaat maken?
Het besluit om al dan niet tot verkoop van Strukton over te gaan valt binnen het mandaat van de directie en de raad van commissarissen van NS. Het zou niet bij de rol van de aandeelhouder passen wanneer ik mij in deze discussies meng. De directie en de raad van commissarissen van NS hebben nadrukkelijk aangegeven bij het verkooptraject ook te kijken naar de positie van de medewerkers van Strukton en bij de beslissing een zwaar gewicht toe te kennen aan het advies van de centrale ondernemingsraad van Strukton.
Overigens zijn koper, verkoper, Strukton en de bonden inmiddels tot een akkoord gekomen, hetgeen heeft geleid tot een protocol. Daarin zijn afspraken vastgelegd over onderwerpen die door de bonden als belangrijk en relevant werden ervaren voor de toekomst van de medewerkers van Strukton, te weten werkgelegenheid, arbeidsverhoudingen, arbeidsvoorwaarden, pensioenen en topbeloningen.
Wat voor maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de continuïteit en arbeidsomstandigheden niet lijden onder de verkoop van Strukton?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
De beloningen bij de Amsterdamse politietop |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht over de beloningen bij de Amsterdamse politietop?1
Ja.
Kloppen de bedragen die in het bericht worden genoemd?
Ja, de bedragen zijn conform de opgave die het korps Amsterdam-Amstelland op grond van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (WOPT) in mei van dit jaar bij BZK heeft gedaan. De norm op basis van de WOPT is een optelsom van salaris, toelagen, premies en pensioenbijdragen. De WOPT-norm bevat de volgende elementen:
Indien de optelsom boven het normbedrag uitkomt, dient ingevolge de WOPT openbaarmaking plaats te vinden. De overschrijdingen kunnen geheel rechtmatig zijn, maar moeten wel door de betreffende organisaties uit de (semi-)publieke sector ieder jaar aan BZK worden gemeld. BZK stuurt jaarlijks in december aan de Tweede Kamer een lijst van alle overschrijdingen in de
(semi-)publieke sector. Ook wordt deze informatie op de website van BZK openbaar gemaakt. Voor 2009 is de WOPT-norm vastgesteld op € 188 000,= (2008 : € 181 000,= 2010 : nog niet bekend).
Voor de goede orde merk ik op dat de koppeling van de in De Telegraaf genoemde bedragen aan de WOPT-norm én tegelijkertijd aan de «Balkenende-norm» niet correct is en verwarring wekt. Mijn ambtsvoorgangster heeft steeds afstand genomen van de term «Balkenende-norm». De door haar gebezigde juiste term is «de voor de (semi-) publieke sector geldende maximum-inkomensnorm». Het gaat hier om een andere inkomensnorm dan de WOPT-norm. De «voor de (semi-) publieke sector geldende maximum-inkomensnorm» bevat alleen zuivere beloningselementen zoals salaris, eindejaarsuitkering, vakantie-uitkering en toelagen voor werving, behoud en voor goed functioneren. Voor 2009 lag de voor de (semi-) publieke sector geldende maximum inkomensnorm op € 181 337,-. (2008 : € 176 008, 2010 : € 187 340)
Herinnert u zich de toezeggingen van uw ambtsvoorganger die in een algemeen overleg van 16 december 2009 heeft toegezegd dat de toelagen en declaraties zouden worden versoberd en dat voor het salaris de Balkenendenorm als maximum zou gelden?
Ja.
Deze toezeggingen betreffen het nieuw tot stand te brengen arbeidsvoorwaardenbeleid van de politietop. Dit zal geen effect kunnen hebben op reeds verworven rechten van individuen, zoals mijn ambtvoorgangster ook al heeft aangegeven in het Algemeen overleg van 16 december 2009.
Hoe verhouden deze toezeggingen zich met de salarissen en secundaire arbeidsvoorwaarden in Amsterdam?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verklaart u dat de (waarnemend) korpsbeheerder van Amsterdam-Amstelland – de Amstelveense burgemeester Van Zanen – de te hoge salarissen en secundaire arbeidsvoorwaarden wel heeft gemeld bij Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en waarom heeft de voormalige korpsbeheerder Cohen dit klaarblijkelijk nagelaten?
Zowel de voormalig waarnemend korpsbeheerder (over het jaar 2009) als de vorige korpsbeheerder (over 2008 en de jaren daarvoor) heeft geheel conform de WOPT melding gemaakt van de inkomens van functionarissen die boven de WOPT-norm uitkomen.
De toenmalige waarnemend korpsbeheerder heeft recentelijk bij BZK melding gemaakt van functionarissen van wie het inkomen in 2009 uitgaat boven de voor dat jaar geldende WOPT-norm. In december 2010 ontvangt de Tweede Kamer, conform de WOPT, van BZK een lijst van alle functionarissen in de (semi-)publieke sector waarvan in 2009 sprake was van overschrijding van de voor 2009 vastgestelde WOPT-norm. In 2008 heeft de toenmalige korpsbeheerder, eveneens conform de WOPT, twee functionarissen van het betreffende korps bij BZK gemeld, van wie het inkomen boven de voor dat jaar geldende WOPT-norm uit kwam. Hiervan is de Tweede Kamer december 2009 (vergaderjaar 2009–2010, kamerstuk 30 111, nr. 50) door mijn ambtsvoorgangster op de hoogte gesteld.
Zijn er nog andere personen in korpsleidingen die met hun salarissen boven de Balkenendenorm uitkomen? Zo ja, welke zijn dat?
In de beantwoording van vraag 2 zijn de verschillen tussen de twee inkomensnormen («WOPT-norm» en «Balkenende-norm») beschreven.
De bedragen die in het Telegraaf-artikel staan vermeld, zijn gebaseerd op de wettelijk verplichte melding in het kader van de WOPT. Deze gaan dus niet over het overschrijden van de «de voor de (semi-) publieke sector geldende maximum-inkomensnorm».
Het inkomen van de korpschef Amsterdam Amstelland was in 2009, op basis van de in 2004 gemaakte arbeidsvoorwaardelijke afspraken, hoger dan «de voor de (semi-) publieke sector geldende maximum-inkomensnorm». Over de met betrokkene gemaakte afspraken zijn in 2004 Kamervragen gesteld. Die zijn door mijn toenmalige ambtvoorganger beantwoord (vergaderjaar 2003–2004, aanhangsel van de handelingen, nr. 1646, 1 juni 2004).
Uit de door de korpsen aangeleverde gegevens in het kader van het onderzoek door de Rijksauditdienst is gebleken, dat er verder nog één functionaris is, die gerekend wordt tot de korpsleiding, van wie het inkomen in 2009 uitging boven de voor «de (semi-) publieke sector geldende maximum inkomensnorm». Dit was de plaatsvervangend algemeen directeur bij de Voorziening tot Samenwerking Politie Nederland (vtsPN), met wie in 2003 arbeidsvoorwaardelijke afspraken zijn gemaakt. Er waren derhalve in 2009 twee functionarissen behorende tot de korpsleidingen van wie het inkomen uitging boven «de voor de (semi-) publieke sector geldende maximum inkomensnorm.»
Bent u bereid, nu blijkt dat de beloningsafspraken met de Kamer niet worden nageleefd, met een aanwijzing te komen? Zo nee, waarom niet?
Mijn ambtsvoorgangster heeft toegezegd geen onomkeerbare besluiten te nemen over het nog tot stand te brengen nieuwe arbeidsvoorwaardenbeleid van de politietop, voordat het onderzoek naar de beloningen, toelagen en declaraties van de politietop en het beloningsvergelijkingsonderzoek is afgerond. Het onderzoek naar de beloningen, toelagen en declaraties van de politietop van de Rijksauditdienst heb ik bij brief van 21 mei jl. (vergaderjaar 2009–2010, kamerstuk 29 628, nr. 209) aan de Tweede Kamer aangeboden. Nadat ook de uitkomsten van het beloningsvergelijkingsonderzoek beschikbaar zijn zal met de politievakorganisaties worden overlegd over een nieuw arbeidsvoorwaardenbeleid voor de politietop.
Ik heb de voorzitter van het korpsbeheerdersberaad verzocht uit te dragen dat korpsbeheerders bij toekomstige benoemingen zoveel mogelijk handelen in de geest van het eerste conceptvoorstel arbeidsvoorwaarden politietop, dat in november 2009 met het korpsbeheerdersberaad is besproken.
Daarnaast kan ik u melden dat sinds enkele maanden arbeidsvoorwaardelijke afspraken met leden van de korpsleiding bij benoeming, tussentijdse wijzigingen en bij ontslag door Bureau ABD van het Ministerie van BZK vooraf worden getoetst op overschrijding van de inkomensnormen. Ik heb u hierover geïnformeerd in bovengenoemde brief.