Betalingsverkeer via internet |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat basale gegevens van alle klanten van de ING-bank via internet te achterhalen zijn?1
Ja.
Is het waar dat De Nederlandsche Bank( DNB) betaling per machtiging via internet toestaat en dat daarmee de deur openstaat voor zeer eenvoudige fraude? Zo ja, op welke wet- en regelgeving baseert DNB dit besluit? Bent u bereid DNB te vragen het betalen via machtiging zonder handtekening onmogelijk te maken?
Volgens de bestaande regelgeving is voor een eenmalige incasso een schriftelijke machtiging met handtekening vereist. Is een dergelijke machtiging niet afgegeven, dan is het financiële risico voor de incassant op het moment dat de incasso betwist wordt door de debiteur. De debiteur wordt in dat geval gecompenseerd. Een webwinkelier kan er ook voor kiezen andere betaalmethoden aan te bieden. Er zijn diverse betaalmethoden om een internetaankoop te doen. Variërend van betaling onder rembours en het verzenden van een acceptgiro tot het gebruik maken van een creditcard of betalen via een systeem als iDeal. Het voert te ver om op al deze betaalmethoden en de risico’s ervan uitvoerig in te gaan. Bij betaalmethoden die gebruik maken van internet, bestaat in beginsel uiteraard de kans dat derden ongemerkt en ongewild meelezen met gegevens die gepersonaliseerd zijn en geheim moeten blijven. Dit zijn niet meer of andere risico’s dan de risico’s die verbonden zijn aan regulier internetverkeer. Een betalingssysteem als iDeal is hier zoveel mogelijk tegen beveiligd doordat een beveiligde lijn wordt gebruikt waarmee direct contact gemaakt wordt met de eigen internetbankieromgeving. Ook het gebruik van creditcards is tegenwoordig beter beveiligd, bij het doen van transacties. Bovendien geniet de debiteur bij het gebruik van een creditcard ook een zekere bescherming. Een nieuwe betaalmethode die in sommige andere lidstaten gesignaleerd is, is de zogenoemde overlay service. Deze betaalmethode, die in Nederland overigens nog niet of nauwelijks gesignaleerd is, kan wel risico’s met zich meebrengen voor de veiligheid van het betalingsverkeer omdat klanten hun inlogcodes voor internetbankieren aan een derde geven. Dit onderwerp is inmiddels ook op Europees niveau geagendeerd. Mocht het zo zijn dat uiteindelijk regelgeving nodig is om de veiligheid van het betalingsverkeer op een voldoende niveau te kunnen waarborgen, dan zal ik dat niet nalaten. Daar heb ik uw Kamer ook op geattendeerd in mijn brief van 13 juli 2010 waarbij ik de rapportage van het maatschappelijk overleg betalingsverkeer over het jaar 2009 aan u heb aangeboden.
Kunt u toelichten wat de risico’s zijn van de verschillende andere betalingsopties via internet voor de consument en voor de beheerder van de betrokken leverancier?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorg dat de uitgelekte klantgegevens van de ING-bank misbruikt kunnen worden om op grote schaal te frauderen? Kunt u dat toelichten?
Fraude met incasso is een reeds bestaand risico. Mijn verwachting is niet dat de, overigens al jaren bestaande, dienst van ING-bank die inhoudt dat klanten kunnen controleren of bij een betaling een correct rekeningnummer is ingevuld, er nu voor zal gaan zorgen dat er op veel grotere schaal gefraudeerd gaat worden.
Kunt u garanderen dat de klanten van de ING-bank en beheerders van webshops geen nadelige financiële of materiële gevolgen zullen ondervinden van zo’n mogelijke fraude? Zo nee, welke maatregelen bent u van plan te nemen om te voorkomen dat consumenten en beheerders het slachtoffer worden van dergelijke fraude? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Uiteraard kan ik niet garanderen dat er niemand slachtoffer wordt van fraude. Feit is wel, dat als de webwinkelier zich houdt aan de regel dat een schriftelijke volmacht van de debiteur moet zijn verkregen alvorens tot een eenmalige incasso kan worden overgegaan, het risico dat hij met fraude te maken krijgt, een stuk kleiner wordt.
Kunt u deze vragen met spoed behandelen, met het oog op de urgentie van het probleem?
Bij deze.
Het bericht "Concerns ontwijken Afrikaanse fiscus' |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Concerns ontwijken Afrikaanse fiscus»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat landen die ontwikkelingshulp krijgen van Nederland ter stimulering van de economie, tegelijkertijd belastingopbrengsten over winsten gerealiseerd in deze landen zien wegvloeien naar Nederland?
Nederland heeft een aantrekkelijk (fiscaal) vestigingsklimaat voor internationaal opererende bedrijven met reële aanwezigheid in Nederland («rokende schoorstenen»). Heel belangrijk voor internationaal zakendoen is dat dubbele belastingheffing wordt voorkomen en bronheffingen worden gereduceerd. Belangrijke pijlers zijn: deelnemingsvrijstelling, het uitgebreide verdragennetwerk, de afwezigheid van bronheffing op uitgaande rente- en royaltystromen.5 Verder biedt de Nederlandse belastingdienst een grote mate van zekerheid over de toepassing van fiscale regels. Deze regels kunnen ertoe leiden dat ook bedrijven met een relatief beperkte aanwezigheid in Nederland van het aantrekkelijke vestigingsklimaat gebruik maken.
De belastingheffing van multinationals kan door de internationale vervlechting niet slechts nationaal worden beoordeeld. Voor multinationals bestaat het Nederlandse fiscale stelsel niet als een geïsoleerd fenomeen, maar is het een onderdeel van een internationaal netwerk van landen, jurisdicties en verdragen. Het heeft daarom niet zoveel zin om de problematiek waar ontwikkelingslanden zich voor gesteld zien alleen vanuit Nederland te bezien. Belastingplanning is mogelijk doordat verschillende fiscale systemen niet op elkaar aansluiten. Voor ontwikkelingslanden geldt in het bijzonder nog dat deze vaak speciale faciliteiten (belastingvrijstellingen) aanbieden waardoor de belastinggrondslag wordt uitgehold. Eenzijdig door Nederland te nemen maatregelen om belastingvlucht uit ontwikkelingslanden te beperken, zullen dus geen of slechts een beperkt effect hebben en zijn bovendien schadelijk voor onze reële economie. Het bijvoorbeeld introduceren van een Nederlandse bronheffing op royalty’s is daarom ongewenst en onevenwichtig. In het in de Volkskrant beschreven geval heeft Ghana ervoor gekozen om in het verdrag met Nederland te opteren voor een bronheffing van 8% op uitgaande royaltybetalingen aan Nederland.
Dat belastingplichtigen profiteren van verschillen tussen belastingstelsels is van alle tijden en daar hebben alle landen mee te maken. Het is van belang dat landen zich daar zelf tegen kunnen wapenen. Dat geldt voor een ontwikkeld land zoals Nederland, maar ook voor ontwikkelingslanden.
Het kabinet neemt de problematiek van belastingontduiking en -ontwijking zeer serieus. Dit geldt op nationaal niveau, zie bijvoorbeeld de door dit kabinet ondernomen activiteiten tegen zwartspaarders, maar ook op internationaal niveau. Nederland heeft in het kader van de in april 2009 gehouden G20 top in Londen ondernomen initiatieven voor internationale afspraken tegen belastingontduiking en -ontwijking van harte ondersteund en bilateraal meerdere belastingverdragen met diverse landen over onder meer informatie-uitwisseling afgesloten. Bij de laatste top in Korea hebben de G20-landen een oproep gedaan om ontwikkelingslanden bij het voeren van belastingpolitiek en het opbouwen van capaciteit te steunen. Het is voor het kabinet vanzelfsprekend dat ontwikkelingslanden bij deze ontwikkelingen worden betrokken en daarbij worden ondersteund. Hernieuwde aandacht voor verbeterde belastingheffing vormt een van de kernonderdelen van de modernisering van het ontwikkelingsbeleid. Om aan deze agenda inhoud te geven hebben de toenmalige minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de toenmalige staatssecretaris van Financiën in 2009 een intentieverklaring ondertekend waarin is vastgelegd dat gezamenlijk wordt gewerkt aan een actieve Nederlandse aanpak van deze problematiek.
Het gaat om maatwerk gericht op de behoeften van elk afzonderlijk land. Een dergelijke aanpak vereist maatregelen op verschillende terreinen.
Allereerst zal de capaciteit van overheden in ontwikkelingslanden op het gebied van belastingheffing en belastingbeleid moeten worden versterkt. Dit wordt in internationaal verband georganiseerd (OESO, IMF, Wereldbank en VN). Nederland speelt daarbij een vooraanstaande rol. De internationale en Nederlandse inzet richt zich op het versterken van de positie van ontwikkelingslanden zodat zij zelf een evenwichtige afweging kunnen maken hoe zij hun fiscale stelsel willen inrichten en dat ze goed geëquipeerde mensen hebben om de wetgeving te kunnen uitvoeren.
Er lopen meerdere initiatieven binnen de OESO die zich richten op verbetering van transparantie in financiële stromen en uitwisseling van informatie tussen landen, ter voorkoming van onder andere belastingontduiking en -ontwijking, die specifiek gericht zijn op ontwikkelingslanden. Zo is onlangs deelname aan het Global Forum on Tax Transparancy and Exchange of Information opengesteld voor ontwikkelingslanden en wordt gewerkt aan multilaterale mechanismen voor alle landen, inclusief ontwikkelingslanden, op het gebied van uitwisseling van informatie. Door middel van het Global Relations programma van de OESO worden trainingen gegeven aan ontwikkelingslanden, o.a. op het gebied van uitwisseling van informatie en verrekenprijzenmethodieken. Mede op Nederlands initiatief is in de OESO besloten tot een gezamenlijke aanpak door het Ontwikkelingscomité, het Comité voor Fiscale Zaken en het Global Forum on Transparency and Exchange of Information for Tax Purposes. Een daarvoor in mei 2010 in het leven geroepen OECD Informal Taskforce on Tax and Development, met daarin overheden uit OESO- en ontwikkelingslanden, non-gouvernementele organisaties, internationale instellingen en internationaal bedrijfsleven zal begin 2011 met een breed programma van start gaan. De Taskforce, onder co-voorzitterschap van Nederland en het African Tax Administration Forum,zal werken aan concrete en voor ontwikkelingslanden bruikbare voorstellen op het gebied van uitwisseling van informatie, transfer pricing, country by country reportingen capaciteitsversterking. De G20 heeft recent aan de Taskforce verzocht om samen met de VN, het IMF en de Wereldbank daarover in 2011 te rapporteren.
Ten slotte zullen multinationale ondernemingen zelf moeten worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen.
In de motie Vendrik6 is gevraagd om het Nederlandse fiscale stelsel voor multinationale bedrijven door te lichten op het punt van belastingontduiking en -ontwijking ten koste van ontwikkelingslanden.
Uit het voorgaande volgt dat het doorlichten van het Nederlandse fiscale stelsel alleen weinig oplevert. Belastingontwijking of -ontduiking is bij uitstek een internationaal fenomeen en staat daarom hoog op de agenda van de OESO. Uiteindelijk kunnen belastingontduiking en -ontwijking in ontwikkelingslanden alleen effectief worden tegengegaan door versterking van belastingstelsels in de betrokken landen zelf, aangevuld met sluitende internationale afspraken over informatie-uitwisseling, fraudebestrijding en het tegengaan van belastingparadijzen.
Deelt u de mening dat ontwikkelingslanden de dupe zijn van het Nederlandse belastingstelsel? Bent u het eens met de in dit artikel aangehaalde stelling «Veruit de grootste bijdrage die ondernemingen kunnen leveren aan ontwikkeling van landen is door doodgewoon hun werk te doen: leveranciers betalen, lonen betalen, belastingen betalen»?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat bedrijven zoveel mogelijk de winstbelasting zouden moeten betalen in het land waar de winst eigenlijk gemaakt wordt?
Bedrijven dienen zich aan de wetten te houden. In de wetgeving komt tot uiting hoe landen de winsten willen belasten. De nationale parlementen kunnen de wetgeving tot op grote hoogte zelf inrichten (zij zullen daarbij rekening houden met de behoeften van het land), zolang zij zich houden aan de internationale spelregels. In de Europese context valt te denken aan het EU verdrag, de regels inzake verboden staatsteun en de gedragscode tegen schadelijke belastingconcurrentie. Ook de OESO heeft richtlijnen op het gebied van schadelijke belastingconcurrentie7.
Bent u bereid de mogelijkheid te onderzoeken om de belastingmogelijkheden ten aanzien van royalty’s te veranderen zodat (ontwikkelings-)landen niet meer de dupe zijn van dit Nederlandse systeem?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u dit verband aangeven hoe het staat met de uitvoering van de motie Vendrik2 van ruim een jaar geleden die ook verzoekt om een doorlichting van het Nederlands fiscaal stelsel met het oog op dit soort ontwijking?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de bevindingen van professor Geert Michielse die stelt dat het effectieve tarief van de vennootschapsbelasting van multinationals rond de 5% is?1 Zo nee, bent u dan bereid om te onderzoeken wat de effectieve belastingdruk van multinationals in Nederland is?
Nee. Voor wat betreft de belastingdruk van multinationals in Nederland geldt dat de Nederlandse belastingregels geen onderscheid maken tussen grote en kleine bedrijven. Over de verdeling van de vennootschapsbelasting is mijn ambtsvoorganger in een brief aan de Tweede Kamer d.d. 26 oktober 2009 (DB/2009/624M) uitvoerig ingegaan.
Kunt u aangeven hoeveel belasting er in Nederland in totaal wordt betaald over winsten uit aan Nederlandse vennootschappen betaalde royalty’s? Kunt u daarbij aangeven hoe zich dat verhoudt tot de totale omzet van statutair in Nederland gevestigde vennootschappen?
Nee, dat is niet mogelijk. Het Nederlandse bedrijfsleven heeft innovatie al jaren hoog in het vaandel staan. Enkele concrete voorbeelden zijn onderzoek op het gebied van voeding, medicijnen, biotechnologie, technische toepassingen en het ontwikkelen van een merk(naam). Naast het zelf ontwikkelen van intellectueel eigendom door in Nederland gevestigde bedrijven, wordt door in Nederland gevestigde ondernemingen ook intellectueel eigendom gekocht. De kosten welke verband houden met het zelf ontwikkelen van intellectueel eigendom en de aankoop van intellectueel eigendom verminderen over het algemeen het fiscale resultaat. Een complicerende factor hierbij is dat de huidige kosten voor een aanzienlijk deel zien op huidige ontwikkelingen van toekomstig te exploiteren intellectueel eigendom. Waarbij ook niet vooraf bekend is of en in hoeverre de ontwikkeling succesvol zal zijn. De opbrengst van het intellectuele eigendom bestaat niet alleen uit ontvangen royalty’s van zowel derde partijen als groepsvennootschappen, maar ook uit eigen opbrengsten door middel van verkoop van producten en/of diensten door de Nederlandse eigenaar van het intellectueel eigendom (bespaarde royalty).
Kunt u ingaan op de stelling in het artikel dat er jaarlijks 8000 miljard euro door Nederland spoelt via brievenbusmaatschappijen die hier vooral om fiscale redenen zitten? Klopt deze schatting volgens u? Kunt u ook in gaan op de schatting dat dit de Belastingdienst jaarlijks zo’n 2 miljard euro oplevert? Zou dit eventueel ook verder onderzocht kunnen worden?
Uit gegevens van DNB over 2008 kan worden vastgesteld dat de bruto gesommeerde geldstroom via zogenaamde bijzondere financiële instellingen 12 300 miljard euro bedroeg. Bijzondere financiële instellingen zijn entiteiten die in Nederland zijn opgericht door buitenlandse multinationale concerns als doorvoerkanaal van financiële stromen tussen buitenlandse concernmaatschappijen.
Voor wat betreft de rol van Nederland als financieel knooppunt verwijs ik naar de beantwoording op de vragen 2, 3, 5 en 6. Deze rol levert Nederland werkgelegenheid op en levert de schatkist geld op. De toegevoegde economische waarde is naar schatting € 1,5 miljard per jaar. Ongeveer € 1 miljard in de vorm van belastingen en € 0,5 miljard in de vorm van vergoedingen voor financiële professionals. 8
Vindt u het wenselijk dat het Nederlandse belastingstelsel door buitenlandse multinationals wordt gebruikt om via brievenbusfirma’s winsten door te sluizen?
Zie antwoord op vragen 2 en 3.
Hebt u kennisgenomen van het feit dat kunsthandelaren voornemens zijn om de kunst vanaf 1 januari 2011 via onder andere Groot Brittannië te importeren?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling dat kunsthandelaren in reactie op de aangekondigde BTW-verhoging nu overwegen om import van grote kunstwerken (bijvoorbeeld kunst van buiten de Europese Unie) nu onder meer via het Verenigd Koninkrijk te laten verlopen, waar een lager BTW-tarief hoeft te worden betaald? Is deze route legaal?
De reguliere invoer van goederen via een ander EU-land is geheel legaal. Dit geldt voor kunstvoorwerpen evenzeer als voor ieder ander goed. Daarbij zullen die goederen via de daarvoor geldende regelingen vanuit dat land naar Nederland moeten worden overgebracht. Uiteraard dient het hierbij te gaan om reële transacties, met andere woorden om normale handelstransacties. Indien in het toezicht door de Belastingdienst blijkt dat sprake is van schijnconstructies met het doel te voorkomen dat btw wordt geheven over de invoer die feitelijk in Nederland plaatsvindt, zullen deze constructies worden aangepakt.
Is bij de geschatte opbrengst van de btw-verhoging op kunst rekening gehouden met mogelijk ontwijkgedrag?
Bij het berekenen van de opbrengst van de btw-verhoging op kunst is geen rekening gehouden met mogelijk ontwijkgedrag.
Wat is de geschatte inkomstenderving wanneer kunsthandelaren niet langer via Nederland kunst importeren?
Wat zou de schatkist binnenkrijgen bij een import van een kunststuk van 1 miljoen euro onder het bestaande belastingregime? Wat zou de schatkist volgens uw berekeningen binnenkrijgen als de hogere BTW van toepassing wordt? En wat zou de schatkist krijgen wanneer hetzelfde kunstwerk ingekocht zou worden via bijvoorbeeld een Brits postadres, waar dus een veel lager (5%) BTW tarief wordt gehanteerd?
Klopt het beeld dat met name kleine handelaren die niet de middelen hebben om gebruik te maken van een buitenlands postadres hierdoor in financiële problemen komen?
Welke problemen voorziet u voor de internationale concurrentiepositie in zijn algemeenheid wat betreft de kunsthandelsector in Nederland?
Kunt u aangeven hoe groot de verschillen zijn tussen het toekomstige Nederlandse regime en de regimes in het buitenland? Kunt u een overzicht geven van de BTW-tarieven op kunst- en verzamelobjecten in Europa? Is er in de analye van de regering sprake van een werkbaar level playing field? Zoja, op welke onderzoeken is dit gebaseerd?
Het mogelijk afschaffen van de Wtcg |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat u overweegt de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) af te schaffen?1
De Wtcg is ingesteld om chronisch zieken en gehandicapten een tegemoetkoming te verschaffen voor de meerkosten die zij maken als gevolg van hun aandoening of beperking. Deze groepen maakten nauwelijks gebruik van de fiscale aftrekmogelijkheden voor buitengewone uitgaven, terwijl die fiscale regeling juist voor hen was bedoeld. In de berichtgeving over de Wtcg is veelvuldig benadrukt dat de tegemoetkoming nog niet in alle gevallen goed terecht komt. Hierbij is onderbelicht geraakt dat het geld in veel gevallen ook wél terecht komt bij de mensen die we met de Wtcg willen ondersteunen.
Dit laat onverlet dat ik in het interview met EenVandaag heb aangegeven dat de tegemoetkoming daadwerkelijk terecht moet komen bij de mensen waarvoor de regeling is bedoeld. Ik heb geconstateerd dat de doelgroepbepaling nu nog niet optimaal is. De regeling moet dus beter. Het vorige kabinet heeft op advies van de Taskforce Verbetering Afbakening Wtcg al verbeteringen aangebracht in de afbakeningscriteria van de Wtcg. Die verbeteringen worden in 2011 merkbaar. Ik ben voornemens om de regeling na de uitkeringsronde van 2011 te evalueren. Als dan blijkt dat de regeling dan nog niet werkt zoals we beogen, wil ik zelf nog een poging doen om de criteria te verbeteren. Zoals ik echter heb aangegeven, kun je niet oneindig doorgaan met verbeteren. Als uiteindelijk blijkt dat we de regeling niet goed krijgen, dan moeten we op zoek gaan naar iets anders.
Bent u zich ervan bewust dat deze uitspraak leidt tot veel ongerustheid bij mensen die een tegemoetkoming hard nodig hebben om zorgkosten (deels) gecompenseerd te krijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Staat u garant voor een vervangende regeling als u het niet lukt om de Wtcg beter terecht te laten komen?2
Verwijzend naar bovenstaand antwoord ben ik thans niet voornemens om de Wtcg tegemoetkoming af te schaffen zonder dat hier iets voor in plaats komt.
Erkent u dat de belofte dat de Wtcg het instrument was om geld beter terecht te laten komen dan de Buitengewone aftrek bijzondere ziektekosten is geschaad?3
De Wtcg is begin 2009 ingesteld ter vervanging van de buitengewone uitgavenregeling (BU). Ik wil daarbij benadrukken dat de Wtcg een samenstel van maatregelen omvat en dus méér is dan alleen de algemene tegemoetkoming. Naast deze tegemoetkoming regelt de Wtcg ook een korting op de eigen bijdrage voor de AWBZ en de Wmo, maandelijkse inkomenscompensatie voor ouderen en een jaarlijkse tegemoetkoming van € 350,– voor mensen die meer dan 35% arbeidsongeschikt zijn. Tenslotte is er ook een nieuwe fiscale regeling voor specifieke zorgkosten. De doelgroep van chronisch zieken en gehandicapten wordt door dit samenstel van maatregelen veel beter bereikt dan bij de BU het geval was. Zoals ik in mijn antwoord op vragen 1 en 2 heb aangegeven, laat dit onverlet dat de afbakening van de doelgroep voor de algemene tegemoetkoming nog niet optimaal is en verder wordt verbeterd.
Acht u het mogelijk dat er een nieuwe fiscale mogelijkheid wordt gecreëerd voor teruggave van concrete kosten die samenhangen met chronische ziekte? Zo ja, bent u bereid dit te bespreken met uw collega van Financiën? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven reeds gesteld, bestaat de Wtcg uit vijf verschillende maatregelen en één daarvan is een fiscale regeling voor specifieke zorgkosten. Op grond van deze regeling is het nu al mogelijk om zorgkosten die niet langs een andere weg worden vergoed op te voeren bij de aangifte inkomstenbelasting. Zo kunnen uitgaven voor onder andere genees- en heelkundige hulp, voorgeschreven medicijnen, hulpmiddelen zoals steunzolen of een kunstgebit, een dieet op medisch voorschrift of extra gezinshulp via de belasting worden afgetrokken. Het creëren van een nieuwe fiscale regeling voor kosten die samenhangen met een chronisch ziekte acht ik dan ook niet aan de orde.
Het bericht dat in 2011 ruim vier miljoen huizenbezitters 200 miljoen euro te veel aan onroerendezaakbelasting (OZB) betalen |
|
Brigitte van der Burg (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Gemeente nept huiseigenaren»?1
Ja.
Deelt u de mening van Vereniging Eigen Huis (VEH) dat eigenwoningbezitters, eigenaren van bedrijfspanden en woningcorporaties in 2011 een geschatte 200 miljoen euro teveel aan OZB betalen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel die mening niet. Deze € 200 miljoen is een cumulatie van effecten op basis van de macronorm over de jaren 2008 tot en met 2011. Er is geen sprake van het «teveel betalen aan OZB» zoals u stelt, maar van normale stijgingen van de lokale lasten. In dit kader is interessant dat het Centrum voor onderzoek lokale overheden (Coelo) van de Rijksuniversiteit Groningen in opdracht van RTL-nieuws heeft becijferd dat de gemeenten in 2011 fors bezuinigen op de uitgaven. Het gaat omgerekend om gemiddeld € 258 per inwoner. De invulling van hun ombuigingstaakstelling leidt maar in beperkte mate tot een stijging van de OZB-inkomsten, namelijk € 2,70 per inwoner op basis van begrotingscijfers.2
Is het waar dat de cijfers die de VEH gepubliceerd heeft niet gecorrigeerd zijn voor inflatie? Zo ja, is het mogelijk dat hierdoor een vertekend beeld ontstaat van lastenverhoging, terwijl in werkelijkheid de lokale lasten dalen?
De cijfers van de VEH zijn niet gecorrigeerd voor inflatie. Als in het voorjaar van alle gemeenten gegevens beschikbaar zijn, de gegevens meer definitief zijn en meer inzicht bestaat in de inflatie zal een beter beeld ontstaan van de lastenstijging in reële termen.
Hoe wordt de inflatie berekend door gemeenten? Welke definitie en welke verdeelsleutel worden hiervoor gehanteerd en zijn deze vastgelegd in de macronormering van de OZB?
In de circulaires gemeentefonds informeert het Rijk de gemeenten over inflatie. Zij zijn echter vrij eigen veronderstellingen over de verwachte inflatie te hanteren. In de macronorm OZB wordt voor wat betreft het inflatiecijfer ieder jaar uitgegaan van het inflatiepercentage (prijsontwikkeling Nationale Bestedingen) zoals geraamd in het Centraal Economisch Plan (jaar t-1).
Klopt het dat bijvoorbeeld een gemeente als Groningen de jaarlijkse inflatie van bijvoorbeeld 2% slechts voor 20% laat meewegen in de verdeelsleutel en de stijging van de kosten van de gemeente (personeelskosten e.d.) van bijvoorbeeld 5% voor 80%, waardoor een tariefstijging van 4,4% mogelijk is in plaats van 2%? Bij hoeveel andere gemeenten wordt zo gerekend?
Het vaststellen van het OZB-tarief is een autonome bevoegdheid van de gemeenteraad. Dat geldt ook in het specifieke geval van de gemeente Groningen. Op welke wijze het OZB-tarief wordt berekend is aan de gemeenten zelf.
Kunt u uiteenzetten of en zo ja, welke maatregelen worden genomen om de samenhang van de OZB met het lokale voorzieningsniveau transparant te maken?
Bij het opstellen van de begroting geeft de gemeente aan welke uitgaven zij het komende jaar verwacht en welke inkomsten daar bij passen. De hoogte van de tarieven en de opbrengst van de OZB is in de gemeenteraad onderwerp van debat. Omdat dit een zeer zichtbare belasting is wordt over het algemeen goed gediscussieerd over deze belasting in de gemeenteraad en een afgewogen beslissing genomen over het tarief.
Klopt het dat in de macronormering van de OZB standaard uitgegaan wordt van 2% economische groei? Is uitgaan van een standaard groeipercentage van 2% niet te hoog? Zo ja, waarom wordt hier dan aan vastgehouden? Zo nee, waarom niet?
Bij invoering van de macronorm hebben het Rijk en de gemeenten de bestuurlijke afspraak gemaakt dat het cijfer voor economische groei in de macronorm OZB (de reële trendmatige groei van het BBP) wordt vastgesteld voor de duur van de kabinetsperiode. In de macronorm voor de jaren 2008 tot en met 2010 is zodoende uitgegaan van een economische groei van 2%. Onder het huidige kabinet gaat de macronorm 2011 conform de meest recente raming van het CPB uit van een economische groei van 1,75%.
Is in tijden dat de economische groei boven de 2% lag ook vastgehouden aan de norm van 2%? Zo nee, waarom niet? Zo ja, voor welke jaren gold dit dan?
Zie het antwoord bij vraag 7.
Bent u het eens met de VEH dat de macronormering van de OZB zichzelf heeft gediskwalificeerd, omdat er standaard uitgegaan wordt van 2% economische groei per jaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Nee, zoals ik hiervoor heb aangegeven deel ik deze opvatting niet. Wel beraad ik mij voor de komende kabinetsperiode op het al dan niet continueren van de bestaande macronorm of het overgaan op een alternatief. In de afwegingen bij de besluitvorming van het kabinet daarover zullen de systematiek en indexering nog aan de orde komen.
Kunt u zich voorstellen dat de burgers het als onrechtvaardig ervaren dat de OZB hoger wordt, terwijl de waarde van hun onderpand daalt?
Zoals ik eerder aangaf bij het antwoord op vraag 6, is de tariefstelling van de OZB onderwerp van debat in de gemeenteraad. Indien een gemeente bij een dalende waarde van de onroerende zaak een gelijkblijvende opbrengst nodig acht voor het te voeren beleid, dan kan men er toe besluiten het tarief van de OZB te verhogen. Per saldo levert dit de burger dan geen lastenverzwaring op. Het is uiteindelijk aan de gemeente om te besluiten welke inkomsten nodig zijn om de verwachte uitgaven te kunnen dekken.
Bent u bereid om de macronorm OZB aan te passen om dit gevoel van onrechtvaardigheid weg te nemen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals is toegezegd tijdens het debat over de regeringsverklaring, zal dit kabinet een besluit nemen over de toekomst van de macronormering van de OZB. Ik zal de besluitvorming daartoe voorbereiden. In de afweging kunnen ook alternatieven aan bod komen. In een komend Bestuurlijk overleg financiële verhoudingen zal ik het onderwerp agenderen. Deze overleggen van BZK en FIN met VNG en IPO vinden halfjaarlijks plaats, namelijk in het voor- en najaar. Over de uitkomst van de besluitvorming informeer ik de Tweede Kamer per brief.
Stelen via het internet door middel van internetincasso |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het onderzoek van de Consumentenbond, waaruit blijkt dat het kinderlijk eenvoudig is om op het internet iets te kopen en iemand anders door een internetincasso voor de kosten op te laten draaien?1
Strikt genomen bestaan er geen automatische incasso’s op het internet. Er zijn wel websites waarbij identificatie bij het verlenen van een online incasso-opdracht slechts door het aanvinken van een vakje geschiedt. Uit navraag bij Currence2 en de Nederlandse Vereniging van Banken blijkt het inderdaad voor te komen dat een rekening van een ander wordt gebruikt om te betalen door personen die zich bij het verlenen van een online incasso-opdracht voor een ander uitgeven. Currence geeft aan dat het om 80 tot 100 gevallen per jaar gaat, op een totaal aantal transacties van 1,3 miljard per jaar. Volgens Currence gaat het daarbij louter om kleine schadegevallen en is er voor zover bekend nooit sprake van betrokkenheid van criminele netwerken.
Overigens hebben de Nederlandse banken zichzelf en hun klanten tegenover Currence contractueel verplicht om alleen incasso-opdrachten te verwerken waar schriftelijk toestemming voor is verleend. In hun incassocontract met winkels stellen banken dit ook als voorwaarde. Indien toch sprake blijkt te zijn van een onrechtmatige incasso-opdracht heeft de benadeelde consument recht op teruggave van geld. Currence biedt benadeelde rekeninghouders daarom desgewenst hulp met algemene informatie en/of gerichte ondersteuning (zie www.currence.nl). Wij waarderen in dit verband ook de inspanningen van de Consumentenbond om haar leden goed te informeren en onderschrijven de waarde van de tips die de Consumentenbond in de Geldgids geeft.
Op welke schaal komt dit voor?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze kunnen mensen die zich hieraan schuldig maken worden opgespoord en bestraft?
Om te beginnen dient een consument bij zijn of haar bank te melden dat er onrechtmatig geld van zijn of haar rekening is afgeschreven. Als na controle blijkt dat daar inderdaad sprake van is, kunnen benadeelden aangifte van oplichting doen. Conform de Aanwijzing voor de opsporing wordt vervolgens gekeken naar de ernst van het strafbare feit en de aanwezigheid van opsporingsindicaties. Afhankelijk daarvan en van de beschikbare capaciteit wordt al dan niet een opsporingsonderzoek gestart. In het kader van het opsporingsonderzoek kan gebruik worden gemaakt van de opsporingsmiddelen en -bevoegdheden die politie en justitie ten dienste staan. Na afronding van het opsporingsonderzoek beslist het Openbaar Ministerie of het overgaat tot dagvaarden, transigeren of seponeren.
Deelt u de mening dat het niet aanvaardbaar is dat slachtoffers die opdraaien voor de rekening van een ander zoveel moeite moeten doen om hun geld terug te krijgen? Bent u bereid dit voor slachtoffers makkelijker te maken? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Voor zover mij bekend dient een consument alleen bij de eigen bank te melden dat onrechtmatig geld van zijn of haar rekening is afgeschreven. Als die melding klopt, krijgt men altijd automatisch het geld terug van de bank. Ik zie dan ook geen mogelijkheid en noodzaak om dit procédé voor consumenten verder te vergemakkelijken.
Vindt u de automatische incasso op het internet een veilige betaalmethode? Deelt u de mening dat er veel veiliger alternatieven voorhanden zijn, zoals bijvoorbeeld iDeal en dat de automatische incasso op het internet niet nodig is?
Wij delen de mening dat er veiliger alternatieven voorhanden zijn dan een «automatische internetincasso». Uiteraard moeten de identiteitscontroles en de betaalmethoden die door de webwinkels worden aangeboden betrouwbaar zijn. Het is echter praktisch gezien niet goed mogelijk om de «automatische incasso» geheel van het internet te verbannen. Het is de verantwoordelijkheid van de marktpartijen om te bepalen welke methodes betrouwbaar zijn en welke technologie het meest geëigend is om fraude tegen te gaan. Ten slotte achten wij het, gezien het grensoverschrijdend karakter van het internet voor webwinkels, relevant om aan te sluiten bij Europese initiatieven. Zo zal in 2012 of 2013 een Europees incassosysteem worden ingevoerd. Bij een eerste incasso-opdracht ontvangen mensen voortaan eerst een waarschuwing dat binnen een bepaalde termijn door een bedrijf geld van hun rekening wordt afgeschreven. Daardoor kunnen zij zelf invloed uitoefenen op de bedragen die van hun rekening afgeboekt worden. Ook is de compensatie van benadeelde consumenten goed geregeld. Wij zien dan ook geen aanleiding om de keuze van marktpartijen hierin verder te sturen.
Welke mogelijkheden ziet u om de automatische incasso op het internet onmogelijk te maken? Bent u hier ook toe bereid? Zo nee, welke maatregelen gaat u dan nemen om deze betaalmethode betrouwbaarder te maken? Bent u bereid er tenminste voor te zorgen dat betalingen per email of sms moeten worden bevestigd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het omwisselen van de Naf |
|
Arie Slob (CU), Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wisselkantoor weigert de Antilliaanse gulden»?1
Ja.
Waarom kan in Nederland de Naf niet meer omgewisseld worden terwijl dit tot 1 februari 2011 een wettig betaalmiddel is in een Nederlands Openbaar lichaam en daarna nog in twee landen van het Koninkrijk der Nederlanden?
Dit is een gevolg van de recente beslissing van het GWK/Travelex om niet langer Nederlands-Antilliaanse guldens te kopen. Het GWK/Travelex zou nog wel Nederlands-Antilliaanse guldens verkopen. Dit geldt evenwel alleen voor het Europese deel van Nederland. In het Caribische deel van het Koninkrijk kunnen Nederlands-Antilliaanse guldens nog wel gewisseld worden. Overigens kan ik me niet goed voorstellen dat de invoering van de Amerikaanse dollar in de openbare lichamen Bonaire, Eustatius en Saba de doorslag zou hebben gegeven in de beslissing van het GWK/Travelex, vanwege de geringe omvang van de economie van die eilanden.
Waarom is de mogelijkheid tot het tegen een vast tarief omwisselen van de Naf – tegen de US dollar – tot de duale periode beperkt en alleen bedoeld voor bewoners van de BES-eilanden?
Het invoeringsscenario richt zich op een efficiënte en soepele invoering van de dollar, waarbij de duale periode bedoeld is om de aanwezige Nederlands-Antilliaanse guldens uit het chartale betalingsverkeer in de openbare lichamen Bonaire, Eustatius en Saba te doen verdwijnen. Gedurende de duale periode hebben zowel de Nederlands-Antilliaanse gulden als de dollar de hoedanigheid van wettig betaalmiddel. Hoewel aangenomen wordt dat na de duale periode de Nederlands-Antilliaanse gulden uit het betalingsverkeer verdwenen is, kunnen er uitzonderingsituaties zijn. Voor die gevallen zal – onder nader te bepalen voorwaarden, die misbruik zullen beogen uit te sluiten – gedurende enkele maanden de mogelijkheid worden geboden om tegen dezelfde vaste koers Nederlands-Antilliaanse guldens te verwisselen voor dollars.
Dat de tijdelijke extra omwisselmogelijkheid in beginsel alleen bedoeld is voor de inwoners van Caribisch Nederland, houdt verband met het feit dat alleen daar de Nederlands-Antilliaanse gulden zal worden vervangen door de dollar. In Curaçao en Sint Maarten blijft de Nederlands-Antilliaanse gulden vooralsnog gewoon het wettige betaalmiddel. De opgelegde beperkingen aan de mogelijkheid om kosteloos om te wisselen passen in dit kader. In concreto zijn deze maatregelen genomen om ontduiking van de license fee, een op Curaçao en Sint Maarten bestaande belasting van 1% op betalingen van ingezetenen aan niet ingezetenen, te voorkomen. In praktijk wordt deze belasting vooral geheven over de aankoop van buitenlandse betaalmiddelen, waarbij de dollar een prominente plaats inneemt. De opbrengst van de license fee belasting bedraagt zo’n 10% van de totale belastinginkomsten van de landen Curaçao en Sint Maarten. De Centrale Bank van Curacao en Sint Maarten, die de belasting namens Curaçao en Sint Maarten int, heeft daarom aangedrongen op een zo kort mogelijke omwisselperiode, gericht op de daadwerkelijke doelgroep.
Op welke wijze zijn de burgers in Nederland en de Openbaar lichamen geïnformeerd over de mogelijkheden en beperkingen van het omwisselen van de Naf?
Het ministerie van Financiën, in samenwerking met De Nederlandsche Bank (DNB), implementeert een uitgebreide publiekscampagne. Burgers in de openbare lichamen zijn geïnformeerd via uitzendingen van lokale televisiezenders, radiospotjes, krantenartikelen, town-hall meetings en informatiebijeenkomsten voor specifieke doelgroepen (ouderen, scholieren). Deze campagne zal in december 2010 en januari 2011 doorgaan, waarbij in Caribisch Nederland dagelijks meerdere radiospotjes te horen zijn die burgers wijzen op de conversie inclusief de beperkte duur van de periode waarin men kosteloos kan omwisselen. Overigens wordt er ook in Nederland veel naar de lokale radio geluisterd, via Internet, aldus het lokale radiostation op Bonaire. Verder hebben de Rijksdienst Caribisch Nederland en DNB op de eilanden een informatiebrochure en flyer verspreid over hetzelfde onderwerp. Tot slot is er uitgebreid informatie beschikbaar op de website van DNB (www.bes.dnb.nl).
Is deze communicatiecampagne in overeenstemming met de campagne rond de omwisseling van de Nederlandse gulden naar de euro?
Uitgangspunt bij het opzetten van de communicatiecampagne over de invoering van de dollar was de informatiecampagne rond de invoering van de euro in Nederland. Bij de uitwerking van de communicatiecampagne is zo veel mogelijk rekening gehouden met de lokale omstandigheden. Eén van die omstandigheden is bijvoorbeeld dat de dollar, in tegenstelling tot de euro in 2002 in Nederland, geen onbekende munteenheid is op de eilanden.
Bent u zich ervan bewust dat hiermee mensen getroffen worden die naar deze eilanden reizen en deze valuta nog bezitten wanneer ze terugkomen naar Nederland? Zo ja, waar kunnen gedupeerden terecht en welke voorziening wordt daarvoor getroffen?
Ik ben me ervan bewust dat het besluit van GWK Travelex ertoe zou kunnen leiden dat reizigers naar de Caribische delen van het Koninkrijk hun teveel gewisselde Nederlands-Antilliaanse guldens niet meer zouden kunnen (terug)verkopen aan GWK Travelex. Ik heb overigens geen indicatie dat dit voor grote groepen reizigers tot problemen zou leiden. Mij is niet bekend of GWK/Travelex hier een voorziening voor heeft getroffen.
Bent u bereid om met De Nederlandse Bank en de geldtransactiekantoren in overleg te gaan om te zorgen dat behalve op de BES-eilanden ook in Nederland de Naf kan worden omgewisseld?
De verhandelbaarheid van vreemde valuta is op zichzelf geen zorg van de overheid. Wel ben ik bereid DNB te vragen om te kijken of er mede in verband met de invoering van de Amerikaanse dollar in de openbare lichamen Bonaire, Eustatius en Saba in Nederland behoefte bestaat aan een tijdelijke voorziening waar reizigers naar de Caribische delen van het Koninkrijk terecht kunnen voor de verkoop van hun Nederlands-Antilliaanse guldens die ze wellicht bij terugkomst nog hebben. Een dergelijke faciliteit zal echter een tijdelijke karakter moeten hebben. Toekomstige reizigers kunnen inmiddels van het probleem op de hoogte zijn.
De BKR-regeling |
|
Afke Schaart (VVD), Ard van der Steur (VVD) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Belschuld niet meer naar Tiel», waaruit blijkt dat verschillende telecombedrijven, waaronder Vodafone en T-mobile, niet langer klanten zullen registreren bij het Bureau Krediet Registratie (BKR) wegens de disproportionele gevolgen voor haar klanten?1
Ja.
Wist u dat enkele telecombedrijven aan het BKR gevraagd hebben een minimum bedrag voor registratie in te stellen en dat zij met het BKR hierover niet tot een vergelijk zijn gekomen?
Ik heb vernomen dat er voorafgaand aan de in het artikel genoemde beslissing van enkele telecombedrijven om vanaf 2011 klanten met een betalingsachterstand niet langer te registreren bij het Bureau Krediet Registratie (hierna: BKR) tussen de betrokken partijen gesprekken zijn geweest over een dergelijke aanpassing van het reglement van BKR, en andere aanpassingen. Deze gesprekken zijn na de genoemde beslissing gestaakt. Overigens heb ik eveneens vernomen dat deze gesprekken weer zijn gestart.
Zijn deze feiten voor u aanleiding om het beleid ten aanzien van de BKR-registratie ook in die zin te wijzigen dat aan de bezwaren van partijen, zoals Vodafone en T-Mobile, gehoor wordt gegeven en waardoor het BKR dient waarvoor het was bedoeld?
Erkent u dat als telecomaanbieders, zoals Vodafone en T-Mobile, zich terugtrekken uit het BKR het praktisch nut daarvan verdwijnt?
Mocht het antwoord op vraag 4 ontkennend zijn, bent u dan bereid ook de verplicht op het BKR aangewezen partijen de vrijheid te geven zich uit het systeem terug te trekken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Een centrale database van bankgegevens |
|
Gerard Schouw (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
![]() |
Kunt u de strekking van het bericht, dat u persoonlijke gegevens van bankrekeninghouders wil kunnen inzien zonder dat de bank daarvoor toestemming hoeft te geven, bevestigen?1 Zo nee, wat is uw reactie op dit bericht? Wat is de grond van dit bericht? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel met deze strekking tegemoet zien?
Op mijn ministerie is tijdens een ambtelijke beleidsverkenning de gedachte opgekomen om te onderzoeken of het wenselijk zou zijn een centraal raadplegingspunt te realiseren waar naam, adres en woonplaatsgegevens (naw-gegevens) van bankrekeninghouders kunnen worden opgevraagd door opsporingsdiensten. Aan deze verkenning is geen verdere uitvoering gegeven, omdat duidelijk werd dat de noodzaak voor een dergelijk centraal raadplegingspunt ontbreekt. Doordat het Nederlandse bankwezen tamelijk overzichtelijk is, zijn er in de praktijk geen grote moeilijkheden om ten behoeve van opsporingsonderzoeken rechtstreeks bij de banken gegevens op te vragen. De nadelen zoals kosten van een centraal raadplegingspunt wegen niet op tegen de naar verwachting beperkte voordelen. Ik ben dan ook niet voornemens om een initiatief van deze strekking te ontwikkelen.
Welke wet- en regelgeving zou moeten worden gewijzigd om een dergelijke regeling mogelijk te maken?
Indien men een centraal raadplegingspunt voor bankgegevens zou willen realiseren, dan zou dat ertoe leiden dat gegevens die nu nog door (bijzondere) opsporingsdiensten per fax bij banken worden ingewonnen via een vaste digitale structuur gaan lopen. Wijziging van wet- en regelgeving zou daarvoor niet nodig zijn, aangezien er geen nieuwe inzagemogelijkheden worden gecreëerd. Artikel 126nc van het Wetboek van Strafvordering biedt reeds de wettelijke basis voor de politie om naw-gegevens van bankrekeninghouders bij banken op te vragen. Wel zou vermoedelijk een AMvB naar model van het Besluit verstrekking gegevens telecommunicatie (Stb. 2006, 426) nodig zijn om de praktische uitvoeringsaspecten te regelen.
Deelt u de mening dat dit voorstel een onwenselijke inperking van de privacy en persoonlijke vrijheid is?
Zoals gemeld in antwoord op vraag 1 ben ik niet voornemens om een initiatief van deze strekking te ontwikkelen.
In welke Europese landen is een dergelijke regeling gangbaar?
Ik beschik niet over een overzicht van de voorzieningen die andere Europese landen getroffen hebben inzake de toegang tot bankgegevens. Wel is dit onderwerp aan de orde geweest bij de recente evaluatie van de Nederlandse aanpak van financiele criminaliteit door de Europese Unie. Daaruit is gebleken dat er meer lidstaten zijn die geen centraal register voor rekeningnummers kennen. Het ontbreken van een centraal register is door het evaluatieteam niet gezien als struikelblok.
Indien de eerste vraag met ja beantwoord is, hoe verhoudt dit voornemen zich tot de intentie om de bescherming van persoonsgegevens te verbeteren die uit het regeerakkoord spreekt: «de informatieveiligheid en bescherming van persoonsgegevens worden verbeterd. Voorgenomen maatregelen inzake opslag, koppeling en verwerking van persoonsgegevens worden zoveel mogelijk voorzien van een horizonbepaling en bij de voorbereiding nadrukkelijk getoetst aan effectiviteit.»?
Zie antwoord vraag 3.
Toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) op reclame uitingen |
|
Farshad Bashir , Ewout Irrgang |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de advertenties van De Gouden Eeuw1 en Vlootmanschap Flinter Atlantis2, waarin zij hun beleggingsproducten aan de man brengen? Zijn deze ook bij de AFM (Autoriteit Financiële Markten) bekend?3
Ja.
Wat doet de AFM wanneer zij een advertentie tegenkomt waarin een minimaal vast rendement van 10,5% wordt beloofd? Doet de AFM niets met zo’n advertentie wanneer er bij staat dat deelname alleen mogelijk is vanaf € 50 000,–?
De AFM houdt toezicht op informatieverstrekking over financiële producten. Zij doet dat onder andere door continu reclame-uitingen te monitoren. Daarbij komen signalen over mogelijke onjuistheden naar voren. De AFM stelt vervolgens vast welke signalen prioriteit hebben en nader onderzoek verdienen. Wanneer daaruit blijkt dat de betreffende uiting aangepast moet worden gaat de AFM over tot handhavende maatregelen. Dit kan zijn een informele maatregel in de vorm van een normoverdragend gesprek of brief, dan wel een formele maatregel zoals een aanwijzing of een last onder dwangsom. Wanneer de AFM signalen heeft van advertenties met hoge, niet marktconforme, rendementen wordt onderzocht of hier sprake is van een realistisch rendement en op welke wijze dit rendement onderbouwd wordt. Het blijkt vaak te gaan om aanbiedingen die niet onder de Wet op het financieel toezicht (Wft) vallen, omdat de minimale inleg boven de 50 000 euro is.
De AFM kan bij reclame-uitingen voor beleggingen met participaties boven de 50 000 euro tot op heden alleen optreden met behulp van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc). De AFM is voor de Whc toezichthouder met betrekking tot oneerlijke handelspraktijken voor zover het de financiële sector betreft. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn als er essentiële informatie wordt weggelaten. Indien er sprake blijkt te zijn van een overtreding van de Whc, biedt dit de AFM mogelijkheden om nadere eisen te stellen aan informatie die gegeven moet worden over bijvoorbeeld welke activiteiten het bedrijf waarin belegd wordt gaat ontplooien, en op welke wijze het rendement tot stand komt. Uiteraard kan hier niet ingegaan worden op individuele toezichtcasussen.
Bij beleggingen die wel onder het Wft-toezicht vallen kan bijvoorbeeld een risico-indicator verplicht zijn. Ook kunnen er nadere eisen gesteld worden aan advertenties met betrekking tot de informatie over de opbouw van het rendement. Een voorbeeld hiervan is dat een aanbieder van beleggingen spreekt over een vast rendement terwijl dit rendement afhankelijk is van de toekomstige bedrijfsresultaten. De Wft bevat o.a. de eis dat alle relevante kenmerken van een product worden vermeld. Deze kenmerken dienen correct, duidelijk en niet misleidend te worden weergegeven. Dit is niet opgenomen in de Whc.
Bent u bereid om de vrijstelling voor de vergunning voor het aanbieden van beleggingsobjecten, te schrappen dan wel het drempelbedrag van deze vrijstelling fors te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Het drempelbedrag voor het vergunningsvrij aanbieden van beleggingsobjecten is 50 000 euro. Deze grens vindt zijn oorsprong in de Prospectusrichtlijn, boven deze grens is het aanbieden van effecten niet onderworpen aan de prospectusplicht. Nationaal is, ten behoeve van een gelijk speelveld, er voor gekozen om deze grens door te trekken naar deelnemingsrechten in beleggingsinstellingen en beleggingsobjecten. In het verleden werd verondersteld dat een belegger boven deze grens kon worden geacht professioneel te zijn. In de praktijk is bij verschillende malafide beleggingsproducten gebleken dat ook consumenten actief zijn in dit vrijgestelde gebied, en dat de grens dus te kort schoot.
Om deze reden heb ik in Brussel tijdens de herziening van de Prospectusrichtlijn gepleit voor een minimale verdubbeling van de 50 000 euro grens. Deze verdubbeling heeft Nederland weten te realiseren. Mijn verwachting is dat de gewijzigde Prospectusrichtlijn, met de nieuwe 100 000 euro grens, nog voor het einde van dit jaar zal worden gepubliceerd. Anticiperend op deze verhoging is er bij achtste Nota van Wijziging bij de Wijzigingswet Financiële Markten 2010 voor gekozen om deze verdubbeling nu al op te nemen, tevens voor beleggingsobjecten en beleggingsinstellingen. Mijn uitgangspunt hierbij is dat de verdubbeling voor 1 januari 2012 in werking kan zijn getreden.
Hiernaast is onlangs de vrijstellingsvermelding (ook wel bekend als het wildwestbordje) behandeld door uw Kamer, als onderdeel van de Wijzigingswet Financiële Markten 2010. Dit voorstel regelt twee zaken. Ten eerste is het een uitbreiding van de al bestaande vermelding naar alle van de prospectusplicht vrijgestelde aanbiedingen van effecten. Ten tweede geeft het wetsvoorstel de mogelijkheid aan de AFM om regels op te stellen over de exacte vorm en inhoud van de vermelding. De vrijstellingsvermelding zal bestaan uit een geschreven tekst en een visueel element. In de geschreven tekst staat een algemeen waarschuwend element en een weergave van de elementen waaruit de vrijstelling bestaat. Het achterliggende doel van de vrijstellingsvermelding is consumentenbescherming.
Wat vindt de AFM van de volgende uitspraken in een advertentie voor een beleggingsproduct: «Deze regeling zorgt ervoor dat u bij een inleg van € 15 000 binnen twee jaar € 18 267 gegarandeerd terug ontvangt van de Nederlandse fiscus» en «fiscale teruggave bedraagt met 121,8 procent aanmerkelijk meer dan uw investering.»? Vindt zij dergelijke uitspraken gepast?
Allereerst is het belangrijk vast te stellen dat er sprake is van een grote verscheidenheid aan reclame-uitingen. De AFM heeft mij aangegeven dat in zijn algemeenheid dergelijke mededelingen ook de overige essentiële kenmerken dienen te bevatten, zoals de risico’s en de bedragen die op een later tijdstip door de belegger met de belastingdienst moeten worden afgerekend.
De uitspraak die in de vraag wordt genoemd verwijst naar de fiscale behandeling van een investering in de bouw van een schip waarop de regeling tijdelijke willekeurige afschrijving (TWA) van toepassing is. Voor de volledigheid verwijs ik voor de inhoud van de TWA naar de beantwoording van de Kamervragen van Kamerlid Bashir (SP) van 4 december 2009.4 Zie ook meer recent de brief van de staatsecretaris van Financiën van 12 november jl. over dit onderwerp.5
Deelt u de mening dat de in deze advertentie genoemde constructie veel risico met zich meebrengt vanwege het gebruik van een hefboom, die in combinatie met de willekeurige afschrijving ervoor zorgt dat er in de eerste jaren een grote fiscale aftrekpost ontstaat? Moet dit risico niet expliciet worden benoemd in de advertentie?
Een belegging in schepen brengt specifieke risico’s met zich mee. Naast de gebruikelijke risico’s van beleggen dienen beleggers zich ook goed te laten informeren over risico’s die zij bijvoorbeeld lopen tijdens de bouw van het schip maar ook over de fiscale gevolgen van een investering in een scheepvaart C.V. De hefboom ontstaat doordat de belegger ook belastingaftrek geniet over het gedeelte van de het schip dat niet met zijn eigen inleg is gefinancierd. In het prospectus van een dergelijk product wordt de werking van de TWA beschreven en hieruit is af te leiden dat er sprake is van financiering van de bouw van het schip door middel van een banklening in combinatie met inleg door beleggers. De belegger geniet belastingaftrek over beide delen. De risico’s die hier aan verbonden zijn, zoals het feit dat de ingebouwde hefboom kan leiden tot een verhoogd risico op het niet terugontvangen van de ingelegde gelden, dienen opgenomen te worden in de informatieverstrekking over dit product, waaronder advertenties.
Vormen reclame-uitingen als deze voor u een aanleiding om de reclameregels aan te scherpen, dan wel het toezicht daarop te intensiveren?
Zoals aangegeven is het monitoren van reclame-uitingen een belangrijk onderdeel van het toezicht door de AFM. Tegen reclame-uitingen wordt door de AFM ook opgetreden wanneer daar aanleiding voor is. Gezien de geheimhoudingsplicht van de toezichthouder beschik ik niet over informatie in deze specifieke casus om hier een uitspraak over te doen. In het jaarverslag van de AFM wordt een toelichting gegeven op de wijze waarop de AFM het reclametoezicht invult.
Compensatie van woekerpolissen |
|
|
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Kassa van 30 oktober 2010 over woekerpolissen?1
Heeft u redenen om aan te nemen dat de in de uitzending geschetste voorbeelden onjuist zijn waarbij twee polishouders beter af zijn door over te stappen naar een andere verzekering omdat dit uiteindelijk voordeliger is dan de compensatie aan het einde van de looptijd van hun huidige verzekering?
Zijn deze twee voorbeelden volgens u representatief voor houders van woekerpolissen of heeft u redenen om aan te nemen dat deze voorbeelden niet representatief zijn?
Deelt u de mening dat de klant centraal stellen door verzekeraars in dit geval met zich meebrengt dat een verzekeraar er zijn klanten op wijst dat ze beter af zijn zonder compensatie maar met een ander goedkoper product bijvoorbeeld in de vorm van banksparen?
Ik denk niet dat een verzekeraar die de klant centraal stelt, tegen zijn klant moet zeggen dat ze beter af zijn zonder compensatie. Een klant die onder de getroffen regelingen recht heeft op compensatie krijgt die. Iets anders is dat verzekeraars hun klanten wel goed moeten informeren en geen onnodige overstapbelemmeringen moet opwerpen.
Bent u bereid verzekeraars te verzoeken om polishouders actief te informeren in de gevallen waarin het voordeliger is voor polishouders om over te stappen?
Ja, dat heb ik besproken met verzekeraars en zij hebben mij daarover in bijgevoegde brief 2aangegeven dat zij inderdaad actief willen communiceren over mogelijkheden tot aanpassing of omzetting van bestaande producten. Of het in concrete situaties wel in het belang van de klant is om van deze mogelijkheden gebruik te maken, is echter een adviesvraag die veelal op de weg van de verzekeringsadviseur ligt.
Vindt u het juist dat in één van de voorbeelden bij eventuele overstap hoge extra kosten in rekening worden gebracht terwijl de polishouder al jarenlang hoge kosten heeft betaald?
Ik heb mij laten uitleggen dat er geen sprake is van extra kosten, maar van kosten die over de hele looptijd van het product worden verdeeld en die bij tussentijdse afkoop ineens in rekening worden gebracht in plaats van gespreid. De regelingen bevatten overigens afspraken over compensatie bij voortijdige beëindiging.
Deelt u de mening dat verzekeraars in zo’n geval geen extra overstapkosten meer in rekening zouden moeten brengen waarbij Achmea een positief voorbeeld is?
Ik vind inderdaad dat er geen sprake zou moeten zijn van extra overstapkosten of boetes. Maar dat is wat anders dan het in rekening brengen van kosten op het moment van afkoop die anders over de gehele looptijd in rekening gebracht zouden worden.
Wat vindt u van de recente uitspraak van het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) die in de uitzending wordt aangehaald?
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over uitspraken van de Beroepscommissie van het Kifid.
Vindt u het wenselijk als mensen alsnog via een procedure hun recht gaan halen? Zo nee, is de Wabekelnorm dan een goed instrument om tot een alternatieve oplossing te komen?
Het staat een ieder vrij om via een procedure hun recht te gaan halen. Ik denk alleen dat dit voor veel mensen niet meer nodig is, gegeven de compensatie die nu overeengekomen is. Tegenover de kans op een gunstiger uitkomst bij het ingaan van een procedure staat het nadeel van een langere periode van onzekerheid.
Wordt de Wabekelnorm tussentijds nog geëvalueerd?
De Wabekenorm dient als richtpunt in het civiele geschil tussen polishouders en verzekeraars en behoeft als zodanig geen evaluatie.
Het gat met betrekking tot BTW-berekening bij zelfstandigen die onderwijs verzorgen |
|
Manja Smits |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Is het waar dat er een gat zit in de procedures met betrekking tot de BTW-berekening voor zelfstandigen die onderwijs verzorgen, doordat deze zelfstandigen slechts geen BTW in rekening mogen brengen als ze staan ingeschreven bij het Centraal Register Kort Beroepsonderwijs (CRKBO) en als onderaannemer werken voor een onderwijsinstelling en tegelijkertijd het hoge BTW-tarief moeten rekenen als ze direct voor een klant werken, terwijl ze wettelijk gezien slechts één BTW-tarief voor al hun klanten in rekening mogen brengen?1 Zo nee, waarom niet?
De vóór 1 juli jl. bestaande Nederlandse BTW-vrijstelling voor beroepsonderwijs was naar de mening van de Europese Commissie niet in overeenstemming met de BTW-Richtlijn. De Europese Commissie heeft daarom een inbreukprocedure tegen Nederland geopend. In verband daarmee is de nationale wetgeving op dit punt aangepast.
De BTW-Richtlijn kent een vrijstelling van BTW voor onderwijs door «publiekrechtelijke lichamen die daartoe zijn ingesteld of door andere organisaties die door de betrokken lidstaten als lichamen met soortgelijke doeleinden worden erkend».
Voor een groot deel van het beroepsonderwijs in Nederland bestond geen erkenningsregeling. Dit zou tot gevolg hebben dat dit deel van het beroepsonderwijs voortaan met BTW belast moest worden. Daarom is in overleg met de onderwijswereld een register ingesteld.
Aanbieders van beroepsonderwijs kunnen zich aanmelden bij het Centraal Register Kort Beroepsonderwijs (RKBO) en na het doorlopen van een audit kunnen zij – bij voldoende resultaat – worden ingeschreven in het RKBO.
Voor beroepsonderwijs dat door zelfstandigen wordt verstrekt via een onderwijsinstelling geldt een lichtere audit. Die mogelijkheid is speciaal gecreëerd om de kosten te beperken voor die groep zzp’ers die alleen via een onderwijsinstelling hun beroepsonderwijs verstrekken. Indien een zelfstandige echter (tevens) direct, dus zonder tussenkomst van een instelling, beroepsonderwijs verstrekt, kan geen gebruik worden gemaakt van de lichtere audit. Voor deze laatste categorie zzp’ers is bepaald dat er een andere audit nodig is om de kwaliteit van het door hen rechtstreeks aan studenten/cursisten te verstrekken beroepsonderwijs te toetsen en te garanderen. Toepassing van de normale audit brengt hier tevens met zich dat iedereen die rechtstreeks beroepsonderwijs verstrekt voor de audit op dezelfde wijze wordt behandeld.
Bij de in de vraag geschetste casus moet de zelfstandige dus de normale audit doorlopen, aangezien hij zowel via een onderwijsinstelling als rechtstreeks beroepsonderwijs verstrekt. Voor hem geldt de lichtere procedure niet. Indien de zelfstandige de normale audit met goed resultaat afsluit en wordt opgenomen in het register, is al het beroepsonderwijs dat deze zelfstandige verstrekt vrijgesteld van BTW. Anders dan in de onderhands verstrekte e-mail is aangegeven, is het dus wel mogelijk dat de zelfstandige voor het onderwijs dat hij rechtstreeks verstrekt onder de BTW-vrijstelling valt.
Er is dus geen sprake van een gat in de procedures, maar van een beoogd verschil in behandeling bij de audit van het erkenningregister, waarbij zelfstandigen in procedureel opzicht zoveel als mogelijk worden ontzien.
Is het waar dat de oplossingen voor Zelfstandigen Zonder Personeel (zzp’ers) om dit gat te omzeilen, zoals het inschrijven als instelling, of het oprichten van meerdere ondernemingen, duur en omslachtig zijn vanwege extra hoge kosten en/of extra lasten zoals verzwaarde accountantscontrole? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen om dit gat te dichten?
Zoals bij de beantwoording van vraag 1 naar voren is gekomen, is het niet nodig om meerdere ondernemingen op te richten om al het beroepsonderwijs dat zelfstandigen verstrekken vrij te stellen van BTW. Het enig onderscheid is dat zelfstandigen die rechtstreeks onderwijs aan hun afnemers aanbieden, geen gebruik kunnen maken van de verlichte procedure voor zelfstandigen die alleen beroepsonderwijs via een instelling aanbieden.
Gedwongen ontslagen bij de Belastingdienst |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Mes gaat in Belastingdienst»?1
Ja.
Is het waar dat de directeur-generaal van de Belastingdienst via een interne boodschap de vrees voor gedwongen ontslagen heeft uitgesproken? Zo ja, in hoeverre is die vrees gerechtvaardigd? Zo nee, wat was de boodschap dan wel?
De directeur-generaal Belastingdienst heeft zijn medewerkers via een intern interview op de hoogte gebracht van de bezuinigingstaakstellingen waarvoor de Belastingdienst staat. De taakstellingen uit de vorige kabinetsperiode bedragen ca € 270 mln. structureel, terwijl uit het Regeerakkoord een aanvullende taakstelling van ongeveer € 125 mln. structureel in 2015 voortvloeit. In totaal gaat het om een bedrag van ca € 400 mln. structureel in 2015. Er heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden over de precieze invulling van de taakstelling. Wel heeft de directeur-generaal in het interview aangegeven dat het onvermijdelijk is dat de formatie moet inkrimpen. De reden hiervoor is dat het grootste deel van het budget wordt besteed aan personele kosten.
Binnen de Belastingdienst wordt op dit moment uitgewerkt welke maatregelen nodig zijn om de taakstellingen in te vullen. Daarbij wordt ook gekeken naar de doelstellingen die de Belastingdienst zich voor de komende jaren stelt. Dit maakt het mogelijk expliciete keuzes te maken op welke wijze de taakstellingen doorwerken in het takenpakket van de Belastingdienst. Een onafhankelijk onderzoek naar de consequenties van de taakstellingen voor de taakuitoefening van de Belastingdienst is dan ook niet aan de orde.
Nadat er meer duidelijkheid is over de invulling van de taakstellingen bij de Belastingdienst zal ik uw Kamer daarover informeren. Overigens is de natuurlijke mobiliteit van medewerkers van de Belastingdienst naar de huidige stand bijzonder laag. Sowieso staat dan ook al wel vast dat moet worden ingezet op het verder stimuleren van hun mobiliteit. Daarbij is het streven zoveel mogelijk binnen fase 2 van het sociaal flankerend beleid te blijven, dit om de volgende fase – gedwongen mobiliteit – te voorkomen.
Kunt u de Kamer informeren over de omvang van het aantal gedwongen ontslagen, het sociaal plan, de kosten ervan en de pogingen die worden ondernomen om overtollige medewerkers elders in de rijksdienst aan het werk te helpen ?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel extern personeel werkt er bij de Belastingdienst en voor welk bedrag? Kan daarmee de taakstelling niet worden opgevangen?
Bij de invulling van de taakstellingen worden alle mogelijkheden in kaart gebracht. Niet alleen wordt gekeken naar efficiënter te werken, ook worden vereenvoudigingen van wet- en regelgeving geïnventariseerd en blijft de Belastingdienst kritisch kijken naar de noodzaak van externe inhuur.
De Belastingdienst huurde in 2008 voor ca. € 320 mln aan extern personeel in. Het betrof ca. 2 900 fte uitzendkrachten en ca. 700 fte ander extern personeel. In 2009 ging het om ca. € 270 mln (ca. 2 700 fte uitzendkrachten en ca. 550 fte ander extern personeel). Naar verwachting zullen de uitgaven voor de inhuur van extern personeel voor 2010 ca. € 170 mln bedragen (ca. 2 100 fte uitzendkrachten en 300 fte ander extern personeel).
Een efficiënte bedrijfsvoering brengt met zich mee dat ook in de toekomst in voorkomende gevallen van externe inhuur gebruik zal worden gemaakt. Te denken valt bijvoorbeeld aan de inzet van uitzendkrachten in de flexibele schil van de Belastingtelefoon, waarmee effectief kan worden ingespeeld op fluctuaties in het aanbod van telefonische vragen. In de praktijk zal het ook incidenteel blijven voorkomen dat door middel van externe inhuur moet worden voorzien in een tijdelijke behoefte aan specifieke expertise.
Bent u bereid om onafhankelijk onderzoek te doen plaatsvinden naar de vraag of de belastinginning op hetzelfde niveau kan blijven na realisatie van de opgelegde taakstelling, bijvoorbeeld door de Algemene Rekenkamer?
Zie antwoord vraag 2.
De BKR-registratie en privacy |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Ard van der Steur (VVD) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van het Hof Arnhem van 8 juni 20101 inzake de verhouding tussen de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en de registratie Bureau Kredietregistratie (BKR)?
Ja. Overigens gaat het om een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam, zitting houdende te Arnhem.
Bent u bekend met de Kamervragen over de gevolgen van een BKR-registratie?2
Ja. Deze Kamervragen zijn op 3 mei 2010 beantwoord.3
Is deze gerechtelijke uitspraak, waaruit blijkt dat het voor een kredietverstrekker moeilijk is om de afweging te maken tussen de privacy van de kredietnemer en de belangen van de kredietverstrekker, voor u aanleiding om het beleid ten aanzien van de BKR-registratie te wijzigen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid maatregelen te nemen om te bewerkstelligen dat registratie in de BKR niet onevenredig is in verhouding tot de betalingsachterstand, zowel qua aard als qua termijn? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de BKR-regeling zodanig aan te passen dat duidelijker wordt hoe de belangenafweging tussen privacy en de belangen van de kredietverstrekkers dient plaats te vinden? Zo ja, hoe wilt u de regeling aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid maatregelen te nemen opdat wordt gegarandeerd dat kredietverstrekkers de Wbp naleven op het gebied van de waarborgen voor de kredietnemers? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Bent u tevreden over de werkwijze van de geschillencommissie? Zo ja, waarom, zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de BKR-regeling te heroverwegen, nu steeds vaker blijkt dat het aangaan van hypotheken, het aanvragen van creditcards en bijvoorbeeld leaseovereenkomsten gedurende een reeks van jaren onmogelijk kan zijn als gevolg van registratie voor een relatief kleine betalingsachterstand?
Acht u het wenselijk dat een kredietnemer die last heeft van een registratie of door een registratie niet in aanmerking komt voor bepaalde diensten of financieringen een rechtstreeks verzoek tot verwijdering of aanpassing kan doen aan BKR? Zo ja, bent u bereid om daarvoor beleid te ontwikkelen? Zo nee, waarom niet?
Over een promotioneel kansspel: "Heel Nederland pint en wint" |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat iedereen die in de periode van 1 tot en met 7 november 2010 een pinbetaling doet automatisch deelnemer wordt dan het kansspel «Heel Nederland pint en wint»?1 Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Nee, Pin B.V. mag er niet zonder meer op vertrouwen dat uit een pinbetaling kan worden opgemaakt dat de betaler bekend was met de actie en de daarbij behorende algemene voorwaarden (de actievoorwaarden), en dat hij door te pinnen daarmee akkoord wilde gaan.
De actievoorwaarden dienen voor of bij het instemmen met deelname aan het kansspel bij een potentiële deelnemer bekend te zijn. Slechts een bepaalde gedraging (i.c. het doen van een pinbetaling) kan niet worden gezien als instemming met de actievoorwaarden.
Omdat de actie inmiddels is afgelopen, zal ik Pin B.V. op het bovenstaande wijzen en dringend verzoeken bij een toekomstig promotioneel kansspel niet uit te gaan van een automatisch deelnemerschap door het doen van een pinbetaling.
Wat is uw oordeel over de in de algemene voorwaarden opgenomen bepaling dat iedereen die aan het kansspel deelneemt (dat wil zeggen iedereen die een pinbetaling doet) akkoord gaat met de actievoorwaarden?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze zijn rekeninghouders geïnformeerd dat zij bij een pinbetaling in de periode van 1 tot en met 7 november 2010 automatisch deelnemer zullen zijn aan een kansspel? Vindt u dit afdoende?
De Nederlandse Vereniging van Banken heeft laten weten dat er zowel vóór als tijdens «de week van het pinnen» via diverse media aandacht besteed is aan deze actie. Zoals spotjes op verschillende regionale en landelijke radiozenders, advertenties in verschillende regionale en landelijke dagbladen en kranten, via google adwords en social media-websites.
Uit het antwoord op de vragen 1 en 2 volgt dat een automatisch deelnemerschap door het enkel pinnen niet past bij het aanbieden van een promotioneel kansspel, ongeacht de mate waarin en de wijze waarop daaraan ruchtbaarheid is gegeven.
Is het verzamelen en gebruiken van gegevens van rekeninghouders voor het doel van een kansspel in overeenstemming met de Wet bescherming persoonsgegevens? Zo ja, waarop baseert u uw mening? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen?
Voor het verwerken van persoonsgegevens, zoals het verwerken van gegevens van rekeninghouders voor een kansspel, geldt in het algemeen het volgende. Artikel 8 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) bepaalt dat persoonsgegevens slechts mogen worden verwerkt indien hiervoor een grondslag bestaat. De wet noemt als grondslag onder andere de ondubbelzinnige toestemming van de betrokkene (degene wiens persoonsgegevens worden verwerkt, in dit geval de rekeninghouder) en de situatie waarin de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is.
Of gegevensverwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld. Hierbij komt dat artikel 9 van de Wbp bepaalt dat persoonsgegevens niet verder mogen verwerkt op een manier die strijdig is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen. Het tweede lid van artikel 9 Wbp bevat een aantal – niet limitatieve – criteria voor de beoordeling of verwerking in een bepaalde situatie al dan niet verenigbaar is met het oorspronkelijke doel. Bij toestemming als grondslag geldt overigens onder andere dat de toestemming in vrijheid moet zijn gegeven, specifiek moet zijn en gebaseerd moet zijn op voldoende informatie.
Voor het verwerken van gegevens gelden in aanvulling hierop verschillende eisen en belangen die mee gewogen moeten worden bij de beoordeling of sprake is van overeenstemming met de Wbp.
Het ligt niet op mijn weg om te beoordelen of in dit geval aan al de eisen voor het verzamelen en verwerken van persoonsgegevens is voldaan. Het College bescherming persoonsgegevens is belast met de handhaving van de Wbp. Het College beschikt over de bevoegdheden om handhavend op te treden indien zij dit nodig acht.
Hoeveel pinbetalingen vonden er in 2009 plaats in de periode van 1 tot en met 7 november en wat is op basis daarvan (bij benadering) de kans om te winnen voor deelnemers aan het kansspel «Heel Nederland pint en wint», nu er 168 prijzen beschikbaar zijn? Vindt u de kans om te winnen zodanig groot dat hiermee de slogan «Heel Nederland pint en wint» wordt gerechtvaardigd?
Volgens informatie van de NVB hebben er in november 2009 ruim 160 miljoen transacties plaatsgevonden, wat op weekbasis neerkomt op ongeveer 40 miljoen transacties.
Of de winkans zodanig groot is dat de slogan «Heel Nederland pint en wint» gerechtvaardigd is, is aan de Reclame Code Commissie (RCC) of uiteindelijk aan een rechter om te beoordelen.
Financiering lobby door Aegon |
|
Ewout Irrgang |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Aegon financiert anti-Obama campagne»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Aegon meer dan 5 miljoen in een campagne van de US Chamber of Commerce steekt, gericht tegen de regulering van de financiële sector in de Verenigde Staten?
In algemene zin geldt dat ik zelfs in mijn hoedanigheid van aandeelhouder van de staatsdeelnemingen niet treedt in de dagelijkse operationele activiteiten van de betreffende deelnemingen; die verantwoordelijkheid is belegd bij de raden van bestuur en directies van de ondernemingen. Dit geldt zeker voor ondernemingen waarin de staat geen aandelen houdt, zoals AEGON. Het feit dat de staat eind 2008 het kapitaal van AEGON heeft versterkt doet hieraan niet veel af.
Wel heb ik mij wel laten informeren over deze kwestie en dat heeft mij het volgende geleerd.
Navraag leert dat AEGON in de Verenigde Staten de stichting «AEGON Transamerica Foundation» onder beheer heeft. Deze stichting is een non-profitorganisatie die jaarlijks geld doneert aan verschillende instellingen. Gedurende de periode 2004–2006 heeft deze stichting een bedrag van $ 3 miljoen gedoneerd aan een verzelfstandigd onderdeel van de Amerikaanse Chamber of Commerce dat «National Foundation» heet. De National Foundation heeft een algemeen karakter en behartigt de belangen van het Amerikaanse bedrijfsleven waartoe dochterondernemingen van AEGON behoren.
Voor wat betreft enig standpunt tegen regulering van de financiële sector begrijp ik dat de Amerikaanse Chamber of Commerce heeft gezegd niet tegen regulering in algemene zin te zijn, maar tegen bepaalde onderdelen van de wetgeving. In de uiteindelijke afweging heeft de Amerikaanse Chamber of Commerce gemeend dat die laatste onderdelen zo zwaar wegen dat een negatief stemadvies is uitgebracht op deze wetgeving.
Vindt u het wenselijk dat een Nederlandse verzekeraar miljoenen steekt in een politieke lobby in het buitenland? Maakt het daarbij uit of de organisatie met overheidssteun overeind is gehouden?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het van belang om te weten of en in welke mate Nederlandse financiële instellingen geld doneren aan een politieke lobby in het buitenland?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de Amerikaanse Kamer van Koophandel niet te vergelijken is met de Nederlandse Kamer van Koophandel en veel meer functioneert als een lobby-organisatie?
De organisaties delen dat zij belangen behartigen van het bedrijfsleven. In de invulling hiervan door beide organisaties zijn wel verschillen, in het bijzonder de politiek-maatschappelijke context waarbinnen beide organisaties opereren. Ik kan me goed vinden in de stelling dat de Amerikaanse Chamber of Commerce meer als lobby-organisatie functioneert dan de Nederlandse Kamer van Koophandel.
Staat de US Chamber of Commerce geregistreerd als lobby-organisatie in de Verenigde Staten?
De registratie van lobby-activiteiten op federaal niveau – en in het bijzonder het Congres – is in beginsel persoonsgebonden. Navraag leert dat meerdere stafleden van de Amerikaanse Chamber of Commerce zijn geregistreerd als lobbyist.
Stijging van het aantal armen in Amsterdam |
|
Sadet Karabulut |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Vindt u het wenselijk dat het aantal huishoudens in Amsterdam dat op of rond het minimuminkomen moeten leven is gestegen naar 70 000? Zo nee, wat zijn volgens u de oorzaken en wat gaat u hiertegen doen?1
De Amsterdamse armoedemonitor 2010 geeft aan dat in 2008 69 067 huishoudens tot de minima behoorden in de gemeente Amsterdam. De afgelopen jaren was een trend te zien van een daling in het aantal minimahuishoudens als gevolg van gunstige economische omstandigheden. 2009 is echter een omslagpunt van de dalende trend, waarbij de gevolgen van de economische crisis zichtbaar worden. Dit heeft ertoe geleid dat er in 2009 in Amsterdam 70 157 huishoudens tot de minima behoorden, een lichte stijging.
Het oordeel over het armoedebeleid van de gemeente Amsterdam en de uitvoering daarvan is primair aan de gemeenteraad van Amsterdam. Zoals bekend berust de verantwoordelijkheid voor de invulling en de uitvoering van het minimabeleid, onder andere gericht op armoedebestrijding, bij de gemeenten. De gemeente kan daardoor inspelen op de lokale omstandigheden en gebruik maken van lokale mogelijkheden.
Groeit de armoede ook in de rest van het land? Welke maatregelen gaat u nemen om de armoede te bestrijden? Wat zijn uw doelen ten aanzien van armoedebestrijding?
De meest recente landelijke armoedecijfers zijn gebaseerd op de inkomensgegevens uit 20083. Hieruit blijkt dat het aandeel lage inkomens tussen 2007 en 2008 licht gestegen is, van 7,6% naar 8,0%. Hiermee leefden 545 000 van de 6,9 miljoen huishoudens onder de lage-inkomensgrens.
Het kabinet kiest voor maatregelen die eraan bijdragen dat iedereen zoveel mogelijk naar vermogen participeert in de samenleving. Het meedoen in de maatschappij is van groot belang. Zelfredzaamheid en sociale inclusie vormen daarbij belangrijke uitgangspunten. De economische crisis en oplopende begrotingstekorten maken een sanering van de overheidsfinanciën noodzakelijk. Armoedebeleid en schuldhulpverlening moeten gericht zijn op begeleiding naar en bevestiging van economische zelfstandigheid. Het kabinet spreekt mensen aan op hun mogelijkheden en verantwoordelijkheden.
Deelt u de mening dat om te beginnen u de voorgenomen armoedige bezuinigingen die de mensen met de laagste inkomens treffen, zoals het verlagen van de bijstandsuitkeringen, het fors inperken van de armoederegelingen en het afpakken van geld van mensen met een arbeidsbeperking en ouderen zou moeten schrappen? Zo ja, wanneer gaat u dat doen? Zo nee, welke bezuinigingen heeft u in petto voor de rijken en de veroorzakers van de crisis?2
Zie antwoord vraag 2.
De constructies waarbij bedrijven zoals Google via Nederland massaal belasting ontwijken |
|
Farshad Bashir |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kent u de techniek1 waarbij inkomsten van bedrijven zoals Google naar Ierland en vervolgens via Nederland naar Bermuda gaan? Sinds wanneer bent u van deze constructie op de hoogte?
Allereerst wil ik opmerken dat het vanwege de geheimhoudingsplicht niet mogelijk is om in te gaan op de fiscale positie van individuele belastingplichtigen. In antwoord op de vragen zal ik daarom meer in algemene zin aangeven waarom Nederlandse vennootschappen een rol spelen in de concernstructuur van internationaal opererende ondernemingen. Dit heeft te maken met het feit dat Nederland om verschillende redenen fungeert als knooppunt in het financiële verkeer. Mijn ambtsvoorganger is uitgebreid ingegaan op dit aspect in de brief van 26 oktober 2009 (DB 2009/624M).
Het Nederlandse belastingstelsel loopt internationaal gezien in de pas. De vennootschapsbelasting heeft een tarief van 25,5% voor winst die is behaald in Nederland. Dit ligt rond het Europese gemiddelde. Ook bevat het Nederlandse belastingstelsel, net als dat van andere landen, een aantal elementen waarmee internationale dubbele belastingheffing wordt voorkomen. In ons geval zijn dat de deelnemingsvrijstelling, het uitgebreide netwerk van belastingverdragen en de afwezigheid van bronheffing op uitgaande rente- en royaltystromen. Dit zijn belangrijke pijlers van ons vestigingsklimaat.
Verder biedt de Nederlandse belastingdienst een grote mate van zekerheid over de toepassing van fiscale regels. Dit maakt het aantrekkelijk om zaken te doen in en vanuit Nederland. Die zekerheid kan alleen worden verkregen als een onderneming een reële aanwezigheid in Nederland heeft. De Nederlandse belastingdienst geeft zekerheid vooraf over de vraag of de beloning voor de desbetreffende activiteiten in Nederland zakelijk is. De kaders hiervoor zijn onder andere vastgesteld in de besluiten van 11 augustus 2004, nr. DGB2004/1338M, 11 augustus 2004, nr. IFZ2004/124M en 11 augustus 2004, nr. IFZ2004/126M. Van geval tot geval vindt er een beoordeling plaats. Er is geen beleid met een vast percentage van 0,2%.
Door deze goede fiscale infrastructuur en het hoge niveau van de financiële en juridische dienstverlening is Nederland een knooppunt in het financiële verkeer. Naast belastingopbrengsten zorgt dit voor werkgelegenheid, onder andere in de financiële en juridische dienstverlening. De toegevoegde economische waarde is naar schatting € 1,5 miljard per jaar. Ongeveer € 1 miljard in de vorm van belastingen en € 0,5 miljard in de vorm van vergoedingen voor financiële professionals.3
Het brengt tegelijkertijd risico’s met zich mee. Op bepaalde onderdelen kan deze opstelling ten aanzien van grensoverschrijdende transacties als neveneffect hebben dat Nederland wordt opgenomen in (ontgaans)constructies van buitenlandse bedrijven. Het staat het desbetreffende buitenland uiteraard vrij om – net als Nederland doet – via de uitvoering of via antimisbruikwetgeving op te treden tegen ongewenste ontgaansconstructies. Bovendien loopt Nederland niet weg voor zijn verantwoordelijkheden op dit punt. Zo verlangt Nederland eenzijdig van financiële dienstverleningslichamen dat sprake is van reële aanwezigheid in Nederland en dat reële commerciële risico's worden gelopen met betrekking tot de door het lichaam uitgeoefende functies. Voorts worden in de nieuwe bilateraal te sluiten belastingverdragen in toenemende mate maatregelen opgenomen die misbruik van deze verdragen voorkomen.
Ook doet Nederland volop mee aan internationale informatie-uitwisseling en fraudebestrijding. Bovendien heeft Nederland moderne integriteittoezichtwetgeving, zoals de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (WWFT) en de Wet Toezicht Trustkantoren (WTT).
Kunt u deze constructie uitgebreid toelichten? Hoe werkt dit? Van welke wetten en internationale verdragen wordt hier gebruik gemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat het effectieve percentage winstbelasting dat bedrijven in het buitenland moeten betalen door de in deze vragen genoemde constructie verlaagd wordt tot 2,4 procent? Vindt u dit percentage belasting een eerlijk aandeel vergeleken met wat bedrijven anders hadden moeten betalen als ze geen gebruik van constructies gemaakt hadden?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de Nederlandse Belastingdienst een speciale afspraak gemaakt heeft met een aantal bedrijven waarbij is afgesproken dat Nederland over 0,2% van de geldstroom die via Nederland loopt vennootschapsbelasting int?2 Hoe is deze afspraak wettelijk geregeld? Kunt u deze regeling toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel levert het via Nederland doorsluizen van royalty's de Belastingdienst in totaal op? Kunt u dit onderbouwen?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het verantwoord dat bedrijven op grote schaal belastingconstructies opzetten met het doel om miljarden aan belasting te ontwijken terwijl overheden de broekriem moeten aanhalen?
Bedrijven dienen zich natuurlijk te houden aan de wetten en regels in de diverse landen waar zij actief zijn. De landen hebben de mogelijkheid hun belastinggrondslag te beschermen met flankerende antimisbruik maatregelen, zij zullen daarbij waarschijnlijk een afweging maken tussen grondslagbescherming enerzijds en een aantrekkelijk vestigingsklimaat anderzijds. De Verenigde Staten hebben hun eigen afweging gemaakt op dit punt en ze hebben niet aan Nederland gevraagd om zijn regelgeving aan te passen. Om een dergelijke afweging goed te kunnen maken is van belang dat landen transparant zijn over hun regelgeving en dat landen effectief samenwerken bijvoorbeeld op het gebied van informatie uitwisseling. Nederland maakt in de belastingverdragen afspraken over informatie uitwisseling, maar ook over gerechtigdheid tot verdragsvoordelen. Zo is in het belastingverdrag met de Verenigde Staten een zogenaamde «limitation on benefits» bepaling opgenomen om te voorkomen dat fiscale constructies zonder reële activiteiten van de verdragsvoordelen kunnen profiteren. Daarnaast is Nederland de laatste jaren ook actief geweest om, in lijn met internationale initiatieven zoals die van de OESO, afspraken te maken inzake informatie uitwisseling met (voormalige) belastingparadijzen. Nederland heeft ook een afspraak gemaakt (Tax Information Exchange Agreement) om informatie uit te wisselen met bijvoorbeeld Bermuda4. Tenslotte kan worden opgemerkt dat Nederland een actieve rol speelt in diverse internationale fora die een effectieve samenwerking tussen landen op fiscaal terrein moeten bevorderen zoals het Global Forum on Transparancy and Exchange of Information.
Is het waar dat de Verenigde Staten in het algemeen hebben aangegeven dat zij belastingconstructies ongewenst vinden?
Zie antwoord vraag 6.
Hebben de Verenigde Staten bij de Nederlandse regering aangegeven dat zij belastingconstructies die via Nederland lopen ongewenst vinden? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Hebben de Verenigde Staten Nederland verzocht om wetten of verdragen te wijzigen om belastingconstructies tegen te gaan? Zo ja, wanneer? En welke wetten of verdragen? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Gaat u stappen ondernemen om in het bijzonder de in deze vragen genoemde constructies tegen te gaan? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Welke andere stappen gaat u ondernemen om internationale belastingconstructies tegen te gaan nu er steeds wildere feiten bekend worden?
Zie antwoord vraag 6.
Holland Casino als staatsdeelneming |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Top Holland Casino wilde niet minder, maar meer verdienen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de rechtvaardiging van Holland Casino (HC) als monopolist van tafelspelen en als staatsdeelneming geheel gelegen is in het nastreven van de publieke doelen, te weten het beschermen van de consument, het voorkomen van kansspelverslaving en het tegengaan van criminaliteit en illegaliteit? Zo ja, betekent de uitspraak van de voorzitter van de Raad van Commissarissen van HC dat het bedrijf met een aandeel van 20% «van de relevante kansspelmarkt» één van de spelers op een relevante markt voor kansspelen is, dan niet dat voor het bereiken van die publieke doelen de marktpartijen buiten HC belangrijker zijn? Zo nee, waarom niet?
In de Wet op de kansspelen (Wok) is voor speelcasino’s, gelet op de genoemde publieke belangen en het daarmee verbonden beschermingsniveau, een éénvergunningstelsel (monopolie) opgenomen voor speelcasino’s. De (enige) vergunning voor het organiseren van speelcasino’s is voor onbepaalde duur verleend aan Holland Casino. Op grond van haar vergunning biedt Holland Casino gelegenheid tot deelname aan tafelspelen en kansspelautomaten. De kansspelmarkt waarop Holland Casino opereert is dus die van tafelspelen en van kansspelautomaten. Wat betreft tafelspelen is Holland Casino de enige aanbieder in Nederland en ondervindt het geen concurrentie. Kansspelautomaten staan opgesteld bij Holland Casino, in speelhallen en in horecagelegenheden. Er is sprake van enige concurrentie tussen de kansspelautomaten bij Holland Casino en die in speelhallen. Van volledige concurrentie is echter geen sprake omdat de kansspelautomaten bij Holland Casino en in speelhallen elk een eigen doelgroep en eigen regime kennen.
Op grond van het bovenstaande meen ik dat Holland Casino op de door de voorzitter van de Raad van Commissarissen aangehaalde «bredere relevante kansspelmarkt» slechts in beperkte mate concurrentie ondervindt. De stelling van de voorzitter dat het bedrijf een aandeel van 20% op de relevante kansspelmarkt inneemt, onderschrijf ik dan ook niet. De Europeesrechtelijke houdbaarheid van het wettelijke monopolie voor speelcasino’s staat daarom niet onder druk.
Niettemin onderken ik dat Holland Casino in haar bedrijfsvoering, naast de genoemde beperkte concurrentie op de relevante kansspelmarkt, ook concurrentie ondervindt van andere vormen van entertainment.
Ik zal de Kamer overigens binnenkort een brief sturen over mijn beleidsvoornemens met betrekking tot het kansspelbeleid. Hierin zal ik ook ingaan op het regime voor speelcasino’s.
Deelt u de mening dat een restrictief nationaal kansspelbeleid met een monopolistische aanbieder onder druk zal komen te staan van Europese mededingingsregels als die monopolistische aanbieder in feite niet meer dan één van de marktpartijen is? Zo ja, hoe verhoudt zich dit dan tot de mening van de voorzitter van de Raad van Commissarissen van HC waaruit blijkt dat hij HC als één van de spelers op een bredere relevante kansspelmarkt ziet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre kan de Staat bij het aanstellen van commissarissen het belang van publieke doelen van HC daarbij laten doorklinken? Kunt u in het aanstellingbeleid het belang van een legaal, betrouwbaar en goed te controleren aanbod van casinospelen de prioriteit benadrukken? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Volgens artikel 3, derde lid, van de Beschikking casinospelen 1996 benoemt de Minister van Financiën de leden van de raad van commissarissen, nadat hij daarover overleg heeft gevoerd met de Minister van Veiligheid en Justitie. Benoemingen van commissarissen vinden plaats in overeenstemming met de profielschets voor de raad van commissarissen van Holland Casino. Dergelijke profielschetsen voor bestuurders van staatsdeelnemingen worden besproken met de Minister of de Staatssecretaris van Financiën. In de profielschets voor Holland Casino is onder andere vermeld dat van Holland Casino weliswaar een bedrijfsmatige aanpak wordt verwacht, maar dat deze moet passen binnen de (in vraag 2 genoemde) doelstellingen van het kansspelbeleid. Voorts benadrukt de profielschets dat het aanbod van casinospelen via één vergunning bedoeld is om te voorzien in een legaal en goed gecontroleerd speelaanbod voor spelers en potentiële casinobezoekers.
Handhaving van het casinobeleid op Curaçao |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Coalitie gedoogt casino’s» en «GCB weer onder hoede overheid»?1
Ja.
Is het waar dat de regering van Curaçao casino’s wil gedogen die in strijd handelen met de recent gewijzigde Eilandsverordening Casinowezen en wil dat de Gaming Control Board (GCB) hieraan meewerkt?
Zie het antwoord op vraag 8.
Is het toegestaan dat de regering van Curaçao en de Gaming Control Board de Eilandsverordening Casinowezen niet handhaven? Dienen zij zich niet aan de wet te houden zolang deze van kracht is?
De regering van Curaçao dient zich, net als ieder ander, te houden aan vigerende wet- en regelgeving. De wijze waarop wet- en regelgeving gehandhaafd wordt, is de verantwoordelijkheid van de regering van Curaçao.
Is het waar dat de regering van Curaçao voornemens is om de wijziging van de Eilandsverordening Casinowezen terug te draaien?
Zie het antwoord op vraag 8.
In hoeverre deelt de regering van Curaçao de mening dat casino’s gevestigd op het eiland bij dienen te dragen aan de overheidskas en dus belasting dienen te betalen?
Zie het antwoord op vraag 8.
Is het waar dat de nieuwe Eilandsverordening Casinowezen leidt tot 20 miljoen extra inkomsten voor Curaçao en dat de recente wijziging tot stand is gekomen om in het kader van de schuldsanering de begroting sluitend te maken? Is het waar dat hierover afspraken zijn gemaakt met het College financieel toezicht (Cft)?
Voor het eerste gedeelte van de vraag, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 8.
Het College Financieel Toezicht is een onafhankelijke organisatie die een signalerende en adviserende rol heeft. Het College onthoudt zich van het geven van een beleidsmatig oordeel en gaat niet over de wijze waarop Curaçao zijn begroting sluitend maakt.
In hoeverre handelt de regering van Curaçao in strijd met de consensusrijkswet financieel toezicht als zij de Eilandsverordening Casinowezen onvoldoende handhaaft of probeert terug te draaien? Welke mogelijkheden biedt de consensusrijkswet financieel toezicht u om eventueel in te grijpen in deze kwestie?
De Rijkswet Financieel Toezicht op de landen Curaçao en Sint Maarten (Kamerstuk 32 026) is gericht op de vaststelling en de uitvoering van begrotingen en op de beheersing van het totaal van de geldleningen. De Rijkswet Financieel Toezicht houdt geen toezicht in op beleidsmatige keuzes binnen het financiële beleid van de autonome landen.
Inkomensverhogende maatregelen die het land neemt, bijvoorbeeld het heffen van belasting op casino inkomsten, zijn beleidsmatige keuzes. Deze vallen dan ook niet onder de Rijkswet Financieel Toezicht. Derhalve biedt deze wet geen mogelijkheden om in te grijpen.
Valt, in het geval voornoemde berichtgeving klopt, dit handelen van de regering van Curaçao volledig binnen de autonomie van dit nieuwe land?
Ja, het opstellen van een begroting en de handhaving van de Eilandsverordening Casinowezen zijn autonome aangelegenheden van het land Curaçao. Derhalve beschik ik niet over de door u gevraagde informatie.