Uitspraken van de staatssecretaris van Onderwijs Cultuur en Wetenschap beterffende de BTW-verhoging op Podiumkunsten |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u nader duiden hoe zij haar verhoging op BTW voor de Podiumkunsten beoordeelt? Is de regering inderdaad van mening dat dit een «niet voldragen» beleidsbeslissing was?1
In het Regeerakkoord staat dat het kabinet op het terrein van cultuur meer ruimte wil geven aan de samenleving en particulier initiatief, en overheidsbemoeienis wil beperken. De BTW-verhoging voor de podiumkunsten maakt onderdeel uit van het pakket aan bezuinigingsmaatregelen op dit gebied. In mijn interview staat overigens niet dat het verhogen van het BTW-tarief een «niet voldragen» beleidsbeslissing was.
In het democratisch besluitvormingsproces heeft een intensieve weging van de verschillende argumenten plaatsgehad. Het voorstel is uiteindelijk door de Tweede en Eerste Kamer met meerderheid van stemmen aangenomen. De besluitvormingsprocedure van de maatregel is hiermee voldragen. Voor de podiumkunstsector is daarbij nog een halfjaar uitstel overeengekomen waardoor de maatregel per 1 juli 2011 is ingegaan. De gevolgen van de maatregel zullen nauwlettend worden gevolgd.
Deelt u de mening dat dit soort beleidsbeslissingen voldragen behoren te zijn, zeker wanneer zij zo'n groot effect hebben op de sector, die juist werd opgeroepen meer eigen inkomsten te genereren?
Ja.
Bent u bereid de BTW-verhoging zo spoedig mogelijk ongedaan te maken?
Het kabinet ziet geen aanleiding om de besluitvorming, die met instemming van een meerderheid van uw Kamer tot stand is gekomen, terug te draaien.
Spijt van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap betreffende de BTW-verhoging voor podiumkunsten |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat betreurt u precies over de toon van het kabinet over de cultuurbezuinigingen, als u zegt dat «we daar beter mee kunnen ophouden» en dat dat «ook voor het kabinet geldt»? Wat gaat u dan anders doen?1
Het kabinet hecht aan debat op basis van inhoudelijke argumenten en feiten, met respect voor ieders positie. Dat kan overigens goed gepaard gaan met een gedachtewisseling die op het scherpst van de snede wordt gevoerd. Maar als de toon heftig en emotioneel wordt kan het voorkomen dat de aandacht voor de inhoud onderbelicht raakt. Dat betreur ik.
Deelt u de mening dat beleid waarvoor «kennelijk te weinig inhoudelijke argumenten over gevonden worden» als inhoudsloos is te kwalificeren? Zo nee, waarom niet? Hoe kwalificeert u dergelijk beleid wel?
Nee. Zoals u in het interview hebt kunnen lezen ben ik van mening dat de argumenten in mijn brief aan de Tweede Kamer goed waren aangegeven. Dit beleid is niet voor iedereen leuk, soms zelfs pijnlijk, maar wel nodig om ervoor te zorgen dat de culturele sector minder afhankelijk wordt van subsidie.
Wat bedoelt u met uw uitspraak dat de BTW-verhoging voor podiumkunsten, gekoppeld aan drastische bezuinigingen op die podiumkunsten, niet «de meest voldragen maatregel uit het regeerakkoord» is?
Die uitspraak slaat terug op de zin daarvoor: »Soms versterken dingen elkaar niet.»» In het interview heb ik de analyse gemaakt dat het verhogen van het BTW-tarief mij niet heeft geholpen bij het vinden van draagvlak voor de bezuinigingen. In mijn interview staat overigens niet dat het verhogen van het BTW-tarief een «niet voldragen» beleidsbeslissing was.
In het democratisch besluitvormingsproces heeft een intensieve weging van de verschillende argumenten plaatsgehad. Het voorstel is uiteindelijk door de Tweede en Eerste Kamer met meerderheid van stemmen aangenomen. De besluitvormingsprocedure van de maatregel is hiermee voldragen. Voor de podiumkunstsector is daarbij nog een halfjaar uitstel overeengekomen waardoor de maatregel per 1 juli 2011 is ingegaan. De gevolgen van de maatregel zullen nauwlettend worden gevolgd.
Waarom bent u overgegaan tot het uitvoeren van een onvoldragen maatregel en heeft u niet gewacht tot deze voldragen zou zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat burgers van hun regering mogen verwachten dat maatregelen voldragen zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat mag men verwachten.
Zijn er nog andere onvoldragen maatregelen in het regeerakkoord? Zoja, welke?
Zie het antwoord op vraag 3 en 4.
Tussen wie was «geen overeenstemming voor een andere financiële dekking» over de BTW-verhoging van jaarlijks 100 miljoen?
De betreffende woordvoerders van de coalitiepartijen hebben gezocht naar een alternatieve dekking. Ook andere partijen hebben naar alternatieven gezocht. Er is echter geen overeenstemming bereikt over een alternatieve dekking.
Welke andere financiele dekkingen heeft u onderzocht? Waarom kon daarover geen overeenstemming worden bereikt?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid de BTW-verhoging terug te draaien als alsnog een andere financiele dekking daarvoor gevonden kan worden?
Het kabinet ziet geen aanleiding om de besluitvorming, die met instemming van een meerderheid van uw Kamer tot stand is gekomen, terug te draaien.
Welke consequenties verbindt u aan uw eigen oordeel dat de regering de Raad voor Cultuur «niet netjes» heeft behandeld?
De Raad en ik hebben nadien constructief overleg gevoerd, daarbij is begrip voor ieders rol uitgesproken.
De energiebelasting op aardgas ten behoeve van gasmotoren in schepen |
|
Paulus Jansen , Farshad Bashir |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Klopt het dat aardgas dat gebruikt wordt voor CNG1-aardgasmotoren in voertuigen is vrijgesteld van energiebelasting, terwijl voor aardgas ten behoeve van CNG-aardgasmotoren in vaartuigen2 wél energiebelasting betaald moet worden?
De energiebelasting (hierna: EB) kent een vast tarief voor aardgas dat wordt geleverd aan een CNG-vulstation. Onder een CNG-vulstation wordt verstaan een rechtstreeks op het distributienet van aardgas aangesloten inrichting waar aardgas wordt samengeperst tot CNG, dat wordt afgeleverd aan motorrijtuigen. Dit aardgas is dus niet vrijgesteld van EB.
Redenen om het vaste tarief in de EB in te voeren waren onder meer:
Voor zover destijds bekend was, werd CNG niet gebruikt als motorbrandstof in vaartuigen. Indien aardgas (na compressie) wordt gebruikt als motorbrandstof in een vaartuig, ontstaat de volgende situatie in de EB. Omdat een vaartuig geen motorrijtuig is, is het vaste EB-tarief voor aardgas niet van toepassing. Gevolg hiervan is, dat het degressieve schijventarief van de EB van toepassing is (art 59, eerste lid, onderdeel a, van de Wet belastingen op milieugrondslag; hierna: Wbm). De Wbm kent voor leveringen van (gecomprimeerd) aardgas als motorbrandstof voor schepen geen vrijstelling of mogelijkheid tot teruggaaf van EB. Op grond van internationale overeenkomsten en EU-regelgeving voorziet de Wet op de accijns doorgaans wel in een vrijstelling of mogelijkheid tot teruggaaf van accijns voor motorbrandstoffen voor de commerciële scheepvaart. Nu CNG ook wordt gebruikt als motorbrandstof voor de commerciële scheepvaart, zal worden bezien of en op welke wijze de regelgeving kan worden aangepast om de commerciële scheepvaart vrijstelling van EB te verlenen of de mogelijkheid te geven teruggaaf van EB te verkrijgen.
Zoals aangekondigd in de autobrief (Kamerstukken II vergaderjaar 2010–2011, 32 800, nr. 1) ben ik voornemens het huidige vaste tarief in de EB stapsgewijs te verhogen naar € 0,16 per m3 aardgas. De verhoging beoogt het bestaande tariefverschil op het gebied van accijns en EB tussen gasvormige motorbrandstoffen en reguliere motorbrandstoffen te beperken en marktpartijen de mogelijkheid te bieden om op verschillende wijzen op de markt gebrachte gasvormige motorbrandstoffen concurrerend te kunnen aanbieden.
Zo ja:
Zie antwoord vraag 1.
Welk volume aardgas ten behoeve van voertuigen was in 2009 en in 2010 vrijgesteld van energiebelasting?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de visie van het kabinet op het instrument van de fiscale vrijstelling van aardgas ten behoeve van gasmotoren in voertuigen/vaartuigen voor de langere termijn?
Zie antwoord vraag 1.
Een credit event bij het doorrollen van Griekse staatsobligaties |
|
Ewout Irrgang |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Hoe wordt volgens u bepaald of er sprake is van een credit event bij het doorrollen van Griekse staatsobligaties?
De kredietbeoordelaars kunnen onafhankelijk van elkaar besluiten tot een credit event (downgrade) ten aanzien van Griekse obligaties. De ISDA besluit over credit events ten aanzien van CDS contracten (CDS triggers). De leden van de credit derivatives determinations committee (DC’s) voor Europa en het Midden Oostenvan de International Swaps and Derivatives Association (ISDA) kunnen in het geval van wanbetaling, de afkondiging van een moratorium of herstructurering besluiten tot het uitroepen van een credit event. Van herstructurering is volgens de ISDA sprake wanneer (I) Griekenland de rente op zijn obligaties of de terug te betalen hoofdsom verlaagt, (II) Griekenland zijn betalingen van rente en/of hoofdsom uitstelt, (III) Griekenland een lening achtergesteld maakt of (IV) de valuta waarin de schuld is gedenomineerd verandert in een geldeenheid die niet wettig betaalmiddel is in een G7 land of een OESO lid met een AAA rating (invoering Drachme).
Het DC voor Europa en het Midden Oosten kan besluiten tot het al dan niet afkondigen van een credit event (waardoor CDS contracten moeten worden uitgekeerd) nadat een marktparticipant (niet noodzakelijk een ISDA lid) die deelneemt aan één of meerdere CDS transacties daarom gevraagd heeft. Bij het indienen van zijn verzoek dient de marktparticipant publiek beschikbare informatie ter ondersteuning van zijn verzoek aan te leveren. Op grond van deze informatie besluit het DC of er sprake is van een credit event onder de in het CDS contract gespecificeerde voorwaarden.
Zal een default rating door een van de kredietbeoordelaars volgens u leiden tot een credit event?
Nee, een default rating door een van de kredietbeoordelaars hoeft niet (per se) te leiden tot een credit event. De ISDA neemt het oordeel van kredietbeoordelaars wel mee in haar besluitvorming, maar dit is niet maatgevend. De ISDA maakt op basis van de beschikbare gegevens haar eigen afweging.
Bestaat er bij het orgaan ISDA, de International Swaps and Derivatives Association, volgens u een heldere eenduidige omschrijving van het begrip «credit event»?
Ja, deze staat omschreven in het antwoord op vraag 1. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat de leden van het DC de ruimte hebben om een weging te maken van de specifieke omstandigheden die duidelijk worden uit de publiek beschikbare informatie.
Bent u ermee bekend dat de hedgefondsen D.E. Shaw, Citadel en Blue Mountain Capital in het Committee van ISDA zitten en zij daardoor meebepalen of een credit default swap (CDS) getriggerd wordt?1
Ja. Naast deze partijen zijn ook Bank of America/Merrill Lynch, Barclays, BNP Paribas, Credit Suisse, Deutsche Bank, Goldman Sachs, JPMorgan Chase Bank, Morgan Stanley, Société Générale, UBS, Citibank (niet stemmend lid), The Royal Bank of Scotland (niet stemmend lid), BlackRock en Rabobank International lid van het DC Europa en Midden Oosten. Het betreffen zowel schrijvers van als handelaren in CDS contracten.
Doet het voor u in deze kwestie terzake dat deze partijen geen transparantie hebben en aan niemand verantwoording hoeven af te leggen?
Wat voor mij voorop staat is dat de besluitvormingsprocedure binnen de ISDA transparant is en tot stand is gekomen in samenspraak met internationale toezichthouders. ISDA is een standaardzetter – op basis van zelfregulering door betrokken marktpartijen – die door de ontwikkeling van standaardcontracten en protocollen voor financiële producten die op de Over The Counter (OTC) markt worden verhandeld, in belangrijke mate bijdraagt aan het ontwikkelen van bestendige praktijken in de OTC markt. De meeste instellingen die zijn aangesloten bij ISDA staan onder toezicht en zijn uit dien hoofde verplicht te rapporteren.
Vindt u het wenselijk dat partijen met afgevaardigden in het Committee van ISDA zelf een direct belang hebben bij de uitkomst van de beslissing of er sprake is van een credit event?
ISDA produceert standaard documentatie voor de verhandeling van OTC producten. Het is aan marktpartijen zelf om hier al dan niet van gebruik te maken. Niet uitgesloten is dat sommige partijen in ISDA afhankelijk van de omstandigheden van het geval een zeker rechtstreeks belang kunnen hebben bij de uitkomst van een beslissing of er sprake is van een credit event. Belangrijk echter is dat ISDA transparant is over het totstandkomingsproces. Daarnaast is van belang dat verschillende partijen in ISDA zijn vertegenwoordigd (met verschillende posities). Tegengestelde posities (op basis van tegengestelde marktvisies) door de bij het DC betrokken instellingen dragen bij aan een evenwichtige oordeelsvorming.
Weet u in hoeverre de hier genoemde hedgefondsen in het bezit zijn van credit default swaps op de Griekse staatsschuld?
Antwoord op vraag 7 en 8. Ik heb geen totaaloverzicht van de schrijvers en bezitters van CDS contracten op de Griekse staatsschuld. Wanneer de Europese EMIR verordening aangaande derivaten en hun clearing in werking treedt, vooralsnog voorzien op 1 januari 2013, zullen alle marktpartijen die handelen in derivatencontracten, dus ook CDS-contracten, onderworpen worden aan een rapportageplicht. Concreet zullen relevante data aan zogenaamde «trade repositories» moeten worden gerapporteerd. Nationale toezichthouders zullen daarbij toegang krijgen tot de voor hen relevante data. Op basis van analyses van Citibank is bekend dat de bruto CDS-posities op Griekse staatsschuld € 78 miljard in maart dit jaar bedroegen, maar de netto posities slechts € 5 miljard. Dat is beperkt in vergelijking met de totale omvang van de Griekse schuld van € 360 miljard. Bruto posities zijn de som van alle openstaande contracten. Netto CDS posities staan daarentegen voor de maximale netto kapitaalstromen tussen kopers en verkopers van protectie.
Heeft u inzicht in wie credit default swaps op de Griekse staatsschuld hebben uitgegeven en wie ze in bezit hebben? Zo ja, bent u bereid dat inzicht met ons te delen? Zo nee, vindt u het wel nodig om dat te weten?
Zie antwoord vraag 7.
Het afschaffen van de overdrachtsbelasting |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Overdrachtstaks op tocht»1?
Ja.
Klopt het dat u zoekt naar mogelijkheden om de overdrachtsbelasting te verlagen of af te schaffen? Is daarbij het afschaffen, dan wel verlagen, van de overdrachtsbelasting voor starters op de woningmarkt prioriteit? Kunt u dat toelichten?
Inmiddels heeft het kabinet besloten om het tarief van de overdrachtsbelasting voor woningen tijdelijk te verlagen van 6 naar 2%. De dekking voor deze maatregel is in de brief van 1 juli jl. van de minister en staatssecretaris van Financiën aan de Tweede Kamer toegelicht.
De maatregel is voor starters op de koopmarkt voordelig. In het komende jaar kunnen zij tegen gunstigere voorwaarden en lagere financiële risico’s instappen. Starters hebben veelal een relatief hoge hypothecaire schuld waarin ook de overdrachtsbelasting wordt meegefinancierd.
Klopt het dat het budgettaire beslag van het afschaffen van de gehele overdrachtsbelasting vier miljard euro bedraagt?
Het budgettaire beslag van afschaffen van de gehele overdrachtsbelasting bedraagt structureel circa 4 miljard euro.
Klopt het dat het budgettaire beslag van het afschaffen van de overdrachtsbelasting voor alleen starters, de groep mensen die voor het eerst een huis koopt, 400 miljoen euro bedraagt?
Indien starters vrijgesteld worden van overdrachtsbelasting, dan zou daarmee een budgettaire derving van circa 0,6 miljard euro zijn gemoeid. Overigens wijs ik erop dat een maatregel waarbij alleen voor starters een vrijstelling zou gelden voor de overdrachtsbelasting niet uitvoerbaar is door de Belastingdienst.
Met welk percentage moet het eigenwoningforfait en de totale overdrachtsbelasting worden verhoogd om de overdrachtsbelasting voor starters af te schaffen?
De budgettaire derving van het invoeren van een vrijstelling voor starters in de overdrachtsbelasting is geraamd op circa 0,6 miljard euro. Als dit bedrag gedekt wordt door een hoger tarief in de overdrachtsbelasting (voor zowel woningen als niet-woningen) dan dient het tarief met ruim 1%-punt verhoogd te worden tot ruim 7%. Als dit bedrag gedekt wordt door een verhoging van het eigenwoningforfait, dan dient dit met 0,2%-punt tot 0,75% verhoogd te worden.
Welke andere mogelijkheden ziet u om afschaffing van de overdrachtsbelasting voor starters te dekken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de verwachte effecten op de woningmarkt – specifiek voor de doorstroming van huur naar koop en starters op de woningmarkt – van het afschaffen van de overdrachtsbelasting? Kunt u dit toelichten?
Uit verschillende onderzoeken van de afgelopen jaren komt naar voren dat verlagen of afschaffen van de overdrachtsbelasting leidt tot een toename van het aantal verhuisbewegingen en tot een verhoging van de arbeidsmobiliteit. Onderzoek van het Centraal Planbureau (CPB) uit 2003 en 2007 wijst erop dat een afname van de transactiekosten in de koopwoningen met 1%-punt leidt tot een toename van het aantal verhuizingen met 8% en tot een verhoging van het aantal baanwisselingen met circa 1,5 procent.2
Half augustus, bij het verschijning van de cMEV, volgt een inschatting van het CPB van de gevolgen van de tariefsverlaging van de overdrachtsbelasting in de jaren 2011 en 2012.
De diverse maatregelen van het kabinet in de huursector, zoals een recht op koop voor de huurder, maken het aantrekkelijk voor huurders om over te stappen naar de koopmarkt. Deze overstap wordt in het komende jaar verder vereenvoudigd door de verlaging van de overdrachtsbelasting.
Deelt u de mening dat een integrale herziening van de woningmarkt noodzakelijk is om de woningmarkt weer gezond te maken? Kunt u dit toelichten?
Het kabinet heeft tot diverse maatregelen besloten die het functioneren van de huurmarkt versterken. Hierbij kan gedacht worden aan het aanpakken van scheefwonen, het meewegen van schaarste in de huurprijs, en het richten van de corporaties op hun kerntaken. Ten aanzien van de koopmarkt is het kabinetsbeleid erop gericht om het vertrouwen te versterken, door de hypotheekrenteaftrek ongemoeid te laten en de financiële risico’s van de hoge hypotheekschulden te beperken. De tijdelijke verlaging van de overdrachtsbelasting in combinatie met de handhaving van de hypotheekrenteaftrek resulteert in een forse impuls die de woningmarkt op dit moment goed kan gebruiken. Zoals aangegeven in de brief van 1 juli van de minister van Financiën en mij leidt het samenspel van de maatregel en de dekking daarvan eveneens tot lagere financiële risico’s.3 Dat is in lijn met de doelstelling van de nieuwe Gedragscode Hypothecaire Financieringen welke per 1 augustus in werking treedt.
Het bericht dat Zalm de jaarrekening van DSB bewust te laat uitbracht en daarmee spaarders heeft misleid |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zalm bracht jaarrekening DSB bewust te laat»?1
Ja.
Welke sanctie staat er op het te laat indienen van een jaarrekening? Staat deze sanctie in verhouding tot de mogelijke gevolgen van te late indiening voor spaarders?
Kunnen bestuurders hierbij hoofdelijk aansprakelijk gesteld worden?
Is het mogelijk bij sanctionering de intenties en de gevolgen voor het te laat indienen mee te wegen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet? Wat vindt u hiervan?
Welke straf staat er op misleiding van spaarders? Welke mogelijkheden tot compensatie van geleden schade zijn hierbij mogelijk?
Is het te laat indienen van de jaarrekeningen meegenomen in de onderzoeken door AFM en DNB naar oud-DSB-bestuurders die nog actief zijn in de financiële sector? Zo ja, op welke manier? Zo nee, zal DNB de integriteit van de heer Zalm opnieuw onderzoeken naar aanleiding van deze nieuwe ontwikkelingen?
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) en de Nederlandsche Bank (DNB) hebben mij bevestigd dat zij inderdaad de wijze van het indienen van de jaarrekening over het jaar 2007 betrokken hebben bij hun onderzoeken naar oud-bestuurders van DSB. Deze kwestie is dus aan de orde geweest. Voor nadere informatie over deze onderzoeken verwijs ik u naar de openbaar gemaakte informatie in het rapport van professor Scheltema inzake het eerste bestuurdersonderzoek en het rapport van de commissie Scheltema, waarin ik maximale transparantie betracht. Eventuele aanvullende informatie over deze onderzoeken kan ik u helaas niet geven omdat deze wordt beheerst door het regime van vertrouwelijkheid uit de Wet op het financieel toezicht. Verder constateer ik dat in het artikel waaraan het lid Braakhuis refereert, een weergave wordt gegeven van bepaalde speculaties en veronderstellingen van de heer Lakeman. U zult mij begrijpen als ik verder niet treed in dergelijke speculaties. Voorts verwijs ik naar mijn beantwoording van de feitelijke vragen over de Nederlandse regelgeving van het lid Braakhuis hierna.
Stel dat de beschuldiging aan het adres van de heer Zalm op waarheid berust, heeft dit dan invloed op zijn huidige functie bij ABN Amro?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft de AFM of DNB een taak in het toezicht houden op het juist toepassen van de vennootschapsregels? Kunnen en moeten de toezichthouders ingrijpen bij te late indiening van de jaarrekening? Is dat in dit geval gebeurd?
De vereisten ten aanzien van het tijdig opstellen en publiceren van jaarrekeningen gelden voor alle Nederlandse ondernemingen. Zij betreffen algemene vereisten uit het civiele recht. Zij zijn daarom niet specifiek onderdeel van het toezicht dat de AFM en DNB uitoefenen op financiële ondernemingen. Wel zijn er enkele algemene bepalingen in de wetgeving inzake financieel toezicht opgenomen die betrekking hebben op financiële gegevens. Ten behoeve van de uitoefening van het prudentieel toezicht zijn financiële ondernemingen verplicht binnen zes maanden na afloop van het boekjaar de jaarrekening, het jaarverslag en overige gegevens aan DNB te verstrekken (artikel 3:71 Wft). In dat verband is het voor DNB van belang dat de jaarcijfers tijdig worden opgesteld en aan DNB worden aangeleverd binnen de daarvoor gestelde termijn. DNB controleert echter niet specifiek op tijdige indiening van de jaarrekening bij de Kamer van Koophandel. De AFM houdt voorts op grond van de Wet toezicht financiële verslaggeving (Wtfv) toezicht op de financiële verslaggeving (waaronder de vastgestelde jaarrekening) van beursgenoteerde ondernemingen en toetst of de toepasselijke verslaggevingvoorschriften juist zijn toegepast. De AFM heeft daarbij geen taak om toe te zien op de naleving van de verplichting om de jaarrekening tijdig te deponeren bij de Kamer van Koophandel. DSB was overigens geen beursgenoteerde onderneming.
Ten overvloede merk ik in dit verband op dat de toezichthouders mij hebben bevestigd dat de wijze van indiening van de jaarrekening over het jaar 2007 betrokken is geweest in de onderzoeken door de AFM en DNB naar de oud-bestuurders van DSB. Zie hiervoor mijn beantwoording van de vragen 6 en 7.
Het bericht dat de minister van Financiën van Sint Maarten de controlerende bevoegdheden van het College Financieel Toezicht wil inperken |
|
Eric Lucassen (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Hiro: Amend Kingdom Law to remove second CFT approval»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de wens van de regering van Sint Maarten om de controlerende bevoegdheden van het CFT te beperken door de tweede goedkeuring door het CFT te schrappen?
In het artikel wordt gedoeld op de klacht van statenleden van Sint Maarten dat het College financieel toezicht (Cft) een door de Staten goedgekeurde begroting later afkeurde. Deze klacht werd ook geuit in de parlementaire bijeenkomst.
Dit probleem hoeft niet te bestaan indien de Staten zich er van verzekeren dat de Raad van Ministers van Sint Maarten een begrotingsvoorstel slechts na goedkeuring door het Cft indient. Indien de Staten vervolgens zelf de criteria van de Rijkswet in acht nemen, bestaat het probleem niet.
Van de zijde van de regering van Sint Maarten is overigens geen verzoek ontvangen tot wijziging van de Rijkswet.
Heeft de regering van Sint Maarten een dergelijk verzoek gedaan? Zo ja, wanneer? Hoe beoordeelt u het feit dat ondanks de begrotingsproblemen de regering van Sint Maarten de bedoeling heeft de afspraken over de begrotingscontrole eenzijdig te wijzigen?
Zie antwoord vraag 2.
De zwarte lijst met illegale kansspelaanbieders voor banken |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is de stand van zaken met de zwarte lijst van illegale kansspelaanbieders en het faciliteren van illegale spelen door Nederlandse banken? Houden de banken zich aan de afspraken? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat Nederlandse banken illegale kansspelen op internet blijven faciliteren?
Bij brief van 7 april 2010 heeft de toenmalige minister van Justitie de NVB een zwarte lijst met aanbieders van illegale kansspelen via internet gestuurd, met het verzoek deze lijst onder haar leden te verspreiden. Zoals ik in mijn antwoorden op de vragen van het lid Rik Janssen (SP) heb aangegeven, twijfelde de NVB echter aan de legitimiteit van de zwarte lijst. De NVB heeft de lijst dan ook niet naar haar leden doorgeleid. Nadat ambtenaren van mijn ministerie verschillende malen overleg hebben gevoerd met vertegenwoordigers van de NVB en een protocol voor de werking van het zwarte lijst is aangemeld bij het College Bescherming Persoonsgegevens, is deze twijfel over de legitimiteit echter weggenomen.
In maart 2011 heeft de NVB laten weten de zwarte lijst conform afspraak aan haar leden te willen sturen. Daarbij kan echter geen gebruik worden gemaakt van de vorig jaar aan de NVB gestuurde versie van de zwarte lijst, omdat de lijst inmiddels, mede door het intensieve overleg, is verouderd en niet meer in alle opzichten voldoet aan de eisen van het protocol. Dat klemt temeer nu de markt voor kansspelen via internet zeer veranderlijk is. Zo blijken diverse aanbieders die eerder op de lijst stonden hun activiteiten (in Nederland) inmiddels gestaakt te hebben, terwijl nieuwe aanbieders die hier actief zijn nog niet op de lijst staan. Ik hecht eraan bij de invoering van de zwarte lijst, mede omdat de mogelijke consequenties voor degenen die op de lijst worden geplaatst groot zijn, zeer zorgvuldig te werk te gaan. Daarom wordt op mijn departement thans een nieuwe en actuele zwarte lijst opgesteld. Ik verwacht dat deze in het najaar gereed is. Openbaarmaking van de lijst acht ik ongewenst, aangezien deze gevoelige informatie bevat. Wel ben ik desgewenst bereid de lijst te zijner tijd vertrouwelijk aan de Kamer ter inzage te geven.
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op Kamervragen over het kansspelbeleid en vooral de passage over het faciliteren van illegale kansspelen op internet?1
Ja.
Wanneer precies heeft de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) van de toenmalige minister van Justitie een zwarte lijst ontvangen met daarop de illegale aanbieders van kansspelen via internet? Bent u bereid de Kamer inzage te geven in deze zwarte lijst alsmede de briefwisseling daarbij? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft de NVB deze lijst inmiddels verspreid onder haar leden, zoals door u afgesproken met de NVB en toegezegd aan de Kamer? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welk moment precies?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat de NVB laat weten de zwarte lijst nooit van het ministerie te hebben ontvangen?2 Is de NVB abuis of heeft u zich niet aan de afspraken gehouden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NVB heeft inmiddels bevestigd dat zij de zwarte lijst vorig jaar heeft ontvangen en heeft mij laten weten dat sprake was van een communicatiestoornis. Zoals aangegeven, is de lijst wel ontvangen maar niet verspreid onder de individuele banken.
Als het zo is dat de NVB de zwarte lijst nooit heeft ontvangen, bent u dan bereid die zwarte lijst per omgaande alsnog te verstrekken en er op aan te dringen dat de NVB die lijst eveneens per omgaande onder de Nederlandse banken verspreid zodat de handhaving van illegale kansspelen op internet geen verdere vertraging oploopt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre bent u van plan om de NVB en de individuele banken op te dragen dan wel te verplichten om deze zwarte lijst ook te hanteren? Kunt u uw antwoord toelichten? «Vorig jaar heeft de toenmalige minister van Justitie de NVB een zwarte lijst verstrekt waarop illegale aanbieders van kansspelen via internet staan vermeld. Met de NVB was afgesproken dat zij deze lijst zou verspreiden onder haar leden, opdat dezen vervolgens geen betalingen meer laten plaatsvinden – al dan niet via iDEAL – aan illegale kansspelaanbieders. Bij de NVB bestond echter nog enige twijfel over de legitimiteit van deze lijst. Deze twijfel is inmiddels weggenomen. Met de NVB is onlangs afgesproken dat zij de zwarte lijst binnenkort alsnog aan haar leden stuurt.»
Aangezien de NVB zich zoals afgesproken bereid heeft verklaard mee te werken aan het verspreiden van de zwarte lijst aan haar leden, ben ik dat vooralsnog niet van plan.
«Vorig jaar heeft de toenmalige minister van Justitie de NVB een zwarte lijst verstrekt waarop illegale aanbieders van kansspelen via internet staan vermeld. Met de NVB was afgesproken dat zij deze lijst zou verspreiden onder haar leden, opdat dezen vervolgens geen betalingen meer laten plaatsvinden – al dan niet via iDEAL – aan illegale kansspelaanbieders. Bij de NVB bestond echter nog enige twijfel over de legitimiteit van deze lijst. Deze twijfel is inmiddels weggenomen. Met de NVB is onlangs afgesproken dat zij de zwarte lijst binnenkort alsnog aan haar leden stuurt.»
Protheses |
|
Helma Neppérus (VVD) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank te Arnhem d.d. 3 augustus 2010 (registratienummer AWB 09/2734?1
Ja.
Bent u bekend met de discrepantie tussen geen BTW-heffing op manuele tandtechnische protheses en wel BTW-heffing op machinaal vervaardigde protheses?
Er is vanaf 1 januari 2008 een duidelijk verschil in btw-heffing tussen leveringen van tandprothesen door tandartsen en tandtechnici en leveringen van tandprothesen door andere ondernemers. Per die datum is op aandringen van de Europese Commissie artikel 11, eerste lid, onderdeel g, sub 1°, van de Wet op de omzetbelasting 1968 namelijk in overeenstemming gebracht met de Europese regelgeving (thans artikel 132, lid 1, letter e, van de btw-richtlijn). Dit betekent dat vanaf 1 januari 2008 de levering van tandprothesen in Nederland alleen is vrijgesteld van btw als die levering wordt verricht door een tandarts of door een tandtechnicus. Tandprothesen die in Nederland geleverd worden door een andere ondernemer dan een tandarts of tandtechnicus, zijn belast met btw. Het maakt hierbij niet uit of het om machinaal of manueel vervaardigde prothesen gaat.
Deze discrepantie ligt besloten in de dwingende Europese regelgeving en is naar mijn mening niet onrechtmatig. Ik merk hierbij op dat volgens mijn informatie tandartsen in de meeste gevallen tandprothesen vrijgesteld van btw inkopen van tandtechnici die in Nederland zijn gevestigd. De btw die nog op deze tandprothesen drukt betreft de btw die de tandtechnicus niet kan aftrekken, omdat hij een vrijgestelde levering verricht. In situaties waarbij een tandarts tandprothesen aanschaft van andere ondernemers dan tandtechnici is over die aanschaf wel btw verschuldigd, maar kan de leverancier van de tandprothese de btw op zijn kosten wel in aftrek brengen. Dat kan kostprijsverhogend uitwerken omdat de levering door de tandarts van de tandprothese wel is vrijgesteld. Deze kan de btw op de aanschaf van de tandprothesen dus niet in aftrek brengen. Het is mij niet bekend dat deze btw-gevolgen belemmerend uitwerken voor de innovatie in de tandheelkunde.
Een gevolg van deze verschillen in de btw-heffing over tandprothesen is dat intracommunautaire verwervingen van tandprothesen in Nederland in alle gevallen belast zijn met btw. Hierover gaat de genoemde uitspraak van de rechtbank Arnhem, alsmede de uitspraken van de rechtbank Haarlem van 5 oktober 2010, nr. 09/03619 en rechtbank Breda van 13 april 2011, nr. 10/2920.
Deze rechtbanken hebben namelijk geoordeeld dat de verwerving van tandprothesen vrijgesteld is van btw als deze intracommunautair geleverd zijn door een tandtechnicus in een andere EU-lidstaat. Tegen deze uitspraken is sprongcassatie ingesteld. In beroep is verdedigd dat deze verwervingen wel degelijk belast zijn met btw, omdat de vrijstelling alleen geldt als alle leveringen van tandtechnische prothesen in Nederland vrijgesteld zouden zijn. Zoals hiervoor aangegeven is dat niet het geval. Daarbij merk ik op dat de belastingheffing over de verwerving van tandprothesen uit landen, zoals Duitsland en Zweden, op de Nederlandse afzetmarkt voor tandprothesen zorgt voor een door mij voorgestane gelijkere concurrentiepositie tussen tandtechnici die in Nederland zijn gevestigd en tandtechnici die in Duitsland of Zweden zijn gevestigd. In deze landen zijn de leveringen van tandprothesen belast met btw, omdat deze lidstaten gebruik hebben gemaakt van een overgangsregeling om af te mogen wijken van het vrijstellingsregime voor de levering van tandprothesen (artikel 370 van de BTW-richtlijn). Dit overgangsregime kan alleen worden toegepast door lidstaten die op 1 januari 1978 tandprothesen belastten met btw en dat zijn blijven doen. Het belaste regime voor tandprothesen in die lidstaten betekent dat tandtechnici in die landen recht op aftrek van btw hebben voor hun kosten. Dit aftrekrecht geldt ook als de tandprothesen intracommunautair worden geleverd aan afnemers in Nederland, waarbij geen btw in rekening wordt gebracht. Als in die gevallen de verwerving van tandprothesen door de afnemende tandartsen in Nederland vrijgesteld zou worden van btw, blijven dergelijke tandprothesen helemaal vrij van btw-druk. De tandtechnicus die in Nederland is gevestigd en van daaruit aan zijn afnemers in Nederland levert, heeft echter geen recht op vooraftrek op zijn kosten, waardoor hij de prothesen niet helemaal vrij van btw-druk kan leveren aan zijn klanten.
De toepassing van de btw-vrijstelling voor de intracommunautaire verwerving van tandprothesen door tandartsen/tandtechnici van tandprothesen vanuit Duitsland en Zweden zou dan naar mijn mening tot een ongewenste verstoring van de concurrentiepositie leiden met tandartsen/tandtechnici, die in Nederland zijn gevestigd.
Deelt u de mening dat deze uitspraak duidt op onrechtmatige BTW-heffing op machinaal vervaardigde protheses?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze wijze van heffen niet alleen nadelig uitpakt voor de patiënt maar daarbij ook de innovatie in de tandheelkunde belemmert?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Europese Commissie zich reeds over deze kwestie uitgelaten?
Nee. Wel heeft de Europese Commissie vragen over de hiervoor geschetste kwestie gesteld en loopt hierover een discussie met de Europese Commissie, waarbij de Europese Commissie er vanuit gaat dat Nederland een vrijstelling moet verlenen voor verwervingen van tandprothesen, die geleverd worden vanuit een andere lidstaat door tandtechnici of tandartsen.
Ben u voornemens deze discrepantie op te heffen, zo mogelijk voorafgaande aan een hoger beroep?
Nee, binnen het bestaande juridische kader zijn er geen mogelijkheden om het verschil tussen vrijgestelde leveringen van tandprothesen door tandartsen en tandtechnici en belaste leveringen van tandprothesen door andere ondernemers op te heffen. Ik zie evenmin reden om terug te komen op het standpunt dat nu in cassatie wordt ingenomen dat de intracommunautaire verwervingen van tandprothesen belast zijn met btw. Door de toepassing van de btw-heffing op de intracommunautaire verwervingen van tandprothesen uit Duitsland en Zweden ontstaat een gelijkere concurrentiepositie tussen tandtechnici in die landen en tandtechnici in Nederland, die tandprothesen leveren aan tandartsen in Nederland.
Met betrekking tot de discrepanties die veroorzaakt wordt door de verschillende behandeling binnen de EU voor de levering van tandprothesen door tandtechnici en tandartsen zal ik er nogmaals en met klem bij de Europese Commissie op aandringen te bevorderen, dat er zo spoedig mogelijk een einde wordt gemaakt aan die verschillen. Naar mijn mening ligt de oplossing daarbij in het beëindigen van overgangsregelingen, die leiden tot fricties binnen de interne markt. Die opdracht ligt naar mijn mening ook duidelijk besloten in een arrest van het Hof van Justitie over de btw-gevolgen van dit verschil tussen lidstaten, namelijk in het omgekeerde geval dat een tandarts of tandtechnicus in een lidstaat die de levering vrijstelt, tandtechnische prothesen levert aan een afnemer in een lidstaat, welke lidstaat de leveringen en verwervingen van tandprothesen in alle gevallen belast met btw (Hof van Justitie van 7 december 2006, nr. C-240/05 (Eurodental)). Het Hof van Justitie overweegt als volgt: «(..) staat het derhalve aan de gemeenschapswetgever om alles in het werk te stellen om de definitieve gemeenschappelijke regeling voor btw-vrijstellingen vast te stellen en aldus de geleidelijke harmonisatie van de nationale btw-wetgevingen te verwezenlijken, aangezien alleen daardoor de mededingingsverstoringen die het gevolg zijn van de door de Zesde richtlijn (thans btw-richtlijn) toegestane afwijkings- en overgangsregelingen kunnen worden opgeheven (..).».
Het doorbetalen van pensioenen aan overleden Grieken |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Miljoenen naar dode Grieken»?1
Ja.
Is het waar dat Griekenland naar schatting 16 miljoen euro per jaar uitbetaalt aan pensioenen voor vele duizenden overleden Griekse ambtenaren? Hoeveel gekker kan het nog worden met het corrupte Griekenland?
Ik heb geen aanleiding te twijfelen aan hetgeen de Griekse minister voor Sociale Zaken hierover in de pers heeft verklaard. Ik vind deze fraude een ernstige zaak en ga er vanuit dat Griekenland hier krachtig tegen gaat optreden.
Deelt u de mening dat het totaal absurd is dat Nederland financiële steun geeft aan een land dat pensioenen uitkeert aan overleden mensen?
De fraude met pensioenuitkeringen, die de Griekse minister van Sociale Zaken aan het licht heeft gebracht, ondermijnt het politieke en maatschappelijke draagvlak voor het Griekse leningenprogramma. Het doet niet af aan de collectieve verantwoordelijkheid die de lidstaten van het eurogebied hebben om gecoördineerd en doortastend te handelen om de financiële stabiliteit in het eurogebied en dus ook in Nederland te waarborgen. In dat kader heeft Nederland, met instemming van de Kamer, in tranches leningen aan Griekenland verstrekt waaraan strikte beleidscondities zijn verbonden en waarover Griekenland aan Nederland rente betaalt.
Recentelijk heb ik de Kamer ingelicht over de huidige stand van zaken van dit programma en de bevindingen van de laatste missie van de Europese Commissie, de ECB en het IMF naar Griekenland. Op korte termijn zal in eurogroep verband verder gesproken worden over de consequenties van deze bevindingen. Voordat besluitvorming hierover plaatsvindt, zal ik met de Kamer over de Nederlandse standpuntbepaling overleggen.
Bent u inmiddels de naïviteit voorbij en tot het inzicht gekomen dat dit een extra reden is geen cent Nederlands belastinggeld meer aan het corrupte Griekenland te spenderen?
Zie antwoord vraag 3.
De ANBI-status |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Anbi – recente ontwikkelingen» van Mr. S.A.M. de Wijkerslooth-Lhoëst1 en het artikel «Heeft de fiscaal fondswervende instelling nog een toekomst?» van Mr. M. Kopinsky?2
Ja.
Bent u van mening dat de fiscale regelingen voor ANBI’s3 en fiscaal fondswervende instellingen van essentieel belang zijn voor de maatschappelijke doelen die zij beogen?
Via fiscale faciliteiten wordt beoogd het geven aan ANBI’s te bevorderen c.q. mogelijke fiscale belemmeringen weg te nemen. Deze faciliteiten zijn hierdoor voor de instellingen en de maatschappelijke doelen die zij dienen uiteraard van belang.
Deelt u de zorg dat onduidelijkheid over de ANBI-status respectievelijk de status van een fiscaal fondswervende instelling mogelijk de realisatie van in het maatschappelijk belang wenselijke activiteiten beperkt of geheel in gevaar brengt?
Deze zorg deel ik niet. Wel vind ik onduidelijkheid over de fiscale status van deze instellingen onwenselijk. Daarom is enkele jaren geleden ook de ANBI-beschikking in het leven geroepen, waarin de Belastingdienst een oordeel geeft over de fiscale status. Op de door de Belastingdienst verleende ANBI-status kan worden afgegaan, tenzij sprake is van kwade trouw.
Met betrekking tot de fiscaal fondswervende instelling geldt dat in de aangifte vennootschapsbelasting een beroep kan worden gedaan op de daarvoor bestaande faciliteit, mits aan de voorwaarden wordt voldaan. In de praktijk is gebleken dat onduidelijkheid bestaat over de reikwijdte van de bepaling inzake de fiscaal fondswervende instellingen. In de afgelopen jaren zijn hierover dan ook diverse procedures gevoerd. Hof ’s-Hertogenbosch2 heeft aan de voorwaarden waaronder gebruik gemaakt kan worden van deze faciliteit een uitleg gegeven die in mijn optiek niet strookt met de oorspronkelijke gedachte achter de regeling (een faciliteit voor typisch fondswervende activiteiten). Zoals in het onderschrift bij die hofuitspraak en in de brief van 21 juni 2011 van de staatssecretarissen van Veiligheid en Justitie, van Financiën en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, inzake de Geefwet aan uw Kamer is aangegeven overweeg ik daarom de huidige wettelijke bepaling meer in overeenstemming te brengen met de oorspronkelijke gedachte die ten grondslag ligt aan deze bepaling om daarmee voldoende duidelijkheid te scheppen voor de fondsenwervende instelling3. Een en ander zal worden uitgewerkt in het Belastingplan 2012.
Bent u er van op de hoogte dat de bevoegde inspectie (Belastingdienst Den Bosch) de ANBI-status in een aantal gevallen heeft geweigerd omdat de verzoekende stichting haar commerciële activiteiten onder had gebracht in een BV waarin de ANBI zeggenschap had en/of zich bemoeide met de activiteiten van de BV?
Activiteiten met een min of meer commercieel karakter zijn op zichzelf geen belemmering voor de ANBI-status. Tot de aangewezen ANBI’s behoren er zeer vele die in het kader van hun doelstelling zulke activiteiten verrichten. Het gaat dan bijvoorbeeld om activiteiten waarmee middelen worden verworven voor het doel van de instelling. Ook kan worden gedacht aan commerciële activiteiten die onverbrekelijk samenhangen met de algemeen nut beogende activiteit.
De ANBI-status wordt thans echter niet verleend als de commerciële activiteiten van instellingen zodanige vormen aannemen, dat het onderscheid tussen een ANBI en een onderneming vervaagt.
Als voorbeeld noem ik gevallen waarin de feitelijke activiteiten en het financiële beleid van die instelling niet – zoals de wet vereist – nagenoeg uitsluitend zijn gericht op het algemeen nut, maar op de continuïteit van de onderneming.
Zoals in de eerder genoemde brief van 21 juni inzake de Geefwet is aangegeven, is het kabinet van mening dat het binnen het beleid van stimuleren van ondernemerschap binnen de filantropische sector past om ruimhartiger om te gaan met de mate waarin commerciële activiteiten binnen de ANBI toegestaan kunnen worden. Het mag echter niet zo zijn dat dit ruimhartigere beleid ertoe leidt dat de ANBI als vehikel gaat dienen om ondernemingen belastingvrijdom of bepaalde faciliteiten in de sfeer van de vennootschapsbelasting te bieden. Evenmin mag deze benadering ertoe leiden dat ANBI´s een oneerlijk concurrentievoordeel ten opzichte van gangbare marktpartijen wordt gegeven die dezelfde activiteiten ontplooien. In het kader van de Geefwet zal daarom worden gezocht naar een goede balans tussen enerzijds ruimhartiger beleid met betrekking tot de toegestane commerciële activiteiten binnen ANBI’s en anderzijds het voorkomen van oneigenlijk gebruik of een oneerlijk concurrentievoordeel.
Hoe verhoudt zich dit tot de uitleg van de toenmalige staatssecretaris bij de totstandkoming van de aangescherpte ANBI-regeling waarin naar voren komt dat het ontplooien van commerciële activiteiten niet in de weg staat van de ANBI-status, mits deze commerciële activiteiten geen doel op zich zijn en de opbrengst daarvan geheel voor het goede doel wordt aangewend?
De Belastingdienst/Oost Brabant (die belast is met de uitvoering van de ANBI-regeling) past de huidige regeling naar mijn mening toe met inachtneming van de door mijn ambtsvoorganger gegeven uitleg en de daarbij gegeven voorbeelden.
Bent u van mening dat de juridische vorm waarin de commerciële activiteiten plaatsvinden, niet van belang is voor de beoordeling van de ANBI-status? Oftewel, kan het museum uit het voorbeeld van de parlementaire geschiedenis haar winkel in een aparte BV onderbrengen, zonder dat dit gevolgen heeft voor haar ANBI-status, mits de opbrengst voor het goede doel wordt aangewend?
Indien een ANBI haar commerciële activiteiten onderbrengt in een separate BV, heeft dit in beginsel geen gevolgen voor de ANBI-status van de instelling. Vanzelfsprekend moet ook in dat geval wel worden getoetst of de ANBI feitelijk het algemeen nut beoogt, daarbij de commerciële activiteiten en deelnemingen in acht nemend. Overigens zij opgemerkt dat eventuele belastingplicht voor de vennootschapsbelasting losstaat van de ANBI-status. Indien een lichaam ondernemingsactiviteiten verricht dan bestaat er in beginsel belastingplicht voor de vennootschapsbelasting. Bij stichtingen en verenigingen is dit het geval voor zover zij een onderneming drijven. NV’s en BV’s worden geacht met hun gehele vermogen een onderneming te drijven en zijn om die reden integraal belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. Vervolgens dient zich de vraag aan in hoeverre dat lichaam een beroep kan doen op in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 opgenomen faciliteiten, zoals die van de fiscaal fondsenwervende instelling.
Bent u vanwege het grote maatschappelijk belang bereid een nadere invulling te geven van de vormen waarin de commerciële activiteiten, zoals bedoeld in voornoemde Kamerstukken4, mogen plaatsvinden?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven zal in het kader van de Geefwet worden teruggekomen op het vraagstuk hoe commerciële activiteiten zich verhouden tot de ANBI-status.
In de eerder genoemde brief van 21 juni inzake de Geefwet is eveneens aangekondigd dat het kabinet € 25 miljoen zal vrijmaken door de aftrek van onderhoud voor rijksmonumenten in te perken. Dit budget zal fiscaal worden ingezet voor cultureel ondernemerschap.
De exposure van Nederlandse banken, verzekeraars en pensioenfondsen op Griekse staatsobligaties |
|
Ewout Irrgang |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Kunt u de meest recente cijfers aangeven over de exposure van Nederlandse banken, verzekeraars en pensioenfondsen op Griekse staatsobligaties uitgesplitst naar categorie?
Kunt u aangeven wat in de genoemde categorieën de netto exposure van Nederlandse instellingen op Griekse Credit Default Swaps (CDS) is?
Is de indruk juist dat een Griekse default bij een haircut van 50% bij Nederlandse banken of verzekeraars geen kapitaalinjecties noodzaakt? Is dit ook bij een haircut van 70% het geval?
Kunt u het meest recente cijfer noemen van het nominale bedrag aan Griekse staatobligaties dat door de Europese Centrale Bank (ECB) is opgekocht?
Kunt u het bedrag noemen dat door de ECB betaald is hiervoor dan wel de gemiddelde prijs (eurocenten op euro schuld)?
Kunt u het breakeven percentage noemen van de haircut waarop de ECB verlies maakt, ervan uitgaande dat na een schuldsanering Griekenland in de ogen van de financiele markten weer solvabel is?
In welke orde van grootte ligt een eventueel verlies dat het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) zelf kan nemen via de winst- en verliesrekeningen bij een Griekse default zonder dat kapitaalinjecties van de lidstaten noodzakelijk zijn?
Kunt u meest recente bedrag noemen van het totaal bij de ECB in onderpand gegeven Griekse staatsobligaties?
Kunt u aangeven hoeveel liquiditeit als percentage van de nominale waarde in ruil voor dit onderpand gemiddeld genomen is gegeven?
Kunt u aangeven hoeveel van het totale bedrag aan Griekse obligaties in onderpand door Griekse banken in onderpand is gegeven?
Kunt u aangeven of het waar is dat een aantal gezonde Europees banken Griekse staatsobligaties in onderpand heeft gegeven bij de ECB teneinde «geld te maken» met illiquide of laaggeprijsde activa? Indien dit juist is, wat vindt u van deze praktijk?
Kunt u aangeven in hoeverre de stelling waar is dat een Griekse default bij Europese banken nauwelijks tot problemen zou leiden?
Wat vindt u van de opmerkingen van de heer Willem Buiter dat Griekenland failliet is en de ECB doet aan «paniekzaaierij» over de onafwenbare schuldsanering?1
Het bericht ‘ETF’s: het nieuwste gevaar voor de financiële markten’ |
|
Ewout Irrgang |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «ETF’s1: het nieuwste gevaar voor de financiële markten»?2
Ja.
Er zijn veel verschillende soorten ETFs. Het onderpand van fysieke ETFs is belegd in (onderdelen van) de te volgen index. Wanneer het niet mogelijk of wenselijk wordt geacht om de onderliggende index als onderpand te gebruiken kan er ander onderpand aangeboden worden, zoals het geval is bij synthetische ETFs.
Wanneer het onderpand de gevolgde index niet weerspiegelt, kan dit tot problemen leiden indien investeerders op grote schaal hun aandelen verkopen, of wanneer de ETF-aanbieder failleert. Investeerders hebben in zulke gevallen immers een claim op het onderpand, wat een significant andere exposure kan opleveren dan gewenst. Daarom is het van belang dat aanbieders van ETFs transparant zijn over de fondsconstructie en dat investeerders begrijpen in welke producten ze investeren en welke risico’s daaraan zijn verbonden.
AFM heeft in 2010 een rapport3 gepubliceerd waarin zij aanbieders heeft gewezen op de belangrijkste kenmerken die in de informatieverstrekking naar voren dienen te komen. Hierin is onder andere opgenomen dat een belegger volledig geïnformeerd dient te worden over de risico’s die aan synthetische ETFs zijn verbonden.
Wat vindt u van het gegeven dat er geen verplichting is dat het onderpand lijkt op de oorspronkelijke indexbelegging?
Er bestaan veel verschillende soorten trackers of wel ETF´s. Bij synthetische ETF´s hoeft het onderpand niet overeen te komen met de onderliggende index. Het is belangrijk dat de bijhorende risico’s bekend zijn en dat de swap geheel of zelfs overgecollateraliseerd is. Dit betekent dat er meer onderpand is dan er door de belegger is geïnvesteerd.
Wat vindt u van het gegeven dat een groot aantal trackers niet fysiek belegt in de onderliggende waarde?
Het kan zijn dat banken minder liquide stukken gebruiken als onderpand voor de swap die aan de synthetische ETF ten grondslag ligt. Dit zegt overigens niet dat dergelijk onderpand op geen enkele andere wijze gebruikt kan worden.
Kunt u bevestigen dat synthetische ETF’s door banken worden gebruikt om geld op te halen met een illiquide onderpand dat op geen enkel andere manier bruikbaar zou zijn? Zo nee, kunt u bevestigen dat dat niet het geval is? Uit welk onderzoek blijkt dat?
Het is uiteraard van belang dat beleggers weten wat een belegging in een ETF inhoudt. Om die reden geven ETFs een prospectus uit waarmee beleggers geïnformeerd worden. De AFM heeft een leidraad gepubliceerd waarin is aangegeven aan welke eisen de overige informatieverstrekking dient te voldoen.
Vindt u het van belang dat men kan weten waar men uiteindelijk in belegt?
De toenemende complexiteit van ETF’s vergroot het belang van transparantie van de kant van ETF-aanbeiders/ -beheerders en sterke due diligence van investeerders in ETF´s. Duidelijkheid moet bestaan over de replicatiemethode, het onderpandbeheer en het uitlenen van effecten. Beleggers worden door middel van een prospectus geïnformeerd. Beleggers dienen zelf een afweging te maken of ze daarmee voldoende geïnformeerd zijn om een beleggingsbeslissing te nemen. Zie ook het onderzoek van de AFM.
Heeft de belegger daar voldoende zicht op als het om trackers gaat?
Het feit dat de top-3 ETF-aanbieders een groot deel van de markt in handen heeft, impliceert mogelijk een concentratierisico. Daarnaast kan een hoge marktconcentratie leiden tot inefficiënte prijzen. Tegelijkertijd concurreren ETF-aanbieders wel degelijk op fees.
Welke consequenties heeft het voor de markt dat er maar een handjevol aanbieders zijn? Welke risico’s gaan daarmee gepaard?
Ja.
Bent u bekend met het onlangs uitgebrachte rapport van de Financial Stability Board (FSB)3, waarin er voor wordt gewaarschuwd dat de enorme groei van ETF’s de financiële markten mogelijk kan destabiliseren?
Op voorhand is het moeilijk te zeggen wat het effect is van een faillissement van een aanbieder op de waarde van de tracker. Dit hangt onder andere af van het type ETF en de marktomstandigheden waarin de aanbieder failleert. In eerste instantie zal het management van de faillerende aanbieder proberen een nieuwe beheerder te vinden. In een worst case scenario hebben investeerders recht op het onderpand. In het geval van een fysieke ETF bestaat dit uit (een deel van) de stukken van de gevolgde index. Bij een synthetische ETF is dit niet het geval, wat niet wegneemt dat ten minste 90% van de swap door onderpand moet zijn gedekt.
Overigens is de AFM van mening dat er nog steeds ruimte is voor verbetering wat betreft die duidelijkheid. Daarom is in de tweede helft van 2011 een hernieuwd onderzoek van de AFM gepland dat zich mede op de informatieverstrekking over deze risico’s zal richten.
Is het volgens u nu voldoende duidelijk voor iedere belegger welke consequenties een faillissement van de aanbieder zou hebben voor de waarde van zijn trackers?
De huisbankier RBS en clustermunitie |
|
Bruno Braakhuis (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het rapport «Worldwide Investments in Clustermunitions; a shared responsibility»?1
Ja.
Kunt het bericht bevestigen dat de huisbankier van de Nederlandse staat, de Royal Bank of Scotland, behoort tot de top vijf van de grootste investeerders in producenten van clustermunitie ter wereld? Zo nee, waarom niet?
Wij zijn bekend met het persbericht dat IKV Pax Christi hier op basis van het in vraag 1 genoemde rapport over heeft doen uitgaan. Daarin stelt zij dat RBS behoort tot de top vijf van grootste investeerders in producenten van clustermunitie ter wereld. Wij kunnen de stelling in het persbericht niet bevestigen, omdat wij niet in de gelegenheid zijn de juistheid van het bericht en het rapport vast te stellen.
Herinnert u zich de uitspraak in september 2010 van minister Donner naar aanleiding van de motie El Fassed c.s.2 dat «in overleg met de Royal Bank of Scotland nadere garanties verkregen zijn met betrekking tot de leningen die de bank verschaft en de dienstverlening. De bank heeft daarvan aangegeven dat dit niet zal zijn ten aanzien van bedrijven in clustermunitie»? Welke garanties heeft de Royal Bank of Scotland in overleg met het kabinet gegeven met betrekking tot de leningen en dienstverlening, zoals verstrekken van leningen, helpen bij aandelen- en obligatie-emissies en beleggingen in aandelen en obligaties, die de bank verschaft aan bedrijven die clustermunitie produceren?
Wij herinneren ons de betreffende uitspraak van minister Donner van 22 september 2010. RBS heeft in april 2010 minister De Jager op zijn verzoek reeds het navolgende laten weten:
«RBS Groep handelt in lijn met de strikte regelgeving en het vergunningenstelsel van het Verenigd Koninkrijk, en in lijn met relevante internationale standaarden over hoe zij zich inlaat met ondernemingen die betrokken zijn bij de ontwikkeling, fabricage en ondersteuning van en handel in defensiematerieel. Bij het beschouwen van complexe en zich ontwikkelende defensiegerelateerde zaken, zoals landmijnen en clustermunitie, houden wij ons aan de gedragsleidraad van het Verenigd Koninkrijk alsmede de aangewezen internationale wettelijke standaarden.
Met betrekking tot landmijnen verbiedt de Ottawa Convention de productie en export van alle typen van anti-persoons landmijnen, inclusief de niet waarneembare, naar alle landen. Met betrekking tot clustermunitie verplicht de Convention on Cluster Munitions alle ondertekende staten om de productie, het gebruik en de opslag van clustermunitie te verbieden. RBS zal niet bewust enig verzoek tot het verlenen van financiering of financiële diensten toekennen dat direct indruist tegen deze standaarden en zal er nauwgezet naar streven dat de relaties met klanten niet strijdig zijn met deze principes.»
Hoe beoordeelt u de garanties die de huisbankier heeft gegeven in het licht van de bevindingen van het rapport «Worldwide Investments in Clustermunitions»? Welke gevolgen verbindt u aan deze bevindingen?
Naar aanleiding van het rapport waaraan u in uw vraag refereert, hebben wij RBS geconfronteerd met de bevindingen. RBS heeft in haar reactie aangegeven dat zij de aantijgingen serieus heeft genomen en daarom intern uitgezocht heeft wat er feitelijk aan de hand is. RBS geeft daarbij aan dat zij op basis van het interne onderzoek van mening is dat de berichten van IKV Pax Christi, dat RBS behoort tot de top vijf van de grootste investeerders in producten van clustermunitie ter wereld, onjuist zijn.
RBS stelt dat zij geen ondernemingen ondersteunt noch wil ondersteunen die betrokken zijn bij de directe fabricage van clustermunitie. RBS heeft als beleid dat aan potentiële klanten en aan bestaande klanten bij hernieuwd gebruik van een faciliteit specifiek gevraagd wordt of zij het groepsbeleid van RBS inzake defensiematerieel (zie antwoord vraag 3) willen navolgen. Als die instemming niet gegeven wordt, wordt er geen zaken gedaan. Ten aanzien van de specifieke ondernemingen als bij RBS vermeld in het in vraag 1 genoemde rapport, geeft RBS aan te bevestigen dat deze volledig de Oslo Conventie onderschrijven.
RBS heeft inmiddels contact opgenomen met IKV Pax Christi teneinde de berichten van IKV Pax Christi, waarvan RBS meent dat deze onjuist zijn, te bespreken.
Zijn er bedrijven of instellingen met staatssteun die nog steeds diensten verlenen aan producenten van clustermunitie? Zo ja, welke bedrijven of instellingen zijn dat en bent u bereid hen daarop aan te spreken of zelfs de relatie te verbreken?
Voor zover wij weten houdt geen van de staatsgesteunde financiële instellingen zich direct bezig met dergelijke diensten. Deze instellingen hebben een mvo-beleid dat daaraan in de weg staat. De Staat heeft als kapitaalverschaffer echter geen zicht op de operationele activiteiten van deze instellingen.
Zijn er bedrijven of instellingen waar de staat een financiële relatie mee heeft die nog steeds diensten verlenen of investeren in producenten van clustermunitie? Zo ja, welke bedrijven of instellingen zijn dat en bent u bereid hen daarop aan te spreken of zelfs de relatie te verbreken? Kunt u, in navolging van een toezegging van het vorige kabinet, een overzicht geven?
Indien wij deze vraag interpreteren als hebbende betrekking op bedrijven en instellingen waarmee de staat een overeenkomst heeft op het gebied van financiële dienstverlening, dan betreft het ING Bank, ABN Amro en RBS. Wij zijn bereid om bedrijven en instellingen aan te spreken indien zij diensten verlenen of investeren in producenten van clustermunitie. Echter, de Staat dient zich tevens te houden aan zijn contractuele verplichtingen.
Op welke wijze is bij de keuze voor de huisbankier van de Nederlandse staat maatschappelijk verantwoord ondernemen meegenomen in de selectiecriteria?
In de Europese aanbestedingsprocedure van het binnenlands betalingsverkeer van de ministeries in 2008, toegekend aan RBS, is maatschappelijk verantwoord ondernemen niet meegenomen in de selectiecriteria. In de daarna volgende Europese aanbestedingsprocedures, te weten het gebruik van credit cards door het Rijk (2009) en het betalingsverkeer van de Belastingdienst (2010) is het hebben van een beleid op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen en het in het openbaar daarover verantwoording afleggen een selectie-eis geweest.
Op welke manier gaat u uitvoering geven aan de motie Haubrich-Gooskens c.s. over het verbod op investeringen in clustermunititie die door de Eerste Kamer is aangenomen?3
Het kabinet beraadt zich momenteel over een reactie op de motie Haubrich-Gooskens, waarmee wordt opgeroepen tot een verbod zoals dat verwoord is in vraag 9. De Eerste Kamer zal in dit kader schriftelijk geïnformeerd worden.
Bent u bereid in navolging van landen als België, Ierland en Luxemburg investeringen in en financiële dienstverlening aan bedrijven die betrokken zijn bij de productie in clustermunitie te reguleren? Zo ja, op welke wijze? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De gevolgen van nieuwe belastingregels op de economie van Saba en Sint Eustatius |
|
Wassila Hachchi (D66), Wouter Koolmees (D66) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u met cijfers onderbouwen dat de belastingdruk op Saba en Sint Eustatius, nu deze is verschoven van direct naar indirect, hetzelfde gebleven?1
Op 11 juni 2012 heb ik u, mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het door onderzoeksbureau Ecorys uitgevoerde koopkrachtonderzoek op Caribisch Nederland aangeboden.
In dit onderzoek is de belastingdruk voor Caribisch Nederland voor zowel het belastingjaar 2010 als het belastingjaar 2011 door het onderzoeksbureau Ecorys geschat. Zoals u weet was in het belastingjaar 2010 nog het oude belastingstelsel van kracht in Caribisch Nederland en is in 2011 het nieuwe belastingstelsel ingevoerd.
De geschatte belastingdruk in 2010 was 16.6% ten opzichte van het BBP. De geschatte belastingdruk in 2011 was gelegen tussen de 16.1 en 17.2% ten opzichte van het BBP.
Er is door Ecorys geen schatting gemaakt van de belastingdruk per eiland.
Kunt u aangeven voor welke sectoren op Saba en Sint Eustatius de effecten van de algemene bestedingsbelasting (ABB) het grootst zijn? Wat zijn specifiek de effecten voor de detailhandel en de dienstensector ten opzichte van andere sectoren? Wat is uw reactie op deze effecten?
De ABB is een eenmalige bestedingsbelasting die geheven wordt op het moment van invoer van goederen in Caribisch Nederland. Verdere leveringen na invoer van de goederen zijn niet meer belast. Indien goederen op de eilanden zelf worden geproduceerd, worden deze goederen bij de levering van het eindproduct belast met ABB. Voor gebruikte grond- en hulpstoffen en halffabricaten geldt daarbij een aftrekrecht. Voor binnenlandse diensten geldt dat deze eenmalig in de heffing worden betrokken. Dit betekent dat er theoretisch geen verschil zou moeten zijn in het effect van de ABB op verschillende sectoren.
Uit het Ecorys onderzoek is gebleken dat het nieuwe stelsel door sommige ondernemers onjuist wordt toegepast. Deze ondernemers hebben ten onrechte op iedere levering van goederen de ABB toegepast. Dit leidt tot een onnodig prijsopdrijvend effect. Hoe meer schakels er zijn in de verkoop van een goed, hoe groter de kans is dat er een foutieve toepassing van de ABB plaatsvindt. Met extra voorlichting wordt getracht deze ondernemers te informeren over de juiste toepassing van de ABB.
Ten overvloede vermeld ik hier dat per 1 oktober 2011 het tarief van de ABB op het verrichten van diensten met 2% verlaagd is. Dit betekent voor Bonaire een verlaging van 8% naar 6% en voor Saba en Sint Eustatius een verlaging van 6% naar 4%.
Kunt u aangeven of de rekensom2 juist is? Wat is uw reactie daarop? Kunt in uw reactie aandacht geven aan het feit dat een groot deel van de goederen op Saba geïmporteerd wordt?
De berekening zoals hierboven bij1 aangegeven is niet correct. Indien een goed wordt ingevoerd met een waarde van $1000,–, wordt hier eenmalig 6% ABB over geheven. Dit is $60,–. Na deze eenmalige heffing wordt er geen ABB meer geheven over het goed.
Zoals in vraag 2 ook is aangegeven, is de ABB een eenmalige bestedingsbelasting die geheven wordt op het moment van invoer van goederen in Caribisch Nederland, dan wel bij de verkoop van het eindproduct indien het goed op de eilanden zelf is geproduceerd. Voor gebruikte grond- en hulpstoffen en halffabricaten geldt daarbij een aftrekrecht.
Wat is de invloed van de verhoging van de accijnzen op de lokale economie? Kunt u hierbij ingaan op het feit dat op het eiland Saba voornamelijk gebruik wordt gemaakt van gemotoriseerd verkeer?
Uit het Ecorys rapport is gebleken dat voor zowel Saba als Sint Eustatius de vervoerskosten gestegen zijn. De belangrijkste factoren die deze prijsstijging hebben veroorzaakt, zijn de stijgende brandstofkosten en de verhoging van de accijns. Echter, zoals uit de beantwoording van vraag 1 blijkt, is de globale totale belastingdruk op Caribisch Nederland niet veranderd. Bij de invoering van het nieuwe fiscale stelsel is er gekozen voor een schuif van directe belastingen naar indirecte belastingen. Dit is onder andere terug te zien in de verhoogde accijnzen.
Er zijn geen gegevens bekend over de precieze invloed van de verhoging van de accijnzen op de lokale economie.
Kunt u met cijfers onderbouwen wat de (netto)effecten zijn van de vlaktax op de belastingdruk op Saba en Sint Eustatius?
Zoals in vraag 1 is aangegeven is de globale totale belastingdruk op de eilanden gelijk gebleven. Hierbij heeft wel een schuif plaatsgevonden van directe naar indirecte belastingen. De indirecte belastingen vormen nu een grotere component van de totale opbrengst van het fiscale stelsel.
Uit het Ecorys rapport valt af te leiden dat de invloed van het nieuwe fiscale stelsel (de vlaktax) op de nettolonen en netto uitkeringen over (vrijwel) het gehele inkomensgebouw positief zijn geweest. Onderstaande figuur vormt daar een illustratie voor:
Bij gelijkblijvende bruto inkomens is (vrijwel) iedereen er door het nieuwe belastingstelsel in netto inkomen op vooruitgegaan, in bepaalde gevallen zelfs aanzienlijk. Uitzondering daarop zijn pensioengerechtigden die sinds de stelselwijziging soms meer aan belasting en premies betalen zodra ze boven de belasting- en premievrije som uitkomen. Ook zijn er personen zoals parttimers, die geen belasting betalen. Zij hebben geen voordeel dan wel nadeel van het nieuwe stelsel.
Er is door Ecorys geen schatting gemaakt van de belastingdruk per eiland.
Hoe verhoudt de belastingverlichting doormiddel van de vlaktax zich tot de lagere lokale salarissen en de gestegen accijnzen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhouden uw plannen met betrekking tot de doorvoer van Sint Maarten naar Saba en Sint Eustatius zich tot het feit dat de export naar deze twee eilanden gering is en dat het voor individuele leveranciers niet aantrekkelijk is mee te werken aan een douane entrepot op Sint Maarten?
Uit het Ecorys rapport blijkt dat voor vrijwel alle handel die aankomt op Saba en Sint Eustatius, Sint Maarten de tussenschakel is. Op dit moment vindt er dubbele belastingheffing plaats indien goederen via Sint Maarten worden ingevoerd.
Sint Eustatius en Saba importeren veel goederen vanuit of via Sint
Maarten. Sint Maarten heft ter zake daarvan een belasting op bedrijfsomzetten van 5% (waarbij voor een aantal eerste levensbehoeften echter een vrijstelling geldt). Vervolgens is bij invoer van de desbetreffende goederen op Sint Eustatius of Saba 6% ABB verschuldigd (een aantal eerste levensbehoeften is vrijgesteld van de heffing van ABB bij invoer). Het is internationaal gebruikelijk dat indirecte belastingheffing plaatsvindt in het land waar de goederen worden gebruikt of verbruikt en niet in het land van waaruit deze goederen worden geëxporteerd.
Vanuit dat gegeven is het kabinet van mening dat Sint Maarten de goederen bestemd voor Sint Eustatius en Saba onbelast moet laten. Met Sint Maarten is overleg gaande om hen ertoe te bewegen om de export van voor Sint Eustatius of Saba bestemde goederen vrij te stellen van de plaatselijke belasting op bedrijfsomzetten van 5%. In dat kader is deze kwestie op 13 juni 2012 besproken met de nieuwe minister van Financiën van Sint Maarten, de heer Tuitt. Dat gesprek is constructief verlopen.
Kunt u met cijfers onderbouwen wat het (netto)effect is van de AAB op het overheidsbudget op Saba en Sint Eustatius? Wat is uw reactie op deze effecten?
Er zijn geen cijfers bekend over het effect van de ABB op het overheidsbudget op Saba en Sint Eustatius. Onder het oude fiscale stelsel betaalde de overheid echter ook belasting bij de inkoop van goederen of diensten met de belasting op bedrijfsomzetten (BBO) welke een tarief had van 3%. Het is wenselijk dat de overheid indien zij als marktpartij goederen of diensten inkoopt, gelijk wordt behandeld als andere marktpartijen. Om deze reden is ook de overheid verplicht bij invoer ABB af te dragen. Dit is vergelijkbaar met de Nederlandse situatie, waarin de overheid btw over goederen en diensten betaalt.
Het onderzoeksbureau IdeeVersa heeft bij het referentiekader onderzoek Caribisch Nederland van 20 februari 2012 rekening gehouden met de ABB. Met het kabinetsstandpunt referentiekader Caribisch Nederland wordt de vrije uitkering structureel verhoogd tot wat in het aangehaalde onderzoek wordt genoemd de ondergrens. De hoogte van de huidige vrije uitkering houdt derhalve rekening met het effect van de ABB, omdat deze is gebaseerd op het referentiekader van het referentiekaderonderzoek.
Kunt u met cijfers onderbouwen wat het (netto)effect is van de ABB maatregelen op projecten die door Nederland of de Europese Unie gefinancierd worden en die vroeger vrijgesteld waren van belasting? Wat is uw reactie op deze effecten?
Er zijn geen cijfers bekend over het effect van de ABB op projecten die door Nederland gefinancierd worden. Projecten die door de Europese Unie worden gefinancierd zijn vrijgesteld van ABB. Dit geldt ook voor Nederlandse ontwikkelingshulpprojecten waarbij op 31 december 2010 reeds daadwerkelijk bij overeenkomst toezeggingen voor de uitvoering zijn gedaan . Sindsdien is financiering van losse projecten steeds minder aan de orde, aangezien de eilanden van Caribisch Nederland onderdeel zijn van het Nederlandse staatsbestel. Vanuit die optiek is een beleid ingezet van beëindiging van de samenwerkingsprogramma’s (ontwikkelingshulp) vanuit de Nederlandse Rijksoverheid. Het Kabinet streeft naar «normalisering» van de financiële verhoudingen met Caribisch Nederland, gelijksoortig aan die tussen het Rijk en Nederlandse gemeenten.
Klopt het dat de Rijksdienst Caribisch Nederland er van uitging dat er geen sprake meer zou zijn van zorgpremie-inning bij de werkgevers op de eilanden? Klopt het ook dat bij de begrotingsdoorlichting ambtenaren van Binnenlandse Zaken de budgetten van de eilanden gekort werden met de werkgeversbijdragen? Zo nee, waar blijkt dat uit? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot uw antwoord dat er geen signaal is gegeven dat de werkgeverspremie per 1-1-2011 zou vervallen?
Bij de transitie was er bij zowel de eilandbesturen als bij de Rijksdienst Caribisch Nederland onduidelijkheid over het feit dat ook in 2011 net als in de jaren ervoor werkgeverspremies moesten worden geheven. Ik leid hieruit af dat de informatievoorziening vanuit het Rijk over de premieheffing beter had gekund.
Ik wil wel benadrukken dat de eilanden geen financieel nadeel hebben geleden als gevolg van de premieheffing. Bij de oorspronkelijke berekening van de vrije uitkering is abusievelijk een deel van de budgetten verminderd met werkgeversbijdragen. Deze omissie is bij eerste suppletoire begroting 2011 hersteld door de eilanden met terugwerkende kracht hiervoor volledig te compenseren.
De miljoenenfraude en massale belastingontduiking in de vastgoedsector |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Wanneer is het grootschalig onderzoek in de vastgoedsector op basis waarvan nu € 330 miljoen aan boetes en naheffingen is opgelegd, gestart?1
Dit onderzoek is gestart in 2007.
Is het waar dat bij al deze onderzoeken en deze grootschalige fraudes slechts in acht gevallen de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) is ingeschakeld voor een strafrechtelijk onderzoek? Hoe kan dit? In hoeveel van de ruim zeshonderd geconstateerde fiscale onregelmatigheden is het Openbaar Ministerie ingeschakeld en zijn strafrechtelijke onderzoeken gestart?
Naar aanleiding van diverse signalen over onregelmatigheden in de bouwsector en als vervolg op een in 1997 gestart project is de Belastingdienst in 2007 gestart met een nieuwe projectmatige aanpak van deze sector. Door middel van een thematische aanpak waarin alle belastingmiddelen, alle vormen van toezicht en alle segmenten zijn betrokken heeft de Belastingdienst in afgelopen vier jaar een groot aantal verschijnselen onderzocht. Daarbij zijn risicosignalen geselecteerd op basis waarvan verder onderzoek is verricht. Er is dus geen sprake van één fraude of één enkele fraudemethodiek. Dit dieper gaande onderzoek leidde in de helft van het aantal gevallen tot fiscale correcties. Bij deze correcties kon in bijna alle gevallen worden volstaan met het opleggen van (navorderings)aanslagen en boetes. De Belastingdienst hanteert voor al deze activiteiten de naam «Nokvorst».
In een beperkt aantal gevallen werd fraude vermoed van een zodanige aard of omvang dat deze viel binnen het bereik van de aanmeldings- transactie en vervolgingsrichtlijnen (ATV-richtlijnen). De bespreking van deze gevallen in het tripartiete overleg (overleg onder leiding van het Openbaar Ministerie, met de FIOD en de Belastingdienst) leidde ertoe dat uiteindelijk acht gevallen voor strafrechtelijk onderzoek in aanmerking zijn gekomen binnen het thema Nokvorst. In het tripartiete overleg worden gevallen besproken waarvan vermoed wordt dat opzet in het spel is. In het overleg wordt bepaald welke van de betrokken rechtspersonen en/of natuurlijke personen in aanmerking komen voor strafrechtelijke handhaving. Bij deze keuze spelen diverse factoren een rol, zoals de strafrechtelijke bewijsbaarheid, de omvang van het nadeel, de persoon van verdachte, de betrokkenheid van een facilitator, recidive en de beschikbare capaciteit bij de aan het overleg deelnemende partijen. Als algemeen uitgangspunt geldt dat het fiscale nadeel minimaal € 125 000 moet bedragen, hoewel dat geen absolute grens is. De absolute ondergrens voor strafrechtelijke vervolging bedraagt € 10 000 voor particulieren en € 15 000 voor ondernemers.2 Uiteraard blijft voor gevallen die daaronder zitten wel het fiscale boete-instrumentarium beschikbaar. Tussen de deelnemers aan het tripartiete overleg is sprake van een goede en nauwe samenwerking.
Dit soort zaken wordt primair fiscaal aangepakt. Het fiscale boete-instrumentarium is toegepast en is met name in de strafmaat (speciale preventie en vergelding) effectief. Bovendien moet uiteraard altijd de verschuldigde belasting alsnog worden voldaan. Daarnaast heeft de Belastingdienst met het oog op efficiënte inzet van schaarse capaciteit diverse andere activiteiten ingezet (bijvoorbeeld voorlichting en samenwerking met andere toezichthouders) die de compliance in de vastgoedsector hebben bevorderd. Ook is het thema vastgoed nog steeds een prominent onderdeel binnen het toezicht en in het handhavingsarrangement tussen het OM en de Belastingdienst.
Ten aanzien van de afdoening van strafzaken die betrekking hebben op Nokvorst hebben mij geen signalen bereikt van een gebrekkige samenwerking tussen de Belastingdienst, FIOD en Openbaar Ministerie.
Er is naar onze mening bij deze aanpak zodoende sprake van een passende inzet van en verhouding tussen het fiscale en strafrechtelijke instrumentarium.
Onder welke voorwaarden worden zaken overgedragen aan het Openbaar Ministerie? Hoe groot moet een zaak zijn om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen?
Zie antwoord vraag 2.
Zou niet bij iedere belastingfraude van enige omvang de afweging moeten worden gemaakt of het strafrecht moet worden ingezet, omdat slechts het terugbetalen van de verschuldigde belasting en eventueel een boete onvoldoende afschrikwekkend zijn als sanctie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u dat bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt bij iedere belastingfraude van enige omvang ook de vraag gesteld of niet alleen de rechtspersoon moet worden aangesproken door middel van een naheffing en een boete, maar welke personen feitelijk leiding hebben gegeven aan deze strafbare feiten en derhalve in persoon vervolgd kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe vaak is dat gebeurd?
Bij het nemen van een vervolgingsbeslissing weegt het Openbaar Ministerie af of het aangewezen is om naast of in plaats van een rechtspersoon (ook) de betrokken natuurlijke personen te vervolgen.
In de eerdergenoemde acht gevallen die voor strafrechtelijk onderzoek in aanmerking kwamen, zijn op dit moment 17 natuurlijke personen als verdachte aangemerkt. Ten aanzien van 9 van hen is het besluit genomen hen te vervolgen; deze procedures zijn nog niet afgerond. Ten aanzien van 6 andere verdachten is nog geen vervolgingsbeslissing genomen. De overige 2 verdachten hebben een transactie geaccepteerd van respectievelijk 120 uur werkstraf en € 15 000.
Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vragen 2 tot en met 4.
Hoeveel mensen zijn er tot nu toe bestraft? Hoeveel schikkingen zijn er getroffen? Hoeveel strafrechtelijke onderzoeken zijn nog niet afgerond? Hoeveel gevangenisstraffen zijn er bijvoorbeeld opgelegd? Bent u van mening dat er in dergelijke zaken voldoende gebruik wordt gemaakt van het strafrecht en dat de uitgesproken sancties er toe leiden dat anderen zich van zaken als belastingfraude zullen weerhouden?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe hoog is de pakkans voor het verzwijgen van omzet en het ontduiken of ontwijken van belasting? Hoe hoog is de kans dat, indien je hiervoor al gepakt wordt, er ook een straf wordt opgelegd die hoger is dan het terugbetalen van de verschuldigde belasting?
Het is niet mogelijk om aan te geven hoe hoog de pakkans is voor belastingontduiking. Dat zou alleen mogelijk zijn wanneer de Belastingdienst elke belastingaangifte volledig zou controleren en dan nog is het niet eenvoudig om onderscheid te maken tussen fraude en vergissing. Ook cijfers over de theoretische fraudeomvang zijn niet beschikbaar. De Belastingdienst heeft een beperkte capaciteit en werkt dus risicogericht. Wanneer duidelijk is dat het gaat om fraude, zal de Belastingdienst gewoonlijk een boete opleggen bovenop het bedrag aan ontdoken belasting dat moet worden terugbetaald.
Het is duidelijk dat de Belastingdienst in de vastgoedsector veel zaken heeft ontdekt die niet klopten. Overigens worden boekenonderzoeken alleen ingesteld wanneer er aanwijzingen zijn dat er iets niet in orde is. Het is daarom onjuist om het genoemde percentage van ongeveer 50% als algemeen foutpercentage toe te kennen aan de sector. Dat heb ik ook niet uit willen dragen.
Ik reken erop dat de activiteiten van de Belastingdienst en andere toezichthouders eraan bijdragen dat het zelfreinigend vermogen van de sector toegenomen is. Daarom ben ik ook ingenomen met de gesprekken die op dit moment plaats vinden tussen de branche organisaties die binnen de vastgoedsector werkzaam zijn en de bij het toezicht op de sector betrokken overheidsorganisaties, waaronder de Belastingdienst. In deze gesprekken staat de bevordering van het zelfreinigend vermogen centraal. Desondanks heb ik de Belastingdienst opdracht gegeven om de vastgoedsector voorlopig een prominente plek te blijven geven in het toezichtprogramma. Dit houdt in dat de Belastingdienst op diverse manieren blijft interveniëren in de sector, waar mogelijk via vormen van horizontaal toezicht (afspraken met branches, convenanten), maar ook door stevig repressief toezicht. Rapportage over deze toezichtactiviteiten vindt plaats via het jaarlijkse beheersverslag.
Nu er in de helft van het aantal bedrijfsonderzoeken fiscale onregelmatigheden zijn geconstateerd, wat zegt dit volgens u over de moraal of het gebrek daaraan in een groot deel van de vastgoedsector? Kunt u hier een beschouwing over geven? Welke gevolgen zou dit volgens u moeten hebben voor de intensiteit van het toezicht op deze sector?
Zie antwoord vraag 7.
Wat houdt uw opdracht aan de Belastingdienst om de vastgoedsector scherp te blijven controleren, precies in? Op welke wijze zal het toezicht en de controle op deze sector geïntensiveerd gaan worden?
Zie antwoord vraag 7.
Tax Information Exchange Agreements (TIEA's) en belastingverdragen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u een lijst verschaffen van alle Tax Information Exchange Agreements (TIEA’s) en belastingverdragen die Nederland heeft en bij elk verdrag en TIEA aangeven of er in het jaar 2009 en het jaar 2010 informatie is uitgewisseld met het betreffende land?
Bijgaand1 treft u een lijst aan van de TIEA’s en belastingverdragen die Nederland heeft gesloten, waarbij per verdrag is aangegeven of informatie is uitgewisseld met het betreffende land. Ik merk dat op dat er thans 15 TIEA’s in werking zijn getreden en het merendeel daarvan pas van toepassing is met ingang van belastingjaar 2011 of 2012.
Kunt u hetzelfde doen voor de andere landen die tot het Koninkrijk der Nederlanden behoren?
Voor de andere landen binnen het Koninkrijk merk ik op dat zij de afgelopen jaren ook actief zijn geweest met het sluiten van verdragen (TIEA’s) om te voldoen aan de internationale normen van transparantie en uitwisseling van informatie.
Voor de jaren 2009 en 2010 kon Aruba op basis van twee in werking getreden verdragen (met de Verenigde Staten en Spanje) informatie uitwisselen. De Nederlandse Antillen (na 10 oktober 2010 Curaç
ao en Sint Maarten) hadden in die jaren vier in werking getreden verdragen ter beschikking, namelijk met Australië, Nieuw-Zeeland, Spanje en de Verenigde Staten. Of en hoe deze verdragen zijn gebruikt valt onder de bevoegdheid van de Ministers van Financiën van de andere landen van het Koninkrijk.
Een volledig overzicht van de door Aruba, respectievelijk de (voormalige) Nederlandse Antillen ondertekende verdragen (TIEA’s) is opgenomen in de door het ministerie van Buitenlandse Zaken bijgehouden verdragenbank www.minbuza.nl\verdragen. Ook op de site van de OESO is dit voor beide delen van het Koninkrijk bijgehouden http://www.oecd.org/document/37/0,3746,en_21571361_43854757_44270949_1_1_1_1,00.html
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het rondetafelgesprek over de nota Fiscaal verdragsbeleid op 1 juni a.s.?
Ja.
De recente vastgoedfraude |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Miljoenenboete voor belastingfraude in vastgoedsector»?1
Ja.
Hoe zijn de FIOD en de Belastingdienst deze grootschalige vastgoedfraude op het spoor gekomen?
Naar aanleiding van diverse signalen over onregelmatigheden in de bouwsector en als vervolg op een in 1997 gestart project is de Belastingdienst in 2007 gestart met een nieuwe projectmatige aanpak van deze sector. Door middel van een thematische aanpak waarin alle belastingmiddelen, alle vormen van toezicht en alle segmenten zijn betrokken heeft de Belastingdienst in afgelopen vier jaar een groot aantal verschijnselen onderzocht. Daarbij zijn risicosignalen geselecteerd op basis waarvan verder onderzoek is verricht. Er is dus geen sprake van één fraude of één enkele fraudemethodiek. Dit dieper gaande onderzoek leidde in de helft van het aantal gevallen tot fiscale correcties. Bij deze correcties kon in bijna alle gevallen worden volstaan met het opleggen van (navorderings)aanslagen en boetes. De Belastingdienst hanteert voor al deze activiteiten de naam «Nokvorst».
In een beperkt aantal gevallen werd fraude vermoed van een zodanige aard of omvang dat deze viel binnen het bereik van de aanmeldings- transactie en vervolgingsrichtlijnen (ATV-richtlijnen). De bespreking van deze gevallen in het tripartiete overleg (overleg onder leiding van het Openbaar Ministerie, met de FIOD en de Belastingdienst) leidde ertoe dat uiteindelijk acht gevallen voor strafrechtelijk onderzoek in aanmerking zijn gekomen binnen het thema Nokvorst. In het tripartiete overleg worden gevallen besproken waarvan vermoed wordt dat opzet in het spel is. In het overleg wordt bepaald welke van de betrokken rechtspersonen en/of natuurlijke personen in aanmerking komen voor strafrechtelijke handhaving. Bij deze keuze spelen diverse factoren een rol, zoals de strafrechtelijke bewijsbaarheid, de omvang van het nadeel, de persoon van verdachte, de betrokkenheid van een facilitator, recidive en de beschikbare capaciteit bij de aan het overleg deelnemende partijen. Als algemeen uitgangspunt geldt dat het fiscale nadeel minimaal € 125 000 moet bedragen, hoewel dat geen absolute grens is. De absolute ondergrens voor strafrechtelijke vervolging bedraagt € 10 000 voor particulieren en € 15 000 voor ondernemers.2 Uiteraard blijft voor gevallen die daaronder zitten wel het fiscale boete-instrumentarium beschikbaar.
Tussen de deelnemers aan het tripartiete overleg is sprake van een goede en nauwe samenwerking.
Dit soort zaken wordt primair fiscaal aangepakt. Het fiscale boete-instrumentarium is toegepast en is met name in de strafmaat (speciale preventie en vergelding) effectief. Bovendien moet uiteraard altijd de verschuldigde belasting alsnog worden voldaan. Daarnaast heeft de Belastingdienst met het oog op efficiënte inzet van schaarse capaciteit diverse andere activiteiten ingezet (bijvoorbeeld voorlichting en samenwerking met andere toezichthouders) die de compliance in de vastgoedsector hebben bevorderd. Ook is het thema vastgoed nog steeds een prominent onderdeel binnen het toezicht en in het handhavingsarrangement tussen het OM en de Belastingdienst
Er is naar onze mening bij deze aanpak zodoende sprake van een passende inzet van en verhouding tussen het fiscale en strafrechtelijke instrumentarium.
Is, na het ontdekken van de grootschalige fraude, het Openbaar Ministerie (OM) direct ingeschakeld? Kan gesproken worden van een goede samenwerking tussen het OM enerzijds en de FIOD en de Belastingdienst anderzijds? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeveel van de 600 bedrijven wordt een strafrechtelijk onderzoek gestart of is dit gestart? Is er voldoende capaciteit bij het OM om alle bedrijven strafrechtelijk te vervolgen indien nodig? Zo nee, hoe en op basis van welke criteria heeft u de beschikbare capaciteit ingezet? Zou een grotere groep (strafrechtelijk en fiscaal) onderzoekers tot een beter resultaat hebben geleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom zijn er niet meer mensen ingezet?
Zie antwoord vraag 2.
Worden de natuurlijke personen achter de rechtspersonen ook vervolgd? Zo nee, waarom niet in het licht van de onwenselijkheid van klassenjustitie? Zo ja, in hoeveel gevallen is vervolging ingezet?
Ja. In de eerdergenoemde acht gevallen die voor strafrechtelijk onderzoek in aanmerking kwamen, zijn op dit moment 17 natuurlijke personen als verdachte aangemerkt. Ten aanzien van 9 van hen is het besluit genomen hen te vervolgen; deze procedures zijn nog niet afgerond. Ten aanzien van 6 andere verdachten is nog geen vervolgingsbeslissing genomen. De overige 2 verdachten hebben een transactie geaccepteerd van respectievelijk 120 uur werkstraf en € 15 000.
Overdrachtsbelasting bij een van een monumentenpand |
|
Helma Neppérus (VVD) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag1 dat het ontoelaatbaar is dat particulieren bij de aankoop van een monumentenpand overdrachtsbelasting moesten betalen terwijl rechtspersonen voor diezelfde overdrachtsbelasting een beroep konden doen op de monumentenvrijstelling?
Ja.
Klopt het dat u na deze uitspraak van het Hof uw beleid hebt gewijzigd waardoor het verschil tussen particulieren en rechtspersonen kwam te vervallen?
Het antwoord op de vragen 2, 3 en 4 luidt bevestigend. Ik heb besloten geen beroep in cassatie tegen de uitspraak in te stellen en heb in een beleidsbesluit2 goedgekeurd dat de monumentenvrijstelling met terugwerkende kracht met ingang van 1 mei 2009, de datum van de uitspraak van het Hof, geldt voor verkrijgingen door zowel natuurlijke personen als rechtspersonen. Daarbij geldt dat niet wordt teruggekomen op voldoeningen op aangifte of naheffingsaanslagen die vóór 1 mei 2009 onherroepelijk zijn komen vast te staan. Bovenstaande is geheel in overeenstemming met de hoofdregel van de beleidslijn inzake nieuwe jurisprudentie en terugwerkende kracht om in beginsel niet tot het ambtshalve verlenen van een vermindering of teruggaaf van belasting over te gaan indien de belastingaanslag, de voldoening op aangifte of de afdracht op aangifte onherroepelijk is komen vast te staan vóór de dag waarop de uitspraak is gedaan. Deze beleidslijn is neergelegd in § 5 van het Besluit ambtshalve verminderen of teruggeven3. Overigens is de monumentenvrijstelling naar aanleiding van een evaluatie met ingang van 1 januari 2010 voor zowel rechtspersonen als natuurlijke personen komen te vervallen.
Klopt het dat u aan deze wijziging terugwerkende kracht verleende tot aan de dag waarop het Hof de genoemde uitspraak had gewezen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat particuliere kopers die voor de datum van deze uitspraak overdrachtsbelasting hebben betaald over de aankoop van een monument en geen bezwaar hebben gemaakt tegen deze belasting, nu niet zullen profiteren van deze wijziging in beleid?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de over de aankoop van onroerend goed verschuldigde overdrachtsbelasting niet makkelijk herkenbaar is voor particulieren omdat je zelf niet de aangifte doet?
Nee. Wanneer de juridische eigendom van een onroerende zaak wordt overgedragen geschiedt de levering van die zaak altijd door middel van een notariële akte (de zogenoemde transportakte). De aangifte overdrachtsbelasting geschiedt dan door middel van een voetverklaring op de akte van levering. De notaris maakt voor de koper een nota van afrekening op. Op deze nota worden alle kosten ter zake van de aankoop, zoals de koopsom, de door de koper verschuldigde overdrachtsbelasting en overige kosten vermeld. De nota van afrekening wordt voorafgaand aan de levering van de onroerende zaak aan de koper toegezonden, zodat deze ten tijde van de levering bekend is met het bedrag van de overdrachtsbelasting dat door de notaris zal worden voldaan op aangifte.
De verschuldigde overdrachtsbelasting is aldus goed herkenbaar voor de particulier. Bovendien is de notaris bij uitstek deskundig op het gebied van de overdrachtsbelasting.
Gelet op bovenstaande zie ik geen aanleiding om de terugwerkende kracht alsnog te verruimen voor particulieren.
Bent u, mede gezien vraag 5, bereid om de terugwerkende kracht alsnog te verruimen voor particulieren?
Zie antwoord vraag 5.
Speculatie met grondprijzen |
|
Ronald Plasterk (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de inschatting van De Nederlandsche Bank (DNB)1 dat de in 2010 fors toegenomen omvang van grondstofgedreven handelsactiviteiten met gebruik van hefboom strategieën een risico vormt voor de financiële stabiliteit?
DNB geeft aan dat er toenemend gebruik wordt gemaakt van complexe financiële strategieën en producten voor grondstoffenhandel. Het gebruik van een hefboomstrategie kan over het algemeen leiden tot uitvergroting van volatiliteit van rendementen en daarmee leiden tot grotere risico’s, zo ook in dit geval. Ik deel dit inzicht.
Heeft u inzicht in de posities van Nederlandse financiële instellingen (banken, verzekeraars, pensioenfondsen, vermogensbeheerders en hedgefondsen) op de diverse grondstoffenmarkten? Zo ja, kunt u de Kamer inzicht geven in de ontwikkeling hiervan tot nu toe en de verwachtingen voor de toekomst? Zo nee, in hoeverre belemmert dit u bij het maken van een inschatting van de financiële stabiliteit in Nederland?
DNB en AFM zijn de toezichthouders op onder toezicht staande financiële instellingen en markten in Nederland. Zij zijn dan ook de instanties met toegang tot de posities van Nederlandse financiële instellingen. Zij informeren mij indien nodig over relevante ontwikkelingen op geconsolideerde wijze.
Hoe beoordeelt u de recente scherpe prijsdaling in veel grondstoffenmarkten? In hoeverre ziet u dit als een indicatie van een mogelijke financiële zeepbel in deze markten?
Begin mei 2011 daalden prijzen over een breed scala van grondstofderivaten. De afgelopen maanden worden markten voor grondstofderivaten gekenmerkt door relatief hoge volatiliteit. In vergelijking met de prijsschommelingen over deze periode vormt de prijsdaling in mei geen uitzondering. Voor een aantal grondstoffen, waaronder olie, lijkt de prijsdaling een reflectie te zijn van verwachtingen over onderliggende marktfactoren als vraag of aanbod. Voor andere grondstoffen, waarvan onderliggende marktfactoren grotendeels onveranderd bleven, was de daling van korte duur en zijn prijzen inmiddels hersteld. De recente prijsdaling of de relatief hoge volatiliteit zijn op zichzelf geen indicatie van een financiële zeepbel.
Hoe beoordeelt u de risico’s die de Nederlandse financiële instellingen, en daarmee het Nederlandse financiële systeem, lopen vanwege deze blootstelling aan de grondstoffenmarkten? Bent u van plan maatregelen te nemen om deze risico’s te verminderen? En zo ja, welke maatregelen zijn dat?
Hoewel het aandeel van grondstoffen in de portfolio’s van Nederlandse instellingen is toegenomen is dit aandeel volgens DNB nog steeds relatief klein. Ik acht het financieel toezicht uitgevoerd door DNB en AFM voldoende om de risico’s te adresseren. Ik ben momenteel niet van plan additionele maatregelen te treffen.
Kunt u inzicht geven in de ontwikkeling van de volatiliteit van de grondstoffenmarkten in de laatste jaren waarin de puur financiële speculatie op deze markten sterk is toegenomen?
Volatiliteit in grondstofmarkten is de afgelopen jaren toegenomen. In een recente studie naar volatiliteit concluderen Calvo-Gonzalez, Shankar en Trezzi (2010)2 dat het te vroeg is om te zeggen of het hier om een structurele verandering gaat.
In een recent rapport voor de G20, dat is opgesteld door o.a. OESO, FAO, Wereldbank en IMF3, wordt aangegeven dat er op basis van de bestaande studies geen eenduidige conclusie getrokken kan worden over de bijdrage van financiële activiteit aan prijsvolatiliteit.
Wat is hiervan het effect op ontwikkelingslanden die in hoge mate afhankelijk zijn van de export van grondstoffen en gebaat zijn bij een hoog, maar vooral stabiel prijspeil?
Sterke volatiliteit in grondstoffenprijzen levert onzekerheden op voor ontwikkelingslanden die voor hun inkomsten in hoge mate afhankelijk zijn van export van grondstoffen. Sterke prijsstijgingen en -dalingen beïnvloeden de betalingsbalans en overheidsinkomsten. Sterke volatiliteit brengt daarnaast onzekerheid met zich mee en heeft daarom mogelijk een negatief effect op investeringen, efficiënte benutting van capaciteit en uitvoerbaarheid van beleid.
Hoe beoordeelt u het dat de afgelopen jaren zoveel geld is gegaan naar het speculeren op de prijsontwikkeling van grondstoffen? Is het maatschappelijk gezien niet wenselijker dat dit geld geïnvesteerd wordt in de landbouw zelf?
De groei van grondstofgerelateerde producten als investeringsklasse is een feit. Gezien het belang van derivatenmarkten voor het afdekken van risico en efficiënte prijsvorming kunnen deze investeringen bijdragen aan het functioneren van de landbouwsector. Aan zowel investeringen in financiële markten als landbouw zelf kunnen in beginsel dus maatschappelijke baten verbonden zijn.
Hoe verhoudt de regulering en het toezicht (mandaat van toezichthouder om prijs- en positielimieten te stellen, bij de toezichthouder aanwezige kennis van financiële en fysieke markten) op de Europese grondstoffenmarkten zich tot die in de VS (zoals dat momenteel is georganiseerd en zoals dat in de VS volgens de in de Dodd-Frank Act aangegeven lijnen momenteel verder aangescherpt wordt)?
Zie antwoord op vraag 9.
In hoeverre vormen de recente waarschuwing van DNB en extreme prijsontwikkelingen een aanleiding voor het kabinet om zijn huidige positie2 aan te scherpen en te pleiten voor scherper toezicht? Is het kabinet bereid om zich hard te maken voor een regulering en toezicht in de EU die minimaal gelijk is en blijft aan die in de VS?
In Europa wordt momenteel onder andere gesproken over regulering en het toezicht op de grondstofderivatenmarkt. Bijvoorbeeld in het kader van de herziening van de MiFID richtlijn. Eurocommissaris Barnier heeft onlangs aangegeven dat de Europese Commissie bezig is met regelgeving voor grondstofderivaten waarbij nauw gelet zal worden op aansluiting met de regelgeving in de VS. Ik wacht de voorstellen van de Europese Commissie op dit terrein met belangstelling af.