Het boek ‘Rien ne va plus’ van een ex medewerker van Holland Casino |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het boek «Rien ne va plus»? Herinnert u zich uw brief van 20 december 2011 over het voornemen dit boek uit te geven1 en herinnert u zich de antwoorden op de eerdere schriftelijke kamervragen over levenslang toegangsverbod tot Holland Casino?2
Ja.
Deelt u de mening dat, aangezien Holland Casino een 100% staatsdeelneming is, op u een bijzondere verantwoordelijkheid rust om ervoor te zorgen dat publieke belangen door Holland Casino worden behartigd? Zo ja, volgt daar dan ook niet uit dat u door de auteur genoemde vermeende mistoestanden zou moeten tegenspreken en zo nodig laten onderzoeken? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Aan de ontwikkeling en uitvoering van een passend en attractief kansspelbeleid liggen de volgende doelstellingen ten grondslag: het voorkomen van kansspelverslaving, het beschermen van de consument en het tegengaan van criminaliteit en illegaliteit. In de Beschikking casinospelen 1996 (hierna: de Beschikking) wordt Holland Casino dan ook opgedragen een evenwichtig beleid op het gebied van kansspelverslaving te voeren, en alle noodzakelijke maatregelen en voorzieningen te treffen voor een eerlijk spelverloop en om fraude en misbruik tegen te gaan. Mede om het belang van het voeren van een preventiebeleid te onderstrepen, krijgt de plicht hiertoe bij het wetsvoorstel tot instelling van de kansspelautoriteit een wettelijke basis. Ik hecht hier zeer aan en zie er op toe dat Holland Casino haar verplichtingen op dit punt nakomt. Holland Casino heeft mij aangegeven onderzoek te doen naar het feitelijke gehalte van de in het boek beschreven incidenten. Holland Casino zal mij over de uitkomsten van dit onderzoek schriftelijk rapporteren.
Bevat het boek naar uw mening passages die feitelijk niet juist kunnen zijn? Zo ja, welke passages betreft dit en waarin zit de onjuistheid? Zo nee, wat zegt dat over het beleid van Holland Casino met betrekking tot het tegengaan van verslaving of witwassen van geld?
Holland Casino laat mij weten dat de feitelijkheden en context van veel van de beschreven vermeende incidenten niet meer zijn te achterhalen aangezien deze reeds lange tijd geleden zouden hebben plaatsgevonden. Bovendien betreft het waarnemingen van de auteur, of waarnemingen die de auteur van derden heeft vernomen. Er zijn wel enkele voorbeelden te noemen waarbij feitelijke onjuistheden zijn te constateren.
Zo wekt de passage met het rekenvoorbeeld op pagina 173 e.v. de suggestie dat Holland Casino, als gasten dat verzoeken, gewonnen geld altijd overboekt als zijnde «speelwinst». In het voorbeeld wordt van een geldbedrag à 10 800 euro gesteld dat dit nu «witter dan wit» is, omdat Holland Casino dit geld overboekt als speelwinst. Holland Casino boekt geld echter pas over als speelwinst bij bedragen vanaf 15 000 euro en als, onder andere door middel van camerabeelden, met zekerheid is vastgesteld dat het daadwerkelijk speelwinst is. Daarbij meldt Holland Casino in het kader van de Wwft elke girale overboeking vanaf 15 000 euro, dus ook de overboekingen met betrekking tot de speelwinst, aan de Financial Intelligence Unit van de KLPD. Zodoende wordt van alle overboekingen van speelwinst een «melding ongebruikelijke transactie» gedaan, inclusief de vastgestelde identiteit van de betrokken speler.
Op pagina 210 wordt gesuggereerd dat in de maand december minder gastheergesprekken worden gevoerd vanwege de drukte. Holland Casino laat mij weten dat in het laatste kwartaal, en specifiek december, niet significant minder gesprekken worden gevoerd dan in de rest van het jaar.
Deelt u de mening van de auteur van het genoemde boek dat het preventiebeleid van Holland Casino tekortschiet? Zo ja, waar blijken de tekortkomingen uit en wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening van de auteur dat (de uitvoering van) het preventiebeleid van Holland Casino tekortschiet niet. Het onderzoeksrapport «Holland Casino: naleving overheidsbeleid»3 (hierna: het rapport) van de Algemene Rekenkamer bevestigt mijn beeld dat Holland Casino in de uitvoering van zijn taken de juiste prioriteiten stelt. In opzet en werking voldoet, aldus de Rekenkamer, de bedrijfsvoering van Holland Casino aan de regelgeving en is het in lijn met het kansspelbeleid van het Rijk, en de onderneming geeft invulling aan zijn maatschappelijke taken op het terrein van verslavingspreventie. Zoals aangegeven in de beleidsreactie op het WODC onderzoek naar de aard en omvang van kansspelverslaving heb ik HC gevraagd te bezien hoe invulling kan worden gegeven aan de in dat onderzoek voorgestelde maatregelen.
Deelt u de mening van de auteur (p. 202) dat er van het in de gaten houden van probleemspelers bij Holland Casino in de praktijk niet of nauwelijks iets van terecht komt? Zo ja, wat gaat u hieraan doen om dit verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Geven de voorbeelden van vermeend falend toezicht op preventie, die de auteur in zijn boek noemt (p.192 e.v.), een realistisch beeld van het verslavingsbeleid in de praktijk? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, zijn deze voorbeelden dan feitelijk onjuist?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beziet u de voorbeelden in het genoemde boek over spelers die terugkeren na een entreeverbod in het licht van u antwoord op de eerdere kamervragen dat «na afloop van een tijdelijke beperking of verbod [vindt] de terugkeer naar speldeelname op gecontroleerde wijze plaats. Er is bij de uitvoering van het preventiebeleid bijzonder oog voor hen die in het verleden schadelijk gedrag hebben vertoond»?
Het rapport van de Rekenkamer sterkt bij mij het vertrouwen dat Holland Casino aan de gecontroleerde terugkeer na afloop van een beperkende maatregel op afdoende wijze invulling geeft. De Rekenkamer constateert in haar rapport dat tijdens het nazorggesprek, na afloop van een maatregel, in vrijwel alle gevallen een vervolgmaatregel met de gast wordt afgesproken, zoals een bezoekbeperking of het volgen van de bezoekfrequentie.
Bent u nog steeds van mening dat als iemand zelf verantwoordelijkheid neemt en vraagt om een levenslang entreeverbod, het aan de gokinstelling zelf is om dit verbod op te leggen en aan de wens geuite wens niet tegemoet te komen? Zo nee, wat gaat u dan aan dit beleid veranderen? Zo ja, waarom wordt eigen verantwoordelijkheid in deze niet beloond? Welke redenen kunnen eraan ten grondslag liggen dat Holland Casino niet bereid is om levenslange entreeverboden op te leggen?
Op grond van de Beschikking dient Holland Casino een evenwichtig beleid ten aanzien van kansspelverslaving te voeren. Hier heeft Holland Casino, in nauw overleg met verslavingszorginstellingen, invulling aan gegeven. Verslavingszorginstellingen laten ook mij weten dat een levenslang entreeverbod niet een realistische termijn is om effectief bij te dragen aan het beperken van de verslavingsrisico’s. Juist de mogelijke terugkeer naar gereguleerd legaal aanbod beoogt te voorkomen dat tijdens een getroffen maatregel gebruik wordt gemaakt van ongecontroleerde illegale (online) gelegenheden. Holland Casino geeft dan ook voldoende invulling aan haar taak die uit de Beschikking voortvloeit.
Kunt u nader toelichten waarom als een bezoeker zelf vraagt om een levenslang entreeverbod het inwilligen van deze wens volgens u inbreuk maakt op de keuzevrijheid van deze bezoeker? Maakt het niet inwilligen van de eigen wens van de bezoeker om een entreeverbod juist niet inbreuk op de keuzevrijheid van de persoon in kwestie?
Mijn opmerking in antwoorden op eerdere Kamervragen4 dat het maken van een inbreuk op de eigen keuzevrijheid van de casinobezoekers niet te snel mag plaatsvinden, heb ik in de context geplaatst dat Holland Casino in beginsel verplicht is personen die willen deelnemen aan een kansspel toe te laten.
Het opleggen van een levenslang entreeverbod gaat voorbij aan het gegeven dat de (persoonlijke) situatie van betrokkene zich kan ontwikkelen, waarbij (gecontroleerde) deelname aan kansspelen wederom mogelijk is. Ook deze persoon dient in de gelegenheid te worden gesteld deel te nemen aan kansspelen. Mocht de persoonlijke situatie van betrokkene zich niet op dergelijke wijze ontwikkelen, dan bestaat geen beletsel een maatregel meermaals voor een jaar op te leggen.
Deelt u de mening dat het een te ruime interpretatie van de Beschikking casinospelen 1996 is om te stellen dat het evenwichtige beleid ten aanzien van kansspelverslaving dat Holland Casino dient te voeren zich niet verhoudt met levenslange entreeverboden? Waar staat in de Beschikking casinospelen 1996 dat levenslange entreeverboden in geen geval toegestaan zijn, ook niet als bezoekers daar zelf om vragen?
Zie antwoord vraag 8.
Kan Holland Casino eigenstandig bepalen dat het geen levenslange entreeverboden oplegt? Kunt u wellicht een rol spelen om levenslange entreeverboden wel mogelijk te maken? Gaat u zich hier voor inzetten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat het weigeren van een levenslang entreeverbod en niet onderzoeken van falend preventiebeleid de indruk wekt dat het bij Holland Casino vooral gaat om geld verdienen? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Het onderzoek van de Rekenkamer sterkt mij in het vertrouwen dat Holland Casino in de uitvoering van zijn taken de juiste prioriteiten stelt.
Deelt u de mening van deze auteur dat het bij Holland Casino (te) gemakkelijk is om geld wit te wassen? Zo ja, waar blijkt dit uit en wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening van de auteur dat het bij Holland Casino te gemakkelijk is om geld wit te wassen niet. De Rekenkamer constateert in haar rapport dat het beleid en de uitvoering van HC wat betreft het voorkomen van witwassen en het signaleren van ongebruikelijke transacties voldoet aan de wettelijke eisen. De Rekenkamer verwijst ook naar bevindingen van toezichthouder de Nederlandsche Bank waaruit naar voren komt dat deze zich kan vinden in het beleid dat HC voert ter voorkoming van witwassen.
Wat is uw mening over het in het boek gestelde (p. 180) dat vanwege de daar omschreven praktijken de pakkans dat iemand zwart geld probeert wit te wassen klein is?
Zie antwoord vraag 13.
Kent u het voorbeeld van de praktijk van witwassen die de auteur op p. 180–181 noemt (van «Een klassiek voorbeeld» tot «Geen speld tussen te krijgen»)? Kan dit voorbeeld zich in de praktijk daadwerkelijk voordoen? Zo ja, wat zegt dit over het voorkomen van witwassen? Zo nee, waarom niet?
Holland Casino laat mij weten dat het bedoelde voorbeeld zich praktisch niet zal kunnen voordoen. Zoals beschreven in het rapport van de Rekenkamer geeft HC de kwalificatie «speelwinst» slechts indien is vastgesteld dat het bedrag daadwerkelijk gewonnen is aan een tafel. Die vaststelling geschiedt aan de hand van camerabeelden en formulieren die per speeltafel worden bijgehouden over het spelverloop. De Rekenkamer constateert dat het hierdoor in opzet niet mogelijk is ten onrechte geld te laten overmaken als «speelwinst». Zoals beschreven in het antwoord op vraag 3 boekt HC geld pas over als speelwinst bij bedragen vanaf 15 000 euro, en meldt HC in het kader van de Wwft elke girale overboeking vanaf 15 000 euro aan de Financial Intelligence Unit. Zodoende wordt van alle overboekingen van speelwinst een «melding ongebruikelijke transactie» gedaan, inclusief de vastgestelde identiteit van de betrokken speler.
Het bericht van het CBS dat in 2012 de opbrengst uit heffingen van lokale overheden met 3,2 procent stijgt en de Onroerende Zaakbelasting (OZB) de macro-norm fors lijkt te overschrijden |
|
Brigitte van der Burg (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de publicatie van het CBS, genaamd «Opbrengst heffingen lokale overheden stijgt met 3,2 procent»?1
Ja
In hoeverre zijn de gepubliceerde cijfers van het CBS primitieve dan wel voorlopige ramingen? Hoe groot acht u de kans dat de definitieve percentages uiteindelijk overeenkomen met de nu geraamde percentages? Als u afwijkingen verwacht, in welke orde van grootte liggen deze dan?
Het CBS heeft in de toelichting op haar cijfers de volgende clausule opgenomen: Het CBS heeft de begrotingen van 414 gemeenten en 12 provincies onderzocht. Dit kunnen zowel vastgestelde als primitieve begrotingen zijn. Omdat uitgegaan is van de oorspronkelijke begrotingsgegevens zijn mogelijke begrotingsbijstellingen niet in de hier gepresenteerde uitkomsten opgenomen. Deze bijstellingen kunnen het gevolg zijn van de besluitvormingstrajecten tussen de primitieve en vastgestelde begroting en het aanpassen van de begrotingscijfers op basis van actuele realisatiecijfers. Hieruit valt op te maken dat het hier nog niet de definitieve cijfers betreft. Cijfers van het Coelo van 11 januari jongstleden, gebaseerd op definitieve cijfers van de 100 000+ gemeenten geven een gematigder beeld, namelijk een totale stijging van de woonlasten van 2,3%, waar 2% de geraamde inflatie is. Wij hebben geen inzicht in mogelijke afwijking en wachten de definitieve cijfers van het CBS, in maart, af. Aan voorspellingen in welke orde van grootte eventuele afwijkingen van de door het CBS gepresenteerde voorlopige cijfers liggen wagen wij ons in dit stadium niet, het wachten is op de definitieve cijfers die in maart worden verwacht.
Deelt u de mening dat, als het definitieve stijgingspercentage van de Onroerende Zaakbelasting (OZB) vrijwel gelijk is aan het nu geraamde percentage van 5,7%, er sprake is van een forse overschrijding van de afgesproken macronorm OZB van 3,75% voor 2012?
Als het definitieve percentage van de stijging van de OZB in 2012 inderdaad 5,7% bedraagt, dan is inderdaad sprake van een aanzienlijke overschrijding van de voor 2012 vastgestelde macronorm OZB van 3,75%.
Kunt u verklaren waarom de ramingen voor de Onroerende Zaakbelasting (OZB), in tegenstelling tot de gemaakte afspraken, sterker stijgen dan de voor het jaar 2012 vastgestelde macronorm?
In de toelichting op de gepresenteerde voorlopige cijfers wijst het CBS als oorzaak voor de stijging van de OZB op onder meer tariefstijgingen en areaaluitbreidingen. Als de definitieve cijfers in maart bekend zijn zullen wij als fondsbeheerders, samen met de VNG, een analyse maken van de ontwikkeling van de OZB in 2012.
Bent u voornemens om met de VNG in overleg te treden over deze geraamde forse overschrijding, en tot maatregelen te komen om tot een bijstelling tot binnen de afgesproken macronorm OZB van 3,75% te komen? Zo ja, wanneer gaat u in overleg en aan welke maatregelen u? Zo nee, waarom niet?
Indien uit de definitieve cijfers blijkt dat er in 2012 een overschrijding van de macronorm OZB heeft plaatsgevonden, zal in het zogenoemde Bestuurlijk overleg financiële verhoudingen (Bofv) dat wij als fondsbeheerders regulier in het voorjaar met de vertegenwoordigers van de medeoverheden voeren, mede op basis van de analyse van de ontwikkeling van de OZB in 2012, een bestuurlijke weging plaatsvinden. Een van de mogelijke uitkomsten kan dan zijn dat gezien de macronorm besloten wordt tot een evenredige uitname uit het gemeentefonds. Dit is conform de geldende spelregels die met de VNG en in samenspraak met de Tweede Kamer rond de bestuurlijke macronorm OZB zijn vastgesteld.
Bent u gegeven de afgesproken maximale macronorm OZB van maximaal 3,75% bereid om, indien er geen maatregelen genomen worden door de individuele gemeenten die deze te grote stijging veroorzaken, een evenredige korting op de algemene uitkering uit het Gemeentefonds toe te passen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kan het dat de dalende huizenprijzen niet of nauwelijks worden vertaald in lagere WOZ-waarden?
Uit cijfers van de Waarderingskamer, de toezichthouder op een juiste toepassing van de Wet waardering onroerende zaken, blijkt dat de WOZ-waarde van woningen die nu bekend worden gemaakt en die gelden in 2012 landelijk gemiddeld 2% lager zijn dan vorig jaar. Deze daling komt overeen met de daling van woningprijzen op de markt in de loop van 2010. Bedacht dient te worden dat de WOZ-waarde van 2012 een waardepeildatum heeft van één jaar terug, dus 1 januari 2011. De vertaling van de dalende huizenprijzen in de WOZ-waarde loopt dan ook één jaar achter. Gemeenten hebben dat voorliggende jaar nodig om alle woningen te waarderen. Deze wijze van waarderen betekent dat een dalende woningmarkt in 2011 met een vertraging van een jaar doorwerkt naar belastingplichtigen. De dalende woningmarkt van 2011 zal begin 2013 zichtbaar worden in een verdere daling van de WOZ-waarde van woningen.
Wanneer krijgt de Tweede Kamer nadere informatie over de uitkomsten van de monitoring van de lokale lasten?2
Medio maart worden de definitieve cijfers gepresenteerd door het CBS over de ontwikkeling van de lokale lasten in 2012. Op basis van deze cijfers zullen de fondsbeheerders, mede in het licht van de met medeoverheden gemaakte bestuursafspraken 2011–2015 over de ontwikkeling van de lokale lasten, zich een oordeel vormen over de ontwikkeling van deze lasten in 2012 dat vervolgens in het Bofv met de vertegenwoordigers van medeoverheden zal worden besproken. Aan de in de bestuursafspraken 2011–2015 afgesproken gezamenlijke monitor voor de inkomsten van lokale heffingen wordt momenteel, samen met de VNG, gewerkt. Verwacht wordt dat deze in de tweede helft van dit jaar wordt vastgesteld en dat daarna de Tweede Kamer geïnformeerd kan worden.
Stijgende WOZ-waarderingen |
|
Roland van Vliet (PVV), André Elissen (PVV) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Domper Huiseigenaar»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de WOZ-waarde van een woning, de waarde van deze woning in het economisch verkeer dient te refelcteren? Zo ja, hoe verklaart u dat huizenprijzen dalen, terwijl de WOZ-waardering in veel gemeenten stijgt?
Ja, conform artikel 17 van de Wet waardering onroerende zaken dient de waarde van een onroerende zaak die dient tot woning te worden bepaald op de «waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.» Deze waarde wordt in de praktijk de waarde in het economische verkeer genoemd. Uit cijfers van de Waarderingskamer, de toezichthouder op een juiste toepassing van de Wet waardering onroerende zaken, blijkt dat de WOZ-waarde van woningen die nu bekend worden gemaakt en die gelden in 2012 landelijk gemiddeld 2% lager zijn dan vorig jaar. Deze daling komt overeen met de daling van woningprijzen op de markt in de loop van 2010. Bedacht dient te worden dat de WOZ-waarde van 2012 een waardepeildatum heeft van één jaar terug, dus 1 januari 2011. De vertaling van de dalende huizenprijzen in de WOZ-waarde loopt dan ook één jaar achter. Gemeenten hebben dat voorliggende jaar nodig om alle woningen te waarderen. Deze wijze van waarderen betekent dat een dalende woningmarkt in 2011 met een vertraging van een jaar doorwerkt naar belastingplichtigen. De dalende woningmarkt van 2011 zal begin 2013 zichtbaar worden in een verdere daling van de WOZ-waarde van woningen.
Er zijn nagenoeg geen gemeenten waar de gemiddelde WOZ-waarde van woningen stijgt, zo laten de cijfers van de Waarderingskamer zien. Wel zijn er in alle gemeenten voorbeelden van afzonderlijke woningen waarvoor de WOZ-waarde stijgt. Deze stijging hangt dan bijvoorbeeld samen met een verbouwing of het wegwerken van achterstallig onderhoud, met een verbetering in de woonomgeving en soms ook met het herstel van een in het verleden gemaakte taxatiefout.
Deelt u de mening dat er nu een soort WOZ-roulette ontstaat waarbij de verschillen tussen de gemeenten verder toenemen? Wat vindt u daarvan en bent u bereid dit te stoppen, bijvoorbeeld door een wettelijk vastgelegde maximale stijging door te voeren of door de WOZ-waarde daadwerkelijk te koppelen aan de huizenprijs in het economisch verkeer?
Die mening deel ik niet. De WOZ-waarde voor woningen vertegenwoordigt de geschatte marktwaarde op een bepaalde prijspeildatum. De verschillen in de waardering van individuele woningen zijn dan ook te verklaren met marktontwikkelingen ter plaatse. Landelijke cijfers geven alleen een gemiddelde trend aan die niet één op één voor iedere woning afzonderlijk geldt. Het opleggen van maximale stijgingspercentages zou miskennen dat de huizenmarkt zich op een eigen wijze beweegt en de grondslag onder de marktwaarde als basis voor de WOZ-waarde van woningen wegnemen. Dit opleggen van een maximaal stijgingspercentage zou juist tot gevolg hebben dat de WOZ-waarde niet meer gekoppeld blijft aan de huizenprijs. Zoals in antwoord 2 is aangegeven blijkt ook uit de gerapporteerde ontwikkeling van de WOZ-waarde dat deze WOZ-waarde direct gekoppeld is aan de huizenprijzen, maar dat daarbij wel sprake is van een «vertraging» van een jaar.
Welke maatregelen gaat u nemen om een einde te maken aan deze gemeentelijke willekeur? Hoe gaat u voorkomen dat huiseigenaren onevenredig belast worden?
Mij is niet gebleken dat er sprake is van gemeentelijke willekeur. Gemeenten waarderen alle woningen gebaseerd op een analyse van alle huizenprijzen. De Waarderingskamer houdt toezicht op deze uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken door de gemeenten. Indien sprake zou zijn van gemeentelijke willekeur, dan zal de Waarderingskamer hierover rapporteren, zoals zij dit gebruikelijk zijn te doen. Dit signaal heb ik niet ontvangen. Gemeenten hebben ook geen belang bij een waardering boven het marktniveau. Naast de onvrede van huiseigenaren en andere belastingplichtigen leidt waardering boven het marktniveau, als gevolg van de verdeelmaatstaven in het gemeentefonds, immers tot een lagere uitkering uit het gemeentefonds.
Om te voorkomen dat huiseigenaren onevenredig belast worden, voorziet de Wet WOZ in een laagdrempelige mogelijkheid om bezwaar te maken. Daarnaast nodigen veel gemeenten huiseigenaren ook uit om eventuele vragen of mogelijke onjuistheden op een informele wijze (aan de balie, via de telefoon, via een website) aan de gemeente voor te leggen, zodat de (taxateur van de) gemeente één en ander kan verduidelijken of eventueel corrigeren, zonder dat daarvoor een formele bezwaarprocedure nodig is. In Tilburg en Borne draait momenteel een pilot waarbij burgers bijdragen aan de totstandkoming van de WOZ-waarde Ik juich dit informele contact tussen gemeenten en huiseigenaren toe en zal deze initiatieven ook verder stimuleren. Daarnaast zal dit jaar op voordracht van de staatssecretaris van Financiën een wetsvoorstel worden ingediend om de WOZ-waarde van woningen openbaar te maken2. Openbaarheid zal belanghebbenden meer inzicht geven in de totstandkoming van de WOZ-waarde omdat zij zelf referentiepanden kunnen kiezen. Verwacht wordt dat door een grotere transparantie van de WOZ-waarde en een informelere aanpak van de bezwaarprocedure de betrokkenheid en acceptatie van de WOZ-waarde door de burgers wordt vergroot.
Het voorstel tot een 'Slim Reisbudget' vanuit 50 grote werkgevers |
|
Wouter Koolmees (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de voorstellen vanuit de 50 «beeldbepalende bedrijven», de B50, om het voor werkgevers mogelijk te maken om (prijs)prikkels te bieden om duurzamer en slimmer reisgedrag te realiseren?
Zoals ik ook al heb aangegeven in het debat tijdens het vragenuurtje van dinsdag 24 januari jl. vind ik de voorstellen van de 50 «beeldbepalende bedrijven» zonder meer interessant. De voorstellen bieden aan werkgevers en werknemers een ruime mate van vrijheid in de toedeling van de mobiliteitsbudgetten. Werkgever en werknemer kunnen in gezamenlijk overleg kiezen voor een ander reisgedrag, zowel waar het gaat om het beoordelen van de noodzaak van een reis, het tijdstip waarop de reis wordt gemaakt als het vervoermiddel waarmee de reis wordt gemaakt. In die zin beoordeel ik de voorstellen dan ook vanuit een positieve insteek. Tegelijkertijd zal ik de voorstellen moeten toetsen op budgetneutraliteit, de gevolgen op de uitvoeringskosten voor de belastingdienst en uiteraard ook op de administratieve lasten voor het bedrijfsleven. De voorstellen passen overigens prima in het onderzoek naar de mogelijkheden om met fiscale maatregelen een bijdrage te leveren aan het terugdringen van de files zoals aangekondigd in de zogenoemde Autobrief. Ik heb eerder toegezegd de resultaten van dat onderzoek voor het zomerreces aan uw Kamer te zullen toezenden. Daarbij zal ik dan ook melden of en op welke wijze ik invulling kan geven aan de voorstellen van de B50.
Deelt u de mening van de B50 dat in het huidige systeem van de kilometervergoeding niet zozeer het reisgedrag wordt beloond, maar juist de reisafstand?
De huidige onbelaste kilometervergoeding voorziet in de mogelijkheid van een belastingvrije vergoeding voor woon-werk- en zakelijke kilometers tot een maximum van 19 cent per kilometer. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt naar de wijze van vervoer. Deze 19 cent geldt voor de auto, de fiets, de motor- of bromfiets en voor de kilometers die te voet worden afgelegd. Indien gebruik wordt gemaakt van het openbaar vervoer kunnen de werkelijke kosten onbelast worden vergoed ook indien deze hoger zijn dan 19 cent per kilometer. Juist omdat de huidige regeling geen onderscheid maakt tussen de verschillende wijzen van vervoer, bevat deze naar mijn mening wel een prikkel om te kiezen voor de goedkoopste wijze van vervoer zoals de fiets of de benenwagen, waarmee indirect de prikkel voor duurzaam reizen groter is. De huidige regeling kent geen limiet aan het aantal kilometers waarvoor de onbelaste reiskostenvergoeding kan worden toegekend. Hierdoor ontbreekt een prikkel om bijvoorbeeld dichter bij de werkplek te wonen. Ik zie dat de voorstellen van de B50 voor een persoonlijk mobiliteitsbudget wel de mogelijkheid bieden tot een stimulans om dichter bij de werkplek te gaan wonen. Mede om die reden is dit voorstel interessant en de moeite waard om verder te onderzoeken in samenwerking met de B50.
Deelt u de mening dat het huidige systeem weinig stimulans biedt voor slim en duurzaam reizen? Zo ja, hoe gaat u dit verbeteren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven op welke wijze en op welke onderdelen u de twee door de B50 uitgewerkte concepten, te weten het Persoonlijk Mobiliteitsbudget en het Bonus Malus Leasebudget, gaat beoordelen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u kwantitatief aangeven in hoeverre het voorstel van de B50 leidt tot een besparing op aanleg van wegcapaciteit, verbetering van luchtkwaliteit en geluid, en hoeveel economische schade wordt voorkomen door minder files?
Zoals ik hiervoor heb gemeld, zal ik uw Kamer voor het zomerreces informeren over onder meer de wijze waarop ik invulling zal geven aan de voorstellen van de B50. Bij die gelegenheid hoop ik ook meer te kunnen zeggen over de effecten van de voorstellen. Deze effecten zijn overigens niet alleen afhankelijk van de fiscale invulling van die voorstellen, maar ook van de wijze waarop en mate waarin werkgevers en werknemers uitwerking geven aan de voorstellen.
Hoe verhoudt dit zich tot het onderzoek naar fiscale maatregelen om files te bestrijden, zoals aangekondigd in de Autobrief?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer verwacht u de resultaten van het onderzoek naar de voorstellen van de B50? Bent u bereid hierover de Kamer te informeren en hierbij aan te geven welke concrete maatregelen u naar aanleiding van de voorstellen van de B50 voornemens bent te nemen?
Zie antwoord vraag 1.
De gevolgen van bezuinigingen op het geldmuseum |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA), Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat het Geldmuseum in Utrecht, naar aanleiding van het stopzetten van de subsidie door het ministerie van Financiën, het overgrote deel van het wetenschappelijke werk van het museum stopzet?
Ja, dat klopt, met dien verstande dat het een tijdelijke aanvullende subsidie van het ministerie van Financiën betreft die beëindigd is. De reguliere subsidie van het ministerie van Financiën aan het Geld- en Bankmuseum is in stand gebleven.
Bent u bereid te onderzoeken of het wetenschappelijke werk van het geldmuseum kan worden ondergebracht bij een andere instelling, om te voorkomen dat ontwikkelde expertise op dit vlak verloren gaat?
Ik laat graag aan het Geld- en Bankmuseum zelf over hoe met de wetenschappelijke functie van het museum omgegaan wordt. In mijn brief van juni 2011 aan uw kamer heb ik aangegeven in de volgende subsidieperiode niet langer subsidie te zullen verstrekken voor die wetenschappelijke functie aan de Rijksmusea, enkele uitzonderingen, eveneens genoemd in die brief, daargelaten. Het Geld- en Bankmuseum is niet één van die uitgezonderde musea.
Toezicht op goede doelen |
|
Farshad Bashir , Ewout Irrgang , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de aflevering «Gift op drift» van het VPRO-programma Argos d.d. 14 januari 20121? Kunt u in uw reactie vooral ingaan op de resultaten uit het onderzoek van de Stichting Centraal Informatiepunt Goede Doelen (CIGD) dat veel organisaties niet aan alle voorwaarden voldoen om in het register van algemeen nut beogende instellingen (ANBI-register) te worden opgenomen, maar toch in het register zijn opgenomen?
Het onderzoeksrapport van de Stichting Centraal Informatiepunt Goede Doelen (CIGD) is opgevraagd. Het CIGD heeft ondanks herhaaldelijk aandringen om inzage in het volledige rapport er voor gekozen alleen een geanonimiseerd en geaggregeerd uittreksel van het onderzoek te verstrekken. Aan dit uittreksel kunnen geen inhoudelijke conclusies worden verbonden. Ik kan dus helaas geen oordeel geven over het onderzoeksrapport. In algemene zin is het zo dat bestuurders van instellingen die zijn opgenomen in het ANBI-register op het aanvraagformulier ANBI hebben verklaard dat deze instellingen voldoen aan alle voor ANBI's gestelde eisen. De Belastingdienst oefent toezicht uit op de feitelijke werkzaamheden van ANBI’s, waarbij onder meer wordt onderzocht of die werkzaamheden passen in de statutaire doelstelling en of aan de overige voorwaarden voor ANBI’s is voldaan. Indien mocht blijken dat een instelling niet voldoet aan één of meer voorwaarden, dan kan de Belastingdienst het bestuur van een instelling verzoeken om binnen een redelijke termijn de omissies te herstellen. Uiteindelijk kan de Belastingdienst ook de ANBI-status intrekken. Bij misbruik van de ANBI-status kan deze met terugwerkende kracht worden ingetrokken.
Hoe zorgelijk is het dat verschillende goededoelenorganisaties geen opvraagbaar beleidsplan hebben (19,6%), niet voldoen aan de complete bestuurseis (64%) en het toezicht helemaal niet gescheiden houden van de uitvoer (18%)?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat de Belastingdienst doen om iedere goededoelenorganisatie die is opgenomen in het ANBI-register wel aan alle voorwaarden te laten voldoen? Gaat de Belastingdienst bijvoorbeeld ANBI-statussen intrekken wanneer zij niet voldoen aan de voorwaarden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat de u de aangenomen motie Omtzigt/Van Vliet3 uitvoeren, waarin wordt verzocht verschillende gegevens in het ANBI-register openbaar te maken? Wanneer verwacht u de aangevulde versie van het ANBI-register openbaar te maken?
Op dit moment heeft de Minister van Veiligheid en Justitie een wetsvoorstel in voorbereiding waarin de plicht voor ANBI’s om hun balans en staat van baten en lasten te publiceren zal worden geregeld. Het streven is dat dit wetsvoorstel voor de zomer kan worden aangeboden aan de Tweede Kamer.
Daarnaast werken de Ministers van Veiligheid en Justitie en van Financiën en de Samenwerkende Brancheorganisaties Filantropie samen om een gezamenlijke moderne visie op toezicht en transparantie te ontwikkelen. Dit is zo afgesproken in het convenant «Ruimte voor geven». In deze visie zal ook aandacht worden geschonken aan het openbaar maken van gegevens die betrekking hebben op ANBI’s.
Het declaratiegedrag van de directie van de Nederlandsche Bank (DNB) |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van RTL Nieuws over het declaratiegedrag van de directie van DNB?1
Ja.
In antwoord op eerdere mondelinge hebt u gesteld «Uiteindelijk moet je kunnen vertrouwen op het afgesproken beleid en de interne en externe controle daarop»2; op welke externe controle werd hierbij gedoeld? Op welke manier valt dit te rijmen met het verweerschrift van DNB in de WOB-procedure van RTL Nieuws waarin aangegeven wordt dat er in het geheel geen externe controles plaatsvinden?1.
De externe accountant van DNB controleert de jaarrekening van DNB. De directiedeclaraties maken hier onderdeel van uit. Navraag bij DNB leert dat zij met de opmerking in haar verweerschrift in de WOB-procedure van RTL-nieuws uitsluitend heeft aangegeven dat er geen specifieke externe audit heeft plaatsgevonden op alleen de directiedeclaraties.
Daarnaast kent DNB een intern controlemechanisme voor declaraties. Declaraties worden geaccordeerd door een ander dan degene die de kosten maakt, dit geldt zowel voor medewerkers als directieleden van DNB. Achteraf voert de afdeling Compliance & integriteit van DNB een jaarlijkse controle uit. Voor reis- en verblijfskosten bij dienstreizen geldt dat deze uitsluitend conform het dienstreizenbeleid geboekt worden.
Wat vindt u van het controlesysteem op de declaraties bij DNB? Zouden de directie- en managementdeclaraties niet jaarlijks extern gecontroleerd moeten worden, zoals bijvoorbeeld de Autoriteit Financiële Markten (AFM) laat doen? Bent u bereid DNB te verzoeken externe controle in te stellen?
Het declaratiebeleid bij DNB wordt vastgelegd en vastgesteld door de Raad van Commissarissen van DNB. Navraag bij DNB leert dat er de afgelopen jaren jaarlijks controle heeft plaatsgevonden op de naleving van het beleid door de afdeling Compliance & Integriteit van DNB. Hierbij is gebleken dat de declaraties een zakelijk karakter hebben en in overeenstemming zijn met het beleid. De declaraties van DNB directieleden hebben betrekking op het uitoefenen van de directiefunctie, de declaraties hebben derhalve alleen betrekking op zakelijke (publieke) relaties.
DNB heeft voorts in november 2011 bekendgemaakt declaraties van de directie te gaan publiceren met een vertraging van een half jaar. De termijn van een half jaar wordt in acht genomen in verband met de toezicht- en stelseltaken van DNB. Tot slot heeft de directie van DNB mij laten weten dat zij de externe accountant zal verzoeken jaarlijks een specifieke controle op de naleving van de Faciliteiten- en declaratieregeling directie DNB uit te voeren.
Welke regels gelden er bij DNB ten aanzien van de declaraties? Zijn er tussen het jaar 2000 en vandaag interne audits geweest van het declaratiegedrag? Bleek daaruit dat voormalige en zittende directieleden zich in de periode 2000–2010 aan de declaratieregels hielden? Is in de administratie van DNB duidelijk te maken welke declaraties betrekking hebben op private dan wel publieke relaties?
Zie antwoord vraag 3.
Het Frans-Duitse voornemen om een financiële transactiebelasting in te voeren in de eurozone |
|
Teun van Dijck (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van persberichten over het voornemen van kanselier Merkel en de Franse president Sarkozy om binnen de eurozone een financiële transactiebelasting in te voeren?1
Ja.
Deelt u de vrees van VNO-NCW en MKB Nederland dat de invoering van een financiële transactiebelasting kan leiden tot een verlaging van de pensioenuitkering van meer dan 10%2? Deelt u de mening dat dit niet acceptabel is?
Ik deel de vrees dat een financiële transactiebelasting kan leiden tot een verhoging van uitvoeringskosten van pensioenfondsen waardoor de financiële resultaten en daarmee de pensioenuitkeringen verder onder druk komen te staan. De precieze gevolgen voor pensioenuitkeringen zijn op dit moment moeilijk te kwantificeren. Pensioendeelnemers worden reeds geconfronteerd met de gevolgen van onder meer de kredietcrisis en de Europese schuldencrisis. Ook gezien de recent aangekondigde kortingen op de pensioenuitkeringen van bepaalde pensioenfondsen moeten we heel goed nadenken over de gevolgen die een eventuele financiële transactiebelasting met zich meebrengt.
Bent u het eens met VNO-NCW en MKB Nederland, alsook het Centraal Planbureau, dat een dergelijke belasting zal leiden tot een structurele krimp van de economie (van 0,53% tot 1,76%), iets wat wij in deze tijden van recessie kunnen missen als kiespijn?2
Voor een uitvoerige analyse van de risico’s op een structurele krimp van de economie als gevolg van een eventuele invoering van de financiële transactiebelasting en de mening van de regering over de financiële transactiebelasting zou ik willen verwijzen naar de kabinetsreactie op de CPB evaluatie Financiële Transactiebelasting.
Bent u bereid zich met klem tegen de invoering van een financiële transactiebelasting te verzetten?
Zie antwoord vraag 3.
De intrekking van de btw-vrijstelling voor steunstichtingen van sportverenigingen en van wereldwinkels |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Versobering btw-vrijstelling fondswerving»?1
Ja.
Is het waar dat u op 20 december 2011 een nieuw besluit2 hebt uitgebracht aangaande de omzetbelasting over fondsenwerving en kantines, dat per 1 januari 2012 is ingegaan?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat in dit nieuwe besluit de btw-vrijstelling voor steunstichtingen, zoals de vrienden-van-stichting, en voor wereldwinkels is komen te vervallen?
In de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de wet) is een vrijstelling opgenomen voor fondswervende activiteiten (hierna: fondswervingsvrijstelling) van organisaties die voor hun primaire activiteiten zijn vrijgesteld op grond van in de fondswervingsvrijstelling genoemde vrijstellingen (waaronder het gelegenheid geven tot sportbeoefening aan leden).5 Hiermee wordt voorkomen dat deze organisaties alleen voor hun fondswervende prestaties in de btw-heffing worden betrokken. Om ernstige verstoring van concurrentieverhoudingen te voorkomen is de vrijstelling beperkt tot bepaalde maxima aan ontvangsten.
In het inmiddels door het besluit van 20 december 2011 vervangen beleidsbesluit6 was goedgekeurd dat buiten de heffing ook de fondswerving bleef van organisaties die voor hun primaire activiteiten waren vrijgesteld op andere gronden dan de in de fondswervingsvrijstelling genoemde vrijstellingen of waarvan de primaire activiteiten niet werden belast, zoals amateurtoneel-, amateurmuziek-, carnavals- en kleindierverenigingen. Ook activiteiten van zogenoemde wereldwinkels en fondswervende organisaties (bijvoorbeeld een steunstichting bij een vereniging of de stichting vrienden van...) konden buiten de heffing blijven.
Op 19 maart 2009 heeft de Europese Commissie Nederland een aanmaningsbrief toegezonden waarin zij de Nederlandse regering opmerkzaam maakte op de onverenigbaarheid van het hiervoor genoemde besluit met de in de btw-richtlijn vastgelegde regels.7 De btw-richtlijn voorziet alleen in een vrijstelling voor fondwervende activiteiten van organisaties die voor hun primaire activiteiten de in de fondswervingsvrijstelling genoemde vrijstellingen kunnen toepassen.8 Amateurtoneel-, amateurmuziek-, carnavals- en kleindierverenigingen, wereldwinkels en fondswervende organisaties zoals steunstichtingen vielen niet onder een van de vrijstellingsbepalingen, zodat zij op grond van de btw-richtlijn ook geen vrijstelling konden toepassen voor fondswervende activiteiten. Aangezien de Nederlandse regering deze uitleg van de btw-richtlijn deelt, is op 24 juni 2010 na overleg met de Minister aan de Commissie medegedeeld dat de goedkeuring zal worden ingetrokken. Van een gang naar het Hof van Justitie om te verdedigen dat deze vrijstellingen wel zijn toegestaan valt geen enkel succes te verwachten. Dit alles noopt mij ertoe de met de btw-richtlijn onverenigbare goedkeuringen in te trekken bij besluit van 20 december 2011 (hierna: het besluit)9.
In de overleggen die over het inmiddels ingetrokken besluit met de Europese Commissie zijn gevoerd, is meteen bezien op welke wijze de bestaande situatie wel zoveel mogelijk kan worden gehandhaafd. Dit heeft geresulteerd in een wettelijke oplossing waarbij amateurtoneel-, amateurmuziek-, carnavals- en kleindierverenigingen vanaf 1 januari 2012 onder de vrijstelling voor leveringen en diensten van sociale of culturele aard zijn gebracht10. Hierdoor kunnen deze verenigingen wel gebruik blijven maken van de (wettelijke) fondswervingsvrijstelling. Voor wereldwinkels en steunstichtingen is dat niet mogelijk gebleken omdat voor hun activiteiten geen enkele btw-vrijstelling kan worden toegepast. De btw-richtlijn biedt voor een dergelijke vrijstelling geen ruimte.
Door middel van intrekking van het gewraakte beleidsbesluit is de Nederlandse regelgeving in overeenstemming gebracht met de btw-richtlijn. Hierover is de Europese Commissie geïnformeerd. Naar verwachting zal de Commissie de inbreukprocedure vervolgens officieel beëindigen.
Wat zijn de concrete gevolgen van het nieuwe besluit voor sportverenigingen, hun steunstichtingen en wereldwinkels? Klopt het dat veel sportverenigingen en/of hun steunstichting die voorheen geen btw hoefden af te dragen, nu wel btw moeten gaan betalen? Deelt u de mening dat voor sportverenigingen met een steunstichting dit een verhoging van de af te dragen omzetbelasting gaat betekenen? Wat betekent dit voor de administratieve lasten van sportverenigingen en andere organisaties met een steunstichting?
De uitvoeringsproblemen die door intrekking van de goedkeuringen ontstaan bij wereldwinkels en steunstichtingen zijn door mij onderkend. Daarom heb ik voorzien in een overgangsregeling voor deze organisaties. De overgangsregeling houdt in dat wereldwinkels en steunstichtingen de goedkeuring voor fondswerving nog kunnen toepassen tot 1 juli 2012.
Door het vervallen van de goedkeuring zijn de fondswervende activiteiten door steunstichtingen bij bijvoorbeeld een sportvereniging vanaf 1 juli 2012 belast met btw mits die steunstichting als ondernemer optreedt in het economische verkeer. Dat doet zich voor als een dergelijke steunstichting regelmatig leveringen of diensten tegen vergoeding verricht. Een steunstichting die slechts incidenteel voor één bepaalde gelegenheid door middel van leveringen en/of diensten fondsen werft, is geen ondernemer voor de btw. De fondswervende activiteiten die de sportverenigingen zelf verrichten, blijven overigens gewoon vallen onder de fondswervingsvrijstelling. Voor de administratieve lasten van sportverenigingen en andere organisaties die zijn vrijgesteld van btw heeft de wijziging van de fondswervingsvrijstelling voor de steunstichtingen dus geen gevolgen.
Voor de wereldwinkels hield de goedkeuring in dat de prestaties buiten de heffing van btw konden blijven als de omzet beneden de grensbedragen bleef (€ 68 067 voor leveringen en € 22 689 voor diensten). Vanwege de grensbedragen vielen veel wereldwinkels al niet onder de goedkeuring. Door intrekking van de goedkeuring worden alle wereldwinkels vanaf 1 juli 2012 btw-plichtig. Om de overgang van het vrijgestelde naar het belaste regime per 1 juli 2012 voor de betreffende wereldwinkels zonder extra belastinglast te laten verlopen is met de branche inmiddels een praktische handelwijze overeengekomen voor het bepalen van de aftrek van voorbelasting op de voorraad, die na 1 juli 2012 belast met btw wordt verkocht. Ook kunnen de wereldwinkels zich nog tot 1 juli 2012 melden als ze gebruik willen maken van de forfaitaire berekeningsmethoden11.
Wat kunt u doen om de wereldwinkels tegemoet te komen voor de extra belastinglast waar zij vanaf 1 juli 2012 mee te maken krijgen?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat u van mening bent dat de nu ingetrokken goedkeuring voor steunstichtingen is strijd is met de btw-richtlijn? Zo ja, waarom zou deze goedkeuring in strijd zijn met de btw-richtlijn? Waarom was de goedkeuring voorheen niet in strijd met de btw-richtlijn, getuige uw goedkeuring in het besluit van 13 juni 2007?3
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de wijziging van het besluit te maken met het met redenen omkleed advies van de Europese Commissie?4 Zo ja, waarom heeft u het besluit ruim twee jaar na het met redenen omkleed advies aangepast? Welke communicatie heeft er in de tussentijd met de Europese Commissie plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat de infractieprocedure van de Europese Commissie met betrekking tot de btw-vrijstelling voor fondsenwervende instellingen inmiddels is afgesloten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat de bepalingen in het besluit van 20 december 2011 nu richtlijn-proof zijn? Zijn er nog meer voorwaarden waar organisaties aan moeten voldoen om gebruik te kunnen maken van de btw-vrijstelling voor fondswervende activiteiten? Is bijvoorbeeld sprake van fondswervende activiteiten ter verkrijging van financiële steun, indien het doorlopende activiteiten betreft waarbij de opbrengst voor de vereniging niet van bijkomstige aard is en voortkomt uit permanente activiteiten waarbij een extra giftelement ontbreekt? Moet de vrijstelling voor fondswervende activiteiten volgens de Europese Commissie beperkt worden uitgelegd, zodat deze eigenlijk alleen betrekking kan hebben op een beperkt aantal handelingen per jaar, die noch doorlopend, noch langdurig zijn?
Op grond van de wet zijn fondswervende activiteiten door bepaalde organisaties vrijgesteld van btw. Daarbij gelden bepaalde grensbedragen. Als de omzet die behaald wordt met de fondswervende activiteiten beneden de grensbedragen blijft, is de vrijstelling van toepassing. Onder fondswerving wordt verstaan: het verrichten van leveringen en diensten van bijkomstige aard, voor zover die leveringen en diensten voortvloeien uit activiteiten ter verkrijging van financiële steun. Daarbij kan het gaan om doorlopende activiteiten (bijvoorbeeld leveringen en diensten vanuit een kantine). Met het criterium dat het moet gaan om het verrichten van leveringen en diensten van bijkomstige aard wordt bedoeld dat het hoofddoel van de vereniging de vrijgestelde activiteit is (bijvoorbeeld een sportvereniging voor het gelegenheid geven tot sport aan de leden), en niet de fondswerving (exploitatie kantine). Dat de opbrengst die behaald wordt met de fondswervende activiteiten voorkomt uit permanente activiteiten, doet daaraan niet af. De Europese Commissie heeft over deze uitleg van fondswervende activiteiten in het inmiddels vervangen besluit geen enkele vraag gesteld aan Nederland. Dit geeft echter voor de toekomst geen enkele garantie dat de Commissie over het nieuwe besluit geen vragen meer kan stellen (bijvoorbeeld door ontwikkelingen in de rechtspraak). Vooralsnog ga ik daar niet vanuit.
Zijn er volgens de Europese Commissie nog meer artikelen in strijd met de btw-richtlijn? Zo ja, kunt u aangeven welke artikelen dat zijn? Vindt ter zake hiervan overleg met de Europese Commissie plaats?
Ja, ten aanzien van de volgende btw-onderwerpen heeft de Nederlandse regering een met redenen omkleed advies ontvangen:
Kunt u bevestigen dat steunstichtingen, van bijvoorbeeld sportverenigingen, die voor een eenmalige activiteit zijn opgericht, op grond van het arrest van de Hoge Raad van 14 mei 20045 niet kunnen worden aangemerkt als btw-ondernemer en dus geen btw verschuldigd zijn?
In het arrest van 14 mei 2004, nr. 39 324 heeft de Hoge Raad beslist dat een stichting die eenmalig een publieksavond organiseert voor een goed doel, onder de omstandigheden die zich in het arrest voordeden, niet als ondernemer kwalificeert. Daarom is geen btw verschuldigd over de omzet. Als een stichting wordt opgericht om dor middel van een eenmalige activiteit fondsen te werven voor bijvoorbeeld een sportvereniging, is voor de beoordeling van het ondernemerschap het hiervoor genoemde arrest onverkort van kracht.
Hoe verhoudt het intrekken van de bestaande goedkeuring voor steunstichtingen zich met de nieuwe mogelijkheid om een steunstichting in de vorm van een sociaal belang behartigende instelling (SBBI) op te richten? Betekent dit dat de steunstichting SBBI wel omzetbelasting verschuldigd is? Wordt het voor sportverenigingen niet erg ingewikkeld, wanneer het wel mogelijk is om een steunstichting op te richten die geen schenkbelasting hoeft te betalen en waaraan de giften aftrekbaar zijn voor de inkomstenbelasting, als diezelfde steunstichting vervolgens wel omzetbelasting moet afdragen?
Giften gedaan aan steunstichtingen kunnen plaatsvinden zonder heffing van btw. Een gift (zonder tegenprestatie) wordt namelijk niet aangemerkt als een met btw belaste vergoeding voor een prestatie. Een steunstichting SBBI zal naar verwachting geen leveringen of diensten tegen vergoeding verrichten. Er zal dan geen omzetbelasting verschuldigd zijn door de steunstichting SBBI, omdat giften geen vergoeding voor een prestatie vormen. De gesignaleerde ingewikkeldheid zal zich dan ook niet voordoen.
Deelt u de mening dat organisaties die een sociaal belang behartigen, zoals sportverenigingen, door de overheid zo min mogelijk belemmerd moeten worden en niet moeten worden opgezadeld met onnodige regels? Deelt u de mening dat het daarom niet zou moeten uitmaken of de organisatie zelf fondswervende activiteiten heeft of dat een deel van de fondswervende activiteiten door een steunstichting ondernomen wordt? Zo ja, zou u zich op Europees niveau willen inzetten voor een soepele uitleg van de vrijstelling voor fondswervende activiteiten? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat organisaties die een sociaal belang behartigen, zoals sportverenigingen, door de overheid zo min mogelijk belemmerd moeten worden en niet moeten worden opgezadeld met onnodige regels. Wat betreft de heffing van btw ben ik echter gehouden aan de kaders die de btw-richtlijn voorschrijft. De btw-richtlijn biedt geen mogelijkheid fondswerving door steunstichtingen vrij te stellen van btw. De Nederlandse regering heeft aan het verzoek van de Commissie voldaan omdat zij geen enkel succes verwacht van een procedure bij het Hof van Justitie als de Nederlandse regering de goedkeuringen niet zou hebben ingetrokken. In het kader van de discussies over het btw-witboek zal ik mij wel inzetten voor een uitbreiding van de fondswervingsvrijstelling voor vrijgestelde ondernemers, voor zover die hun fondswervingsvrijstelling zelf onbenut laten en waarbij de fondswerving voor een dergelijke ondernemer wordt verricht door een steunstichting.
Waarom heeft u in het besluit wel een oplossing voor amateurtoneel-, amateurmuziek-, carnavals- en kleindierverenigingen opgenomen, maar niet voor steunstichtingen van sportverenigingen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat u in het besluit van 20 december 2011 ook een actualisering van de kantineregeling aankondigt? Wanneer kan deze nieuwe kantineregeling verwacht worden? Welke wijzigingen bent u van plan aan te brengen in de kantineregeling?
Ja, in het besluit wordt een actualisering van de kantineregeling aangekondigd. De kantineregeling zal mede op het verzoek van enkele brancheorganisaties (NOC-NSF, hockeybond, KNVB) worden geactualiseerd met het doel om de kantineregeling te verduidelijken en te vereenvoudigen. Verder leidt het arrest van het Hof van Justitie van 10 maart 201113 er toe dat het besluit moet worden aangepast waar er nu nog vanuit wordt gegaan dat kantineverstrekkingen diensten zijn. Genoemd arrest leidt ertoe dat kantineverstrekkingen moeten worden aangemerkt als leveringen. Hierover vindt nog overleg plaats met de genoemde branches.
Is het waar dat organisaties die voor hun primaire activiteiten niet kwalificeren als btw-ondernemer, zoals kerken of buurtverenigingen, voor hun fondswervende activiteiten met ingang van 1 januari 2012 omzetbelasting verschuldigd zijn en geen gebruik kunnen maken van de vrijstelling voor fondswervende activiteiten?
Ja, voor zover het geen donaties/giften betreft.
Het bericht dat banken weigeren om tweeverdieners met een modaal inkomen een hogere hypotheek te verstrekken |
|
Eric Lucassen (PVV), Teun van Dijck (PVV), Roland van Vliet (PVV) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Streep door versoepeling hypotheek tweeverdieners»?1
Ja.
Klopt het dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) de nieuwe hypotheekregels, zoals opgesteld door het NIBUD, niet overneemt en dit in een brief aan alle hypotheekverstrekkers heeft kenbaar gemaakt? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen? Wat is de inhoud van de brief?
De AFM heeft inderdaad gecommuniceerd in een brief richting kredietverstrekkers dat zij vindt dat de verruiming voor tweeverdieners met een modaal tot anderhalf keer modaal inkomen kan leiden tot een onacceptabele verlaging van de reserves voor deze huishoudens. De AFM geeft aan in de brief dat banken er niet op voorhand vanuit kunnen gaan dat een verruiming van de leencapaciteit als verantwoorde kredietverstrekking zal worden gezien. Door de oorspronkelijke systematiek toe te passen lopen kredietverstrekkers dit risico niet, volgens de AFM. De AFM geeft daarbij aan dat als het in individuele gevallen toch verantwoord lijkt de geldende ruimere norm te hanteren, dat dit wel mogelijk is. Dan zou de hypotheek onder bijvoorbeeld de kwalitatieve uitzonderingsmogelijkheid in de gedragscode toch verstrekt kunnen worden. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 6 van het lid Blanksma.
Deelt u de mening dat de AFM moet toezien of de regels worden nageleefd en niet bepaalt hoeveel iemand maximaal mag lenen? Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat banken die de nieuwe regels naleven worden gesanctioneerd?
Ja, de AFM ziet toe en mag daarbij aangeven wat zij wel of niet verantwoord acht. Dit kan vanwege de open norm voor verantwoorde kredietverstrekking. Zie ook het antwoord op vraag 4 van het lid Blanksma.
Deelt u de mening dat toezichthouders, zoals de AFM en de Nederlandsche Bank (DNB), zich terughoudend moeten opstellen met betrekking tot de woningmarkt en hypotheekverstrekking2, daar dit de onrust op de huizenmarkt verder aanwakkert, terwijl het kabinet er juist alles aan gelegen is deze rust terug te brengen? Hoe gaat u DNB en de AFM hierop aanspreken?
Het staat de AFM en DNB als onafhankelijk toezichthouder vrij om zich uit te spreken over de woningmarkt. Zij dienen daarbij uiteraard wel de bestaande wet- en regelgeving te respecteren.
De berichtgeving op 9 januari 2012 over de beperking van de hypotheekruimte voor tweeverdieners |
|
Jacques Monasch (PvdA), Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Herkent u het patroon bij de grote hypotheekverstrekkers in Nederland om het maximum leenbedrag voor hypotheken voor tweeverdieners met maximaal 40 000 bruto inkomen niet te verruimen, wat in tegenspraak is met de door het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) voorgestelde leennorm van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?1
Ja, dit patroon herken ik, een aantal kredietverstrekkers heeft richting de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) aangegeven dat de AFM zal worden gevolgd.
Klopt het dat de Autoriteit Financiele Markten (AFM) boetes oplegt als hypotheekverstrekkers de verruimde Nibudnorm hanteren? Vindt u dit in lijn met het kabinetsbeleid? Zo ja, kunt u dan toelichten waarom het kabinet deze lijn volgt? Zo nee, kunt u dan toelichten waarom het kabinet een andere opvatting heeft dan de AFM?
De AFM heeft aangegeven dat de kredietverstrekkers er niet op voorhand vanuit kunnen gaan dat een verruiming van de leencapaciteit voor consumenten met een modaal tot anderhalf keer modaal inkomen door de AFM als verantwoorde kredietverlening wordt gezien. De AFM ziet overigens nog wel ruimte om in uitzonderingsgevallen meer hypotheek te verstrekken (zie ook het antwoord op vraag 4 en 6 van het lid Blanksma). Dit betekent dat niet op voorhand gezegd kan worden dat er boetes worden uitgedeeld.
Kunt u aangeven wat u wel kan betekenen voor de grote groep huishoudens met een inkomen tot € 40 000 die nu niet in staat is een behoorlijke woning te kopen en vanwege hun modale salaris niet in aanmerking komen voor sociale huur en daarmee dus aangewezen zijn op de dure vrije huursector?
Ik ben het niet met u eens dat de groep huishoudens met een inkomen tot € 40 000 niet in staat zou zijn een behoorlijke woning te kopen enkel en alleen door de zienswijze van de AFM. De leencapaciteit werd jarenlang al zo bepaald zoals de AFM nu in stand wil houden, namelijk door het financieringslastpercentage van het hoogste inkomen van de tweeverdieners toe te passen op het verzamelinkomen van de beide inkomens. In algemene zin kan worden gesteld dat er dit jaar bij hetzelfde inkomen en rentestand minder geleend kan worden dan in 2011. Hoe dit uiteindelijk zal uitpakken voor specifieke huishoudens hangt af van de individuele situatie.Uiteraard is huren ook een optie voor deze inkomensgroepen. Daarbij zijn zij niet alleen aangewezen op woningen in de (dure) vrije huursector. Woningcorporaties kunnen tot 10% van hun vrijgekomen woningen met een huur tot € 664,66 toewijzen aan inkomens boven de € 34 085,–. Daarnaast kunnen deze inkomensgroepen een woning in de particuliere huursector woning huren, waarbij de huurprijs lager ligt dan de liberalisatiegrens.
De reactie van de AFM op de vernieuwde hypothecaire gedragsregels |
|
den Blanksma-van Heuvel |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verruiming leencapaciteit voor tweeverdieners niet altijd verantwoord»?1
Ja.
Waarom is de Autoriteit Financiële Markten (AFM) van mening dat de verruiming van de leencapaciteit voor tweeverdieners onwenselijk is, in tegenstelling tot de afspraken die hierover zijn gemaakt in de Gedragscode Hypothecaire Financieringen die juist per 1 januari 2012 is ingegaan?
De AFM heeft aangegeven dat met de systematiek waaronder de maximale leencapaciteit wordt berekend, zoals vastgelegd in de aangescherpte Gedragscode Hypothecaire Financieringen, verantwoord krediet kan worden verstrekt. Bij de recent aangepaste berekeningswijze van het Nibud, die de AFM beschouwt als een aanpassing van de systematiek, geldt naar het oordeel van de AFM dat in het bijzonder voor tweeverdieners met een totaal inkomen tussen € 30 000 en € 40 000 niet op voorhand kan worden aangegeven dat de verruiming van de leencapaciteit als verantwoorde kredietverstrekking wordt gezien.
De AFM geeft aan dat tweeverdieners met een inkomen tussen ongeveer € 30 000 en € 40 000 al een kleinere buffer hebben dan andere inkomensgroepen, in het bijzonder wanneer het een gezin met kinderen betreft. De AFM stelt dat als de verruiming wordt doorgevoerd deze buffer afneemt. In het licht van de huidige economische omstandigheden is de AFM van oordeel dat een dergelijke verruiming van de financieringsruimte van gezinnen niet op voorhand als verantwoorde kredietverlening kan worden gezien.
Op welke feiten is deze koerswijziging van de AFM gebaseerd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw mening over deze koerswijziging van de AFM?
In de Wet op het financieel toezicht (Wft) is thans een open norm voor verantwoorde kredietverstrekking geformuleerd. Daarnaast is in lagere regelgeving vastgelegd dat de sector deze open norm invult middels zelfregulering (in de huidige praktijk is dat de Gedragscode Hypothecaire Financieringen, de GHF). Door de Minister van Financiën en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is aangegeven dat zij zowel de GHF als de regels voor de NHG zien als een invulling van de open norm voor verantwoorde kredietverstrekking. De AFM ziet vanuit haar toezichthoudende rol toe op de naleving van de open norm. Daarbij heeft de AFM een eigen verantwoordelijkheid. Deze constructie kan leiden tot onduidelijkheid, zoals thans is gebeurd middels de brief die de AFM heeft verstuurd over de Nibud normen. Deze onduidelijkheid is ongewenst. Ik zal maatregelen treffen om dit in de toekomst te voorkomen. Hiertoe zal ik het proces rondom het opstellen van en de goedkeuring van de leennormen van het Nibud anders vormgeven, in nauwe samenwerking met mijn collega van BZK. Hierbij vind ik het van belang dat de visie van de AFM en DNB structureel wordt meegenomen. Indien nodig zal ik wettelijke maatregelen treffen, waarbij ik dan ook zal bezien of het nodig is om andere elementen die betrekking hebben op het tegengaan van overkreditering vast te leggen.
Wat is het effect voor de groep van tweeverdieners die één tot anderhalf keer modaal verdienen?
Er is geen sprake van een verandering in de leensystematiek. De leencapaciteit van een consument wordt al jarenlang bepaald door het financieringslastpercentage (het percentage van het inkomen dat gebruikt mag worden voor woonlasten) van het hoogste inkomen van de tweeverdieners toe te passen op het verzamelinkomen van de beide inkomens.
In algemene zin kan worden gesteld dat tweeverdieners wat minder kunnen lenen dan in 2011. Er is sprake van een verkrapping, die is ingeprijsd in de normen door het Nibud, vanwege de toenemende overige uitgaven voor levensonderhoud. Hiertegenover staat wel dat een hypotheek ook afhankelijk is van de individuele situatie van de huishoudens, de hypotheek(vorm) en de hoogte van de rente. Verder kan er meer worden geleend dan de norm voorschrijft, dit kan door gebruik te maken van één van de, in de Gedragscode Hypothecaire Financieringen opgenomen, uitzonderingsmogelijkheden.
Wat is het effect voor starters op de huizenmarkt? In hoeverre komen zij nog wel in aanmerking voor een huis?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhoudt deze koerswijziging van de AFM – die volgens het bericht op de website is afgestemd met de Nederlandsche Bank (DNB) – zich tot de oproep van DNB enige dagen daarvoor dat starters zich juist op de huizenmarkt zouden moeten begeven omdat de huizen nu beter betaalbaar zijn?2
Het artikel van DNB heeft betrekking op de prijzen op de huizenmarkt. Prijsdalingen verlagen de financieringslasten van een woningaankoop en bieden kansen voor starters. Dit laat onverlet dat diezelfde starters een verantwoorde hypotheek geadviseerd moeten krijgen.
Het salaris van de Floriadedirectie en de vergoedingen van de commissarissen bij Floriade |
|
Frans Timmermans (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA), Pauline Smeets (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat de directie van Floriade een inkomen heeft ver boven de Balkenendenorm?
Per 1 maart 2006 is de Wet Openbaarmaking uit Publieke middelen gefinancierde Topinkomens (Wopt) in werking getreden.
Deze wet regelt dat organisaties die onder de werking van de Wopt vallen de gegevens openbaar moeten maken van functionarissen wier beloning in enig jaar boven het gemiddeld ministersalaris (normbedrag voor 2010 vastgesteld op € 193 000) uitstijgt.
De Wopt heeft alleen betrekking op de publieke en semipublieke sector.
De ontwikkeling en de bedrijfsvoering van de Floriade is ondergebracht in een besloten vennootschap.
Op mijn verzoek heeft de voorzitter van de Raad van Commissarissen mij medegedeeld dat de vergoeding van de Floriadedirectie niet boven het normbedrag ligt dat in de Wopt is opgenomen.Het ministerie van EL&I is niet betrokken bij de vaststelling van de financiële beloning en uitbetaling van de Floriade directie.
Zo ja, wat is hierover uw mening? Wat gaat u doen om deze misstand aan te pakken?
Zie de beantwoording van vraag 1.
Hoeveel subsidie van de Rijksoverheid en andere overheden wordt gebruikt om dit salaris te financieren?
Voor zover het de rijksoverheid betreft worden geen subsidies verstrekt om het salaris van de Floriadedirectie te financieren.
Het toenmalige ministerie van LNV heeft met een plan van aanpak ingestemd dat voorziet in de financiering van concrete uitvoeringsmaatregelen naar aanleiding van een aangenomen amendement van de leden Koopmans en Wilders in 2006. Het bedrag van de LNV-subsidie bedroeg € 5 000 000,– voor de Floriade. Financiering van het salaris van de Floriadedirectie met deze LNV-subsidie is niet toegestaan.
Is het waar dat de commissarissen van Floriade 4000 euro per vergadering ontvangen?
De voorzitter van de Raad van Commissarissen heeft mij medegedeeld dat de vergoeding 750 euro netto per maand gemiddeld per commissaris bedraagt.
Daarnaast heeft de toenmalige minister van LNV een algemene tentoonstellingscommissaris benoemd die de taak heeft om Nederland te vertegenwoordigen met betrekking tot de organisatie van de Floriade 2012.
De tentoonstellingscommissaris, die geen lid is van de Raad van Commissarissen, ontvangt een vaste vergoeding van 1250 euro per maand.
Wat is uw standpunt over deze bovenmatige vergoeding?
Uit de door de voorzitter van de Raad van Commissarissen verstrekte gegevens kan ik niet afleiden dat er sprake is van een bovenmatige vergoeding.
De onkostenvergoeding van de tentoonstellingscommissaris is vastgesteld op basis van het Besluit vergoedingen adviescolleges en commissies van 21 januari 2009.
In hoeverre wordt deze vergoeding met overheidsgeld gefinancierd?
De vergoedingen van de Raad van Commissarissen worden niet gefinancierd door de Rijksoverheid.
De vergoeding van de tentoonstellingscommissaris wordt voor de helft gefinancierd door EL&I en voor de helft door de besloten vennootschap van de Floriade.
De ministeriële regeling bij de Geefwet |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het informatieblad over de Geefwet1, waarin o.m. staat vermeld: «6 Giftenaftrek steunstichting SBBI Eenmalige giften aan een steunstichting SBBI worden, onder voorwaarden, aftrekbaar in de inkomstenbelasting. Ook in de vennootschapsbelasting worden giften aan dergelijke stichtingen aftrekbaar. Een steunstichting SBBI is een stichting die speciaal is opgericht ter ondersteuning van een sociaal belang behartigende instelling (SBBI) en om geld in te zamelen voor een specifiek doel. Deze specifieke doelen zullen bij ministeriele regeling worden aangewezen. Voorbeelden van SBBI’s zijn muziekverenigingen, sportverenigingen, buurthuizen, ouderenverenigingen en scoutinggroepen»?
Ja.
Klopt het dat de Geefwet op 1 januari 2012 in werking is getreden?2
Zie antwoord vraag 1.
Is er al overleg geweest over de inhoud van de ministeriele regeling, zoals vermeld onder 1, met vertegenwoordigers van de organisaties, zodat het een duidelijke, heldere en royale regeling wordt? Wordt de regeling nog ter consultatie voorgelegd aan de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB)?
Er is contact opgenomen met de meest gerede overlegpartners. Gelet op de geringe omvang van de vrijgemaakte budgettaire ruimte en de bij de parlementaire behandeling gegeven toelichting op het amendement wordt in eerste instantie met de NOC*NSF en met de Koninklijke Nederlandse federatie van muziekverenigingen gesproken. Onderwerp van het gesprek zijn de mogelijke in aanmerking komende doelen, de afbakening daarvan en de budgettaire beheersbaarheid. Met de KNB is overleg gaande over de voorwaarden die aan de steunstichting worden gesteld en de rol die de notaris kan hebben bij de procedure rondom het aanmerken van een instelling als steunstichting SBBI. Het concept van de ministeriële regeling zal ook worden voorgelegd aan enkele vertegenwoordigers van belastingadviseurs, met wie ook over het eerdere concept van de regeling met betrekking tot de voorwaarden voor commerciële activiteiten is gesproken.
Wanneer wordt de regeling gepubliceerd?
In het amendement waarmee giftenaftrek in de inkomstenbelasting geregeld is voor de steunstichting SBBI, is tevens vastgelegd dat het ontwerp van de ministeriële regeling waarin de voorwaarden zijn vastgelegd ten minste vier weken voordat de regeling wordt vastgesteld, moet worden voorgelegd aan beide kamers der Staten-Generaal. Dit voorleggen zal gebeuren nadat het concept met de in antwoord op vraag 3 genoemde partijen is besproken. Na die voorlegging zal de regeling zo spoedig mogelijk worden gepubliceerd.
Deelt u de mening dat het zeer belangrijk is voor de rechtszekerheid dat SBBI’s die een steunstichting willen oprichten weten aan welke voorwaarden zij moeten voldoen, mede aangezien de wet reeds in werking is getreden?
Ja. Ik streef er daarom naar de regeling op zo kort mogelijke termijn af te ronden.
Herinnert u zich uw brief aan de Eerste Kamer van 13 december 20113 waarin u in uw rol als medewetgever hebt goedgekeurd dat schenkingen aan steunstichtingen van een SBBI vrijgesteld zullen zijn van schenkbelasting? Kent u het commentaar van de redactie van de NTFR4, en zo ja, wanneer wordt het beleidsbesluit met de goedkeuring gepubliceerd?
Ja, ik herinner mij mijn brief van 13 december 2011. Mijn toezegging in die brief, die als Kamerstuk publiek toegankelijk is, is afdoende om in de praktijk de vrijstelling toe te passen zodra de criteria voor die steunstichtingen en doelen bekend zijn. Daarvoor is het niet nodig om deze toezegging in een beleidsbesluit vast te leggen. Het is mijn voornemen die vrijstelling via de dit voorjaar in te dienen Fiscale Verzamelwet 2012 met terugwerkende kracht in de Successiewet 1956 te verankeren.
Op welke wijze kan een sportvereniging of een muziekvereniging vandaag al een steunstichting oprichten voor een nieuwe accommodatie, nieuwe uniforms of een jubileum en gebruik maken van de nieuwe faciliteit? Indien dat nog niet kan, moet dan bijvoorbeeld een 100-jarig jubileum na 101 jaar gevierd worden omdat de regeling niet klaar is?
Op dit moment is, mede gelet op de hiervoor bedoelde overleggen, nog geen uitsluitsel te geven met betrekking tot de voorwaarden waaraan de steunstichting moet voldoen of tot de toegestane doelen. Het is dan ook nog niet mogelijk een steunstichting SBBI op te richten waarvan de donateurs al gebruik kunnen maken van de faciliteit van de giftenaftrek in de inkomstenbelasting.
Klopt het dat in de tussentijd erkende Haagse ontmoetingsplaatsen van politici, journalisten en lobbyisten zoals de «Stichting Instandhouding Nieuwspoort», de «Stichting Perscentrum Nieuwspoort» en de «Nieuwe of Littéraire Sociëteit De Witte» hun volledige staat als goede doel hebben behouden met alle bijbehorende belastingvoordelen, ook in 2012?5 Zo ja, onder welke van de in artikel 5b van de Algemene Wet Rijksbelastingen genoemde categorieën goede doelen vallen ze dan?
Zowel «Stichting Instandhouding Nieuwspoort» als de «Stichting Perscentrum Nieuwspoort» zijn momenteel aangemerkt als ANBI, zoals ook te zien is op de ANBI-lijst op www.belastingdienst.nl. Zoals de penningmeester van Nieuwspoort in een interview in het Algemeen Dagblad van 4 januari 2012 meedeelde, onderzoekt de Belastingdienst momenteel op verzoek van deze instellingen of zij (nog steeds) voldoen aan de vereisten die gelden voor ANBI’s en onder welke categorie de instellingen vallen.
Met betrekking tot «Nieuwe of Littéraire Sociëteit De Witte» merk ik het volgende op. Deze instelling was abusievelijk aangemerkt als ANBI, omdat zij als een geheel werd gezien met de Stichting Monument de Witte. Inmiddels is dit in overleg met de betrokken instellingen veranderd. Dat houdt in dat de ANBI-status van Nieuwe of Littéraire Sociëteit De Witte is ingetrokken en dat die status alleen nog is verleend aan Stichting Monument De Witte. Dit is ook te zien op de eerder genoemde ANBI-lijst. De Stichting Monument De Witte is een culturele instelling.
Kunt u aangeven of en hoe Algemeen Nut Beogende Instellingen (ANBI’s) die als culturele instellingen willen worden aangemerkt, dit kunnen aanvragen bij de inspectie Den Bosch en per wanneer en hoe uit het ANBI-register zal blijken dat instellingen als culturele instelling gekwalificeerd kunnen worden? Worden de eisen waaraan een instelling moet voldoen om als culturele instelling te worden gekwalificeerd nog in de Uitvoeringsregeling Algemene Wet inzake de Rijksbelastingen (AWR) vastgelegd?
Bestaande ANBI’s die als culturele instelling zijn gekwalificeerd, zijn vanaf 10 januari 2012 op het ANBI-register identificeerbaar via de vermelding «cultuur» achter hun naam. Desgewenst kan een culturele ANBI bij de Belastingdienst te Den Bosch een beschikking aanvragen waarin is vermeld dat de instelling als een culturele ANBI kwalificeert. De eisen waaraan een instelling moet voldoen om als culturele instelling te worden gekwalificeerd worden in de hierna bij het antwoord op vraag 10 genoemde uitvoeringsregeling vastgelegd.
Wanneer wordt de definitieve versie van de Uitvoeringsregeling AWR over de commerciële activiteiten door ANBI’s en andere regelingen verwacht? Zijn de overleggen hierover met de Samenwerkende Brancheorganisaties Filantropie (SBF) en de in de memorie van antwoord6 genoemde belastingadviseurs inmiddels afgerond?
Op dit moment wordt gewerkt aan de regeling waarbij de artikelen uit de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 die betrekking hebben op de ANBI’s worden overgebracht naar de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994. Daarin zullen ook de bepalingen met betrekking tot de commerciële activiteiten worden opgenomen, alsmede bepalingen met betrekking tot culturele instellingen en de eerder genoemde bepalingen met betrekking tot de steunstichtingen SBBI. Met de SBF en enkele aan de NOB verbonden belastingadviseurs is vorig jaar al enkele malen overlegd over de voorwaarden ter zake van de commerciële activiteiten. Omdat die voorwaarden in de kern inhouden dat commerciële activiteiten van welke aard ook niet aan de ANBI-status in de weg staan, mits op de winst die met die activiteiten wordt behaald de vennootschapsbelasting op reguliere wijze wordt toegepast en deze winst vervolgens ten goede komt aan het doel van de ANBI, verwacht ik niet dat over deze regels nog veel overleg nodig is.
Ook over de eis dat de inkomsten niet mogen worden opgepot ten behoeve van vermogensvorming is constructief overlegd en overeenstemming bereikt. De definitieve conceptregeling zal nogmaals aan deze partijen worden voorgelegd, tezamen met de bepalingen over de steunstichtingen SBBI. Ik streef er naar de regeling op zo kort mogelijke termijn af te ronden.
Het bericht in de pers: De ‘Dutch pita’: Grieks geld in Holland |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht De «Dutch pita»: Grieks geld in Holland uit de Pers van 27 december 2011?1
Ja
Wat vindt u van de gewekte suggestie in het artikel dat Nederland Griekse multinationals helpt met belastingontwijking?
De term «Dutch sandwich» is geen nauwkeurig omschreven term en er bestaat geen juridische definitie van. In het algemeen wordt er mee gedoeld op een structuur waarin, binnen een internationaal opererend concern, geldstromen van een deel van het concern via Nederland naar andere delen van het concern lopen. Het effect van zo’n «Dutch sandwich» op de belastingpositie van een concern is afhankelijk van de van toepassing zijnde belastingverdragen, van Europees recht en van het nationale recht van de betrokken staten.
Ik ben niet van mening dat het opnemen van Nederlandse vennootschappen in internationale structuren in het algemeen moet worden tegengegaan. Het bericht in «De Pers» geeft mij ook geen aanleiding voor een dergelijk oordeel in relatie tot Griekse bedrijven.
Het bericht maakt niet duidelijk welke Griekse belasting zou worden ontweken door, in een internationale structuur, waarin ook Griekse bedrijven opereren, een Nederlandse vennootschap op te nemen.
Er is geen aanleiding te veronderstellen dat Griekse winstbelasting kan worden ontweken door het opnemen van een Nederlands lichaam in een internationale structuur. Voor zover de inhouding van Griekse dividendbelasting wordt voorkomen, is dat in elk geval geen gevolg van Nederlandse wetgeving. Ook ligt het niet voor de hand dat de oorzaak ligt in het bilaterale belastingverdrag tussen Nederland en Griekenland, nu het daarin overeengekomen bronbelastingtarief op dividenden hoger is dan in de meeste andere verdragen die Griekenland heeft gesloten.
Voor zover Griekenland geen dividendbelasting inhoudt op grond van de Moeder-dochterrichtlijn, wijs ik erop dat deze richtlijn de toepassing van nationale (in dit geval Griekse) anti-misbruikmaatregelen toelaat.
Ik ben dan ook van mening dat de suggestie in het genoemde bericht, dat Nederland Griekse bedrijven helpt met belastingontwijking onjuist is.
In het genoemde artikel wordt ook geschreven dat de betrokken Nederlandse vennootschappen brievenbusfirma’s zijn zonder economische activiteiten. Tijdens de behandeling van het Belastingplan 2012 cs is een motie aangenomen van de leden Braakhuis (GroenLinks) en Groot (PvdA) met het verzoek aan de regering om de substance-eisen en de naleving van de substance-eisen tegen het licht te houden en de Tweede Kamer hierover te informeren voor het AO Fiscale Agenda. Aan de uitvoering van deze motie wordt op dit moment gewerkt en ik streef ernaar daarover voor het zomerreces verslag te doen.
Bent u bekend met het fenomeen «Dutch sandwich»-constructies?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat dit soort praktijken moet worden tegengegaan en zo ja, wat bent u van plan daaraan te gaan doen?
Zie antwoord vraag 2.
In het artikel wordt ook gesproken van een Griekse goudmijn die via een Nederlandse coöperatie onder de Griekse belastingplicht uitkomt en die in Nederland vrijstelling van dividendbelasting krijgt, is deze constructie nog mogelijk na de recente aanscherping in het Belastingplan?
Zoals bekend kan ik op grond van artikel 67 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen geen informatie geven over individuele belastingplichtigen. Zonder in strijd te komen met die bepaling zou ik wel een reactie kunnen geven op algemene vragen over de fiscale behandeling van een bepaald feitencomplex.
Zoals ik hierboven heb aangegeven ga ik ervan uit dat bedrijven voor hun activiteiten in Griekenland onderworpen zijn aan Griekse winstbelasting en dat inhouding van bronbelasting op uitgekeerde winsten plaatsvindt binnen de regels van Moeder-dochterrichtlijn en het van toepassing zijnde verdrag. Het gebruik van een Nederlandse coöperatie doet daar niet aan af.
In algemene zin is, als gevolg van de recente aanpassing in het Belastingplan 2012, een coöperatie inhoudingsplichtig voor de dividendbelasting indien de coöperatie aandelen houdt met als voornaamste doel of een van de voornaamste doelen om de heffing van dividendbelasting of buitenlandse belasting bij een ander te ontgaan en het lidmaatschapsrecht van die coöperatie bij het lid niet behoort tot het vermogen van een onderneming. Met deze nieuwe maatregel kan, afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden, in misbruiksituaties in Nederland dividendbelasting worden ingehouden bij een coöperatie.
De fiscale behandeling van transformatie van kantoorpanden |
|
Ed Groot (PvdA), Jacques Monasch (PvdA), Wouter Koolmees (D66) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het onderzoek «Transformatie kantoren gaat niet vanzelf» in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en acht Nederlandse gemeenten en de in dat rapport gesignaleerde fiscale knelpunten bij de transformatie van kantoren naar (huur)woningen?
Ja.
Bent u het eens met de stelling in het onderzoek dat bij transformatie van kantoren in huurwoningen in feite twee keer btw wordt betaald, hetgeen de kosten voor de te realiseren huurwoningen kan doen oplopen met 100 euro per vierkante meter? Is het, gegeven dat afschaffing van de zogenoemde btw-integratieheffing geen begaanbare weg is, dan in ieder geval mogelijk om een getransformeerd kantoorpand fiscaal niet te bejegenen als een «nieuw vervaardigd» onroerend goed maar als een getransformeerd bestaand vastgoed, zodat dubbele btw-heffing zoveel mogelijk kan worden voorkomen? Ziet u mogelijkheden langs deze weg de vastgoed- en bouwsector tegemoet te komen en tevens een bijdrage te leveren aan vermindering van het overaanbod van kantoren enerzijds en de schaarste aan woningen in stedelijke gebieden anderzijds?
Nee, met deze stelling ben ik het in algemene zin niet eens. In het geval een kantoorpand eerder voor belaste prestaties is gebruikt drukt er geen btw meer op het pand. Er heeft dan immers aftrek van btw plaatsgevonden. In het geval een pand voor vrijgestelde prestaties is gebruikt, drukt er nog wel btw op het pand. Vaak wordt hiermee dan in de verhuurprijs echter al rekening gehouden en is de verhuurder aldus gecompenseerd voor de btw die hij niet kon aftrekken.
Bovendien wordt eventuele niet afgetrokken btw alsnog – tijdsevenredig- teruggegeven als zich binnen 10 jaar na eerdere aanschaf een integratieheffing voordoet.
Die integratieheffing doet zich voor als delen van een bestaand pand worden gebruikt voor de vervaardiging van een nieuw pand. De integratieheffing zorgt voor een vergelijkbare btw-druk, ongeacht of het om een getransformeerd pand gaat dan wel om een pand dat geheel nieuw voor de koop- of huurmarkt is gebouwd. Dit vanuit het oogpunt van btw-neutraliteit.
Overigens ben ik wat betreft de toepassing van de integratieheffing op dit moment nog in afwachting van het oordeel van het Europese Hof van Justitie of alle ter beschikking gestelde stoffen, zoals grond, wel in de maatstaf van heffing voor de integratieheffing dienen te worden opgenomen. Een negatieve beslissing zou de markt in die zin tegemoet komen.
Met betrekking tot de vraag of het mogelijk is om een bijdrage te leveren aan de onderhavige problematiek door een getransformeerd kantoorpand fiscaal niet te bejegenen als een «nieuw vervaardigd» onroerend goed maar als een getransformeerd bestaand vastgoed, zodat dubbele btw-heffing zoveel mogelijk kan worden voorkomen, merk ik het volgende op.
De vaststelling of door transformatie een nieuw goed ontstaat hangt af van de feiten van het specifieke geval. Deze feiten zijn wat ze zijn, bij transformatie van kantoorpanden net zo goed als bij andere transformaties, en kunnen niet anders worden geduid. Het kan overigens goed zijn dat een transformatie – zelfs een zeer begrotelijke – toch geen nieuw vervaardigd goed oplevert. Louter de functiewijziging zal doorgaans – gelet op de huidige stand van de jurisprudentie – onvoldoende zijn om van een nieuw vervaardigd goed te kunnen spreken. Er zal dan ook niet in alle gevallen sprake zijn van een nieuw vervaardigd goed en de integratieheffing zal veelal achterwege blijven. Of er sprake is van een vervaardigd goed is in laatste instantie ter beoordeling van de rechter en kan niet in een algemene regel worden vastgelegd, juist omdat het om de waardering van de feiten gaat.
Bent u bereid om de vrijstelling van overdrachtsbelasting bij doorverkoop van commercieel vastgoed te verlengen van zes maanden naar twaalf maanden, zoals nu ook al geldt bij de doorverkoop van woningen, zodat projectplannen voor transformatie van vastgoed meer kans krijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, daar ben ik niet toe bereid. Binnen de overdrachtsbelasting geldt een regel dat bij een verkrijging binnen zes maanden na de vorige verkrijging alleen overdrachtsbelasting is verschuldigd over de meerwaarde. Dit is de waarde minus het bedrag waarover bij de eerdere verkrijging overdrachtsbelasting verschuldigd was, (of btw die niet in aftrek kon worden gebracht). De tijdelijke verlenging van de termijn van zes maanden naar twaalf maanden geldt alleen voor woningen waarbij de eerste verkrijging heeft plaatsgevonden in 2011. De suggestie ziet op verlenging van de termijn van zes maanden ook voor niet-woningen vanuit de gedachte dat projectontwikkelaars dan eerder zullen overgaan tot aankoop van leegstaande kantoren omdat een kleiner risico bestaat twee keer overdrachtsbelasting te moeten betalen.
Allereerst merk ik op dat als bij de transformatie van een kantoorpand sprake is van een vervaardigd nieuw goed in de zin van de omzetbelasting, er geen overdrachtsbelasting verschuldigd is maar omzetbelasting. Voor die gevallen heeft een verlenging van de termijn van zes maanden dus geen effect. Er zijn ook andere redenen waarom het effect van een dergelijke maatregel als twijfelachtig moet worden beoordeeld. Bij beslissingen over herontwikkeling van kantoorpanden spelen tal van factoren een rol die veel belangrijker zijn dan fiscale overwegingen. Denk hierbij aan de rol van de gemeente (op welke wijze gaat de gemeente om met het verkopen van grond om nieuwbouw mogelijk te maken), de interesse van projectontwikkelaar (is er een markt voor) of de vraag (vaak liggen de panden op incourante locaties). Daarnaast merk ik op dat de zesmaanden regeling een generieke regeling is waarbij niet van belang is wie de verkrijger is en in welk kader de verkrijging plaatsvindt. Een specifieke regeling, waarin een langere termijn geldt voor verkrijging van onroerende zaken die bestemd zijn om herontwikkeld te worden, leidt tot verschillende problemen waardoor zo’n specifieke regeling af te raden is. Vanwege het selectieve element binnen een generieke regeling bestaat het risico van ongeoorloofde staatssteun. Een afwijkende termijn voor een specifieke groep leidt bovendien tot afbakeningsproblemen en een verhoging van de uitvoeringskosten voor de belastingdienst (extra afstemming met notarissen, extra toezicht en aanpassing van systemen). Deze problemen kunnen voor een deel vermeden worden door de termijn van zes maanden te verlengen voor alle niet-woningen. Dit heeft echter grotere budgettaire consequenties. Gezien het twijfelachtige effect van de maatregel op het tegengaan van kantoorleegstand zal het voordeel van een dergelijke maatregel voor een groot deel dan niet toekomen aan de groep en het doel waarvoor de maatregel bedoeld is.
Volgens het kabinet1 vormt de WOZ-waarde geen belemmering om commercieel vastgoed onroerende zaken af te waarderen tot een lagere marktwaarde, omdat dan het afwaarderingsverlies fiscaal aftrekbaar blijft; hoe kunt u dan verklaren waarom in bovengenoemd rapport de veelal hogere WOZ-waarde wel degelijk als een knelpunt wordt ervaren in de markt?
In het rapport «Transformatie kantoren gaat niet vanzelf» gaat het over het jaarlijks afschrijven op vastgoed. In de door u aangehaalde brief van de minister van Financiën van 4 oktober 2011 gaat het over het afwaarderen op lagere marktwaarde. Het rapport zegt dat beleggers beperkt worden in de mate waarin ze afschrijvingen fiscaal ten laste van de winst kunnen brengen. Het klopt dat vastgoedbeleggers verhuurde onroerende zaken voor de belastingheffing kunnen afschrijven tot de WOZ-waarde. Daarnaast kan een incidentele afwaardering naar lagere marktwaarde aan de orde zijn als de marktwaarde lager is dan de WOZ-waarde, bijvoorbeeld in geval van (langdurige) leegstand. Dit afwaarderingsverlies, dat dus niet wordt beperkt door de WOZ-waarde, is fiscaal aftrekbaar. Als de leegstaande kantoorruimte vervolgens weer wordt verhuurd, moet het eerder in aanmerking genomen afwaarderingsverlies worden teruggenomen.
Ziet u nog andere mogelijkheden om de transformatie van commercieel vastgoed naar huur- of koopwoningen langs fiscale weg te stimuleren?
In een brief die de minister van Infrastructuur en Milieu mede namens mij op 28 april 2011 naar de Tweede Kamer heeft gestuurd2, is uitvoerig ingegaan op tal van suggesties die zijn gedaan om met fiscale maatregelen kantorenleegstand aan te pakken. In deze brief is onder meer verwezen naar de uitgangspunten in de fiscale agenda die ik namens het kabinet in het voorjaar van 2011 naar de Tweede Kamer heb gestuurd. Op grond van die uitgangspunten, eenvoud, soliditeit en fraudebestendigheid, is aangegeven dat het kabinet terughoudend is waar het gaat om het introduceren van nieuwe fiscale instrumenten. Daarnaast is ook gewezen op beperkingen uit hoofde van Europese regelgeving en niet te vergeten budgettaire overwegingen, want – dat lijkt soms wel eens te worden vergeten – ook belastinguitgaven belasten het overheidstekort.
Daarnaast is in de brief van 28 april ook gewezen op wat fiscaal wel mogelijk is. Zo kan op verhuurde kantoorpanden zonder meer worden afgeschreven tot de WOZ-waarde, kunnen kosten (zoals hypotheekrente) gewoon in aftrek worden gebracht ongeacht of het pand leeg staat en, zoals ook in antwoord op vraag 4 is verwoord, kan in geval van langdurige leegstand afwaardering plaatsvinden tot onder de WOZ-waarde. Dit nog afgezien van mogelijkheden die gemeenten hebben, bijvoorbeeld in de sfeer van de OZB.
Op grond van de hiervoor kort geschetste overwegingen acht ik het niet mogelijk en ook niet wenselijk om langs fiscale weg de transformatie van commercieel vastgoed naar huur- of koopwoningen (extra) fiscaal te stimuleren.
Het opeens stopzetten van toeslagen |
|
Sadet Karabulut , Farshad Bashir |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Waarom zijn er rond 20 december door de Belastingdienst brieven verstuurd aan toeslaggerechtigden met de mededeling dat de huur- en/of zorgtoeslag per 1 januari 2012 wordt stopgezet? Bent u ervan op de hoogte dat deze mensen veelal nog recht op een toeslag hebben?
Elk jaar komt een aantal toeslaggerechtigden niet meer in aanmerking voor het automatisch continueren van hun toeslag naar het volgende jaar. Enerzijds is dat het gevolg van aangepaste normen, waardoor er geen recht meer is. Anderzijds door toezichtacties van de Belastingdienst. Ook ten aanzien van toeslagjaar 2012 is dat het geval.
Wat dit jaar anders is dan in andere jaren, is dat door de implementatie van het nieuwe toeslagensysteem er burgers zijn die als gevolg van onder andere de inkomensharmonisatie geen toeslag meer ontvangen. Hierover heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd.1
In totaal hebben rond 20 december 2011 ongeveer 48 000 burgers een brief ontvangen waarin is aangegeven dat zij volgens de gegevens van de Belastingdienst voor toeslagjaar 2012 geen recht meer hebben op een huurtoeslag. Ook voor de zorgtoeslag is een dergelijke brief gezonden. Daarbij ging om ongeveer 120 000 brieven.
Als burgers menen wel recht te hebben op een toeslag, dan is in de brief aangegeven dat zij de toeslag opnieuw kunnen aanvragen. Ook dit is niet anders dan in andere jaren. Wat wel nieuw is, is dat burgers nu gebruik kunnen maken van Mijn Toeslagen, op www.toeslagen.nl. Daarnaast kunnen ze ook de BelastingTelefoon bellen.
Evenwel is er dit jaar iets niet goed gegaan met een groep van ongeveer 600 toeslaggerechtigden. Bij deze groep, zo is gebleken, de toeslag ten onrechte stopgezet. Het betreft een groep burgers die een verblijfstatus in GBA hebben waardoor ze in beginsel niet in aanmerking komen voor een toeslag. De betreffende burgers hebben echter aangegeven hierop een uitzondering te zijn, waardoor ze wél recht hebben. Hiervoor is evenwel aanvullende informatie van de IND nodig. Inmiddels is contact geweest met de IND en is inderdaad gebleken dat betreffende burgers recht hebben. De IND levert de ontbrekende informatie alsnog aan bij de Belastingdienst.
Op basis waarvan is de conclusie getrokken dat deze mensen geen recht op een toeslag hebben? Hoeveel mensen hebben deze brief ontvangen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat toeslaggerechtigden pas op 20 december 2011 krijgen meegedeeld dat zij per 1 januari 2012 geen recht op een toeslag hebben en dat zij opnieuw een toeslag kunnen aanvragen? Acht u een termijn van 10 dagen een redelijke termijn om deze kennisgeving van stopzetting te versturen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de Belastingdienst de komende tijd goed bereikbaar is zodat mensen met vragen over bijvoorbeeld deze brief snel geholpen kunnen worden?
Naast het feit dat burgers via Mijn Toeslagen op www.toeslagen.nl 24 uur per dag en zeven dagen per week hun aanvraag eenvoudig kunnen indienen, kunnen ze de BelastingTelefoon bellen. Van 20 december tot en met 27 december was de BelastingTelefoon op werkdagen van 8–22 uur geopend. Op andere werkdagen is de BelastingTelefoon van 8–20 uur open. Als burgers daar aangeven dat ze toch recht denken te hebben, dan kan de BelastingTelefoon de aanvraag direct verwerken.
Daarnaast is het ook mogelijk om op werkdagen naar de balie van een regiokantoor van de Belastingdienst te gaan. Ook daar kunnen burgers geholpen met het indienen van een aanvraag.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat hernieuwde aanvragen voor een toeslag snel in behandeling worden genomen?
Als burgers voor 3 januari 2012 hun eerste aanvraag indienen dan krijgen zij op 20 januari 2012 hun toeslag weer uitbetaald. Dit is dan een dubbele betaling. Burgers die bellen of langskomen bij de balie, worden hierop gewezen.
Deelt u de mening dat op deze manier toeslaggerechtigden in een lastige situatie terecht kunnen komen omdat zij zonder een toeslag de vaste lasten mogelijk niet meer kunnen betalen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen die recht op een toeslag hebben niet in problemen komen door deze abrupte stopzetting van de toeslagen? Bent u bereid om u maximaal in te spannen om deze mensen alsnog op tijd de toeslag uit te betalen waar zij recht op hebben?
Ten aanzien van de ongeveer 600 burgers waarbij de toeslag ten onrechte is gestopt heeft de Belastingdienst contact met deze burgers opgenomen. Deze burgers is uitgelegd wat er aan de hand was en is er een nieuwe aanvraag ingediend. Vanaf 20 januari 2012 krijgen ze hun toeslag weer uitbetaald.
De Belastingdienst vraagt deze burgers actief of er hierdoor sprake is van acute financiële problemen. Als dat zo is, dan neemt de Belastingdienst contact op met, bijvoorbeeld, de verhuurder. Voorzover mij nu bekend hebben zich nog geen acute problemen voorgedaan.
Ten aanzien van alle andere gevallen geldt het normale beleid. Dit houdt in dat een burger, die recht heeft op een toeslag, zelf contact moet opnemen met de Belastingdienst. Als hij aangeeft dat hij door de latere uitbetaling in financiële problemen komt, dan neemt de Belastingdienst contact op met, bijvoorbeeld, de verhuurder.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
Ja.
De vermogenstoets in de huurtoeslag voor 2012 |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Ed Groot (PvdA), Bruno Braakhuis (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich nog dat u tijdens het plenaire debat over het Belastingplan 2012 heeft toegezegd dat u mensen zou informeren over de verlaging van de vermogenstoets in de huurtoeslag voor 2012, zowel middels een persbericht als middels informatie op de site van de Belastingdienst/Toeslagen?
In de Tweede Kamer is gesproken over de afschaffing van de kindertoeslag die de vorm heeft van een verhoging van het heffingsvrije vermogen in box 3 en het mogelijke effect hiervan op de huurtoeslag van mensen met kinderen. Ik heb verder in het plenaire debat aangegeven dat ik naar aanleiding van het Belastingplan 2012 meerdere zaken in de pers zal brengen.
Na de stemming in de Tweede Kamer is een persbericht over alle wijzigingen van het Belastingplan 2012 uitgebracht. Hierin staat dat het vanaf 2012 niet meer mogelijk is een extra bedrag per minderjarig kind op te tellen bij het heffingsvrij vermogen van box 3 en dat deze maatregel mogelijk effect heeft op de huurtoeslag van mensen met minderjarige kinderen. Daarnaast is toen een bericht op de eerste pagina van de website van toeslagen (www.toeslagen.nl) geplaatst dat de vermogenstoets huurtoeslag met minderjarige kinderen wijzigt. Het volledige bericht luidt:
Vanaf 2012 kunt u geen extra bedrag per minderjarig kind bij het heffingvrij vermogen (box 3) meer optellen. Deze maatregel heeft mogelijk effect op uw huurtoeslag.
Heffingvrij vermogen is een vast bedrag van uw bezittingen min schulden waarover geen belasting hoeft te worden betaald. Vanaf 2012 kunt u alleen rekenen met uw eigen heffingvrije vermogen (€ 21 139). Als u heel 2012 een fiscale partner hebt of daarvoor kiest, is het heffingvrije vermogen € 42 278.
Komt u op toetsdatum 1 januari 2012 boven het heffingvrije vermogen uit? Dan hebt u geen recht op huurtoeslag voor 2012. Zet dan zelf uw huurtoeslag stop. Uw huurtoeslag stopzetten met ingang van 1 januari 2012 kan vanaf december 2011.»
Verder zijn de intermediairs (o.a. woningbouwcorporaties, sociale raadslieden en gemeenten) geïnformeerd over de afschaffen van de kindertoeslag van het heffingsvrije vermogen in box 3, zodat zij hun klanten hierover kunnen informeren.
Klopt het dat mensen, als zij ook maar € 1 boven de vermogenstoets uitkomen op 1 januari hun hele huurtoeslag over het jaar 2012 kunnen kwijtraken?
Ja, de wetgever heeft in de Wet op de huurtoeslag gekozen voor een vermogenstoets waarbij men geen recht op huurtoeslag heeft wanneer men boven het bedrag van de vrijstelling van box 3 van de Wet op de Inkomstenbelasting uitkomt.
Acht u het denkbaar dat deze mensen en de buitengewoon efficiënte Belastingdienst/Toeslagen daar pas na een jaar achter komen, zodat zij geconfronteerd kunnen worden met terugvorderingen van vele duizenden euro’s?
De wetgever heeft in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen bepaald dat aanvragers van een toeslag wijzigingen die van belang zijn voor het recht op en de hoogte van de toeslag aan de Belastingdienst/Toeslagen moeten doorgeven. De Belastingdienst/Toeslagen kan dan hierop (het voorschot op) de toeslag aanpassen. Het gaat bijvoorbeeld om wijzigingen in de huishoudsamenstelling, het inkomen en in het geval van de huurtoeslag een wijziging in het vermogen. Indien toeslagaanvragers deze wijzigingen direct doorgeven kan hierdoor worden voorkomen dat na afloop van het toeslagjaar bij het definitief toekennen van de toeslag een nabetaling of terugvordering plaatsvindt. In het bericht op de website van Belastingdienst/Toeslagen worden aanvragers van een huurtoeslag opgeroepen zelf hun huurtoeslag stop te zetten op het moment dat ze vaststellen dat hun vermogen boven het heffingsvrije vermogen uitkomt.
Klopt het dat er op 23 december 2012 geen bericht staat op de site van de Belastingdienst/Toeslagen, terwijl veel andere wijzigingen, zoals de verlaging van de huurtoeslag en de kinderopvangtoeslag wel helder en duidelijk vermeld worden op http://www.toeslagen.nl/2012?
Nee, dit klopt niet. Zoals gemeld in het antwoord op vraag 1, is na de stemming van het Belastingplan 2012 een bericht geplaatst op de website van de Belastingdienst/Toeslagen onder de kop «actueel».
Klopt het dat er geen apart persbericht is verschenen over de verlaging van de vermogenstoets voor gezinnen met kinderen en huurtoeslag?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 1 heb ik een persbericht over het Belastingplan 2012 uitgebracht waarin onder andere staat dat het vanaf 2012 niet meer mogelijk is een extra bedrag per minderjarig kind op te tellen bij het heffingsvrij vermogen van box 3 en dat deze maatregel mogelijk effect heeft op de huurtoeslag van mensen met minderjarige kinderen. Er is gekozen voor één persbericht omdat dit doelmatiger is dan over alle wijzigingen en gevolgen van het Belastingplan 2012 afzonderlijke persberichten uit te brengen. Daarnaast is ervoor gekozen om toeslaggerechtigden te informeren via internet omdat dit een doelmatig medium is gebleken.
Deelt u de mening dat de ene zin in het lange nieuwsbericht «Tweede Kamer stemt in met Belastingplan 2012» over de vermogenstoets niet geleid heeft tot aandacht voor dit probleem bij de doelgroep die het hier betreft?
De website van de Belastingdienst/Toeslagen is het belangrijkste medium om bij toeslagaanvragers aandacht te vragen voor actuele zaken die spelen bij toeslagen. Toeslagaanvragers worden door de Belastingdienst erop geattendeerd om naar deze website te gaan en de berichten te lezen. Zoals gesteld in het antwoord op vraag 1 geeft de Belastingdienst/Toeslagen aan de wijziging in het heffingsvrij vermogen op deze website uitvoerig aandacht. Daarnaast is hierover een passage opgenomen in het persbericht van het Belastingplan 2012 en worden intermediairs geïnformeerd. Ik ben van mening dat hiermee in redelijkheid voldoende inspanning is gedaan om de desbetreffende toeslaggerechtigden te informeren.
Bent u bereid om per ommegaande in beide lacunes te voorzien en breed bekendheid te geven aan deze maatregel, zoals toegezegd in de Kamer?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen binnen vijf dagen beantwoorden?
Dit is bijna gelukt.
De erfbelasting over een niet verkochte woning |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Jan van Bochove (SGP) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de signalen uit de praktijk dat veel belastingplichtigen problemen hebben om de erfbelasting te betalen als de nalatenschap uit een woning bestaat en deze woning niet snel genoeg verkocht kan worden, nu de verkooptijd van koopwoningen is opgelopen tot 23 maanden?1
Naar aanleiding van uw vraag of mij uit de praktijk signalen bekend zijn dat veel belastingplichtigen problemen hebben om de erfbelasting te betalen als de nalatenschap uit een woning bestaat en deze woning niet snel genoeg verkocht kan worden, nu de verkooptijd is opgelopen tot 23 maanden, kan ik u op grond van informatie van de Belastingdienst meedelen dat bedoelde problemen hoegenaamd niet bestaan.
Verzoeken om uitstel van betaling voor aanslagen erfbelasting worden sinds januari 2011 centraal behandeld in Utrecht. Beleid is dat voor aanslagen onder € 50 000 waarbij niet betaald kan worden in verband met de tijdelijke onverkoopbaarheid van de woning zonder meer uitstel van betaling wordt verleend gedurende een jaar. Is het aanslagbedrag hoger of de termijn waarvoor uitstel wordt gevraagd langer, wordt zekerheid gevraagd in de vorm van een hypotheek op de betreffende woning. In de regel is hier weinig tot geen discussie over.
Aanslagen opgelegd voor 2011 worden nog behandeld door de Belastingregio's afzonderlijk. Ook uit informatie van deze regio's blijkt niet van problemen.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat erfgenamen een nalatenschap met een positieve waarde zouden moeten verwerpen, omdat zij de erfbelasting over de nalatenschap niet op tijd zouden kunnen betalen?
In december 2008 hebben de leden Jansen en Bashir vragen gesteld over min of meer dezelfde situatie die u thans hebt voorgelegd. In zijn schriftelijke antwoord aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (brief van 13 januari 2009, nr. DGB/2008/6442) heeft de toenmalige staatssecretaris het volgende geantwoord, welk antwoord nog steeds opgeld doet.
«Voor aanslagen in het recht van successie geldt een wettelijke betalingstermijn van twee maanden; in het algemeen worden deze aanslagen overigens eerst geruime tijd na het overlijden van de erflater opgelegd. Na het opleggen van de aanslag kan de Belastingdienst zo nodig uitstel van betaling verlenen voor een periode van twaalf maanden. In de praktijk hebben belastingschuldigen die voor laatstbedoeld uitstel van betaling in aanmerking komen, gerekend vanaf het tijdstip van verkrijging, een periode van twee jaren om de verkregen goederen geheel of gedeeltelijk te gelde te maken (hetzij door middel van verkoop hetzij door middel van belening) teneinde uit de opbrengst het verschuldigde recht te betalen. Deze periode is meestal voldoende; indien sprake is van bijzondere omstandigheden, voorziet het uitstelbeleid van de Belastingdienst in een nog langere termijn (dan de genoemde twaalf maanden).»
Erfgenamen hoeven derhalve hun nalatenschap met een positieve waarde niet te verwerpen, omdat zij de erfbelasting over de nalatenschap niet op tijd zouden kunnen betalen, gelet op het feit dat uit het vorenstaande blijkt dat de Belastingdienst zich coulant opstelt bij het innen van erfbelasting.
Deelt u de mening dat, als de erfgenamen er alles aan gedaan hebben om de geërfde woning zo snel mogelijk te kunnen verkopen, maar dit vanwege de economische tijden op de woningmarkt nog niet gelukt is, de Belastingdienst zich soepel op zou moeten stellen bij het verlenen van uitstel van betaling of van een betalingsregeling?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de regeling voor uitstel van betaling voor het erven van de blote eigendom van een woning2 tijdelijk uit te breiden tot nalatenschappen die voor een groot deel bestaan uit een nog niet verkochte woning, al dan niet met hypotheek bezwaard, als de belastingplichtige over onvoldoende andere middelen beschikt om de erfbelasting te kunnen betalen?
Uit de antwoorden op de vragen 1, 2 en 3 blijkt van een soepele opstelling van de Belastingdienst in het geval de verschuldigde erfbelasting niet kan worden betaald en de nalatenschap uit een woning bestaat die niet snel genoeg verkocht kan worden. Derhalve vind ik een uitbreiding van de regeling voor uitstel van betaling voor het erven van de blote eigendom van de woning ex artikel 25, lid 20, Invorderingswet 1990 niet in de rede liggen.
De brief van bureau Dudok aan de Eerste Kamer |
|
Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief van bureau Dudok (bouw- en vastgoedrecht) aan de Eerste Kamer (d.d. 16 december 2011) inzake de vrijstellingen van de vennootschapsbelastingplicht voor zorgwoningcorporaties?
Ja.
Deelt u de constatering van Dudok in deze brief dat er 21 zorgwoningcorporaties zijn die krachtens een vaststellingsovereenkomst met de Belastingdienst, dan wel op grond van het gelijkheidsbeginsel, zijn vrijgesteld van vennootschapsbelasting onder toepassing van artikel 5, eerste lid, onderdeel c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969?
Er lijkt zich een spraakverwarring voor te doen ten aanzien van vaststellingsovereenkomsten enerzijds en opzeggingstermijnen anderzijds. Allereerst moet worden opgemerkt dat er ten aanzien van woningcorporaties die zich (nagenoeg) geheel bezighouden met de verhuur van zorgvastgoed drie categorieën zijn te onderscheiden, te weten:
In categorie 2 is in een aantal situaties (ca. 11 gevallen) een vaststellingsovereenkomst tussen de desbetreffende woningcorporatie en de Belastingdienst gesloten, dan wel heeft de Belastingdienst eenzijdig de vrijstelling gehonoreerd. Die overeenkomsten zijn van uiteenlopende aard en sluiten aan bij het specifieke geval. Ook het eventuele opzeggen van de overeenkomst c.q. vrijstelling is op uiteenlopende wijze geregeld. In sommige gevallen is er een overeenkomst voor bepaalde duur gesloten, die bijvoorbeeld bij wetswijziging of beleidswijziging door de Belastingdienst -al dan niet rekening houdende met een redelijke overgangstermijn- opgezegd kon worden.
In onderdeel 4.5 van het beleidsbesluit van 8 december 2009, nr. CPP 2009/1368M heeft mijn ambtsvoorganger een beleidsmatig standpunt weergegeven ten aanzien van woningcorporaties die zich (nagenoeg) geheel bezighouden met de verhuur van zorgvastgoed. Wanneer de zorgcomponent, de handen aan het bed, ontbreekt, kan geen beroep worden gedaan op de zorgvrijstelling.
Zoals te lezen onder punt 5 (geldigheidsduur van overeenkomst), vierde gedachte streepje, van de vaststellingsovereenkomst (bijlage brief DUDOK), eindigt de overeenkomst in elk geval met ingang van het tijdstip waarop een wijziging in het beleid van de Belastingdienst wordt afgekondigd, in dit geval dus het beleidsbesluit d.d. 8 december 2009, rekening houdend met een redelijke opzegtermijn. Alle bij de Belastingdienst bekend zijnde gevallen hebben in de maand december 2009 een brief ontvangen waarin is verwezen naar voormeld besluit. In de situaties dat in het verleden een vrijstelling is verleend, is in die brief tevens aangeven dat deze vrijstelling per 1 januari 2010 komt te vervallen. In het geval van de bijlage bij de brief van DUDOK is de opzeggingsbrief op 16 december 2009 verzonden. Vervolgens hebben er in de eerste helft van 2010 gesprekken plaatsgevonden tussen de Belastingdienst en de desbetreffende woningcorporaties (categorie 2). Naar aanleiding van deze gesprekken is de belastingplicht van deze groep uitgesteld tot 1 januari 2011, waarbij dus rekening is gehouden met de redelijke opzeggingstermijn. In het geval van de bijlage bij de brief van DUDOK heeft dit gesprek plaatsgevonden op 17 mei 2010. De verlenging van de opzeggingstermijn tot 1 januari 2011 is bevestigd in de brief van 17 augustus 2010.
Vervolgens is tijdens de Eerste Kamerbehandeling van het Belastingplan 2011 in december 2010 door mij toegezegd dat de belastingplicht nog een extra jaar wordt opgeschort. Dit betekent dat de belastingplicht dus op 1 januari 2012 aanvangt. In het kader van een gelijke behandeling geldt die inwerkingtreding ook voor de andere twee hiervoor genoemde categorieën. Dit is afzonderlijk aan hen per brief van 27 december 2010 door de Belastingdienst gecommuniceerd. Zodoende is dus een gelijke behandeling gewaarborgd voor alle woningcorporaties die zich (nagenoeg) geheel bezighouden met de verhuur van zorgvastgoed. Het resultaat is dus dat er de facto een overgangstermijn van (ruim) twee jaren in acht is genomen. Een dergelijke overgangstermijn kwalificeer ik als ruimhartig.
Deelt u de zienswijze van Dudok dat, gezien de plicht van inachtneming van een redelijke overgangstermijn, de beëindiging van de vrijstelling voor de vennootschapsbelasting in 2012 geen budgettaire opbrengsten zal genereren en dat uitstel van het schrappen van genoemde vrijstelling vanuit dit oogpunt niet bezwaarlijk is?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat invoering van het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen betekent dat de vrijstelling voor de vennootschapsbelasting voor zorgwoningcorporaties verloren gaat en dat bij eventuele herinvoering toestemming van de Europese Commissie nodig is gezien het arrest Altmark van de Hoge Raad inzake de toepassing van staatssteunregels?
Vooropgesteld zij dat er door de invoering van de wetsvoorstel OFM 2012 geen sprake is van het vervallen van een in een de wet opgenomen vrijstelling. Woningcorporaties die zich (nagenoeg) geheel bezighouden met de verhuur van zorgvastgoed zijn namelijk, net als alle andere woningcorporaties, sinds 1 januari 2008 integraal belastingplichtig gemaakt om een gelijk speelveld te creëren met andere belastingplichtige aanbieders van vastgoed.
Het herinvoeren van de vrijstelling van vennootschapsbelasting voor woningcorporaties (of alleen voor aanbieders van zorgvastgoed) die in 2008 integraal belastingplichtig zijn gemaakt, zou naar verwachting inderdaad ongeoorloofde staatsteun betreffen. Immers, de Europese Commissie heeft eerder bezwaren geuit tegen de destijds bestaande vrijstelling, omdat dit leidde tot een verstoring van het fiscale level playing field.
Deelt u de mening dat invoering van het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen gezien het voorgaande een onomkeerbare stap betekent die strijdig is met de motie Groot/Omtzigt1 inzake de nog te formuleren visie op de maatschappelijke rol van woningcorporaties en de daarbij passende fiscale behandeling ?
Neen. De wijzigingen uit het OFM 2012 betreffen slechts een verduidelijking van het begrippenkader en daarmee van bestaande wetgeving en beleid. Dit staat los van mijn toezegging om voor 1 april volgend jaar een visie te geven op de maatschappelijke rol van woningcorporaties en de daarbij passende fiscale behandeling,
Bent u bereid het schrappen van de vrijstelling voor de vennootschapsbelasting voor zorgwoningcorporaties op te schorten? Zo nee, waarom niet?
Neen. Woningcorporaties zijn met ingang van 1 januari 2008 integraal belastingplichtig geworden omdat het professionele spelers op de vastgoed markt betreft die direct concurreren met andere aanbieders van vastgoed. Woningcorporaties, die zich (nagenoeg) geheel bezighouden met de verhuur van zorgvastgoed, zijn dus ook vanaf 2008 integraal belastingplichtig gemaakt. Echter, sinds 2008 is in individuele gevallen (achteraf ten onrechte) een beroep op de zogenoemde zorgvrijstelling door een aantal corporaties goedgekeurd.
In 2009 is een beleidsbesluit uitgevaardigd waarin werd duidelijk gemaakt dat woningcorporaties, die zich (nagenoeg) geheel bezighouden met de verhuur van zorgvastgoed, door het ontbreken van het zorgcomponent, geen beroep kunnen doen op deze vrijstelling.
Dit beleid heb ik altijd consequent uitgedragen. Tijdens de plenaire behandeling van het Belastingplan 2011 in de Eerste Kamer bleek echter dat er nog steeds onduidelijkheid bestond over de reikwijdte van deze vrijstelling. Ik heb daarom destijds toegezegd de vrijstelling in de goedkeurende sfeer met één jaar te verlengen. Met de wijzigingen uit het OFM 2012, wat een verduidelijking van het begrippenkader betreft, is deze onduidelijkheid nu volledig weggenomen. Ik zie daarom geen reden, noch mogelijkheid, om deze corporaties nogmaals een jaar respijt te geven. Wel ben ik bereid, zoals reeds toegezegd in de Eerste Kamer, constructief mee te werken met deze corporaties middels een met de Belastingdienst te sluiten vaststellingsovereenkomst over de openingsbalans.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden voor 20 december te 12.00 uur in verband met de inwerkingtreding van de wet?
Ik kan deze vragen, die op 20 december 2011, om 17.21 zijn binnengekomen, met spoed beantwoorden, maar niet met terugwerkende kracht.