Het toegezegde maar nog steeds niet gerealiseerde ANBI-register |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Herinnert u zich de motie Omtzigt-Van Vliet (33033, nr. 52) waarin de regering verzocht wordt met een voorstel te komen voor een ANBI-register, waarin de volgende zaken openbaar gemaakt worden en gratis toegankelijk zijn:
Herinnert u zich nog uw antwoord dat u ernaar streeft samen met de minister van Veiligheid en Justitie een wetsvoorstel van deze strekking in te dienen bij de Tweede Kamer voor de zomer van 2012?1
Herinnert u zich dat u samen met o.a. de minister-president en de Samenwerkende Brancheorganisaties Filantropie (SBF) het convenant «Ruimte voor Geven» getekend heeft, waarin o.a. de afspraken staan dat:
Kunt u het plan van aanpak van de SBF over de representativiteit en doelstellingen aan de Kamer doen toekomen, samen met een appreciatie uwerzijds over de huidige en nagestreefde representativiteit?
Het plan van aanpak over de verhoging van de representativiteit is primair de verantwoordelijkheid van de SBF zelf. Mijn collega van Veiligheid en Justitie hecht net als ik aan een vergroting van de representativiteit. Het is dan ook een onderwerp dat regelmatig terugkeert in het overleg over de gezamenlijke visie op toezicht en transparantie, waarbij wij zoeken naar elkaar op dit punt versterkende maatregelen . Mij is voorts bekend dat de SBF streeft naar verhoging van het aantal brancheorganisaties dat deelneemt in de SBF. Daartoe zijn door de SBF verkennende besprekingen gevoerd met ondermeer de Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV). Naar verwachting wordt hierover nog dit jaar een besluit genomen door de betrokken organisaties. Ook de bjj de SBF aangesloten brancheorganisaties verrichten initiatieven om hun ledental te vergroten.
Kunt u het gezamenlijke document over de visie op toezicht en verantwoording aan de Kamer doen toekomen samen met de planning voor de realisatie van de plannen?
Vindt u niet vreemd dat u op 4 juli 2012 aan de Kamer meedeelt dat u nog met de SBF gaat overleggen, terwijl u eigenlijk al lang het wetsvoorstel en het plan van aanpak klaar had moeten hebben?
Wilt u het wetsvoorstel, dat voortvloeit uit de motie Omtzigt-Van Vliet per ommegaande indienen?
Kunt u deze vragen per ommegaande beantwoorden, of wilt u het signaal geven dat de regering openheid in de goede doelensector niet langer nastreeft?
Ik wil geenszins het signaal afgeven dat het kabinet openheid in de goede doelensector niet langer nastreeft.
Het niet naleven van het SWIFT akkoord over de doorgifte van bankgegevens. |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het tweede rapport over de uitvoering van het akkoord tussen de Europese Unie (EU) en de Verenigde Staten (VS) over de doorgifte van bankgegevens, het zogenoemde SWIFT-akkoord?1
Ja.
Bent u bekend met de conclusie van de Joint Supervisory Board (JSB) van Europol dat niet vastgesteld kan worden dat uitvoering wordt gegeven aan de kerndoelstelling van het akkoord, namelijk het beperken van de hoeveelheid doorgegeven data?2 Bent u van opvatting dat daarmee feitelijk het EU-VS akkoord niet wordt uitgevoerd?
In de verklaring die de JSB op 19 maart jl. naar aanleiding van de tweede inspectie heeft gepubliceerd komt de door u genoemde conclusie naar mijn mening niet als zodanig terug. De tenuitvoerlegging van de verplichtingen van Europol vindt plaats in overeenstemming met de TFTP-overeenkomst, hoezeer de JSB ook nog enkele mogelijkheden tot verdere verbetering ziet. Voor de goede orde wijs ik erop dat de publicatie waar in voetnoot 2 bij uw vragen naar wordt verwezen, geen publicatie is van de JSB maar van Europol zelf, en dat deze is getiteld «Europol Activities in Relation to the TFTP Agreement – Information Note to the European Parliament». Deze voor het Europees Parlement bestemde notitie betreft de periode 1 August 2010 – 1 April 2011, welke periode niet (geheel) samenvalt met die bestreken in het tweede inspectierapport van de JSB (1 augustus 2010 – 31 oktober 2011).
Is het besluit van de Europese Commissie en Europol om het volledige rapport geheim te verklaren in strijd is met EU-normen voor openbaarheid van bestuur?
Het besluit het rapport geheim te houden is mede gedaan op verzoek van de Amerikaanse autoriteiten, met dien verstande dat deze een verzoek van Europol om het rapport te declassificeren in beraad hebben. Het is niet primair aan mij vast te stellen of de Europese Commissie en Europol dit besluit correct hebben gemotiveerd in het licht van de regels voor de classificatie van documenten zoals die gelden voor de Commissie en Europol, maar vooralsnog heb ik geen enkele aanleiding dat in twijfel te trekken. Het is mij inderdaad bekend dat de JSB voorstander is van openbaarmaking, doch dat is in dit verband niet doorslaggevend.
Wat betreft de toepassing van verordening 1049/2001: het rapport is geclassificeerd als «Secret», en is daarmee een gevoelig document in de zin van artikel 9 van deze verordening. Voor openbaarmaking van gevoelige documenten geldt op grond van artikel 2 lid 5 Eurowob een bijzondere behandeling. De toegang tot gevoelige documenten kan uitsluitend worden verleend na instemming van de oorspronkelijke opsteller. Een weigering om toegang te verlenen tot een gevoelig document moet wel worden gemotiveerd, maar deze motivering mag beknopt zijn als een meer uitgebreide motivering informatie zou onthullen die juist beschermd dient te worden. Gezien de classificatie van het rapport, verschilt het onderhavige feitencomplex van die in de door u aangehaalde uitspraak van het Gerecht. Gelet op de omstandigheid dat de Raad beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van 4 mei jl. en dat het verder niet aan mij is om nader in te gaan op de eventuele verschillen of overeenkomsten tussen die zaak en de onderhavige, lijkt mij een uitspraak van mijn zijde op dit punt niet in de rede te liggen. Ik kan nu dus ook niet ingaan op de vraag of het rapport betrekking heeft op de internationale betrekkingen.
Is het rapport een document dat betrekking heeft op de internationale betrekkingen? Weet u dat de JSB zelf heeft aangegeven geen enkel bezwaar te hebben tegen publicatie?
Zie antwoord vraag 3.
Is dit besluit in strijd is met EU Verordening 1049/2001 en met bestaande jurisprudentie, met name de uitspraak van het Gerecht van de EU d.d. 4/5/2012 in de zaak In 't Veld tegen Raad van de EU, waarin wordt gesteld dat internationale betrekkingen niet automatisch zijn uitgezonderd van de verplichting tot openbaarheid?3
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de burger recht om te weten of het SWIFT-akkoord in kwestie correct en volledig wordt uitgevoerd?
Ja, zij het dat de vigerende regels voor de classificatie van documenten en de toegang tot EU-documenten daarbij uiteraard in acht dienen te worden genomen.
Bent u bekend met de toezegging van de Europese Commissie ten tijde van het sluiten van het SWIFT-akkoord om binnen een jaar te starten met een systeem voor het filteren van de data op EU-grondgebied?
Ja.
Bent u van mening dat een dergelijk systeem essentieel is om een einde te maken aan de doorgifte van data in bulk?
Blijkens artikel 2 van het besluit van de Raad van 13 juli 2010 tot goedkeuring van de TFTP-overeenkomst (PB L 195/3 van 27 juli 2010) heeft de Raad – overigens op verzoek van het Europees Parlement – de Europese Commissie verzocht uiterlijk binnen een jaar na de inwerkingtreding van de overeenkomst een juridisch en technisch kader voor het extraheren van gegevens op EU-grondgebied voor te leggen aan het Europees Parlement en de Raad. Op 13 juli 2011 heeft de Europese Commissie vervolgens een Mededeling gepubliceerd onder de titel «Een Europees systeem voor het traceren van terrorismefinanciering: beschikbare opties» (COM(2011) 429 definitief). In deze Mededeling heeft de Europese Commissie op hoofdlijnen drie opties voor een dergelijk Europees systeem beschreven, maar nog geen concreet wetgevend voorstel gedaan. Over de Mededeling heeft de Europese Commissie nadien met zowel het Europees Parlement als de Raad van gedachten gewisseld, waarna zij de conclusie heeft getrokken dat nader voorwerk voor een impact assessment noodzakelijk is, gezien de grote complexiteit van het onderwerp. Een concreet wetgevend voorstel verwacht ik zeker niet voor het einde van 2012, zodat het prematuur zou zijn op dit moment uitspraken te doen over de inhoud daarvan. Dat laatste geldt met name ook voor de effecten daarvan op de doorgifte van gegevens aan derde landen.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Europese Commissie twee jaar na inwerkingtreding van het SWIFT-akkoord nog steeds geen werk heeft gemaakt van een dergelijk systeem?
Zie antwoord vraag 8.
Is het waar dat het voorstel van de Europese Commissie voor een EU SWIFT-akkoord niet equivalent is aan het gevraagde systeem voor het filteren van data, maar veel verder gaat?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u van mening dat de Europese Commissie in gebreke is gebleven? Zo ja, welke actie denkt u te ondernemen om ten spoedigste een eigen EU systeem voor het filteren van data op te zetten?
Gelet op hetgeen ik in antwoord op de vragen 8–10 heb gemeld ben ik niet van mening dat de Europese Commissie in gebreke is gebleven en acht ik het evenmin noodzakelijk op dat punt actie te ondernemen.
Het nut en de noodzaak van een Nationale Fraude Autoriteit |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat de de grote hoeveelheid (circa 23) meldpunten een goede en overzichtelijke informatiepositie kan ondermijnen?1 Zo nee, waarom niet?
Er zijn diverse publiek en private fraude meldpunten, waarvan een aantal zeer gespecialiseerd is. Dat meerdere diensten zich bezighouden met fraudebestrijding is een gevolg van de vele verschijningsvormen van fraude en de diverse partijen die hierbij betrokken zijn. Dat hoeft op zichzelf geen probleem te zijn, zo lang burgers en bedrijven maar weten waar ze terecht kunnen met vragen en mits de meldpunten met elkaar contact hebben. In dit opzicht is van belang dat uit de evaluatie van de Fraudehelpdesk is gebleken dat deze zich ontwikkelt tot een centraal punt voor burgers en bedrijven met vragen over fraude.
Deelt u de mening dat de informatie aanwezig bij een grote hoeveelheid meldpunten zich moeilijk laat analyseren, vanwege verschil in onderzoek, definitieverschillen, verschillende ICT-infrastructuur evenals verschillen in de wijze van informatiedeling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een meer systematische aanpak (het laten samenkomen van die informatiestromen en het ombouwen van informatie naar «intelligence») mede van groot belang is in het kader van financieel opsporen en afpakken? Zo nee, waarom niet?
Cruciaal voor een succesvolle aanpak is dat de verschillende diensten elkaar weten te vinden om in concrete zaken de afweging te maken wie het best geëquipeerd is om een individuele zaak op te pakken. Samenwerken en informatiedeling zijn daarbij noodzakelijke randvoorwaarden. De vorming van de Nationale Politie zal een belangrijke bijdrage leveren aan een meer systematische aanpak om kennis, capaciteit en intelligence op het terrein van de fraudebestrijding binnen de opsporing te borgen en te versterken. Eenzelfde beweging is al eerder gemaakt binnen het Openbaar Ministerie door de oprichting van het Functioneel Parket en het BOOM.
Bent u bereid om u op korte termijn nader te laten informeren over de mogelijkheden om tot een Nationale Fraude Autoriteit te komen en de Tweede Kamer hierover in te lichten?
Omdat fraudebestrijding een prioriteit is van dit Kabinet kijk ik goed hoe andere landen fraudebestrijding aanpakken. Daarbij moet in ogenschouw worden genomen dat instrumenten niet altijd één op één kunnen worden overgenomen omdat de nationale systemen verschillen, maar dat het wel goed is om ervaringen en succesvolle instrumenten met elkaar uit te wisselen. In dat verband ben ik in april van dit jaar op werkbezoek in het Verenigd Koninkrijk geweest en heb mij daar laten informeren over de Britse fraudestrategie en de Nationale Fraude Autoriteit. Dit is voor mij aanleiding geweest om nader te bezien of en in welke mate elementen van de Britse fraude-aanpak en -instituties ook voor Nederland interessant zijn om toe te passen en in te richten. De afweging onder wiens verantwoordelijkheid een dergelijke institutie zou moeten vallen is nog niet aan de orde.
Deelt u de mening dat genoemde autoriteit,of een vorm hiervan, onder uw directe verantwoordelijkheid zou moeten vallen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Erfpacht in Amsterdam |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Huizenbezitter Amsterdam uitgeknepen»?1
Ja.
In welke gemeenten is besloten het beleid inzake erfpacht te wijzigen? Kunt u hiervan een overzicht geven en ingaan op de wijzigingen?
Ik heb geen integraal overzicht van de gemeenten die hun beleidsvisie met betrekking tot erfpacht (in casu hun algemene erfpachtvoorwaarden) wijzigen. Wel is me bekend dat diverse gemeenten bezig zijn met actualisering van hun erfpachtbeleid. Zo is het erfpachtbeleid aangepast in bijvoorbeeld Den Haag, Rotterdam en Leiden. In alle drie de gemeenten is de mogelijkheid geïntroduceerd om de grond ook te kunnen verwerven. In Groningen heeft de gemeenteraad het College van B&W opgedragen erfpacht af te schaffen. Het College heeft hierop op 24 mei jongstleden aangegeven de opdracht van de gemeenteraad deels uit te willen voeren. Raadsbehandeling van dit standpunt heeft nog niet plaatsgevonden.
Amsterdam is net begonnen met het vormgeven van nieuwe erfpachtvoorwaarden, maar houdt daarbij wel vast aan gronduitgifte via erfpacht. De beleidswijziging van Amsterdam is mede ingegeven om meer aansluiting te vinden bij de financieringscriteria zoals opgesteld voor (particuliere) erfpacht van de Nederlandse Vereniging van Banken. Voor zover er geen algemene erfpachtvoorwaarden zijn vastgesteld geldt dat erfpachtovereenkomsten een enorme diversiteit in verschijningsvormen kennen, waar ik geen inzicht in heb.
Welke gemeenten hanteren nog het oorspronkelijke beleid inzake erfpacht? Om hoeveel kavels gaat het dan en hoeveel inkomsten worden hiermee gegenereerd?
Alleen de gemeenten Utrecht en Amsterdam streven er nog naar gemeentelijke grond uitsluitend uit te geven in erfpacht, in plaats van in eigendom. Utrecht biedt daarbij de mogelijkheid erfpacht eeuwigdurend af te kopen, Amsterdam hanteert bij de huidige contracten over het algemeen de mogelijkheid van een afkoop voor 50 jaar. Tal van gemeenten hanteren erfpacht daarentegen wel selectief. Het totaal aantal erfpachtcontracten in Nederland is 358.808. Gemeenten hebben in totaal 242.463 erfpachtcontracten uitgegeven, 154.587 erfpachtcontracten daarvan betreffen woonobjecten (gegevens Kadaster, peildatum 1 september 2011).
Het CBS registreert inkomsten van gemeenten uit erfpacht niet afzonderlijk. Ze zijn alleen op gemeentelijk niveau te achterhalen. Daarbij speelt overigens dat bij deze inkomsten voor ogen gehouden moet worden dat het bij de eerste uitgifte van de grond gaat om opbrengsten voor de gemeente die bedoeld zijn voor de dekking van de kosten van het bouwrijp maken en inrichten van het openbaar gebied. Wanneer de erfpacht afgekocht wordt, zullen deze opbrengsten niet in betekende mate afwijken van gronduitgifte in eigendom. Voor zover aanvullende beperkingen via het erfpachtcontract worden opgelegd, wordt hiermee bij de waardebepaling in beginsel rekening gehouden. Kiest de erfpachter voor een jaarlijkse betaling («canon»), dan moet hiermee onder meer de rente gemoeid met de grondaankoop door de gemeente worden goed gemaakt.
Bovenstaande is niet aan de orde wanneer een nieuwe canon voor een nieuw tijdvak wordt vastgesteld. De gemeente Amsterdam heeft daarbij van oudsher als doelstelling de waardeontwikkeling van de grond aan de gemeenschap ten goede te laten komen.
Bent u bereid tot een evaluatie van het gewijzigde beleid betreffende in erfpacht uitgegeven grond? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid een inventarisatie te laten doen van de ervaringen bij gemeenten die inmiddels de mogelijkheid bieden voor bestaande erfpachters ook de volledige eigendom te verwerven, alsmede bij gemeenten die wanneer zij grond uitgeven de keuze bieden tussen erfpacht en eigendom van grond. Ik zal bij deze inventarisatie de hier door u genoemde vragen meenemen en u rond de komende jaarwisseling hierover informeren.
Bent u bereid tot een evaluatie van het gewijzigde beleid betreffende de in erfpacht uitgegeven grond? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u in deze evaluatie ingaan op de volgende vragen: welke gemeenten hebben het beleid inzake erfpacht aangepast? Om wat voor wijzigingen gaat het hier? Hoe pakken de wijzigingen inzake het gewijzigde beleid uit? Hoeveel kavels zijn er inmiddels aangeboden en in eigendom overgedragen? Welk prijsbeleid wordt hier gehanteerd?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat banken geen kredieten meer verlenen aan woningcorporaties |
|
Eric Lucassen (PVV) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de inhoud van het bericht «Woningcorporaties krijgen geen krediet meer van banken»?1
Ja.
Is het waar dat commerciële banken op het punt staan niet langer kredieten te verstrekken aan woningcorporaties?
In het bedoelde bericht staat dat commerciële banken (geciteerd wordt een woordvoerder van ABN AMRO) kritischer zijn geworden over het verstrekken van leningen aan de corporatiesector, omdat voor de sector een verhoogd risico geldt. Commerciële banken verstrekken niet of nauwelijks leningen die worden geborgd door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW). Het gaat hier dan ook voornamelijk om financiering voor niet DAEB activiteiten, zoals dure huurwoningen en de voorfinanciering van koopwoningen. Via een persbericht benadrukt het WSW dat corporaties voor de financiering van hun DAEB activiteiten nog steeds terecht kunnen bij de Bank Nederlandse Gemeenten en de Waterschapsbank voor geborgde leningen. Deze banken zijn al jaren de voornaamste financiers van woningcorporaties. Tot slot stipt het WSW nog aan, dat ook nieuwe partijen, zoals Nederlandse verzekeraars, bereid zijn geborgde leningen aan woningcorporaties te verstrekken.
Welke gevolgen heeft een dergelijke kredietstop voor de financiële positie en het investeringsvermogen van woningcorporaties?
Zoals in de beantwoording van vraag 2 reeds is aangegeven, zal nog moeten blijken in hoeverre er daadwerkelijk sprake zal zijn van een beperktere kredietverlening aan woningcorporaties. Voor de financiële positie van woningcorporaties in zijn algemeenheid hoeft een kritischer kredietverstrekking bovendien geen substantiële gevolgen te hebben. Het investeringsvermogen voor niet DAEB activiteiten zal mogelijk afnemen.
Indien woningcorporaties voor het herfinancieren van hun ongeborgde leningen geen vervolglening kunnen krijgen, kan er een liquiditeitstekort ontstaan. Binnen het stelsel, kan dit tekort worden afgedekt door middel van een (bijzondere) borging door het WSW van een lening.
Welke gevolgen heeft een kredietstop voor de nieuwbouwproductie en daarmee de gehele bouwsector?
Er zijn de afgelopen jaren door woningcorporaties jaarlijks gemiddeld circa 12 000 woningen in de niet-DAEB sfeer gerealiseerd. Deze productie zou stil kunnen komen te liggen. Voor de bouwsector zou dit een omzetverlies kunnen betekenen. Echter van een volledige kredietstop is geen sprake. Voor de sector geldt volgens de banken wel een verhoogd risico, waarop de banken kunnen reageren met een hogere rente dan wel strengere voorwaarden. Daarnaast kunnen woningcorporaties dergelijke projecten ook nog uit eigen middelen financieren. Wat de werkelijke gevolgen kunnen zijn is dan ook niet precies in te schatten. Overigens hoeft met een kritischer kredietverstrekking aan woningcorporaties niet de gehele bouwproductie stil komen te liggen. Ook andere partijen kunnen immers projecten realiseren.
Welke mogelijkheden resteren er voor woningcorporaties om kapitaal aan te trekken wanneer de commerciële banken de kredietkraan dicht draaien?
Zoals ik in mijn hiervoor gegeven antwoorden al aangaf, is van een kredietstop aan woningcorporaties geen sprake. Voor nieuwe projecten in het niet-DAEB segment geldt verder dat deze wellicht nog uit eigen middelen kunnen worden betaald. Voor wat betreft de herfinanciering van de ongeborgde leningen verwijs ik naar mijn antwoord onder 3.
Heeft de Vestia-affaire en het gebruik van risicovolle derivaten geleid tot een aanpassing van de kredietrating van het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW)?
Neen. Het WSW wordt zelfstandig beoordeeld door de ratingbureaus. Een verlaging van de rating is pas aan de orde als het stelsel zodanige mankementen vertoont, dat de betrouwbaarheid daarvan in het geding is. Het stelsel heeft gefunctioneerd. Ik heb geen signalen ontvangen dat de ratingbureaus hun beoordeling van het WSW verlagen.
Dreigt er voor het WSW een verlaging van de AAA-status? Zo ja, wat zijn de gevolgen hiervan voor de mogelijkheden van woningcorporaties om tegen een lagere rente te lenen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat huurders, die gedwongen hebben meebetaald aan de redding van banken, nu de dupe dreigen te worden doordat diezelfde banken niet langer willen lenen aan sociale huisvesters? Hoe gaat u dit voorkomen?
Zoals in de beantwoording van de vragen 2 en 3 reeds is aangegeven, moet nog blijken in hoeverre er daadwerkelijk sprake zal zijn van een beperktere kredietverlening aan woningcorporaties en of dit effect heeft op hun financiële positie. Ook als dat wel zo zou zijn, geldt dat voor een gereguleerde woning nooit meer huur mag worden gevraagd dan de wettelijk geregelde maximale huurprijsgrens. Voor zittende huurders geldt, dat de huurverhoging per jaar begrensd is. Dat is voor Vestia hetzelfde als voor andere woningcorporaties.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Woningcorporaties op 3 juli a.s.?
Ja.
De betrokkenheid van een Nederlands trustkantoor bij illegale houtkap |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Greenpeace zet trustkantoor onder druk vanwege illegale houtkap in Indonesië»1 en de notitie «Onregelmatigheden bij de Nederlandse holdingmaatschappijen van APP die worden beheerd door trustkantoor ANT» van Profundo voor De Nederlandsche Bank (DNB)? Wat vindt u ervan dat een Nederlands trustkantoor betrokken is bij illegale houtkap?
Ja.
Vindt u dat DNB voldoende heeft opgetreden in deze? Vindt u dat DNB voldoende zicht heeft op de UBO’s (Ultimate Benficial Owner) van Paper Excellence en Bentoning Holding?
Door wettelijke geheimhoudingsverplichtingen voor de Belastingdienst en De Nederlandsche Bank (DNB) kan ik op de bijzonderheden van dit individuele geval niet zonder meer ingaan. Ik verwijs in dit verband naar de brief die ik uw Kamer mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 16 mei 2012 stuurde (Kamerstukken II 2011/12; 33 003, nr. 83). Evenwel zal ik hierna de verscheidene aspecten van deze zaak, zoals in de vragen aan de orde gesteld, in algemene zin inhoudelijk behandelen.
Sinds de invoering van de Wet toezicht trustkantoren in 2004 heeft overleg tussen wetgever en toezichthouder geleid tot voortdurende aanscherping van de regulering van trustkantoren. In dit overleg wordt mede acht geslagen op het maatschappelijk debat over trustkantoren.
DNB houdt toezicht op de naleving van de Wet toezicht trustkantoren. Artikel 10 van die wet is uitgewerkt in de Regeling integere bedrijfsvoering Wet toezicht trustkantoren van DNB. Daarin is aangegeven op welke manier een trustkantoor een integere bedrijfsvoering moet waarborgen. DNB houdt dus toezicht op de bedrijfsvoering van het trustkantoor, niet op de uiteindelijk belanghebbenden van cliënten of doelvennootschappen van het trustkantoor (vraag 3). Bij de beoordeling van de bedrijfsvoering van het trustkantoor controleert DNB of deze zodanig is ingericht dat een trustkantoor, onder meer, kennis heeft van de uiteindelijk belanghebbende en de herkomst van het vermogen van de doelvennootschap, alsmede van de relevante delen van de structuur van de groep waartoe de doelvennootschap behoort en het doel waarmee die structuur is opgezet. Verder moet een trustkantoor beschikken over gegevens die ten grondslag liggen aan de herkomst en bestemming van middelen van de doelvennootschap en beoordelen of hieraan integriteitsrisico’s zijn verbonden. Daarnaast dient het trustkantoor te weten met welk doel gebruik wordt gemaakt van zijn dienstverlening. DNB ziet hier zowel in haar lopend toezicht als middels themaonderzoeken op toe: zo concentreerde DNB zich in 2011 met een themaonderzoek op trustkantoren die diensten verlenen aan operationele doelvennootschappen. Dit is toegelicht in de ZBO-verantwoording van DNB over het jaar 2011, beschikbaar via: www.dnb.nl/binaries/ZBO-verantwoording%202011_tcm46–270513.pdf (vragen 4 en 5).
In Nederland gevestigde ondernemingen vallen civielrechtelijk onder de Nederlandse wet- en regelgeving voor zover zij naar Nederlands recht zijn opgericht (vraag 5). Voorts is de Nederlandse strafwet van toepassing op een ieder – ongeacht de vraag of een bedrijf in Nederland is gevestigd – die zich in Nederland schuldig maakt aan het plegen van een strafbaar feit. Het kan tevens gaan om strafbare feiten die voor een deel in Nederland worden gepleegd, en voor een deel in het buitenland. Te denken valt aan de via de Wet op de economische delicten gesanctioneerde invoer zonder (juiste) vergunning van bepaalde door bijvoorbeeld het CITES-verdrag beschermde boomsoorten. Daarnaast kan er in verband daarmee onder omstandigheden sprake zijn van witwassen of heling.
Verder is het Nederlandse strafrecht van toepassing op Nederlanders en op Nederlandse bedrijven die zich in het buitenland schuldig maken aan het plegen van strafbare feiten. Daartoe is meestal wel vereist dat de gedragingen waaraan zij zich schuldig maken in het betreffende buitenland eveneens strafbaar zijn. De bewijsvoering in dit soort zaken is overigens complex gezien het internationale karakter ervan.
Over de toepasselijkheid van jaarrekeningvoorschriften op grond van het Burgerlijk Wetboek (vraag 6) kan ik het volgende opmerken. Ten algemene zullen holdings doorgaans zowel een enkelvoudige jaarrekening van de holdingmaatschappij zelf moeten opstellen, als een geconsolideerde jaarrekening waarbij ook de financiële informatie van alle dochters is meegenomen. Holdings kunnen net als alle andere rechtspersonen die een jaarrekening moeten opstellen, vrijstellingen hebben van jaarrekeningvoorschriften: kleine rechtspersonen hoeven slechts een beperkte balans en toelichting te publiceren (artikel 2:396 Burgerlijk Wetboek (BW)) en ook middelgrote rechtspersonen kennen enkele vrijstellingen (artikel 2:397 BW). Een rechtspersoon moet de vraag of hij klein of middelgroot is, beoordelen op geconsolideerde grondslag. Dat betekent dat bij de waarde van de criteria aan de hand waarvan de omvang van de rechtspersoon bepaald wordt – activa, netto-omzet en aantal werknemers – ook de waarden moeten worden meegeteld van de groepsmaatschappijen die in de consolidatie zouden moeten worden betrokken, als de rechtspersoon een geconsolideerde jaarrekening zou moeten opmaken. Een holding die op geconsolideerde basis groot is, zal dus een volledige enkelvoudige en geconsolideerde jaarrekening moeten opstellen en publiceren, ook al is de holding zelf klein. Alleen als de holding op geconsolideerd niveau klein is, hoeft zij geen geconsolideerde jaarrekening op te stellen, maar alleen haar eigen enkelvoudige jaarrekening. Als een onderneming op twee opeenvolgende jaren voldoet aan de criteria van een middelgrote of grote rechtspersonen, mag zij de vrijstellingen voor kleine respectievelijk middelgrote rechtspersonen niet meer toepassen.
Aldus is er voldoende transparantie ten aanzien van vermogen en resultaat van de holding en haar dochters. Ik zie dan ook geen reden voor aanpassing van het Burgerlijk Wetboek, te meer omdat het Burgerlijk Wetboek in lijn is met de vierde en zevende vennootschapsrichtlijn van de EU (richtlijnen 78/660/EEG, Pb 1978 L 222/11 en 83/349/EEG, Pb 1983 L 193/1).
Vraag 7 over vermeend misbruik van belastingverdragen lijkt voort te komen uit de Profundo-notitie waaruit is op te maken dat de onderzoekers vermoeden dat het uiteindelijke belang in twee in Nederland gevestigde vennootschappen in handen is van één familie. Van deze twee vennootschappen zou de ene de aandelen bezitten in een aantal buitenlandse vennootschappen terwijl de andere vennootschap vorderingen op diezelfde buitenlandse vennootschappen heeft.
Daargelaten dat ik niet kan ingaan op de posities van een individuele belastingplichtige, vind ik het onjuist te reageren op vermoedens.
Wel kan ik in het algemeen aangeven dat belastingplichtigen het recht hebben zelf te kiezen voor financiering met vreemd vermogen of met eigen vermogen. Het staat de betrokken belastingplichtigen dus ook vrij via één concernvennootschap eigen vermogen en via een andere vreemd vermogen te verstrekken. Betrokken overheden verbinden met hun nationale regelgeving en met verdragen fiscale gevolgen aan die keuze en kunnen daarmee aangeven welke financieringsvormen zij ongewenst vinden. Toepassing van het desbetreffende verdrag en het nationale recht in beide betrokken staten kan er toe leiden dat de belastingdruk op dividenden zwaarder is dan op interest.
Een «vriendelijke lening» zoals bedoeld in vraag 8 zou onder Nederlandse financiële toezichtsregels worden beoordeeld in het licht van prudentiële en integriteitsregels inzake ondermeer leningen aan gerelateerde partijen en het tegengaan van belangenverstrengeling. De Nederlandse financiële toezichtsregels zijn echter in beginsel niet van toepassing op instellingen buiten Nederland. Verder is er geen financieel toezichtsregel die zich ertegen verzet dat ondernemingen in Nederland geld lenen tegen een laag rentetarief. Overigens blijkt uit de beschikbare informatie niet dat de bedoelde Chinese bank op de Nederlandse markt actief is geweest in strijd met regels inzake markttoegang in de Wet op het financieel toezicht. Zodoende zijn er geen aanwijzingen dat de bedoelde lening in strijd zou zijn met de Nederlandse financiële toezichtsregels.
Tenslotte heb ik bij brief van 25 juni 2012 (Kamerstukken II 2011/12; 25 087 nr. 32) uitvoering gegeven aan de motie van de leden Braakhuis en Groot (Kamerstukken II 2011/12; 33 003, nr. 62) om de Nederlandse substance-eisen (vragen 9 en 10) tegen het licht te houden. In die brief ben ik uitgebreid ingegaan op de plaats en functie van substance-eisen in de verdragen en ons nationale recht.
Is het toezicht van DNB in deze in overeenstemming met artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van de Wet toezicht trustkantoren, waarin trustkantoren worden verplicht «de identiteit (te kennen) van de uiteindelijk belanghebbende of over informatie (te beschikken) waaruit blijkt dat er geen uiteindelijk belanghebbende is»?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of het feit dat de holdings in Nederland zijn gevestigd ook betekent dat zij onder de Nederlandse regelgeving vallen en dat betrokkenheid bij illegale houtkap dus onwettig is? Bent u van mening dat genoemd artikel waarin is bepaald dat trustkantoren kennis moeten hebben «van de herkomst en de bestemming van de gelden van de doelvennootschap» (artikel 10, eerste lid, onderdeel b) en «van de relevante delen van de structuur van de groep waartoe de doelvennootschap behoort» (artikel 10, eerste lid, onderdeel c) van toepassing is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat door het loskoppelen van eigendom en financiering de holdingmaatschappij zich ten onrechte onttrekt aan de in het Burgerlijk Wetboek vastgelegde verplichting om een geconsolideerde jaarrekening op te maken, die de buitenwereld meer inzicht zou bieden in de gezamenlijke inkomsten, uitgaven, bezittingen en schulden van de dochterbedrijven van de holdingmaatschappij? Vindt u ook dat het Burgerlijk Wetboek (Boek 2, artikel 396, eerste lid) aangepast zou moeten worden om deze onwenselijke situatie te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een tweede gevolg van het loskoppelen van het eigendom (in handen van de holdingmaatschappij) en het leeuwendeel van de financiering van de acht pulp- en papierfabrieken (door Bentoning Holding en haar dochters) is, dat er hier sprake lijkt te zijn van misbruik van de belastingverdragen die Nederland heeft gesloten met Canada, Maleisië en Indonesië, waarin is opgenomen dat dividendbetalingen zwaarder belast worden dan interestbetalingen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of de «vriendelijke» lening van US$ 17,5 miljoen, die de holdingmaatschappij leende van de Chinese Ningbo Bank International tegen een rente van slechts 0,01%, in overeenstemming is met de Nederlandse financiële toezichtsregels?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de betrokken in Nederland gevestigde financiële holdings in deze voldoen aan de substance-eisen die voor hen gelden?
Zie antwoord vraag 2.
Mede in het licht van het op mijn verzoek lopende substance-onderzoek, bent u bereid om naar aanleiding van deze vragen actie te ondernemen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
De gevolgen van de woon-werkbelasting voor huurtoeslag, zorgtoeslag en kinderopvangtoeslag |
|
Ed Groot (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u zich er van bewust dat het in het verzamelinkomen meerekenen van de reiskostenvergoeding voor woon-werkverkeer gevolgen heeft voor het recht op huurtoeslag, zorgtoeslag en kinderopvangtoeslag?
Ja, het betreft hier overigens op macroschaal een relatief beperkt bedrag.
Is het een bewuste keuze geweest om mensen die moeten reizen voor hun werk minder tegemoet te komen in kosten voor huur, zorg en kinderopvang, of bent u hier ook van geschrokken?
De reiskostenvergoeding die mensen vanaf volgend jaar krijgen zal zijn belast en verhoogt, afhankelijk van de wijze waarop de werkgever deze wetswijziging verwerkt, het voor de toeslagen in aanmerking te nemen inkomen. Als gevolg daarvan daalt de hoogte van de toeslag waar zij recht op hebben. Het in aanmerking te nemen toetsingsinkomen voor de toeslagen is immers gekoppeld aan het begrip verzamelinkomen voor de inkomstenbelasting. Voor burgers die niet verplicht zijn een IB-aangifte in te dienen is het belastbaar loon de maatstaf. Veranderingen in het verzamelinkomen of belastbaar loon werken daarom automatisch door naar de toeslagen.
Of de hoogte van de toeslag daalt is overigens afhankelijk van de wijze waarop de werkgever het belasten van de reiskostenvergoeding voor woon-werkverkeer gaat verwerken. Als werkgevers de werkkostenregeling toepassen kunnen zij de reiskostenvergoeding via de zogenoemde vrije ruimte onbelast blijven verstrekken of de belasting voor hun rekening nemen als de vrije ruimte wordt overschreden. Past de werkgever de werkkostenregeling niet toe dan kan hij de reiskosten voor woon-werkverkeer voor maximaal € 200 per maand, voor zover hij dit niet voor andere zaken heeft benut, als eindheffing aanwijzen. In beide gevallen zijn er voor de toeslag van de werknemer geen gevolgen.
Bent u bereid om mensen die moeten reizen voor hun werk en van wie u de reiskostenvergoeding gaat belasten, te compenseren voor het verlies aan huurtoeslag, zorgtoeslag en kinderopvangtoeslag?
Bij de betreffende wetsbehandeling is er nog voldoende gelegenheid om dit onderwerp te behandelen. Overigens, slechts een deel van de toeslaggerechtigden ontvangt thans een reiskostenvergoeding voor woon-werkverkeer. Bovendien is een en ander, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, afhankelijk van de manier waarop werkgevers het belasten van deze reiskostenvergoeding gaan verwerken.
Bent u bereid deze vragen vóór het Kamerdebat over het akkoord over de begroting voor 2013 te beantwoorden?
Ja.
Huursubsidie aan hogere inkomens |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «En in welke schijf val jij»?1
Ja.
Heeft u enig idee waarop de uitspraak in dit artikel2 is gebaseerd? Klopt het wat hier wordt gezegd? Zo ja, wat gaat u hieraan doen, nu huursubsidie uitsluitend voor de lagere inkomens (< € 27 000) is bedoeld en niet voor inkomens van € 54 367 en hoger?
De cijfers waarop de uitspraak in het artikel is gebaseerd («toch zijn er nog een paar duizend mensen die meer dan 54 367 euro verdienen en toch huursubsidie krijgen»), zijn afkomstig uit de inkomensstatistieken van het CBS.
De gegevens betreffen voorlopige cijfers over 2010. De waarneming betreft daarom de voorlopig toegekende en uitbetaalde toeslag. Als bij de definitieve toekenning blijkt dat het inkomen in 2010 te hoog was voor het ontvangen van toeslag, wordt de te veel ontvangen huurtoeslag teruggevorderd. Overigens zet de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot stop als uit voorgaande jaren blijkt dat burgers hun inkomen structureel te laag schatten.
Daarnaast treedt enige vertekening op omdat het CBS-bestand uitgaat van de samenstelling van het huishouden op een bepaald moment (31 december), maar een inkomen waarneemt over een periode (jaar). Het kan zijn dat de samenstelling van het huishouden op het moment van aanvragen van de huurtoeslag afweek van die op het einde van het jaar (het peilmoment dat gehanteerd wordt). Als de huishoudsituatie wijzigt doordat bijvoorbeeld iemand die in het eerste deel van het jaar (terecht) huurtoeslag ontvangt, later in het jaar gaat samenwonen met iemand met een hoger inkomen, dan is dit in de statistieken te zien als een huishouden met een hoger inkomen, maar toch met huurtoeslag.
Deze cijfers wijzen er dus niet op dat ten onrechte een paar duizend mensen die meer dan 54 367 euro verdienen toch huursubsidie (huurtoeslag) krijgen.
Het plukken van criminele winsten |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat zijn de redenen om het project Financieel-economische criminaliteit (FinEC) niet voort te zetten maar te veranderen in het programma Afpakken? Wat zijn de belangrijkste verschillen?
Het programma financieel-economische criminaliteit (FinEc) omvatte een breed pakket aan maatregelen op het gebied van het bestrijden van fraude, witwassen en corruptie. In mijn brief van 12 april 2012 (Kamerstukken II, 2011–2012, 29 911, nr. 68) heb ik beschreven dat de maatregelen uit het FinEc-programma structureel zijn gemaakt.
De nieuwe maatregelen van dit kabinet bouwen daarop voort. Daarbij wordt het ketenprogramma afpakken uitgevoerd. Dat is gericht op het uitbreiden van de capaciteit van de strafrechtketen en op het bevorderen van innovatief werken en van samenwerking tussen partners binnen en buiten de strafrechtketen met als doel nog meer vermogen van criminelen af te pakken. Zoals toegezegd tijdens het algemeen overleg van 14 juni jongstleden over georganiseerde criminaliteit stuur ik uw Kamer nog voor het zomerreces een brief over het overheidsbreed afpakken.
In welke regio’s zijn nu afpakteams aan de slag om wederrechtelijk verkregen voordeel te plukken van criminelen? Wat zijn tot nu toe de resultaten daarvan? Aan welke resultaatsverplichtingen zijn zij gebonden?
In alle regio’s zijn afpakteams van openbaar ministerie (OM) politie en/of bijzondere opsporingsdiensten aan de slag. Verder zijn sinds 2011 twee teams van de Nationale Recherche en de FIOD operationeel onder aansturing van het Landelijk Parket en het Functioneel Parket van het OM.
In 2011 is door de hele strafrechtketen, waaronder de afpakteams, voor meer dan 44,6 miljoen euro aan ontnemingen en verbeurdverklaringen geïncasseerd.
Daarnaast zijn er dankzij de inzet van het strafrecht opbrengsten gerealiseerd ten behoeve van slachtoffers, de Belastingdienst en andere bestuursorganen zoals de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Zo is in de Klimop-zaak 130 miljoen euro teruggevloeid naar de benadeelden. Een ander voorbeeld is de opbrengst van ongeveer 150 miljoen euro in 2011 voor de Belastingdienst, voortkomend uit strafrechtelijke onderzoeken.
De resultaatsverplichting voor de afpakopbrengsten uit ontnemingen en verbeurdverklaringen geldt voor de hele strafrechtketen inclusief de afpakteams. Deze verplichting loopt op van 43 miljoen euro in 2011 naar ruim 100 miljoen euro in 2018.
Welke onderbouwing is er voor de veronderstelling, vastgelegd in de prestatieafspraken, dat investeringen in het afpakteam zich drie tot vier keer gaan terug verdienen? Is hier onafhankelijk (wetenschappelijk) onderzoek naar gedaan?
De verhouding tussen de taakstelling van ruim 60 miljoen euro aan afpakopbrengst en de investering van 20 miljoen euro in het ketenprogramma afpakken is gebaseerd op de resultaten van het FinEc-programma. Die resultaten lieten zien dat een investering in de strafrechtketen om het afpakken te versterken zich in drievoud terugverdient. Deze investering leidt ook tot resultaten buiten de strafrechtketen, zoals het afpakken door bestuurlijke handhavers en de compensatie van slachtoffers.
Bent u bekend met de klachten over de gebrekkige mogelijkheden om informatie uit te wisselen tussen bijvoorbeeld de politie en de Belastingdienst? Kunt u toelichten waarom het niet is toegestaan om de inkomensgegevens op te vragen van een persoon die luxe goederen bezit en ten aanzien van wie de ernstige verdenking bestaat dat deze verdacht wordt van witwassen en/of andere criminele activiteiten?
Ik ben bekend met de wens vanuit de praktijk om de mogelijkheden tot informatie-uitwisseling beter te benutten dan wel uit te breiden. In samenspraak met betrokken partijen beziet mijn departement de noodzaak en haalbaarheid daarvan.
De veronderstelling dat het niet is toegestaan om de inkomensgegevens op te vragen van een persoon die luxe goederen bezit en waartegen ernstige verdenkingen bestaan, is overigens niet juist. Als sprake is van een ernstige verdenking kunnen opsporingsmiddelen worden ingezet en kunnen inkomensgegevens door tussenkomst van de officier van justitie worden opgevraagd.
Bent u bekend met de klachten van financieel rechercheurs dat de Financial Intelligence Unit (FIU) niet langer rechtstreeks voor hen toegankelijk is? Waarom is er een nieuw systeem ingericht waarbij de financieel rechercheur een informatieverzoek moet indienen bij een informatiemedewerker? Waarom is hier voor gekozen? Is dit niet omslachtig en tijdrovender dan de rechtstreekse toegang tot deze gegevens voor de rechercheurs?
Ik ben bekend met een dergelijke klacht.
FIU-Nederland is medio 2011 overgegaan op een nieuw ICT-systeem omdat het vorige systeem was verouderd. Met de nieuwe applicatie worden Verdachte Transacties (VT’s) direct beschikbaar gesteld aan het gehele opsporingsgebied binnen Nederland. Met de vorige applicatie waren de VT’s in eerste instantie enkel beschikbaar voor de regio waarin de transactie had plaatsgevonden. Aangezien FIU-Nederland onderdeel is van het KLPD, is er aangesloten bij de standaard politie applicatieportfolio van Politie Nederland. De VT’s worden nu via Blueview landelijk beschikbaar gesteld. Blueview werkt met categorieën waaraan autorisatieniveaus zijn verbonden. Het is daarom noodzakelijk dat (financieel) rechercheurs het juiste autorisatieniveau hebben om inzicht te krijgen in de VT’s.
Binnen elke politieregio wordt op dit moment gewerkt aan een regionale informatie organisatie (RIO). FIU-Nederland sluit aan bij de landelijke werkwijze om de RIO’s van informatie te voorzien. De politieregio’s bepalen zelf hoe de informatievoorziening bij een Blueviewbevraging dient te verlopen. Ik overleg met de Raad van Korpschefs over de vraag hoe de informatievoorziening via Blueview op dit specifieke punt meer uniform kan worden gemaakt.
Bent u bekend met de klacht van financieel rechercheurs dat het Openbaar Ministerie (OM) en rechters onvoldoende financieel besef hebben? Zijn er ook initiatieven om kennis en expertise bij OM en de rechterlijke macht te bevorderen door scholing en dergelijke?
Ik ben bekend met een dergelijke klacht.
Er wordt binnen het OM en de rechterlijke macht veel gedaan om financiële kennis over te dragen en te borgen.
In de raio-opleiding voor rechters en officieren van justitie is de cursus financieel rechercheren een verplicht onderdeel van de verdiepingsperiode straf en parket.
Verder biedt het studiecentrum rechtspleging, het gezamenlijk opleidingsinstituut van het OM en de rechtspraak, 27 opleidingen aan die een bijdrage kunnen leveren aan het financieel besef van officieren van justitie en rechters. Vier van deze opleidingen zijn toegespitst op kennisbevordering van voordeelsontneming.
Elk parket beschikt over speciaal opgeleide ontnemingsofficieren. Het Bureau Ontnemingswetgeving OM verleent bovendien specialistische bijstand in complexe ontnemingszaken. Tevens worden vanuit het ketenprogramma afpakken regelmatig in de regio workshops voor professionals gehouden.
Het landelijk kenniscentrum fraude van de rechtspraak organiseert door middel van themadagen praktijkgerichte cursussen en stelt kennis op dit gebied aan rechters ter beschikking.
Tenslotte wordt in bepaalde zaken door gerechten een belastingrechter opgenomen in de kamer om te voldoen aan de behoefte aan expertise.
Bent u bereid in alle districten minstens één financieel rechercheur extra aan te stellen, mede gelet op de conclusies uit het recent gepubliceerde rapport «Follow the money» van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid dat met name op wijk- en districtsniveau onvoldoende financieel wordt opgespoord? Zo nee, waarom niet? Deelt u de verwachting dat extra financieel rechercheurs op wijk- en districtsniveau de investering die dit vereist ruimschoots zullen terug verdienen? Welke inschatting maakt u hiervan?
Bij het opstellen van de inrichtingsplannen voor de nationale politie wordt aandacht besteed aan de kwalitatieve invulling van de specialismen – zoals financieel rechercheren – op de verschillende niveaus. Hierbij wordt specifiek gehoor gegeven aan de aanbeveling uit het rapport Follow the Money om financieel rechercheren «van wijk tot wereld» binnen de organisatie te borgen.
De onduidelijkheid tussen de vitaliteitsparagraaf in het Nationale Hervormingsprogramma en die paragraaf in het Stabiliteitsprogramma |
|
Roos Vermeij (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA), Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Zijn de inhoud van het Stabiliteitsprogramma en het Nationale Hervormingsprogramma volledig op elkaar afgestemd?
De definitieve versie van het Nationale Hervormingsprogramma dat op 27 april aan uw Kamer is aangeboden, is zo veel mogelijk afgestemd op de afspraken uit het Stabiliteitsprogramma. Op dat moment stond de exacte invulling van de budgettaire afspraken nog niet op alle onderdelen volledig vast. Dat geldt bijvoorbeeld voor het onderdeel mobiliteit binnen het vitaliteitspakket.
Is het waar dat de in het vitaliteitspakket voorgestelde mobiliteitsbonussen in het Stabiliteitsprogramma geschrapt worden? Zo ja, waarom wordt er in het Nationale hervormingsprogramma dan gesproken over «het bevorderen van langer doorwerken en duurzame inzetbaarheid (mobiliteitsbonussen)»?
In het Stabiliteitsprogramma staat dat «het beschikbare budget voor «mobiliteit» na 2013 niet verder zal toenemen.» Dat is niet hetzelfde als het «schrappen van de mobiliteitsbonussen». Structureel zal het budget voor mobiliteit nog altijd 0,7 mld bedragen, dat is meer dan in 2012.
Het bevorderen van langer doorwerken en duurzame inzetbaarheid is een doel dat kabinet en sociale partners zich gezamenlijk hebben gesteld. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt met name bij werkgevers en werknemers en de overheid ondersteunt dit proces met o.a. het vitaliteitspakket. Duurzame inzetbaarheid is meer dan het bevorderen van mobiliteit alleen, het pakket bevat ook maatregelen op het terrein van gezondheid, scholing en andere loopbaanfaciliteiten.
Bent u het nog steeds eens met deze woorden uit uw brief over het vitaliteitspakket van 30 september jongstleden: «De arbeidsmobiliteit van ouderen in Nederland is laag. Dit is met name problematisch voor mensen die vanuit een uitkeringssituatie werk moeten zien te vinden, maar ook voor andere groepen ouderen speelt dit probleem. Daarom zal het kabinet mobiliteitsbonussen introduceren voor enkele groepen werknemers. Voor het in dienst nemen van werknemers ouder dan 55 jaar betreft het een mobiliteitsbonus van 3 500 euro per jaar, gedurende drie jaar. Bij het in dienst nemen van uitkeringsgerechtigden van 50 jaar en ouder komen werkgevers in aanmerking voor een dubbele mobiliteitsbonus (7 000 euro per jaar), gedurende drie jaar.»?
Ik kan me nog steeds vinden in de analyse uit mijn brief van 30 september. In het Begrotingsakkoord is echter afgesproken het budget voor mobiliteit taakstellend te bevriezen. Omdat de oploop in het budget na 2013 geen gevolg is van beleid maar wordt veroorzaakt door autonome groei en een conjunctuureffect, zijn maatregelen noodzakelijk.
Daarom is er voor gekozen het budget voor mobiliteit volledig te richten op de groepen met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt (uitkeringsgerechtigden en arbeidsgehandicapten). De nieuwe mobiliteitsbonus 55+ vervalt. Het totale budget voor mobiliteit wordt vastgesteld op 0,7 mld.
Dat neemt niet weg dat het goed zou zijn als ook oudere werknemers mobieler worden op de arbeidsmarkt. Daarvoor zijn scholingsfaciliteiten beschikbaar binnen het vitaliteitspakket. Bovendien moeten werkgevers en werknemers samen aan de slag om passend loopbaanbeleid te creëren voor deze groep werknemers.
Gegeven het feit dat in het Stabiliteitsprogramma wordt gemeld dat «het beschikbare budget voor de extra doorwerkbonussen (...) wordt beëindigd» (waarmee een opbrengst wordt gerealiseerd van 800 miljoen in 2013), welke bonussen worden precies beëindigd zodat een opbrengst van 800 miljoen wordt gerealiseerd? Worden de doorwerkbonussen voor mensen met een laag inkomen beëindigd? Gaat dat ook op voor de doorwerkbonussen die voor iedereen beschikbaar waren?
De taakstelling op het budget voor doorwerken impliceert dat de werkbonussen voor zowel werkgevers als werknemers komen te vervallen. Ook de aanvullende werkbonus, die in 2017 zou worden ingevoerd om de inkomenseffecten voor mensen met een laag inkomen te beperken wanneer zij op hun 65e het AOW pensioen opnemen, vervalt.
Bent u het eens met de teksten over het vitaliteitspakket zoals ze in het Stabiliteitsprogramma staan of zoals ze in het Nationale Hervormingsprogramma staan? Wat betekent dit voor de geldigheid van beide documenten?
Ik constateer dat de teksten in het Stabiliteits- en Hervormingsprogramma op elkaar zijn afgestemd, met die kanttekening dat er in de uitwerking van de taakstelling op mobiliteit voor is gekozen om het resterende budget volledig te richten op de groepen met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt.
In het Begrotingsakkoord zijn de verhoging van de AOW-leeftijd en het vitaliteitspakket in samenhang bezien. De versnelde verhoging van de AOW leeftijd geeft een sterke prikkel tot langer doorwerken, waarmee de werkbonussen komen te vervallen. Daarnaast bevat het pakket maatregelen om van-werk-naar-werk en scholing (loopbaanfaciliteiten) te stimuleren.
Nb. De brief aan de Stichting van de Arbeid over Stabiliteitsprogramma Nederland en het Pensioenakkoord is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.
Het bericht dat Apple belasting ontwijkt via Nederland |
|
Bruno Braakhuis (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «how Apple dodges billions in taxes 2012»?1
Ja.
Bent u bekend met de belastingontwijkroute die «Double Irish With A Dutch Sandwich» genoemd wordt? Zo ja, kunt u uitleggen hoe deze route werkt? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken hoe deze kennelijk bekende belastingontwijkroute werkt en de uitkomsten van het onderzoek aan de Kamer toe te sturen?
Zoals ik in december 2011 in antwoord op Kamervragen van het lid Braakhuis al schreef is de term »Dutch sandwich» geen nauwkeurig omschreven term en bestaat er geen juridische definitie van. Hetzelfde geldt voor de «Double Irish with a Dutch sandwich». Dat blijkt ook wel uit het feit dat in het genoemde artikel in de New York Times de structuur in tweede instantie gewoon «Double Irish» wordt genoemd en dat het artikel niet duidelijk maakt op welke plaats een eventuele Nederlandse vennootschap een rol speelt in de structuur.
Uit de verschillende publicaties wordt wel duidelijk wat de functie van Nederlandse vennootschappen in dergelijke structuren zou kunnen zijn. Die functie lijkt vooral te bestaan uit het beheren van een sublicentie, het ontvangen van royalty’s uit de exploitatie van die sublicentie en het betalen van een vergoeding voor het gebruik van die sublicentie aan een Ierse vennootschap die, zo interpreteer ik het artikel in de New York Times, een immaterieel activum van een verbonden vennootschap in de Verenigde Staten heeft overgenomen.
Nederland is een aantrekkelijk vestigingsland voor dit soort werkzaamheden omdat Nederland met veel landen een belastingverdrag heeft afgesloten waarin de bronheffing op royalty is beperkt en omdat Nederland zelf geen bronbelasting heft op uitbetaalde royalty’s. Dit effect wordt overigens binnen de Europese Unie al bereikt door de werking van de Interest- en Royalty Richtlijn.
Ik merk hierbij op dat de marge tussen in Nederland ontvangen en betaalde royalty gewoon met vennootschapsbelasting belast is en dat de hoogte van die marge in overeenstemming moet zijn met de in Nederland verrichte werkzaamheden.
Is het waar dat er honderden bedrijven zijn die de genoemde belastingontwijkroute gebruiken? Is het waar, zoals in het artikel gesteld wordt, dat winsten door Nederland sluizen praktisch belastingvrij kan?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 2 heb geschreven gaat het in dit soort gevallen niet om het door Nederland sluizen van winsten en al helemaal niet belastingvrij. Dat in relatie tussen andere landen wellicht wel een bronbelasting op royalty’s verschuldigd zou zijn is nog geen reden om aan het gebruik van Nederland een negatieve kwalificatie te geven. In de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid heb ik uiteengezet waarom bronheffingen op, onder andere, royalty’s naar mijn mening ongewenst zijn.
Zoals ik in mijn antwoord op vragen van het lid Braakhuis over de «Dutch Pita» schreef is er geen aanleiding te veronderstellen dat door het gebruik van Nederlandse vennootschappen winstbelasting wordt ontgaan in het land waar de omzet wordt gerealiseerd. Ook het feit dat een waardevol immaterieel activum aan een Ierse vennootschap wordt overgedragen zonder dat daarbij, zo begrijp ik het artikel in de New York Times, over de werkelijke waarde wordt afgerekend, heeft niets te maken met het gebruik van Nederlandse vennootschappen in de structuur.
Het aantal bedrijven dat in zijn internationale structuur gebruik maakt van Nederlandse vennootschappen is daarom naar mijn mening niet relevant.
Wat vindt u ervan dat Nederland bekend staat als een land dat gemakkelijk gebruikt kan worden om belasting te ontwijken?
Uit mijn antwoord op de vragen 2 en 3 mag u afleiden dat ik het onterecht zou vinden als Nederland bekend zou staan als een land dat makkelijk gebruikt kan worden om belasting te ontwijken.
In mijn brief aan uw Kamer van 3 november 20112 heb ik daaromtrent al geschreven dat de Nederlandse regering, net als die in andere landen, bij het maken van fiscaal beleid naar een balans zoekt tussen enerzijds de wil een fiscaal aantrekkelijk vestigingsklimaat te behouden en anderzijds het belang van een fiscaal onkreukbaar imago. Zoals ik toen al schreef meen ik dat het kabinet daarin een juiste balans heeft gevonden.
Bent u bereid om u in te zetten om de reputatie van Nederland op dit gebied te verbeteren, door het onmogelijk maken van dit soort routes?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de bevindingen van het gevraagde onderzoek tevens te betrekken in het lopende onderzoek «substance brievenbusmaatschappijen»?
Er is naar mijn mening geen reden in het onderzoek naar de Nederlandse substance eisen expliciet in te gaan op de suggesties in het artikel in de New York Times. Uiteraard zullen een aantal aspecten die in deze antwoorden aan de orde zijn gekomen ook te vinden zijn in de rapportage van het bedoelde substance onderzoek, waarvan ik nog steeds verwacht dit in juni aan uw Kamer te kunnen zenden.
De mogelijkheden in het privaatrecht om bonussen terug te vorderen |
|
Ewout Irrgang |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel in het Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie (WPNR) over de privaatrechtelijke mogelijkheden om bonussen terug te vorderen die maatschappelijke verontwaardiging hebben opgeroepen?1
De contractsvrijheid ligt ten grondslag aan het overeenkomstenrecht en houdt in dat een persoon in beginsel vrij is om een overeenkomst te sluiten, vrij om zijn wederpartij te kiezen en vrij om de vorm en inhoud van de overeenkomst te bepalen. Keerzijde van die vrijheid is de gebondenheid die daarop volgt om de gemaakte afspraken na te komen (pacta sunt servanda). De verbindende kracht van de overeenkomst vooronderstelt contractsvrijheid; een persoon moet vrij zijn om zich te kunnen binden. Dat maakt de overeenkomst zowel een uitoefening van vrijheid als een inperking ervan (zie hierover uitgebreid Asser-Hartkamp 4-II, nrs. 33 e.v).
Ik deel de mening van de auteur van het bovengenoemde WPNR-artikel dat de contractsvrijheid niet absoluut is. Dit is ingebed in ons wettelijk systeem. De auteur geeft enkele voorbeelden van wettelijke bepalingen die de contractsvrijheid begrenzen (artikelen 3:40, 6:258, 6:248, 6:2, 6:162 BW). Het Burgerlijk Wetboek bevat nog tal van andere bepalingen die de contractsvrijheid begrenzen, bijvoorbeeld met betrekking tot de consumentenkoop, de arbeidsovereenkomst, enzovoort, enzovoort. Dit wordt, in tegenstelling tot de door de auteur gewekte suggestie, door niemand betwist. Hoofdregel, en uitgangspunt, is dat gemaakte afspraken worden nagekomen. De trouw aan het gegeven woord vormt de basis voor onze samenleving.
Hoe absoluut moet het rechtsbeginsel van de contractsvrijheid volgens u worden opgevat? Hoe beoordeelt u de relativerende opmerkingen die de auteur over dit rechtsbeginsel maakt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een eenmaal gesloten overeenkomst niet absoluut onaantastbaar is, wanneer de overeenkomst of de uitvoering daarvan tot maatschappelijk onaanvaardbare resultaten leidt? Onderkent u de mogelijkheid dat een contract of de uitvoering daarvan in strijd komt met de goede zeden of de openbare orde (artikel 3:40 van het Burgerlijk Wetboek (BW)), de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:258 of artikel 6:248, tweede lid, BW, beide jo. artikel 6:2 BW) of met de betamelijkheidsnorm van artikel 6:162 BW?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom stelt het kabinet zich tot dusverre op het standpunt dat het privaatrecht geen mogelijkheden biedt om contracten, waarin hoge bonussen zijn afgesproken, onaantastbaar zijn, ook wanneer het resultaat daarvan maatschappelijk zeer ongewenst is?
Het in de vraag aan het kabinet toegeschreven standpunt is niet juist weergegeven. Het kabinet acht contracten, waarin hoge bonussen zijn afgesproken, niet onaantastbaar. Dit heeft mijn ambtsvoorganger reeds in zijn brief van 31 maart 2010 over de contouren van een wettelijke regeling inzake bonussen van bestuurders aan de Tweede Kamer verwoord (Kamerstukken II, 31 058, nr. 29): «Aanpassing van de uitbetaling van een overeengekomen beloning kan op basis van de bestaande wetgeving in uitzonderlijke gevallen plaatsvinden. Op grond van artikel 6:248 lid 2 BW is een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel niet van toepassing voor zover dat in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Daarnaast bepaalt artikel 6:258 lid 1 BW dat de rechter op verlangen van een der partijen op grond van onvoorziene omstandigheden de gevolgen van een overeenkomst kan wijzigen of de overeenkomst geheel of gedeeltelijk kan ontbinden. Dit is mogelijk indien de omstandigheden van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten.»
Dit blijkt ook uit het wetsvoorstel aanpassing en terugvordering bonussen (Kamerstukken II, 32 512, nrs. 2 en 3), waarin wordt verduidelijkt dat de raad van commissarissen van een naamloze vennootschap de bevoegdheid heeft om de hoogte van een bonus van een bestuurder aan te passen, indien uitkering van de bonus in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Een voorbeeld van dergelijke omstandigheden is de situatie dat uitbetaling van de bonus de vennootschap in financiële moeilijkheden zou brengen. Eén en ander wordt geplaatst in de context van hetgeen in de onderlinge relatie van partijen redelijk en billijk is. Een maatschappelijk oordeel is in dat verband niet doorslaggevend.
Bent u bereid om in voorkomende gevallen tot het uiterste te gaan en de mogelijkheden die het privaatrecht biedt te benutten om bonussen, die tot grote maatschappelijke ophef leiden, niet uit te keren of terug te vorderen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft, naast het in het antwoord op vraag 4 genoemde wetsvoorstel aanpassing en terugvordering bonussen, nog een aantal maatregelen genomen om excessieve bonussen tegen te gaan.
In de publieke en semipublieke sector is een variabele beloning na inwerkingtreding van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (Kamerstukken I, 32 600, nr. A) in beginsel niet meer toegestaan. Slechts die toeslagen die in een nog op te stellen algemene maatregel van bestuur worden opgenomen, zijn nog toegestaan. Te denken valt daarbij aan een gratificatie wegens ambtsjubileum of een eenmalige mobiliteitstoeslag of bindingspremie, onder de voorwaarde dat met de gratificatie of de toeslag niet het voor de topfunctionaris geldende bezoldigingsmaximum wordt overschreden. Een toeslag wegens een geleverde prestatie is niet langer mogelijk.
Daarnaast zijn verschillende maatregelen getroffen op het terrein van de financiële markten en op het terrein van de staatsdeelnemingen. Voorbeelden hiervan zijn het bonusverbod voor financiële ondernemingen die staatssteun ontvangen (Kamerstukken I, 33 058, nr. A), en het tijdens het AO Deelnemingen van 10 april j.l. aangekondigde voornemen om, conform de wens van de Kamer, te komen tot een maximale variabele beloning van 10% van de vaste beloning bij de reguliere Staatsdeelnemingen, en dit mee te nemen in een geplande herziening van het beoordelingskader voor beloningsbeleid bij Staatsdeelnemingen over 2 jaar. Ik meen dat deze maatregelen voldoende blijk geven van de inzet van het kabinet om buitensporige bonussen tegen te gaan.
Het bericht “Erven huis zorgt voor problemen” |
|
Jan van Bochove (SGP), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van «Erven huis zorgt voor problemen»?1
Ja.
Hoeveel mensen hebben sinds 1 januari 2012 uitstel gevraagd voor betaling van de erfbelasting in verband met een onverkocht huis? En in hoeveel gevallen is dat uitstel verleend?
In de periode 1 januari 2012 tot 1 mei 2012 zijn 528 verzoeken om uitstel binnengekomen. Daarvan zijn er nog 87 in behandeling. In 441 gevallen is uitstel van betaling verleend, waaronder 48 uitstellen die door hypothecaire zekerheid op de verworven onroerende zaak zijn afgedekt vanwege het feit dat het openstaande bedrag € 50 000 te boven gaat.
Hoeveel mensen hebben zich sinds 1 januari 2012 tot de Belastingdienst gewend met problemen met het betalen van de erfbelasting, omdat zij ook twee jaar na overlijden niet in staat geweest zijn om de woning te verkopen en moeite hebben om de erfbelasting te voldoen, omdat er in de erfenis verder relatief weinig liquide middelen aanwezig zijn?
Uit informatie van de Belastingdienst blijkt dat sinds 1 januari 2012 zich ongeveer 200 mensen hebben gewend tot de Belastingdienst met problemen om de erfbelasting te betalen, omdat zij ook twee jaar na het overlijden niet in staat zijn geweest de woning te verkopen.
In hoeveel gevallen is uitstel van betaling van erfbelasting geweigerd sinds 1 januari 2012 en om welke redenen is dat geweigerd?
In het algemeen lukt het om met belastingschuldigen tot een vergelijk te komen tot verlenging van het uitstel. In enkele gevallen wordt een verlenging van het uitstel geweigerd, omdat belastingschuldigen medewerking weigeren, aan bijvoorbeeld het stellen van de vereiste zekerheid.
Klopt het dat gezien de moeilijke situatie op de huizenmarkt mensen tijdelijk hun hypotheeklasten voor een onverkocht huis drie jaar mogen aftrekken, maar dat mensen die een huis erven maximaal twee jaar na overlijden de erfbelasting moeten voldoen?
Het klopt dat op grond van art. 3 111, tweede lid, Wet inkomstenbelasting 2001 het mogelijk is hypotheeklasten voor een onverkocht huis gedurende een periode van drie jaren af te trekken, gelet op de moeilijke situatie op de huizenmarkt. Niet juist is de stelling dat mensen die een huis erven maximaal twee jaren na het overlijden de erfbelasting moeten voldoen. De Leidraad Invordering 2008 geeft de ontvanger namelijk de mogelijkheid, als er sprake is van bijzondere omstandigheden, om een langere termijn van uitstel te hanteren dan het reguliere uitstelbeleid voorschrijft. Uit de praktijk blijkt dat de ontvangers in bijna alle gevallen voor de betaling van een aanslag erfbelasting, als sprake is van een erfenis die bestaat uit een niet verkochte woning, het reguliere uitstel van 1 jaar verlengen, gelet op de situatie op de woningmarkt.
Bent u bereid om mogelijk te maken dat mensen die een erfenis verkrijgen die grotendeels bestaat uit een niet verkochte woning – al dan niet belast met een hypotheek – maximaal twee jaar uitstel (bovenop het standaard jaar) krijgen voor betaling van het erfrecht?
Het is thans reeds beleid dat van het standaardjaar voor het verlenen van uitstel kan worden afgeweken in bijzondere gevallen (zie het antwoord op vraag 5). Daarbij gelden in dat kader als voorwaarden dat zekerheid moet worden gesteld en dat het huis te koop moet staan. Mij zijn geen gevallen bekend waarin een verleend uitstel niet wordt verlengd als aan voormelde twee voorwaarden is voldaan. Het is derhalve niet nodig om nadere maatregelen te treffen en het mogelijk te maken, zoals vraagstellers voorstellen, om maximaal twee jaar uitstel (bovenop het standaard jaar) voor te schrijven.
Bent u bereid de regeling voor uitstel van betaling voor het erven van de blote eigendom van de woning (artikel 25, lid 20, Invorderingswet 1990) tijdelijk uit te breiden tot nalatenschappen die voor een groot deel bestaan uit een nog niet verkochte woning, al dan niet met hypotheek bezwaard, als de belastingplichtige over onvoldoende andere middelen beschikt om de erfbelasting te kunnen betalen?
De bijzondere uitstelfaciliteit van artikel 25, twintigste lid, van de Invorderingswet 1990 dient een ander doel. Die faciliteit regelt dat de erfgenamen niet gedwongen worden om hun eigen middelen aan te wenden voor de betaling van erfbelasting, terwijl zij feitelijk niets ontvangen uit de nalatenschap. Deze bepaling, die in de praktijk zal spelen ingeval kinderen van hun eerst-stervende ouder erven, is er mede op gericht om de bewoning van de eigen woning door de langstlevende ouder te waarborgen. De situatie waarop de vraagstellers doelen ziet op geheel andere situaties, namelijk op situaties waarin de erven de woning juist willen verkopen. Het ligt daarom niet voor de hand de eerdergenoemde uitstelfaciliteit hiervoor aan te passen.
Hoe gaat u om met mensen die voor 2012 een huis geërfd hebben en hun huis tegen een lagere prijs verkocht hebben dan de WOZ-beschikking, waarop de erfbelasting gebaseerd is, aangaf?
Voor de heffing van erfbelasting wordt aangesloten bij de waarde van het huis op het tijdstip van overlijden. Volgens de Successiewet 1956 geldt voor mensen die vóór 2012 een huis hebben geërfd als waarde de WOZ-waarde die geldt voor het kalenderjaar waarin het overlijden heeft plaatsgevonden. Ontwikkelingen na het overlijden, zoals bijvoorbeeld een daling van de huizenprijzen, hebben geen gevolgen voor de vastgestelde erfbelasting.
Inmiddels is de wet ten aanzien van de te hanteren WOZ-waarde versoepeld. Voor overlijdens op of na 1 januari 2012 geldt een keuzeregeling. Indien de verkrijger van een woning daarvoor kiest, kan de WOZ-waarde gehanteerd worden die geldt voor het kalenderjaar volgend op het jaar waarin het overlijden heeft plaatsgevonden. Op die manier kan men kiezen voor een WOZ-waarde waarvan de peildatum dichter ligt bij de datum van overlijden. De versoepeling geldt evenwel niet voor overlijdens in 2010 en 2011. In dit verband verwijs ik naar hetgeen ik hierover bij de behandeling van het Belastingplan 2012 in de Eerste Kamer heb gezegd (EK 2011–2012, 33 003, Nr. D, blz. 25).
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om beneficiair aanvaarden de standaard te maken, zoals nu in veel andere Europese landen het geval is?
Dit zou de afwikkeling van een nalatenschap voor erfgenamen aanzienlijk complexer maken. Door beneficiaire aanvaarding, oftewel aanvaarding van de nalatenschap onder het voorrecht van boedelbeschrijving, worden erfgenamen niet langer van rechtswege eigenaar van alle goederen van de nalatenschap. Zij kunnen hierdoor niet meer onderling de nalatenschap verdelen, maar maken pas aanspraak op de goederen van de nalatenschap die zijn overgebleven nadat alle schulden van de nalatenschap zijn voldaan.
Erfgenamen moeten in geval van beneficiaire aanvaarding namelijk de nalatenschap op formele wijze, volgens de regels van vereffening, met betrokkenheid van de rechter afwikkelen. Dit leidt tot extra administratieve lasten en kosten voor erfgenamen.
Deze wijze van afwikkeling verdraagt zich bovendien niet met de wettelijke verdeling van artikel 4:13 van het Burgerlijk Wetboek, waardoor de langstlevende van rechtswege alle goederen van de nalatenschap verkrijgt. Indien beneficiaire aanvaarding de standaard wordt, zal de langstlevende echtgenoot indien hij of zij niet tot vereffening van de nalatenschap wil overgaan, altijd een verklaring van zuivere aanvaarding moeten afleggen. Het vergeten van deze verklaring zal in dat geval tot grote problemen leiden voor de langstlevende, zoals het noodgedwongen moeten verkopen van de eigen woning.
Ziet u mogelijkheden om mensen beter te wijzen op de mogelijkheid om beneficiair de erfenis te aanvaarden?
Zowel door de Rijksoverheid (www.rijksoverheid.nl) als door notarissen worden brochures uitgegeven en wordt informatie verstrekt over wat erfgenamen kunnen doen als zij een erfenis krijgen. Erfgenamen worden in het bijzonder geïnformeerd over de gevolgen van het aanvaarden van een nalatenschap en over de mogelijkheid tot beneficiaire aanvaarding of verwerping van een nalatenschap. Indien een erfgenaam wil weten of in zijn geval het verstandig is om de nalatenschap beneficiair te aanvaarden of zelfs te verwerpen, zal hij zich tot een notaris moeten wenden voor advies.
Ontwikkelingsbank FMO |
|
Roland van Vliet (PVV), Johan Driessen (PVV) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA), Knapen (CDA) |
|
Klopt het dat 51 procent van de aandelen van FMO in handen is van de Nederlandse staat?1
Ja, zie pagina 26 van het onlangs met de Kamer besproken Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen.
Klopt het dat meer dan 90 procent van het eigen vermogen van FMO bijeengebracht is door de Nederlandse belastingbetaler?2
Ja, zie inderdaad de in de voetnoot genoemde pagina 27 van het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen.
Klopt het dat de directeur van FMO, Nanno Kleiterp, vorig jaar in totaal maar liefst 429 000 euro verdiende? Klopt het dat de twee andere leden van de raad van bestuur, Nico Pijl en Jurgen Rigterink, vorig jaar 355 000 resp. 321 000 euro verdienden?3
De aangehaalde bedragen zijn inclusief pensioenstortingen en de waarde van overige beloningsbestanddelen. Het feitelijk ontvangen vaste en variabele salaris over 2011 bedroeg respectievelijk 316 000 euro, 241 000 euro en 241 000 euro. Zoals vermeld in het Jaarverslag beheer staatsdeelnemingen 2010 is in 2009 met FMO overeenstemming bereikt over een nieuw en gematigder beloningsbeleid dat resulteerde in een salaris voor een nieuwe CEO van maximaal 300 000 euro (vaste en variabele bezoldiging).
Op verzoek van FMO is recentelijk met de aandeelhouders overeenstemming bereikt over afschaffing van de variabele bezoldiging, en een gedeeltelijke conversie daarvan naar vaste beloning, en dientengevolge een verdere matiging van het bezoldigingsbeleid. Dit jongste beloningsbeleid (vastgesteld bij de AVA 2012) resulteert in een totaal vast jaarsalaris voor een nieuwe CEO van maximaal 270 000 euro, zijnde 10% lager dan het beloningsplafond van 300 000 euro op basis van het in 2009 vastgestelde beleid.
De beloningen van de nu zittende bestuurders zijn van vóór het nieuwe beloningsbeleid uit 2009. Tegelijkertijd met de meest recente aanpassing (2012) van het bezoldigingsbeleid hebben de huidige bestuurders er vrijwillig mee ingestemd dat het afschaffen van de variabele beloning ook voor hen een neerwaartse aanpassing van de bezoldiging betekent. Voor de huidige CEO is met ingang van dit jaar een totale vaste bezoldiging overeengekomen van 296 000 euro, zijnde ruim 6% lager dan zijn totale (vaste en variabele) beloning over 2011.
Deelt u de mening dat dergelijke salarissen totaal niet passen bij een instelling actief op het terrein van ontwikkelingshulp?
De bedrijven waarin de staat deelneemt opereren doorgaans in een private, commerciële omgeving met een wisselende mate van concurrentie. Het zijn organisaties met bedrijfsmatige processen en een met het bedrijfsleven overeenkomstige structuur. De achterliggende overweging van het staatsaandeelhouderschap is altijd het publiek belang van de ondernemingen. In het geval van FMO is, zoals ook valt te lezen in het Jaarverslag Staatsdeelnemingen, het publiek belang armoedebestrijding: «FMO is opgericht om duurzame economische groei in ontwikkelingslanden te bevorderen. Door de private sector in deze landen te versterken, wil de staat een bijdrage leveren aan het terugdringen van armoede». Bevordering van het publiek belang door versterking van de private sector in ontwikkelingslanden is overigens iets waar ook het Nederlands internationaal actief bedrijfsleven voordeel bij kan hebben.
Het publiek belang vindt zijn weerslag in de wijze waarop de staat als aandeelhouder acteert ten aanzien van het beloningsbeleid, dat voldoende gematigd moet zijn. Staatsdeelnemingen als behartigers van het publiek belang en als organisaties met bedrijfsmatige processen en een met het bedrijfsleven overeenkomstige structuur bevinden zich aldus op het snijvlak van de (semi)publieke en private sector. Dat geldt ook voor FMO, een ontwikkelingsbank met publieke en private aandeelhouders. Naast de staat zijn de private aandeelhouders verschillende Nederlandse banken (zo’n 35%) en verder meer dan honderd kleinere partijen (zo’n 14%). FMO is geen charitatieve instelling; als bank (onder toezicht van DNB) is ze gehouden een positief resultaat te behalen en wordt ze geacht financieel op eigen benen te staan. Sinds 2006 hebben aandeelhouders dan ook geen nieuw kapitaal meer ingebracht, zijn de door FMO behaalde financiële resultaten consistent positief en heeft het een solide balans. Voor het financieren van investeringen is FMO afhankelijk van de internationale kapitaalmarkt en voor het aantrekken van deze financiering opereert FMO in concurrentie met marktpartijen. Daarnaast opereert FMO uitsluitend ten behoeve van en in samenwerking met (Nederlandse en internationale) private partijen. Hiermee onderscheidt ze zich van andere, meer traditionele ontwikkelingsorganisaties.
Deelt u de mening dat nu de meerderheid van de aandelen van FMO in handen is van de staat en meer dan 90 procent van het eigen vermogen van FMO is opgebracht door de Nederlandse belastingbetaler, ook voor de bestuurders van FMO de Balkenendenorm zou moeten gelden? Zo ja, bent u bereid die op te leggen? Zo nee, bent u dan bereid de aandelen FMO van de hand te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De afgelopen jaren is met de Kamer meermalen gesproken over de methodiek die het kabinet hanteert om als aandeelhouder een beloningsbeleid voor een staatsdeelneming vast te stellen dat recht doet aan het snijvlak waarop zij actief zijn. Binnen die methodiek valt FMO in de categorie publiek/markt. De ondernemingen in deze categorie bewegen zich in een publieke context, maar ondervinden – meer dan de ondernemingen in de categorie publiek – de invloed van de markt. Deze deelnemingen concurreren voor een gedeelte van hun activiteiten met de markt, werken nauw samen met private partijen of zijn voor hun topfuncties, meer dan de publieke categorie, afhankelijk van bestuurders met ervaring in een commerciële omgeving. Dat leidt ertoe dat het beloningsbeleid van FMO zowel is vergeleken met de genormeerde beloningen in de (semi)publieke sector als met beloningen van vergelijkbare ondernemingen in de marktsector. Zoals in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen over 2009 en het onlangs met uw Kamer besproken verslag over 2010 vermeld, heeft dat ertoe geleid dat in 2009 voor FMO een nieuw, gematigder beloningsbeleid is vastgesteld. Dit jaar is met de aandeelhouders overeenstemming bereikt over een verdere matiging van het beloningsbeleid.
Het bericht dat tien presentatoren bij de Publieke Omroep een salaris boven de Balkenende-norm ontvangen |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Matthijs van Nieuwkerk verdient teveel»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat tien presentatoren nog steeds salarissen boven de Balkenende-norm ontvangen, soms zelfs van 491 000 euro? Waarom is dit aantal niet teruggebracht, aangezien media 2009 de motie Voordewind en Atsma2 is aangenomen?
Bij de totstandkoming van het Beloningskader Presentatoren Publieke Omroep (BPPO) is, in overleg met de Tweede Kamer, afgesproken dat er vanaf september 2009 op grond van het BPPO voor maximaal acht presentatoren (vijf voor televisie en drie voor radio) een uitzondering zou mogen worden gemaakt om een beloning te ontvangen boven het maximum normbedrag (181 000 euro) zoals gehanteerd in het BPPO (Kamerstukken II 2009/10, 31 804, nr. 80). Tot nu toe heeft de raad van bestuur van de NPO voor vier presentatoren een verzoek daartoe ingewilligd.
De NPO heeft in september 2010 een overzicht verstrekt van de werking van het BPPO. Daarin werd de verwachting uitgesproken dat het aantal uitzonderingen zou dalen van zeventien (2009) naar elf (2011). In het recente persbericht en de evaluatie van de NPO wordt aangegeven dat het aantal uitzonderingen in 2011 is teruggebracht naar tien. Dat er over 2011 meer dan acht presentatoren boven het maximum normbedrag werden beloond, is te verklaren uit het feit dat er nog lopende overeenkomsten zijn van voor 1 september 2009. Deze zullen worden afgebouwd. Voor 2013 wordt de verwachting uitgesproken dat het aantal uitzonderingen is teruggebracht naar acht (incl. de eerder afgesloten overeenkomsten).
Hoe verklaart u dat nog steeds tien presentatoren boven de Balkenende-norm verdienen, terwijl in antwoord op eerdere Kamervragen werd gemeld «dat er voor de jaren 2011 en 2012 nog vijf lopende overeenkomsten zijn die boven het beloningsplafond uitkomen»?3
Zie het antwoord op vraag 2. De passage waarnaar wordt verwezen betreft het aantal presentatoren dat overeenkomsten had afgesloten vóór 1 september 2009. Dit verklaart waarom het aantal uitzonderingen over deze jaren boven de acht uit komt. Voor een nadere uiteenzetting verwijs ik naar de heden aan de Kamer toegestuurde evaluatie van de NPO.
Bent u bereid een appèl te doen op de omroepen om het gedeelte van het salaris dat uitkomt boven het maximum te laten betalen uit de verenigingsgelden, in lijn met de motie Voordewind en Atsma?
Het BPPO bepaalt dit reeds. Volgens opgave van de NPO wordt in alle gevallen bij omroepverenigingen het meerdere uit verenigingsmiddelen betaald. Aan de motie is dus uitvoering gegeven.
Bent u bereid om al het meerdere, betaald boven de beloningsnorm in te trekken van de omroepbijdrage, als omroepen geen gehoor geven aan bovenstaande oproep?
Dat is niet nodig, zie het antwoord op vraag 4.
Over het bericht "Achterstand bij verwerking van wijziging rekeningnummers" |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Achterstand bij verwerking van wijziging rekeningnummers» op de site van de Belastingdienst/Toeslagen, voordat het op de site geplaatst werd of erna?1
Dit bericht is met mijn instemming op de site geplaatst.
Hoeveel mensen hebben een wijziging in het rekeningnummer doorgegeven, dat niet verwerkt is in het systeem per 1 mei 2012?
24 091 toeslagaanvragers hebben een rekeningnummer wijziging doorgegeven die op 1 mei nog niet is verwerkt.
Lukt het u alle betrokkenen binnen een week te informeren en hen te benaderen voor het juiste rekeningnummer?
Alle betrokkenen hebben de wijziging al doorgegeven, maar deze is niet verwerkt. Zaterdag 5 mei hebben alle betrokkenen van de Belastingdienst een brief ontvangen over de vertraging. De verwerking van de wijzigingen is nu in volle gang. In het kader van de fraudebestrijding ontvangen betrokkenen deze week een brief met het verzoek de rekeningnummerwijziging schriftelijk te bevestigen. Na ontvangst van deze bevestiging wordt het rekeningnummer onmiddellijk gewijzigd.
Waardoor wordt dit probleem veroorzaakt en wanneer is het voor het eerst opgemerkt door de Belastingdienst/Toeslagen?
Het verwerken van deze bestanden is gedeeltelijk een handmatig proces. Hierbij is een fout gemaakt. Op 18 april jl. is geconstateerd dat enkele bestanden met wijzigingsverzoeken van rekeningnummers niet waren verwerkt.
Hoe kunnen mensen, die liever hebben dat de betaling van toeslagen wordt stopgezet, zich onmiddellijk melden bij de Belastingdienst/Toeslagen?
Toeslagaanvragers die de betaling van toeslagen willen stopzetten kunnen contact opnemen met de BelastingTelefoon.
Indien de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag automatisch heeft doorbetaald op de rekening van een failliete kinderopvanginstelling en de ouder heeft tijdig het nummer van de nieuwe instelling opgegeven, waarop de kinderopvangtoeslag moet worden betaald, is de Belastingdienst dan aansprakelijk voor de schade? Zo nee, wat had de ouder voor een actie moeten ondernemen? (casus ondershands beschikbaar)
Ouders die door de vertraagde verwerking van het wijzigingsverzoek schade hebben geleden, kunnen via de BelastingTelefoon contact opnemen met de Belastingdienst. Er zal dan samen met de toeslagaanvrager naar een passende oplossing worden gezocht. Graag ontvang ik de casus zodat ik die kan laten onderzoeken.
Indien de kinderopvangtoeslag is overgemaakt op de rekening van een onwillige voormalige (huwelijks)partner, zal de Belastingdienst dan zorgdragen voor de terugvordering?
Ja, een aanvrager die tijdig om wijziging van het rekeningnummer heeft gevraagd kan hierom vragen door contact op te nemen met de BelastingTelefoon.
Hoeveel bezwaarschriften van meer dan zes weken oud zijn nog niet afgehandeld voor huurtoeslagen, zorgtoeslagen en kinderopvangtoeslagen?
98% van de bewaarschriften bij toeslagen wordt binnen de termijn behandeld. De Algemene Wet Bestuursrecht artikel 7:10 bepaalt dat het bestuursorgaan beslist binnen zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
Op 7 mei 2012 waren er respectievelijk 2 942 bezwaarschriften huurtoeslag, 3 145 bezwaarschriften zorgtoeslag en 3 568 bezwaarschriften kinderopvangtoeslag meer dan zes weken oud en nog niet afgehandeld. Gelet op het bovenstaande betekent dit echter niet niet dat de behandeltermijn voor deze bezwaarschriften op dat moment al is verstreken.
Wilt u de Kamer binnen een week uitvoerig en compleet informeren over de gerezen problemen?
De uitvoerige en complete beantwoording van uw vragen vergde meer dan een week.
Wat is uw mening over het voorstel van de brancheorganisatie in het wegtransport VERN om buitenlandse vrachtwagenchauffeurs te laten registreren als ze ritten in Nederland rijden?1
Met het voorstel beoogt de VERN de regels omtrent cabotage makkelijker controleerbaar te maken. De regels met betrekking tot cabotage zijn opgenomen in het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet wegvervoer goederen (WWG) ter implementatie van verordeningen 1071/2009 en 1072/2009 (Voorstel van Wet, Kamerstukken II, 2011/2012, 33 184, nr. 2), dat nu ter goedkeuring bij de Tweede Kamer voorligt. In dit voorstel is ook de mogelijkheid tot sanctionering van overtreding van de regels opgenomen. Het is op dit moment nog niet mogelijk uitspraken te doen of een registratieplicht aan een goede controle van cabotageregels kan bijdragen. Zodra de regels omtrent cabotage in werking zijn getreden, voert de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een inventariserend onderzoek uit naar cabotagevervoer in Nederland en overtreding van de voorschriften op dit terrein. Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt het handhavingsbeleid van de ILT ten aanzien van cabotage bepaald.
Met het onderzoek van de ILT wordt tevens invulling gegeven aan de motie van het lid De Jong van 23 november 2011, waarin de regering verzocht wordt binnen het huidige budget prioriteit te laten stellen in de handhaving op de cabotageregeling.
Deelt u de mening dat een registratie van buitenlandse vrachtwagenchauffeurs het makkelijker maakt om de cabotageregels te controleren? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1
Bent u bereid om te onderzoeken of het mogelijk is buitenlandse chauffeurs te registeren door middel van een meldingsplicht? Zo ja, op welke termijn gaat u de Kamer informeren over de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
Na afronding van het onderzoek van de ILT, genoemd in het antwoord op vraag 1, zal ik bezien of een onderzoek naar de mogelijkheden van een registratieplicht wenselijk is. De termijn waarop dit kan is afhankelijk van het in werking treden van de wijziging van de WWG (zie het antwoord op vraag 1).
Is het waar dat de Belgische staatssecretaris voor Bestrijding van de sociale en de fiscale fraude, de heer Crombez, een groot voorstander is van de meldplicht?
In het Belgisch recht bestaat al een algemene meldingsplicht wanneer buitenlandse werknemers of zelfstandigen tijdelijk arbeidsprestaties komen leveren op het Belgisch grondgebied, de zogenaamde LIMOSA-melding. Ook een buitenlandse vervoersonderneming die in België een binnenlandse rit laat verrichten (cabotagerit) dient vanaf de eerste rit een melding te doen van de werknemer en alle gegevens betreffende de plaats en duur van de tewerkstelling van de betrokken werknemer. De meldplicht geldt voor cabotage, maar niet voor het internationaal transport van goederen. Op dit moment is een zaak hangende voor het Europese Hof van Justitie over de vraag of de LIMOSA-melding voor wat betreft zelfstandigen in overeenstemming is met het vrij verkeer van diensten.
Volgens de Belgische overheid kan een meldingsplicht een goed instrument zijn om de naleving van het Belgisch arbeidsrecht bij internationaal transport en cabotage te kunnen controleren, maar is dit niet het enige instrument dat mogelijk is. Zo kan volgens de Belgische overheid een koppeling van de tachograaf aan de GPS wellicht ook een doeltreffend controle-instrument worden. Over deze koppeling wordt in Europees verband nog gesproken.
Is het waar dat de Nederlandse belastingdienst miljoenen euro's per jaar misloopt door ontduiking van de EU-regels voor internationaal transport? Zo ja, in hoeverre is dit volgens u te ondervangen door het invoeren van een meldplicht voor buitenlandse chauffeurs?
Op dit moment is niet bekend in hoeverre er overtreding plaatsvindt van regels omtrent cabotage. Hierover ontstaat meer duidelijkheid, als de ILT het inventariserend onderzoek heeft uitgevoerd. Het is daarom niet te zeggen hoeveel de Nederlandse Belastingdienst aan inkomsten misloopt en in hoeverre een meldplicht van chauffeurs dit zou kunnen ondervangen.
Het bericht dat ABN Amro kwijtschelding van leningen aan openbaar vervoerbedrijven in Griekenland weigert |
|
Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat ABN Amro kwijtschelding op leningen aan openbaar vervoerbedrijven in Griekenland weigert?1
Ja.
Was de geschetste situatie u bekend ten tijde van de afspraken over de Griekse schuldafschrijvingen?
Er is op verschillende momenten in het afgelopen jaar in Europees verband gesproken over Griekse schuldafschrijvingen door private partijen. Sinds de zomer van 2011 is er tussen het ministerie van Financiën en ABN Amro ook regelmatig contact geweest hierover. De Griekse regering heeft op 25 augustus 2011 een informatieverzoek gedaan met daarin een voorstelde lijst obligaties die voor vrijwillige afschrijving in aanmerking zouden komen. Dit informatieverzoek is via het ministerie van Financiën aan de financiële instellingen verstuurd. Obligaties van de Griekse spoorwegmaatschappij (OSE) in het bezit van ABN Amro stonden op die lijst. Ten tijde van de Eurotop van 26 oktober 2011 waren er dan ook sterke indicaties dat de betreffende obligaties zouden worden meegenomen in de herstructurering en dat de ABN Amro niet genegen was om hierin te participeren. Wel moet benadrukt worden dat de definitieve lijst voor de obligatieomruil naar aanleiding van de Eurotop van 26 oktober 2011 pas op 24 februari 2012 bekend is geworden.
De Griekse staat onderhandelde met het Institute of International Finance (IIF) over de vrijwillige private schuldafschrijving, onderhandelde het IIF daar ook namens ABN Amro?
ABN Amro is lid van het IIF, maar heeft niet zoals sommige andere leden geparticipeerd in het onderhandelingsproces over de vrijwillige private schuldafschrijving met Griekenland. Ik kan echter geen uitspraken doen over het mandaat van het IIF om namens zijn leden te onderhandelen. Wel wijs ik op de publieke communicatie van het IIF dat uiteindelijk iedere obligatiehouder van Griekenland voor zichzelf moet besluiten om al dan niet aan de herstructurering deel te nemen.2
Waren u en het IIF op de hoogte van de mening van ABN Amro over de schuldafschrijvingen op leningen aan deze overheidsdeelnemingen? Zo ja, hoe is het dan mogelijk dat er maanden na het akkoord tussen Griekenland en het IIF onduidelijkheid is ontstaan over het wel of niet afschrijven op deze leningen?
Mede op aandringen van Nederland is op de Eurotop van 26 oktober 2011 er bewust voor gekozen om de verantwoordelijkheid voor de herstructurering bij Griekenland zelf te leggen. Dit betekent dat het aan Griekenland zelf was om met haar private crediteuren tot overeenstemming te komen over hoe de herstructurering zou worden vormgegeven binnen de randvoorwaarden die de regeringsleiders en staatshoofden daarvoor hadden gesteld. Dit is conform de gebruikelijke internationale praktijk waarbij een wijziging van de betalingscondities tot stand komt tussen contractspartijen onderling.
Alhoewel de mening van ABN Amro mij bekend was, is het niet aan mij om hier een oordeel over te hebben, aangezien het aan instellingen zelf is om te beslissen of zij aan vrijwillige schuldafschrijving meedoen. Ik heb van ABN Amro begrepen dat zij in de periode tussen 26 oktober 2011 en 24 februari 2012 slechts incidenteel contact heeft gehad met de Griekse regering. Ik heb ook begrepen dat er geen contact is geweest tussen ABN Amro en het IIF over de vrijwillige schuldafschrijving in die periode. Gevolg hiervan is dat ABN Amro voor 24 februari 2012 geen definitief uitsluitsel had verkregen over de vraag of «haar» OSE-obligaties op de lijst zouden voorkomen van obligaties die voor vrijwillige schuldafschrijving in aanmerking kwamen.
Is het waar dat andere leningen aan Griekse overheidsdeelnemingen geen onderdeel van de «haircut» zijn?
Ja. Griekenland telt een zeer grote hoeveelheid overheidsbedrijven, terwijl obligaties van drie overheidsbedrijven in de lijsten van de vrijwillige schuldafschrijving zijn meegenomen. Het is mij niet bekend in welke mate de andere Griekse overheidsbedrijven obligaties uitgeven danwel gebruik maken van andere vormen van leningen.
Het handhaven door De Nederlandsche Bank (DNB) van gunstiger rekenrente pensioenen |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «DNB handhaaft gunstiger rekenrente pensioenen»?
Ja.
Kunt u zich nog herinneren dat u op eerdere vragen over de aanpassing van de rentecurve door DNB heeft geantwoord dat «Er is afgesproken dat DNB per maand bepaalt of de marktomstandigheden reden geven tot aanpassing van de rentetermijnstructuur. In geval van marktverstoringen is aanpassing wenselijk.»?1
Ja.
Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot het voornemen van DNB om de maatregel te handhaven «in ieder geval tot duidelijk is wat de gevolgen zijn van de hoofdlijnen van het nieuwe financiële toetsingskader voor pensioenfondsen»?2
Op basis van artikel 126 van de pensioenwet en artikel 2 van het besluit FTK (dat verder is uitgewerkt in de DNB beleidsregel Vaststelling Methode Rentetermijnstructuur), heeft DNB de bevoegdheid om in bijzondere economische omstandigheden in te grijpen in de bepaling van de methode voor de berekening van de technische voorzieningen.
De marktomstandigheden zijn sinds december 2011 uitzonderlijk. Daarom heeft DNB in overleg met SZW besloten tot rentemiddeling over een periode van drie maanden bij de bepaling van de rentetermijnstructuur van december 2011 tot en met maart 2012.
Vanuit zowel de pensioen- als de verzekeringssector is aan DNB gevraagd om meer duidelijkheid te verschaffen rondom de maandelijkse beoordeling van de rentetermijnstructuur.
Door de intentie uit te spreken om rentemiddeling te continueren, totdat duidelijk is wat de gevolgen zijn van de hoofdlijnen van het nieuwe financiële toetsingskader voor pensioenfondsen, beoogt DNB bij te dragen aan rust en duidelijkheid voor de sector.
Deelt u de mening dat DNB zich hiermee niet meer alleen baseert op de «voortdurende uitzonderlijke marktomstandigheden», maar ook rekening lijkt te houden met de uitkomst van een politiek proces?
Nee. Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 3 beoogt DNB met de uitgesproken beleidsintentie bij te dragen aan rust en duidelijkheid voor de pensioensector. Van een vooruitlopen op de uitkomst van een politiek proces is geen sprake.
Deelt u de mening dat hiermee de indruk gewekt kan worden dat het nieuwe financieel toetsingskader de aangekondigde kortingen per 1 april 2013 teniet kan doen?
Nee. Voor het antwoord op de vraag of de aangekondigde kortingen doorgevoerd moeten worden, moet de stand van de dekkingsgraad per 31 december 2012 worden afgewacht.
Relevant is dan wel de wijze waarop die dekkingsgraad moet worden bepaald. Zoals ik al eerder heb aangegeven zal het kabinet na publicatie van de hoofdlijnen van het nieuwe financiële toetsingskader in overleg treden met de Stichting van de Arbeid en de Pensioenfederatie om een goede overgang mogelijk te maken. Mede op basis van dit overleg en advisering door DNB, zal het kabinet bezien of en op welke wijze het beoogde nieuwe toetsingskader op evenwichtige wijze kan worden betrokken bij de vaststelling van de premiestelling voor 2013 en de eventueel in dat jaar door te voeren kortingen.
Deelt u de mening dat het nieuwe financieel toetsingskader de koek niet opeens groter maakt?
Ja. Het nieuwe financieel toetsingskader verandert niets aan de marktwaarde van de beleggingen van pensioenfondsen. Dit vermogen – de koek – wordt door het nieuwe kader niet opeens groter.
De koopkrachtondersteuning in het buitenland |
|
Ed Groot (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «AOW’ers in buitenland krijgen toch 33 euro»?1
Ja.
Hoe geeft u gevolg aan de uitspraak van de rechter in Haarlem dat de koopkrachtondersteuning van € 33,- toch ook moet worden uitbetaald aan ouderen die in het buitenland wonen?
De Sociale Verzekeringsbank bestudeert of zij hoger beroep instelt tegen de uitspraak van de rechtbank. . Hierop wil ik niet vooruit lopen.
Hoe wordt gevolg gegeven aan de zienswijze van de rechter dat de koopkrachttegemoetkoming niet gezien kan worden als belastingmaatregel, omdat het geen financiële last is die opgelegd wordt en niet samenhangt met enige belastingverplichting?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u na de uitspraak van de rechter wel bereid om de maatregel «koopkrachtondersteuning voor ouderen» te laten toetsen aan de sociale zekerheidsrichtlijnen van de Europese Unie? Zo nee, waarom niet?
Het EU Verdrag voorziet niet in een procedure om wetten te laten toetsen door Het Hof van Justitie. Lidstaten moeten bij het opstellen van nieuwe regelgeving zelf bewaken dat niet in strijd met het EU recht wordt gehandeld.
Kunt u een nadere toelichting geven op de positie van de BES-eilanden in relatie tot deze koopkrachttegemoetkoming en de sociale zekerheidsverdragen die zij afgesproken tussen Nederland en de BES-eilanden?
In het kader van de koopkrachttegemoetkoming valt Caribisch Nederland niet onder «Nederland» en vallen zij derhalve onder «buitenland». De oudere die in Caribisch Nederland woont moet om in aanmerking te komen voor de tegemoetkoming op grond van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen aantonen dat ten minste 90% van zijn wereldinkomen in Nederland aan de belastingheffing is onderworpen (zie ook de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 3 april jl, LJN: BW0667). Tussen Nederland en Caribisch Nederland bestaat geen sociale zekerheidsverdrag.
Op welke manier bent u voornemens de misgelopen bezuiniging van € 110 miljoen op te vangen?
De Sociale Verzekeringsbank bestudeert of zij hoger beroep instelt tegen de uitspraak van de rechtbank.. Hierop wil ik niet vooruit lopen.