De Nederlandse goudvoorraad |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Duitse centrale bank haar goudvoorraad gaat controleren en deels repatriëren?1 Vindt u dat een goed idee?
Bent u van mening dat enkel een schriftelijke bevestiging van het feit dat het goud op de afgesproken plek ligt opgeslagen, onvoldoende is? Zo nee, waarom niet?
Op welke wijze wordt bewezen dat de Nederlandse goudvoorraad zich bevindt op de plekken waarop deze zich volgens afspraken hoort te bevinden? Op welke wijze wordt de echtheid gecontroleerd?
Wordt de aanwezigheid en echtheid van de Nederlandse goudvoorraad periodiek gecontroleerd? Hoe frequent worden deze controles uitgevoerd en onder welke voorwaarden geschiedt dit?
Wat waren de bevindingen tijdens de laatste controle op aanwezigheid en echtheid van de Nederlandse goudvoorraad? Wanneer vond deze plaats?
Bent u van mening dat de Nederlandse goudvoorraad met enige regelmaat fysiek dient te worden gecontroleerd? Zo ja, bent u bereid de Nederlandse Bank (DNB) te verzoeken met regelmaat de goudvoorraad te controleren?
Vindt u het een goed idee om het goud vanuit het buitenland terug te halen naar Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is DNB bereid om de in het buitenland opgeslagen goudvoorraad terug te halen naar Nederland om deze hier op te slaan? Zijn hierbij juridische, technische dan wel praktische belemmeringen?
Wat houdt het locatiebeleid van DNB in, waar in antwoorden op eerdere vragen over werd gesproken?2 Kunt u dit toelichten?
Is DNB van plan de komende periode goud te verkopen?
Binnen Central Bank Gold Agreement 3 is er onder andere de afspraak gemaakt dat de jaarlijkse goudverkopen niet boven een plafond van 400 ton uitkomen en dat het totaal aantal verkopen gedurende de periode niet boven de 2,000 ton uitkomt. Dit is gedaan om ongewenste schommelingen in de goudprijs te voorkomen. Vanwege de onafhankelijkheid van DNB in haar rol als monetaire autoriteit, kan ik geen mededeling doen over eventuele verkoopplannen van goud door DNB.
Welke afspraken zijn er binnen het Central Bank Gold Agreement 3 voor de periode 2009–2014 gemaakt betreffende de mogelijkheid voor DNB om goud te verkopen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u toelichten waarom DNB het relatieve goudbezit meer in lijn wilde brengen met andere goudhoudende landen, zoals werd aangegeven in de eerdere vragen?2
Hoeveel moet de goudvoorraad volgens u bedragen om te kunnen dienen als ultieme reserve?
Kunt u een voorbeeld geven van een situatie waarbij een aanspraak op de Nederlandse goudvoorraad als ultieme reserve zou moeten worden gemaakt?
Een tax shelter voor de filmindustrie |
|
Vera Bergkamp (D66), Wouter Koolmees (D66) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
In hoeveel landen in de Europese Unie (EU) is er sprake van een tax shelter voor de filmindustrie?
Er zijn maar weinig landen met een tax shelter. Voorbeelden zijn België en Luxemburg. Een groot aantal landen binnen de EU kent echter andere stimuleringsregelingen voor de filmindustrie.
Is de afgelopen jaren het aantal tax shelters in de EU toegenomen of afgenomen? Kunt u de ontwikkeling daarvan in de EU over de laatste tien jaar beschrijven?
De stimuleringsmaatregelen in de vorm van een tax shelter staan het meest bloot aan kritiek en verandering. Fiscale bevoordeling van in lokale filmproductie gedane investeringen leidt vaak tot het opzetten van ingewikkelde rendements-constructies waarbij relatief veel kosten gemaakt worden ten behoeve van tussenpersonen en het fiscaal gefaciliteerde kapitaal in te geringe mate ten goede komt aan lokale filmproductie.
Naast het instrument van tax shelter bestaan binnen de EU andere vormen van economische stimuleringsprogramma’s voor de nationale of lokale filmindustrie. Voorbeelden hiervan zijn directe subsidiering (cash rebate) of een belastingteruggave (tax rebate), die beide direct of indirect zijn gekoppeld aan de in de betreffende EU-lidstaat of -regio gedane bestedingen. Voorbeelden van lidstaten die economische stimuleringsmaatregelen voor de nationale of lokale filmindustrie kennen in de gedaante van een cash rebate of een tax rebate zijn: Duitsland, België, Italië, Frankrijk, Noorwegen, Finland, Zweden, Verenigd Koninkrijk en Oostenrijk, Frankrijk, Malta, Italië, Verenigd Koninkrijk, Hongarije en Ierland.
Het aantal economische stimuleringsmaatregelen in de verschillende vormen is de afgelopen 10 jaar toegenomen. In België (2004), Frankrijk (drie regelingen 2004, 2005, 2009), Verenigd Koninkrijk (2007), Malta, Italië (2008), en Hongarije (2011) zijn in deze periode stimuleringsmaatregelen ontworpen en aangenomen, waarbij Ierland (1987) en Luxemburg (1989) voorbeelden zijn van landen waarbij de stimuleringsmaatregelen langer dan 10 jaar bestaan.
Kunt u beschrijven hoe een tax shelter in Nederland technisch kan worden ingericht, zoals bijvoorbeeld de inrichting in België?
Tijdens de behandeling van het Belastingplan 2013 in uw Kamer is een dergelijk tax shelter aan de orde gekomen. In dit kader heeft de staatssecretaris van Financiën aangegeven dat een tax shelter voor de filmindustrie niet past bij de in de fiscale agenda1 opgenomen uitgangspunten, zoals het terugdringen van het fiscaal instrumentalisme en het eenvoudiger, robuuster en fraudebestendiger maken van het fiscale systeem. Deze uitgangspunten staan nog steeds. Het invoeren van een tax shelter voor de Nederlandse filmindustrie zou betekenen dat een nieuwe fiscale faciliteit voor een specifieke sector wordt geïntroduceerd. Het creëren van nieuwe fiscale instrumenten voor specifieke industrieën of bedrijfstakken past niet bij het streven naar een verdere vereenvoudiging van het fiscale stelsel, tenzij daar het schrappen van andere fiscale regelingen tegenover staat en het per saldo tot een verbetering en tot een vereenvoudiging leidt. Het kabinet is daarom niet voornemens een tax shelter voor de Nederlandse filmindustrie te introduceren.
Tijdens de behandeling van het Belastingplan 2013 in uw Kamer is tevens een motie ingediend waarin de regering verzocht wordt te onderzoeken hoe een tax shelter voor de Nederlandse filmindustrie moet worden ingericht om een maximale positieve bijdrage te leveren aan het vestigingsklimaat voor films in Nederland, daarbij voorbeelden uit omringende landen te betrekken en dit onderzoek voor 1 juli 2013 naar de Kamer te zenden2. Deze motie is met ruime meerderheid van stemmen verworpen. Bij uw Kamer bestaat derhalve in ruime meerderheid geen behoefte aan het laten uitvoeren van een dergelijk onderzoek.
Deelt u de mening dat de Nederlandse filmindustrie (inclusief facilitaire filmproductiebedrijven) een concurrentienadeel heeft ten opzichte van landen waar wel een tax shelter bestaat? Deelt u de mening dat er nu sprake is van een ongelijk speelveld?
Economische stimuleringsmaatregelen zijn er op gericht om internationale (co)producties aan te trekken door het bieden van een voordeel. Hieraan wordt als voorwaarde verbonden dat een bedrag, uitgedrukt als percentage van het genoten voordeel, wordt besteed aan filmproductie in de lidstaat of regio die het voordeel biedt.
Door het aangaan van coproductie-overeenkomsten met partijen uit landen waar economische stimuleringsmaatregelen bestaan, voorzien Nederlandse producenten in de financieringsbehoefte voor hun films. Vanwege de aan die maatregelen gekoppelde bestedingseisen worden Nederlandse films deels in het buitenland geproduceerd en/of afgewerkt. Recente cijfers van het Filmfonds geven aan dat gemiddeld 25% van de Nederlandse filmproductie in het buitenland wordt uitgegeven.
Er zijn dus verschillen tussen Nederland en het buitenland op het gebied van economische stimuleringsmaatregelen en publiek-private financiering voor de filmindustrie. Tijdens de filmtop heeft de filmsector de mogelijkheid om te benoemen welke alternatieven eventueel voor Nederland denkbaar zijn.
Kunt u aangeven of het ontbreken van een tax shelter in Nederland heeft geleid tot een verschuiving van het afwerken van Nederlandse speelfilms van Nederlandse naar buitenlandse facilitaire bedrijven? Klopt het dat hierdoor diverse Nederlandse facilitaire bedrijven in financiële problemen zijn geraakt?
De afgelopen jaren is volgens de cijfers van het Filmfonds 50% van de postproductie van films in het buitenland verzorgd. Omdat juist de postproductie een onderdeel van het maakproces is dat makkelijker naar het buitenland te verplaatsen is, ligt het voor de hand dat met name bij de facilitaire bedrijven het effect zichtbaar wordt van beslissingen van filmproducenten om met een deel van de productie uit te wijken naar het buitenland.
In het APE-rapport «Effecten van de economische crisis in de cultuursector» worden de gevolgen van de economische crisis voor de cultuursector in kaart gebracht. Daaruit blijkt dat de afgelopen drie jaar 49 (post)productiebedrijven failliet zijn gegaan en 12 in de eerste helft van 2012. De economische crisis trekt dus een wissel op de filmsector.
Kent u het onderzoek dat is uitgevoerd is door uMedia-Deloitte in België naar de effecten van de tax shelter? Wat is uw reactie op de conclusie dat elke euro aan fiscale stimulans via de tax shelter de Belgische Staat uiteindelijk € 1,21 oplevert?
Nee. Over de conclusies van het onderzoek van Deloitte en uMedia is in een aantal media bericht, maar het onderzoek zelf is (nog) niet gepubliceerd en ik heb daarvan dus niet kennis kunnen nemen.
Kunt u ingaan op de effecten van een tax shelter in de Nederlandse situatie? Welk effect heeft dit op de concurrentiepositie van de filmsector? Wat zouden de effecten, mede in het licht van de Belgische praktijk, op de Nederlandse overheidsfinanciën kunnen zijn?
Wat de effecten van een tax shelter op de overheidsuitgaven in Nederlands zouden zijn, is onbekend.
Hoeveel Nederlandse films worden er nu in het buitenland gemaakt? Kunt u de ontwikkeling schetsen in de laatste tien jaar?
Van de 31 Nederlands filmproducties die in 2012 zijn uitgebracht, zijn er 18 die meer dan 25% van hun uitgaven in het buitenland hebben gedaan. De oorzaak hiervan zit in de economische stimuleringsmaatregelen in het buitenland. Deze stimuleringsmaatregelen brengen bestedingsverplichtingen met zich mee.
Het bericht dat 1 op de 5 rijscholen zwart werkt |
|
Farshad Bashir |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw visie op het artikel «Belastingdienst: 1 op de 5 rijscholen werkt zwart»?1
Het is prima dat de Belastingdienst deze mededeling heeft gedaan. Het is nl. een goede zaak dat de autorijschoolhouders weten dat zij de nodige aandacht krijgen van de Belastingdienst nu er sprake is een mogelijk aanzienlijke discrepantie tussen de verantwoorde omzet en de reële omzet. Naast het feit dat iedereen aan zijn fiscale verplichtingen behoort te voldoen moeten bedrijven die zich aan de regels houden in de bedrijfstak erop kunnen vertrouwen dat bedrijven die zich niet aan de regels houden worden aangepakt. Als dat niet zou gebeuren zou dat leiden tot oneerlijke concurrentie.
Is het u bekend dat in de rijschoolbranche de laatste jaren sprake is van een sterke opkomst van rijscholen die heel goedkoop rijlessen aanbieden? Is er een verband tussen deze goedkope rijlessen en het zwartwerken? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken? Zo nee, hoe verklaart u de sterke opkomst van deze prijsvechters?
Vanuit het CBR heb ik vernomen dat de afgelopen jaren een sterke stijging is in het aantal rijscholen. Het aantal bij het CBR ingeschreven opleiders is gestegen van 6800 in januari 2011 naar 7878 eind oktober 2012. De vraag naar examens is niet noemenswaardig gewijzigd. Vanuit de rijschoolbranche worden geluiden vernomen van sterke prijsconcurrentie.
De Belastingdienst let vooral op de juiste verantwoording van de omzet en op de wijze waarop de administratie wordt bijgehouden. De overheid heeft niet tot taak om de bedrijfsvoering en de kwaliteit van de rijlessen te beoordelen.
Welke toelatingseisen worden er momenteel gesteld voor de opleiding tot rij-instructeur? Acht u deze toelatingseisen voldoende?
De wettelijke basis voor de toelatingseisen tot rij-instructeur is neergelegd in artikel 9, vierde lid, van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 (WRM 1993) en uitgewerkt in artikel 4 van het Besluit rijonderricht motorrijtuigen 2009. Er is een vooropleiding vereist van tenminste MAVO, VMBO, LBO of VBO, dan wel het slagen voor een geschiktheidstest die dit niveau bestrijkt.
Vanzelfsprekend moet de kandidaat instructeur ook in het bezit zijn van een geldig rijbewijs.
De werking van de WRM 1993 wordt op dit moment op verzoek van uw Kamer geëvalueerd. Vooruitlopend op de lopende evaluatie van de WRM 1993 onthoud ik mij van een oordeel over de mate waarin deze toelatingseisen voldoen.
Deelt u de mening dat ondernemerschap onderdeel zou moeten uitmaken van het opleidingstraject voor rij-instructeurs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel niet de mening dat ondernemerschap onderdeel zou moeten uitmaken van het opleidingstraject voor rij-instructeurs. Het opleidingstraject is gericht op kwalitatief hoogwaardige rijlessen. Hiernaast willen lang niet alle rij-instructeurs zelfstandig ondernemer worden. Voor degenen die dat wel willen worden zijn er speciale ondernemersopleidingen tot rijschoolhouder. Daarin wordt uitgebreid ingegaan op de bedrijfsvoering en het ondernemerschap met betrekking tot de kleine of middelgrote rijschool.
Hiernaast hebben we in Nederland de afgelopen decennia bewust de regelgeving voor het starten van een onderneming versoepeld. Dat stimuleert het ondernemerschap en daar heeft de economie – zeker ook in deze tijden – baat bij.
Is het u bekend dat bij 20% van de rijschoolhouders het aantal aangevraagde examens niet zou stroken met het aantal lessen dat is gegeven? Is het mogelijk dat deze rijscholen ook sjoemelen met examens, door bijvoorbeeld zwakke leerlingen onder een ander nummer examen te laten doen waardoor dit geen invloed heeft op het slagingspercentage van de rijschool? Mocht u dit niet in beeld hebben, bent u bereid dit nader te onderzoeken?
De Belastingdienst heeft in de afgelopen periode een analyse gemaakt van het aangiftegedrag van autorijschoolhouders. Hieruit is naar voren gekomen dat ongeveer 20% van de rijscholen minder omzet aangeeft dan verwacht zou mogen worden. Deze bevinding is mede afgeleid van contra-informatie (waaronder CBR-gegevens van afgenomen rijexamens). Een dergelijk percentage is voor de Belastingdienst aanleiding om via een themagerichte aanpak extra aandacht te besteden aan deze doelgroep. Alle activiteiten die de Belastingdienst in dit kader verricht moeten ertoe leiden dat de bereidheid in de branche om vrijwillig de fiscale verplichtingen na te komen wordt verhoogd. Daarbij is het de bedoeling dat bewust frauderende rijschoolhouders krachtig worden aangepakt.
Binnen de Belastingdienst is voor dit project specifieke capaciteit beschikbaar.
Voor het geconstateerde verschil tussen de verwachte en feitelijk verantwoorde omzet kunnen diverse redenen bestaan. Het enkele feit dat er sprake is van een aanzienlijk verschil in aangegeven omzet en theoretisch berekende omzet impliceert niet dat er fraude is gepleegd. Door de aard van de onderneming kunnen juist bij autorijscholen onjuistheden ontstaan in de registratie. Er zijn beperkte vastleggingen en er is relatief vaak sprake van contante betalingen. Het is dus zaak om hier alert op te zijn. Daar hebben alle partijen baat bij. Voor de Belastingdienst is een goede administratie belangrijk voor het juist, volledig en tijdig doen van aangiften. Voor de autorijschoolhouder zelf is dat van belang voor een goede bedrijfsvoering en voor de branche als geheel is het belangrijk dat iedereen aan zijn fiscale verplichtingen voldoet met het oog op het level playing field.
In de aanpak past het ook dat de Belastingdienst in contact treedt met de autorijschoolhouders. Waar nodig krijgen zij de mogelijkheid zichzelf te melden en (alsnog) de juiste omzet aan te geven. In de verschillende contactmomenten met de ondernemers wordt achterhaald wat de oorzaken van de omissies zijn en wordt geprobeerd deze waar mogelijk weg te nemen.
Doel van deze actie waarin alle beschikbare handhavingsinstrumenten worden ingezet is dat alle bedrijven zich duurzaam aan de wet- en regelgeving houden.
Bent u het eens met branchevereniging Bovag, die stelt dat rijschoolhouders niet perse opzettelijk foutieve informatie verstrekken aan de Belastingdienst?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kwalificeert u de uitspraak van een woordvoerder van de Belastingdienst, dat het voor de hand ligt dat er fouten in de registratie sluipen? Is dit voor u een reden om actie te ondernemen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, hoe bent u voornemens het aantal fouten in de registratie bij rijscholen terug te dringen?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre wijkt verscherpt toezicht af van regulier toezicht? Heeft de Belastingdienst momenteel voldoende capaciteit om verscherpt toezicht te houden op rijscholen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u een toelichting geven op de aard en omvang van de foutief verstrekte gegevens door rijscholen aan de Belastingdienst?
Zie antwoord vraag 5.
Fiscale vluchtroutes door Nederland |
|
Farshad Bashir |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de artikelen «De Amerikaanse concerns Google, Starbucks en Amazon moeten zich voor een Britse parlementaire commissie verantwoorden voor belastingontwijking»1 en «Concerns zoeken fiscale vluchtroute in Nederland»?2 Kunt u uitgebreid ingaan op alle genoemde feiten en beweringen in deze artikelen?
Artikel 67 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen staat mij niet toe een oordeel geven over de belastingpositie van een individueel bedrijf. Het lijkt mij ook niet gepast een oordeel te geven over belastingzaken in een ander land.
Deelt u de mening van de Britse voorzitter van de parlementaire commissie, mevrouw Margaret Hodge, dat de handelswijze van de genoemde Amerikaanse concerns kan worden gekwalificeerd als immoreel gedrag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kwalificeert u de opstelling van Nederland, zoals deze wordt beschreven in beide genoemde artikelen?
De in de artikelen gegeven beschrijving van de opstelling van Nederland is niet juist. Nederland heeft niet tot doel belastingontwijking ten laste van het Verenigd Koninkrijk te faciliteren. De Nederlandse Belastingdienst past de geldende wet- en regelgeving toe en is dienstverlenend bij het verstrekken van zekerheid vooraf over toepassing van de regels.
Het is niet gebruikelijk dat daaraan de voorwaarde wordt gekoppeld dat het standpunt van de Belastingdienst niet openbaar gemaakt kan worden.
Waarom werken de Nederlandse overheid en de Nederlandse Belastingdienst mee aan de mogelijkheid voor internationale concerns om belasting te ontwijken?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoe de constructie van het onderbrengen van merken van internationale concerns in Nederland werkt en wat de vastgestelde bijbehorende belastingtarieven zijn? Hoe wijkt deze constructie af ten opzichte van de mogelijkheden in ons omringende landen?
Het onderbrengen door een internationaal concern van merkenrechten in Nederland kan bezwaarlijk als een constructie worden aangemerkt.
Elk internationaal concern heeft de vrijheid zijn bedrijfsactiviteiten daar uit te voeren en de voor deze bedrijfsactiviteiten benodigde activa daar onder te brengen waar het hem goeddunkt. Als hij dat in Nederland doet kan het concern zekerheid vooraf krijgen over de wijze waarop op dat activum kan worden afgeschreven en, wanneer hij het activum verkrijgt van een verbonden partij, welke prijs de Belastingdienst zakelijk vindt. Er wordt nooit afgeweken van het wettelijke belastingtarief.
Wordt wel eens via een tax-ruling afgeweken van het vastgestelde belastingtarief? Zo ja, is hier dan sprake van een standaard korting of verschilt dit weer per internationaal concern?
Nee.
Zijn er internationale concerns aan wie een belastingkorting is gegeven? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u een voorbeeld laten zien van een tax-ruling aan een internationaal concern betreffende de royalty’s?
Er is geen eenduidig begrip «tax-ruling betreffende de royalty’s».
Wanneer een Nederlandse belastingplichtige een activum ter beschikking stelt van een verbonden vennootschap zal hij daarover een zakelijke vergoeding moeten verantwoorden in zijn belastingaangifte. Van de belastingdienst kan hij zekerheid krijgen over een zakelijke vergoeding voor de in Nederland verrichte dienst.
Mede in reactie op vraag 5 ben ik overigens graag bereid een technische briefing over de APA-/ATR praktijk door de Belastingdienst voor u te laten verzorgen.
Kunt u aangeven wat de opbrengsten zijn van de belasting op royalty’s van internationale concerns die door Nederland gesluisd worden? Kunt u eventueel aangeven welk bedrag Nederland misloopt door eventuele kortingen?
Nee. De Belastingdienst houdt dit niet apart bij.
Nederland loopt geen belastinginkomsten mis aangezien er geen kortingen worden gegeven.
Gaat u tegen deze belastingontwijking maatregelen nemen? Zo ja, wat zijn deze maatregelen en wanneer gaat u die nemen? Zo nee, waarom niet?
Er zijn recentelijk initiatieven ontplooid bij de Europese Commissie en bij de OESO om mogelijke belastingontwijking te analyseren en om naar maatregelen te zoeken. Daaruit blijken geen signalen dat er internationale onvrede is over de rol van Nederland bij mogelijke belastingontwijking. Nederland gaat actief in die projecten participeren. In mijn brief (Kamerstuk II 25 087, nr. 34) aan uw kamer van 17 januari 2013 ben ik overigens dieper op dit vraagstuk ingegaan.
Zijn er landen die officieel hebben geklaagd over constructies die via Nederland mogelijk zijn? Zo ja, welke landen? Zo nee, is het bij u bekend dat er internationaal onvrede is?
Zie antwoord vraag 10.
Het voorstel voor een gasfonds |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Discussie over gasfonds opgerakeld»?1
Ja.
Klopt het dat u aan een voorstel werkt voor een nieuw gasfonds? Zo ja, kunt u dit voorstel motiveren en de werking van het fonds toelichten? Klopt het dat gedacht wordt aan het opzetten van een «sovereign wealth fund»?
In het kader van de gasrotonde is door een werkgroep gekeken op welke wijze de communicatie rondom mijnbouwactiviteiten en het draagvlak hiervoor verbeterd zouden kunnen worden. Deze werkgroep bestond uit vertegenwoordigers van diverse overheden, industrie, milieufederatie en wetenschap. Deze werkgroep heeft een aantal voorstellen gedaan, waaronder het voorstel om een deel van opbrengsten uit gaswinning in een fonds te storten, waaruit lokale, bijvoorbeeld duurzame energieprojecten gefinancierd kunnen worden.
Tijdens de jaarlijkse bijeenkomst van de Nederlandse Olie en Gas Exploratie en Productie Associatie (Nogepa), die in het bovengenoemde artikel wordt genoemd, heeft de directeur-generaal Energie, Telecom en Mededinging van het Ministerie van Economische Zaken gerefereerd aan de voorstellen van deze werkgroep. In deze toespraak is het idee van het oprichten van een nieuw fonds niet «geponeerd», zoals de schrijver van het artikel «Discussie over gasfonds opgerakeld» beweert2. In deze toespraak is ook nadrukkelijk gezegd dat het in eerste instantie aan de industrie zelf is om de financiële middelen te vinden om een dergelijk fonds op te richten, indien zij dat zou willen, om onder andere de betrokkenheid van de bevolking bij de productie van gas te vergroten.
Ik ben nu bezig de voorstellen van de werkgroep te bestuderen en zal daarna beslissen welke opgepakt zullen worden voor nadere uitwerking. Ik zal ook de Tweede Kamer per brief informeren over wat ik met de voorstellen ga doen. Ik streef ernaar dit voor de begrotingsbehandeling te doen.
Op welke wijze benutten andere landen met eindige, natuurlijke hulpbronnen, zoals bijvoorbeeld Noorwegen, de baten die deze bronnen opleveren? Worden deze baten in fondsen ingebracht en het rendement daarvan benut? Wat kan Nederland leren van deze landen?
Inkomsten vanuit natuurlijke hulpbronnen kunnen en worden door landen op verschillende manieren gebruikt. Mogelijkheden zijn onder andere het inzetten voor structurele investeringen in de economie, het opbouwen van een financieel fonds (een zogenaamd «Sovereign Wealth Fund») of voor aflossing van de staatsschuld.
Twee Europese voorbeelden zijn het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen. In het Verenigd Koninkrijk is de winning van olie en gas geheel geprivatiseerd en verkrijgt de overheid via belastingheffing inkomsten die direct naar de overheidsbegroting gaan. Net als in Nederland is in Noorwegen ook de staat betrokken bij de winning van olie en gas. De baten (belastingen, licenties en dividend) gaan naar een sovereign wealth fund, het in 1990 opgerichte Petroleum Fund of Norway dat sinds 2006 deel uitmaakt van het Government Pension Fund. Het fonds belegt vooral in aandelen en onroerend goed en is gericht op rendement op de lange termijn, als een spaarpot voor de komende generaties.
Belangrijkste les vanuit andere landen en uit het verleden is dat inkomsten uit natuurlijke hulpbronnen niet moeten worden gebruikt voor uitgaven waarmee een permanente verhoging van de welvaartstaat wordt gecreëerd tot een niveau dat onhoudbaar wordt zodra de hulpbronnen opdrogen (de zogenaamde «Dutch disease»).
In hoeverre wordt door de regering rekening gehouden met terugvallende aardgasbaten in de komende jaren en de effecten daarvan voor de begrotingen?
De meerjarenraming van de aardgasbaten voor 2012 en verder zijn opgenomen in de Miljoenennota (pagina 58 e.v.) en in de EZ-begroting (o.a. pagina 61 en 71). Deze meerjarenraming van de aardgasbaten is gebaseerd op het meest recente scenario van het CPB uit de concept-Macro Economische Verkenning (MEV). De bepalende factoren hierbij zijn de aardgasprijs en het volume van de verkopen. De aardgasprijs is gerelateerd aan enerzijds de prijs van olie in dollars in combinatie met de euro/dollar-koers en anderzijds aan de prijs van gas die onafhankelijk van de olieprijs op de markt tot stand komt op onder andere gasbeurzen. De verwachte productievolumes dalen in de loop van de periode van de meerjarenraming. Hierdoor wordt er rekening gehouden met terugvallende aardgasbaten.
De begrotingsregels van het kabinet bepalen dat delfstofbaten, waartoe de aardgasbaten behoren, tot de niet-kaderrelevante uitgaven en niet-belastingontvangsten worden gerekend. Dit betekent dat eventuele mee- en tegenvallers die zich in de toekomst ten opzichte van de huidige meerjarenraming voordoen, niet van invloed zijn op de (inkomsten- en) uitgavenkaders, maar direct doorwerken in het EMU-saldo en de EMU-schuld. Eventuele toekomstige mee- en tegenvallers in de aardgasbatenraming hebben derhalve geen effect op de departementale begrotingen, die binnen de vastgestelde kaders zijn opgesteld. Voorwaarde hierbij is wel dat het kabinet blijft voldoen aan de Europese begrotingsafspraken.
Wat vindt u van de aanbeveling in de studie van De Nederlandse Bank uit 2008 «De Nederlandse gasbaten en het begrotingsbeleid: theorie versus praktijk» om de aardgasbaten niet te gebruiken voor de financiering van de lopende begroting, maar te gebruiken voor een financieel fonds waarvan het rendement naar de schatkist vloeit?
In 2008 heeft het kabinet gereageerd op de studie van De Nederlandsche Bank (Kamerstuk 31 700 nr. 44). Daarin heeft het kabinet destijds te kennen gegeven dat in het licht van begrotingsoverschotten en een gestaag dalende overheidsschuld de vraag naar de optimale vormgeving van vermogensbehoud een relevante is, die nadere studie verdient. In de beantwoording op de vragen «Aardgasinkomsten en een staatsfonds» (vragen 2012Z16568) is aangegeven hoe het kabinet invulling aan de nadere studie heeft gegeven.
Het huidige kabinet zet de lijn van het vorige kabinet voort om de aardgasbaten geheel ten goede te laten komen van de begroting. De aardgasbaten maken daarmee onderdeel uit van de integrale afweging van de overheidsfinanciën. Gezien de toename van de staatsschuld in recente jaren geniet de aflossing van de staatsschuld volgens het kabinet de voorkeur boven het instellen van een financieel fonds.
Kunt u aangeven waarvoor de aardgasbaten in het verleden, op dit moment en in de toekomst zijn of worden gebruikt? Welk deel wordt gebruikt voor de lopende begroting en welk deel gaat naar het Fonds Economische Structuurversterking? Welke projecten zijn de afgelopen jaren uit dit fonds gefinancierd? Welke rendementen zijn op deze investeringen behaald?
Voor 1994 kwamen de aardgasbaten volledig ten goede van de lopende begroting. Van 1994 tot en met 2010 is een deel van de aardgasbaten ten goede gekomen aan het FES. In de jaarverslagen van het FES is het totaal aan projecten inclusief bedragen en verantwoording terug te vinden. Met ingang van 2011 is de voeding van het FES stopgezet waardoor er geen nieuwe projecten uit het Fonds Economische Structuurversterking meer plaatsvinden.
Klopt het dat gasproducenten op vrijwillige basis een bijdrage zouden kunnen gaan leveren aan een nieuw op te richten gasfonds? Of is er ook sprake van een verplichte, fiscale bijdrage door gasproducenten?
Het gasfonds is voorgesteld door de werkgroep die ik noemde in het antwoord op vraag 2. Dit gasfonds zou een privaat fonds van de gasproducenten zijn waar zij zelf de financiële bijdragen aan leveren. Het voorstel noemt onder andere dat met het fonds lokale, bijvoorbeeld duurzame energieprojecten gefinancierd kunnen worden.
Ik bestudeer nu de voorstellen van de werkgroep en zal de Tweede Kamer informeren over mijn reactie. Ik streef ernaar u mijn reactie voor de begrotingsbehandeling te sturen.
Deelt u de stelling in het artikel dat voor een dergelijk gasfonds geen additionele belastingmaatregelen nodig zijn en dat onze gastoekomst moet worden heroverwogen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid te onderzoeken of een dergelijk gasfonds gebruikt kan worden om de investeringen in een duurzame en betaalbare energievoorziening en energiebesparing te financiëren?
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór de begrotingsbehandeling 2013 van uw ministerie?
Ja.
Het te laag vaststellen van de beslagvrije voet door onder andere deurwaarders |
|
Sjoerd Potters (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht op de website van de Nationale Ombudsman van 20 november 2012, waarin staat dat naar zijn oordeel deurwaarders en overheidsinstanties de beslagvrije voet te laag vaststellen?
Ja.
Onderschrijft u de stellingname dat deurwaarders de beslagvrije voet te laag vaststellen? Wat vindt u van het oordeel van de Nationale Ombudsman? Welke maatregelen bent u voornemens te nemen om te voorkomen dat dit blijft voorkomen?
Ik onderschrijf dat ook voor schuldenaren een bestaansminimum te allen tijde moet worden gegarandeerd. Ik acht het dan ook van belang dat de waarborg in de vorm van de beslagvrije voet wordt gehandhaafd.
Op basis van gegevens zoals de samenstelling van het huishouden, inkomsten en uitgaven (vooral woonlasten en ziektekosten) kan de gerechtsdeurwaarder op goede wijze de beslagvrije voet berekenen. Deze gegevens zullen doorgaans van de schuldenaar moeten komen; zijn of haar medewerking is onontbeerlijk voor een correcte berekening van de beslagvrije voet. Dit betekent enerzijds dat de gerechtsdeurwaarder duidelijk om de vereiste informatie dient te vragen. Recent heeft de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) een juridische bijsluiter ontwikkeld die zonder juridisch jargon aan de schuldenaar duidelijk maakt wat er van hem of haar wordt verwacht. Anderzijds is het aan de schuldenaar om tijdig na het door de gerechtsdeurwaarder gedane verzoek de gevraagde informatie te verschaffen, zodat de gerechtsdeurwaarder de juiste berekening maken kan.
Ontbreken de bij de schuldenaar opgevraagde gegevens, dan zal de gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet moeten schatten. Bij het ontbreken van de partnergegevens zal hij op grond van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de beslagvrije voet moeten halveren. Als de schatting te laag uitvalt, heeft de schuldenaar de gelegenheid om correctie te verzoeken onder overlegging van de voor een correcte vaststelling van de beslagvrije voet benodigde gegevens. Ik roep schuldenaren dan ook op om op te komen voor hun beslagvrije voet door tijdig de door de gerechtsdeurwaarder gevraagde gegevens te verschaffen dan wel correctie te vragen van een al vastgestelde beslagvrije voet.
Om het werk van gerechtsdeurwaarders gemakkelijker te maken en hen beter in staat te stellen de beslagvrije voet te berekenen, ben ik met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de KBvG in overleg. Het gaat daarbij onder andere over de haalbaarheid van een register waarin in ieder geval alle ten laste van een schuldenaar gelegde beslagen worden geregistreerd. Dit kan leiden tot een beter inzicht in de aflossingscapaciteit van de schuldenaar, en was een van de aanbevelingen uit het rapport «Paritas Passé» van eerder dit jaar. Over de uitkomsten van dit overleg zal uw Kamer naar verwachting begin volgend jaar worden bericht in het kader van de kabinetsreactie op het genoemde rapport.
Bent u bereid dit onderwerp te bespreken met de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders en de Kamer over de uitkomst van dat overleg te informeren? Op welke termijn mag de Kamer de uitkomst van dat gesprek vernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Gesubsidieerde grootverdieners in de toneelsector |
|
Martin Bosma (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Toneelleider Ivo van Hove grootverdiener»?1
Ja.
Hoeveel verdient Ivo van Hove, artistiek leider van de Toneelgroep Amsterdam? Is dit meer dan de balkenendenorm?
Naar aanleiding van de Kamervragen is het salaris van Ivo van Hove door het ministerie opgevraagd bij de raad van toezicht van Toneelgroep Amsterdam. Uit de jaaropgaven van Ivo van Hove blijkt dat zijn salaris niet boven de Balkenendenorm uit komt. Dit is ook in lijn met de jaarverantwoordingen van Toneelgroep Amsterdam en de controleverklaringen opgesteld een onafhankelijk accountant van Toneelgroep Amsterdam, die in het bezit zijn van het ministerie. Volgens deze opgaven komen de salarissen van de medewerkers bij Toneelgroep Amsterdam niet boven de norm gesteld in de Wet Openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde Topinkomens (WOPT) ook wel Balkenendenorm genoemd. Deze wet zal na goedkeuring van de eerste kamer opgaan in de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT). Aangezien het salaris niet boven de norm uitkomt, wordt het salaris niet openbaar gemaakt.
Hoeveel verdient Jan Versweyveld, decorontwerper bij hetzelfde gezelschap? Is dit meer dan de balkenendenorm?
Naar aanleiding van de Kamervragen is het salaris van Jan Versweyveld door het ministerie opgevraagd bij de raad van toezicht van Toneelgroep Amsterdam. Uit de jaaropgaven van Jan Versweyveld blijkt dat zijn salaris niet boven de Balkenendenorm uit komt. Dit is ook in lijn met de jaarverantwoordingen van Toneelgroep Amsterdam en de controleverklaringen opgesteld een onafhankelijk accountant van Toneelgroep Amsterdam, die in het bezit zijn van het ministerie. Volgens deze opgaven komen de salarissen van de medewerkers bij Toneelgroep Amsterdam niet boven de norm gesteld in de Wet Openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde Topinkomens (WOPT) ook wel Balkenendenorm genoemd. Deze wet zal na goedkeuring van de eerste kamer opgaan in de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT). Aangezien het salaris niet boven de norm uitkomt, wordt het salaris niet openbaar gemaakt.
Als één van beide heren meer dan de balkenendenorm verdient, op welke manier gaat u hier tegen optreden?
Geen van beide heren verdient meer dan de Balkenendenorm voor werkzaamheden die publiek gefinancierd worden. Toezicht en handhaving op salarissen van publiek gefinancierde middelen is geregeld in de WOPT/WNT.
Voor zover het om publieke middelen gaat, is er bij Toneelgroep Amsterdam geen sprake van onrechtmatigheid. Ik doe wel een algemene oproep aan instellingen met publiek geld om, zeker in tijd van bezuinigingen, de gelden juist te besteden.
Gaat u voortaan in subsidievoorwaarden nadrukkelijk opnemen dat er volledige openheid van zaken gegeven dient te worden en dat salarissen aan banden worden gelegd? Zo nee, waarom niet?
Culturele instellingen dienen zich te houden aan de WOPT/WNT. Dit is het algemene kader voor de publieke en semipublieke sector. Openbaarmaking is geregeld via deze wet.
De hypotheekrenteaftrek |
|
Raymond Knops (CDA), Eddy van Hijum (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de volgende zinsnede uit het regeerakkoord: «De hypotheekrenteaftrek blijft bestaan om de aanschaf van een eigen woning te stimuleren en wordt als volgt aangepast. Voor bestaande en nieuwe hypothecaire leningen wordt vanaf 2014 het maximale aftrektarief (vierde schijf), in stappen van een half procent per jaar, teruggebracht naar het tarief van de derde schijf.»?1
Ja.
Kent u de zinsnede uit de motie Zijlstra/Samsom: «verzoekt de regering verder, voor bestaande en nieuwe hypothecaire leningen vanaf 2014 het maximale aftrektarief in stappen van een half procent per jaar af te bouwen tot 38% en de opbrengst jaarlijks in zijn geheel terug te sluizen in de inkomstenbelasting door een verlenging van de derde schijf;»?2
Ja.
Klopt het dat iemand die een inkomen heeft tussen de € 21 059 en € 40 248, en in 2014 € 100 extra verdient, daarover € 42 belasting moet betalen en € 3 algemene heffingskorting verliest, waardoor zijn marginale tarief de facto 45% is?
De maatregelen met betrekking tot de arbeidskorting en de algemene heffingskorting zoals bedoeld in de motie Zijlstra/ Samsom zijn nog niet uitgewerkt. Dat zal in de loop van 2013 haar beslag krijgen. Daarnaast zijn de exacte schijflengtes en bedragen die in de relevante artikelen worden genoemd vanwege de jaarlijkse tabelcorrectiefactor niet bekend. Om die reden is het niet mogelijk om aan te geven wat de marginale druk in 2014 precies zal zijn voor verschillende inkomens. Overigens wordt ingevolge de motie Zijlstra/ Samsom de inkomensafhankelijke heffingskorting en arbeidskorting, teneinde het geschetste koopkrachtbeeld te bereiken, geleidelijk (in drie jaar) ingefaseerd.
Klopt het dat iemand die een inkomen heeft tussen de € 40 248 en € 62 941, en in 2014 € 100 extra verdient, daarover € 42 belasting moet betalen en € 3 algemene heffingskorting verliest en ook nog € 4 arbeidskorting verliest, waardoor zijn marginale tarief de facto 49% is?
Zie antwoord op vraag 3.
Klopt het dat voor de vierde schijf het aftrekpercentage stapsgewijs wordt teruggebracht van 52% (in 2013) naar 38% (in 2041)?
Ja.
Hoeveel procent van de huiseigenaren trekt de hypotheekrenteaftrek af in de tweede, in de derde en in de vierde schijf?
Uit aangiftegegevens blijkt dat circa 23% van de huiseigenaren met hypotheekrenteaftrek een belastbaar inkomen hebben in de tweede schijf. Voor circa 43% van de huiseigenaren valt het belastbaar inkomen in de derde schijf en voor circa 17% van de huiseigenaren in de vierde schijf. Het tarief in de tweede en derde schijf is 42%.
Wat is het effectieve percentage belastingvoordeel dat mensen krijgen door de aftrek van hun hypotheekrente in de jaren 2014, 2015, 2016 en verder in de tweede en derde schijf?
Het tarief waartegen de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning in de tweede en de derde schijf in aftrek mogen worden gebracht, blijft, in deze kabinetsperiode, ongewijzigd. Het tabeltarief blijft het aftrektarief. Voordat het aftrekpercentage is gedaald van 52% (tarief vierde schijf in 2013) naar 42% (tarief tweede en derde schijf in 2013) zijn 20 jaar verstreken. Met de huidige tariefstructuur komt deze vraag pas dan aan de orde. Het is voorbarig om nu uitspraken te doen over het dan geldende belastingpercentage in de derde schijf of het gecombineerde belasting- en premiepercentage in de tweede schijf. Er kunnen immers tal van factoren zijn die, naast deze afbouw, een rol spelen bij de uiteindelijke hoogte van die percentages.
Op welke manier gaat u het lagere aftrekpercentage van de hypotheekrente vormgeven? Gebeurt dat via een heffingskorting?
De betreffende maatregel uit het regeerakkoord is voorzien voor 1 januari 2014. Om die reden maken deze maatregelen geen onderdeel uit van het wetsvoorstel Wet herziening fiscale behandeling eigen woning waarvan de voorziene inwerkingtredingsdatum 1 januari 2013 is. De geleidelijke afbouw van het percentage waartegen de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning kunnen worden afgetrokken alsmede de terugsluis wordt opgenomen in een wetsvoorstel dat wellicht voor het zomerreces, maar uiterlijk op Prinsjesdag, bij de Tweede Kamer zal worden ingediend. Op dit moment worden verschillende varianten bestudeerd, waardoor nog geen uitspraken kunnen worden gedaan over de vormgeving van de maatregel. Volledigheidshalve wordt erop gewezen dat van een heffingskorting geen sprake zal kunnen zijn. Er wordt immers een deel van het fiscale voordeel teruggenomen voor een deel van de belastingplichtigen. Dat kan niet worden bereikt door een extra korting te geven op de te betalen belasting.
Deelt u de mening dat over de toekomst van de hypotheekrenteaftrek duidelijkheid moet bestaan zodat kopers en bestaande huiseigenaren weten waar ze aan toe zijn?
Ja. Het kabinet biedt deze duidelijkheid met het wetsvoorstel herziening fiscale behandeling eigen woning (beoogde inwerkingtreding per 1 januari 2013) en het wetsvoorstel dat voor volgend jaar is voorzien waarin voor de komende 28 jaar een tijdpad wordt neergelegd van de geleidelijke verlaging van het aftrekpercentage (beoogde inwerkingtreding per 1 januari 2014). Van dit kabinet zijn geen verdere maatregelen te verwachten.3 De woningmarkt wordt zo zekerheid geboden.
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden, zo mogelijk binnen twee weken?
Ja.
Het artikel “Het goud ligt er. Zeggen ze” |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Het goud ligt er. Zeggen ze»?1
Ja.
Op welke wereldwijde locaties denkt u dat het Nederlandse goud ligt? Kunt u een overzicht geven per locatie?
Naar aanleiding van deze vragen merk ik op dat de verantwoordelijkheid voor de opslag en het beheer van de goudvoorraad primair bij de Nederlandsche Bank (DNB) ligt. Desgevraagd heb ik van DNB de volgende informatie verkregen: Er wordt een locatiebeleid gevoerd waarbinnen het goud is opgeslagen in Amsterdam (11%), Londen (18%), New York (51%) en Ottawa (20%). De spreiding over meerdere locaties vergroot zowel de veiligheid van de opslag als de beschikbaarheid van de goudvoorraad. Ook is het opportuun om de goudvoorraad dicht bij grote internationale financiële centra te hebben, zoals in New York en Londen. Overigens zijn er in recente jaren geen goudtransacties verricht door DNB. De laatste goudverkoop vond plaats in 2008 en DNB is in datzelfde jaar gestopt met zowel het uitlenen van goud als met het handelen in goudswaps.
Welke goudtransacties, zoals bijvoorbeeld de aan- en verkoop van goud en goudswaps, hebben de afgelopen jaren plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is het nog steeds wenselijk beleid om het Nederlandse goud op diverse locaties te bewaren?
Zie antwoord vraag 2.
Weet u helemaal zeker dat het goud ook echt op die locaties ligt? Bent u van plan om zelf (of middels een vertegenwoordiger) een kijkje te gaan nemen op de verschillende locaties waar het Nederlandse goud zich zou behoren te bevinden? Zo nee, waarom niet?
DNB heeft aangegeven ervoor te kiezen delen van de goudvoorraad in bewaring te geven bij drie centrale banken met een uitstekende staat van dienst, waarmee zij al decennialang een goede relatie heeft. Ook geeft DNB aan passende procedures voor de voorraadcontrole te hanteren. Zij ontvangt jaarlijks van alle bewaarders van het goud een overzicht van de voorraad. Daarnaast vraagt en ontvangt de interne accountantsdienst van DNB jaarlijks een verificatie van de interne accountantsdienst van de centrale banken waar het goud ligt opgeslagen. Nederland heeft, in tegenstelling tot Duitsland, meermalen goud verkocht en verplaatst in de afgelopen decennia. De afgifte van goud die in deze periode hiervoor nodig was is altijd probleemloos verlopen. Gezien de jaarlijkse controles en het feit dat de verkoop van goud in de praktijk altijd vlekkeloos is verlopen, zie ik geen aanleiding om de Rekenkamer in te schakelen. Overigens wordt in Duitsland niet de rekenkamer ingeschakeld maar gaat naar verwachting de Bundesbank op suggestie van de rekenkamer zelf de goudvoorraad fysiek controleren.
Bent u van plan om, naar Duits voorbeeld, de Rekenkamer bij de controle van de fysieke aanwezigheid van het goud in te schakelen?
Zie antwoord vraag 5.
Over welke mogelijkheden tot schadeloosstelling beschikt u of beschikt DNB indien het Nederlandse goud niet wordt aangetroffen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'Fiscale truc onder vuur' |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Hoe beoordeelt u het feit dat Starbucks geen vennootschapsbelasting betaalt in Groot-Brittannië door belastingontwijkingsconstructies die (onder andere) via Nederland lopen?1
Artikel 67 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen staat mij niet toe een oordeel geven over de belastingpositie van een individueel bedrijf. Het lijkt mij ook niet gepast een oordeel te geven over belastingzaken in een ander land.
Is het waar dat het de wens van Nederland is het belastingverdrag dat Starbucks heeft afgesloten met Nederland niet te openbaren? Zo ja, wat is de reden daarvan? Zo nee, gaat u zich inzetten om het bovengenoemde belastingverdrag alsnog openbaar te maken en wordt dit belastingverdrag naar de Kamer gestuurd?
Naar ik aanneem wordt geen belastingverdrag bedoeld aangezien belastingverdragen worden gesloten tussen staten. De vraag houdt waarschijnlijk verband met de uitlatingen van vertegenwoordigers van het Starbucks concern waaruit kan worden opgemaakt dat het hier gaat om een vaststellingsovereenkomst waarmee de Nederlandse belastingdienst belastingplichtigen zekerheid vooraf heeft gegeven over de fiscale gevolgen van voorgenomen rechtshandelingen of over de zakelijkheid van verrekenprijzen in relatie met gelieerde partijen. Het is niet gebruikelijk dat daaraan de voorwaarde wordt gekoppeld dat het standpunt van de Belastingdienst niet openbaar gemaakt kan worden. Wel is het gebruikelijk af te spreken dat belastingplichtige aan de buitenlandse belastingautoriteiten een juist en volledig beeld geeft van zijn activiteiten en van de fiscale behandeling daarvan in Nederland.
Op grond van de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen kan ik verder niet op individuele gevallen ingaan. Er is voor mij geen reden daarop voor dit geval een uitzondering te maken.
Acht u het te rechtvaardigen dat overal in Europa burgers getroffen worden door forse bezuinigingen, terwijl multinationals nauwelijks belasting betalen? Acht u het te rechtvaardigen dat Nederland dit faciliteert?
Hoeveel belasting multinationals moeten betalen hangt af van het nationale belastingrecht in de verschillende landen waar die multinational opereert, van de wisselwerking tussen die rechtstelsels en van de belastingverdragen tussen die landen. Dat kan er in resulteren dat een multinational over zijn wereldwijde resultaat minder belasting betaalt dan wanneer hij datzelfde resultaat uitsluitend in Nederland zou betalen. In hoeverre dit rechtvaardig is, is niet in algemene zin te beantwoorden omdat het te zeer afhankelijk is van specifieke feiten en omstandigheden van elk individuele geval.
Nederland faciliteert dit niet door bijzondere regelingen in zijn wetgeving, noch door een verdrag toe te passen in strijd met wat daarin is afgesproken, noch door bijzondere afspraken met individuele bedrijven.
Acht u het wenselijk dat Nederland reputatieschade oploopt omdat Nederland regelmatig door andere landen, zoals de Verenigde Staten en Engeland, genoemd wordt als belastingparadijs? Indien u niet van mening bent dat Nederland een belastingparadijs is, kunt u dan uitleggen waarom Nederland door Engeland en de Verenigde Staten wordt aangeduid als belastingparadijs?
Ik acht het zeer onwenselijk dat Nederland regelmatig als belastingparadijs wordt aangemerkt. Dat gebeurt overigens niet door de Verenigde Staten of het Verenigd Koninkrijk. Die twee staten maken deel uit van de OESO en van het Global Forum on Transparency. De OESO gebruikt in zijn definitie van belastingparadijs de transparantie van regimes en de uitwisseling van inlichtingen in belastingzaken als de belangrijkste criteria. Het Global Forum heeft zogenoemde Peer Reviews uitgevoerd waarin wordt onderzocht of landen voldoen aan de internationale standaard op deze aspecten.
Het Peer Review rapport over Nederland is vorig jaar afgerond en concludeerde dat Nederland aan deze eisen voldoet. Ik heb u hierover geïnformeerd bij brief van 26 oktober 2011 (Kamerstuk II 25 087, nr. 28).
Tijdens de afgelopen G20 hebben Duitsland en Engeland aangegeven belastingparadijzen harder te willen gaan aanpakken; gaat u zich bij deze landen aansluiten en u inzetten om belastingontwijking te voorkomen?
De initiatieven van Duitsland en het VK om binnen de G20 op te roepen tot actie tegen het ontwijken van belasting door multinationals begrijp ik. Er zijn aanwijzingen dat het internationale bedrijfsleven aan een lagere effectieve belastingdruk onderworpen is dan het nationale bedrijfsleven. Daar kunnen goede redenen voor zijn, maar voor zover die er niet zijn moeten we naar wegen zoeken om dat te bestrijden. Er spelen op dit gebied initiatieven bij de Europese Commissie en bij de OESO. Nederland zal dit soort initiatieven ondersteunen maar zal er aandacht voor vragen dat bij het invoeren van maatregelen specifiek rekening gehouden moet worden met de belangen van kleine economieën als de Nederlandse. Vanwege een geringe thuismarkt is bij kleine open economieën het belang van fiscaliteit groter. In grote economieën, als de V.S. met 300 mln. consumenten, is het relatieve belang van de fiscaliteit kleiner.
In mijn brief (Kamerstuk II 25 087, nr. 34) aan uw kamer van 17 januari 2013 ben ik dieper op dit vraagstuk ingegaan.
De uitspraken van ING bestuursvoorzitter Hommen over het in het regeerakkoord opgenomen bonusplafond van twintig procent |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «ING voelt niks voor lagere bonus» in de Gelderlander?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat bonussen in de financiële sector een belangrijke factor zijn geweest in het veroorzaken van de financiële crisis door risicovol gedrag te stimuleren? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Internationaal wordt over het algemeen aangenomen dat zeer hoge variabele beloningen mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van de kredietcrisis. Ik deel deze opvatting. Naast het beloningsbeleid hebben uiteraard ook andere factoren een rol gespeeld. Van belang is dat de cultuur en het denken binnen de financiële sector duurzaam verandert. Daarom zal dit kabinet naast een bonusplafond onder meer een bankierseed introduceren met sancties.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van ING bestuursvoorzitter Hommen dat het bonusplafond volgens ING maximaal honderd procent van het jaarsalaris kan bedragen met het oog op haar internationale concurrentiepositie voor personeel?
Van ING heb ik begrepen dat dhr. Hommen in zijn uitspraken het internationale speelveld heeft geschetst waarin ING actief is, en heeft aangegeven dat internationaal de 1:1 verhouding tussen de vaste en variabele beloning voor bestuurders, zoals opgenomen in de Code Banken, uitzonderlijk is. Deze uitspraak is feitelijk juist. Nederland neemt internationaal gezien een koppositie in waar het gaat om het aanpakken van de excessen van het beloningsbeleid in de financiële sector. Deze koppositie neemt echter niet weg dat er geen additionele maatregelen meer nodig zijn, integendeel. Dit kabinet is van mening dat variabele beloningen in de Nederlandse financiële sector nog verder omlaag moeten. Het initiatief van ING om geen variabele beloning meer te hanteren voor het CAO-personeel juich ik dan ook van harte toe. Ik hoop dat deze ontwikkeling zich doorzet, juist ook voor personeel dat niet onder de CAO valt, en dat andere financiële ondernemingen in samenwerking met de vakbonden dit voorbeeld zullen volgen.
Wat is uw morele oordeel over de uitspraken van de heer Hommen vóór hoge bonussen in zijn functie als bestuursvoorzitter van de grootste Nederlandse financiële onderneming die bovendien met belastinggeld overeind is gehouden en recent het schrappen van 2 350 banen aankondigde?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting dat het voorstel in het regeerakkoord, dat de variabele beloning binnen de financiële sector maximeert op twintig procent van het vaste salaris, geenszins de concurrentie voor goed personeel op arbeidsvoorwaarden hoeft te ondergraven, maar slechts de stimulans voor risicovol gedrag beperkt?
Voor het overgrote deel van de functies in de financiële sector is het zonder meer juist dat een bonusplafond van 20% geen consequenties zal hebben voor het aantrekken van goed personeel. Ik wil zorgvuldig, maar gezien het belang van de maatregel, voortvarend, te werk gaan. Ik verwacht u begin 2013 nader te kunnen informeren over de manier waarop ik de maatregel op een effectieve wijze vorm zal geven.
Deelt u de opvatting dat deze uitspraken van ING bestuursvoorzitter Hommen de urgentie van een wetsvoorstel tot maximering van de variabele beloning onderstrepen? Zo ja, bent u bereid om met de grootst mogelijke spoed het wetsvoorstel tot maximering van de bonussen op twintig procent aan de Tweede Kamer te zenden?
Zie antwoord vraag 5.
De inkomenseffecten van het Regeerakkoord |
|
Henk Krol (50PLUS), Emile Roemer , Arie Slob (CU), Kees van der Staaij (SGP), Marianne Thieme (PvdD), Geert Wilders (PVV), Bram van Ojik (GL), Alexander Pechtold (D66), Sybrand van Haersma Buma (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u toelichten hoe de op 5 november jongstleden door u naar de Kamer gestuurde notitie van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) zich verhoudt tot de doorrekening van het Centraal Planbureau (CPB)? Is het waar dat de koopkrachtcijfers, zoals opgenomen in de doorrekening van het CPB, de meest recente informatie bevatten? Is het waar dat ten opzichte van het beeld van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nog aanpassingen hebben plaatsgevonden in het Regeerakkoord waardoor het eindpakket meer nivellerend is geworden? Heeft er ook afstemming plaatsgevonden tussen de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Volksgezondheid, Wetenschap en Sport?
Kunt u een gedetailleerder beeld geven van het koopkrachtbeeld nu blijkt dat dit Regeerakkoord zulke forse (herverdelings)effecten heeft? Kunt u een koopkrachtoverzicht leveren conform de presentatie bij de doorrekening van het Catshuispakket door het CPB (bladzijde 7)?1unt u daarbij onderscheiden de totale koopkrachtontwikkeling ten opzichte van 2012, de koopkrachtontwikkeling als gevolg van het Regeerakkoord en het koopkrachteffect van de invoering van de inkomensafhankelijke zorgpremie?
Kunt u aangeven of u onderzoek heeft gedaan naar het koopkrachtbeeld voor specifieke groepen voor wie het Regeerakkoord ingrijpende gevolgen heeft (bijvoorbeeld chronisch zieken en gehandicapten, huurders, eigen woningbezitters, gepensioneerden, alleenverdieners, alleenstaanden, alleenstaande ouders en mensen gezinnen met schoolgaande danwel studerende kinderen)? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Bent u alsnog bereid de koopkrachteffecten door het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) te laten doorrekenen, zoals gevraagd in de motie Van Haersma Buma c.s. (Kamerstuk 33 410 nr. 18)?
Welke maatregelen zijn bij het CPB meegenomen voor de koopkrachtberekeningen (bijvoorbeeld AWBZ-zorg en huishoudelijke zorg)?
Bent u bereid de dynamische koopkrachteffecten te laten doorrekenen die het gevolg zijn van het Regeerakkoord?
Kunt u toelichten welke beleidsmaatregelen ervoor zorgen dat mensen met een inkomen van meer dan € 100 000 er volgens de CPB-doorrekening meer dan drie keer zoveel op achteruit gaan dan mensen met een inkomen van 350 tot 500 procent van het wettelijk minimumloon?
Is het waar dat mensen er netto door de inkomensafhankelijke zorgpremie maximaal € 225 op achteruit gaan? Hoeveel mensen gaan er dit maximale bedrag op achteruit? Is de inkomensafhankelijke premie van 11,1 procent inclusief of exclusief het tarief voor de nu al bestaande inkomensafhankelijke bijdrage? Is het waar dat de constatering dat uit de memo koopkracht van het ministerie van SZW die op 5 november naar de Kamer is gestuurd blijkt dat de nominale premie voor de zorgverzekering oploopt van € 263 in 2014 naar € 400 in 2017? Kunt u toelichten waarom in het regeerakkoord gesproken wordt over een verlaging van de nominale premie naar € 255 per jaar? Geldt dit bedrag enkel voor 2014? Kunt u toelichten hoe de hoogte van de nominale premie zich ontwikkelt in de komende kabinetsperiode? Kunt u inzicht geven in de mogelijke bedragen per inkomenscategorie voor het eigen risico, aangezien deze bedragen in het regeerakkoord niet genoemd worden maar er in de media wel bedragen circuleren (€ 180, € 350, € 595)? Kunt u toelichten op welke wijze het eigen risico is meegewogen in de berekening van de koopkracht?
Klopt het artikel uit de Volkskrant, waarin wordt gesuggereerd dat huishoudens met een inkomen van vijf ton bruto erop vooruit gaan?2 Zo nee, waarom niet?
Kunt u uw volgende uitspraak nader toelichten: «De zorgen zitten vooral bij mensen zo tussen € 50 000 en € 70 000. Gemiddeld gaan die er ook iets op achteruit, maar geen vier procent.»?3 Kunt u ook ingaan op de uitspraak van de heer Samsom dat mensen met een inkomen tussen «€ 35 000 tot € 50 000 a € 60 000 erop vooruit gaan»?4 Hoe kan het dat de een zegt dat mensen tot € 50 000 a € 60 000 euro er op vooruit gaan, terwijl de ander zegt dat mensen er vanaf € 50 000 euro op achteruit gaan?
Zijn de rekenvoorbeelden die de heer Blok per e-mail aan VVD-leden rondstuurde correct?4 Klopt de uitspraak van de heer Samsom dat de maatregelen rondom de inkomensafhankelijk zorgpremie kunnen oplopen tot maximaal € 450 voor een gezin met twee inkomens?5 Hoe verhoudt de € 450 maximale achteruitgang van de heer Samsom zich tot de € 480 achteruitgang voor tweeverdieners met een inkomen van € 70 000 uit het rekenvoorbeeld van de heer Blok?
Kunt u ingaan op uw uitspraak tijdens de bestuurdersbijeenkomst van de VVD op 2 november jongstleden dat maatvoering nog mogelijk is bij de invoering van de inkomensafhankelijke zorgpremie? Hoe zal deze maatvoering er uit zien? Welke «knoppen» zijn nu nog niet ingevuld waaraan dan gedraaid zou kunnen worden? Betekent dit dat het genoemde percentage voor de inkomensafhankelijke zorgpremie nog kan wijzigen ten opzichte van het Regeerakkoord?
Kunt u ingaan op het onderzoek van RTL waaruit blijkt dat grote groepen Nederlanders er de komende kabinetsperiode veel meer op achteruit gaan en sommige mensen de komende vijf jaar tot wel 20 procent minder te besteden hebben? Klopt het dat sommige uitkeringsgerechtigden de komende jaren tot wel 30 procent minder te besteden hebben?6 Kunt u daarbij een toelichting geven op de reactie van het CPB van 2 november jongstleden, waarin naar aanleiding van het onderzoek van RTL werd bevestigd dat «berekende koopkrachtcijfers inderdaad mogelijk (zijn)»?
Hoeveel mensen gaan er in de huidige koopkrachtplaatjes van het CPB meer dan 4 procent op achteruit? Kunt u bevestigen dat uit de koopkrachtplaatjes van de CPB-doorrekening blijkt dat het om omvangrijke groepen gaat? Hoe groot is de groep mensen waarvan u gezegd heeft dat zij er niet meer dan 4 procent op achteruit mogen gaan? Is dat gemiddeld of maximaal?3
Bent u van plan maatregelen te nemen om te voorkomen dat mensen of groepen mensen een koopkrachtverlies van meer dan 4 procent hebben?
Kunt u een door het CPB opgestelde vergelijking geven van de marginale druk in 2012 en de marginale druk die volgt uit het Regeerakkoord in de jaren 2014 en 2017? Is het mogelijk die vergelijking uit te splitsen naar1 inkomen van werknemers (waaronder de «herintredersval» en de «deeltijdval»),2 inkomen van mensen uit overige werkzaamheden en4 inkomen van zelfstandigen? Wat zijn de effecten hiervan op het arbeidsaanbod en de werkgelegenheid?
Wat betekent het door het CPB geschetste verlies aan structurele werkgelegenheid van 1 a 2 procent door de inkomensafhankelijke zorgpremie exact qua aantal arbeidsjaren? Klopt het dat de dalende werkgelegenheid vooral wordt veroorzaakt doordat mensen minder uur gaan werken? Zo ja, hoeveel uren gaat de gemiddelde werknemer minder werken? Wat zijn de gevolgen voor de overheidsfinanciën en de houdbaarheid daarvan?
Kunt u naar aanleiding van de op 5 november jongstleden naar de Kamer gestuurde notitie van het ministerie van SZW uitleggen hoe het kan dat het maximale koopkrachtverlies vanuit de CPB doorrekeningen kan oplopen tot 4%, terwijl in het plaatje in de SZW-memo van 5 november (tabel 4) jaarlijkse koopkrachtverliezen tot -1,5 procent zichtbaar zijn (5 x -1,5 procent = -7,5 procent)? Waarom is volgens tabel 3 in de SZW-memo van 5 november jongstleden, de vierde belastingschijf in 2017 slechts verlaagd van 52 procent naar 51,63 procent, aangezien de hypotheekrenteaftrek dan al met 4 x 0,5 procent is verlaagd? Dit zou toch gelijk oplopen? Klopt het dat als de gemiddelde koopkracht al een maximaal negatief resultaat laat zien van -1,5 procent per jaar x 5 = -7,5 procent, het maximale koopkrachtverlies in specifieke gevallen (waar 1 gezin door meerdere maatregelen wordt getroffen) automatisch een veelvoud hiervan is? Hoe kan de regering dan het genoemde maximum koopkrachtverlies van 4 procent voor alle Nederlanders waarmaken?
Kunt u ingaan op de stellingname van de MHP, de vakcentrale voor middengroepen en hoger personeel, dat door de verlaging van de maximale jaarlijkse pensioenopbouw (naar 1,75%) de pensioenuitkeringen voor de komende generatie met bijna een kwart zullen dalen door de maatregelen uit het Regeerakkoord? Wat zijn van deze maatregel de koopkrachteffecten op langere termijn?7
Kunt u ingaan op de gevolgen van de verhoogde AOW-leeftijd voor hen die op dit moment gebruik maken van een VUT of pre-pensioen? Hoe verhoudt de door uw kabinet voorgestane overbruggingsregeling zich tot het koopkrachtbehoud van deze groep en wat zijn de koopkrachtgevolgen voor hen die niet onder deze regeling vallen (deelnemers met een inkomen boven 150 procent van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag)?
Kunt u het algemene koopkrachtbeeld schetsen (inclusief het basispad) en afzonderlijk de effecten van de inkomensafhankelijke zorgpremie voor de volgende situaties:
Bent u bereid de koopkrachtcijfers te laten doorrekenen over een langere periode dan de komende vijf jaar, aangezien een aantal maatregelen effect heeft op de koopkracht na 2017?
Het bericht 'Banken actief in belastingparadijzen' |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Acht u het wenselijk dat Nederlandse banken, inclusief de banken die staatssteun hebben ontvangen, via brievenbusmaatschappijen belasting ontwijken?1
Ik heb geen reden om te twijfelen aan de verklaring die de betrokken banken zelf geven voor de internationale structurering van hun onderneming. Zij zijn hierover transparant naar toezichthouders en fiscale autoriteiten. Overigens staat artikel 67 van de Algemene Wet inzake Rijksbelasting mij niet toe in te gaan op individuele gevallen.
Indien sprake is van belastingontduiking wordt dat door de Belastingdienst bestreden.
Indien u niet van mening bent dat Nederlandse banken via brievenbusmaatschappijen belasting ontwijken, kunt u dan een andere verklaring geven voor het feit dat ING, Rabobank en ABN Amro met tientallen vennootschappen zonder materiële waarde actief zijn in belastingparadijzen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven welke bedrijfseconomische voordelen vennootschappen zonder materiële waarde in het bijzonder op Bermuda, Mauritius of de Caymaneilanden bieden aan Nederlandse banken, naast een «voordelig» belastingregime?
Zie antwoord vraag 1.
Welke actie gaat u ondernemen om belastingontduiking via brievenbusmaatschappijen aan te pakken?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat u er werk van maken om het begrip «substance» een zelfstandige wettelijke betekenis te geven en het genereren van reële economische meerwaarde (zoals het scheppen van werkgelegenheid) onderdeel te maken van het begrip «substance»?
Op 25 juni 2012 heb ik uw kamer een brief gestuurd2 waarin ik u verslag doe van de uitvoering van de motie van de leden Braakhuis en Groot die de regering oproept de Nederlandse substance eisen tegen het licht te houden. Ik heb in die brief geconcludeerd dat de Nederlandse regelgeving internationaal niet uit de pas lopen. In die brief heb ik ook gerefereerd aan een door Holland Financial Centre uit te besteden onderzoek naar het belang van de non-bank financial sector voor de Nederlandse economie. Uw kamer heeft mij bij brief van 4 juli 2012 verzocht haar na publicatie van dit onderzoek onverwijld te informeren en een kabinetsreactie te sturen. Aan dat verzoek zal ik uiteraard gevolg geven.
Deelt u de mening dat banken, zeker indien zij staatssteun ontvangen hebben, maximale transparantie over hun bedrijfsvoering zouden moeten nastreven?
Het is belangrijk dat banken, evenals andere ondernemingen en ongeacht of zij staatssteun hebben ontvangen, transparant zijn over hun bedrijfsvoering. De jaarrekening en het jaarverslag zijn bij uitstek de middelen om als bedrijf verantwoording af te leggen over het gevoerde beleid. Naast financiële gegevens omtrent het vermogen, het resultaat, de solvabiliteit en de liquiditeit, dient de onderneming ook een evenwichtige analyse te maken van relevante (toekomstige) ontwikkelingen, de voornaamste risico’s en onzekerheden, de verwachte gang van zaken en, indien noodzakelijk, van milieu en personeelsaangelegenheden. Daarnaast geldt voor beursvennootschappen, banken en verzekeraars dat zij in het jaarverslag dienen toe te lichten op welke wijze zij de principes van de voor hen relevante gedragscode(s) hebben toegepast en dienen zij afwijking van die principes gemotiveerd toe te lichten. Voor beursvennootschappen gaat het om de Nederlandse corporate governance code; voor banken en verzekeraars gaat het (daarnaast) om de Code Banken respectievelijk de Code Verzekeraars. Deze wet- en regelgeving omtrent (financiële) verslaggeving biedt naar mijn mening voldoende transparantie.
Welke mogelijkheden ziet u om bedrijven te verplichten ook vennootschappen in belastingparadijzen (vennootschappen zonder «materiële» betekenis) op te nemen in hun jaarverslag ten behoeve van verbeterde transparantie?
De bepaling dat maatschappijen die een te verwaarlozen betekenis hebben op het geheel, niet meegenomen hoeven te worden in de consolidatie (artikel 2:407, eerste lid, onderdaal a, van het BW), is gebaseerd op artikel 13, eerste lid, van de Zevende richtlijn vennootschapsrecht.3 Deze richtlijn biedt op dit vlak geen mogelijkheid om nadere of afwijkende regels te stellen. Het is derhalve niet mogelijk om ondernemingen te verplichten om maatschappijen zonder materiële betekenis mee te nemen in de consolidatie.
Het Burgerlijk Wetboek biedt verder de mogelijkheid om de jaarrekening op te stellen op basis van de International Financial Reporting Standards (IFRS). Ook in IFRS speelt het begrip materialiteit een belangrijke rol. Aangezien IFRS een internationale standaard is die door de International Accounting Standards Board wordt opgesteld, is het niet mogelijk om als Nederland daar extra verplichtingen aan toe te voegen
Bent u bereid zich internationaal sterk te maken voor de inzet van openbare registers voor economische eigendom (beneficial ownership) van vennootschappen, trusts en stichtingen?
In reactie op exact dezelfde vraag van het lid Braakhuis heb ik in mijn brief aan uw kamer van 24 september 2012 geschreven dat inspanningen op dit gebied plaatsvinden in het zogenoemde Global Forum on Transparency and Exchange of Information.
In het Global Forum werken inmiddels al meer dan honderd landen samen. Het betreft zowel OESO-lidstaten als niet-lidstaten. Door middel van een systeem van «peer reviews» beoordelen landen elkaar onafhankelijk op het punt van de effectieve implementatie van de standaarden op het gebied van transparantie en uitwisseling van informatie.
Kern is dat beoordeeld wordt of in een land betrouwbare informatie voor belastingdoeleinden aanwezig is, en tijdig beschikbaar gemaakt kan worden, die voorzienbaar relevant is voor de belastingheffing van een andere (verzoekende) jurisdictie. Daaronder valt dus ook informatie over economische eigendom (beneficial ownership) van vennootschappen, trusts en stichtingen. Veel van deze informatie zal bijvoorbeeld in aangiften zijn opgenomen, die bij belastingdiensten aanwezig zijn.
Voor belastingheffing is het primair van belang dat deze informatie voor de belastingdienst raadpleegbaar is, en is minder relevant of dergelijke informatie in een openbaar register is terug te vinden.
Het onderzoek van DNB en AFM waaruit blijkt dat de helft van de herstelplannen van pensioenfondsen van onvoldoende of slechte kwaliteit is |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het rapport «Sectorbreed onderzoek kwaliteit financiële crisisplannen pensioenfondsen» van De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM)?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht over dit onderzoek op de website van DNB. In tegenstelling tot hetgeen de vragensteller veronderstelt, heeft het onderzoek geen betrekking op herstelplannen, maar op zogenoemde financiële crisisplannen.
Een herstelplan wordt opgesteld door een pensioenfonds dat niet voldoet aan het vereiste eigen vermogen (een dekkingsgraad van circa 125%), dan wel het minimaal vereiste eigen vermogen (een dekkingsgraad van circa 105%). In een herstelplan beschrijft het fonds welke concrete maatregelen het neemt om uiterlijk bij het einde van de hersteltermijn weer aan de wettelijke vermogenseisen te voldoen. Herstelplannen worden jaarlijks geëvalueerd en door DNB getoetst.
Een financieel crisisplan heeft als doel om het risicobewustzijn van pensioenfondsen te vergroten. In zo’n plan geeft een pensioenfonds op voorhand aan hoe het is voorbereid op een verdieping van een financiële crisis.
Vanaf dit jaar zijn alle fondsen gehouden een financieel crisisplan op te stellen. DNB bevordert in overleg met de pensioensector de totstandkoming van goede crisisplannen. Het onderzoek moet in dit licht worden bezien.
Vindt u het zorgelijk dat de helft van de herstelplannen van pensioenfondsen als onvoldoende of slecht wordt beoordeeld door DNB en AFM? Deelt u de mening dat een goed herstelplan essentieel is voor pensioenfondsen die er slecht voor staan? Deelt u de mening dat twijfels over de kwaliteit van de herstelplannen de onzekerheid rondom de aanvullende pensioenen vergroten?
Alle herstelplannen worden jaarlijks geëvalueerd. Vervolgens worden deze plannen getoetst door DNB en zo nodig bijgesteld.
Zie verder het antwoord op vraag 1.
Kunt u reageren op de vijf verbeterpunten die DNB en AFM noemen, zijnde 1) explicitering van het moment van korten, 2) de prioritering van de te nemen maatregelen, 3) communicatie, 4) besluitvormingsproces en 5) evenwichtige belangenafweging?
Met betrekking tot de communicatie over (voorgenomen) kortingen sluit dit aan bij de aankondiging door mijn voorganger op dit dossier dat de informatieverplichtingen voor pensioenfondsen bij de wijziging van de Pensioenwet zullen worden aangescherpt. Deze wijziging is in 2014 voorzien.
Voor het overige zullen de verbeterpunten worden betrokken bij de bevordering van goede financiële crisisplannen.
Welke wettelijke eisen worden er gesteld aan de (kwaliteit van) herstelplannen?
De wet schrijft voor dat een pensioenfonds dat voorziet of redelijkerwijs kan voorzien dat het niet meer over het vereiste eigen vermogen beschikt, dit aan DNB meldt en binnen drie maanden een langetermijnherstelplan indient (artikel 138 Pensioenwet). Als een fonds voorziet dat het niet langer beschikt over het minimaal vereiste eigen vermogen, moet het fonds binnen twee maanden bij DNB een kortetermijnherstelplan indienen (artikel 140 Pensioenwet).
De artikelen 16 en 17 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen bevatten voorschriften voor de inhoud van herstelplannen. Het gaat daarbij onder meer om een beschrijving van de verwachte ontwikkeling van de technische voorziening en de waarden van het pensioenfonds en van de concrete maatregelen die het fonds treft om te voldoen aan de wettelijke vermogenseisen.
Welke concrete acties wilt u nemen om ervoor te zorgen dat pensioenfondsen hun herstelplannen op orde krijgen? Wat is uw streefniveau met betrekking tot het aantal herstelplannen dat onvoldoende of slecht scoort? Op welke termijn wilt u deze verbetering zien en hoe houdt u dat in de gaten? Welke stok achter de deur heeft u in het geval er pensioenfondsen zijn die onverhoopt hun herstelplan niet verbeteren?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Pensioenonderwerpen op 21 november?
Het is helaas niet mogelijk gebleken deze vragen vóór 21 november te beantwoorden.
Het bericht dat Nederlandse banken tientallen vennootschappen hebben in belastingparadijzen |
|
Farshad Bashir , Arnold Merkies |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Vestiging op eiland niet gericht op fiscaal voordeel maar op voorkomen van nadeel»?1
Ik heb geen reden om te twijfelen aan de verklaring die de betrokken banken zelf geven voor de internationale structurering van hun onderneming. Zij zijn hierover transparant naar toezichthouders en fiscale autoriteiten. Overigens staat artikel 67 van de Algemene Wet inzake Rijksbelasting mij niet toe in te gaan op individuele gevallen.
Belastingontduiking wordt door de Belastingdienst bestreden.
Bent u van mening dat banken in het algemeen, en in het bijzonder banken die worden gesteund door de overheid, geen belasting dienen te ontwijken via belastingparadijzen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u verschil in de maatschappelijke wenselijkheid tussen constructies die door banken worden opgezet om (potentiële) klanten tevreden te stellen en constructies die worden opgezet om de eigen belastingafdracht te verminderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vragen over «minder belastingafdracht» zijn altijd lastig te beantwoorden omdat niet duidelijk is welke vergelijking gemaakt moet worden.
Bij constructies gaat het in het algemeen om het bewust op een bepaalde wijze vormgeven van activiteiten waarbij de vorm vooral is ingegeven door de wens om door middel van een onbedoeld gebruik van wettelijke mogelijkheden de belastingheffing te verminderen of te vermijden. Belastingontwijking door fiscale constructies is in beginsel niet illegaal, doch in sommige gevallen maatschappelijk en/of fiscaal ongewenst.
Binnen de regels die het belastingrecht daarvoor geeft zijn banken en hun klanten, net als elke andere belastingplichtige, verantwoordelijk voor het juist doen van hun eigen belastingaangifte.
Hoe verhoudt het hebben van vennootschappen in belastingparadijzen, waardoor minder belastingafdracht wordt gerealiseerd, zich tot de Code Banken en het maatschappelijk verantwoord ondernemen?
In de Code Banken wordt in het bijzonder ingegaan op de rol van de raad van commissarissen, de raad van bestuur, risicomanagement en audit binnen de bank. De principes uit de Code Banken hebben een belangrijke toegevoegde waarde boven wetgeving: ze doen ook een moreel appel op banken. De Code stelt geen specifieke eisen aan de groepsstructuur van een bank.
Iedere bank dient in haar jaarverslag aan te geven op welke wijze zij de principes van de Code Banken in het voorafgaande jaar heeft toegepast of waarom een principe eventueel niet (volledig) is toegepast. Iedere bank plaatst dit verslag op haar website. Uit de eindrapportage van de Monitoring Commissie Code Banken van 12 december jongstleden blijkt overigens dat er een grote mate van compliance met de Code Banken is.
Kwalificeert u het hebben van vennootschappen in belastingparadijzen, waardoor minder belastingafdracht wordt gerealiseerd, als belastingontwijking? Zo nee, hoe zou u dit willen kwalificeren?
Ook het antwoord op deze vraag is niet te geven zonder dat duidelijk is vergeleken met welke situatie er minder belasting zou worden afgedragen. In het algemeen zal het houden van een belang in een vennootschap in een ander land geen gevolgen hebben voor de belastingpositie in Nederland.
Het antwoord op deze vraag is verder slechts te geven wanneer veronderstellingen worden aangenomen over de activiteiten die in de dochtervennootschap plaatsvinden, de winst die aan die dochteronderneming wordt toegerekend, de herkomst van die winst, de redenen waarom die jurisdictie als belastingparadijs wordt aangemerkt, de nationale wetgeving in desbetreffende landen en de van toepassing zijnde verdragen.
Het bezitten van aandelen in een vennootschap gevestigd in een staat die niet voldoet aan internationaal aanvaarde eisen op het gebied van transparantie en de uitwisseling van inlichtingen is op zichzelf onvoldoende aanleiding om daar een negatief oordeel over te hebben. Zo zou de winst behaald met die aandelen heel goed in Nederland belast kunnen zijn omdat sprake is van een beleggingsdeelneming in de zin van artikel 13, negende lid van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
Bent u van mening dat in het jaarverslag van banken zou moeten worden opgenomen hoeveel buitenlandse vennootschappen zij hebben, waar deze zijn gevestigd en waarom zij deze vennootschappen daar hebben gevestigd?
Ik vind het belangrijk dat ondernemingen, waaronder banken, inzicht bieden in hun structuur. Ondernemingen zijn op grond van het Burgerlijk Wetboek gehouden in hun jaarrekening bepaalde gegevens van dochtermaatschappijen te vermelden, waaronder de naam en woonplaats (zie artikel 2:379 en 2:414 BW). Indien deze vermeldingen voor het wettelijk vereiste inzicht in de jaarrekening van te verwaarlozen betekenis zijn, kunnen zij achterwege blijven.
De International Financial Reporting Standards (IFRS) kennen ook een dergelijke verplichting. Op grond van IFRS 12 dienen entiteiten informatie in de verslaggeving op te nemen over onder andere de compositie van de groep. Toepassing in de Europese Unie van deze IFRS 12 is verplicht voor boekjaren die op of na 1 januari 2014 beginnen.
Op grond van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat gegevens over de vestigingsplaats van dochterondernemingen thans terug te vinden zijn in de jaarrekening van de moederonderneming zodra zij van belang zijn. Gegevens over de reden van vestiging hoeven niet opgenomen te worden. Er kunnen veel redenen zijn voor het aanhouden van buitenlandse vestigingen. Bovendien kunnen er meerdere redenen zijn voor het aanhouden van één specifieke vestiging. Het is daarom niet op voorhand duidelijk of uitleg over de reden bijdraagt aan de transparantie die al door de huidige regels geboden wordt. Bovendien is een dergelijk vereiste vanuit de fiscaliteit niet nodig: de Belastingdienst heeft afdoende bevoegdheden om extra informatie over deelnemingen op te vragen indien zij dat nodig acht.
Welke mogelijkheden ziet u om staatsgesteunde instellingen te verbieden constructies op te zetten? Schept het feit dat de overheid eigenaar is van ABN Amro meer mogelijkheden om deze bank te beletten constructies op te zetten?
Ik ben van mening dat de gesteunde instellingen niet actief op zoek dienen te gaan naar, of te profiteren van, lacunes in de internationale wetgeving. Ik zal deze boodschap aan hen overbrengen. De gesteunde instellingen opereren in een omgeving met concurrenten, waarin het van belang is dat het speelveld gelijkwaardig is. Om dit gelijkwaardige speelveld te bewerkstelligen is het van belang om in internationaal verband te werken generieke afspraken over hoe om te gaan met de verschillen tussen belastingregelgeving.
Wat is de status van het onderzoek dat de staatssecretaris van Financiën heeft toegezegd te zullen instellen naar de mogelijkheid om een meldingsplicht van belastingadviseurs in te voeren, wanneer zij een nieuwe bepaalde belastingconstructie bedenken of er één tegenkomen?2
Wat betreft de mogelijkheid van het instellen van een meldpunt constructies ben ik niet tot nieuwe inzichten gekomen. Ik beschouw een dergelijk meldpunt als overbodig, aangezien hieraan al aandacht wordt besteed in de convenanten die in het kader van horizontaal toezicht door de Belastingdienst worden gesloten met de organisaties van belastingadviseurs. Daarin is het melden van fiscale risico´s door de belastingadviseurs één van de vaste onderdelen. In het kader van het melden van fiscale risico´s is ook het bestaan van eventuele constructies begrepen. Ik ben van mening dat dit voldoende waarborgen biedt voor het tijdig kennis krijgen van fiscale constructies.
Bent u bekend met het rapport van het Britse Office of Fair Trading (OFT) over betaal- en boekingskosten1 en de op basis daarvan in het Verenigd Koninkrijk eind 2011 goedgekeurde wetgeving2 die een einde maakt aan het «betalen om te betalen»?
Ja.
Vindt u de introductie van vergelijkbare wetgeving in Nederland wenselijk? Zo nee, waarom niet?
Bent u bekend met de Europese consumentenrichtlijn (2011/83/EU) waarin in artikel 19 wordt gesteld dat de kosten voor de consument niet de kosten voor de verkoper mogen overschrijden? Waarom geldt deze richtlijn niet voor aanbieders van passagiersvervoer (luchtvaart)? Zijn er andere sectoren uitgezonderd?
Deelt u de mening dat de doorberekende kosten voor betalingsverkeer niet boven de kostprijs behoren te liggen? Geldt er in Nederland een maximum voor de prijs die een bedrijf een consument mag berekenen voor het gebruik van een betaalpas, creditcard of een ander betaalmiddel of betaalwijze? Zo nee, zou u een dergelijke maximumprijs wenselijk vinden?
Bent u bekend met de hoge boekingskosten bij luchtvaartmaatschappijen zoals Ryanair, Easyjet, KLM en Lufthansa, bij gebruik van een creditcard oplopend tot € 15 per ticket voor een enkele reis, waarbij in sommige gevallen bovendien geen alternatieve kosteloze betaalwijzen voorhanden zijn? Wat is uw mening over deze hoge boekingskosten?
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat bij boekingen alleen met dure creditcards kan worden betaald en er geen alternatieven voorhanden zijn? Bent u bereid hierover in gesprek te gaan met de sectoren en te bevorderen dat er ook goedkopere en/of gratis betalingsalternatieven worden aangeboden?
Bent u bekend met de aanbeveling van de Stichting Reclame Code3 in de zaak tussen Ryanair en ANVR waarin de Stichting oordeelde dat de onvermijdbare boekingskosten bij Ryanair ook in de advertentieprijs moesten worden meegenomen? Deelt u de mening dat deze onvermijdbare kosten in de prijs moeten worden meegenomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u dit afdwingen?
Ja, de uitspraak van de Stichting Reclame Code is mij bekend.
Onvermijdbare kosten behoren in de prijs te worden meegenomen zodat de consument in staat wordt gesteld een reële prijsvergelijking te maken van de aanbiedingen op de markt. Er is verschillende wet- en regelgeving die hierbij relevant is. In dat licht zij gewezen op artikel 23 van Verordening 1008/2008 met betrekking tot prijstransparantie (op het tijdstip van publicatie van de prijs van het vliegticket moeten alle onvermijdbare kosten en heffingen daarbij vermeld worden) en afdeling 3A van titel 3 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, welke afdeling betrekking heeft op oneerlijke handelspraktijken. De Consumentenautoriteit ziet toe op de naleving van deze wetgeving door de reisbranche en handhaaft waar nodig. Zo heeft de Consumentenautoriteit in haar Agenda «ondoorzichtige prijzen in de reisbranche» als aandachtsgebied voor 2012–2013 benoemd. De Consumentenautoriteit wil dat consumenten duidelijker geïnformeerd worden over de prijs van het standaardaanbod. Dit betekent dat duidelijk dient te zijn wat is inbegrepen in dit aanbod.
In dat kader consulteert de Consumentenautoriteit stakeholders over een aantal uitgangspunten voor prijstransparantie en binnenkort brengt zij deze onder de aandacht van de branche.
Het verzoek om overzicht van de derivatenposities van alle instellingen in de publieke en semipublieke sector te ontvangen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Paul de Krom (VVD), Marja van Bijsterveldt (CDA), Jan Kees de Jager (CDA), Liesbeth Spies (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich nog het verzoek bij de regeling van werkzaamheden van 27 september jl. van de fracties van CDA, PVV, SP, D66, CU, SGP, Partij voor de Dieren en 50plus om met spoed een overzicht te ontvangen van de derivatenposities van alle instellingen in de publieke en semipublieke sector?
Ja, het antwoord op dit verzoek treft u in bijlage 1 aan.1
Deelt u de mening dat dit overzicht nu wel erg lang op zich laat wachten, te meer daar hierom eerder gevraagd was?1
In antwoord op vragen van de leden Wolbert en Groot heeft de minister van VWS op 5 oktober 2012 aangegeven dat de resultaten van de uitvraag die het Waarborgfonds voor de Zorgsector eerder dit jaar onder haar aangesloten zorginstellingen hield, later dit jaar beschikbaar komen. Mede op basis daarvan zal bepaald worden of nadere regelgeving noodzakelijk is.
Zoals aangegeven in de beantwoording van het verzoek van 27 september geldt dat voor het toezicht op decentrale overheden de horizontale toezichtsketen van toepassing is. Dit betekent dat het Rijk geen informatie heeft over derivatenposities van decentrale overheden.
Overigens heeft het onderwerp derivaten de aandacht van de betrokken ministeries. Niet voor niets zijn er onderzoeken in gang gezet naar het gebruik van derivaten en de risico’s die daarmee gepaard gaan bij de ministeries van OCW en VWS. Op basis van de resultaten en hetgeen in het regeerakkoord is opgenomen, zullen de ministeries van OCW, VWS, SZW, BZK en FIN gezamenlijk bekijken op welke wijze de wet- en regelgeving en het toezicht aangescherpt kunnen worden. U wordt hier begin 2013 over geïnformeerd.
Is het rapport van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de derivatenpositie per instelling klaar – zeker nu ook Zadkine, een instelling met derivaten in zeer zwaar weer zit – en kunt u dit aan de Kamer doen toekomen?2
Het ministerie van OCW zal hierover binnen enkele weken separaat aan de Kamer berichten. De Onderwijsinspectie is het onderzoek momenteel aan het afronden. De eerste resultaten en inzichten, inclusief een reactie van de minister van OCW, zullen aan de Kamer worden toegezonden.
Welke gemeentes en provincies hebben een zodanige positie dat zij moeten bijstorten?3
Inzicht in derivatenposities van decentrale overheden is op Rijksniveau niet voorhanden. Het antwoord op vraag 5 gaat hier nader op in.
Heeft het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties inzicht in de derivatenpositie van gemeentes, provincies en daaraan gelieerde organisaties, zoals Seaports Groningen? Zo nee, wat heeft zij dan de afgelopen maanden gedaan, zo ja, kunt u dat aan de Kamer doen toekomen?
Inzicht in derivatenposities van decentrale overheden en daaraan gelieerde organisaties is op Rijksniveau niet voorhanden. Het zogenaamde verticale financiële toezicht (van Rijk op provincies en van provincies op gemeenten en waterschappen) is generiek, risicogericht en, daarmee verbonden, terughoudend en proportioneel. Het toezicht wordt uitgevoerd op begrotingen en jaarrekeningen met gebruik van de opmerkingen die de accountant maakt over de jaarrekeningen. Provincies en gemeenten hoeven – gelet op het kader waarbinnen zij zich moeten verantwoorden, het Besluit begroten en verantwoorden (Bbv) – zich niet te verantwoorden over derivatenposities in hun begroting en jaarrekening. Er vindt thans geen specifiek verticaal toezicht plaats op deze derivatenposities door de provincies of de Rijksoverheid. Bij het afsluiten van derivaten moet voldaan worden aan de bepalingen in de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo), waarvan artikel 4 bepaalt dat derivaten uitsluitend mogen worden gebruikt ter beperking van financiële risico’s. Tevens zijn open derivatenposities niet toegestaan. Het afsluiten van derivaten is een verantwoordelijkheid van de desbetreffende decentrale overheid zelf en het toezicht daarop ligt primair bij de gemeenteraad, de provinciale staten resp. het dagelijks bestuur van de waterschappen (het zogenaamde horizontale toezicht).
Voor aan decentrale overheden gelieerde organisaties geldt eveneens dat, voor zover er sprake is van verticaal toezicht, dit toezicht zich niet richt op derivaten. Hierdoor is er ook met betrekking tot deze organisaties geen inzicht in derivatenposities.
Heeft u kennisgenomen van de derivatenpositie van Groningen Seaports4 en de bijstortverplichting van meer 10 miljoen in 2011?5 Zo ja, wanneer heeft u hier kennis van genomen en welke acties zijn ondernomen?
Ja, de minister van BZK is vanuit zijn rol van toezichthouder op zogenaamde gemeenschappelijke regelingen waar provincies in participeren, op de hoogte van het feit dat Groningen Seaports derivaten in haar bezit heeft, die -zoals nu blijkt- tot zogenaamde bijstortverplichtingen kunnen leiden.
Tot afgelopen jaar was er, mede gebaseerd op het oordeel van de accountant bij de jaarstukken, geen aanleiding hier bijzondere aandacht aan te besteden.
Enerzijds naar aanleiding van de Vestia-affaire en de maatschappelijke discussie rondom derivaten en anderzijds naar aanleiding van de opmerking van de accountant inzake de derivaten bij Groningen Seaports in de jaarstukken over het jaar 2011, zijn thans door de minister van BZK wel stappen ondernomen om meer inzicht te krijgen in de specifieke casus.
Op dit moment wordt door de minister van BZK nog aanvullende informatie verzameld op basis waarvan de minister van BZK een definitief oordeel kan vormen over de derivatenpositie van Groningen Seaports.
Is de derivatenpositie van Groningen Seaports, dat wel derivaten heeft, maar geen leningen die eronder liggen, conform de vigerende wet- en regelgeving?
Op basis van de thans beschikbare informatie bij de minister van BZK kan hierover nog geen oordeel gevormd worden. Na beoordeling van de bij vraag 6 genoemde aanvullende informatie wordt de Kamer nader geïnformeerd.
Is de boekhoudkundige truc, waarmee de derivaten een paar dagen eerder betaald worden, dan als afkoopsom gelden, een geldige truc? Verbloemt deze de werkelijke positie van Groningen Seaports?
Op basis van de thans beschikbare informatie bij de minister van BZK kan hierover nog geen oordeel gevormd worden. Na beoordeling van de bij vraag 6 genoemde aanvullende informatie wordt de Kamer nader geïnformeerd.
Kunt u het nu twee keer eerder gevraagde overzicht van de derivatenposities van alle instellingen in de semipublieke en publieke sector, voor zover het nu bekend is, voor 31 oktober aan de Kamer doen toekomen?
Voor het antwoord op deze vraag wordt u verwezen naar bijlage 1.
In het ordedebat van 25 oktober jongstleden zijn door de heer Omtzigt ook problemen als gevolg van ongedekte derivatenposities van een slibverwerkingsbedrijf ter sprake gebracht.
Het gaat hier om Slibverwerking Noord-Brabant (SNB). In de media zijn berichten verschenen dat SNB in zware financiële problemen is gekomen als gevolg van derivaten. De werkelijkheid is echter anders dan in de media wordt geschetst.
SNB is een overheidsvennootschap waarvan zes waterschappen de aandelen houden. In 2007 heeft SNB een Switch Transaction (ST) afgesloten met Deutsche Bank (DB) met als voornaamste doel financiële risicovermindering door spreiding van bestaande leasedeposito’s voor een periode van 10 jaar. Daarnaast levert de ST een van tevoren bekende en vastgelegde financiële opbrengst.
SNB benadrukt dat deze financiële transactie géén rentederivaat betreft; het gaat hier zuiver om risicovermindering door tijdelijke herverzekering.
Het besluit om de ST aan te gaan is genomen in de Raad van Commissarissen van SNB en bekrachtigd door de Algemene Vergadering van Aandeelhouders. Hoewel SNB niet hoeft te voldoen aan de Wet Fido is de ST daaraan in 2007 wel getoetst. De ST voldoet aan alle bepalingen van de Wet Fido en de Ruddo.
De ST loopt tot 2017 zonder tussentijdse betalingsverplichting voor SNB en haar aandeelhouders. Enkel door exceptionele economische ontwikkelingen zou deze situatie kunnen veranderen.
Recente wijziging van de verslaggevingsregels door de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) maakt dat SNB genoodzaakt is om halverwege de looptijd de ST tegen reële waarde te waarderen in plaats van tegen kostprijs, zoals in voorgaande jaren. Hierdoor ontstaat boekhoudkundig een negatief eigen vermogen. Op papier lijkt SNB hierdoor failliet, terwijl de omzet en de kostenstructuur in orde zijn. Het negatieve eigen vermogen staat op gespannen voet met de contractuele afspraken met DB. SNB is daarom thans in gesprek met DB over hoe om te gaan met deze wijziging in de verslaggevingregels. Het is algemeen gebruikelijk en geaccepteerd dat banken en bedrijven bij wijziging van regelgeving met elkaar nieuwe afspraken maken.
Voor de volledigheid wordt nog vermeld dat de provincie de aangewezen toezichthouder is voor de waterschappen.
Vergoeding schade bij fraude internetbankieren |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Meer fraude met internetbankieren»1 en «Crimineel Bankspel»2?
Ja.
Deelt u de mening dat geld als betaalmiddel en het (online)betalingsverkeer alleen kunnen functioneren op basis van vertrouwen?
Ja.
Deelt u de mening dat de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van internetbankieren primair bij de banken ligt en dat de consument alleen in geval van opzet, grove schuld of ernstige nalatigheid aansprakelijk kan worden gesteld voor de schade door fraude met internetbankieren?
De mate waarin een consument aansprakelijk is voor frauduleuze betalingstransacties is geregeld in de richtlijn betaaldiensten3 die in de Wet op het financieel toezicht (Wft) en het Burgerlijk Wetboek (BW) en daaronder liggende regelgeving is geïmplementeerd. In gevallen waarin de consument de door zijn bank voorgeschreven veiligheidsvoorschriften (te vinden in de productvoorwaarden van de betreffende bank) niet heeft nageleefd, is hij, sinds de implementatie van de richtlijn betaaldiensten in beginsel niet verder aansprakelijk dan tot een bedrag van 150 euro. Alleen als de consument zelf frauduleus heeft gehandeld of opzettelijk of met grove nalatigheid de voorwaarden die zijn bank heeft gesteld aan het gebruik van internetbankieren heeft geschonden, is hij aansprakelijk voor de volledige schade (aldus artikel 7:529 BW). Overigens kan de civiele rechter – ingeval van grove nalatigheid en rekening houdend met de omstandigheden van het onrechtmatig gebruik – besluiten om de aansprakelijkheid van de consument te beperken.
Het artikel2 suggereert dat banken voornemens zijn de aansprakelijkheid voor onlinefraude met betaalrekeningen te verschuiven naar de klant, bijvoorbeeld door in de voorwaarden te stellen dat klanten een virusscanner moeten hebben en de software regelmatig moeten updaten, herkent u deze ontwikkeling? Zijn er andere voorbeelden van aanscherping van het beleid van banken in deze?
Banken investeren veel in de veiligheid van internetbankieren en proberen fraude zoveel mogelijk te voorkomen. Met de implementatie van de richtlijn betaaldiensten is de aansprakelijkheid van consumenten beperkt; zie artikel 7:529 BW. Consumenten zijn aansprakelijk als sprake is van opzet of grove nalatigheid. Tot op heden hebben banken vaak coulance getoond door vrijwel alle schade te vergoeden die klanten lijden door internetcriminaliteit. Merkbaar is een tendens dat banken kritischer kijken of er bij gedupeerde klanten sprake is van opzet of grove nalatigheid.
Wat banken in de voorwaarden stellen qua aansprakelijkheid van de consument moet passen binnen de kaders die de richtlijn betaaldiensten stelt. Mochten consument en bank over de betreffende voorwaarden of de interpretatie ervan een geschil krijgen, dan kan dit voorgelegd worden aan onafhankelijke geschillen beslechting – KiFiD (Klachteninstituut Financiële Dienstverlening) – of aan de rechter.
Overigens heb ik van de Nederlandse Vereniging van Banken begrepen dat de banken binnenkort weer starten met een voorlichtingscampagne voor consumenten om hen te informeren over hetgeen zij zelf kunnen doen om fraude in het internetbankieren zoveel als mogelijk is te voorkomen. In deze Veilig Bankierencampagne wordt er op gewezen dat cliënten hun persoonlijke gegevens, zoals pin- en inlogcodes, niet aan derden af moeten geven, dat zij hun PC goed moeten beveiligen, beveiligingssoftware regelmatig moeten updaten en alert moeten zijn. Ook de al eerder uitgezonden phishing commercial is van 12 tot en met 22 november van dit jaar weer op televisie uitgezonden.
Deelt u de mening dat het – al dan niet in kleine lettertjes – aanscherpen van de verantwoordelijkheid van consumenten kan leiden tot het ondermijnen van het vertrouwen in het onlinebetalingsverkeer, terwijl dit juist een efficiënte betaalmethode is?
Het is uiteraard van belang dat er transparantie en helderheid bestaat over de rechtspositie van consumenten, aangezien het inderdaad bijdraagt aan het vertrouwen in het online betalingsverkeer. Op dit moment heb ik geen signalen dat het vertrouwen van consumenten in het elektronisch betalingsverkeer afneemt. Internetbankieren is in Nederland, in vergelijking met andere lidstaten, juist zeer populair. Ruim 90 procent van de Nederlandse huishoudens maakt gebruik van internetbankieren4; dit is het hoogste percentage ter wereld5.
Kunt u het wettelijk kader met betrekking tot de vergoeding van consumentenschade bij internetbankieren toelichten? Welke ruimte hebben banken om eisen te stellen aan de «internetkennis» en de beveiliging van computers van consumenten alvorens tot vergoeding bij schade over te gaan?
Bent u van mening dat banken uniforme standaarden moeten hanteren voor het vergoeden van consumentenschade door fraude bij internetbankieren? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek 'Erven zonder Financiële Zorgen' |
|
Peter Oskam (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het onderzoek «Erven zonder financiële zorgen»1 waarin drie oplossingen worden geschetst voor het onbedoeld beneficiair aanvaarden van een nalatenschap?
Bent u op de hoogte van het feit dat op dit moment 700 000 huishoudens een grotere eigenwoningschuld hebben dan hun huis waard is, en dat dat aantal tot één miljoen dreigt op te lopen?2
Bent u op de hoogte van de grote achterstanden in de verwerking van beschikkingen over toeslagen en over eigen bijdragen CAK? Deelt u de inschatting dat het zeer wel mogelijk is dat in de toekomst meer dan 1% van de nalatenschappen negatief zal zijn en dat het niet onmiddellijk duidelijk is?
Bent u, conform antwoord 12 op eerder gestelde Kamervragen3, bereid om met de opstellers van het onderzoek in gesprek te gaan en aan de Kamer aan te geven welke van de geschetste routes uw voorkeur heeft om de «nietsvermoedende en niet kwaadwillende burger» en zijn eigen vermogen te beschermen tegen schulden van de overledene?
De inhoud van het rapport vraagt om een zorgvuldige bestudering van het geschetste probleem en de voorgestelde oplossingen. Ik streef er naar u voor het einde van het jaar een reactie te zenden.
Kunt u voor eind november 2012 aan de Kamer aangeven hoe u de voorkeursroute zult omzetten in wetsvoorstellen?
Het bericht dat de hypotheekrentes in Nederland in internationaal perspectief zeer hoog zijn |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Hollands hoge hypotheekrentes»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de suggestie in het artikel dat de Nederlandse hypotheekmarges vanuit internationaal perspectief (te) hoog lijken?
Deelt u de waarneming dat de Nederlandse hypotheekmarkt weinig concurrerend is?
Deelt u de suggestie van de auteurs dat de genoemde argumenten van de Nederlandsche Bank (DNB) en de grootbanken geen volledige verklaring zijn voor de in internationaal perspectief hoge hypotheekrentes?
Welke rol speelt het prijsleiderschapsverbod in de concurrentiebeperkende werking op de hypotheekmarkt?
Ziet u redenen om naast de al in gang gezette plannen aanvullende actie te ondernemen?
Ziet u redenen, ook gezien de concurrerende markten waar de Europese Commissie zo sterk op toeziet, in overleg te treden met de Europese Commissie om de concurrentiebeperkende maatregelen af te bouwen?
Welke mogelijkheden ziet u om concurrentie op de Nederlandse hypotheekmarkt te vergroten? Is er sprake van toetredingsdrempels en zo ja, welke? Zo nee, waarom treden buitenlandse partijen zo beperkt toe als de tarieven vanuit internationaal perspectief zo hoog zijn?