Over stijgende lokale lasten |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Tarieven ozb in veel gemeenten flink omhoog»?1
Het vaststellen van de tarieven voor de OZB is, binnen de grenzen die de wetgever heeft gesteld, een autonome bevoegdheid van gemeentebesturen. Daarnaast wordt voor de OZB ieder jaar de macronorm vastgesteld. Dit is een percentage waarmee de totale OZB-opbrengst in het daaropvolgende jaar maximaal mag stijgen. De wet en de bestuurlijke macronorm OZB vormen voor mij als minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de kaders waaraan ik de ontwikkeling van de OZB toets. Binnen deze kaders is het de autonome bevoegdheid en verantwoordelijkheid van gemeenteraden om een oordeel te vellen over de hoogte van de OZB-tarieven, mede ook in relatie tot de ontwikkeling van de huizenprijzen die (met enige vertraging) tot uitdrukking komt in de WOZ-waarde van woningen die de heffingsgrondslag vormt voor de OZB.
Kunt u aangeven wat in 2013 de stijging is van de totale OZB-opbrengsten?
Op 20 december 2012 zond ik uw Kamer een brief over de ontwikkeling van de lokale lasten in 2013 en in het bijzonder de OZB2. Eind maart zal het Coelo, dit jaar voor het eerst en mede op basis van de cijfers van het CBS, de definitieve cijfers over de ontwikkeling van de OZB en andere lokale heffingen presenteren in de zogenoemde uniforme monitor lokale lasten. Dit is een monitor in opdracht van het Rijk en de medeoverheden waarin de cijfers worden gepresenteerd over de ontwikkeling van de lokale lasten ten aanzien waarvan Rijk en medeoverheden bestuurlijk met elkaar hebben afgesproken dat zij zich aan die cijfers committeren. Omdat er nog geen definitieve cijfers zijn, kan ik op dit moment dus nog niet aangeven wat de stijging is van de OZB-opbrengsten.
Wordt in 2013, evenals in 2012, de macronorm OZB overschreden? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Zoals uit het antwoord vraag 2 blijkt, is het momenteel nog te vroeg om een uitspraak te doen over het wel of niet overschrijden van de macronorm. Daarvoor is het wachten op de uniforme monitor lokale lasten. Overigens betreft voor het jaar 2013 de macronorm (de maximale stijging van de opbrengst van de onroerende zaakbelasting) 3% ten opzichte van het voorgaande jaar. In 2012 is tijdens het Bofv afgesproken dat de overschrijding van 2012 moet worden gecompenseerd in 2013, zodat de feitelijke macronorm voor 2013 afgerond 2,7% bedraagt. Als er sprake is van een overschrijding van de feitelijke macronorm dan zal dit door het Rijk aan de orde worden gesteld in het reguliere Bestuurlijke overleg financiële verhoudingen (Bofv) met medeoverheden in het voorjaar. Daar kan ook worden besloten tot eventuele sancties.
Kunt u aangeven hoe de lasten stijgen in alle waterschappen afzonderlijk?
Zoals ook aangegeven in de antwoorden van de minister van Infrastructuur en Milieu op de vragen van de leden Fokke en Jacobi van 23 januari jl, zal het volledige overzicht naar verwachting eind februari beschikbaar zijn, na publicatie door de Unie van Waterschappen.
Op welke wijze geeft u uitvoering aan de motie-Schouw (Kamerstuk 33 097 nr. 19) over het binnen de perken houden van de waterschapslasten?
De waterschapsbesturen hebben een zelfstandige bevoegdheid tot het vaststellen van begroting en tarieven. Wel is vanuit het ministerie in een brief aan de waterschappen gewezen op de motie en aangedrongen op matiging van de tarieven. Het matigen van de tariefstijgingen is overigens ook een van de doelstellingen van het Bestuursakkoord water. Rapportage over de voortgang van het bestuursakkoord vindt jaarlijks plaats in «Water in Beeld».
Btw-heffing zelfstandigen in de zorg |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ondernemers laken controle door fiscus op btw in de zorg»?1
Ja.
Op wie en in welke werksituatie is de Btw-vrijstellingsregeling in de zorg precies van toepassing?
In de Wet op de omzetbelasting 1968 (de wet) is een vrijstelling opgenomen voor de gezondheidskundige verzorging van de mens door beoefenaren van een beroep waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Wet BIG (artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 1°, van de wet, de zgn. medische vrijstelling). De vrijstelling geldt alleen als de beroepsbeoefenaar zelfstandig een gezondheidskundige dienst verricht, een Wet BIG-opleiding heeft afgerond en de verrichte dienst behoort tot het deskundigheidsbereik van die beroepsbeoefenaar.
Van het zelfstandig verrichten van een gezondheidskundige dienst is geen sprake als de betrokken beroepsbeoefenaar onder leiding en toezicht van een opdrachtgever (bijvoorbeeld een arts) werkzaamheden uitvoert. In dat geval stelt de Wet BIG-beroepsbeoefenaar zijn of haar diensten (arbeid) ter beschikking en is sprake van een met btw-belaste prestatie, ook al wordt gezondheidskundige arbeid verricht. Deze dienstverlening is vergelijkbaar met die van medische uitzendbureaus, die Wet BIG-beroepsbeoefenaren ter beschikking stellen. De Hoge Raad heeft beslist dat in het geval van een medisch uitzendbureau de btw-vrijstelling niet van toepassing is3. Hof Amsterdam heeft beslist dat de btw-vrijstelling niet van toepassing is bij prestaties door een verpleegkundigenmaatschap aan ziekenhuizen4, aangezien zij in concurrentie treden met uitzendbureaus: de prestatie (ter beschikking stellen van arbeid) is in wezen gelijk. Hetzelfde geldt ook voor de diensten van BIG-geregistreerde zzp’ers/zorgverleners die hun arbeid, al dan niet door middel van bemiddelingsbureaus, aan ziekenhuizen ter beschikking stellen.5
Of in een concrete situatie sprake is van het zelfstandig verrichten van een gezondheidskundige dienst, moet worden beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden van het geval. In zijn algemeenheid merk ik op dat verpleegkundigen die door een ziekenhuis worden «ingehuurd» niet zelfstandig gezondheidskundige diensten verrichten. Die verpleegkundigen verrichten hun werkzaamheden niet zelfstandig, maar onder leiding en toezicht van een arts. Dit betekent dat verpleegkundigen die als zzp’er werkzaam zijn in een ziekenhuis, btw-plichtig zijn voor de door hen verrichte diensten.
Wanneer is volgens de Belastingdienst een verpleegkundige zelfstandig ondernemer (zzp’er)?
Er bestaat geen wettelijke definitie van de zelfstandige zonder personeel (zzp’er).2 Aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden van het geval zal moeten worden beoordeeld of al dan niet sprake is van ondernemerschap in de zin van de inkomstenbelasting en van de omzetbelasting. Beslissend zijn de criteria van artikel 3.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 en de daarop betrekking hebbende jurisprudentie.
Specifiek voor de omzetbelasting betekent dit dat zodra een verpleegkundige buiten dienstbetrekking en regelmatig tegen betaling werkzaamheden verricht voor één of meer ziekenhuizen, deze verpleegkundige ondernemer is voor de omzetbelasting.
In welke andere sectoren wordt het criterium «onder toezicht staan» ook toegepast bij de beoordeling van zelfstandigheid en waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Is er sprake van oneerlijke concurrentie in de zorg als gevolg van onduidelijkheid over de toepassing van de regels omtrent Btw-vrijstelling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om de problemen op te lossen?
Hiervoor heb ik het standpunt ingenomen dat het ter beschikking stellen van personeel of arbeid aan ziekenhuizen in de btw-heffing moet worden betrokken.
Dat is ook het geval als het om BIG-geregistreerde verpleegkundigen gaat en/of zzp’ers. Dit standpunt volgt uit wet- en regelgeving en de rechtspraak en is bekend binnen de Belastingdienst. Dit draagt de Belastingdienst ook uit, zowel langs voorlichting vooraf als via de handhaving achteraf. Zo is het ook onder de aandacht gebracht van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en bij ZZP-Nederland.
Ik zie daarom het artikel meer als een signaal dat er mogelijk nog wat te verbeteren valt dan dat de Belastingdienst onduidelijkheid over de toepassing van de regelgeving laat bestaan.
Algemeen bekend is dat het uitlenen van verpleegkundigen door uitzendbureaus belast is met btw. Zelfstandige verpleegkundigen die werkzaam zijn voor ziekenhuizen treden in concurrentie met deze uitzendbureaus. Het achterwege laten van btw bij zelfstandige verpleegkundigen is wettelijk niet toegestaan en leidt tot oneerlijke concurrentie met uitzendbureaus.
Ik herken de kritiek niet dat belastinginspecteurs de regels niet eenduidig zouden hanteren. Als in het toezicht blijkt dat door een onjuiste tarieftoepassing te weinig btw is voldaan door een belastingplichtige in deze branche, vindt correctie plaats. Ook voor wat betreft overleg of vragen van belastingplichtigen zijn er geen concrete signalen dat inspecteurs verschillende standpunten innemen.
Zoals hiervoor al is aangegeven, heeft de Belastingdienst contact opgenomen met de NVZ en ZZP-Nederland over deze problematiek. Daarnaast heeft de Belastingdienst deze problematiek nadrukkelijker opgenomen in de toelichting op belastingdienst.nl (zie: http://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/belastingdienst/zakelijk/btw/tarieven_en_vrijstellingen/vrijstellingen/gezondheidszorg/vrijstelling_in_de_gezondheidszorg).
Kunt u ingaan op de kritiek van accountant L. Dijckmans over de «lakse houding van de belastingdienst»?
Zie antwoord vraag 5.
Herkent u de kritiek dat belastinginspecteurs de regels niet eenduidig hanteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen treft u om de al geruime tijd bestaande klachten op te lossen?
Zie antwoord vraag 5.
De fraude met kinderopvangtoeslag |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht over miljoenenfraude met kinderopvangtoeslag?1
Ja.
Is het waar dat op woensdag 30 januari 2013 een man is voorgeleid bij de rechtbank van Amsterdam op verdenking van het frauderen voor in totaal 6 miljoen euro met kinderopvangtoeslag door het tegen betaling bemiddelen voor dames die hier geen recht op hadden, maar het wel kregen?
Ja.
Hoe lang heeft het geduurd voordat deze fraude is ontdekt? Wat is de reden dat deze fraude zo'n grote omvang heeft aangenomen?
De vermoedelijke fraude betreft 285 onterechte aanvragen over de jaren 2009 en 2010. De fraude is begin 2011 ontdekt. Het strafrechtelijk onderzoek is een afsplitsing van een eerder strafrechtelijk onderzoek naar fraude met kinderopvangtoeslag dat in 2010 door de FIOD is gestart. Uw Kamer is over dit onderzoek geïnformeerd bij de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen2. Het eerdere onderzoek is gestart nadat bij controles door de Belastingdienst was gebleken dat er op grote schaal onjuiste aanvragen kinderopvangtoeslag werden ingediend. Op grond van de destijds geldende regelgeving was het mogelijk om met terugwerkende kracht tot meer dan een jaar kinderopvangtoeslag aan te vragen, waarbij toetsing door de Belastingdienst/Toeslagen pas na uitbetaling van de kinderopvangtoeslag plaatsvond. De omvang van de vermoedelijke fraude is ontstaan doordat het aantal onterechte aanvragen betrekking heeft op meerdere jaren. Bovendien waren de bedragen die maandelijks aan kinderopvangtoeslag werden verstrekt aanzienlijk. Met ingang van 1 januari 2012 is de Wet kinderopvang gewijzigd ten aanzien van het met terugwerkende kracht aanvragen van kinderopvangtoeslag. Per die datum kan alleen nog kinderopvangtoeslag aangevraagd worden over de maand waarin de toeslag wordt aangevraagd en een maand daaraan voorafgaand. Deze maatregel is genomen om grote fraudezaken als de hierboven genoemde tegen te gaan.
Heeft u aanwijzingen dat fraude met kinderopvangtoeslag vaker voorkomt?
Op 20 augustus 2012 heeft de staatssecretaris van Financiën een brief aan uw Kamer gezonden met betrekking tot de aanpak van fraude bij de toeslagen3. Hierin is gemeld dat tot dusver voor circa € 40 miljoen aan fraude bij de toeslagen vastgesteld kon worden en een aantal dossiers met een belang van nog eens € 40 miljoen strafrechtelijk zouden worden vervolgd.
Deelt u de mening dat een dergelijke grote fraude mensen het gevoel geeft dat «je overal maar mee weg komt in Nederland» en dat de overheid er alles aan moet doen om te zorgen dat de zuurverdiende belastingcenten van mensen niet bij fraudeurs terecht komen?
Fraudeaanpak is, ook om de in de vraag genoemde reden, belangrijk. De afgelopen jaren is er dan ook volop aandacht geweest voor de aanpak van fraude en oneigenlijk gebruik bij de kinderopvangtoeslag. U bent hierover geïnformeerd per brief van 13 mei 20114 en 20 augustus 20125. Meerdere maatregelen hebben de mogelijkheid tot fraude teruggedrongen. Niet alleen is de handhaving door de Belastingdienst/Toeslagen verscherpt, ook de regels zijn aangescherpt.
Kunt u maatregelen nemen in de regelgeving om fraude met kinderopvangtoeslag te voorkomen? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet? Wilt u de Kamer op de hoogte stellen van de te nemen maatregelen? Per wanneer?
Vanaf vorig jaar zijn meerdere maatregelen genomen, zowel in wet- en regelgeving als in de uitvoering, om fraude met de kinderopvangtoeslag aan te pakken. Het gaat dan ondermeer om de maximering van het aantal vergoede opvanguren, aanscherping van de controles door Belastingdienst/Toeslagen, hogere boetes en het beperken van de mogelijkheden van het aanvragen van de kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht. Ik ben niet voornemens om nu al aanvullende maatregelen te nemen. Wanneer ik daar aanleiding toe zie, zal ik de Kamer daar over informeren.
De gevolgen extra taken Geld Service Nederland |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Is het u bekend dat de drie grote Nederlandse banken een gemeenschappelijk bedrijf hebben opgericht – Geld Service Nederland (GSN) – dat niet alleen de gezamenlijke inkoop verzorgt, maar ook het geldtellen, geldopslag en geldtransport gaat verzorgen?1
Ja, dit is mij bekend. Hierbij merk ik wel op dat het De Nederlandsche Bank (DNB) is die op grond van het Europees Verdrag2 de taak heeft de geldsomloop te verzorgen voor zover deze uit eurobankbiljetten bestaat.
Kunt u schetsen welke gevolgen deze verandering heeft voor de logistiek van het cash geld in Nederland, de rol die de Nederlandsche Bank in de keten speelt (toezicht, beheer cash geld) en welke gevolgen dit heeft voor winkeliers en consumenten?
GSN heeft zich tot doel gesteld om met behoud van de veiligheid, de efficiëntie van de chartale keten voor de deelnemende banken te vergroten. GSN telt en sorteert de bankbiljetten voor de aangesloten banken. GSN vult ook geldcassettes voor de geldautomaten van de aangesloten banken en laat het onderhoud van de automaten verzorgen. GSN «regisseert» daarnaast het waardevervoer naar en van de bankkantoren en geldautomaten van de aangesloten banken, in de zin dat GSN waardevervoerders contracteert en bepaalt waar en wanneer geld moet worden gebracht of gehaald. GSN heeft zelf geen contractrelaties met retailklanten. Concreet gevolg van de komst van GSN is dat het aantal locaties waarop door banken geld wordt verwerkt beperkt wordt en het verwerkingsproces – door schaalvoordelen – efficiënter kan worden ingericht. De door de aangesloten banken zelf beheerde tel- en sorteeractiviteiten vonden voor de komst van GSN op 5 locaties plaats. Deze activiteiten zijn nu geconcentreerd op 3 (reeds bestaande) locaties. Het aantal vervoerbewegingen kan ook afnemen doordat GSN het waardevervoer van deze banken combineert en daardoor efficiënter kan plannen. De rol van DNB blijft hierbij gelijk. De Bankwet draagt DNB – mede ter uitvoering van het Europees Verdrag – op de geldsomloop te verzorgen voor zover deze uit eurobankbiljetten bestaat en de goede werking van het betalingsverkeer te bevorderen. DNB ziet daarnaast toe op de naleving van de sorteervoorschriften van de ECB die banken en andere partijen zoals waardevervoerders moeten naleven als zij bankbiljetten die zij van het publiek hebben ontvangen via geldautomaten weer aan het publiek verstrekken.
Winkeliers en andere zogenoemde toonbankinstellingen waarvan de kassaopbrengst verwerkt wordt bij GSN sluiten geen contracten af met GSN, maar met hun eigen bank. De banken zijn vrij in hun tariefstelling. De banken betalen GSN voor de aan hen verleende diensten. Winkeliers kunnen hun kassaopbrengst ook laten tellen, sorteren en giraal bijschrijven door andere partijen zoals waardevervoerders, die daarvoor over eigen faciliteiten voor geldverwerking beschikken.
Is het waar dat er schakels aan de logistieke keten worden toegevoegd, doordat het aantal telcentrales/overslagpunten, beheerplekken en transporten van cash geld toeneemt? Welk gevolgen heeft dit voor de veiligheid? Wat zijn de gevolgen voor de kosten en de efficiency in het kader van de veiligheid?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is er naar uw oordeel sprake van marktverstoring ten opzichte van de private partijen die momenteel een belangrijke uitvoerende rol spelen in de logistiek en beveiliging? Is er sprake van ongewenste monopolievorming? Worden er door de rol van GSN in de exploitatie en het beheer van cash geld drempels opgeworpen voor het toetreden van andere banken tot de Nederlandse markt? Ziet u aanleiding om de Nederlandse Mededingingsautoriteit te verzoeken een onderzoek te starten?
De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) heeft naar aanleiding van de oprichting van GSN een klacht ontvangen. De NMa onderzoekt of de mededinging door GSN wordt beperkt, of daarbij sprake is van overtreding van het kartelverbod uit de Mededingingswet en of daarbij eventueel een beroep kan worden gedaan op een wettelijke uitzondering van het kartelverbod door mogelijke voordelen die uit de samenwerking voortvloeien. Indien de NMa een overtreding constateert, kan zij daartegen optreden.
Hoe reëel acht u het risico dat de wijzigingen in de logistieke keten van invloed zijn op het publieke belang van de beschikbaarheid van en toegang tot cash geld? Welke garanties zijn er dat er sprake blijft van een efficiënte dienstverlening aan de consument en dat het aantal pinautomaten (nu nog circa 12 000) op peil blijft?
Het aantal bancaire geldautomaten was eind 2012 7569. Het aantal geldautomaten is aan verandering onderhevig. Zo is in de periode 2000–2008 het aantal pinautomaten gegroeid van 6900 in 2000 naar ongeveer 8700 in 2008. Sinds 2008 is er weer sprake van een daling. Naast het pinnen bij geldautomaten van banken zijn er in sommige winkels ook mogelijkheden om meer te pinnen dan het aankoopbedrag. Dit zijn er inmiddels ongeveer 800, waardoor de afname van het aantal bancaire geldautomaten gedeeltelijk wordt gecompenseerd. Overigens valt het plaatsingsbeleid ten aanzien van geldautomaten niet onder GSN. Dit is de verantwoordelijkheid van de banken zelf gebleven. Mochten de banken op dit punt overigens willen gaan samenwerken, dan zal deze samenwerking moeten voldoen aan de mededingingsregels. Het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer, dat onder voorzitterschap staat van DNB, monitort de bereikbaarheid en de toegankelijkheid van betaaldiensten. In dat kader wordt om de drie jaar een fijnmazig landelijk onderzoek gedaan (de bereikbaarheidsmonitor). In de afgelopen jaren is steeds geconcludeerd dat de bereikbaarheid gewaarborgd bleef. Dit jaar wordt dit onderzoek herhaald. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek informeren.
Wat zijn de gevolgen van de komst van GSN voor winkeliers? In hoeverre zullen zij worden geconfronteerd met hogere kosten door de extra schakels die in de logistieke keten lijken te worden gecreëerd?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze beoordeelt toezichthoudende instantie – de Nederlandsche Bank – het logistieke herontwerp van de beschikbaarheid van cash geld in Nederland?
De Bankwet draagt DNB op de geldsomloop te verzorgen voor zover deze uit eurobankbiljetten bestaat en de goede werking van het betalingsverkeer te bevorderen. Daarbij let DNB met name op de veiligheid, betrouwbaarheid en efficiëntie van het betalingsverkeer, in dit geval het contante betalingsverkeer. Met het oog daarop heeft DNB de totstandkoming van GSN nauwlettend gevolgd en staat zij daar in beginsel positief tegenover. Vanwege de belangrijke rol van GSN binnen het vitale proces van de contant geldvoorziening in Nederland, is DNB als waarnemer aanwezig bij vergaderingen van de Raad van Commissarissen van GSN.
Reclame voor kansspelen |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp?1
Ja.
Kan uit een deel van uw antwoord op vraag 7 van bovengenoemde vragen, namelijk dat «het Ontwerpbesluit Werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen» nog niet in werking is getreden, worden opgemaakt dat dat ontwerpbesluit van belang is voor de handhaving van de Wet op de Kansspelen op punt van reclame-uitingen zoals bedoeld in artikel 4a van die wet? Zo ja, waarom is dat van belang en betekent dat dat de Kansspelautoriteit niet voldoende in staat is om op dit moment de wet op dit punt te handhaven? Zo nee, wat is dan wel de relevantie van het noemen van het ontwerpbesluit?
Ja, inwerkingtreding van het Besluit is van belang omdat het de Kansspelautoriteit (Ksa) concrete handvatten biedt om toezicht te houden op de naleving van de algemene eisen die de wet stelt.
Kent u concrete reclame-uitingen, waarin voldaan wordt aan het derde lid van artikel 4a van de Wet op de kansspelen dat bepaalt dat de statistische kans op het winnen van een prijs wordt vermeld? Zo ja, kunt u daar enkele concrete voorbeelden van noemen?
Sinds 1 april 2012 is de Ksa verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de Wet op de kansspelen, waaronder de regels ten aanzien van werving en reclame. De Ksa laat mij desgevraagd weten dat zij enkele reclame-uitingen onderzoekt.
Bestaan er concrete reclame-uitingen waarin niet voldaan wordt aan het derde lid van artikel 4a van de Wet op de kansspelen dat bepaalt dat de statistische kans op het winnen van een prijs wordt vermeld? Zo ja, hoe komt het dat die reclame-uitingen nog bestaan? Zo nee, hoe weet u dat?
De Ksa laat mij desgevraagd weten dat zij enkele reclame-uitingen onderzoekt. Zoals in antwoord op de bovengenoemde eerdere vragen aangegeven, zal de Ksa in haar gesprek met de vergunninghouders tevens vanuit haar toezichthoudende taak nadrukkelijk wijzen op de toepassing van artikel 4a van de Wet op de kansspelen. De wijze waarop de statistische kans op het winnen van een prijs wordt vermeld en de wijze waarop gewezen moet worden op de risico’s van onmatige deelneming wordt nader uitgewerkt in het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie en de Ministeriële regeling werving, reclame en verslavingspreventie.
Kent u concrete reclame-uitingen waarin voldaan wordt aan het derde lid van artikel 4a van de Wet op de kansspelen dat bepaalt dat er gewezen moet worden op de risico’s van onmatige deelneming aan kansspelen? Zo ja, kunt u daar enkele concrete voorbeelden van noemen?
Zie antwoord vraag 3.
Bestaan er concrete reclame-uitingen waarin niet voldaan wordt aan het derde lid van artikel 4a van de Wet op de kansspelen dat bepaalt dat er gewezen moet worden op de risico’s van onmatige deelneming aan kansspelen? Zo ja, hoe komt het dat die reclame-uitingen nog bestaan? Zo nee, hoe weet u dat?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft de Kansspelautoriteit al openbare sanctiebesluiten genomen op grond van overtreding van artikel 4a van de Wet op de Kansspelen? Zo ja, wat is de aard en het aantal van die besluiten? Zo nee, betekent dat dan dat de wet op dit punt niet wordt overtreden?
Nee, de Ksa laat mij weten dat geen openbare sanctiebesluiten zijn genomen en dat op dit moment een onderzoek loopt naar een mogelijke overtreding van artikel 4a van de Wok. Dat onderzoek kan leiden tot het nemen van een sanctiebesluit.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Nee, gezien de nauwe samenhang van de vragen 3, 4, 5 en 6 bleek beantwoording in samenhang meer opportuun.
Het bericht: ‘EU-controleur in Den Haag’ |
|
Geert Wilders (PVV), Barry Madlener (PVV), Teun van Dijck (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «EU-controleur in Den Haag»?1
Ja.
Bent u van plan deze EU-spion met pek en veren terug naar Wallonië te sturen? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet hecht groot belang aan het Europees Semester. Dit is een belangrijk instrument dat we in de Europese Unie hebben om elkaar de maat te nemen over gezonde overheidsbegrotingen en het voeren van een verstandig economisch beleid. De crisis heeft aangetoond dat Europese lidstaten, zeker die in de eurozone, nauw met elkaar verweven zijn. Slecht economisch en budgettair beleid in het ene land kan de andere lidstaten in problemen brengen en op kosten jagen.
Als onafhankelijke toezichthouder speelt de Commissie een belangrijke rol in het Europees Semester. De Commissie doet aanbevelingen aan elke lidstaat afzonderlijk, die door de lidstaten in de Raad moeten worden bekrachtigd. Gezien het bovenstaande is het in het Nederlands belang dat de Commissie scherp toezicht houdt op het naleven van de Europese regels in de lidstaten.
Het kabinet vindt het begrijpelijk en verstandig dat de Commissie in alle lidstaten liaisons benoemt, de «European Semester Officers», om de informatie-uitwisseling met de lidstaten te kunnen vergemakkelijken. Het is immers van belang dat de Commissie bij het voorstellen van landenspecifieke aanbevelingen goed rekening houdt met specifieke nationale omstandigheden. Het aanstellen van deze functionaris verandert niets aan de bevoegdheden die de Commissie heeft op basis van de bestaande EU-regelgeving.
Deelt u de mening dat dit weer een voorbeeld is van steeds verdergaande Brusselse bemoeienis, waar Nederland niet op zit te wachten? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om een vaste Nederlandse controleur in Brussel te stationeren die kan toezien op juiste besteding van het Nederlandse belastinggeld? Zo neen, waarom niet?
De Europese Rekenkamer is de Europese instelling die de controle van de EU-financiën verricht.
Misstanden bij EU-uitgaven zijn meestal het gevolg van foutieve uitvoering door lidstaten. 80% van de EU-begroting valt onder het beheer van de lidstaten zelf, en daar worden de meeste fouten gesignaleerd. Nederland maakt zich al lang sterk voor verbetering van de verantwoording door de lidstaten (lidstaatverklaring). Nederland zou graag zien dat lidstaten die veel fouten maken daarop nadrukkelijker worden aangesproken.
Wilt u deze vragen voor dinsdag 5 februari 12.00 uur beantwoorden?
De vragen zijn beantwoord binnen de in de aanbiedingsbrief gestelde termijn van drie weken, overeenkomstig het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Het artikel “DNB: blijf af van bankschuld. Korten obligaties treft financierbaarheid sector” |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «DNB: blijf af van bankschuld. Korten obligaties treft financierbaarheid sector»?1
Ja.
Bent u bekent met de speech van directeur Elderson van DNB van 28 januari 2012?2
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van dhr. Elderson in bovengenoemde speech dat de Interventiewet op een aantal punten verschilt van de Europese plannen, in het bijzonder voor wat betreft de bail-in proposals? Waar bestaat de «targeted approach» uit waarover hij spreekt (pag. 5)? Wat vindt u ervan dat volgens dhr. Elderson de Europese plannen zelfs zo ver gaan dat vreemd vermogen verschaffers volgens deze plannen niet eerlijk behandeld worden?
De uitspraak dat de Interventiewet op een aantal punten verschilt van de Europese plannen is correct. De Europese Commissie heeft in juni 2012 een voorstel gepresenteerd voor een herstel- en afwikkel-richtlijn voor banken (Bank Recovery and Resolution Directive, RRD).3 Deze voorziet in (i) preventieve maatregelen, (ii) vroegtijdig ingrijpen bij een bank en (iii) de ordelijke afwikkeling ervan als zij in onoverkomelijke problemen is geraakt. Voor deze laatste fase wordt een nieuw instrument gedefinieerd, de zogenoemde bail-in (zie hierna). De RRD heeft een veel bredere opzet dan de Interventiewet. Zo ontbreken in de Interventiewet de preventieve maatregelen, zoals het verplicht opstellen van plannen voor herstel (recovery) en afwikkeling (recovery) van de bank. Daarnaast creëert het bail-in instrument, zoals dat in de RRD zal worden opgenomen, een nieuwe mogelijkheid waarmee obligatiehouders en andere senior crediteuren van een bank meebetalen aan de kosten van resolutie. De Interventiewet, die op dit punt minder verfijnd is, kent kort gezegd de mogelijkheid obligatiehouders, net als andere houders van effecten, als groep in een keer te onteigenen.
Bail-in daarentegen houdt in dat – na de afboeking van het eigen vermogen – crediteuren gedwongen kunnen worden om mee te betalen aan de afwikkeling door afschrijving van hun vordering, dan wel door (gedeeltelijke) conversie ervan in aandelen. Hierin kunnen op hoofdlijnen twee varianten worden onderscheiden. De eerste is de volledige, («comprehensive») benadering, waarbij op basis van een wettelijke grondslag aan alle senior schuldhouders een verlies kan worden opgelegd. Belangrijk voordeel hiervan is dat alle private schuldeisers kunnen worden gedwongen mee te betalen ingeval van resolutie van een bank. Dit geeft de meeste zekerheid dat een overheidsbijdrage aan de resolutie van een bank kan worden voorkomen. Wel kan deze optie betekenen dat de financieringskosten van banken zouden kunnen stijgen.
Hiertegenover staat een contractuele benadering, ook wel de «targeted approach» genoemd. Deze houdt in dat banken verplicht zouden worden specifieke achtergestelde obligaties uit te geven die zo worden vormgegeven dat op voorhand contractueel is vastgelegd dat, en onder welke voorwaarden, zij in aanmerking komen voor bail-in. Dit biedt juridische zekerheid aan deze crediteuren, hetgeen kan helpen om financiers hiervoor aan te trekken. Ook wordt de inzet van het instrument gemakkelijker, omdat de crediteuren ervan op de hoogte zijn onder welke voorwaarden hun schuldtitels voor bail-in kunnen worden gebruikt. Grootste nadeel van deze benadering is dat, bij zeer ernstige problemen bij de bank, onduidelijk zal zijn of de extra laag contractuele obligaties toereikend zal zijn om de verliezen op te vangen.
In zijn speech heeft de heer Elderson zijn zorgen geuit over het Commissie-voorstel vanwege de verschillende behandeling van gelijke crediteuren op basis van de looptijd van de schuld. De achtergrond hiervan is dat de Commissie een variant op een «comprehensive approach» had voorgesteld, waarin in beginsel alle crediteuren in aanmerking komen voor bail-in, behalve gedekte crediteuren en houders van zeer korte schuld (korter dan een maand). Het onderscheid naar looptijd van schulden dat de Commissie voorstelde, zou betekenen dat een belangrijk principe in onder meer het insolventierecht, gelijke behandeling van crediteuren met een zelfde positie, bij voorbaat zou worden overtreden. Dat is hetgeen in de speech als «niet eerlijk» is bestempeld.
De Nederlandse regering zet zich, met steun van DNB, in de RRD-onderhandelingen in voor een combinatie van de beide benaderingen, waarbij banken een aparte laag achtergestelde obligaties moeten aantrekken, die als eerste wordt aangesproken ingeval van resolutie. Mocht dat ontoereikend zijn, dan dient alsnog een wettelijke bail-in van de overige crediteuren plaats te vinden. Overigens is inmiddels, in het meest recente voorstel voor de richtlijn, het onderscheid naar looptijd, waar de heer Elderson zich kritisch over uitliet, vervallen.
Hoe verhoudt de uitspraak van dhr. Elderson zich tot uw eigen uitspraken van vorige week dat obligatiehouders bij de redding van banken niet automatisch buiten schot zouden moeten blijven?
DNB en ik zijn het eens dat een Europees kader voor crisismanagement van groot belang is, met name dat ook vreemd-vermogenverschaffers, zoals obligatiehouders, in beginsel bijdragen aan de kosten van de afwikkeling van een bank (bail-in). Dit principe is een van de uitgangspunten voor de nieuwe richtlijn, hoewel de exacte, technische uitwerking ervan nog niet definitief is omdat de voorstellen voor de richtlijn nog variëren.
Wat zijn de precieze mogelijkheden die de huidige Interventiewet biedt om vreemd vermogen verschaffers aan financiële instellingen te korten om daarmee hun kapitaalpositie te verbeteren indien dat noodzakelijk mocht zijn? Hoe verhoudt zich dit tot de plannen zoals die op dit moment vanuit Europa worden ontwikkeld?
De Interventiewet is destijds vormgegeven als een wijziging van de Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft) en de Faillissementswet. Op grond van de artikelen 6:2, eerste lid en 6:4, tweede lid, Wft kan de minister van Financiën, indien hij van oordeel is dat de stabiliteit van het financiële stelsel ernstig en onmiddellijk in gevaar komt door de situatie waarin een financiële onderneming zich bevindt, besluiten tot onteigening van vermogensbestanddelen van of effecten die zijn uitgegeven door die onderneming of haar moedermaatschappij.
Op grond van artikel 3:159c Wft kan DNB een overdrachtsplan voorbereiden indien zij van oordeel is dat er ten aanzien van een bank of verzekeraar tekenen van een gevaarlijke ontwikkeling zijn met betrekking tot het eigen vermogen, de solvabiliteit of de liquiditeit en redelijkerwijs is te voorzien dat die ontwikkeling niet volledig of niet tijdig ten goede zal keren. De overdracht kan betrekking hebben op door de probleeminstelling uitgegeven aandelen en activa en passiva. Met een overdracht kan de facto een korting van crediteuren worden gerealiseerd.
Ook de RRD kent een overdrachtsbevoegdheid voor de toezichthouder die goed vergelijkbaar is met het instrument van de Wft.
Zoals hiervoor opgemerkt, heeft de Europese Commissie de mogelijkheid voorgesteld om, behalve kapitaalinstrumenten af te schrijven, vorderingen met betrekking tot bepaalde activa te verlagen, al dan niet tot nul en eventueel te converteren in nieuw kapitaal. De huidige tekst van de RRD gaat niet in op onteigening door de Staat.
Casussen van verontruste burgers |
|
Mona Keijzer (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat de rekensommen van verontruste burgers, geanonimiseerde casussen die de CDA-fractie toegestuurd kreeg, kloppen?1
Met betrekking tot de vier aangereikte casussen2 kan het volgende worden opgemerkt. Op basis van de geleverde informatie is het niet mogelijk om de eerste casus na te rekenen. Bij de derde casus komt de opgelegde eigen bijdrage overeen met hetgeen op basis van de geleverde informatie kan worden verwacht. Bij de tweede en vierde casus wijkt de opgelegde eigen bijdrage af van hetgeen uit de beschikbare gegevens kan worden afgeleid. Mogelijkerwijs is de oorzaak hiervan dat de door deze cliënten aangeleverde inkomens- en vermogensgegevens niet hetzelfde zijn als de inkomens- en vermogensgegevens die zijn gebruikt bij het vaststellen van de eigen bijdrage. Bijvoorbeeld omdat de in de casus aangeleverde gegevens uit het huidige jaar komen en het CAK gebruik maakt van inkomens- en vermogensgegevens uit T-2. Om hier zekerheid over te krijgen kunnen deze cliënten uiteraard contact opnemen met het CAK.
Verder wordt in casus 1 de volgende vraag gesteld: «Waarom wordt de cliënt aangeslagen voor het gehele gezamenlijke vermogen, terwijl ze als ongehuwd voor de eigen bijdrage wordt beschouwd?»
Volgens een intern onderzoek van het CAK zijn er medio november 273 intramurale cliënten, die bewust voor de sociale zekerheid zelf hebben aangegeven als ongehuwd aangemerkt te willen worden. Deze cliënten zijn voor de burgerlijke stand nog wel getrouwd of hebben een geregistreerd partnerschap. Een deel van deze groep heeft een vermogen dat in aanmerking komt voor de VIB. Weer een deel hiervan doet nog steeds gezamenlijk aangifte bij de Belastingdienst. Vooralsnog lijkt het er op dat voor deze zeer kleine groep cliënten de twee systemen van de sociale zekerheid en de Belastingdienst niet naadloos op elkaar aansluiten. Ik ben in overleg met het CAK om te bezien hoe met deze beperkte groep cliënten om kan worden gegaan.
Wat gebeurt er als het vermogen van iemand vastzit en de opgelegde eigen bijdrage hoger is dan het inkomen?
Door de stijging van het bijdrageplichtig inkomen kan het voorkomen dat een eigen bijdrage wordt opgelegd die hoger is dan het netto inkomen van de cliënt. In de antwoorden bij vragen 3, 4 en 5 van mevr. Leijten (Kenmerk: Z-3153235) is dit nader toegelicht.
Het CAK geeft aan dat het in de intramurale zorg om ongeveer 4800 cliënten gaat waarvan de netto inkomsten lager liggen dan de opgelegde eigen bijdrage.
Om deze eigen bijdrage te betalen hoeft deze groep cliënten in principe niet bij te lenen. Zij kunnen alsdan het vermogen (deels) liquide maken.
Voor de cliënt die een nog niet verkochte voormalige eigen woning heeft, geldt het volgende: De voormalige eigen woning heeft niet altijd en niet vanaf dag één invloed op de hoogte van de eigen bijdrage. De woning telt niet mee voor de grondslag van box 3 zolang de fiscaal partner in de woning blijft wonen (het blijft dan een «eigen woning» in box 3).
Op grond van fiscale wetgeving zal de «eigen woning» de eerste twee jaar na opname in een verpleeg- of verzorgingshuis nog als «eigen woning» aangemerkt worden in box 1. Als de woning leeg staat in afwachting van verkoop, is deze periode zelfs tijdelijk (tot 1 januari 2014) drie jaar, op basis van een regeling van het Ministerie van Financiën. Als de woning kwalificeert als eigen woning in box 1, maakt deze geen onderdeel uit van de grondslag voor box 3 en dus zal het CAK de woning dan niet betrekken bij de berekening van de VIB.
Verder geldt dat voor de VIB wordt uitgegaan van de grondslag voor box 3 in het jaar T-2.
Dit betekent dat pas vier jaar (en soms zelfs vijf jaar) na opname in verpleeg- of verzorgingstehuis, de oorspronkelijke «eigen woning», als die woning in al die jaren niet is verkocht, door het CAK wordt betrokken bij de berekening van de eigen bijdrage als gevolg van de VIB. Immers, pas na twee jaar (of drie jaar) na de opname in het verpleeg- of verzorgingstehuis zullen de woning én eventuele hypotheekschuld «verhuizen» van box 1 naar box 3, wat pas twee jaar later zichtbaar wordt bij de vaststelling van de VIB door het CAK. De cliënt heeft hierdoor vier (of vijf) jaar de tijd voordat deze mee gaat tellen voor de VIB. Wil de cliënt voorkomen dat vermogen meetelt dat «vastzit», dan heeft hij dus vier (of vijf) jaar de tijd om dit vermogen liquide te maken. Als de woning eenmaal is verkocht, valt de verkoopopbrengst wel gewoon in box 3, maar dan kan daaruit ook deels mee worden betaald aan de eigen zorg, net zoals mensen met een inkomen dat doen.
Vervolgens biedt het CAK nog de mogelijkheid om gedurende één jaar de lage eigen bijdrage te betalen in plaats van de hoge eigen bijdrage, indien de woning nog steeds te koop staat. Na dat jaar dient wel de te weinig betaalde eigen bijdrage alsnog betaald te worden.
De Belastingdienst levert aan het CAK de grondslag van box 3 aan. Voor zover in deze grondslag ook een (tweede) woning zit, wordt deze woning gewaardeerd op de WOZ-waarde. Indien de woning wordt verhuurd, wordt in bepaalde gevallen een lager bedrag dan de WOZ-waarde in aanmerking genomen. Op het moment dat de woning «verhuist» naar box 3, verhuist ook de daarmee verbonden eigenwoningschuld naar box 3, waardoor per saldo alleen de waarde boven de schuld in aanmerking wordt genomen. Huurpenningen uit de woning worden niet belast als de woning in box 3 valt.
Op welke wijze wordt in 2013 omgegaan met de zak- en kleedgeld regeling (de zogenaamde piepgrens)?
De zak- en kleedgeldgrens per maand is in 2013 € 292,94 voor alleenstaanden en € 455,63 voor gehuwden. Dit bedrag is inclusief vakantiegeld en zorgtoeslag. Met dit bedrag wordt rekening gehouden bij de berekening van de eigen bijdrage.
Als de cliënt met een grondslag sparen en beleggen na het opleggen van de eigen bijdrage een vrij besteedbaar inkomen heeft dat lager is dan de zak- en kleedgeldgrens, zal deze om zijn nota eigen bijdrage te voldoen, zijn vermogen kunnen aanspreken.
Heeft u kennisgenomen van de folder van het CAK over de piepgrens in 2013?2
Ja, ik heb kennis genomen van de folder van het CAK. De berekening in deze folder klopt. Wel kan enige verwarring ontstaan door de term netto jaarinkomen op bladzijde 2. Het CAK verstaat hier onder het verzamelinkomen (dus uit de boxen 1, 2 en 3 van de Wet inkomstenbelasting 2001) minus de daarover verschuldigde belasting. Bij het verzamelinkomen gaat het dus om het inkomen uit werk en woning (box 1), het inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (box 3).
Verder is de folder een hulpmiddel om de noodzakelijke informatie voor het verleggen van het peiljaar bij het CAK te krijgen. De folder wordt mede gemaakt om het publiek voor te lichten. De burger kan op basis hiervan inzicht krijgen in de gevolgen voor zijn persoonlijke situatie. In tegenstelling tot een beschikking van het CAK, kunnen mensen aan de folder geen rechten ontlenen of daartegen in bezwaar gaan. Een disclaimer is daarom niet nodig.
Klopt de berekening in deze folder, waarin sprake is van 8% box 3 bijtelling maar geen box 3 in het reguliere inkomen? Kunnen mensen hier rechten aan ontlenen? Zo nee, waar staat de disclaimer?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat letselschade uitkeringen niet vrijgesteld zijn en dus gewoon opgegeten moeten worden?
In de Wet inkomstenbelasting 2001 is geregeld welke vermogensbestanddelen in de grondslag van box 3 vallen en welke vermogensbestanddelen daarvan zijn vrijgesteld. Dit werkt ook door naar de VIB, want voor de vaststelling van de VIB is immers volledig aangesloten bij de grondslag van box 3.
Een letselschade-uitkering valt in de grondslag van box 3 en telt dus mee bij de vaststelling van de VIB.
Vallen landgoederen onder de vrijstelling? Moeten zij ook worden opgegeten?
In artikel 5.7 van de Wet IB 2001 (de vrijstelling voor bos- en natuurterreinen en landgoederen) is bepaald dat bossen, natuurterreinen en onroerende zaken die deel uitmaken van een ingevolge de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed, met uitzondering van op deze landgoederen voorkomende gebouwde eigendommen niet meetellen in de grondslag van box 3. Deze zijn dus vrijgesteld van box 3 en tellen dus niet mee bij de vaststelling van de VIB.
Klopt het dat een aanmerkelijk belang (ten minste 5% aandelen in onderneming) niet opgegeten hoeft te worden?
Het inkomen uit een aanmerkelijk belang wordt belast in box 2, waardoor een aanmerkelijk belang geen onderdeel uitmaakt van de grondslag van box 3. Een aanmerkelijk belang telt derhalve niet mee bij de vaststelling van de VIB.
Hoe wordt omgegaan met een woonhuis dat te koop staat en dus niet liquide is en wel in box 3 valt? Tegen welke waarde wordt een woning gewaardeerd in box 3 die verhuurd wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u dat, conform de vele genoemde e-mails, de werkelijkheid anders is dan hoe u geschetst heeft in de brief van 1 oktober 2012 waarin u antwoordde op vragen van het lid Keijzer en stelde dat: «Na tien jaar nog circa 50% van het vermogen boven de inkomensgrenzen uit box 3 intact blijft.»?
Het beeld dat in de grafiek wordt gegeven is gegeven de aannames die zijn vermeld nog steeds correct.
In de grafiek in de brief wordt aangegeven hoeveel van een vermogen van € 100.000 nog resteert, als mensen de eigen bijdrage stijging als gevolg van de VIB in zijn geheel opvangen door het vermogen hiervoor in te zetten. Uit de grafiek komt naar voren, dat ook als men de volledige bijtelling betaalt uit het vermogen er na 10 jaar nog circa de helft van de € 100.000 resteert.
Bij deze berekening is het van belang om met de volgende twee effecten rekening te houden.
Hoe verhoudt zich uw antwoord bij brief van 1 oktober 2012 waarin u stelt dat cliënten die de hoge eigen bijdrage voor zorg met verblijf betalen er per maand gemiddeld ongeveer € 235 op achteruit gaan, tot de aan ons gemelde verhogingen tussen de 700 en soms zelfs wel 1000 euro of meer?
In de brief aan de Kamer werd gesproken over een gemiddelde stijging van € 235 voor cliënten met een hoge eigen bijdrage voor intramurale zorg. Daarnaast is in het CBS rapport over de vermogensinkomensbijtelling dat ook aan de Kamer is gestuurd, de gemiddelde opbrengst van de vermogensinkomensbijtelling per deciel aangegeven. Het CBS rapport geeft aan dat er een gemiddelde stijging per jaar is van € 2820 (€ 235 per maand). Dit verschilt sterk tussen cliënten. Voor de 10% cliënten met de laagste stijging geldt een gemiddelde stijging van ongeveer € 12 euro per maand. Voor de 10% cliënten met de hoogste stijging geldt een gemiddelde stijging van ongeveer € 636 per maand. In deze laatste deciel zitten ook cliënten die € 1000 per maand meer aan eigen bijdrage betalen.
WMO
zorg zonder verblijf
zorg met verblijf
bijdrage hoog
bijdrage laag
Aantal (x 1.000 w.v. effect)
487
422
225
111
w.v.
72
47
50
29
Effect:
bedrag (mln euro)
32
12
142
4
gemiddeld per jaar (euro)
443
267
2.830
142
decielgrens
10%
24
8
252
0
20%
51
18
369
0
20%
86
31
564
1
40%
142
46
875
2
50%
206
73
1.362
3
60%
338
112
2.134
16
70%
496
210
3.171
87
80%
681
322
5.560
154
90%
1.011
693
7.627
414
bron: «Vermogensinkomensbijtelling en eigen bijdrage Zorg met verblijf 2009, Zorg zonder verblijf en WMO 2010» blz 26, tabel 4.3.1 CBS, 22 juni 2012 meegestuurd met Kamerbrief van 12 juni 2012.
Wat bent u van plan te doen als deze maatregel veel meer opbrengt dan waarvoor hij nu in de boeken staat?
Vooralsnog ga ik ervan uit dat de opbrengsten van de maatregel nog steeds geraamde € 200 miljoen bedragen. Het is nu te vroeg om met zekerheid aan te geven wat de opbrengst zal worden. Mede gezien het feit dat de eigen bijdragen voor cliënten die gebruikmaken van extramurale AWBZ en/of een voorziening uit de WMO dit jaar nog niet zijn opgelegd.
Kunt u op basis van de beschikkingen die in januari verstuurd zijn een schatting maken van de meeropbrengst door de vermogensbijtelling in 2013?
Voor de VIB is in het Begrotingsakkoord 2013 uitgegaan van een opbrengst van ongeveer € 150 miljoen op jaarbasis voor cliënten die in een intramurale instelling verblijven en ongeveer € 50 miljoen op jaarbasis voor cliënten die extramurale zorg of een voorziening uit de WMO ontvangen. Op basis van de eerste beschikkingen die het CAK heeft gestuurd, geeft het CAK aan dat de opbrengst voor intramurale AWBZ in dezelfde orde van grootte ligt. Er zijn nog geen beschikkingen uitgegaan voor de WMO of extramurale AWBZ. Het is nu te vroeg om met zekerheid aan te geven wat de opbrengst zal worden. Mede gezien het feit dat de eigen bijdragen voor cliënten die gebruik maken van extramurale AWBZ en/of een voorziening uit de WMO dit jaar nog niet zijn opgelegd. Ook kan de hoogte van de eigen bijdrage per cliënt gedurende het jaar variëren door verandering in inkomen, vermogen of vraag naar zorg/voorziening. Dit zal uiteindelijk ook invloed hebben op de macro-opbrengst. Als laatste kunnen de beschikkingen die in januari uit zijn gegaan nog veranderen door bijvoorbeeld een aanvraag tot peiljaarverlegging.
Klopt het, gezien het gestelde in maatregel 51 van het regeerakkoord, dat de maximale eigen bijdrage opgetrokken wordt naar het zak- en kleedgeld, dat de maximale eigen bijdrage ongeveer 4700 euro kan gaan bedragen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit in heroverweging te nemen gezien de effecten van de uitvoering van onderhavige wetswijziging?
Het klopt niet dat door maatregel 51 de maximale intramurale eigen bijdrage kan stijgen naar € 4700 per maand. Maatregel 51 uit het regeerakkoord heeft geen invloed op de maximale intramurale eigen bijdrage zoals aangegeven in het Bijdragebesluit zorg (voor 2013 is de maximale intramurale eigen bijdrage € 2189,20).
De rol van het €500 biljet in de geldsmokkel, witwascircuit, drugs- en overige criminaliteit |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel: «Organised crime fears cause ban on 500 euro note sales»?1
Ja.
Kunt u de afweging toelichten om bij de invoering van de euro in 2002 een € 500 biljet in de eurozone te gaan gebruiken, gegeven de toen reeds bekende gevaren voor grensoverschrijdende witwaspraktijken, geldsmokkel en andere criminaliteit?
Het besluit welke coupures eurobankbiljetten door de centrale banken van het Eurosysteem zouden worden uitgegeven, is indertijd genomen door de Europese Centrale Bank (ECB).
Met de uitgifte van biljetten van 500 euro heeft de ECB de traditie voorgezet van eurolanden als Duitsland en Nederland om bankbiljetten uit te geven met een aanzienlijke nominale waarde. In deze landen gaf de centrale bank al tientallen jaren voor de invoering van de euro bankbiljetten uit van respectievelijk 1000 Duitse mark (het equivalent van afgerond € 511) en 1000 gulden (het equivalent van afgerond € 454).
Welke coupures centrale banken uiteindelijk kiezen om in de vraag naar bankbiljetten te voorzien, wordt enerzijds bepaald door de behoeften van het publiek en anderzijds door de productiekosten; het is goedkoper om biljetten van een hoge waarde te laten produceren dan een veelvoud daarvan aan biljetten met een (veel) lagere waarde. De Nederlandsche Bank (DNB) heeft geschat dat het eurosysteem door de uitgifte van het biljet van 500 euro tot nu toe meer dan € 90 miljoen aan productiekosten bespaard heeft.
Wat is uw oordeel over het uit de roulatie nemen van het € 500 biljet in het Verenigd Koninkrijk naar aanleiding van de schatting van het Britse Serious Organised Crime Agency dat meer dan 90 procent van de in het Verenigd Koninkrijk in omloop zijnde € 500 biljetten gebruikt wordt in het georganiseerde criminele circuit?
Blijkens het bericht van de BBC verkopen wisselkantoren in het VK geen biljetten van 500 euro meer, omdat het Serious Organised Crime Agency op basis van gefundeerd onderzoek raamt dat 90% van de door deze kantoren verkochte van 500-eurobiljetten gebruikt wordt voor witwassen. Biljetten van 500 euro worden wel ingekocht door de wisselkantoren in het VK.
Gelet op het feit dat het VK geen deel uitmaakt van de eurozone, is het gebruik van biljetten van 500 euro in het VK op zich al ongebruikelijk en is het stopzetten van de uitgifte van dergelijke biljetten eerder aan de orde.
Is voor Nederland en het eurogebied bekend welk deel van de geldhoeveelheid bestaat uit € 500 biljetten? Kloppen de schattingen dat 38 procent van de geldhoeveelheid uit € 500 biljetten bestaat en deelt u de mening dat dat merkwaardig zou zijn, aangezien het biljet in de meeste winkels feitelijk niet als betaalmiddel fungeert?
Het is niet bekend welk deel van de Nederlandse chartale geldhoeveelheid bestaat uit biljetten van 500 euro. De rol van deze biljetten in Nederland is echter niet groot. Zo had bijvoorbeeld van de totale waarde van de in 2012 door DNB uitgegeven bankbiljetten slechts 1,5% betrekking op het biljet van 500 euro. Voorts werden van deze coupure in 2012 door DNB meer biljetten ingenomen dan uitgegeven. Elders ligt dit anders. Van de totale waarde van alle in omloop zijnde eurobankbiljetten heeft inderdaad 38% betrekking op biljetten van 500 euro. Welk deel zich hiervan in het eurogebied bevindt, en dus ook in Nederland, is niet bekend. De ECB heeft echter geraamd dat naar waarde (niet naar aantallen) eind 2008 20–25% van de eurobankbiljetten zich buiten het eurogebied bevond (zie ECB, The international role of the euro, 2010, www.ecb.europa.eu).
Behalve als betaalmiddel vervullen bankbiljetten ook een rol als zogenoemd oppotmiddel. In tijden van (financiële) crisis is gebleken, dat zich een toenemende vraag voordoet naar biljetten met een hoge coupure. Bij gebrek aan vertrouwen in de veiligheid en bereikbaarheid van hun girale tegoeden willen sommigen extra contant geld aanhouden. Dit is een legitieme aanwending van bankbiljetten.
Hoe beoordeelt u de uitspraak in het artikel «De bolletjesslikker heeft plaatsgemaakt voor de euroslikker»?2 Hoeveel euro’s aan zwart geld is op deze wijze aangetroffen?
In het desbetreffende artikel wordt een veelheid van methoden beschreven waarop men probeert zwart geld door te sluizen en wit te wassen. Bij grenscontroles zijn douaniers in 2012 het slikken van geldbollen niet veel tegengekomen.
De Douane heeft mij laten weten dat er in 2012 twee casussen zijn geweest waarbij geld in bolletjes een rol speelden. In een geval betrof het een mannelijke verdachte die wel bolletjes bij zich had met daarin biljetten van 500 euro (totale bedrag € 254.000), maar de bolletjes waren in zijn koffer verstopt. Een ander geval betrof een vrouw die € 3510 (waaronder € 1500 aan biljetten van 500 euro) in een zogenaamde duwersbol in een lichaamsholte had gestopt.
Hoe oordeelt u over het besluit van de Canadese Centrale bank in 2000 om het 1000 dollar biljet op advies van de corruptie- en misdaadbestrijding uit de omloop te halen? Wint de ECB ook dergelijke adviezen in en hoe worden deze gewogen?
Het is bekend dat het intrekken van het biljet van 1000 Canadese dollar (dat op het moment van intrekking ongeveer € 700 waard was, en voorzag in ongeveer 11% van de Canadese bankbiljettenvraag) geen noemenswaardige impact heeft gehad op de ontwikkeling van de vraag naar contant geld in Canada in de jaren daarna. Dit voedt de verwachting dat bij intrekking van de hoogste coupure de vraag zich verplaatst naar het biljet van 200 euro.
DNB heeft mij laten weten dat de ECB zich ten behoeve van haar besluitvorming terdege pleegt te informeren over het gebruik van de onderscheiden eurobiljetten.
In hoeverre is bekend dat het € 500 biljet internationaal het 100 dollarbiljet verdringt als gangbaar betaalmiddel in criminele milieus? Welke acties zijn door u, door DNB en door de ECB ondernomen om dit tegen te gaan?
DNB heeft aangegeven dat de vraag naar eurobankbiljetten (alle coupures samen) in de eerste 8 jaar na hun introductie harder gegroeid is dan de vraag naar dollarbiljetten. Dit lijkt, aldus DNB, eerder het gevolg van het feit dat met introductie van de euro naast de dollar een tweede grote valuta op het wereldtoneel is verschenen. Of daarmee het biljet van 100 dollar internationaal door het biljet van 500 euro is verdrongen als gangbaar betaalmiddel in het criminele circuit is moeilijk na te gaan. Exacte cijfers zijn niet te geven; er is immers sprake van een schaduweconomie waarvan de juiste omvang niet is vast te stellen.
Om het gebruik van biljetten in criminele milieus terug te dringen is het Nederlandse beleid gericht op het ontmoedigen van het gebruik van contant geld voor witwastransacties. Bijvoorbeeld dienen in dat kader, krachtens de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft), onder andere banken, wisselinstellingen en betaaldienstverleners transacties, waaronder contante geldtransacties, waarbij zij aanleiding hebben om te veronderstellen dat zij verband kunnen houden met witwassen te melden bij de Financiële Inlichtingen Eenheid. Daarbij moeten ook alle geldtransfers van € 2000 of meer gemeld worden wanneer daarbij gelden in de vorm van chartaal geld ter beschikking worden gesteld. Hierop wordt toezicht gehouden door DNB. Voorts dienen handelaren transacties te melden waarbij voertuigen, schepen, kunstvoorwerpen, antiquiteiten, edelstenen, sierraden of juwelen verkocht worden tegen gehele of gedeeltelijke contante betaling, wanneer het contant te betalen bedrag meer dan € 25.000 bedraagt. Onafhankelijke juridisch adviseurs, advocaten, notarissen, belastingadviseurs, externe accountants, bedrijfseconomische adviseurs, bemiddelaars in onroerende zaken en trustkantoren dienen transacties te melden waarbij contante betalingen van € 15.000 of meer aan henzelf of door hun tussenkomst plaatsvinden.
Deze meldplichten hebben het voordeel dat zij het legitieme gebruik van contant geld onverlet laten en ook effect kunnen sorteren als andere bankbiljetten dan het biljet van 500 euro gebruikt worden.
Voorts kan worden gewezen op de Verordening liquide middelen.3
In artikel 3, eerste lid, van die verordening is bepaald: «Iedere natuurlijke persoon die de Gemeenschap binnenkomt of verlaat, en liquide middelen ten bedrage van EUR 10.000 of meer vervoert, moet dat bedrag overeenkomstig deze verordening aangeven bij de bevoegde autoriteiten4 van de lidstaat via welke deze middelen de Gemeenschap binnenkomen of verlaten. Er is niet aan de aangifteplicht voldaan indien de verstrekte gegevens onjuist of onvolledig zijn.»
Bij constateren van niet-aangeven of onjuist dan wel onvolledig aangeven is de bewijsvoering voor witwassen vergemakkelijkt.
De Douane heeft mij laten weten dat zij vanuit haar toezichthoudende taak op de naleving van de verordening weet dat er veel biljetten van 500 euro in omloop zijn. Het bezit van deze grote coupures levert niet automatisch het redelijke vermoeden op van witwassen. Het in bezit hebben van grote hoeveelheden biljetten van 500 euro wordt regelmatig gezien bij reizigers uit West-Afrika, Egypte en Libië in verband met de handel in tweedehands auto’s en trucks.
Is bekend welk deel van de gelden die gepaard gaan met witwassen in de vorm van € 500 biljetten gebeurt?
Het gebruik van contant geld – waaronder gebruik van biljetten van hoge waarde – is in een witwasproces veelal een tussenstap ten behoeve van het verplaatsen of overdragen van geld zonder sporen na te laten. Het is niet bekend in hoeverre gelden die worden witgewassen, worden aangehouden in of omgezet van of naar biljetten van 500 euro. Deze praktijk is moeilijk te kwantificeren nu, zoals opgemerkt in het antwoord op vraag 7, sprake is van een schaduweconomie. Verder kan witwassen – het verhullen van de criminele herkomst van geld – ook geschieden ten aanzien van giraal geld.
Zijn er studies verricht naar het gebruik van dit biljet door witwassers, drugscriminelen en andere malifide types in Nederland of de Eurozone door de Nederlandsche Bank of het Europees Systeem van Centrale Banken? Zo ja, wat waren de uitkomsten? Zo nee, vindt u dan niet dat hiernaar onderzoek moet worden gedaan gelet op de ervaringen in het Verenigd Koninkrijk en berichtgeving over het smokkel- en zwartgeldcircuit in Nederland?
DNB en andere centrale banken, waaronder de centrale banken die deel uitmaken van het Europees Stelsel van Centrale Banken, verrichten regelmatig onderzoek naar verschillende aspecten van het gebruik van contant geld.
Soms wordt daarbij aandacht besteed aan het gebruik van grote coupures. Een recent voorbeeld is een artikel in het Monthly Bulletin van de ECB van april 2011 (The Use of Euro Banknotes – Results of two surveys among households and firms, ECB Monthly Bulletin, april 2011, blz. 79 tot en met5. Een uitkomst van het daarin beschreven onderzoek is bijvoorbeeld dat in de acht onderzochte eurolanden gemiddeld een kwart van de respondenten tenminste eens per jaar een biljet van 200 of 500 euro gebruikt. Dit gemiddelde zou nog hoger liggen als Nederland (8%) en Frankrijk (9%) buiten beschouwing zouden worden gelaten. Het onderzoek dat DNB verricht naar het gebruik van cash om inzicht te hebben in de verschuiving van contant naar elektronisch betalen, richt zich sinds de introductie van de euro vooral op het aantal contante betalingen en de waarde van de contante omzet in Nederland.
Ook binnen de overheid wordt stil gestaan bij het probleem van geldsmokkel en het zwartgeldcircuit. In het Criminaliteitsbeeld analyse Witwassen van het Korps Landelijke Politiediensten (Klpd) wordt momenteel specifiek gekeken naar contante geldsmokkel door Colombianen naar Zuid-Amerika. Voorts richt het Flexibele informatie en expertise team Financieel van de Klpd zich ook specifiek op georganiseerde contante geldsmokkel.
Deelt u de zorgen over het malafide gebruik van het € 500 biljet? Deelt u de mening dat als het zo is dat het biljet voornamelijk criminaliteit faciliteert het uit het betalingsverkeer moet worden genomen? Zo ja, bent u bereid om u daarvoor bij DNB en de ECB in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de zorg over het door criminele motieven gedreven gebruik van contant geld.
Voor een adequate beantwoording van deze en de vorenstaande vragen heb ik uitgebreid advies gevraagd aan en inlichtingen ingewonnen bij de Nederlandsche Bank, de Belastingdienst, de FIOD, de Douane en het Korps Landelijke Politiediensten. Daarbij is onder andere ook opgemerkt, dat naast het malafide gebruik tevens sprake is van bonafide gebruik van het biljet van 500 euro.
Als beschreven in mijn antwoord op vraag 7 is het Nederlandse beleid gericht op het voorkomen en waar mogelijk opsporen van een dergelijk gebruik met behulp van de meldplichten op grond van de Wwft. Er zijn naar mijn mening voldoende mogelijkheden om criminaliteit en witwassen te bestrijden. Bij het uit circulatie nemen van het biljet van 500 euro is de verwachting gerechtvaardigd dat het volgende biljet in de reeks, in dit geval het biljet van 200 euro, voor dat doel gebruikt zal gaan worden.
Alles overwegende ben ik niet voornemens om bij DNB en de ECB het uit het betalingsverkeer halen van het biljet van 500 euro te bepleiten.
Horizontaal Toezicht |
|
Farshad Bashir |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u van mening dat drs. H.A.A.M. Rutten1 gelijk heeft, wanneer deze aangeeft dat horizontaal toezicht een welkome aanvulling is op het bestaande toezichtpalet zonder het bestaande toezicht te vervangen? Zo ja, hoe verhoudt het voorgaande zich tot het feit dat het verticale toezicht is teruggelopen?
Ik ben inderdaad ook van mening dat horizontaal toezicht en verticaal toezicht elkaar aanvullen. De Belastingdienst kiest bewust welke instrumenten worden ingezet om in een bepaalde situatie verbetering in het nalevingsgedrag te bereiken dan wel goed gedrag te ondersteunen. Dit veronderstelt continue aandacht voor en investering in de verschillende instrumenten. In het regeerakkoord zijn middelen vrijgemaakt om het toezicht en de invordering te versterken. In de brief van 10 december 2012 is de Kamer hierover geïnformeerd2.
Gaan de bezuinigingen binnen de Belastingdienst ten koste van het verticaal toezicht? Zo nee, ten koste waarvan gaan deze bezuinigingen wel en wat is het effect ervan?
De bezuinigingen gaan niet ten koste van het toezicht. Voor een nadere toelichting
verwijs ik naar de komende beantwoording door de minister van Financiën van de vragen van de Tweede Kamer, gesteld op 8 februari 2013, over het rapport «Bezuinigingen op uitvoeringsorganisaties» van de Algemene Rekenkamer3.
Bent u het met drs. H.A.A.M. Rutten eens dat een verantwoorde controledichtheid, door een zeer grote stijging van het aantal ondernemingen, niet meer haalbaar is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om te bewerkstelligen dat een verantwoorde controledichtheid in de toekomst wel weer haalbaar is?
Nee. Verticale controles maken onderdeel uit van het totale handhavingspalet van de Belastingdienst, naast instrumenten als dienstverlening, startersbezoeken, vooroverleg (horizontaal toezicht), thematische acties en fraudeonderzoeken. Zoals in de hiervoor genoemde brief van 10 december 2012 aangegeven, wordt er de komende jaren een impuls gegeven aan versterking van de verticale toezichtstaak van de Belastingdienst.
Volgens de Vereniging van Hogere ambtenaren bij het Ministerie van Financiën (VHMF) is horizontaal toezicht niet de juiste weg bij het midden- en kleinbedrijf; bent u het met de VHMF eens? Zo nee, waarom is horizontaal toezicht wel de juiste weg bij het midden- en kleinbedrijf?
Nee. Horizontaal toezicht is eveneens in het MKB van waarde. Ook de Commissie Stevens is deze mening toegedaan. Wel moet worden bedacht dat de uitgangspunten voor horizontaal toezicht in het MKB anders zijn dan die voor grote ondernemingen. De vertrouwensrelatie wordt in het MKB-segment niet rechtstreeks opgebouwd met de belastingplichtige, maar met zijn fiscaal dienstverlener. Via metatoezicht op het systeem van kwaliteitsborging van de dienstverlener beoordeelt de Belastingdienst de aanvaardbaarheid van de ingediende aangiftes. Het aantal ondernemingen in het MKB, dat deelneemt aan een horizontaal toezichtconvenant, is inmiddels toegenomen van bijna 35.000 in 2011 tot ruim 90.000 op dit moment. Het betreft hier de ondernemingen met personeel die voor hun aangifte gebruik maken van een fiscaal dienstverlener. Door aandacht te besteden aan de kwaliteit van de aangiften vooraf (horizontaal toezicht) en een effectieve aanpak van geconstateerde nalevingstekorten achteraf (verticaal toezicht) houdt de Belastingdienst efficiënt en effectief toezicht op het MKB.
Wat zijn uw vorderingen wat het versterken van verticaal toezicht betreft?
In eerdergenoemde brief van 10 december 2012 zijn de plannen tot intensivering van het toezicht en de invordering toegelicht. Op dit moment is de werving van extra medewerkers in volle gang. Deze worden vervolgens binnen de Belastingdienst opgeleid. Op de korte termijn richt de Belastingdienst zich op het versnellen en intensiveren van de aanslagregeling. Hiermee kunnen meer aangiften worden behandeld en de afronding van de massale heffingsprocessen flink worden vervroegd. Ook wordt ingezet op het automatisch corrigeren van aangiften op basis van contra-informatie. Voor dit jaar wordt een extra belastingopbrengst voorzien van € 265 mln. De totale meeropbrengsten lopen op naar € 623 mln in 2016 (structureel € 663 mln). Over de vorderingen zal ik de Kamer informeren via de halfjaarsrapportages.
Wat vindt u van het feit dat er tegengestelde visies lijken te zijn bij het management van de Belastingdienst en het VHMF? Wat is volgens u de oorzaak van deze tegengestelde visies en gaat u maatregelen treffen zodat het management meer gebruik gaat maken van kennis en expertise van het VHMF?
Naar mijn mening is er geen echt verschil van inzicht. Zoals uit het onderhavige artikel blijkt, ziet de VMHF horizontaal toezicht als een welkome aanvulling op het toezichtspalet. De Belastingdienst is in permanente dialoog met vakorganisaties, koepels, brancheorganisaties, wetenschappers en andere stakeholders.
De eigen bijdragen Wmo/AWBZ door de vermogensinkomensbijstelling |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven hoe de communicatie is verlopen richting mensen die te maken hebben gekregen met een verhoging van de eigen bijdrage in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) of de AWBZ door de introductie van de vermogensinkomensbijtelling?
Naast algemene voorlichting via www.rijksoverheid.nl, heeft het CAK voor de eigen bijdrageregelingen ZmV/ZvV/Wmo ruim 238.000 cliënten, die bij hen bekend waren en mogelijk een hogere bijdrage zouden gaan betalen als gevolg van de vermogensinkomensbijtelling, in december 2012 per brief geïnformeerd. Dit zijn alle cliënten die in 2012 een eigen bijdrage hebben betaald en tevens een vermogen hebben in box 3 boven de heffingsvrije voet.
Kunt u aangeven hoe de vermogensinkomensbijtelling is meegenomen in de doorrekening van de koopkrachteffecten voor 2013 door het CPB en het Nibud?
De vermogensinkomensbijtelling is niet meegenomen in de doorrekening van de koopkrachteffecten door het CPB en het Nibud. Ik verwijs naar de brief van 4 december 2012 van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kamerstukken II 2012/13, 33 400 XV, nr. 10). Daarin heeft hij aangegeven welke maatregelen zijn meegenomen bij de berekeningen van de koopkrachteffecten door het CPB, het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Nibud.
In hoeverre worden mensen met een chronische ziekte en met een beperking getroffen door de vermogensinkomensbijtelling? Hoeveel personen betreft het? Wat bent u van plan hieraan te doen?
Het CAK registreert niet of de verzekerden die een eigen bijdrage AWBZ of WMO verschuldigd zijn, chronisch ziek zijn of een beperking hebben. Dat is voor het vaststellen van de hoogte van de eigen bijdrage voor cliënten die te maken krijgen met de vermogensinkomensbijtelling in de AWBZ of WMO geen criterium. Bepalend is immers de vraag hoeveel iemand geacht wordt bij te dragen uit zijn of haar vermogen. Om die reden is niet bekend hoeveel chronisch zieken of verzekerden met een beperking die een vermogen hebben, door de vermogensinkomensbijtelling een hogere eigen bijdrage moeten betalen.
Kunt u de vragen a.s. dinsdag voor 12.00 uur beantwoorden?
De gevolgen van de verhoging van de eigen bijdrage voor de ABWZ en Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) als gevolg van de introductie van de vermogensinkomensbijtelling |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat uw ambtsvoorganger, staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner, is verzocht duidelijkheid te geven over de inkomenseffecten van de wetswijziging op 1 oktober 2012 en daarop heeft geantwoord1 dat cliënten die de hoogst mogelijke eigen bijdrage voor zorg met verblijf betalen er gemiddeld € 235 per maand op achteruit zouden gaan, en de dag na deze brief de Kamer over deze wet heeft gestemd, en dat inmiddels uit berichten blijkt dat mensen vele honderden euro’s meer moeten betalen dan de gemiddelde € 235? Deelt u de mening dat de Kamer met de brief van uw ambtsvoorganger over de inkomenseffecten onjuist is voorgelicht? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet van mening dat de Kamer verkeerd is voorgelicht. In de brief aan de Kamer werd gesproken over een gemiddelde stijging van € 235 voor cliënten met een hoge eigen bijdrage voor intramurale zorg. Daarnaast is in het CBS rapport over de vermogensinkomensbijtelling dat ook aan de kamer is gestuurd, de gemiddelde opbrengst van de vermogensinkomensbijtelling per deciel aangegeven. Zie hiervoor de tabel van het CBS hieronder en een tabel met de nadere berekening inkomenseffecten met daarin de afbouw van het vermogen over tijd.
WMO
zorg zonder verblijf
zorg met verblijf
bijdrage hoog
bijdrage laag
Aantal (x 1000 w.v. effect)
487
422
225
111
w.v.
72
47
50
29
Effect:
bedrag (mln euro)
32
12
142
4
gemiddeld per jaar (euro)
443
267
2.830
142
decielgrens
10%
24
8
252
0
20%
51
18
369
0
20%
86
31
564
1
40%
142
46
875
2
50%
206
73
1.362
3
60%
338
112
2.134
16
70%
496
210
3.171
87
80%
681
322
5.560
154
90%
1.011
693
7.627
414
bron: «Vermogensinkomensbijtelling en eigen bijdrage Zorg met verblijf 2009, Zorg zonder verblijf en WMO 2010» blz 26, tabel 4.3.1 CBS, 22 juni 2012 meegestuurd met Kamerbrief van 12 juni 2012.
Bron: Kamerstukken II, 2012–13, 33 204, nr. 18.
Kunt u aangeven hoe iemand met alleen AOW en vermogen dat vast zit in een niet te verkopen huis, of vermogen dat vast zit in een deposito, aan zijn of haar betalingsverplichtingen inzake de eigen bijdrage AWBZ of Wmo kan voldoen?
Voor de cliënt die een nog niet verkochte voormalige eigen woning heeft, geldt het volgende: De voormalige eigen woning heeft niet altijd en niet vanaf dag één invloed op de hoogte van de eigen bijdrage. De woning telt niet mee voor de grondslag van box 3 zolang de fiscaal partner in de woning blijft wonen (het blijft dan een «eigen woning» in box 1).
Op grond van fiscale wetgeving zal de «eigen woning» de eerste twee jaar na opname in een verpleeg- of verzorgingshuis nog als «eigen woning» aangemerkt worden in box 1. Als de woning leeg staat in afwachting van verkoop, is deze periode zelfs tijdelijk (tot 1 januari 2014) drie jaar, op basis van een regeling van het Ministerie van Financiën. Als de woning kwalificeert als eigen woning in box 1, maakt deze geen onderdeel uit van de grondslag voor box 3 en dus zal het CAK de woning dan niet betrekken bij de berekening van de VIB.
Verder geldt dat voor de VIB wordt uitgegaan van de grondslag voor box 3 in het jaar T-2.
Dit betekent dat pas vier jaar (en soms zelfs vijf jaar) na opname in verpleeg- of verzorgingstehuis, de oorspronkelijke «eigen woning», als die woning in al die jaren niet is verkocht, door het CAK wordt betrokken bij de berekening van de eigen bijdrage als gevolg van de VIB. Immers, pas na twee jaar (of drie jaar) na de opname in het verpleeg- of verzorgingstehuis zullen de woning én eventuele hypotheekschuld «verhuizen» van box 1 naar box 3, wat pas twee jaar later zichtbaar wordt bij de vaststelling van de VIB door het CAK. De cliënt heeft hierdoor vier (of vijf) jaar de tijd voordat deze mee gaat tellen voor de VIB. Wil de cliënt voorkomen dat vermogen meetelt dat «vastzit», dan heeft hij dus vier (of vijf) jaar de tijd om dit vermogen liquide te maken. Als de woning eenmaal is verkocht, valt de verkoopopbrengst wel gewoon in box 3, maar dan kan daaruit ook deels mee worden betaald aan de eigen zorg, net zoals mensen met een inkomen dat doen.
Vervolgens biedt het CAK nog de mogelijkheid om gedurende één jaar de lage eigen bijdrage te betalen in plaats van de hoge eigen bijdrage, indien de woning nog steeds te koop staat. Na dat jaar dient wel de te weinig betaalde eigen bijdrage alsnog betaald te worden.
Als het gaat om geld dat vastzit in een deposito is relevant dat wordt uitgegaan van het vermogen in jaar T-2. In het geval een cliënt de eigen bijdrage (nog) niet kan voldoen doordat het vermogen langjarig vast zit, kan met het CAK een specifieke betalingsregeling worden afgesproken. Het gaat dan om maatwerkoplossingen.
Bent u bereid de wet te corrigeren, nu blijkt dat de inkomenseffecten zeer schrijnend zijn? Zo ja, bent u bereid dit met terugwerkende kracht te doen?
De Kamer heeft destijds naar aanleiding van het Begrotingsakkoord bewust voor de onderhavige regeling gekozen. Veel fracties stellen nu vragen naar aanleiding van de consequenties van de uitvoering van deze regeling.
Ik acht het zuiver eerst met de Kamer in overleg te treden over de vraag welke gevolgen kennelijk door de Kamer ongewenst worden geacht.
Bent u bereid de uitvoering van de wet tijdelijk op te schorten, totdat er een oplossing is gevonden voor de buitenproportionele inkomenseffecten, waardoor voorkomen kan worden dat mensen zich ten onrechte in de schulden steken om aan hun betalingsverplichtingen te voldoen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De uitspraken van eurocommissaris Semeta over een financiële sectorbelasting en de positie van pensioenfondsen |
|
Roos Vermeij (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel: «Geen vrijstelling transactietaks pensioenfondsen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Nederland slechts kan deelnemen aan de nauwere samenwerking op basis van de voorwaarden dat de pensioenfondsen hiervan gevrijwaard blijven, er geen disproportionele samenloop is met de huidige bankenbelasting en dat de inkomsten terugvloeien naar de lidstaten?
Ja, dat zijn de voorwaarden zoals opgenomen in het regeerakkoord.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van eurocommissaris Semeta dat de reikwijdte en doelstellingen van een nieuwe financiële transactietaks niet zullen afwijken van het oude voorstel voor deze heffing, waarbij pensioenfondsen niet werden uitgezonderd? Wat is de implicatie daarvan op de Nederlandse positie ten aanzien van de nauwere samenwerking in Europees verband op dit gebied?
Zolang ik geen zekerheid ten aanzien van de vrijwaring van pensioenfondsen krijg, zie ik geen reden om toe te treden tot de nauwere samenwerking. De uitlatingen van de Commissie waaraan wordt gerefereerd wijken af van de Nederlandse positie. Het nieuwe richtlijnvoorstel van de Commissie is deze week verschenen. Dit voorstel voldoet niet aan de voorwaarden van het regeerakkoord. Nederland zal derhalve op dit moment niet toetreden tot de «versterkte samenwerking». Op basis van dit voorstel zal verder onderhandeld worden. Over het regeringsstandpunt ten aanzien van dit voorstel zal ik de Tweede Kamer uitgebreider informeren via een BNC fiche.
Deelt u de mening dat een financiële transactietaks een effectievere heffing wordt als meer landen binnen de Europese Unie hieraan deelnemen? Hoe beoordeelt u in dat licht de positie van eurocommissaris Semeta om de Nederlandse voorwaarden voor invoering van een financiële transactietaks naar eigen zeggen niet te zullen meenemen in het nieuwe voorstel?
Ik deel uw mening dat een breder gedragen belasting kan leiden tot verminderde ontwijkingseffecten. Ik zal mij vanuit de Ecofin Raad blijven inzetten voor een heffing op de financiële sector die voldoet aan onze eisen.
Welke initiatieven zult u nog nemen om de inhoud van het aankomende voorstel voor de nauwere samenwerking op het gebied van de financiële transactietaks zo te beïnvloeden dat deze verenigbaar is met het Nederlandse regeerakkoord en specifiek de voorwaarde voor de pensioenfondsen? In hoeverre kan het voorstel voor een uitzondering van de pensioenfondsen op de financiële transactietaks rekenen op, bijvoorbeeld, Duitse steun?
Op basis van het nieuwe Commissievoorstel zal verder worden onderhandeld. Ik zal mij ervoor blijven inzetten de Nederlandse wensen onder de aandacht te brengen bij de Commissie en de overige lidstaten. Mochten de Commissie en de andere lidstaten gedurende het onderhandelingsproces ruimte zien om Nederland tegemoet te komen, dan zal Nederland kunnen toetreden tot de versterkte samenwerking.
Het aantal gereden kilometers met een oldtimer |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u een reactie geven op de kritiek1 van de Federatie Historische Automobiel- en Motorfiets Clubs (FEHAC) dat de opstellers van het Planbureau voor de Leefomgeving verkeerde cijfers hebben gebruikt, waardoor het aantal gereden kilometers met oldtimers een half miljard kilometer te hoog is ingeschat?
Op 22 januari heeft het PBL op zijn internetsite2 een reactie gegeven op de kritiek van de FEHAC. Aan de hand van een puntsgewijze notitie laat het PBL zien dat de conclusies van de PBL-studie nog stevig overeind staan. De conclusie dat oldtimers in 2011 ongeveer 1,5 miljard kilometers aflegden is gebaseerd op cijfers van het CBS3. Het CBS heeft dit becijferd op basis van gegevens van de RDW over het oldtimerpark in Nederland en kilometerstanden van de Stichting Nationale Auto Pas (NAP). In de bijgevoegde tabel worden de gegevens van deze CBS-publicatie voor zover het oldtimers betreft weergegeven.
Acht u het noodzakelijk dat het Planbureau voor de Leefomgeving haar rapport verbetert, zodat er een goed en reëel beeld is van de invloed van oldtimers op het milieu?
Nee. De cijfers zijn gebaseerd op de meest nauwkeurige, beschikbare CBS informatie en geven daarmee een reëel beeld van de invloed van oldtimers op het milieu.
Wat is de belangrijkste reden achter het voorstel uit het regeerakkoord om dagelijks gebruik van oldtimers te gaan belasten? Is dit om het gebruik te ontmoedigen om zo de luchtkwaliteit te verbeteren of gaat het voornamelijk om meer belastinggeld binnen te halen?
In het regeerakkoord is opgenomen dat de vrijstelling in de motorrijtuigenbelasting voor oldtimers vanuit milieuoverwegingen en budgettaire overwegingen wordt afgeschaft. Het aantal oldtimers is de afgelopen jaren substantieel toegenomen. Op 1 januari 2008 waren er nog 215.000 oldtimer-personenauto’s, begin 2012 waren er bijna 90.000 meer. Dat is een groei van 40% in vier jaar. Ook worden – vooral jonge – oldtimers voor het dagelijks vervoer gebruikt, mede ingegeven door de vrijstelling. Het budgettaire beslag van de vrijstelling bedroeg in 2011 nog € 158 mln, maar was in 2013 al opgelopen naar € 222 mln. Zonder aanpassing van de regeling zou het budgettaire beslag € 243 mln in 2014 bedragen. Dit ondanks het feit dat op 1 januari 2012 de leeftijdsgrens is verhoogd van 25 jaar naar 30 jaar en ouder, waarbij de voertuigen die op 31 december 2011 al 25 jaar of ouder waren, de vrijstelling konden behouden. Een inperking van de vrijstelling levert daarmee in financieel moeilijke tijden een substantiële bijdrage aan het verminderen van de financiële problematiek.
Is bij de opbrengst van € 156 miljoen door het schrappen van de van de MRB-vrijstelling voor oldtimers rekening gehouden met het logische gevolg dat veel bezitters van een oldtimer als gevolg van deze maatregel de auto voor een groot deel van het jaar zullen schorsen? Kunt u de opbrengst nader onderbouwen?
Ja, bij het ramen van de budgettaire opbrengst is rekening gehouden met een toename van het aantal geschorste voertuigen. Er is van uitgegaan dat gemiddeld ongeveer 30% van de oldtimers die nu niet geschorst zijn, straks wel geschorst zullen worden.
Deelt u de mening dat de uitvoering van de moties, waaronder de motie Bashir2 die vraagt om de MRB-vrijstelling voor mensen die de oldtimer hobbymatig gebruiken in stand te houden, niet mag leiden tot een algemene verhoging van de MRB? Zo nee, waarom niet?
De motie Bashir, ingediend bij de behandeling van het Belastingplan 2013, verzoekt de regering om de Tweede Kamer in het voorjaar van 2013 een aantal voorstellen te doen, waardoor dagelijks gebruik van de oldtimer wordt ontmoedigd, maar de mrb-vrijstelling voor mensen die de oldtimer hobbymatig gebruiken, in stand kan worden gehouden. De intentie is om de budgettaire derving beperkt te houden. Op basis van onder andere deze motie is een aantal alternatieven besproken in overleg met de oldtimerbranche (FEHAC, KNAC, FOCWA, ANWB, RAI en BOVAG). Zoals meegedeeld in de brief van 24 april 2013 aan de Tweede Kamer is overeenstemming bereikt over een alternatief voor de in het regeerakkoord aangekondigde volledige afschaffing van de vrijstelling MRB voor oldtimers.5 Dit alternatief zal worden meegenomen in het Belastingplan 2014 en zal binnen het totaalpakket aan maatregelen worden gedekt.
Het gesjoemel met loon door Europese bedrijven in de bouwsector |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gesjoemel met loon bij aanleg tunnel Delft»?1
Ja.
Kunt u aangeven of het bedrijf Strabag binnen de kaders van de wet opereert bij de loonaangifte? Bent u bekend met berichten dat andere Europese bouwbedrijven opdrachten binnenhalen in Nederland door te sjoemelen met het loon of de loonaangifte?
Het inlenen van arbeidskrachten uit een ander land is gebaseerd op het vrije verkeer van werknemers en diensten binnen de Europese Unie. Hiervoor zijn op Europees niveau regels in het leven geroepen om dit vrije verkeer in goede banen te leiden, zoals de Verordening (EG) nr. 883/2004 en de Detacheringsrichtlijn. Deze laatste dient voornamelijk de sociale bescherming van de gedetacheerde werknemer. Het is een bewuste keuze van de Europese wetgever om het binnen Europa mogelijk te maken om zonder enige belemmeringen in een ander land te werken of als werkgever personeel uit te lenen aan een onderneming in een ander land. In mediaberichten komt steeds vaker naar voren dat bedrijven Europese constructies verkennen of toepassen om de arbeidskosten te verlagen. Uit de berichten zelf is veelal niet op te maken of het om legale of illegale constructies gaat. Op de wijze van aangifte doen voor de loon- en premieheffing door specifieke bedrijven kan ik gelet op de geheimhoudingsplicht niet ingaan.
Welke partijen zijn in Nederland bevoegd voor de handhaving van de betaling van sociale premies? Wat zijn hun bevoegdheden? Worden alle bevoegdheden op adequate manieren ingezet? In hoeverre wijken de bevoegdheden van de Nederlandse handhavers af van handhavende organisaties in Duitsland en België? Worden in Duitsland en België schijnconstructies frequenter opgespoord? Zo ja, hoe kan dat?
De Inspectie SZW, Belastingdienst en UWV zijn de aangewezen instanties om toe te zien op de loonheffingen. Zij zijn bevoegd om te controleren of de loon- en premieafdracht op de juiste wijze geschiedt en bevoegd om de daarvoor benodigde informatie uit te wisselen. In controlesituaties vullen zij elkaar dan ook daar waar nodig zo veel mogelijk aan.
Het feit dat beschreven situaties zich niet alleen in Nederland afspelen, maar ook in andere landen zoals Portugal en Polen, maakt het moeilijker om te beoordelen of de van toepassing zijnde internationale regelingen juist en volledig worden toegepast. Hiervoor moet worden samengewerkt met het andere land. Het is mogelijk dat handhavende instanties in verschillende landen, verschillende bevoegdheden hebben. Het is echter maar de vraag of deze verschillen in bevoegdheden leiden tot een verschillend opsporingsresultaat. Immers, zodra het om grensoverschrijdende zaken gaat zijn de bevoegdheden ontleend aan verdragen en hebben bijvoorbeeld Duitse, Nederlandse en Belgische handhavende instanties dezelfde grensoverschrijdende bevoegdheden.
In hoeverre hebben handhavende organisaties in Nederland (zoals de Inspectie SZW en de Belastingdienst) goed zicht op bedrijven die opereren op de Europese (bouw)markt en schijnconstructies hanteren?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat, als werkgevers met creatieve constructies de wet omzeilen, dit tot oneerlijke concurrentie leidt voor Nederlandse werkgevers? Zo nee, waarom niet? Deelt u eveneens de mening dat dergelijke constructies de kansen van Nederlandse werkzoekenden belemmeren en daarom met kracht bestreden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Constructies voor oneerlijke concurrentie op de gangbare arbeidsvoorwaarden kunnen zowel leiden tot onderbetaling van Nederlandse en buitenlandse werknemers als tot lagere kansen voor werkzoekenden in Nederland. Oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden moet inderdaad met kracht worden bestreden. Tegen constructies die tegen de wet- en regelgeving indruisen moet worden opgetreden
Bent u bereid maatregelen te nemen, en zo ja welke, om dubieuze constructies met de aangifte van sociale premies te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Kunt u ook aangeven wat er daarvoor (wettelijk) geregeld moet worden?
Samen met mijn collega’s van Veiligheid en Justitie, Economische Zaken en Financiën, heb ik een traject gestart om het bestrijden van schijnconstructies een extra impuls te geven. Onderdeel hiervan betreft het in kaart brengen van en de maatregelen tegen constructies die leiden tot oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden. Conform de op 18 december jl. aangenomen motie van de leden Kerstens en Azmani (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012/13, 33 400 XV, nr. 40) heb ik uw Kamer in mijn brief van 11 april 2013 geïnformeerd over een integrale aanpak voor het terugdringen van schijnconstructies.
Topsalarissen op de ministeries |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «veel topsalarissen op ministeries»?1
Ja. In het bericht wordt nader ingegaan op de rapportage van publiek gefinancierde topinkomens conform de Wet Openbaarmaking uit Publieke middelen gefinancierde Topinkomens (Wopt) over het verantwoordingsjaar 2011, die ik op 8 januari 2013 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal heb aangeboden (TK 2012–2013, 30 111, nr. 57).
Is het waar dat op het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap veel topambtenaren meer verdienen dan de voor de rijksoverheid gewenste normering van topinkomens? Zo ja, wat is daarvan de oorzaak? Zo nee, waarin wijkt de werkelijkheid af van de berichtgeving?
In de Wopt-rapportage worden alle topinkomens2, die in het verantwoordingsjaar 2011 de Wopt-norm van € 193.000 overschrijden, openbaar gemaakt. In de Wopt-rapportage worden twee meldingen verbonden aan het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap genoemd (bijlage 1, functies onder nummer 188 en 189). In het bericht in de Volkskrant wordt geschreven over dezelfde twee gevallen. Het overschrijden van de Wopt-norm is alleen bepalend voor de openbaarmaking, en heeft als zodanig geen normatieve betekenis. Met de inwerkingtreding van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) per 1 januari 2013 is wel sprake van een (maximum) normering. Voor het jaar 2013 is de algemene WNT-norm € 228.599.
Kunt u aangeven hoeveel door de overheid ingehuurde zelfstandige adviseurs een uurtarief in rekening brengen dat gebruteerd naar een arbeidsovereenkomst hoger ligt dan de zogenoemde Balkenendenorm? Zo nee, waarom niet?
Nee, voor de breedte van de publieke en semipublieke sector worden deze gegevens niet centraal bijgehouden. De Wopt heeft alleen betrekking op functionarissen die in loondienst zijn.
Ingehuurde zelfstandige adviseurs kunnen wel onder de WNT vallen, mits deze in een periode van achttien maanden een functie voor meer dan zes maanden vervullen.3 Dit geldt overigens ook voor ingehuurde functionarissen die geen zelfstandige zijn, maar afkomstig zijn van (externe) adviesbureaus.
Vervult de ingehuurde adviseur de functie van topfunctionaris in de zin van de WNT4, dan mag de vergoeding voor zijn werkzaamheden (exclusief btw) niet hoger zijn dan de WNT-norm en dient bovendien deze vergoeding in alle gevallen op naam openbaar te worden gemaakt, ook als de vergoeding lager is dan de WNT-norm. Is overigens sprake van een deeltijdfunctievervulling of wordt de functie niet het gehele jaar vervuld, dan geldt de WNT-norm pro rata. Als geen sprake is van de functie van topfunctionaris, dan dient de vergoeding voor de ingehuurde adviseur op functie openbaar te worden gemaakt, uitsluitend als zijn vergoeding exclusief btw (pro rata) de WNT-norm te boven gaat.
Specifiek voor het rijk geldt sinds 1 januari 2011 voor externe adviseurs die buiten de zogeheten mantelcontracten om worden ingehuurd een maximumuurtarief van € 225, exclusief BTW. Hierover heeft de staatssecretaris van BZK de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 5 juli 2010 een brief geschreven (TK, 2009–2010, 32 124, nr. 18). Voor de ministeries is afgesproken dat zij jaarlijks in hun departementale jaarverslag aan de Tweede Kamer rapporteren hoe vaak en op grond van welke noodzaak dit maximumuurtarief is overschreden. In de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk die jaarlijks in de maand mei aan de Tweede Kamer wordt aangeboden geeft de minister voor Wonen en Rijksdienst vervolgens een totaaloverzicht. In de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2011 (Tweede Kamer, 2011–2012, 31 490, nr. 88) is weergegeven dat in het betreffende jaar vijf ministeries het maximumtarief niet hebben overschreden. Vier ministeries hebben deze norm één tot drie keer overschreden. Bij het ministerie van Financiën en het ministerie van Veiligheid en Justitie is het aantal overschrijdingen respectievelijk twaalf en negen. De reden van de overschrijdingen was gelegen in de noodzaak zeer specifieke en schaarse expertise in te huren.
Bent u bereid in uw beleid normering topinkomens ook een genormeerd uurtarief in te stellen, dat overheidsdiensten maximaal mogen vergoeden aan extern adviseurs, in lijn met de Balkenendenorm? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het slechts doorvoeren van genormeerde topinkomens in dienstverband, zonder normering van tarieven voor externe adviseurs, zou kunnen leiden tot een wildgroei in uitbesteding? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u dit voorkomen?
Ja. Het is dan ook een goede zaak dat voor de externe inhuur bij het rijk buiten de mantelcontracten een maximumuurtarief geldt, en dat overigens de wetgever bij de totstandkoming van de WNT dit risico heeft voorzien.
Het bericht dat ‘Eindhoven een miljoen verspilt bij verplaatsing woonwagenkamp’ |
|
Sietse Fritsma (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Eindhoven verspilt een miljoen bij verplaatsing woonwagenkamp»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat het lokaal bestuur 2,2 miljoen euro aan vergoedingen niet kan verantwoorden?
Uit de raadsinformatiebrief van het college van burgemeester en wethouders van 15 januari jl. blijkt dat als gevolg van vermoedelijke valsheid in geschrifte door de toenmalige medewerker € 2.235.000 is betaald als vergoeding voor transport, verhuiskosten en schade, maar dat niet is te achterhalen wat de werkelijke vergoeding had moeten zijn. Dat valt uiteraard te betreuren. De gemeente heeft inmiddels aangifte gedaan tegen de voormalige medewerker wegens valsheid in geschrifte en/of oplichting.
In hoeverre klopt het dat de verantwoordelijke PvdA-bestuurders mogelijk miljoenen euro’s meer betaald hebben dan strikt noodzakelijk was?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om de financiële schade in deze kwestie te beperken en hoe wilt u in de toekomst deze excessen voorkomen?
De afhandeling van deze kwestie is de verantwoordelijkheid van de gemeente Eindhoven. Het college heeft aanleiding gezien onderzoek te laten verrichten naar de administratieve processen en organisatorische zaken, en zal naar aanleiding van de conclusies en aanbevelingen verdere maatregelen ter verbetering van de professionaliteit van die van de medewerkers en de organisatie treffen. De verantwoording over deze kwestie dient op lokaal niveau plaats te vinden, en ik zie dan ook geen aanleiding voor generieke maatregelen van mijn kant.
De gevolgen van stopzetten (agrarische) financiering door Deutsche Bank |
|
Jaco Geurts (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Deutsche Bank een strategiewijziging heeft aangekondigd?1
Ja.
Wat zijn volgens u de gevolgen van deze strategiewijziging voor de klanten die een aantal jaar geleden, veelal gedwongen, juist overgingen van ABN AMRO naar Deutsche bank?
Het zal betekenen dat een aantal ondernemers op zoek zal moeten gaan naar nieuwe financieringsmogelijkheden. Ik verwijs hierbij ook naar de antwoorden op de Kamervragen ingediend op 17 januari jl. door het lid Dijkgraaf (SGP) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1531).
In hoeverre hebben er tussentijdse wijzigingen plaatsgevonden van de financieringsvoorwaarden voor klanten van Deutsche Bank ten opzichte van de voorwaarden die onder ABN AMRO golden?
Het is mogelijk dat Deutsche Bank op verschillende vlakken de voorwaarden voor enkele klanten in de afgelopen jaren heeft aangepast. In materiële zin zijn de financieringsvoorwaarden voor klanten van Deutsche Bank in principe dezelfde gebleven als die destijds met ABN Amro zijn afgesproken.
Wat zijn hierover destijds voor afspraken gemaakt als onderdeel van de EC-remedy? In hoeverre voldoet de handelwijze van Deutsche Bank aan de destijds gemaakt afspraken?
Verkoop van HBU (voorheen onderdeel van ABN Amro, nu onderdeel van Deutsche Bank) was, vanuit staatssteun- en mededingingsperspectief, een voorwaarde voor goedkeuring door de Europese Commissie van de fusie van ABN Amro met Fortis. Over eventuele wijzigingen van de financieringsvoorwaarden voor klanten zijn geen afspraken gemaakt als onderdeel van de EC-remedy.
Kunt u uitgesplitst naar sector aangeven hoeveel klachten er zijn binnengekomen via de Autoriteit Financiële Markten (AFM), de financiële ombudsman of andere kanalen?
Er zijn bij de AFM enkele klachten binnengekomen over kredietverlening door Deutsche Bank en de gevolgen die dit heeft voor de klanten. Zoals gebruikelijk beoordeelt de AFM binnengekomen klachten, maar kan zij geen mededelingen doen of deze leiden tot een onderzoek. KiFiD, de financiële ombudsman, is een onpartijdig bemiddelaar. Deze kan bemiddelen wanneer een financiële dienstverlener een klacht van een consument heeft afgewezen. Bij de financiering van ondernemers zijn dergelijke klachten bij KiFiD niet aan de orde. Via andere kanalen heb ik vooralsnog geen klachten ontvangen over Deutsche Bank.
Wat vindt u ervan dat Deutsche Bank stopt met de financiering van agrarische omzet onder de 1 mln. euro?2
Vanuit het oogpunt van een divers aanbod van financiers van de agrarische markt is een groot aantal spelers altijd wenselijk. Het is echter aan een private onderneming zelf om, binnen de grenzen van de wet, te bepalen of zij actief wenst te blijven in een bepaalde sector. In dit geval betreft het een bedrijfseconomische beslissing van Deutsche Bank zelf.
In hoeverre blijven er zo voldoende aanbieders voor agrarische financiering over? Wat is de mening van de Nederlandse Mededingings autoriteit (NMa), mede ook uit het oogpunt van de concurrentie?
Uit onderzoek van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) blijkt dat sprake is van een hoge concentratiegraad onder aanbieders van krediet aan het MKB. De terugtrekking van Deutsche Bank vermindert het aantal aanbieders voor agrarische financiering en leidt tot een verdere concentratie van deze markt. Vanuit het oogpunt van concurrentie zou een toename van het aantal aanbieders wenselijk zijn.
Welke activiteiten heeft Deutsche Bank de afgelopen jaren ondernomen om klanten aan zich te binden, juist ook binnen haar agrarische portefeuille? Wat zijn de gevolgen voor deze klanten van het gedwongen vertrek? In hoeverre is de AFM van mening dat hierbij juist wordt gehandeld door Deutsche Bank?
Voor zover mij bekend heeft Deutsche Bank geen bijzondere commerciële activiteiten ondernomen richting de agrarische sector. Voor de gevolgen voor klanten van een eventueel gedwongen vertrek verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 van de door het lid Dijkgraaf (SGP) ingestuurde vragen op 17 januari (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1531).
Het toezicht van de AFM is onder meer gericht op zorgvuldige behandeling van klanten. Kredietverlening aan zakelijke klanten, zoals u kunt lezen in het antwoord op vraag 6 van de door het lid Dijkgraaf (SGP) gestelde vragen, valt hier niet onder. Of in deze casus door Deutsche Bank is gehandeld conform de zorgplichteisen van de Wet op het financieel toezicht zou de AFM alleen op grond van een onderzoek kunnen vaststellen. Over mogelijke onderzoeken naar individuele instellingen kan de AFM echter geen mededelingen doen.
Bent u zich ervan bewust dat het gedwongen vertrek bij Deutsche Bank hoge kosten met zich mee kan brengen voor de klant? Bijvoorbeeld door het opleggen van boeterentes etc.? Bent u van plan hier wat aan te laten doen? Zo ja, wat? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar de antwoorden op de vragen 4 en 6 gesteld door het lid Dijkgraaf (SGP) in het eerste gedeelte van mijn brief.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat agrariërs zich op fatsoenlijke wijze kunnen blijven financieren? Bent u van plan activiteiten te ontplooien om agrarische ondernemers ook in staat te stellen om financiering te krijgen voor investeringen? Zo ja, welke?
Ja, het is van belang dat agrarisch ondernemers zich op een fatsoenlijke wijze kunnen financieren. De agrarische sector weet zelf het beste waar de knelpunten met betrekking tot financiering zitten. Zo heeft het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK) in oktober 2012 een discussiestuk over alternatieve financiering in de primaire sector opgesteld. Hierin is een inventarisatie gemaakt van de knelpunten voor de primaire sector.
Door de overheid wordt al heel veel gedaan om agrarisch ondernemerschap te stimuleren. Zo wordt door de landbouwvrijstelling fiscaal gestimuleerd om agrarische bedrijven van de ene op de andere generatie over te dragen.
Daarnaast worden agrarische ondernemers in Nederland gestimuleerd in hun bedrijfsvoering en inkomen door:
De berichten dat Deutsche Bank geen leningen meer verstrekt aan bedrijven met een omzet van minder dan 1 miljoen euro |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Deutsche Bank zegt boer de wacht aan», «DB: wij steunen renderende boer» en «Alleen «grote» boeren lening Deutsche Bank», alle uit het blad Nieuwe Oogst, waarin duidelijk wordt dat de Deutsche Bank stopt met de financiering van veel van haar klanten met een omzet van minder dan één miljoen euro per jaar?1
Ja.
Is het u bekend dat veel (agrarische) MKB-bedrijven bestaande leningen die bij de Deutsche Bank (DB) aflopen niet meer kunnen verlengen en zij ook geen nieuwe leningen meer kunnen krijgen, waardoor deze bedrijven genoodzaakt zijn te zoeken naar (uitbreiding van) financiering bij andere banken?
Het is mij bekend dat er agrarische ondernemers zijn die op dit moment niet door Deutsche Bank geherfinancierd worden. Deutsche Bank heeft in december 2012 door middel van een persbericht aangegeven zich meer te willen focussen op bedrijven en organisaties die behoefte hebben aan handelsfinanciering, ondersteuning voor internationaal betalingsverkeer en ondersteuning bij andere hoogwaardige financiële vraagstukken. Het is mij niet bekend hoeveel (agrarische) MKB-bedrijven het betreft en hoeveel daarvan geen nieuwe financiering kunnen afsluiten bij Deutsche Bank en daardoor genoodzaakt zijn op zoek te gaan naar alternatieve vormen van financiering.
Is het u bekend dat voor bedrijven vaak geen andere mogelijkheid resteert dan het overbrengen van het gehele pakket aan financiering naar een nieuwe bank, wat meestal wordt veroorzaakt doordat alle zekerheden voor de financieringen zijn ondergebracht bij DB?
Zekerheden worden aan een financier verstrekt om de gevolgen van een eventueel faillissement van de lener te beperken voor de financier. Indien de lener zekerheden verschaft aan de financier wordt het risico voor de financier minder en daarmee de rente op de financiering lager. Het verstrekken van zekerheden is daarom zowel aantrekkelijk voor de onderneming (lagere rente) als voor de financier (lager risico).
Van de precieze inhoud van de private contracten tussen ondernemers en Deutsche Bank ben ik niet op de hoogte. Over het algemeen is in het financieringscontract opgenomen welke zekerheden moeten worden verschaft. Indien het contract ontbonden wordt, of ten einde loopt, zal ook de onderliggende verschafte zekerheid ten behoeve van de financier komen te vervallen. De zekerheid kan daarna opnieuw bij een andere kapitaalverschaffer worden ondergebracht.
Het kan voorkomen dat de verschafte zekerheid niet of nauwelijks splitsbaar is. Dit doet zich bijvoorbeeld voor als het vastgoed van een onderneming dienst doet als zekerheid. Het is in dat geval praktisch vaak niet mogelijk om de zekerheid gedeeltelijk te laten vervallen indien er nog overgebleven financieringsverplichtingen lopen. Indien het onmogelijk is de zekerheden te splitsen hebben ondernemers eventueel de optie van het verschaffen van een tweede zekerheid aan de nieuwe kapitaalverschaffer. In sommige gevallen zal de ondernemer ook kunnen financieren zonder zekerheid.
Is het u bekend dat bedrijven hierdoor in de problemen kunnen komen als zij ook nog leningen hebben uitstaan bij DB waarvan de rentevastperiode nog niet is verlopen, aangezien zij die lening(en) bij DB middels een boete moeten afkopen? Erkent het kabinet dat dit voor veel bedrijven in de praktijk onmogelijk is, omdat de boete bij het voortijdig beëindigen van dergelijke leningen tienduizenden euro’s kan bedragen en vaak tot verhoging van de financiering leidt?
Het staat ondernemers en financiers, binnen de grenzen van de wet, vrij te bepalen hoe zij hun privaatrechtelijke contracten vormgeven. Het is gebruikelijk bij financiering op lange termijn om afspraken te maken over een boete indien de overeenkomst eerder dan afgesproken wordt beëindigd. Dit heeft veelal met de langetermijnplanning van de kapitaalverschaffer te maken. De kapitaalverschaffer heeft bij zijn planning rekening gehouden met de reeds afgesloten financieringscontracten. Het vroegtijdig beëindigen van financiering heeft derhalve direct invloed op de kapitaalpositie van een kapitaalverschaffer. Ik verwijs hierbij ook naar het antwoord op de vragen 4, 7 en 8 van de Kamervragen van 5 februari jl. ingediend (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1533).
Ik beschik over onvoldoende informatie om een oordeel te vellen over de concrete problemen waar individuele bedrijven zich in bevinden. Over het algemeen valt wel te stellen dat het ook niet in het belang van Deutsche Bank is om een onderneming financieel in de problemen te brengen. Deutsche Bank zal in dat geval immers ook de terugbetaling door de onderneming van nog lopende leningen in gevaar brengen. Deutsche Bank zal dan ook, zoals zij aangaf in het contact dat ik met haar heb gehad, in gesprek treden met de klant om een passende oplossing te zoeken indien de strategiewijziging de klant in de problemen brengt. Ik verwijs hierbij ook naar de antwoorden op de Kamervragen van 5 februari jl. over hetzelfde onderwerp(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1533) als deze Kamervragen.
Is de informatie juist dat DB in gesprekken met financieel adviseurs heeft aangegeven niet automatisch zekerheden mee te willen geven aan bedrijven voor het sluiten van een nieuwe lening bij een andere bank? Wat vindt u hiervan, aangezien het zonder onderpand nog moeilijker, en meestal veel duurder, is voor dergelijke bedrijven om een lening af te sluiten bij een andere bank?
Indien een ondernemer nog bestaande financiering heeft bij een bank zal deze bank in de regel geen afstand doen van de onderliggende zekerheden ten behoeve van een andere financier. Zoals eerder aangegeven bij het antwoord op vraag 3, is het voor zowel de financier als de ondernemer voordelig om te financieren met zekerheden.
Welke (juridische) mogelijkheden ziet u – al dan niet via DNB of de AFM – om de in de voorgaande vragen geschetste problematiek op te lossen?
Uit de prudentiële taak van De Nederlandsche Bank (DNB) vloeit voort dat deze toezicht houdt op onder meer de strategische keuzes van onder toezicht staande instellingen, waaronder Deutsche Bank Nederland. Hierbij kijkt DNB als prudentieel toezichthouder of de strategie en het bedrijfsmodel van een onderneming een duurzaam verdienmodel waarborgen en daarmee de stabiliteit van de instelling blijft geborgd. Aspecten die worden betrokken in dit toezicht zijn onder meer het hebben van een onderscheidende en duurzame klantpropositie, de klantbenadering en de distributiestrategie.
De beoordeling van strategie en bedrijfsmodel kan er onder omstandigheden toe leiden dat financiële instellingen aanpassingen moeten doorvoeren. Als prudentieel toezichthouder is het uitgangspunt van het toezicht van DNB het waarborgen van een duurzaam verdienmodel van onder toezicht staande instellingen. Zolang er sprake is van het naleven van de wettelijke vereisten waarop DNB toezicht houdt op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de strategische keuzes van financiële instellingen een duurzaam verdienmodel waarborgen, staat het die instellingen in beginsel vrij om accentverschuivingen te maken in de strategie.
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft als taak gedragstoezicht te houden op de financiële markten waaronder de zorgvuldige behandeling van klanten. Daarbij kan worden opgemerkt dat kredietverlening aan zakelijke klanten niet onder het toezicht van de AFM valt, maar beleggingsdienstverlening aan zakelijke klanten wel aan zorgvuldigheideisen vanuit de Wft moet voldoen. De openbaar beschikbare informatie biedt geen basis om op dit moment te veronderstellen dat de wet zou zijn overtreden.
Ik deel de mening dat in de geschetste situatie ondernemers in een lastige positie kunnen komen te verkeren, waarbij zij obstakels ondervinden om te (blijven) voorzien in hun financieringsbehoefte. Zij kunnen klem komen te zitten tussen een bank die vanwege nog lopende financiering geen afstand kan nemen van zekerheden en een nieuwe financier die zekerheden eist. Zoals u kunt lezen in mijn antwoord op vraag 4, kunnen klanten van specifiek Deutsche Bank die problemen ondervinden van de strategische keuzes van Deutsche bank terecht bij Deutsche Bank om te zoeken naar een passende oplossing. Dit is ook wat ik verwacht van een sector die zich dienstbaar naar de klant opstelt.
eHealth diensten en btw-heffing |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat zorginstelling Ksyos een naheffing van 600.000 euro over de afgelopen zes jaar heeft gekregen van de belastingdienst omdat de belastingdienst van mening is dat Ksyos btw-plichtig is? 1
De vragen betreffen een individuele aangelegenheid. Daarover kunnen in verband met de fiscale geheimhoudingsplicht geen mededelingen worden gedaan. In het antwoord op vraag 4 ga ik echter nader in op het toepassen van de btw-wetgeving ten aanzien van eHealth in het algemeen en de zogenoemde teledermatologie in het bijzonder.
Is het waar dat Ksyos diensten levert die voldoen aan de definitie van eHealth in de engere zin van NEN 8 028 en het College voor Zorgverzekeringen (CVZ)? Zo nee, waarom niet?
Het is mij bekend dat Ksyos formeel voldoet aan alle eisen die de norm NEN 8028 (Kwaliteitseisen telemedicine) voorschrijft. Voor wat betreft het CVZ is de zorg die in dit voorbeeld geleverd wordt een andere aanbiedingsvorm van te verzekeren zorg. Daarbij gaat het CVZ ervan uit dat de zorg blijft voldoen aan gestelde voorwaarden.
Kunt u toelichten op grond waarvan de activiteiten van Ksyos als btw-plichtig worden aangemerkt? Wat zijn de criteria op grond waarvan dat besluit is genomen?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen dat: «btw-heffing achterwege kan blijven met betrekking tot leveringen en diensten ter zake waarvan in de btw-wetgeving een vrijstelling is opgenomen. Zo is de gezondheidskundige verzorging van de mens door artsen vrijgesteld van btw-heffing.»? Deelt u de mening dat de diensten die Ksyos levert onder de definitie «gezondheidskundige zorg van mens door artsen is» vallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is Ksyos dan toch btw-plichtig?2
Zoals is aangegeven in de antwoorden, genoemd in deze vraag (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011/2012, nr. 105), kent de btw-wetgeving als uitgangspunt dat prestaties van ondernemers belast zijn met btw. Daarbij moeten de prestaties van iedere te onderscheiden ondernemer afzonderlijk in aanmerking worden genomen. Btw-heffing kan achterwege blijven met betrekking tot leveringen en diensten ter zake waarvan in de btw-wetgeving een vrijstelling is opgenomen. Zo is onder meer vrijgesteld van btw-heffing de gezondheidskundige verzorging van de mens door artsen, het verzorgen en verplegen van personen opgenomen in ziekenhuizen e.d. en andere diensten van ziekenhuizen.
Bij eHealth, ook wel genoemd telegeneeskunde of telemedicine, is er sprake van gebruik van informatie- en communicatietechnologieën om gezondheid en gezondheidszorg te ondersteunen of verbeteren3. eHealth is een containerbegrip dat veel verschillende vormen van toepassing kent. De gebruikte techniek, de betrokken personen of organisaties en het betreffende zorgdomein kunnen per toepassing verschillen4. De informatie- en communicatietechnologie wordt op verschillende medische terreinen toegepast, waaronder de dermatologie (teledermatologie). Die technologie stelt de huisarts in staat langs elektronische weg advies in te winnen van een dermatoloog. Daarbij ontvangt de dermatoloog via elektronische weg de patiënteninformatie en de foto’s van de huisarts. De patiënt hoeft dan niet zelf het ziekenhuis te bezoeken. De dermatoloog bekijkt de elektronische informatie en verstuurt – eveneens langs elektronische weg – zijn bevindingen, conclusies en adviezen vervolgens naar de betrokken huisarts. Die kan op zijn beurt de patiënt zelf behandelen of alsnog verwijzen naar een specialist.
Uit deze beknopte beschrijving van een bepaalde vorm van eHealth, de teledermatologie, blijkt dat daarbij verschillende ondernemers zijn betrokken. In de eerste plaats zijn dat de huisartsen en specialisten. Daarnaast is er vaak sprake van een afzonderlijk te onderkennen ondernemer die zorg draagt voor de informatie- en communicatietechnologie. Vanuit btw-perspectief gezien, zal met betrekking tot elk van die ondernemers afzonderlijk moeten worden vastgesteld wat de btw-consequenties zijn van ieders eigen prestatie(s).
In de hiervoor beschreven situatie zijn de diensten van de huisarts en de specialist vrijgesteld van btw-heffing. Het gaat hier om prestaties die zijn te kwalificeren als de gezondheidskundige verzorging van de mens en worden verricht door beoefenaren van een beroep waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. (Zie in dit verband ook onderdeel 3 van het besluit van 28 december 2012, nr. BLKB/2012/1868M, Stcrt. 28 december 2012, nr. 26812).
Het zorg dragen voor de informatie- en communicatietechnologie, zoals software, hardware, cursussen om huisartsen en medisch specialisten te leren omgaan met deze technologie, assistentie bij problemen met die technologie enz., is een handeling die niet is aan te merken als de gezondheidskundige verzorging van de mens. Het feit dat er tussen die handelingen en de gezondheidskundige verzorging van de mens door huisartsen en specialisten een bepaalde relatie bestaat, brengt niet mee dat het zorg dragen voor deze informatie- en communicatietechnologie als zodanig kan worden aangemerkt als gezondheidskundige verzorging van de mens.
Het is mij bekend dat de ondernemers die de diensten op het gebied van informatie- en communicatietechnologie verlenen overeenkomsten sluiten met zorgverzekeraars, medisch specialisten en huisartsen en daarbij overeenkomen tevens de honoraria van de betrokken specialisten en/of huisartsen bij de zorgverzekeraar te zullen declareren en door te betalen aan de betrokken medici. Of in die gevallen de medische handelingen van die medici kunnen worden toegerekend aan de ondernemer die zorg draagt voor de informatie- en communicatietechnologie wordt op dit moment nog onderzocht door de ministeries van VWS en Financiën. Ik zal u over de uitkomsten van dat onderzoek te zijner tijd nader informeren.
Zijn er meer projecten die zorgen voor betere zorg die worden belemmerd door btw-heffing? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op de vraag of er (meer) projecten voor betere zorg zijn die een belemmering ondervinden als gevolg van de toepassing van de btw-wetgeving moet ik het antwoord schuldig blijven. Daarover zijn geen nadere gegevens bekend. Wel kan in algemene zin worden opgemerkt dat btw-heffing in de zorgsector aan de orde kan komen als in een zorgketen differentiatie van werkzaamheden plaatsvindt en niet elk van de daarbij te onderscheiden partijen een handeling verricht die op zichzelf beoordeeld is aan te merken als een medische prestatie.
Welke actie gaat u ondernemen in dit geval, en in andere vergelijkbare situaties?
Zie antwoord vraag 5.