Het beperken van magnetische velden rond bestaande hoogspanningstracés |
|
Paulus Jansen |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Kema: minder magnetische straling door stoelendans in stroomnet»?1 Kloppen de beschreven feiten?
Ja, ik heb kennis genomen van het artikel. In het KEMA-rapport wordt verslag gedaan van diverse metingen voor en na fasedraaiing, ook wel aangeduid als het optimaliseren van de klokgetallen. Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat de beschreven feiten in het rapport onjuist zouden zijn.
Is de door Stedin bij Veenendaal beproefde techniek breder inzetbaar? Zo ja, voor welk deel van het hoogspanningsnet?
Het is een bekende techniek, die ook aan de orde kwam bij de vaststelling van het in 2005 door het toenmalige Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer uitgebrachte beleidsadvies inzake de blootstelling aan magnetische velden. Vanaf die tijd wordt aan provincies, gemeenten en netbeheerders geadviseerd om bij de vaststelling van streek- en bestemmingsplannen, dan wel bij wijziging in bestaande plannen of van bestaande hoogspanningslijnen, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla. Aan dit advies is zorgvuldig onderzoek voorafgegaan, o.a. ook naar mogelijke maatregelen om magneetveldzones van bovengrondse hoogspanningslijnen te versmallen. In rapporten van KEMA en RIVM2 zijn verschillende opties vastgelegd, waaronder ook fasedraaiing. Na fasedraaiing compenseren de door de hoogspanningslijn opgewekte magneetvelden elkaar maximaal. Deze techniek vergt afhankelijk van de netsituatie meer of minder aanpassingen, maar is in beginsel voor alle bovengrondse hoogspanningslijnen in Nederland toepasbaar; voor een deel van het net heeft optimalisatie al plaatsgevonden.
Wat zijn de kosten om fasedraaiing bij bestaande tracés te implementeren?
In deel 4 van de hierboven genoemde KEMA- en RIVM-rapporten zijn kengetallen aangegeven voor de kosten die gemoeid zijn met fasedraaiing. Deze bedragen per lijnstuk (mast tot mast): voor 380 kV 1 miljoen euro; voor 220 kV 0,9 miljoen euro, voor 150 kV 0,8 miljoen euro; voor 110 kV 0,7 miljoen euro, voor combilijnen 1,3 miljoen euro en voor 50 kV 0,33 miljoen euro.
Onderschrijft u dat deze techniek interessant kan zijn om de belasting door elektromagnetische velden tegen beperkte kosten aanzienlijk te reduceren? Zo ja, bent u bereid om met de netbeheerders te overleggen over een effectieve aanpak en de Kamer te berichten over de conclusies van dit overleg?
Ik zie op dit moment geen reden om de techniek van fasedraaiing toe te passen en dit netbeheerders voor te schrijven. Zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief van 8 juni 2011 inzake uitkoop en verkabeling, die van de zijde van de Kamer wordt gesteund, is er geen sprake van veiligheids- en gezondheidsaspecten die het wonen in de nabijheid van hoogspanningslijnen zouden beperken. Wel heb ik in die brief aangegeven dat de ervaring leert dat mensen niet graag in de buurt van een hoogspanningsverbinding wonen, en dat ik voor mensen die erg dichtbij een hoogspanningsverbinding wonen en dit ervaren als een grote vermindering van het woongenot een oplossing zal verkennen. Aan het eind van dit jaar zal ik uw Kamer hier nader over informeren.
Het tracé bij Nieuwe Wetering |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met de brief van de Dorpsraad Nieuwe Wetering?1
Ja, dat ben ik.
Klopt het dat het voorzorgsprincipe bij Schiphol niet wordt gehanteerd? Zo ja, kunt u aangeven wat dit voor consequenties heeft en of dit gevolgen heeft voor het tracé bij de Nieuwe Wetering?
Inmiddels heeft u van mij een brief ontvangen (verstuurd 31 oktober jl.) met het definitieve tracé ter hoogte van de gemeente Haarlemmermeer en Kaag en Braassem. Zoals is aangegeven tijdens het debat met uw Kamer op 9 juni jl. passen we het voorzorgsprincipe voor de luchtvaartveiligheid juist wel toe. Vanuit de luchtvaartveiligheid bezien is een westelijke variant altijd beter dan een oostelijke variant, omdat deze verder van de luchthaven ligt. De minister van Infrastructuur en Milieu heeft in hetzelfde debat dan ook aangegeven eventuele risico’s in relatie tot Schiphol niet op te willen zoeken. Door te verkabelen ter hoogte van de Polderbaan worden daar mogelijke restrisico’s weggenomen. Het gaat niet alleen om de veiligheid van de mensen in het vliegtuig, maar ook de veiligheid op de grond. De maatschappelijke effecten die teweeggebracht worden als een vliegtuig neerstort in een dichtbebouwde omgeving zoals de Schipholregio, kunnen enorm zijn. Indien hierbij tevens vitale infrastructuur voor de energievoorziening wordt getroffen, zullen deze effecten nog kunnen toenemen.
Zie het antwoord op de vragen 3 en 4 voor de gevolgen voor het tracé bij Nieuwe Wetering.
Kunt u aangeven hoeveel kilometer er bij de westelijke variant van de Haarlemmermeer ondergronds gaat door nog te plannen woonwijken? Hoeveel kilometer kan hiervan eventueel bovengronds in nog te bebouwen gebieden?
De verbinding wordt ondergronds gelegd ter hoogte van de kop van de Polderbaan, ter beperking van de risico’s voor de vliegveiligheid rond Schiphol. Daarnaast wordt de verbinding ondergronds gelegd langs de wijk Floriande, dus niet door de woonwijk. Als laatste wordt de verbinding onder het bebouwingslint van Rijpwetering doorgelegd tot voorbij de zogenaamde buisleidingenstrook aan de noordzijde. Daarmee is de 20 km voor verkabeling opgebruikt. Er zijn dus geen ondergrondse kilometers meer beschikbaar voor nog te bebouwen gebieden. Wegens het beperkte aantal beschikbare ondergrondse kilometers heb ik er voor gekozen deze bij bestaande woonwijken in te zetten. Overigens is er beleidsmatig ook geen aanleiding om ondergronds langs nog te plannen woonwijken te gaan: bij de ontwikkeling van nieuwe woonwijken kunnen woningen wat betreft magneetvelden op voldoende afstand van deze hoogspanningsverbinding worden gesitueerd, en tevens kan de hoogspanningsverbinding daarbij dan op landschappelijk verantwoorde wijze worden ingepast.
Hoe oordeelt u over de infrastructurele knoop bij Nieuwe Wetering? Bent u bekend met de signalen van bewoners die wijzen op verhoogde gezondheidsrisico’s? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
De verbinding ter hoogte van Nieuwe Wetering zal de dorpskern op tenminste 800 meter afstand passeren. Dit is ruim voldoende afstand wat betreft magneetvelden. De bewoners van Nieuwe Wetering spreken echter ook over de risico’s van fijnstof. In opdracht van de minister van Infrastructuur en Milieu heeft het RIVM in 2007 een literatuurstudie verricht, waarbij met betrekking tot een mogelijke relatie tussen hoogspanningslijnen en fijnstof de wetenschappelijke informatie op dit onderwerp is bestudeerd. De conclusie uit het RIVM-rapport is dat, voor zover nu bekend, de schadelijke effecten van fijnstof niet worden verergerd door hoogspanningslijnen en de daaraan gekoppelde elektromagnetische velden. Recent heeft het RIVM een update uitgevoerd van het betreffende onderzoek. Het RIVM komt daarin tot de conclusie dat de publicaties die sinds 2007 zijn verschenen, geen aanleiding geven de conclusies uit 2007 te herzien.
De bevindingen van het RIVM zijn in lijn met die van de Gezondheidsraad uit 2001 en de Wereldgezondheidsorganisatie van juni 2007.
Bent u bereid om bij bovengrondse aanleg in de Nieuwe Wetering de corridorwerking zo veel mogelijk te matigen door de meest westelijke kant van het zoekgebied bij Nieuwe Wetering te benuttenen en de aanleg zoveel mogelijk westelijk te effectueren? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief aan uw Kamer van 31 oktober jl. heb ik aangegeven een zo westelijk mogelijk tracé te hebben gekozen. Bij een meer westelijke tracering zou een (bewoonde) monumentale molen «geraakt» worden en zou de verbinding erg dicht langs buurtschap Huigsloot ten noorden van de Ringvaart lopen, wat onwenselijk is. Tijdens het bestuurlijk overleg op 28 oktober jl. hebben de gemeente Kaag en Braassem en de provincie Zuid-Holland aangegeven dat dit uiteindelijke tracé als het «next best»-tracé wordt gezien. Zij houden een voorkeur voor een ondergronds tracé in de gemeente Kaag en Braassem.
Het sluiten van NUON Helianthos |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat NUON aangekondigd heeft van plan te zijn om Helianthos te sluiten?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit een groot verlies is voor de innovatieve zonnecel PV-cel productie in Nederland?
In de zonne-energie branche vindt veel technologische ontwikkeling plaats en de variëteit in technologie is groot. De Nederlandse zonne-energie industrie draagt daar een belangrijke steen aan bij. We hebben bijvoorbeeld veel kennis en bedrijvigheid op het gebied van silicium en dunnefilm zonnecellen. Helianthos is een van de bedrijven die een eigen technologie in de markt probeerde te zetten. Helaas moet ik constateren dat er in de zonne-energie markt geen interesse is om de technologie van Helianthos te vermarkten. Uiteraard betreur ik het dat met Helianthos duurzame bedrijvigheid in Nederland verdwijnt. Dit hoort echter wel bij een hoog-technologische en zich snel ontwikkelende markt. Uiteindelijk zal niet iedere technologie of ieder bedrijf het redden. Met de verwerping van de motie Thieme over Helianthos heeft uw Kamer laten zien deze opvatting over de werking van de markt te steunen.
Hoe zijn de miljoenen investeringen van de provincie Gelderland en de Rijksoverheid de afgelopen jaren ingezet bij Helianthos en op welke wijze heeft u hier in meebeslist?
Helianthos heeft de afgelopen jaren verschillende malen subsidie ontvangen van de provincie Gelderland en de Rijksoverheid. De provincie Gelderland beheert haar eigen budgetten en met de subsidies die de provincie Gelderland aan Helianthos heeft toegekend heb ik dan ook geen bemoeienis. De subsidies vanuit de Rijksoverheid zijn toegekend voor de uitvoering van specifieke onderzoeks- en demonstratieprojecten. Veel van deze projecten zijn uitgevoerd in consortia, waarbij Helianthos één van de partners was. De subsidieaanvragen zijn altijd beoordeeld volgens door mij opgestelde criteria voor de betreffende regeling.
Wat is de rol van uw ministerie geweest, nadat NUON na de overname van het Zweedse Vattenfall er niet in slaagde om een medefinancier te vinden voor de opschaling van de productie van de flexibele zonnemodules?
Er hebben op verzoek van Nuon gesprekken plaatsgevonden. Deze betroffen de lopende subsidieverplichtingen van Helianthos in relatie tot een eventuele overname. Daar konden geen afspraken over worden gemaakt. Er is niet gesproken over nieuwe steun voor Helianthos.
Ziet u nog mogelijkheden om met Helianthos in gesprek te gaan en andere toekomstscenario’s te verkennen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Nee. Onderdeel van marktwerking en innovatie is dat er bedrijven en innovaties zijn die het uiteindelijk niet redden op de markt. Helianthos is daarvan helaas een voorbeeld gebleken. In het verleden is door het Rijk ca. € 20 mln aan subsidie toegekend aan Helianthos. De provincie Gelderland heeft daar nog ca. € 7 mln bijgelegd. Mede daardoor is samen met consortiapartners veel kennis ontwikkeld. Deze kennis is niet weg en kan ook bij andere producten van Nederlandse bedrijven gebruikt worden. Uit het feit dat Nuon niet in staat is gebleken een investeerder te vinden voor Helianthos blijkt dat de markt onvoldoende verdienpotentieel ziet in Helianthos. Ik heb geen reden om een andere afweging te maken.
Hoe zorgt u ervoor dat de opgebouwde kennis niet verloren gaat met het sluiten van NUON Helianthos?
Zoals ik al eerder aangaf zijn verschillende partijen betrokken geweest bij de technologieontwikkeling van Helianthos. Zo zijn ECN, de TU Delft en de Universiteit Utrecht betrokken geweest bij het onderzoek. Veel kennis blijft zodoende aanwezig in deze instellingen. Tevens bevat veel subsidieregelgeving regels over intellectueel eigendom. Ik onderzoek op dit moment voor het deel van de subsidie dat nog niet in rechte vaststaat wat er met de ontwikkelde kennis gebeurt. Afhankelijk van wat er met het intellectueel eigendom gebeurt, zal ik bezien of ik kan overgaan tot terugvordering van subsidie.
Deelt u de mening dat, indien Nederland de PV-markt had gestimuleerd zoals andere landen, wellicht deze beslissing voorkomen had kunnen worden?
Nee. In veel Europese landen wordt vooral de aanschaf van zonnepanelen gestimuleerd. Helianthos was nog niet in de fase dat het product aangeboden kon worden aan de markt. Juist de belofte van de Helianthos technologie dat het relatief kostenefficiënt energie op kon wekken, was een pré in de Nederlandse markt, waar zonne-energie wel gestimuleerd, maar niet overgesubsidieerd wordt. Bovendien is de zonne-energiemarkt bovenal een internationale markt en heeft het Nederlandse beleid op het gebied van uitrol van zonne-energie slechts zeer beperkt impact op de wereldmarkt voor zonnecelproductie.
Bent u bereid met de verschillende betrokken kennisinstellingen het gesprek aan te gaan hoe voorkomen kan worden dat de lopende onderzoeksprogramma’s worden gestaakt?
Uiteraard zal ik met zorg naar lopende projecten kijken. Bij lopende projecten zal ik, zoals ik ook aangeef onder vraag 6, bekijken hoe ik de kennis kan veiligstellen. Indien de projecten voortgezet kunnen worden zonder Helianthos, zonder dat de projectdoelstellingen in gevaar komen, zie ik op dit moment geen reden om onderzoeksprogramma’s te staken.
In hoeverre beïnvloedt de sluiting van Helianthos het aantal zogenaamde groene banen in Nederland?
Met de sluiting van Helianthos gaan ca. 62 arbeidsplaatsen verloren. Nuon zoekt voor de 50 medewerkers in vaste dienst een positie elders binnen Nuon/Vattenfall.
In hoeverre doorkruist de sluiting van Helianthos uw beleid met betrekking tot de topsectoren?
Het topsectorenbeleid is er op gericht om de markt de ruimte te geven en te faciliteren. Het is er niet op gericht om te sturen op welke bedrijven en technologieën overleven in de markt. In dit geval heeft de markt een duidelijk signaal afgegeven door niet door te investeren in Helianthos, waar ik niet tegenin wil gaan.
Hoe denkt u met het huidige beleid de concurrentie met het buitenland aan te gaan om de huidige innovatieve PV-industrie in Nederland te behouden en investeerders te overtuigen de ontwikkeling van een PV-industrie in Nederland te steunen?
Nederland heeft een sterke innovatieve PV-industrie. Onze kennispositie is sterk. Veel bedrijven, waarvan er bijvoorbeeld een sterk cluster is gevormd rond Eindhoven, draaien goed mee op de wereldmarkt. Juist die bedrijven, die in een competitieve wereldmarkt het hoofd boven water kunnen houden, vormen een goede basis om ook in de toekomst een sterke zon-PV sector te kunnen behouden. Het bedrijvenbeleid (kamerstuknr. 32 637, nr. 15) zoals ik dat aan uw kamer heb gestuurd op 13 september, zorgt ervoor dat bedrijven ook de ruimte krijgen om te ondernemen.
De toespraak “De missie van het rentmeesterschap” |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Klopt het dat u in uw toespraak van 24 augustus jl. definitief afstand hebt genomen van windenergie op zee? Zo nee, waarom niet?1
Nee. Ik heb gezegd dat de verleende subsidie beter op andere wijze had kunnen worden besteed. Dat laat onverlet dat windenergie op zee op termijn en na noodzakelijke kostenverlagingen wel degelijk van belang kan zijn voor Nederland.
Is er sprake van voortschrijdend inzicht bij u nu de heer Van der Veer, in zijn hoedanigheid als boegbeeld van de topsector Energie, zegt dat we deze vier miljard euro nooit hierin hadden moeten steken en u duidelijk aangeeft dat u «dit mooi gezegd vindt»? Zo nee, waarom niet?
Nee, de heer Van der Veer heeft in zijn advies als boegbeeld aangegeven, dat windenergie op zee een potentieel belangrijke sector is voor de verdiencapaciteit van Nederland. En met de heer Van der Veer ben ik van mening dat windenergie op zee nu nog te duur is om een volwaardige rol te spelen in de Europees afgesproken doelstelling voor duurzame energie in 2020.
Deelt u de mening dat deze «nieuwe inzichten» aanleiding zijn om geen subsidie meer te steken in offshore windenergieprojecten en nu op echte innovatie in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Conform het Regeer- en gedoogakkoord zet dit kabinet wat exploitatiesubsidies betreft in op de goedkoopste vormen van duurzame energie. Daartoe is de SDE-regeling omgevormd tot een SDE+-regeling, waarin alle vormen van duurzame energie met elkaar concurreren. Het is niet te verwachten, dat windenergie op zee binnen afzienbare termijn mee kan concurreren in de SDE+. Innovatie wordt gestimuleerd via het bedrijfslevenbeleid in de topsector energie.
Over het bericht ‘Verhagen ziet vergunning kolencentrale alsnog komen’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennis kunnen nemen van het bericht «Verhagen ziet vergunning kolencentrale alsnog komen»?1
Ja.
Waarom besloot u zo kort na de uitspraak van de Raad van State al dat de bouw van de kolencentrale in de Eemshaven door kan gaan? Had u de uitspraak op dat moment al bestudeerd?
Besluiten over de doorgang van de bouw van kolencentrale zijn genomen door het bevoegd gezag, in dit geval de provincie. Ik heb slechts aangegeven er vertrouwen in te hebben dat de uitkomsten van de nadere onderzoeken geen aanleiding zullen zijn een nieuwe vergunning te weigeren, wanneer in deze onderzoeken rekening wordt gehouden met de opmerkingen van de Raad van State. Of deze verwachting werkelijkheid wordt, moet ook ik afwachten.
Deelt u de mening dat een biomassacentrale een geschikt en relatief schoon alternatief is voor de in de Eemshaven geplande kolencentrale?
De vergunning is vernietigd op grond van de effecten van de bouw en het gebruik van de centrale op de natuurwaarden in de omringende gebieden. In elke vergunningprocedure voor bouwprojecten op deze locatie is een zorgvuldige afweging van effecten op natuur en milieu vereist. Het is niet aan mij om uitspraken te doen over deze afweging, noch over eventuele alternatieven voor het voorliggende bouwplan.
Deelt u de mening dat de kwetsbare natuur in het Waddengebied beschermd dient te worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om alternatieven voor de kolencentrale te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de uitspraak van de Raad van State een goed moment is voor bezinning over de Nederlandse energiepolitiek, waarbij we onszelf de vraag moeten stellen of we een vervuilende kolencentrale willen bouwen of dat we echt werk gaan maken van schone energie?
Het energiebeleid dat de regering voorstaat is verwoord in het Energierapport 2011. Centraal hierbij staat dat het aan marktpartijen is om te investeren in energie en dat dit kabinet hecht aan diversificatie van energiebronnen, mede met het oog op voorzieningszekerheid en een betaalbare energievoorziening. Ik zie geen reden dit beleid te wijzigen. Onderdeel van het kabinetsbeleid is en blijft dat vergunningaanvragen moeten voldoen aan de vigerende wet- en regelgeving, waaronder die van natuur. Duurzame energie stimuleert dit kabinet fors via onder meer de SDE+-regeling.
Bent u bereid om in gesprek te treden met RWE/Essent en het bevoegd gezag in Groningen over alternatieven voor de kolencentrale?
Een gesprek met initiatiefnemers en de provincie is niet aan de orde. Zoals ik aangaf in het antwoord op de vragen 3 en 4 is het niet aan mij om uitspraken te doen, dan wel in overleg te gaan over eventuele alternatieven.
Het gasnetwerk |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Paulus Jansen |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de voorzitter van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid dat er onvoldoende is gedaan met de adviezen van de onderzoeksraad aangaande het wegnemen van risico’s in ons gasnetwerk?1
De heer Joustra vraagt aandacht voor de rapporten van de Onderzoeksraad. Ik ben het echter niet eens met zijn stelling dat er onvoldoende is gedaan met de adviezen van de Onderzoeksraad. Naar aanleiding van het rapport «Grijs gietijzeren gasleidingen, Een onderzoek naar aanleiding van de gasexplosie Haarlemmer Houttuinen Amsterdam, 9 maart 2008» van 28 april 2009 en de daarbij behorende aanbevelingen van 6 juli 2009 zijn de volgende acties ondernomen:
Waar in Nederland is het risico op ongelukken het grootst? Hoeveel mensen wonen in een gevarenzone? Hoe groot is de kans dat er een gasexplosie ontstaat vanwege de verouderde gietijzeren leidingen?
Voor grijs gietijzeren leidingen is er ten opzichte van andere materialen een additioneel risico indien die leidingen in niet-geconsolideerde grond liggen en die grond wordt geroerd ten gevolge van transport van zwaar verkeer of door de bouw of bemaling van diepe bouwputten. Doordat de grond op veel plaatsen wordt geroerd, is het aantal breuken per km grijs gietijzerleiding ruim vijf maal hoger dan in niet-brosse transportleidingen. Vandaar ook de noodzaak tot sanering.
Spreekt wat u betreft uit de snelheid van handelen door netbeheerders voldoende gevoel voor urgentie om de risico’s van de verouderde gietijzeren gasnetwerken weg te nemen? Zo nee, hoe gaat u dat gevoel van urgentie vergroten? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten mede in het licht van de snelheid waarmee de verouderde netwerken in Frankrijk en Engeland zijn vervangen?
De realisatie van de plannen voor de vervanging van grijs gietijzer zijn voldoende ambitieus, gegeven de omstandigheden waarin door gasnetbeheerders eerst op de meest risicovolle plaatsen wordt gewerkt aan de sanering van het grijs gietijzer. Daarover zijn afspraken gemaakt met de netbeheerders en SodM ziet toe dat deze afspraken worden nagekomen. Op dit moment zie ik geen aanleiding om de gemaakte afspraken te herzien.
De Nederlandse situatie is niet één op één te vergelijken met Frankrijk en Groot-Brittannië, maar ook in Groot-Brittannië is een eerste periode van vijf jaar voor het opheffen van de meest risicovolle locaties voorzien en een periode van 30 jaar voor het opheffen van de overige risicovolle locaties.2
Hebben alle netbeheerders inmiddels een risico-inventarisatie afgerond? Zo nee, welke netbeheerders hebben nog geen inventarisatie en waarom niet?
Ja, alle gasnetbeheerders hebben hun risico-inventarisatie afgerond.
Hebben alle netbeheerders een plan van aanpak voor het vervangen van de gietijzeren gasleidingen op basis van die risico-inventarisatie? Zo nee, welke netbeheerders hebben nog geen plan van aanpak en waarom niet? Zo ja, kunt u per netbeheerder aangeven op welk moment in de tijd zij alle gietijzeren gasleidingen hebben vervangen?
Ja, alle gasnetbeheerders hebben een plan van aanpak voor het vervangen van de gietijzeren leidingen op basis van hun risico-inventarisatie.
Een aantal kleine netbeheerders zal hun aandeel in deze risicovolle leidingen binnen zes jaar na 2010 hebben gesaneerd. De sanering door de overige netbeheerders, zoals de drie grote beheerders Enexis, Stedin en Liander, wordt risicogericht uitgevoerd, waardoor de meest risicovolle leidingen het eerst vervangen worden, te weten ruim 2000 km in zes jaar na 2010. Na 30 jaar, in 2 041, zal 95% van het brosseleidingenbestand zijn vervangen. Het restant betreft grijs gietijzeren leidingen in minder breukgevoelige omstandigheden.
Hoeveel van de geïnventariseerde knelpunten in het hoofdgasnetwerk zijn inmiddels door de gasunie opgelost? Hoeveel knelpunten moeten nog worden weggenomen?
Het Telegraaf-artikel geeft aanleiding tot misverstanden. Bij het artikel werd een kaartje van het Gasunie hoofdtransportnet afgedrukt. Dit kaartje zet de lezer op het verkeerde been omdat het onderzoek van het OVV waaraan wordt gerefereerd alleen betrekking heeft op regionale gasnetwerken. Op het kaartje van Gasunie’s hoofdtransportnet dat werd afgebeeld komen geen leidingen voor van «grijs gietijzer», want er zijn helemaal geen grijs gietijzeren leidingen in het hoofdtransportnet.
Ligt de Gasunie daarmee nog op schema om tijdig te voldoen aan het wegnemen van de risico’s in het hoofdgasnetwerk? Zo nee, wat is de oorzaak van de vertraging?
Niet van toepassing, zie mijn reactie op vraag 6.
Het bericht 'Bonaire zonder stroom' |
|
René Leegte (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Bonaire urenlang zonder stroom» en «Bonaire zonder stroom»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat de betalingsachterstand van het distributiebedrijf WEB aan de energieproducent Ecopower zo groot is geworden dat de stroomvoorziening op Bonaire niet langer gegarandeerd is? Hoe rijmt deze situatie met de leveringsplicht van WEB?
De betrokken partijen zijn al snel na de start van Ecopower in augustus vorig jaar met elkaar in conflict gekomen over de manier waarop kosten van elektriciteitsproductie doorberekend kunnen worden op basis van de Power Purchasing Agreement (PPA). Dit verschil van interpretatie is de reden dat WEB de rekeningen van Ecopower voor geleverde elektriciteit niet volledig en met vertraging betaalt. Ecopower stelt hierdoor voortdurend in liquiditeitsproblemen te verkeren waardoor de (tijdige) aanschaf van brandstof voor de dieselgeneratoren regelmatig in gevaar komt. Partijen zijn er niet in geslaagd het conflict binnen een redelijke termijn tot een oplossing te brengen. Noch hebben ze tussenkomst van arbiter of rechter ingeroepen.
Het staken van de levering als gevolg van het conflict verdraagt zich niet met de leveringsplicht.
Daar u in uw antwoorden op vragen van het lid van Gent (GroenLinks) van mei 2011 aangeeft dat u vertrouwt dat de betrokken partijen op Bonaire hun verantwoordelijkheid zullen nemen zodat de voorzieningszekerheid niet in het geding komt en dat het niet leveren van stroom voorkomen wordt,2 kunt u aangeven of u dit vertrouwen nog steeds heeft? Zo ja, kunt u aangeven waarop dit vertrouwen is gebaseerd? Zo nee, wat voor actie gaat u ondernemen?
Het verschil van mening tussen beide partijen over leverings- en betalingsvoorwaarden van elektriciteit blijkt hardnekkig, en ik heb helaas moeten vaststellen dat de situatie op Bonaire is geëscaleerd. Ik heb de partijen daarom aangeboden te assisteren in een bemiddelingspoging, waarop zowel Ecopower als WEB constructief heeft gereageerd. De initiële resultaten van de bemiddeling zijn positief. Beide partijen zijn gecommitteerd om een structurele oplossing te vinden voor de ontstane problemen en starten daartoe van 5 tot 19 september 2011 een proces van onderlinge gesprekken. Indien op 19 september a.s. nog geen overeenstemming is bereikt, dan wordt een bindende arbitrageprocedure opgestart die uiterlijk 7 november a.s. zal dienen te zijn afgerond.
Hebben mensen risico’s gelopen vanwege het uitvallen van de stroom bij bijvoorbeeld belangrijke publieke voorzieningen? Kunt u tevens aangeven of bedrijven en/of particulieren schade hebben geleden door de langdurige stroomuitval op Bonaire? Wie is verantwoordelijk voor de eventueel geleden schade?
Burgers en bedrijven moeten kunnen rekenen op continuïteit van de elektriciteitsvoorziening. Elke onderbreking levert niet alleen ongemak en hinder op, maar kan ook voor risicovolle situaties zorgen. Voor zover nu kan worden nagegaan, hebben zich tijdens de laatste stroomonderbreking geen gevaarlijke situaties voorgedaan. Indien sprake is van schade voor particulieren en bedrijven, kunnen zij zich richten tot WEB, waarmee zij een contract hebben voor de levering van energie. Stroomuitval komt in Bonaire voor kortere en langere periodes helaas met enige regelmaat voor. De meeste belangrijke publieke voorzieningen hebben daarvoor maatregelen getroffen en beschikken over een generator. Daarbij moet worden aangetekend dat een generator een noodvoorziening is en niet als substituut kan dienen voor een reguliere en betrouwbare stroomvoorziening.
Welke verantwoordelijkheid hebben de Gezaghebber en de Eilandsraad ten aanzien van de energievoorziening en de betaling van rekeningen? Welke verantwoordelijkheid heeft de rijksoverheid ten aanzien van de energievoorziening?
De gezaghebber heeft een verantwoordelijkheid voor het handhaven van de openbare orde en heeft met het oog daarop ingegrepen op basis van artikel 178 van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De betaling van de rekening van Ecopower door de overheids-NV WEB is privaatrechtelijk geregeld in de PPA.
Op grond van de Wet Elektriciteitsconcessies BES zijn de Bestuurscolleges van Bonaire, Saba en Sint Eustatius bevoegd om een concessie te verlenen voor de productie van elektriciteit. De Rijksoverheid heeft derhalve geen directe verantwoordelijkheid voor de opwekking van energie in Caribisch Nederland.
Is een investering op Bonaire, zoals een investering in Ecopower, een risico voor investeerders door het gebrekkig betalen van rekeningen? Lopen Bonaire en mogelijk ook Saba en Sint Eustatius het risico dat vanwege het slechte betalingsgedrag er geen of minder investeringen meer worden gedaan?
Het gaat hier voorshands om een individueel geval en het lijkt onwaarschijnlijk dat dit geschil van invloed zal zijn op andere investeringsbeslissingen in Bonaire, Saba of Sint Eustatius.
Deelt u de mening dat de stroomvoorziening in heel Nederland, dus inclusief de BES-eilanden, ten alle tijden gegarandeerd moet zijn? Zo ja, bent u bereid om erop toe te zien dat de stroomvoorziening op Bonaire in de toekomst gegarandeerd is? Zo nee, waarom niet?
Ja, de elektriciteitsvoorziening is van vitaal belang voor de gemeenschap op Bonaire. Deze dient dan ook te zijn verzekerd, net zoals dat in heel Nederland het geval is. Verder is van belang dat, gegeven de schaal en het insulaire karakter van het eiland, verstoringen minder goed zijn op te vangen dan in Europa. Het lokale bestuur heeft een primaire verantwoordelijkheid voor de stroomvoorziening. Naast het eerder genoemde initiatief inzake bemiddeling tussen beide partijen, zal ik bezien of nadere regulering bij kan dragen aan een zekere, betaalbare en duurzame elektriciteitsvoorziening.
Verouderde gasleidingen die tikkende tijdbommen in de Nederlandse bodem zijn |
|
Roland van Vliet (PVV), Richard de Mos (PVV), André Elissen (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Gasnet op springen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de stelling dat hopeloos verouderde gashoofdleidingen tikkende tijdbommen in de Nederlandse bodem zijn?
Het is onjuist om te spreken over gashoofdleidingen. Het onderzoek van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV) heeft alleen betekenis voor regionale gasnetwerken. Naar aanleiding van het OVV-rapport hebben de regionale netbeheerders in 2010 elk hun brosse leidingen geïnventariseerd en een risicoanalyse gemaakt, vervolgens hebben zij in goede afstemming met Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) plannen opgesteld om tot versnelde sanering te komen. Het vervangen van alle brosse leidingen is een complexe, tijdrovende en kostbare operatie. Eerst zullen daarom de meest kwetsbare en dus risicovolle leidingen worden vervangen (binnen 5 jaar). Dit betreft met name de sanering van leidingen in stedelijke gebieden. SodM heeft deze plannen in maart 2010 gepresenteerd aan de Onderzoeksraad. SodM houdt toezicht op de uitvoering van de plannen.
Bent u bereid om in de toekomst naast milieueffectrapportages ook rampeneffectrapportages in te voeren? Zo nee, welke bestaande onderzoeken voorkomen dat er rampen of zware ongevallen ontstaan door verouderde gasleidingen? Als bestaande onderzoeken voldoen, waarom schoten deze dan tekort (blijkens de in het artikel genoemde explosie op 9 maart 2008)?
Op grond van de MR Kwaliteitsaspecten netbeheer elektriciteit en gas zijn netbeheerders verplicht om periodiek te rapporteren over hun prestaties en beleid aangaande veiligheid in kwaliteits- en capaciteitsdocumenten (KCD’s).
In de KCD’s moeten netbeheerders o.a. rapporteren over hun assetmanagement, de resultaten van de risicoanalyse en welke maatregelen worden genomen teneinde de risico’s te beperken. Hierop wordt toegezien door SodM.
Volledige zekerheid geven dat er geen enkele kans is op een ramp of zwaar ongeval is niet realistisch. Wel kunnen maatregelen worden genomen om die risico’s zoveel mogelijk te beperken.
De vereisten van het kwaliteits- en capaciteitsdocument zijn aangescherpt in de Regeling kwaliteitsaspecten netbeheer elektriciteit en gas; deze is op 1 juli 2011 in werking getreden. Daarnaast is er een AMvB Veiligheid (beoogde inwerkingtreding eind 2011) waarin de netbeheerders een zorgplicht hebben om het transport van gas en het daarmee samenhangende beheer van het gastransportnet zodanig in te richten dat dit veilig is voor mens en milieu. Aan deze zorgplicht wordt invulling gegeven door een veiligheidsmanagementsysteem.
Vindt u dertig jaar een acceptabele periode om alle gevaarlijke gasleidingen te vervangen? Zo ja, waarom is dat acceptabel en wat zijn de risico's?
Het saneren van de grijs gietijzeren leidingen is de verantwoordelijkheid van de netbeheerders. Een aantal kleine netbeheerders zal hun aandeel in deze risicovolle leidingen binnen zes jaar na 2010 hebben gesaneerd. De sanering door de overige netbeheerders, zoals de drie grote beheerders Enexis, Stedin en Liander, wordt risicogericht uitgevoerd, waardoor de meest risicovolle leidingen het eerst vervangen worden, te weten ruim 2000 km in zes jaar na 2010, en leidingen met een lager risicoprofiel in de jaren daarna. In 2041, zal 95% van het brosseleidingenbestand zijn vervangen. Het restant betreft grijs gietijzeren leidingen in minder breukgevoelige omstandigheden.
Heeft u het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid uit 2009 voldoende serieus genomen? Zo ja, welke stappen heeft u sindsdien gezet?
Naar aanleiding van dit rapport zijn de volgende acties ondernomen:
Hoe beoordeelt u de oproep van Tjibbe Joustra «Overheid, doe iets met onze rapporten!»?
In de Rijkswet Onderzoeksraad voor Veiligheid zijn artikelen opgenomen over de wijze waarop met de aanbevelingen van de Raad omgegaan dient te worden (artikel 73 t/m 76). Het komt er op neer dat bestuursorganen en andere organen binnen een jaar het standpunt over de aan hen gerichte aanbevelingen schriftelijk kenbaar maken aan de minister die dit aangaat, met afschrift aan de Onderzoeksraad. De minister van Veiligheid en Justitie stuurt jaarlijks naar de Staten Generaal een overzicht van de aanbevelingen van de Raad, de standpunten en de wijze waarop aan de aanbevelingen gevolg is gegeven (Tweede Kamer 2009–2010, 29 668, nr. 29 d.d. 15 februari 2010).
Hoe zijn, wat de vervanging van de 10 000 kilometer gietijzer betreft, de verantwoordelijkheden verdeeld tussen de verschillende overheden, de semipublieke sector en het bedrijfsleven?
De verantwoordelijkheid voor de gietijzeren buisleidingen ligt primair bij de netbeheerders. Deze hebben de wettelijke plicht om het net zodanig in te richten dat dit veilig is voor mens en milieu. Toezicht, opdat de netbeheerders deze taak deugdelijk invullen, wordt uitgevoerd door SodM. SodM kan eventueel een beroep doen op de Energiekamer om handhavinginstrumenten in te zetten zoals een bindende aanwijzing.
Zijn de grote problemen waar Nederland nu mee geconfronteerd is het gevolg van privatisering?
Het vervangen van brosse buisleidingen houdt geen enkel verband met de privatisering. De netten worden beheerd door publieke netbeheerders.
Verwacht u dat er door het onderschatten van deze problematiek negatieve gevolgen voor de Noord/Zuidlijn zullen ontstaan?
Bij het aanleggen van de Noord/Zuidlijn in Amsterdam wordt reeds vooruitlopend op de bouwwerkzaamheden het grijs gietijzeren gasnet vervangen. Hierdoor wordt handig gebruik gemaakt van de bestaande bouwactiviteiten en worden de overlast en de kosten die gepaard gaan met het vervangen van de buisleidingen beperkt.
Het bericht "Ombudsman: Rijk te positief over windmolens" |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht over de Nationale ombudsman die oordeelt dat het Rijk te positief is over windmolens wegens het niet vermelden van kritische rapporten over windenergie op de website www.windenergie.nl?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze kritische rapporten, mede door eerdere Kamervragen van ondergetekende, al langere tijd bekend waren?2 3
Ja.
Kunt u aangeven waarom deze rapporten aanvankelijk niet zijn vermeld op de website www.windenergie.nl?
De discussie betreft de vraag in welke mate grootschalige elektriciteitsproductie uit windenergie inpasbaar is in het elektriciteitssysteem. In sommige onderzoeken wordt geconcludeerd dat deze grens bij 6 000 MW windvermogen ligt, andere onderzoeken zien deze grens pas bij 12 000 MW. Gezien het huidige opgestelde windvermogen (ca. 2 200 MW) is deze systeemgrens nog niet direct in zicht.
Voor de website windenergie.nl werd daarom de redactionele keuze gemaakt om de discussie slechts kort aan te roeren en daarbij één link op te nemen, en wel naar een recent proefschrift (2009) over de grootschalige inpassing van windenergie (Bart Ummels, Power System Operation with Large-Scale Wind Power in Liberalised Environments).
Inmiddels zijn op de website verwijzingen naar meerdere onderzoeksrapporten opgenomen.
Deelt u de mening dat, bij de keuze voor windenergie, er beslissingen moeten worden genomen gebaseerd op alle onderzoeken en niet alleen op die onderzoeken die een positief beeld schetsen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Rendementsverlies van elektriciteitscentrales bij inpassing van windenergie |
|
René Leegte (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Rijk te positief over windmolens»?1
Ja.
Is het waar dat de informatie op de website www.windenergie.nl is aangepast na een klacht bij de nationale ombudsman, waaruit blijkt dat elektriciteitscentrales vaker en sterker moeten op- en afregelen (of aan- en afschakelen) door het fluctuerende aanbod windenergie en de elektriciteitscentrale dus minder efficiënt wordt? Zo ja, klopt de informatie op de website www.windenergie.nl dat de CO2-besparing afneemt naarmate de efficiëntie van de elektriciteitscentrale afneemt? Wat betekent het inpassen van windenergie voor het brandstofrendement van de klassieke energiecentrales in Nederland?
Ja. Naar aanleiding van een klacht bij de Nationale ombudsman is in augustus 2010 een tekst op de site www.windenergie.nl opgenomen waaruit blijkt dat de CO2-reductie van windenergie wordt verminderd doordat bestaande elektriciteitscentrales door het fluctuerende windaanbod vaker en sterker moeten op- en afregelen. Naar aanleiding van een aanbeveling van de Nationale ombudsman zijn er op de website www.windenergie.nl extra links toegevoegd naar onderzoeksrapporten die o.a. de vraag beschouwen hoe groot het windvermogen is dat inpasbaar is in het Nederlandse elektriciteitssysteem. Voor het effect op de CO2-besparing verwijs ik naar het antwoord op vraag 3 hieronder.
Klopt de informatie dat de variaties in de stroomvraag opgevangen gaan worden door zogenaamde «piekscheerders», gasturbines die binnen enkele minuten kunnen opstarten en snelle belastingvariaties kunnen volgen met een brandstofrendement van tussen de 25% en 30%? Zo nee, hoe worden de variaties in de stroomvraag opgevangen en wat is het brandstofrendement van de betreffende installaties?
«Piekscheerders« met een relatief hoog energieverbruik worden gebruikt bij hoge pieken in de vraag en worden slechts enkele uren per jaar ingezet.
In reactie op eerdere kamervragen (o.a. 2011Z05854 vraag 2 en 3 en 2011Z07429 vraag 3) is aangegeven dat de continu veranderende vraag naar elektriciteit en het wisselende aanbod van windenergie noodzaken tot het per seconde in balans houden van de vraag en het aanbod. Dat geschiedt door het op- en afregelen van draaiende centrales. Het nadelige effect van windstroompieken op de efficiency van het Nederlandse stroomproductiepark en daarmee de CO2-reductie is ten hoogste 2 tot 3 procent.
Kan het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) de huidige rekenmethode blijven handhaven waarbij de CO2-besparing wordt berekend aan de hand van de hoeveelheid opgewekte kilowatt uren windenergie en er sprake is van een lineaire afname van CO2 door het inpassen van windenergie? Zo nee, op welke wijze kan het CBS op een juiste wijze verslag leggen over de CO2-besparing door het opwekken van energie met windenergie.
De rekenmethodes die het CBS hanteert voor de CO2-berekeningen zijn vastgelegd in het zgn. Protocol Monitoring Duurzame energie2. Volgens dat Protocol wordt de vermeden CO2 per eenheid hernieuwbare elektriciteit uitgerekend door een vergelijking te maken met het gemiddelde rendement van alle Nederlandse elektriciteitscentrales. Daarbij wordt vooralsnog geen rekening gehouden met mogelijke substitutie-effecten.
Ten eerste omdat deze effecten nu nog zeer laag worden ingeschat, ten tweede omdat deze niet eenvoudig en eenduidig zijn vast te stellen. Daarbij spelen onder andere de fluctuerende windomstandigheden een belangrijke rol.
In zijn algemeenheid merk ik daarbij op dat het Protocol geregeld tegen het licht wordt gehouden en kan worden gewijzigd indien daar aanleiding voor is. Mocht in de toekomst blijken dat de invloed van substitutie-effecten op de cijfers toeneemt, dan kan worden overwogen om het protocol op dat vlak aan te passen, indien zulks de eenvoud van het Protocol niet schaadt.
Het huidige protocol is overigens volledig in lijn met de Europese richtlijn ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (2009/28/EG).
Zijn er mogelijke beleidsconsequenties naar aanleiding van de aangepaste informatie op de website www.windenergie.nl en het feit dat er sprake is van negatieve rendementseffecten bij het inpassen van windenergie en andere technieken voor het opwekken van duurzame energie? Zo ja, kunt u aangeven wat de mogelijke gevolgen kunnen zijn?
Het bericht "Gasunie moet 1,7 afwaarderen" |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Gasunie moet mogelijk 1,7 miljard afboeken»?1
Ja.
Is het waar dat Gasunie nu al 900 miljoen euro heeft moeten afboeken en is de inschatting correct dat dit zou kunnen oplopen tot 1,7 miljard euro? Zo nee, wat zou dan een accurate schatting zijn van de maximale afschrijving?
Ja, op basis van de thans beschikbare informatie over de ontwerpmethodebesluiten van de NMa heeft Gasunie € 900 miljoen afgeboekt. Indien de definitieve besluiten niet substantieel wijzigen ten opzichte van het huidige ontwerp en de geschatte terugbetalingsverplichting van circa 1 miljard euro in stand blijft, dan zal Gasunie genoodzaakt zijn om nog eens circa € 800 miljoen af te boeken in 2011.
Wat zou de impact van zowel de gedane als de mogelijke maximale afschrijving kunnen zijn voor de overheid, maar daarnaast (eventueel indirect) voor particulieren en bedrijven?
De afboekingen leiden tot een eenmalig verlies voor Gasunie over 2011. Over het boekjaar 2011 zal in 2012 geen dividend aan de Staat als aandeelhouder worden uitgekeerd. Deze dividendderving komt ten laste van de Rijksbegroting.
Verder gaat de afboeking via een nettoverlies ten laste van het eigen vermogen van Gasunie, waardoor de balansverhoudingen verslechteren. Dit kan het aantrekken van nieuwe financiering duurder maken. Om de kredietwaardigheid van Gasunie op voldoende niveau te houden, zullen toekomstige investeringen nog eens goed tegen het licht gehouden worden of zal mogelijk nieuw eigen vermogen moeten worden aangetrokken. Verder zal een eventuele verlaging van de transporttarieven ertoe leiden dat de toekomstige cash flows en de winstgevendheid van Gasunie structureel lager uitvallen met een negatief effect op het dividend en daarmee de waarde van de onderneming. Een en ander impliceert dat de Staat en de Rijksbegroting financieel geraakt worden.
Een gevolg van de ontwerpmethodebesluiten is dat Gasuniedochter GTS aan haar klanten (voornamelijk energiehandelaren, grootverbruikers van gas, industrieën, elektriciteitsbedrijven en transitpartijen, uit binnen- en buitenland) lagere tarieven in rekening zal moeten brengen dan waarmee rekening gehouden was op basis van het vorige, door de rechter vernietigde methodebesluit. Een deel van dit voordeel komt dus bij buitenlandse afnemers terecht. De NMa keert met de ontwerpmethodebesluiten terug naar het niveau van de eerder – in 2005 – vastgestelde parameters. De verlaging zal met terugwerkende kracht gelden voor de tarieven vanaf 2006. De NMa heeft aangegeven dat het verschil moet worden terugbetaald door dit in mindering te brengen op de toekomstige tarieven. De NMa moet de omvang van de terugbetalingsverplichting nog vaststellen. Het is aan de bedrijven die profiteren van de lagere tarieven of zij dit voordeel willen doorgeven aan hun klanten. Bij goede marktwerking mag verwacht worden dat dit voordeel door concurrentiedruk uiteindelijk bij de klant terecht komt. Maar daartoe bestaat geen formele wettelijke verplichting. Wel kent de wet voor leveranciers aan kleinverbruikers een vorm van tarieftoezicht. Wanneer de NMa vaststelt dat de marges op de levering aan kleinverbruikers te hoog zijn, kan zij voor deze leveranciers maximum leveringstarieven vaststellen. Het effect op de gasrekening van burgers zal overigens beperkt zijn omdat de transporttarieven van GTS slechts enkele procenten van de totale gasrekening uitmaken.
Kan de afschrijving effect hebben op het onderhoud en de modernisering van het Nederlandse gasnetwerk?
GTS heeft aangegeven dat de geplande uitgaven voor de instandhouding en modernisering van het gasnet onder druk kunnen komen te staan als de ontwerpmethodebesluiten ongewijzigd blijven. GTS heeft echter de wettelijke taak om het gasnet veilig en integer te beheren. De veiligheid van het net kan en mag daarbij niet in het gedrang komen. De kosten van onderhoud zijn in de door de NMa vastgestelde tarieven meegenomen.
Hoeveel geld wordt, ten aanzien van de modernisering, van het gasnetwerk de komende jaren uitgetrokken voor het klaar maken voor «vergroening» van het Nederlandse gasnetwerk?
Vergroening van gas staat in eerste instantie in het teken van de vergroening van de productie van gas. Groen gas is biogas van aardgaskwaliteit dat in het bestaande gasnet kan worden ingevoed. De productie van groen gas stimuleer ik met de SDE+. Van het budget van de SDE+ van 2011 gaat waarschijnlijk een flink deel naar groen gas; de beoordeling van de SDE+ aanvragen vindt momenteel nog plaats.
Netbeheerders hebben op grond van de Gaswet de verplichting om invoeders en afnemers van gas aan te sluiten. Dit geldt voor alle projecten, dus ook voor projecten die samenhangen met de vergroening van het Nederlandse gasnetwerk. Groen gas maakt gebruik van het bestaande gasnet en mede hierdoor is groen gas een relatief kosteneffectieve vorm van duurzame energie. Naast de investeringen in de productie-installaties, aansluitleidingen en opwerk- en invoedinstallaties, zijn er geen specifieke investeringen voor vergroening van de infrastructuur zelf. Wel wordt gewerkt aan een innovatie die meer bestaande gasnetten geschikt kan maken voor de invoeding van groen gas. Veel decentrale gasnetten zijn momenteel niet geschikt voor invoeding omdat de vraag naar gas op het betreffende net – met name in de zomer – soms lager is dan de productie van de vergistingsinstallatie. Er kan op dat gasnet dan niet, of minder dan noodzakelijk voor een goede businesscase, worden ingevoed. Door het gas over te storten naar een hoger net, wordt het lagere net wel geschikt voor invoeding. Voor de ontwikkeling van groen gas kan dit een belangrijke ontwikkeling zijn. Op dit moment ben ik in overleg met de sector over de mogelijkheden en kosten van overstort.
Welk effect hebben respectievelijk de gedane en potentiële afschrijving op het in het artikel in het bijzonder aangehaalde project Gasrotonde?
Vele partijen werken aan de realisatie van de verschillende onderdelen van de gasrotonde. Gasunie is een van deze partijen. Gasunie heeft bij de bekendmaking van de afschrijving aangegeven dat door de ontwerpmethodebesluiten van de NMa de haalbaarheid van nieuwe investeringen onder druk komt te staan. Een gevolg van de ontwerpmethodebesluiten van de NMa is dat Gasunie de komende jaren minder middelen heeft om te investeren in projecten in het kader van de gasrotonde. Wel heeft Gasunie in juni besloten om, ondanks de onzekerheid over het reguleringskader, te investeren in uitbreidingen van haar gastransportnetwerk (ter waarde van een half miljard euro). Deze investering betrof een wettelijke verplichting van GTS om te voldoen aan de vraag naar transportcapaciteit en was noodzakelijk om daadwerkelijke knelpunten in het gasnet te voorkomen. Het is weer een belangrijke stap in de gasrotonde-ambitie.
De gasrotonde-ambitie bestaat uit veel meer initiatieven en projecten dan alleen die van Gasunie. Het mag echter duidelijk zijn dat voldoende en goede infrastructuur van buitengewoon belang is voor het verwezenlijken van de ambitie. Daarom heb ik in het Energierapport aangekondigd dat het kabinet met een aanpassing van de wet komt om netbeheerders meer ruimte te geven om te investeren in netten ten behoeve van de voorzieningszekerheid en het inpassen van hernieuwbare energie. Daarbij zal de mogelijkheid van het realiseren van een redelijk rendement als uitdrukkelijk criterium voor de vaststelling van de regulering worden benoemd. Dit is in lijn met geldende Europese regelgeving.
Is het door Gasunie verwachte negatieve resultaat van 370 miljoen euro over geheel 2011 inclusief de gehele afschrijving van 1,7 miljard euro? Zo nee, hoe is deze verwachting dan opgebouwd? Hoeveel van de afschrijving wordt dan nog in 2012 verwacht?
Het verwachte verlies van € 370 miljoen euro over 2011 is gebaseerd op de huidige afboeking van € 900 miljoen. Een eventuele tweede afboeking van mogelijk € 800 miljoen euro is daarin nog niet verwerkt. Deze afboeking zal mogelijk in het tweede halfjaar volgen en zal in dat geval leiden tot een additioneel netto verlies van € 600 miljoen, waardoor het totale netto verlies over heel 2011 naar schatting 1 miljard zal bedragen. De gehele afschrijving van € 1,7 miljard wordt dan verantwoord in 2011.
Het verlagen van de nettarieven voor Gasunie door de NMa |
|
Paulus Jansen |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Is het waar dat Gasunie in beroep gaat tegen de uitspraak van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) inzake het tarievenstelsel voor gasnetwerken? Zo ja, op welke termijn valt een definitieve uitspraak te verwachten?
Op 17 mei 2011 heeft de NMa ontwerpmethodebesluiten ten aanzien van Gas Transport Services (GTS) gepubliceerd. Alle belanghebbende partijen hebben hierop hun zienswijze kunnen geven. De NMa bekijkt momenteel of er naar aanleiding van deze zienswijzen wijzigingen noodzakelijk zijn. De NMa zal naar verwachting eind september haar definitieve besluiten nemen. Pas vanaf dat moment staat de mogelijkheid van beroep open en op dat moment zal GTS bepalen of zij beroep gaat instellen. Het is moeilijk te voorspellen hoe lang een dergelijke procedure loopt. In het recente verleden duurde de behandeling van een methodebesluit gemiddeld tussen de 18 en 22 maanden.
Is het waar dat de Gasunie zich bij zijn beroep gesteund weet door het ministerie van Financiën?1 Zo ja, kan de minister van Financiën dat standpunt motiveren? Kan de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie gemotiveerd aangeven of hij, als hoeder van het belang van de afnemers van gas, het standpunt van de minister van Financiën deelt?
De minister van Financiën heeft als aandeelhouder namens de Staat een zienswijze bij de NMa ingediend die de positie van Gasunie ondersteunt. Dit is gedaan met het oog op de financiële gevolgen van dit besluit voor de Rijksbegroting en op de borging van de publieke belangen gemoeid met Gasunie.
Deze zienswijze ligt in het verlengde van de uitgangspunten genoemd in de brief van de minister van Economische Zaken, mede namens de minister van Financiën, over voorzienings- en leveringszekerheid van energie (Tweede Kamer, 2006–2007, 29 023, nr. 37) van 29 maart 2007. Beleidsmatig is de regering van mening dat het wenselijk is dat de transporttarieven voldoende hoog zijn om Gasunie de ruimte te bieden om te investeren in de voorzieningszekerheid van gas. Dit uitgangspunt had de minister van Economische Zaken vastgelegd in de beleidsregel (d.d. 7 juli 2008, nr. WJZ 8076154), waarin een afweging werd gemaakt tussen de belangen van de afnemers aan de ene kant en het publieke belang van voorzieningszekerheid aan de andere kant. De beleidsregel had de instemming van uw Kamer en voorzag in enkele voorgeschreven parameters waar de NMa rekening mee moest houden bij haar regulering. Dit zou hebben geresulteerd in een lichte tariefverhoging. Ook voor afnemers van gas zou dit naar verwachting gunstig uitpakken. Investeringen in het netwerk zijn noodzakelijk om nieuwe gasstromen aan te trekken. Een toename van het aanbod van gas verbetert de marktwerking. Het effect hiervan is groter dan een wijziging in de transporttarieven, die maximaal enkele procenten van de eindprijs van de gebruikers uitmaakt.
Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft echter geoordeeld dat de beleidsregel onrechtmatig was omdat de minister teveel in de bevoegdheden van de NMa is getreden. De NMa dient als onafhankelijk orgaan zelfstandig de parameters vast te stellen die onderdeel waren van de beleidsregel. Het is dus de verantwoordelijkheid van de NMa, en niet van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, om de genoemde afweging te maken.
Wie profiteren van de verlaging van de tarieven indien de NMa met terugwerkende kracht daartoe besluit? Als een (groot) deel van de restitutie ten goede komt van de shippers, zijn deze verplicht om dit voordeel door te geven aan hun klanten?
De NMa keert met de ontwerpmethodebesluiten terug naar het niveau van de eerder – in 2005 – vastgestelde parameters. De verlaging zal met terugwerkende kracht gelden voor de tarieven vanaf 2006. Een deel van dit voordeel komt bij buitenlandse afnemers terecht. De NMa heeft aangegeven dat het verschil moet worden terugbetaald door dit in mindering te brengen op de toekomstige tarieven. Het is aan de bedrijven die profiteren van de lagere tarieven of zij dit voordeel willen doorgeven aan hun klanten. Bij goede marktwerking mag verwacht worden dat dit voordeel door concurrentiedruk uiteindelijk bij de klant terecht komt, maar daartoe bestaat geen formele wettelijke verplichting. Wel kent de wet voor leveranciers aan kleinverbruikers een vorm van tarieftoezicht. Wanneer de NMa vaststelt dat de marges op de levering aan kleinverbruikers te hoog zijn, kan zij voor deze leveranciers maximum leveringstarieven vaststellen. Het effect op de gasrekening van burgers zal overigens beperkt zijn omdat de transporttarieven van GTS slechts enkele procenten van de totale gasrekening uitmaken.
Is het mogelijk de restitutie ook te laten plaatsvinden via een verlaging van de toekomstige nettarieven? Zo ja, verdient deze vorm naar uw mening voorkeur uit het oogpunt van minimalisering van bureaucratie en zekerstelling dat het geld bij de (eind)afnemers terecht komt?
De wet gaat uit van restitutie in toekomstige tarieven, zodat intensieve administratieve handelingen – tussen netbeheerder en de netgebruikers die in het verleden teveel hebben betaald – achterwege kunnen blijven.
Kan een toelichting gegeven worden op de afboeking van Gasunie op de goodwill voor de overname van het Duitse gaswerk BEB in 2007/2008, in het bijzonder op de argumentatie dat de synergie tussen het Duitse en Nederlandse netwerk van Gasunie negatief geraakt wordt door een tariefverlaging in Nederland?
De door de NMa gepubliceerde ontwerpmethodebesluiten leiden tot lagere tarieven dan op grond van de beleidsregel vastgesteld en dat maakt een afwaardering van de boekwaarde van de netwerken en de goodwill noodzakelijk. Op grond van de thans beschikbare informatie en rekening houdend met de onzekerheden heeft Gasunie geconcludeerd dat thans € 900 miljoen moet worden afgeboekt. De IFRS-boekhoudregels leiden ertoe dat in dit geval eerst de goodwill moet worden afgeboekt (€ 679 miljoen). Het resterende bedrag (€ 221 miljoen) komt in mindering op de boekwaarde van het gastransportnetwerk in Nederland.
De goodwill is ontstaan door de overname van het Duitse netwerk in 2007. Deze goodwill was grotendeels gebaseerd op het kunnen realiseren van synergievoordelen in enerzijds de activiteiten van de Nederlandse en Duitse bedrijfsonderdelen en anderzijds in de vorm van netuitbreidingen en nieuwe projecten. Hierbij is uitgegaan van het toen verwachte reguleringskader. Een belangrijk deel van de synergievoordelen heeft betrekking op kostenbesparingen, die mogelijk worden door bijvoorbeeld schaalvoordelen en het overnemen van best-practices. In 2009 en 2010 heeft Gasunie in totaal circa € 35 miljoen aan synergievoordelen weten te realiseren. Voorbeelden van gerealiseerde kostenbesparingen zijn onder andere het voordeliger inkopen, gezamenlijk minder overhead en het efficiënter maken van interne bedrijfsprocessen. Deze besparingen hebben een permanent karakter. Ook andere synergievoordelen, zoals vergroting gastoevoer, bredere markt, meer liquiditeit en meer concurrentie, blijven bestaan, maar tegen een lagere tariefopbrengst dan voorzien. De NMa baseert de tarieven op efficiënte kosten, waardoor de behaalde synergievoordelen die zich voordoen in het gereguleerde domein, na enkele jaren doorwerken in lagere tarieven. De synergievoordelen zijn dus wel gerealiseerd, maar worden in feite door de ontwerpmethodenbesluiten via de lagere tarieven teruggegeven aan de klanten van Gasunie. De ontwerpmethodebesluiten van de NMa en de aanpassing van de Duitse regulering in de afgelopen jaren maken dat de totale opbrengst van de netwerken de boekwaarde niet meer vertegenwoordigt. Als gevolg van de geldende accountantsregels moet de goodwill nu worden afgeboekt.
Voor hoeveel stond het Duitse netwerk in de boeken bij Gasunie? Hoeveel wordt hierop afgeboekt?
Gasunie Deutschland staat nu voor € 1 280 miljoen in de boeken van Gasunie. Er is geen sprake van een afboeking op deze activa. De huidige afboeking ziet op het Nederlandse netwerk (€ 221 miljoen) en op de goodwill (€ 679 miljoen) van gezamenlijke netbeheeractiviteiten in Nederland en Duitsland.
Herinnert u zich het debat over de overname van het BEB-netwerk met uw ambtsvoorganger?2 Moet de overname, nu er binnen drie jaar tot twee keer toe grote bedragen moeten worden afgeboekt, als een «kat-in-de-zak» bestempeld worden?
Ja, ik herinner mij dat debat.
Nee, de aankoop van het Duitse net was en is nog steeds van grote strategische waarde voor Nederland en voor Gasunie, zeker ook in het licht van de groeiende gasvraag in Europa en Duitsland als gevolg van de recente «Atomausstieg». De integratie met de Duitse markt maakt deel uit van het gasrotondebeleid. Deze marktintegratie komt ook ten goede aan de afzet en waarde van het Groningengas, en dient dus een breder belang dan dat van Gasunie alleen.
De huidige afboeking vloeit voort uit de op basis van de ontwerpmethodebesluiten verwachte substantiële daling van de tariefinkomsten in Nederland. Omdat de tarieven met terugwerkende kracht tot 2006 worden verlaagd, moet GTS de teveel ontvangen inkomsten terugbetalen. De NMa moet de omvang van de terugbetaling nog vaststellen. Dit wordt in mindering gebracht op de toekomstige tarieven. Hierdoor zullen de inkomsten van GTS, onder andere uit transit van gas, verder afnemen. Door de ontwerpmethodebesluiten wordt de aanvankelijk voorziene verdiencapaciteit van Gasunie met terugwerkende kracht beperkt en overgeheveld ten gunste van de netgebruikers. Desondanks blijft het Duitse netwerk een waardevol onderdeel van Gasunie.
Is het waar dat de NMA bij het vaststellen van het Methodebesluit in 2005 een waardering van de transportmiddelen van ongeveer € 4,5 mrd voor ogen stond, terwijl u uitging van een waardering van € 6,4 mrd3? Impliceert de verlaging van de nettarieven met terugwerkende kracht tot 2006 door de NMa dat de Nederlandse staat bij de splitsing Gasterra/Gasunie in 2005 te veel betaald heeft voor de overname van het netwerk van Shell en Exxonmobil?
Nee, de voorgenomen verlaging van de nettarieven met terugwerkende kracht tot 2006 leidt er niet toe dat de Staat in 2005 teveel betaald heeft voor de overname van het aandeel van Shell en ExxonMobil in de transportactiviteiten van de N.V. Nederlandse Gasunie.
In het later vernietigde methodebesluit van 30 augustus 2005 heeft de NMa destijds een gestandaardiseerde activawaarde (GAW) vastgesteld van € 4,8 miljard. Dit op basis van de geïndexeerde historische kosten onder aftrek van regulatorische afschrijvingen.
De aankoopprijs van Gasunie is bepaald op basis van algemeen gangbare waarderingsmethodieken en was verder de uitkomst van een onderhandelingsproces. Daarbij speelde de bestaande regulering in 2004 en de toenmalige verwachtingen over de toekomstige regulering een grote rol. Zoals de toenmalige minister van Economische Zaken de Tweede Kamer heeft laten weten is er in 2005 € 2,77 miljard betaald voor het 50%-aandeel van Shell (25%) en ExxonMobil (25%) in Gasunie (Kamerstukken II, 2005/06, 28 109, nr. 7). Inclusief de overgenomen schuld van € 0,78 miljard leidt dit tot een waardering van Gasunie van circa € 6,3 miljard (2x 2,77 + 0,78). Er moet echter een onderscheid worden gemaakt tussen de waarde van het gehele bedrijf Gasunie en de waarde van de landelijke transportnet dat beheerd wordt door GTS. Tevens moet een onderscheid gemaakt worden tussen de commerciële waarde van het landelijke netwerk en de GAW, zoals deze door de NMa wordt vastgesteld. De GAW wordt overigens wel gezien als belangrijke factor bij de bepaling van de commerciële waarde van de onderneming.
Het aankoopbedrag is inclusief de niet-gereguleerde activiteiten van Gasunie, terwijl de waarde van het toenmalige netwerk alleen betrekking heeft op de gereguleerde activiteiten. Tot de niet-gereguleerde activiteiten van de N.V. Nederlandse Gasunie die eveneens kwamen toe te vallen aan de Staat behoorden ondermeer Gasunie Engineering, Gasunie Research en de BBL Company. Tevens is in het aankoopbedrag de verwachte winst over het jaar 2005 verdisconteerd, terwijl het methodebesluit van de NMa betrekking had op de jaren 2006–2009 (de tweede reguleringsperiode). Daarnaast was in het methodebesluit opgenomen dat pas aan het einde van de reguleringsperiode het efficiënte kostenniveau bereikt zou worden, dat wil zeggen tarieven op basis van een GAW van € 4,8 miljard. Tot 2009 zouden de tarieven stapsgewijs worden verlaagd tot het efficiënte kostenniveau. Dit effect is in het aan Shell en ExxonMobil betaalde bedrag verwerkt.
In 2008 is de GAW van GTS op basis van de beleidsregel verhoogd naar € 6,4 miljard. Deze € 6,4 miljard is gebaseerd op de historische kosten waarbij, gelet op de aard van de infrastructuur, in plaats van een consumentenprijsindex, een GWW (Grond-, Water- en Wegenbouw) index is gehanteerd. Daarnaast is een aantal activa opgenomen dat de netbeheerder van het landelijk gastransportnet in het verleden ten onrechte niet had opgevoerd. De € 6,4 miljard was vastgelegd om te zorgen voor voldoende tariefruimte voor investeringen. Zoals hierboven beschreven heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven echter geoordeeld dat de beleidsregel onrechtmatig was, omdat de minister daarmee in de taken van de NMa is getreden.
Het Windbos |
|
Karen Gerbrands (PVV), Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Windbos nieuwe inkomstenbron Staatsbosbeheer»1 en «Windbos mag dier niet kop kosten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Staatsbosbeheer zich enkel dient te richten op het beheer van natuur en niet op de (groene) energiemarkt? Zo nee, waarom niet?
Staatsbosbeheer is sinds haar oprichting een organisatie die een maatschappelijke nutsfunctie vervult. Staatsbosbeheer is een multifunctionele organisatie die naast natuurdoelen staat voor recreatie en de productie van duurzame grondstoffen en brandstoffen. Dit conform de wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer die per 1 januari 1998 in werking is getreden.
Heeft er een inspraakprocedure voor omwonenden plaatsgevonden? Zo ja, wat was hiervan het resultaat? Zo nee, waarom niet?
Nee. Momenteel is er nog geen sprake van concrete windbosprojecten. Vanzelfsprekend zullen de eventuele projecten de geldende planologische procedures inclusief inspraak en informatie-uitwisseling doorlopen.
Met welke middelen worden deze windmolens en de onderzoeken naar vluchtroutes van vogels en vleermuizen gefinancierd? Is hier overheidsgeld aan besteed? Zo ja, hoeveel, onder welke noemer en vanuit welke instantie?
Op dit moment zijn de plannen nog niet voldoende concreet om hier antwoord op te kunnen geven.
Deelt u de mening dat windmolens een gevaar vormen voor vogels en vleermuizen, zeker wanneer deze windmolens in of dichtbij hun leefomgeving worden geplaatst?
Een aantal jaren geleden is er door Alterra een onderzoek gedaan naar de effecten van windmolens op vogel- en vleermuispopulaties. De algemene conclusie was dat negatieve effecten kunnen optreden. Maar dit kan vrijwel geheel worden voorkomen door bij de locatiekeuze en bij de plaatsing van de windmolens rekening te houden met de vliegroutes.
Vindt u dat het diervriendelijk afstellen van de windmolens de economische waarde van de windmolens minimaliseert en hierdoor een geldverslindend project ontstaat? Zo ja, bent u dan bereid om af te zien van dit project?
Staatsbosbeheer heeft aangegeven dat zij alleen projecten zal uitvoeren die een voldoende bedrijfseconomisch rendement opleveren.
Onderschrijft u de uitspraak dat windmolens in combinatie met natuur meer draagvlak genereren? Zo ja, op basis van welke gegevens wordt deze bewering gedaan?
Met deze projecten van Staatsbosbeheer kan duurzame energie worden opgewekt en tegelijkertijd bos worden gefinancierd. Het bosschap, waarin de beheerders zijn verenigd, is op zoek naar mogelijkheden om weer geld te verdienen aan het bos. Dat past goed binnen de lijn dat Staatsbosbeheer om beheerskosten te verlagen.
In deze bossen kunnen mensen recreëren, wandelen en fietsen. Bossen leveren ook hout en bossen kunnen dus bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen ten aanzien van duurzame energie. Uit verschillende verkenningen, o.a. in opdracht van het ministerie uitgevoerd, blijkt dat bos in de samenleving hoog wordt gewaardeerd.
Het WANO-veiligheidsonderzoek in de kerncentrale van Borssele |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Veiligheid bij kerncentrale in Borssele kan beter»1 en de resultaten van het EPZ-zelfonderzoek (SOER 2011-2)?2
Ja
Deelt u de mening dat de kerncentrale gesloten moet worden totdat de veiligheid volledig op orde is, nu uit het veiligheidsonderzoek blijkt dat de veiligheid in en om de kerncentrale op vijftien punten verbeterd moet worden? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot het feit dat u in het algemeen overleg Kernenergie op 21 april 2011 heeft toegezegd dat de veiligheid voorop staat?
Nee, ik deel niet de mening dat de kerncentrale gesloten moet worden vanwege gebrek aan veiligheid. De kerncentrale voldoet aan de veiligheidseisen gesteld in de vergunning. Op basis van het oordeel van de Kernfysische Dienst is de centrale, ook met deze bevindingen, veilig.
Er zijn 15 mogelijkheden geïdentificeerd om de veiligheid nog verder te verbeteren. Het door de vergunninghouder van Kerncentrale Borssele uitgevoerde zelfonderzoek past in zijn verantwoordelijkheid voor het continu op systematische en verifieerbare wijze onderzoeken en evalueren van de onder zijn beheer zijnde kerninstallatie. Verplichtingen om na te gaan of de veiligheid van de installatie nog verder verbeterd kan worden, zijn ook neergelegd in de vergunning van de kerncentrale. De verplichting tot «continuous improvement» van de door mij met voorrang voorgestane veiligheid is bovendien door mij onlangs nog met zoveel woorden vastgelegd in de Ministeriële Regeling ter implementatie van de Richtlijn nr. 2009/71/Euratom inzake nucleaire veiligheid (Stct. 19 juli 2011, nr. 12517). Van vergunninghouders van kerninstallaties wordt verwacht dat zij eigen bedrijfservaringen (inclusief storingen) en ervaringen met andere kerninstallaties (in casu de ervaringen in Japan) alsmede relevante onderzoeksprogramma's, voor zover van toepassing op de nucleaire veiligheid van de kerninstallatie, op een systematische wijze analyseren en daaruit lering trekken. Dit dient waar nodig te resulteren in aanpassingen van componenten van de kerninstallatie, beheerssystemen, procedures of de organisatie. Indien noodzakelijk, wordt daartoe een wijziging van de vergunning aangevraagd. Deze aanpassingen worden aan de Kernfysische Dienst voorgelegd en vervolgens door de Kernfysische Dienst beoordeeld. De Kernfysische Dienst is ook op de hoogte van wat de ervaringen bij andere kerninstallaties zijn en kan ook bewerkstellingen dat EPZ uit deze ervaringen lering trekt.
Hoe verhouden de resultaten uit het veiligheidsonderzoek3 zich met uw stelling dat de kerncentrale in Borssele veilig is?4
Zie antwoord vraag 2.
Hoe moeten de verbeterpunten in de veiligheid van de kerncentrale volgens u geïnterpreteerd worden? Is hier sprake van voortschrijdend inzicht naar aanleiding van de ramp in Japan of hebben u en de Elektriciteits-Productiemaatschappij Zuid-Nederland (EPZ) met de kennis van nu, in het verleden wellicht te snel conclusies getrokken over de veiligheid in de kerncentrale?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat de EPZ in aanvulling op het WANO-zelfonderzoek ook onderzoek doen naar de veiligheid in en om de centrale in het geval dat het vreselijke scenario van een terroristische aanslag of cyberaanval zich onverhoopt voltrekt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer de resultaten van dat onderzoek tegemoet zien?
In het kader van de Europese afspraken over de stresstest wordt ook de beveiliging van kerncentrales tegen terroristische incidenten beschouwd door de nationale lidstaten, verenigd in een ad hoc EU-werkgroep.
Eind juli 2011 is deze ad hoc EU-werkgroep ingesteld die de taak heeft om, op basis van door individuele lidstaten aan te leveren Best Practices, algemene aanbevelingen te formuleren om de beveiliging van kerncentrales in de toekomst nog verder te verbeteren. Gezien het feit dat de lidstaten deze voorbeelden in de ad hoc werkgroep zullen aanleveren, is er geen officiële rol voor de EPZ in dit onderzoek weggelegd. Over de Nederlandse voorbeelden zal door de Nederlandse leden in deze ad hoc werkgroep overleg met EPZ worden gevoerd.
De tussenrapportage van de ad hoc EU-werkgroep wordt in december 2011 verwacht. De eindrapportage in juni 2012. Ik zal deze rapporten aan uw Kamer aanbieden.
In Europees verband is afgesproken dat de tussen- en eindrapportage niet zullen ingaan op de specifieke beveiliging van individuele kerncentrales, omdat het vertrouwelijke gegevens betreft en openbaarmaking ervan de staatsveiligheid in gevaar kan brengen.
Nagegaan zal worden of de -nog vast te stellen- conclusies en aanbevelingen leiden tot wijzingen van de maatregelen die EPZ al heeft genomen om de kerncentrale Borssele te beveiligen. Daarnaast zullen de vastgestelde EU-conclusies en -aanbevelingen, naar verwachting, onder andere gebruikt worden voor het amenderen van de bestaande regelgeving van de IAEA op het vlak van fysieke beveiliging van nucleaire instellingen.
Volledigheidshalve en wellicht ten overvloede kan gemeld worden dat beveiliging van kerncentrales, kerninstallaties en het transport van nucleair materiaal al geruime tijd de onverminderde aandacht hebben op nationaal en internationaal niveau. Werkgroepen (met vertegenwoordigers vanuit de overheid en het nucleaire bedrijfsleven) onderzoeken de beveiligingsmaatregelen en stellen verbeteringen voor.
Hoe verhoudt dit WANO-zelfonderzoek zich tot de Europese stresstest? Worden de punten die nu zijn onderzocht tijdens de Europese stresstest opnieuw onderzocht? Zo ja, gelden er tijdens de Europese stresstest op die punten vergelijkbare, strengere of minder strenge criteria?
Het WANO zelfonderzoek en de EU-stresstest zijn beide bedoeld om de veiligheidsmarges in kaart te brengen en te verbreden. Zij hebben echter verschillende benaderingen.
WANO heeft haar leden (de operators van kerncentrales) verzocht de bestaande voorzieningen voor de beheersing van gebeurtenissen die tot een ongeval kunnen leiden, te controleren, en hun beschikbaarheid en werking om de gevolgen van ontwerp- en buitenontwerpongevallen te beperken vast te stellen. Er gelden geen criteria. Bij het zelfonderzoek hoort ook het identificeren van mogelijke verbeteringen en het invoeren ervan, waarmee de veiligheidsmarges verder worden verbreed.
De Europese afspraken inzake de stresstest houden een doelgerichte vaststelling in van de veiligheidsmarges van iedere kerncentrale in Europa. De stresstest moet leiden tot inzicht in ernstige ongevalcondities en hoe de installatie daarop reageert, ook in het geval dat de voorziene noodmaatregelen in die situatie wegvallen. Dit betekent dat voor het vaststellen van de veiligheidsmarges een deterministische benadering wordt gekozen. De bedoeling is dat hierbij uitgegaan wordt van een steeds ernstigere bedreiging (bijvoorbeeld een steeds hogere vloedgolf of zwaardere aardbeving) en dat bezien wordt hoe de installatie en het veiligheidsmanagementsysteem hierop reageren en tot welk niveau van bedreiging de veiligheidssystemen afdoende werken. Voor de verdere evaluatie en het nemen van eventuele maatregelen is uiteraard wel van belang te weten hoe groot de kans is dat een dergelijke gebeurtenis zich voordoet, en deze informatie zal dan ook gerapporteerd moeten worden.
Mogelijke maatregelen die de breedte van de marge verder vergroten, moeten in het rapport worden geïdentificeerd en beschreven. Er zijn geen criteria vastgesteld over de breedte van de veiligheidsmarges, waaraan voldaan dient te worden.
De joint venture tussen Gazprom en RWE |
|
Marieke van der Werf (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Is er een officiële reactie namens de regering met betrekking tot de mogelijke joint venture tussen Gazprom en RWE, waarmee het Russische bedrijf in de toekomst enige zeggenschap verwerft over de in Nederland gevestigde bedrijven van Essent?
Onderhavige beantwoording van de vragen van lid Van der Werf (CDA) is de eerste reactie van het kabinet over de voorgenomen samenwerking tussen RWE en Gazprom. RWE en Gazprom hebben op 14 juli jl. een Memorandum van Overeenstemming getekend. Het Memorandum is, blijkens het bericht van Essent1, een intentie om tot financiële overeenkomsten te komen die betrekking hebben op individuele gas- en kolengestookte energiecentrales van RWE in de Benelux, Duitsland en Groot-Brittannië. Uit een recentelijk gesprek tussen mijn hoogste energieambtenaar en de CEO van Essent bleek dat er nu nog geen overeenkomst is afgesloten; de onderhandelingen bevinden zich nog in het beginstadium. Het is mogelijk dat een aandeel van Gazprom in enkele elektriciteitscentrales in Nederland onderdeel gaat uitmaken van de samenwerking met RWE. Essent geeft echter aan dat de aansturing, het management en de operationele bedrijfsvoering van desbetreffende centrales in handen blijven van Essent/RWE.
Biedt de Nederlandse wet- en regelgeving voldoende bescherming tegen eventuele staatsbemoeienis van Rusland met Gazprom, waarvan in het verleden voorbeelden waren? Is het bijvoorbeeld uitgesloten dat de belangen van de Russische staat zullen prevaleren op de energielevering van burgers en bedrijven in Nederland?
Er is in Nederland een uitgebreid beleidskader, deels juridisch verankerd in nationale en Europese wetgeving, dat een goede marktwerking en een betrouwbare energievoorziening voor burgers en bedrijven waarborgt. Een sterke en open markt zorgt ervoor dat burgers en bedrijfsleven voor hun energievoorziening kunnen vertrouwen op een voldoende aantal aanbieders dat middels een groot aantal landen en bronnen de energievoorziening borgt. Zo kan worden voorkomen dat de belangen van één partij de energievoorziening voor Nederlandse burgers en bedrijven in gevaar kunnen brengen.
Indien Gazprom binnen Nederland actief is, dan moet het zich hier, net als alle andere bedrijven, aan de regels houden. Gazprom is overigens een bedrijf waar Nederlandse en andere Europese bedrijven veelvuldig en goed zaken mee doen. Deze relatie kent een wederzijds belang; gas is voor Europa belangrijk, maar Europa is ook een belangrijke klant voor Gazprom.
Het bovengenoemde Nederlandse beleidskader ter borging van de energievoorziening bestaat ondermeer uit:
Daarnaast heb ik het wetsvoorstel ter implementatie van het derde energiepakket ingediend bij uw Kamer (kamerstukken 32814). Onderdeel hiervan vormt een vangnetbepaling die erop is gericht om te kunnen toetsen of een wijziging van de zeggenschap in elektriciteitsproductie-eenheden een gevaar oplevert voor de leveringszekerheid; in zo’n geval kan ik, onder voorwaarden en na instemming van de Europese Commissie, voorschriften verbinden aan de wijziging van zeggenschap.
Klopt het dat Gazprom niet hoeft te voldoen aan Europese regelgeving, zoals de noodzaak tot splitsing? Is er, bij een geslaagde joint venture tussen Gazprom en RWE die leidt tot een financiële impuls voor Essent, dan geen sprake van concurrentievervalsing ten opzichte van energiebedrijven die hun rendement wel moeten baseren op Europese regelgeving?
Alle bedrijven die actief zijn binnen de Europese Unie dienen zich te houden aan de Europese en nationale regels. Dat geldt dus ook voor Gazprom. Voor transmissienetwerken in Europa geldt dat de (persoon of) personen die zeggenschap (beslissende invloed) hebben over het transmissienetwerk, dienen te voldoen aan de onafhankelijkheidsvereisten van het derde pakket. Ter implementatie van het derde pakket heb ik recentelijk aan uw Kamer een wetsvoorstel ter behandeling aangeboden.
Bij certificering van eigenaren of beheerders van een transmissiesysteem waarover personen uit derde landen zeggenschap hebben, geldt een aanvullende certificeringprocedure, waarbij met name wordt gekeken naar de vraag of het toekennen van certificering geen bedreiging vormt voor de energievoorzieningszekerheid.
Buiten de Europese Unie staat het in beginsel alle bedrijven vrij om andere activiteiten ontwikkelen: de Europese regels gelden hier niet. Gazprom kan dus in Rusland actief zijn in transmissie en levering, zolang de bedrijfsvoering van een Europees transmissienetwerk maar onafhankelijk van levering en productie plaatsvindt. Dat geldt evenzo voor Europese bedrijven. Van concurrentievervalsing is in dat opzicht dus geen sprake. Uiteraard moeten de afspraken tussen RWE en Gazprom ook voldoen aan het Europese en nationale mededingingsrecht – in dit geval dat van Duitsland, Groot-Brittannië en Nederland -. Of dit het geval is, is ter beoordeling van de relevante mededingingsautoriteiten.
Wat is de mening van de regering over het feit dat aandelen van de kerncentrale Borssele bij doorverkoop aan RWE mogelijk deels in handen komen van Gazprom? Klopt het bericht dat voor doorverkoop van aandelen in de kerncentrale van Borssele toestemming nodig is van uw ministerie?1
De voorgenomen samenwerking tussen RWE en Gazprom heeft geen betrekking op de kerncentrale van Borssele, noch op andere kerncentrales in Europa. Zoals hierboven genoemd heeft Essent, als reactie op verschillende mediaberichten, hierover een bericht op de website geplaatst.
Op dit moment bezit RWE geen aandelen in EPZ, de exploitant van de kerncentrale Borssele. De aandelen in EPZ zijn voor 50% in bezit van Delta en voor 50% in bezit van de voormalige aandeelhouders van Essent, verenigd in Publiek Belang Elektriciteitsproductie BV (PBE). Een mogelijke overdracht van aandelen in EPZ van PBE naar RWE is thans onderwerp van een gerechtelijke procedure tussen Delta en PBE. Het is bekend dat partijen met elkaar in gesprek zijn om overeenstemming te bereiken over een aandelenoverdracht, waarbij RWE mogelijk een minderheidsaandeel in EPZ zou verkrijgen. Mocht deze aandelenoverdracht doorgang vinden, dan is RWE gebonden aan het convenant Publieke Belangen Kerncentrale Borssele.3 Mocht RWE op haar beurt (een deel van) haar aandelen in EPZ willen doorverkopen aan een andere partij, dan is RWE verplicht daarvan melding te doen aan mij. Indien met de voorgenomen overdracht naar mijn mening de duurzame exploitatie van de kerncentrale Borssele onvoldoende verzekerd is, in die zin dat daardoor de dwingende redenen van algemeen belang betreffende de openbare orde, openbare veiligheid (inclusief leveringszekerheid) en volksgezondheid in gevaar kunnen komen, dan kan ik mij op grond van het convenant verzetten tegen de voorgenomen overdracht van aandelen en deze in het uiterste geval blokkeren.
De meettarieven |
|
Paulus Jansen |
|
|
|
Kan worden aangegeven hoeveel de opbrengsten en kosten in verband met de meterhuur sinds 2001 jaarlijks bedroegen?1
Wat klopt er volgens u niet aan de rekensom van Greenchoice en hoe ziet de rekensom er volgens u dan wél uit?2
Hoe groot is de spaarpot voor de toekomstige uitrol van slimme meters ultimo 2010?3 4
Als de omvang van deze spaarpot kleiner is dan de optelsom van het verschil tussen opbrengsten en kosten over de periode na 2001, wat is hiervoor dan de verklaring?
Indien een deel van de spaarpot is weggelekt naar private partijen die in het verleden verantwoordelijk waren voor de meetdiensten, is het dan mogelijk – en zo ja, bent u bereid – om deze oneigenlijk verkregen inkomsten terug te vorderen?
Ziet u, nu de uitrol van de slimme meter vertraagd is, een limiet aan de omvang van de spaarpot? Zo ja, welke?
Zijn de netbeheerders verplicht om in hun jaarverslag verantwoording af te leggen over de toevoegingen en onttrekkingen aan hun spaarpot?
Onderschrijft u de conclusie dat het toezicht op de spaarpot dient te worden aangescherpt en dat bij twijfel over nut en noodzaak van zo’n omvangrijke reserve de meettarieven op korte termijn verlaagd dienen te worden?
Het bericht dat er iedere week ernstige olie- en gaslekkages in de Noordzee plaatsvinden |
|
Diederik Samsom (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Kent u het bericht: «Iedere week ernstige lekkages olie en gas in de Noordzee»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht. De informatie is voor mij niet nieuw en ik ben er dan ook niet door verrast.
Als samenwerkende toezichthouders spreekt Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) al jaren met buitenlandse collega-toezichthouders over het terugdringen van olie- en gaslekkages. Dit overleg vindt plaats binnen het North Sea Offshore Authorities Forum (NSOAF) en het International Regulators Forum.
In 2003 hebben de Britse bevoegde autoriteiten, de Health & Safety Executive (HSE), een (openbare) database opgezet, de Hydrocarbon Releases System.
In dit systeem melden mijnbouwmaatschappijen olie- en gaslekkages en oorzaken daarvan. De getallen zijn afkomstig uit deze database.
Zij worden door de HSE geverifieerd en maandelijks op de website van de HSE gepubliceerd (https://www.hse.gov.uk/hcr3/report/public_tables_display.asp).
Specifieke acties richting buitenlandse autoriteiten acht ik niet noodzakelijk.
Klopt het dat er regelmatig ernstige lekkages van olie en gas plaatsvinden in de Noordzee? Zo ja wat zijn de risico’s op het Nederlands continentaal plat voor mens en milieu?
Het klopt dat er olie- en gaslekkages voorkomen in de Noordzee. De cijfers van The Guardian hebben echter alleen betrekking op de Britse sector van de Noordzee. De getallen zijn niet nieuw. Ze zijn afkomstig uit het bovengenoemde Hydrocarbon Releases System van de HSE.
Voor het Nederlandse deel van de Noordzee geldt dat olie- en gaslekkages altijd behoren te worden gemeld aan SodM op grond van het Mijnbouwbesluit (t.a.v. olielozingen) en de Arbeidsomstandighedenwet (t.a.v. gaslekkages). Deze meldingen worden geregistreerd en in geaggregeerde vorm weergegeven in het jaarverslag van SodM, dat jaarlijks aan de Tweede Kamer wordt toegezonden2 en op de website van SodM wordt gepubliceerd.
Olie
De meeste oliemorsingen zijn gering van omvang. In Nederland wordt een oliemorsing van meer dan 300 liter als «groot» geclassificeerd. Voor grote oliemorsingen wordt in beginsel altijd proces-verbaal opgemaakt.
In verreweg de meeste gevallen gaat het om morsingen, van minder dan 10 liter. In 2009 waren er zes oliemorsingen van meer dan 100 liter, in 2010 één. In de eerste helft van 2011 is een oliemorsingen van 80 liter de hoogste die is gemeld. Het aantal oliemorsingen op het Nederlandse deel van de Noordzee is de laatste 10 jaar sterk afgenomen.
Omdat de oliemorsingen op het Nederlandse deel van het continentaal plat gering zijn, zijn ook de milieueffecten gering. De meeste olie die offshore in Nederland wordt geproduceerd (meestal een lichte benzinefractie die condensaat genoemd wordt) bestaat uit vluchtige koolwaterstofverbindingen die niet lang in/op zeewater achter blijven. Er is geen blijvende, significante milieuschade bekend welke direct is terug te voeren op olielekkages vanaf platforms op het Nederlands deel van de Noordzee.
In internationaal verband zijn er meerdere initiatieven om lozingen van stoffen in de Noordzee verder terug te brengen. Van belang is de samenwerking in het kader van het OSPAR-verdrag3 en de Bonn-overeenkomst van 1969 herzien in 19834 en 2001. Het Offshore Industry Committee (OIC) van OSPAR heeft aanbevelingen geformuleerd om het aantal olielekkages in 2020 tot nul terug te brengen.
In het antwoord op de vragen 5 en 6 van het CDA wordt ingegaan op de huidige Europese samenwerking.
Gas
In 2009 waren er 2 grote en 25 significante gasontsnappingen op Nederlandse platforms in de Noordzee5. In 2010 was dat aantal aanzienlijk minder: 1 grote en 14 significante gasontsnappingen. Gaslekkages zijn minder schadelijk voor het milieu dan olielekkages, maar kunnen gevaar opleveren voor het personeel op productieplatforms.
Klopt het dat de oudste platforms, uit de jaren »70, de meeste risico veroorzaken? Hoeveel van deze platforms liggen in of nabij de Nederlandse wateren? Hoe groot is het risico dat deze platforms momenteel veroorzaken?
Aangezien ik geen uitspraken kan doen over platforms die onder een buitenlands bevoegd gezag vallen, kan ik uw vraag slechts beantwoorden voor zover deze betrekking heeft op het Nederlandse deel van de Noordzee.
In Nederland staan 19 platforms die in de jaren 70 gebouwd zijn. Het beeld dat oudere platforms meer risico’s veroorzaken, klopt in zijn algemeenheid niet. Er is geen directe relatie tussen het aantal oliemorsingen en gaslekkages en de leeftijd van een platform. Wel kan worden gezegd dat de staat van onderhoud een belangrijke rol speelt. SodM ziet er onder meer op toe dat op Nederlandse platforms het onderhoud volgens planning en noodzaak wordt uitgevoerd.
Op welke manier worden deze oude platforms en andere platforms momenteel onderhouden? Is er bij inspecties de afgelopen periode gebleken dat het onderhoud, met name bij de oudste platforms, te wensen over laat?
Ten aanzien van Nederlandse platforms kan worden gesteld dat het onderhoud, zoals dat door SodM wordt waargenomen, op een adequaat niveau is. Er zijn geen aanwijzingen dat het onderhoudsmanagement tekort schiet, ook niet bij oudere platforms. Planmatig onderhoud wordt tijdig uitgevoerd en aan SodM gerapporteerd. In het kader van de OSPAR OIC bestaat de verplichting voor alle aangesloten landen om elkaar te informeren over de staat van onderhoud van de platforms.
Daar kan ik aan toevoegen dat in 2010 door inspecteurs van SodM het project «onderhoud installaties» is uitgevoerd. Daarbij is vastgesteld, dat het onderhoudsniveau in het algemeen is verbeterd ten opzichte van 2005.
Kunt u bevestigen dat bij de 46 inspecties die zijn uitgevoerd in de drie jaar voorafgaand aan juli 2010, zoals uw ambtsvoorganger in antwoorden op vragen aangaf,2 geen lekkages zoals genoemd in bovenstaand artikel zijn geconstateerd? Zo nee waarom is daar dan destijds geen melding van gemaakt?
Bij de reguliere inspecties zijn geen lekkages geconstateerd. Gaslekkages en oliemorsingen zijn incidentele gebeurtenissen, die onverwacht plaatsvinden. Incidentele lekkages worden, conform de geldende wetgeving, door de mijnbouwondernemingen aan SodM gemeld.
Controlevluchten met het Kustwachtvliegtuig waarborgen een goede meldingdiscipline. Van iedere geconstateerde verontreiniging afkomstig een olieplatform wordt door de luchtwaarnemer melding gemaakt, waarna SodM een onderzoek instelt.
Kunt u ervoor zorgen dat werknemers die ernstige incidenten willen melden, afdoende beschermd worden? Zo ja op welke wijze? Zo nee waarom niet?
Werknemers die ernstige incidenten willen melden kunnen dit desgewenst anoniem doen bij SodM. SodM waarborgt hierbij de geheimhouding van de identiteit van de melder. Zorgvuldigheid is het uitgangspunt. Alleen indien het onderzoek dit vereist, met name in verband met de bewijsvoering, kan de geheimhouding, na raadpleging van de melder, worden opgeheven. SodM heeft een stakeholdersonderzoek gepolst of er een behoefte bij de werknemers was aan een andere klachtenprocedure. Die behoefte bleek er niet te zijn.
Daarnaast is van belang dat de Inspecteur-generaal der Mijnen regulier overleg voert met de vakbonden, waarbij werknemers in de olie-industrie zijn aangesloten. Daarbij zijn tot nu toe geen specifieke wensen naar voren gekomen voor aanpassing van meldingsregelingen.
Olie- en gaslekkages |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennis kunnen nemen van het bericht «Oil and gas spills in North Sea every week, papers reveal»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht. De informatie is voor mij niet nieuw en ik ben er dan ook niet door verrast.
Als samenwerkende toezichthouders spreekt Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) al jaren met buitenlandse collega-toezichthouders over het terugdringen van olie- en gaslekkages. Dit overleg vindt plaats binnen het North Sea Offshore Authorities Forum (NSOAF) en het International Regulators Forum.
In 2003 hebben de Britse bevoegde autoriteiten, de Health & Safety Executive (HSE), een (openbare) database opgezet, de Hydrocarbon Releases System. In dit systeem melden mijnbouwmaatschappijen olie- en gaslekkages en oorzaken daarvan. De getallen zijn afkomstig uit deze database.
Zij worden door de HSE geverifieerd en maandelijks op de website van de HSE gepubliceerd (https://www.hse.gov.uk/hcr3/report/public_tables_display.asp).
Specifieke acties richting buitenlandse autoriteiten acht ik niet noodzakelijk.
Klopt het dat er in 2009 en 2010 meer dan honderd ongepubliceerde olie- en gaslekkages hebben plaatsgevonden op boorplatforms in de Noordzee? Zo ja, bent u bereid om u in Europees verband in te zetten voor het verplicht investeren in de nieuwste en veiligste technologieën door olie- en gasbedrijven?
Het klopt dat er olie- en gaslekkages voorkomen in de Noordzee. De cijfers van The Guardian hebben echter alleen betrekking op de Britse sector van de Noordzee. De getallen zijn niet nieuw. Ze zijn afkomstig uit het bovengenoemde Hydrocarbon Releases System van de HSE.
Voor het Nederlandse deel van de Noordzee geldt dat olie- en gaslekkages altijd behoren te worden gemeld aan SodM op grond van het Mijnbouwbesluit (t.a.v. olielozingen) en de Arbeidsomstandighedenwet (t.a.v. gaslekkages). Deze meldingen worden geregistreerd en in geaggregeerde vorm weergegeven in het jaarverslag van SodM, dat jaarlijks aan de Tweede Kamer wordt toegezonden1 en op de website van SodM wordt gepubliceerd.
Olie
De meeste oliemorsingen zijn gering van omvang. In Nederland wordt een oliemorsing van meer dan 300 liter als «groot» geclassificeerd. Voor grote oliemorsingen wordt in beginsel altijd proces-verbaal opgemaakt.
In verreweg de meeste gevallen gaat het om morsingen, van minder dan 10 liter. In 2009 waren er zes oliemorsingen van meer dan 100 liter, in 2010 één. In de eerste helft van 2011 is een oliemorsingen van 80 liter de hoogste die is gemeld. Het aantal oliemorsingen op het Nederlandse deel van de Noordzee is de laatste 10 jaar sterk afgenomen.
Omdat de oliemorsingen op het Nederlandse deel van het continentaal plat gering zijn, zijn ook de milieueffecten gering. De meeste olie die offshore in Nederland wordt geproduceerd (meestal een lichte benzinefractie die condensaat genoemd wordt) bestaat uit vluchtige koolwaterstofverbindingen die niet lang in/op zeewater achter blijven. Er is geen blijvende, significante milieuschade bekend welke direct is terug te voeren op olielekkages vanaf platforms op het Nederlands deel van de Noordzee.
In internationaal verband zijn er meerdere initiatieven om lozingen van stoffen in de Noordzee verder terug te brengen. Van belang is de samenwerking in het kader van het OSPAR-verdrag2 en de Bonn-overeenkomst van 1969 herzien in 19833 en 2001. Het Offshore Industry Committee (OIC) van OSPAR heeft aanbevelingen geformuleerd om het aantal olielekkages in 2020 tot nul terug te brengen.
In het antwoord op de vragen 5 en 6 van het CDA wordt ingegaan op de huidige Europese samenwerking.
Gas
In 2009 waren er 2 grote en 25 significante gasontsnappingen op Nederlandse platforms in de Noordzee4. In 2010 was dat aantal aanzienlijk minder: 1 grote en 14 significante gasontsnappingen. Gaslekkages zijn minder schadelijk voor het milieu dan olielekkages, maar kunnen gevaar opleveren voor het personeel op productieplatforms.
Bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor een strenge sanctionering, waarbij een platform na de derde lekkage gesloten wordt?
De toepasselijke wetgeving voorziet reeds in sancties. Alle gasontsnappingen en olielekkages dienen te worden gemeld en bij de grotere lekkages wordt een proces-verbaal opgemaakt en boetes opgelegd. Regulering en bestraffing van verontreiniging van het zeewater vloeit voort uit het MARPOL5-verdrag, het OSPAR-verdrag en de Bonn-overeenkomst. Deze verdragen zijn door alle Noordzee-staten geratificeerd en de relevante verdragsbepalingen zijn in wetgeving, zoals de Mijnbouwwet en de Waterwet, opgenomen.
Daarnaast valt op Europees niveau de bescherming van het mariene milieu binnen de reikwijdte van o.a. de Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn mariene strategie. De in bovengenoemde regelingen vastgelegde uitgangspunten en bepalingen bieden naar mijn mening een toereikend kader voor het bestrijden van verontreinigingen vanaf platforms.
Het stilleggen van een platform na drie oliemorsing of gaslekkages is naar mijn mening niet opportuun. Lekkages kunnen immers qua grootte, ernst en verontreinigingsgraad zeer verschillend zijn en bovendien zou een dergelijke aanpak de huidige, goed functionerende meldingspraktijk negatief kunnen beïnvloeden. Ik ben derhalve niet van zins in Europees verband te pleiten voor een dergelijke aanpak.
Klopt het dat Shell behoort tot de bedrijven die verantwoordelijk zijn voor de meeste lekkages? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat Shell de veiligheid op haar boorplatforms zo snel mogelijk op orde krijgt?
Hoeveel oliemorsingen en gaslekkages in de wereld toe te rekenen zijn aan Shell en hoe die getallen zich verhouden tot andere bedrijven, is mij niet bekend.
In het Nederlandse deel van de Noordzee bevinden zich geen productieplatforms die exclusief eigendom zijn van Shell. Wel is er een onderneming actief, de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), waarin Shell voor 50% participeert. NAM exploiteert 20% van de platforms op het Nederlandse deel van de Noordzee en heeft naar verhouding niet meer lekkages dan andere ondernemingen die in Nederland actief zijn. Ik zie dan ook geen reden om ten aanzien van deze maatschappij een specifiek andere aanpak te volgen dan de aanpak ten aanzien van platforms in het algemeen.
Bent u bereid om alle informatie over olie- en gaslekkages openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
De statistieken ten aanzien van incidenten in de olie- en gaswinning hierover zijn al jaren openbaar. In het jaarverslag van SodM wordt uitgebreid aandacht besteed aan olie- en gaslekkages, maar ook aan andere gevaren, arbeidsongevallen, aanvaringsrisico’s, overige ongewenste gebeurtenissen en eventuele gevolgen. Deze (gevalideerde) informatie wordt jaarlijks aan de Kamer gestuurd en is op de website van SodM voor iedereen te raadplegen.
Grote incidenten, waarbij gevaar voor mens en milieu te duchten zijn, worden – mochten deze zich voordoen – eveneens gepubliceerd op de website van SodM. Niet iedere gebeurtenis is echter van zodanig belang dat hierover alle informatie op de website moet zijn te vinden, in zulke gevallen acht ik vermelding achteraf in het jaarverslag voldoende.
Het tweede deel van vraag 5 is gegeven in het antwoord op vraag 2.
De energiebelasting op aardgas ten behoeve van gasmotoren in schepen |
|
Farshad Bashir , Paulus Jansen |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Klopt het dat aardgas dat gebruikt wordt voor CNG1-aardgasmotoren in voertuigen is vrijgesteld van energiebelasting, terwijl voor aardgas ten behoeve van CNG-aardgasmotoren in vaartuigen2 wél energiebelasting betaald moet worden?
De energiebelasting (hierna: EB) kent een vast tarief voor aardgas dat wordt geleverd aan een CNG-vulstation. Onder een CNG-vulstation wordt verstaan een rechtstreeks op het distributienet van aardgas aangesloten inrichting waar aardgas wordt samengeperst tot CNG, dat wordt afgeleverd aan motorrijtuigen. Dit aardgas is dus niet vrijgesteld van EB.
Redenen om het vaste tarief in de EB in te voeren waren onder meer:
Voor zover destijds bekend was, werd CNG niet gebruikt als motorbrandstof in vaartuigen. Indien aardgas (na compressie) wordt gebruikt als motorbrandstof in een vaartuig, ontstaat de volgende situatie in de EB. Omdat een vaartuig geen motorrijtuig is, is het vaste EB-tarief voor aardgas niet van toepassing. Gevolg hiervan is, dat het degressieve schijventarief van de EB van toepassing is (art 59, eerste lid, onderdeel a, van de Wet belastingen op milieugrondslag; hierna: Wbm). De Wbm kent voor leveringen van (gecomprimeerd) aardgas als motorbrandstof voor schepen geen vrijstelling of mogelijkheid tot teruggaaf van EB. Op grond van internationale overeenkomsten en EU-regelgeving voorziet de Wet op de accijns doorgaans wel in een vrijstelling of mogelijkheid tot teruggaaf van accijns voor motorbrandstoffen voor de commerciële scheepvaart. Nu CNG ook wordt gebruikt als motorbrandstof voor de commerciële scheepvaart, zal worden bezien of en op welke wijze de regelgeving kan worden aangepast om de commerciële scheepvaart vrijstelling van EB te verlenen of de mogelijkheid te geven teruggaaf van EB te verkrijgen.
Zoals aangekondigd in de autobrief (Kamerstukken II vergaderjaar 2010–2011, 32 800, nr. 1) ben ik voornemens het huidige vaste tarief in de EB stapsgewijs te verhogen naar € 0,16 per m3 aardgas. De verhoging beoogt het bestaande tariefverschil op het gebied van accijns en EB tussen gasvormige motorbrandstoffen en reguliere motorbrandstoffen te beperken en marktpartijen de mogelijkheid te bieden om op verschillende wijzen op de markt gebrachte gasvormige motorbrandstoffen concurrerend te kunnen aanbieden.
Zo ja:
Zie antwoord vraag 1.
Welk volume aardgas ten behoeve van voertuigen was in 2009 en in 2010 vrijgesteld van energiebelasting?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de visie van het kabinet op het instrument van de fiscale vrijstelling van aardgas ten behoeve van gasmotoren in voertuigen/vaartuigen voor de langere termijn?
Zie antwoord vraag 1.
Het artikel ‘Windpark slecht voor stabiliteit dijken’ |
|
Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD), René Leegte (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Windpark slecht voor stabiliteit dijken»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat de stabiliteit van de dijken, als gevolg van de plaatsing van de windmolens, in gevaar komt?
De berichtgeving is gebaseerd op een deskundigenverslag van de adviseur van de Raad van State (StAB). Dit deskundigenverslag is een onderdeel van de gerechtelijke procedure zoals die thans bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aanhangig is. Zoals ik tijdens het Algemeen Overleg van 30 maart 2011 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 31 239, nr. 112 ) heb aangegeven, kan ik daarom op dit moment verder geen inhoudelijke uitspraken doen omdat deze zaak onder de rechter is. Het is nu aan de rechter om te spreken.
Wel wil ik benadrukken dat bij de vaststelling van het inpassingplan «Windenergie langs de dijken van de Noordoostpolder» de effecten op de drie dijken van de Noordoostpolder nadrukkelijk zijn beoordeeld. Het waterschap Zuiderzeeland, de verantwoordelijke voor het beheer en onderhoud van de dijken van de Noordoostpolder, is intensief betrokken geweest bij deze beoordeling. Er vinden geen bouwactiviteiten plaats in de kernzone of de binnenbeschermingszones van de dijk. Er zijn diverse onderzoeken uitgevoerd naar het mogelijk effect van het windpark op de stabiliteit van de drie dijken.
Tevens wordt in soortgelijke berichtgeving over stabiliteit van de dijken een deskundige van de TU-Delft aangehaald. In deze berichtgeving wordt aangegeven dat deze deskundige zou pleiten voor preventieve dijkversterking. Deze deskundige heeft zich naar aanleiding van deze berichtgeving gemeld bij mijn ministerie met de mededeling dat hij zich niet herkent in de weergave van zijn pleidooi.
Indien dit het geval is, welke maatregelen gaat u nemen om de instabiliteit tegen te gaan? Kunt u op dit moment de kosten ramen voor de benodigde aanpassingen? Wie zal voor deze kosten verantwoordelijk zijn?
Het is nu eerst aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om een oordeel te geven over de rechtmatigheid van het inpassingsplan en de diverse uitvoeringsbesluiten. Daarbij zal ook het mogelijke effect van het windpark op de stabiliteit van de dijken in de Noordoostpolder betrokken worden. Ik wil daarop niet vooruitlopen.
Hoe gaat u om met de onrust die is ontstaan in de Noordoostpolder naar aanleiding van dit bericht?
Ik wil benadrukken dat er geen bouwactiviteiten zullen plaatsvinden en geen windmolens in gebruik worden genomen, voordat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak heeft gedaan.
Naar verwachting zal de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State mede op basis van de diverse onderzoeken aangeven of het inpassingsplan uitgevoerd mag worden. Daarbij zal naar verwachting ook een rol spelen of de diverse onderzoeken deugdelijk zijn en ten grondslag mogen worden gelegd aan het inpassingsplan. Ik verwacht dat met die helderheid de onrust wordt weggenomen.