Over energiebesparing door innovatieve automatische zonwering |
|
Paulus Jansen |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Energiegebruik, comfort en zonwering»?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusie dat innovatieve vormen van automatisch geregelde buitenzonwering voor een groot aantal gebouwtypen2 een zeer groot energiebesparingspotentieel hebben3 voor verwarming, koeling en verlichting, zowel bij bestaande als nieuwe gebouwen?
Ja.
Is HR-zonwering4 al opgenomen in de standaardberekeningsmethode en -software voor het EPC/energielabel? Zo nee, wilt u bevorderen dat dit zo snel mogelijk gebeurt?
Voor utiliteitsgebouwen is HR-zonwering al opgenomen in de standaardberekeningsmethode en -software voor de EPC en het energielabel, voor woningen nog niet, maar ik zal dit bevorderen.
Komt HR-zonwering in aanmerking voor Energie Investerings Aftrek? Zo nee, wilt u bevorderen dat dit zo snel mogelijk gebeurt?
HR-zonwering staat niet als specifiek genoemde maatregel op de energielijst, waarin de maatregelen genoemd staan die voor de Energie Investerings Aftrek (EIA) in aanmerking komen. Er kan echter wel op twee manieren EIA worden aangevraagd bij toepassing van HR-zonwering bij utiliteitsgebouwen:
Voorstellen voor opname van HR-zonwering in de energielijst 2013 kunnen door iedere aanvrager worden ingediend, tot uiterlijk 1 september 2012, waarna deze worden beoordeeld door een commissie met een advies aan het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
Welke mogelijkheden ziet u om in het kader van het innovatiebeleid de doorontwikkeling van HR-zonwering via integratie in gevelsystemen, optimalisatie van de automatische besturing en integratie met (de besturing van) andere gebouwinstallaties te bevorderen?
De overheid stimuleert geen separate technieken, maar wel innovatie in het algemeen. Door stimuleren van een betere energetische kwaliteit van gebouwen, zowel bij nieuwbouw als bij bestaande bouw, wordt de doorontwikkeling van allerlei technieken, waaronder zonwering, geprikkeld.
Het bericht dat het ministerie van Defensie zonnepanelen op scholen en gemeentelijke gebouwen medefinanciert |
|
Richard de Mos (PVV), Marcial Hernandez (PVV) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
Klopt het dat u, in navolging van de opening van het eerste windmolenpark van Defensie in Drenthe eind november 2011, met financiële middelen bijdraagt aan het aanbrengen van zonnepanelen op scholen en gemeentelijke gebouwen in Coevorden? Zo ja, hoeveel draagt Defensie hieraan bij?1
Ten behoeve van de bouw van het windturbinepark in Coevorden hebben Defensie en de gemeente Coevorden een overeenkomst gesloten. De financiële bijdrage aan de plaatsing van zonnepanelen op scholen en gemeentelijke gebouwen maakt daarvan deel uit. Met deze bijdrage zorgt Defensie ervoor dat niet alleen Defensie als geheel profiteert van energiebesparende maatregelen in de vorm van dit windturbinepark, maar ook de lokale gemeenschap in de vorm van zonnepanelen op openbare gebouwen. Dit heeft bijgedragen aan het plaatselijke draagvlak voor de overeenkomst.
Welk belang heeft het ministerie van Defensie bij het subsidiëren van zonnepanelen op scholen en gemeentelijke gebouwen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het een verkeerd signaal is indien Defensie aan de ene kant investeert in zonnepanelen die niet voor eigen gebruik zijn terwijl er aan de andere kant operationele eenheden en kazernes worden afgestoten door de bezuinigingen? Zo nee, waarom niet?
Neen. De eenmalige bijdrage van € 121 000 aan het gemeentelijke project, als onderdeel van de overeenkomst met de gemeente Coevorden, maakt deel uit van de investeringskosten ad € 5,6 miljoen van het windturbinepark. Bij de huidige elektriciteitsprijzen leveren deze windturbines Defensie op termijn een jaarlijkse besparing op van € 600 000. Dit bedrag kan Defensie weer besteden ten behoeve van de operationele activiteiten.
Kunt u de Kamer een overzicht sturen van alle (toekomstige) uitgaven die Defensie doet in het kader van de energievoorziening? Zo nee, waarom niet?
Bij de huidige energieprijzen besteedt Defensie jaarlijks ongeveer € 80 miljoen aan de inkoop van energie. Verder voert Defensie een programma van energiebesparende maatregelen uit. Zo worden defensiegebouwen voorzien van gevel- en dakisolatie en dubbel glas. In de periode 2009–2017 is met dit programma in totaal ongeveer € 65 miljoen gemoeid. Deze investeringen verdienen zichzelf op termijn terug.
Kunt u ook een overzicht sturen van het aantal defensiemedewerkers en hun rang of salarisschaal die zich bezighouden met het energiebeleid van Defensie? Zo nee, waarom niet?
Beleidsvorming is een taak van de Bestuursstaf. Het energiebeleid betreft hoofdzakelijk het beleid ten aanzien van de inkoop en besparing van energie en het beleid om de kwaliteit van de energievoorziening te waarborgen. Bij de Bestuursstaf zijn geen beleidsmedewerkers die zich uitsluitend met het energiebeleid bezighouden. Het aantal beleidsmedewerkers dat gedeeltelijk het energiebeleid als werkveld heeft, bedraagt ongeveer negen. Het betreft burgermedewerkers in de schalen twaalf of dertien of militairen in de rang van luitenant-kolonel.
De naleving van de Regeling afsluiten elektriciteit en gas van kleinverbruikers |
|
Paulus Jansen |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Zijn netbeheerders en vergunninghouders (energieleveranciers) verplicht om jaarlijks te rapporteren over het aantal afsluitingen van energie, respectievelijk beëindiging van levering? Zo nee, onderschrijft u de relevantie van deze informatie voor het beoordelen van de effectiviteit van beleid ter voorkoming van afsluiten van energie, in zijn algemeenheid en specifiek tijdens de wintermaanden, zoals geregeld in de Regeling afsluiten elektriciteit en gas van kleinverbruikers? Bent u bereid om te bevorderen dat de netbeheerders en vergunninghouders1 met ingang van 2012 op uniforme wijze rapporteren over afsluitingen respectievelijk beëindiging van de levering, onderscheiden naar winterperiode/zomerperiode en de in de artikel 2 tot en met 4 van de ministeriële regeling omschreven gronden om tot afsluiting/beëindiging levering over te gaan?
Nee, netbeheerders en leveranciers zijn niet verplicht om over aantallen afsluitingen, dan wel beëindiging van levering te rapporteren. Wel houden netbeheerders zelf jaarlijks bij hoeveel afsluitingen er in dat voorafgaande jaar hebben plaatsgevonden.
Heeft u een verklaring voor de sterk verschillende trend inzake het aantal afsluitingen in 2011 bij enerzijds Liander en anderzijds Enexis en Stedin? Zo nee, bent u bereid om hier onderzoek naar in te stellen?
Voor het beoordelen van de effectiviteit van het afsluitbeleid vind ik het relevant om inzicht te hebben in de werkwijze en processen van leveranciers en netbeheerders ten aanzien van het afsluitbeleid.
Daarom heb ik in 2010 de regeling afsluitbeleid geëvalueerd en heeft de NMa in 2009/2010 een onderzoek naar het afsluitbeleid uitgevoerd. De algemene lijn van de evaluatie was dat de regeling goed werkt. Het belangrijkste verbeterpunt dat zowel uit de evaluatie van de regeling als het onderzoek van de NMa is gekomen betreft de samenwerking tussen leveranciers en schuldhulpverleners. Naar aanleiding van deze signalen hebben de leveranciers en schuldhulpverleners besloten een landelijk convenant op te stellen om zaken als de aanlevering van klantgegevens en doorlooptijden beter te regelen. Het convenant is een verdiepingsslag van de ministeriële regeling afsluitbeleid, waarmee wordt beoogd de samenwerking tussen leveranciers en schuldhulpverleners op dit vlak effectiever en efficiënter te maken. Het is de verwachting dat dit landelijke convenant in het eerste kwartaal van 2012 in werking zal treden. De ministeriële regeling is naar aanleiding van de evaluatie en onderzoek van de NMa aangepast (Vergaderjaar 2010–2011, Kamerstuk 32 373, nr. 13) en per 1 oktober 2011 in werking getreden. Samen met het op korte termijn af te ronden convenant ben ik van mening dat het afsluitbeleid op dit moment zorgvuldig en effectief is ingericht. Ik blijf echter ook de komende jaren de werking en effectiviteit van de regeling goed monitoren.
Gegevens over het aantal afsluitingen zijn niet eenvoudig en eenduidig boven tafel te halen en geven geen volledig inzicht in de effectiviteit van de regeling. Bij een afsluiting zijn namelijk meerdere partijen betrokken, de klant, de leverancier, de netbeheerder en de schuldhulpverlener en die beschikken allen over verschillende informatie. De achtergrond van een afsluiting is ook verschillend, bijvoorbeeld als gevolg van wanbetaling, leegstand of fraude. Het is ook moeilijk de afsluitcijfers jaar op jaar te vergelijken. Een relatief koude winter kan bijvoorbeeld al het effect hebben dat het aantal afsluitingen in dat jaar daalt als gevolg van de vorstregeling. Daarnaast is het afsluitcijfer als gevolg van wanbetaling lastig te duiden omdat afsluiting het einde is van een lang en zorgvuldig proces tussen energieleverancier, klant en schuldhulpverlening. Niet alleen de inzet van energieleveranciers, maar ook de bereidheid van de afnemer om tot een oplossing te komen en de mogelijkheden die een schuldhulpverlener heeft zijn belangrijk ten aanzien van het voorkomen van afsluitingen. Niettemin heb ik aan de belangenverenigingen van de leveranciers en netbeheerders, Energie-Nederland en Netbeheer Nederland, gevraagd of zij bereid zijn de komende tijd te inventariseren of gezamenlijk tot inzichtelijke cijfers gekomen kan worden waarbij het aantal afsluitingen en de achterliggende reden van die afsluitingen inzichtelijk wordt gemaakt. Beide belangenverenigingen hebben aangegeven bereid te zijn dit te inventariseren. Dat stel ik zeer op prijs. Ik hecht er aan dat deze exercitie niet leidt tot onnodig zware uitvoeringslasten en ben dan ook niet voornemens om energiebedrijven extra plichten in dit kader op te leggen.
Is het waar dat nieuwe leveranciers van elektriciteit en gas op de Nederlandse markt voor kleinverbruikers (met name de zogenaamde prijsvechters) bij wanbetaling sneller overgaan tot «einde levering» dan bij de (voormalige) geïntegreerde energiebedrijven Essent, NUON, Eneco en Delta? Kan het antwoord cijfermatig onderbouwd worden?
Nee, het is niet mogelijk om daar een eensluidende verklaring voor te geven. Afgelopen jaren is afsluitbeleid en -proces op verschillende punten gewijzigd waardoor trends nog moeilijk te verklaren zijn. De verwachting is dat het afsluitcijfer op landelijk niveau voor 2011 uitkomt rond de 23 000, een bescheiden stijging slechts ten opzichte van de 22 417 afsluitingen in 2010 en een flinke daling ten opzichte van de 28 487 afsluitingen in 2009. Per regio kunnen er verschillen zijn in oorzaken van afsluiting zoals leegstand, energiediefstal en beëindiging van leveringscontracten, het kan te maken hebben met verschil in aanpak door gemeenten en schuldhulpverleners of bijvoorbeeld een inhaalslag van netbeheerders ten aanzien van het afsluiten van leegstaande panden om administratieve netverliezen terug te dringen.
Omdat het uiteindelijk gaat om de landelijke ontwikkeling van afsluitingen en vanwege het benodigde capaciteits- en budgettaire beslag van zo’n onderzoek vind ik het niet opportuun om een onderzoek in te stellen naar de verschillen tussen netbeheerders. Ik vind het van groter belang dat energiebedrijven zich houden aan de ministeriële regeling en een zorgvuldig proces doorlopen voordat tot het ultieme middel van afsluiting over wordt gegaan.
Onderschrijft u dat de netbeheerders die een «einde levering» End of Supply (EOS) melding krijgen van een vergunninghouder niet kunnen vaststellen of de vergunninghouder zich houdt aan de bepalingen van artikel 3 van de regeling2 en 4 lid 13? Zo ja, wie houdt er dan wel toezicht op de naleving van deze bepalingen door vergunninghouders?
Nee, uit het onderzoek dat de toezichthouder NMa in 2009/2010 uitvoerde, alsmede uit andere signalen verkregen door de toezichthouder, is niet gebleken dat zogenoemde nieuwkomers anders opereren in het kader van het afsluitbeleid dan andere energieleveranciers. De stelling dat nieuwe leveranciers bij wanbetaling sneller overgaan tot «einde levering» dan de (voormalig) geïntegreerde energiebedrijven kan dus niet met feiten onderbouwd worden.
Bovendien zal het convenant tussen energieleveranciers en schuldhulpverleners door alle bij Energie-Nederland aangesloten leveranciers ondertekend worden, dus door zowel nieuwe leveranciers als de (voormalig) geïntegreerde energiebedrijven.
Is er een laagdrempelige vorm van geschillenbeslechting voor situaties waarin een kleinverbruiker van energie dreigt te worden afgesloten, waarbij binnen twintig dagen (de termijn voor het vinden van een alternatieve leverancier) de uitkomst van de procedure bekend is? Zo ja, hoe luidt deze? Zo nee, onderschrijft u dat er behoefte is aan een dergelijke procedure?
Ja, dat klopt. Netbeheerders kunnen met een «einde levering» bericht niet vaststellen of de leverancier zich houdt aan de bepalingen in de ministeriële regeling. Dat is ook niet aan de netbeheerders om te doen. Conform de Elektriciteits- en Gaswet is de NMa de partij die bevoegd is om toezicht te houden op de energiemarkt en als uitvloeisel daarvan beoordeelt of de onder toezicht gestelden zich houden aan de wet- en regelgeving. De NMa heeft diverse toezichtinstrumenten tot haar beschikking en heeft bij geconstateerde overtredingen ook verschillende sanctiemogelijkheden.
Het bericht 'Stichting bepleit platform voor windmolens |
|
Marieke van der Werf (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Stichting bepleit platform voor windmolens»?1
Ja.
Klopt het beeld in dit bericht dat het Rijk binnen de rijkscoördinatieregeling naar eigen inzicht locaties bepaalt zonder enig overleg met gemeenten en/of provincies?
Nee.
Op welke wijze gaat het Rijk te werk als een project eenmaal binnen de rijkscoördinatieregeling valt? Vindt er communicatie plaats met het lokale bestuur en de bewoners?
Op grond van de wet is de Rijkscoördinatieregeling (RCR) van toepassing op windenergieprojecten van 100 MW of meer. Dit betekent samengevat dat het Rijk verantwoordelijk is voor de ruimtelijke besluitvorming (het inpassingplan) en de coördinatie van de vergunningaanvragen ten behoeve van een dergelijk grootschalig windproject, alsmede de voorbereiding van die besluitvorming. In het kader van de voorbereiding vindt overleg plaats met de betrokken gemeenten en provincie(s). De RCR mikt op versnelling van de besluitvorming, maar wel met inachtname van de benodigde zorgvuldigheid. Voor het inpassingsplan geldt onder meer dat er voldaan moet zijn aan het vereiste van een goede ruimtelijke ordening. Momenteel wordt per project een gecombineerd plan- en besluit-MER opgesteld. Bij de start van de MER-procedure wordt een informatieavond georganiseerd voor bewoners en andere geïnteresseerde organisaties, waarin onder meer het proces en de inspraakmogelijkheden worden toegelicht.
Om in de toekomst niet steeds per locatie een afweging te hoeven maken wordt ook gewerkt aan een Rijksstructuurvisie Wind op Land.
Op basis van de resultaten van het MER-onderzoek en eventueel andere benodigde onderzoeken wordt door het Rijk een afweging gemaakt welke uitmondt in een ontwerp inpassingsplan. Hierover en over de vergunningaanvragen, vindt bestuurlijk overleg plaats met betrokken gemeenten en provincie. Op zowel de gecombineerde MER resultaten als op het ontwerp rijksinpassingsplan is inspraak mogelijk. De besluitvorming over de vergunningverlening en het inpassingsplan vindt gelijktijdig plaats. Hiertegen staat bezwaar en beroep bij de Raad van State open.
Klopt het dat de provincie Groningen eenderde van de nationale doelstelling voor haar rekening moet nemen? Zijn de locaties hiervoor reeds bekend?
Nee, dit is niet juist. Er zijn met de provincies geen afspraken gemaakt over hoe de nationale doelstelling wordt verdeeld over de provincies. Er is dus geen sprake van een dergelijke verplichting voor de provincie Groningen. Wel wordt er, in samenspraak met de provincies, gewerkt aan een concept Rijksstructuurvisie Wind op Land die na totstandkoming het kader zal vormen voor de RCR.
U bent hier eerder over geïnformeerd door de Minister van Infrastructuur en Milieu met een brief van 14 juni 20112 betreffende de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De belangrijkste reden voor de Rijksstructuurvisie Wind op Land is het concentreren van voorziene grote windparken op land in een beperkt aantal gebieden.
De Rijksstructuurvisie Wind op Land bevindt zich nog in de fase van voorbereiding. Ten behoeve van de besluitvorming over de structuurvisie zal een MER-onderzoek moeten worden uitgevoerd. Op dit moment wordt in overleg met onder meer de provincies nagedacht over de vraag welke gebieden in aanmerking komen om in het MER te bestuderen, zodat een afweging gemaakt kan worden welke gebieden daadwerkelijk geschikt zijn voor grootschalige windenergie. Besluitvorming over de daadwerkelijk in de (ontwerp-)structuurvisie op te nemen gebieden vindt pas plaats na afronding van het MER-onderzoek en andere onderzoeken met betrekking tot haalbaarheid van grootschalige windenergie.
Naast het bovenbeschreven traject voor de Rijksstructuurvisie Wind op Land hebben diverse marktpartijen een melding gedaan in het kader van de Elektriciteitswet/RCR, o.a. in Groningen. Deze projecten bevinden zich alle in de beginfase en dat betekent dat er nog geen sprake is van (definitieve) besluitvorming over omvang en locatie van de parken. Ook hier vloeit dus (nog) geen taakstelling voor de provincie Groningen uit voort.
Daar in Groningen met name het project bij Veendam langs de N33 veel weerstand ondervindt wat is op dit moment de laatste stand van zaken met betrekking tot deze situatie?
Gelet op de omvang van 120 MW of meer van het beoogde windpark N33 in de gemeenten Veendam en Menterwolde is de RCR op dit project van toepassing. In het kader van het RCR-proces heeft van 14 oktober tot en met 24 november de conceptnotitie Reikwijdte en Detail voor het op te stellen MER ter inzage gelegen. Tevens heeft de Commissie voor de m.e.r. op 22 december jl. een advies over de notitie Reikwijdte en Detail van het MER uitgebracht. Op dit moment zijn we bezig met de beoordeling en verwerking van de zienswijzen en het advies van de Commissie voor de m.e.r. en ik verwacht op grond daarvan uiterlijk begin februari de definitieve notitie te kunnen vaststellen. Daarna zal het MER-onderzoek conform de definitieve notitie Reikwijdte en Detail worden uitgevoerd. Dit MER-onderzoek zal naar verwachting niet eerder dan eind dit jaar worden afgerond. Ook hier is dus nog geen sprake van besluitvorming, maar van voorbereiding van besluitvorming.
Overigens is de beoogde locatie voor het windpark N33 opgenomen in het Provinciaal Omgevingsplan 3 (POP 3). Het project kan daarmee op instemming van de provincie rekenen. De betreffende gemeenten zijn geen voorstander van het project.
Wordt er binnen de rijkscoördinatieregeling ook gekeken naar alternatieven specifiek voor de situatie in Groningen? Zo ja, welke alternatieven zijn er? Zo nee, waarom niet?
Ja. Binnen het plan MER voor een concreet initiatief worden alternatieve locaties onderzocht. Omdat er nog geen plan-MERren voor RCR-windprojecten lopen, zijn er ook nog geen alternatieve locaties in beeld. Wel zijn er voor het windpark N33 in de zienswijzen alternatieve locaties aangedragen die zullen worden meegenomen in het MER-onderzoek.
Wat is uw reactie op een initiatief als van de Stichting Energy Valley bepleit de oprichting van een platform voor windmolens om invloed uit te oefenen op de planvorming van de rijkscoördinatie?
De Rijksstructuurvisie Wind op Land geeft straks duidelijkheid over de gebieden die in aanmerking komen voor de realisatie van grootschalige windenergie en biedt een ruimtelijk kader voor grote windparken. Daarmee wordt invulling gegeven aan de opdracht voor het platform waar de Stichting Energy Valley voor pleit.
Het grootste lek in een olieveld van Shell in Nigeria sinds tien jaar |
|
Pauline Smeets (PvdA), Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Olielek Shell is grootste lek in Nigeria in decennium»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de schade is aan het milieu en aan de leefbaarheid van het gebied? Zo nee, waarom niet?
Volgens informatie van Shell-dochter SNEPCO (Shell Nigeria Exploration and Production Company) is het olielek het gevolg van een lekkage aan een pijpleiding die olie overpompte van het Bonga-platform naar een olietanker. Zo’n 120 kilometer uit de kust van Nigeria is ongeveer 6,4 miljoen liter olie gelekt in zee, het grootste olielek in Nigeria sinds 13 jaar.
SNEPCO en de lokale autoriteiten, waaronder de nationale dienst voor het opsporen en bestrijden van olielekken en het ministerie van Petroleum hebben snel materieel en personeel gemobiliseerd om de olievlek op te ruimen en aanspoelen aan de kust te voorkomen. Hierbij is volgens SNEPCO gebruik gemaakt van materieel en chemicaliën om de olie te verspreiden, biologisch af te breken en verdamping te bespoedigen. SNEPCO geeft aan dat voor zover haar bekend geen olie vanuit het Bonga-veld op de kust is aangespoeld.
Het is aan de Nigeriaanse autoriteiten om de exacte schade aan het milieu vast te stellen.
Kunt u aangeven wat de economische gevolgen zijn voor de boeren en vissers in het gebieden of, en op welke wijze, ze door wie worden gecompenseerd? Zo nee, waarom niet?
Hierover is nog geen informatie beschikbaar.
Deelt u de mening dat Shell aansprakelijk is voor het opruimen van de olie en vergoeden van de schade die aan mens en milieu wordt toegebracht door deze recente lekkage? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de Nigeriaanse autoriteiten om op grond van het Nigeriaanse recht vast te stellen wie aansprakelijk is voor de olielekkage, het opruimen daarvan en te beslissen over eventuele schadevergoeding.
Deelt u de mening dat de vervuiling grondig moet worden opgeruimd en dat dit gecontroleerd dient te worden door een externe en onafhankelijke partij? Zo nee, waarom niet?
De regering verwelkomt de inzet van de Nigeriaanse overheid en SNEPCO om de vervuiling grondig op te ruimen.
Bent u bereid de CEO van Shell aan te spreken op deze lekkage en er op aan te dringen dat dit niet meer mag voorkomen? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
SNEPCO heeft de Nederlandse ambassade in Abuja en betrokken Nederlandse ministeries geïnformeerd over de olielekkage. In de berichtgeving heeft SNEPCO aangegeven grondig onderzoek te doen naar de oorzaak van de olielekkage om maatregelen te kunnen nemen om een dergelijke lekkage in de toekomst te voorkomen.
Bent u bereid de CEO van Shell er op aan te spreken dat het bedrijf de herziene OESO-richtlijn en Ruggie Principes strikt naleeft, inclusief de artikelen omtrent due diligence en het schadeloosstellen van slachtoffers?
Shell en de Nederlandse overheid spreken met regelmaat over de OESO Richtlijnen en de daarin vervatte Ruggie Principes. Het bedrijf heeft ervaring met «due diligence», «impact assessment» en risico-analyse en is één van de eerste bedrijven ter wereld dat deze ervaring evalueert in het licht van de genoemde nieuwe kaders voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. Op deze manier worden risico’s verkleind en negatieve effecten zoveel mogelijk voorkomen.
Bedrijven worden opgeroepen mee te werken en bij te dragen aan herstelprocedures wanneer sprake is van ongunstige effecten op de mensenrechten als gevolg van hun bedrijfsactiviteiten of die van hun ketenpartners. Ook wordt van bedrijven verwacht dat zij negatieve effecten zoveel mogelijk vermijden en dat zij die aanpakken als deze zich toch voordoen.
Bij signalen die duiden op schending van de OESO Richtlijnen door een Nederlands bedrijf kan daarvan melding worden gedaan bij het Nationaal Contactpunt (NCP).
Het NCP treedt in dat geval op als onafhankelijke bemiddelaar bij het oplossen van het probleem.
In welke mate tast deze nieuwe lekkage het imago van het Nederlandse bedrijfsleven aan?
Het Nederlandse bedrijfsleven heeft een goede reputatie in het buitenland. Het is betreurenswaardig dat een dochtermaatschappij van een Nederlands bedrijf betrokken is bij deze olielekkage. Belangrijk is dat alles op alles wordt gezet om mogelijke herhaling van dit soort lekken in de olie-industrie en schade aan mens en milieu te voorkomen. Het is onduidelijk welk effect dit per saldo zal hebben op het imago van het Nederlandse bedrijfsleven als geheel.
Welke concrete maatregelen neemt u om er voor te zorgen dat Shell de herziene OESO-richtlijn en Ruggie Principes strikt naleeft?
De OESO Richtlijnen en de daarin vervatte Ruggie Principes dienen als referentie voor de verantwoording van het internationaal opereren van bedrijven. Shell onderschrijft de OESO Richtlijnen en streeft ernaar die na te leven. De regering voert over de uitvoering daarvan overleg met zowel Shell alsook via haar ambassade in Abuja met de bedrijven in Nigeria, waar Shell aandeel in heeft. Bij signalen van schending kan een beroep worden gedaan op het NCP.
Het conflict tussen het energiedistributiebedrijf WEB en stroomleverancier Ecopower op Bonaire |
|
André Bosman (VVD), René Leegte (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Kunt u aangeven wat op dit moment de status is van het conflict tussen het energiedistributiebedrijf WEB en stroomleverancier Ecopower op Bonaire?
WEB en het moederbedrijf Bonaire Holding Maatschappij (BHM) zijn in gesprek met Ecopower en de Rabobank (financier van Ecopower) om tot een structurele, duurzame oplossing te komen van het conflict, waarbij een overname van Ecopower door WEB tot de mogelijkheden behoort.
Klopt het dat de partijen nog steeds met elkaar in conflict zijn over de betaling van de geleverde stroom door Ecopower? Kunt u aangeven of er inmiddels uitzicht is op een oplossing?
Ja, partijen zijn nog steeds met elkaar in conflict over de betaling van de geleverde stroom door Ecopower en in bredere zin over de interpretatie van de Power Purchasing Agreement (PPA).Indien de partijen in onderling overleg niet tot een oplossing komen zal een bindende arbitrageprocedure worden opgestart, zo hebben beide partijen samen afgesproken.
Klopt het dat er nog steeds geen bindende arbitrage is afgerond? Kunt u verklaren waarom dat niet het geval is, zeker in het licht van uw antwoorden op eerdere vragen1 waarin u aangeeft dat, wanneer de twee partijen er gezamenlijk niet uit zouden komen, er een bindende arbitrageprocedure zou worden opgestart die uiterlijk 7 november 2011 had moeten zijn afgerond?
Ja, het klopt dat er nog geen bindende arbitrage is afgerond. De partijen zijn overeengekomen dat indien geen akkoord zou kunnen worden bereikt, een bindende arbitrageprocedure zou worden opgestart die uiterlijk 7 november 2011 zou moeten zijn afgerond. Partijen zijn echter ook onderling overeengekomen dat met beider instemming van het voorgenomen tijdsschema zou kunnen worden afgeweken indien onderhandelingen om te komen tot een oplossing dat zou noodzaken. Dat laatste is het geval, omdat partijen nog met elkaar in gesprek zijn.
Kunt u aangeven of een van de partijen een oplossing of arbitrage systematisch tegenwerkt?
Nee, bij mijn weten werkt geen van de partijen een oplossing van het conflict of de arbitrage tegen.
Energieleveranciers die schuldhulpverleningsinstanties niet inseinen wanneer klanten met een betalingsachterstand ’s winters worden afgesloten van gas en elektra |
|
Hans Spekman (PvdA), Diederik Samsom (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat niet alle energieleveranciers voldoen aan de meldingsafspraken en schuldhulpverleningsinstanties niet op de hoogte brengen wanneer in de wintermaanden een huishouden op het punt staat te worden afgesloten van gas en elektra?1
Ja.
Is het waar dat niet alle energieleveranciers de meldingsafspraken nakomen zoals die zijn afgesproken op grond van artikel 9 van de ministeriële regeling over afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas? Zo ja, is het u bekend om welke energieleveranciers het gaat?
In de ministeriële regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers elektriciteit en gas is vastgelegd dat een energiebedrijf de kleinverbruiker met betalingsachterstanden bij de herinnering wijst op de mogelijkheden van schuldhulpverlening en aanbiedt, met schriftelijke toestemming van de kleinverbruiker, de contactgegevens en informatie over de hoogte van diens schuld te verstrekken aan een schuldhulpverleningsinstantie. Indien de kleinverbruiker aangeeft geen gebruik te willen maken van schuldhulpverlening, mogen deze gegevens niet doorgegeven worden. Er zijn echter omstandigheden die het wenselijk maken dat indien de kleinverbruiker niet heeft gereageerd op het aanbod om schuldhulpverlening in te schakelen, het energiebedrijf toch persoonsgegevens van de kleinverbruiker door geeft aan een schuldhulpverleningsinstantie ten behoeve van het starten van een schuldhulpverleningstraject. Dat is aan de orde in de winterperiode, van 1 oktober tot 1 april, omdat elektriciteit en gas zeker in de winterperiode eerste levensbehoeften zijn. Daarom is in artikel 9 van de regeling vastgelegd dat energiebedrijven in de winterperiode gegevens van kleinverbruikers met betalingsachterstanden moeten doorgeven aan schuldhulpverlenende instanties.
Uit de evaluatie van de regeling in 2010 en uit onderzoek van de Energiekamer NMa in 2009/2010 is gebleken dat het proces van de aanvraag van schuldhulpverlening en de samenwerking tussen energiebedrijven en gemeenten in dit proces niet optimaal verliep. Processen rondom het doorgeven en ontvangen van persoonsgegevens waren nog onvoldoende ingeregeld en afgestemd op elkaar en doorlooptijden van schuldaanvragen duurden te lang. Energiebedrijven en schuldhulpverleners (verenigd in Energie-Nederland en de NVVK) hebben gezamenlijk deze handschoen opgepakt en zijn de afgelopen tijd bezig geweest om een landelijk convenant op te stellen dat de samenwerking tussen beide partijen moet verbeteren. Dit moet leiden tot een set uniforme (werk)afspraken omtrent doorlooptijden en communicatie met betrekking tot schuldhulpverleningstrajecten. Een doel van het convenant is om zo snel mogelijk stabilisering van de schulden te realiseren zodat de voorschotten weer betaald gaan worden. Tevens wordt met de aanpak in het convenant beoogd de doorlooptijden zo kort mogelijk te houden, opdat klanten zo min mogelijk worden geconfronteerd met oplopende schulden. Het is de verwachting dat het landelijk convenant in het eerste kwartaal van 2012 gereed is en in werking zal treden.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat er, in geval van betalingsachterstanden voor gas en elektra, in een zo vroeg mogelijk stadium de mogelijkheden van betalingsregelingen en schuldhulpverlening met de klant worden besproken?
Ja, die mening deel ik. Dat is ook de reden dat de regeling afsluitbeleid elektriciteit en gas een sterke relatie heeft met schuldhulpverlening en de klant al in een vroeg stadium, namelijk bij de schriftelijke herinnering, door het energiebedrijf wordt gewezen op de mogelijkheden van schuldhulpverlening. Tevens is de samenwerking tussen leveranciers en schuldhulpverleners, die wordt vastgelegd in het convenant, erop gericht om bij problematische schulden van afnemers in een zo vroeg mogelijk stadium samen te werken teneinde het aantal afnemers met betalingsproblemen terug te dringen en het verder oplopen van schulden te voorkomen.
Deelt u vervolgens de mening dat het goed is dat wanneer een cliënt niet reageert op het aanbod van betalingsregelingen en schuldhulpverlening, de schuldhulpverleningsinstantie wordt ingelicht om zelf contact te leggen met de cliënt om zo alsnog zo snel mogelijk tot een oplossing te komen zodat mensen ’s winters niet in de kou komen te zitten?
Ja, dat is de reden voor hetgeen in artikel 9 van de ministeriële regeling afsluitbeleid elektriciteit en gas is vastgelegd. Dit doet overigens niets af aan het feit dat het de verantwoordelijkheid van de cliënt zelf is om tijdig aan de aangegane financiële verplichtingen te voldoen om zo te voorkomen dat afsluiting van elektriciteit en gas plaatsvindt.
Op welke manier worden energieleveranciers gehouden aan het naleven van de ministeriële regeling? Zijn er sancties aan verbonden? Welke stappen bent u bereid zelf te zetten om ervoor te zorgen dat alle energieleveranciers zich houden aan de ministeriële regeling?
De Energiekamer NMa houdt toezicht op de naleving van de Elektriciteits- en Gaswet en daarmee ook op de naleving van de ministeriële regeling afsluitbeleid. In de periode 2009–2010 heeft de Energiekamer NMa een onderzoek verricht naar de opzet en werking van het afsluitbeleid van energieleveranciers en netbeheerders, waarbij getoetst is aan de voormalige ««Regeling Afsluitbeleid voor kleinverbruikers elektriciteit en gas»«. Onderdeel van het onderzoek betrof de verplichting om afnemers te wijzen op de mogelijkheid van schuldhulpverlening en het voorkomen van afsluiting. Bij dit onderzoek is de correspondentie over afsluiten van alle energiebedrijven opgevraagd en gecontroleerd op alle onderdelen van de ministeriële regeling. Vervolgens heeft de NMa per energiebedrijf een verbeteradvies opgesteld en laten bevestigen dat de gewenste verbeteringen correct, dus conform (toenmalige) ministeriële regeling, zijn doorgevoerd.
Daarnaast vindt signaalgedreven toezicht plaats. Signaalgedreven toezicht houdt in dat de Energiekamer NMa – mede op basis van signalen via ConsuWijzer – monitort of er op de energiemarkt zich een structureel probleem voordoet. Op dit moment zijn er bij ConsuWijzer en bij de Energiekamer NMa geen signalen over afsluitbeleid die aanleiding vormen voor extra toezicht. De Energiekamer NMa beschikt over diverse sanctiemogelijkheden indien dat nodig is.
Mede naar aanleiding van de eerder genoemde evaluatie van de regeling in 2010 en de resultaten van het onderzoek van de Energiekamer NMa naar het afsluitbeleid, is de ministeriële regeling afsluitbeleid aangepast. Deze nieuwe verbeterde regeling is per 1 oktober 2011 in werking getreden. Samen met het op korte termijn te verschijnen convenant over de samenwerking tussen energieleveranciers en schuldhulpverleners, ben ik van mening dat we een robuust bouwwerk hebben dat leveranciers, en schuldhulpverleningsinstanties in staat stelt om op zorgvuldige wijze invulling te geven aan het afsluitbeleid.
Zijn deze afsluitingen te rijmen met de door de sector zélf op vrijwillige basis gemaakte afspraken waarin is afgesproken dat bij (strenge) vorst niet wordt afgesloten? Zo ja, wanneer is het dan wel koud genoeg om te stoppen met afsluiten? Zo nee, Deelt u de mening dat deze afspraken moeten worden vastgelegd in de ministeriële regeling?
Sinds 1 oktober 2009 gelden de vrijwillige afspraken van de sector over afsluiting ten tijde van vorst. De vorstregeling is van toepassing op kleinverbruikers, die op grond van de MR zouden mogen worden afgesloten in de periode 1 oktober–1 april. In de vorstafspraken is geregeld dat een kleinverbruiker niet wordt afgesloten indien sprake is van strenge vorst. Er is sprake van strenge vorst wanneer het KNMI in De Bilt twee dagen achtereen een gemiddelde etmaaltemperatuur onder nul graden Celsius heeft gemeten. Indien dit op de dag van de voorgenomen afsluiting het geval is, wordt er niet afgesloten. Zodra de etmaaltemperatuur weer boven nul graden Celsius komt, en de financiële situatie niet is veranderd, zal alsnog worden afgesloten. Het gaat bij de vorstregeling om uitstel van een geplande afsluiting, niet om het tijdelijk heraansluiten van consumenten die al afgesloten waren. Er is bovendien geen sprake van een algemeen afsluitverbod tijdens de winter. In de ministeriële regeling zijn extra eisen vastgelegd waaraan energiebedrijven zich moeten houden in de winterperiode en is de consument extra beschermd. Er wordt echter ook een inspanning van de kant van de kleinverbruiker verwacht, die een oplossing moet zoeken voor zijn/ haar schulden.
De vorstregeling betreft zelfregulering. Met andere woorden, de bedrijven zien zelf toe op de naleving hiervan. In 2010 is met de evaluatie van het afsluitbeleid ook specifiek gekeken naar de werking van de vorstafspraken. De vorstafspraken blijken zelfstandig goed en eenvoudig te werken. Om die reden ben ik van mening dat ze niet in de ministeriële regeling hoeven te worden opgenomen.
De berichtgeving rondom de eventuele verkoop van Helianthos |
|
Marieke van der Werf (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht in de het Parool «Strijd om patenten zonnematten» van woensdag 14 december 2011?
Ja, en Nuon heeft ons aanvullend geïnformeerd over de stand van zaken.
Wat vindt u van de eventuele verkoop van de patenten van Helianthos aan Solmateq uit Qatar?
Helianthos, en haar moederbedrijf Nuon, zijn zelfstandige ondernemingen die op een internationale markt opereren. Zij zijn vrij om delen van het bedrijf aan buitenlandse investeerders te verkopen, ongeacht het land van oorsprong van deze investeerder. Inmiddels heeft Nuon bekend gemaakt Helianthos openbaar aan te bieden via een online veiling. Daaraan kunnen zowel Nederlandse als buitenlandse partijen meedoen.
Is het wenselijk dat slechts de strategische patenten worden verkocht maar niet de fabriek met werknemers? Wat voor invloed zal de verkoop van de patenten hebben op de fysieke fabriek en haar werknemers?
Dat is een bedrijfsmatige afweging waar ik mij niet in kan mengen.
Bent u van mening dat het hier om een enorm kennislek op het gebied van duurzame energie gaat en dat vele potentiële miljoenen euro’s aan waarde voor de Nederlandse economie worden gemist wanneer de productie niet in Nederlandse handen zou blijven?
In de zonne-energiesector vindt veel technologische ontwikkeling plaats en de variëteit in technologie is groot. De Nederlandse zonne-energie-industrie draagt daar een belangrijke steen aan bij. We hebben bijvoorbeeld veel kennis en bedrijvigheid op het gebied van silicium en dunnefilm zonnecellen. Helianthos is een van de bedrijven die een eigen technologie in de markt probeerde te zetten. Indien er in de markt onvoldoende interesse is om de technologie van Helianthos commercieel uit te rollen, is dat uiteraard jammer omdat daardoor duurzame bedrijvigheid in Nederland zou verdwijnen. Dit hoort echter wel bij een hoog-technologische en zich snel ontwikkelende markt. Uiteindelijk zal niet iedere technologie of ieder bedrijf het redden.
Bent u van mening dat groeimarkten, als de zonne-industrie, juist in tijden van crisis kunnen blijven zorgen voor werkgelegenheid en economische waarde voor Nederland?
Ja.
Klopt het dat hier miljoenen aan subsidies vanuit de Nederlandse overheid en de provincie in zitten? Zo ja hoe gaat u dit bij een eventuele verkoop terughalen?
Helianthos heeft in het verleden subsidie ontvangen, waarvan € 3,3 miljoen nog niet in rechte vast staat. Daar zijn vanzelfsprekend voorwaarden aan verbonden, die onder andere gericht zijn op het behoud van intellectueel eigendom voor Nederland. Mocht er sprake zijn van een overname van (delen van) Helianthos, dan zal ik onderzoeken of aan de subsidievoorwaarden wordt voldaan.
Indien Helianthos niet aan de subsidievoorwaarden voldoet, zal ik bezien hoe ik de betreffende subsidies kan terugvorderen. Op 8 november 2010 heb ik uw Kamer hierover ook geïnformeerd naar aanleiding van berichten in de media (Kamerstuknummer 30 196, nr. 116).
Vooralsnog zijn er geen patenten of andere zaken van Helianthos verkocht aan Solmateq of enige andere partij. Er is op dit moment dus nog geen sprake van terugvordering. Ook is er subsidie verleend aan Helianthos door de provincie Gelderland.
Wat vindt u van de bewering uit het artikel dat het vermoeden bestaat dat «met Nederlands belastinggeld het product van de markt wordt gehouden»?
Er is geen sprake van dat Helianthos van de markt wordt gehouden. Nuon heeft in mei 2011 aangegeven Helianthos te willen verkopen. Zij hebben echter geen investeerder kunnen vinden voor het hele bedrijf en proberen nu onderdelen van het bedrijf, zoals de patenten, te verkopen. Als er toch nog een investeerder langskomt die het gehele bedrijf wil kopen, kan ik mij voorstellen dat Nuon de afweging zal maken wat meer oplevert, daarbij de eventueel terug te vorderen subsidie meerekenend. Uit het persbericht dat Nuon heeft afgegeven op 17 januari 2012, blijkt ook dat dit niet waar is. Nuon biedt Helianthos immers aan via een openbare veiling.
Hoe kijkt u aan tegen de opmerking uit het artikel «dat het een vernietiging is van 15 jaar ontwikkeling»?
Zoals ik ook onder vraag 4 heb aangegeven, is het onderdeel van een innovatieve markt dat bepaalde innovaties het wel halen en anderen niet. De markt is uiteindelijk het beste in het selecteren van de meest succesvolle innovaties. Bij de ontwikkeling van innovaties die het niet halen tot de markt is vaak wel veel kennis opgebouwd, waar de sector van kan blijven profiteren. Er is dus geen sprake van een vernietiging van 15 jaar ontwikkeling.
Komt de verkoop van de patenten in dit geval wel overeen met de focus die u sinds het topsectorenbeleid juist hebt gelegd op de valorisatie van kennis?
De markt weet beter dan de overheid waar de marktkansen liggen en waar innovatiebeleid op ingezet moet worden. Daarom is in het topsectorenbeleid het bedrijfsleven aan zet om de innovatieagenda te bepalen. Voor Helianthos geldt ook: de markt bepaalt of ze nog wel een toekomst ziet in deze technologie. Ik wil en kan daar niet in treden. De Nederlandse zonne-technologiemarkt is echter breder dan Helianthos en kent een aantal sterke spelers. Via een innovatiecontract geeft de sector zelf aan wat op het gebied van innovatie nodig is om deze sector verder te versterken. Dat betekent niet dat er nooit een bedrijf gesloten mag worden. Met de veiling die Nuon heeft aangekondigd krijgt de sector echter een nieuwe kans om Helianthos te behouden.
Is er een mogelijkheid voor u om deze transactie te blokkeren en de ontwikkelde technologie voor de Nederlandse markt te behouden?
Ik heb geen mogelijkheid om enige transactie te blokkeren. Het is aan het Nederlandse bedrijfsleven om, indien ze dit waardevol acht, de ontwikkelde technologie voor hun eigen markt te behouden. Daartoe krijgen ze de kans via de online veiling die Nuon heeft aangekondigd. Wel houd ik scherp in de gaten of Helianthos aan de subsidievoorwaarden voldoet en zal ik bezien hoe ik de subsidies kan terugvorderen indien dat niet het geval is.
Het beheer van slimme meters |
|
Paulus Jansen |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Wie dient er voor te zorgen dat afnemers van energie met een slimme meter die verhuizen niet meer de meetgegevens op hun oude adres kunnen inzien?1
De beheerder van de meter is daar verantwoordelijk voor. Vanaf 1 januari 2012 ligt het beheer van de meter exclusief bij de netbeheerder. Tot 31 december kon het beheer ook bij derden liggen, zoals het geval is bij de op afstand uitleesbare meter van Oxxio waarnaar wordt verwezen in het bericht waar u op wijst. In de huidige situatie kunnen leveranciers uitsluitend toegang krijgen tot informatie van hun eigen klanten.
Wie houdt er toezicht of de hiervoor verantwoordelijke partij naar behoren zijn werk doet?
Bij de verwerking van persoonsgegevens moet de verantwoordelijke voldoen aan de verplichtingen van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp). Op grond van artikel 13 Wbp dient de verantwoordelijke passende technische en organisatorische maatregelen te nemen om persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of tegen enige vorm van onrechtmatige verwerking. Het Cbp houdt toezicht op de naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens. Daarnaast is de NMa belast met het toezicht op de naleving van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet en dus ook met toezicht op de naleving van hetgeen over de op afstand uitleesbare meters in de regelgeving is vastgelegd, bijvoorbeeld of de meters voldoen aan de gestelde eisen.
Wat is de sanctie indien de hiervoor verantwoordelijke partij niet naar behoren zijn werk doet? Welke partij kan een sanctie opleggen?
In bepaalde gevallen kunnen zowel het Cbp als de NMa bevoegd zijn. Zoals ook in de toelichting bij het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen (hierna: het Besluit) is aangegeven is samenloop van bevoegdheden met name op het punt van de beveiliging van de meetinrichting denkbaar. De NMa houdt toezicht op de beveiligingseisen van het Besluit. De beveiliging waar de NMa op toeziet, heeft als doel het voorkomen van fraude met, misbruik van of inbreuk op de meetinrichting, bijvoorbeeld het door kwaadwillende derden manipuleren van de meetinrichting van een verbruiker waardoor diens rekening hoger uitvalt. De netbeheerder moet voorkomen dat dit gebeurt door de juiste beveiligingsmaatregelen te nemen. Daarnaast is beveiliging van de meetinrichting belangrijk vanwege de privacy-aspecten die samenhangen met de verwerking van persoonsgegevens. Het Cbp ziet toe op de naleving van deze verplichting. Het nalaten om voldoende beveiligingsmaatregelen te nemen kan betekenen dat niet is voldaan aan zowel artikel 6 van het Besluit als artikel 13 van de Wbp. In dat geval zijn zowel de NMa als het Cbp bevoegd om te handhaven. Het Cbp en de NMa kunnen bij overtredingen een breed arsenaal aan sancties opleggen. Zo kan het Cbp een last onder dwangsom opleggen en kan de NMa een bestuurlijke boete opleggen of een aanwijzing geven.
Hoe is het toezicht op de naleving van de privacyvoorwaarden voor slimme meters op dit moment geregeld?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik kortheidshalve naar het antwoord op de vragen 2 en 3.
Indien er steekproefsgewijze controles worden uitgevoerd: hoe groot is die steekproef?
De wijze waarop de toezichthouder(s) invulling geven aan hun verantwoordelijkheid verschilt van geval tot geval. Dit hangt onder meer af van hun risicobeoordeling. Op 1 januari start de kleinschalige uitrol van de slimme meter. De uitrol wordt door de NMa gemonitord. Zo vormen technische betrouwbaarheid en veiligheid onderdeel van de monitoring. De NMa zal een consumentenbarometer bijhouden waarbij naar verschillende aspecten wordt gekeken zoals de plaatsing van de slimme meter, de juistheid van de verstrekte informatie en de afhandeling van klachten. Daarnaast richt de NMa een meldpunt in waar afnemers hun vragen, klachten of opmerkingen kwijt kunnen. Dit soort signalen kan voor de NMa aanleiding vormen voor nader onderzoek.
Wat is de rol van Energie Data Services Nederland (EDSN) bij de datacollectie, data- verwerking, en de beveiliging van data afkomstig uit slimme meters? Wie houdt toezicht op de activiteiten van EDSN?
EDSN is een uitvoeringsorganisatie die in opdracht van de Vereniging Nederlandse Energie Datauitwisseling (NEDU), waarin de netbeheerders en leveranciers zijn vertegenwoordigd, ICT-systemen ontwikkelt ten behoeve van de informatie-uitwisseling in de energiesector. EDSN handelt daarmee onder de verantwoordelijkheid van netbeheerders en leveranciers. Zij hebben wettelijke taken toebedeeld gekregen in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. Bovendien zijn zij verantwoordelijke in de zin van de Wbp voor het verzamelen en verwerken van persoonsgegevens en dus ook voor de beveiliging van deze gegevens.
Hoe staat het met de uitwerking van het artikel in de wet houdende wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet ter verbetering van de elektriciteits-en gasmarkt (Kamerstuk 32 374) dat toeziet op het verifiëren van meterstanden bij switchen/verhuizen?2
Artikel 54 van de Elektriciteitswet 1998 (overeenkomstig: artikel 22 van de Gaswet) bepaalt dat de energiebedrijven aan de NMa een voorstel doen voor een informatiecode. De NMa heeft dit voorstel eind 2011 ontvangen. De planning is gericht op vaststelling van de informatiecode per 1 april 2013. Dit is de datum waarop het leveranciersmodel in werking treedt. Het moment van inwerkingtreding van de nieuwe informatiecode staat overigens los van de hierboven in de vragen gesignaleerde problematiek. De Wbp is bovendien onverkort van toepassing.
Het bericht ‘Provincie wil rijkssteun voor tweede kerncentrale Borssele’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennis kunnen nemen van het bericht «Provincie wil rijkssteun voor tweede kerncentrale Borssele»?1
Ja.
Kunt u opnieuw bevestigen dat er geen rijksgeld in een eventuele nieuwe kerncentrale gestoken wordt? Ook niet als CDA-Gedeputeerde Van Beveren daarvoor gaat lobbyen?
Zoals ik inmiddels veelvuldig heb aangegeven, zal ik geen publiek geld inzetten om de business case van een kerncentrale te verbeteren, net zoals ik dat ook niet doe bij kolen- en gascentrales. Ik zie geen enkele aanleiding dit standpunt te herzien.
Geldt de belofte die u op 7 december 2010 aan de belastingbetaler deed en die u op 5 december 2011 tijdens het Wetgevingsoverleg Energie herhaalde, nog steeds?2
Ja.
Bent u bereid nu al aan CDA-Gedeputeerde Van Beveren te laten weten dat er geen sprake kan zijn van staatssteun, zodat de Zeeuwse Statenleden dit mee kunnen wegen als ze in de Statenvergadering op 16 december 2011 beslissen over het al dan niet starten van de voorbereidingsprocedure voor een vergunningaanvraag?
Ik heb geen verzoek ontvangen van de provincie Zeeland noch van een andere partij met betrekking tot een financiële bijdrage van het Rijk voor een nieuwe kerncentrale. De provincie en andere partijen zijn op de hoogte van het kabinetsbeleid ten aanzien van kernenergie. In een recent bestuurlijk overleg is nog eens onderstreept dat de financiering van een kerncentrale de verantwoordelijkheid is van de initiatiefnemers. Ik zie dan ook geen reden om dit nog een keer te laten weten.
Wat is de huidige stand van zaken rond de splitsing van energiebedrijf Delta en waterbedrijf Evides?
Op dit moment zijn Delta en Evides nog niet gesplitst. De aandelen van Evides zijn in handen van Delta. Delta is in handen van provincies en gemeenten. De aandeelhouders hebben in juni 2010 besloten tot een verhanging van de Evides-aandelen uiterlijk per 31 december 2013. Daarmee komt Evides rechtstreeks in handen van provincies en gemeenten. Uitgangspunt hierbij is voor de aandeelhouders dat Delta geen onevenredige financiële schade mag oplopen door de verhanging van de aandelen. Hiertoe willen de aandeelhouders uiterlijk eind 2012 een evaluatie doen plaatsvinden.
Bent u net als het kabinet Balkenende 4 van mening dat een waterbedrijf met een monopoliepositie niet in private handen zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat de regering doen om te zorgen dat de splitsing er daadwerkelijk komt en op welke termijn gaat de regering dat doen?
Het beleid onder vorige kabinetten was dat de focus van de drinkwaterbedrijven primair gericht dient te zijn op een drinkwatervoorziening van hoge kwaliteit. Met de wijziging van de Waterleidingwet in 2004 is verzekerd dat de drinkwaterbedrijven, middellijk of onmiddellijk, in handen blijven van overheden. Bij Evides doet zich de situatie van middellijk overheidseigendom via Delta voor. Bij de publieke aandeelhouders van Delta bestaat de wens van direct aandeelhouderschap van Evides. Gestreefd wordt dit eind 2013 te realiseren. Bij de besluitvorming over het exacte tijdstip spelen ook de belangen van Delta een rol.
Deelt u de mening dat zolang de splitsing nog geen feit is, opbrengsten uit Evides-activiteiten niet in een eventuele tweede kerncentrale gestoken mogen worden aangezien dan geld uit monopolieactiviteiten gebruikt zou worden voor private activiteiten? Zo ja, hoe gaat de regering ervoor zorgen dat opbrengsten uit Evides niet voor een eventuele nieuwe kerncentrale gebruikt worden? Zo nee, met welke argumenten motiveert de regering een dergelijk marktverstorend handelen?
Het is aan Delta en haar aandeelhouders om te bepalen hoe de geldstromen binnen de eigen organisatie worden ingezet. Daarbij staat uiteraard voorop dat men aan de wettelijke verplichtingen moet voldoen, onder andere voor wat betreft de mededinging en de drinkwaterwetgeving. Ik constateer overigens dat de aandeelhouders van Delta met het bedrijf hebben afgesproken dat het dividend van Evides voor 100% wordt uitgekeerd aan de aandeelhouders. Financiering van een eventuele kerncentrale of andere private activiteiten uit Evides-opbrengsten is daarmee dus niet aan de orde.
Bent u bereid deze vragen voor de vergadering van Provinciale Staten op 16 december 2011 te beantwoorden, zodat de Statenleden de antwoorden mee kunnen wegen in hun besluitvorming?
Ja.
Het gebrek aan Nederlandse ambitie ten aanzien van windenergie op zee |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met de het artikel «De Nederlandse ambitie verwaait» en bent u bekend met de in het artikel genoemde rapporten van Rabobank en Bloomberg «Offshore wind: Foundations to Growth» en «Reaching Eur 10c/KWh»?1
Ja.
Kunt u een reactie geven op het artikel en de rapporten van Bloomberg en Rabobank?2 Kunt u in het bijzonder ingaan op de conclusies in het hoofdstuk «The Dutch dilemma» in het rapport «Reaching Eur 10c/KWh»?3
Het Volkskrantartikel geeft de hoofdconclusies weer van beide rapporten, maar geeft hierop geen eigen commentaar.
Het Bloomberg rapport gaat in op diverse manieren om de kostprijs van windenergie op zee omlaag te brengen. De analyses wijken niet erg sterk af van andere analyses op dit terrein: technische innovatie, schaalvergroting, industrialisatie, stabiel overheidsbeleid en goede financieringsmechanismen vormen de sleutel tot kostprijsverlaging bij offshore windenergie. Dit komt overeen met hetgeen bedrijven in de sector mij vertellen.
Het andere rapport van RABObank volgt een vergelijkbare analyse. In het hoofdstuk «The Dutch dilemma» wordt ingegaan op de kracht van Nederlandse bedrijven met name op de Engelse en Duitse markt. De Franse en Deense markt voor offshore wind zijn volgens de onderzoekers meer gesloten voor partijen, die geen «local content» bieden. De door RABO geïnterviewde personen menen, dat ook de Engelse en Duitse markt meer protectionistische trekken gaan vertonen, waardoor Nederlandse spelers extra gebaat zouden zijn bij een sterke thuismarkt.
Op zich vind ik het niet raar, dat een bank krachtig overheidsbeleid wil op terreinen, waar winsten zijn te behalen. Ik voel evenwel weinig voor een protectionistisch beleid: landen met een sterk protectionistische houding zijn doorgaans niet de sterkste economieën en de Nederlandse markt is simpelweg te klein om te willen afschermen. In het Energierapport 2011 heb ik gepleit voor een meer Europese aanpak, omdat Nederland het meeste baat heeft bij een open Europese economie zonder barrières. Ook in deze sector zal het geld in het buitenland moeten worden verdiend. Ik ben ervan overtuigd dat Nederlandse bedrijven meer profiteren van concurrentiegedreven kwaliteitsverbetering en kostprijsverlaging dan van protectionisme. Daarbij moeten we niet vergeten, dat de belastingbetaler of de energieconsument opdraait voor een grootschalige uitrol, waartoe RABObank oproept.
Hoeveel offshore windprojecten zullen nog gerealiseerd worden voor 2020? Wat is de te verwachte hoeveelheid energie (in MWh) die opgewekt zal worden in 2020 uit offshore wind?
Gebaseerd op planningen en verwachtingen zou in 2020 in Noord-West Europa voor meer dan 50GW aan opgesteld vermogen windenergie op zee gerealiseerd worden.
In Nederland zijn twee windparken op zee in bedrijf (OWEZ en Prinses Amalia). Voor drie windparken is subsidie verstrekt. Ik ga ervan uit dat deze gebouwd zullen worden. Daarmee zal Nederland voor 2020 beschikken over bijna 1 GW aan opgesteld windvermogen op zee. Met 1 GW opgesteld vermogen kan naar verwachting jaarlijks circa 3,8 TWh elektriciteit worden opgewekt. Dit is ongeveer 2,5% van het elektriciteitsverbruik in Nederland.
Ik acht het zeer wel denkbaar, dat er voor 2020 vanuit het innovatiebeleid demonstratieprojecten tot stand zullen komen.
Hoe denkt u het ontstane gat van door de Rabobank verwachte 4 GW te kunnen dichten als de gestelde doelstelling van 5 178 MW (49% van de duurzame energie behoefte in 2020) uit offshore wind niet gehaald gaat worden? Kunt u specificeren hoe precies de 4 GW ingevuld gaan worden? Denkt u de EU doelstelling van 14% duurzame energie te halen in 2020, als de verwachting is dat het overgrote deel van de ingecalculeerde opwekking van energie uit offshore wind niet gerealiseerd wordt?
Dit kabinet committeert zich aan de Europese doelstelling van 14% duurzame energie in 2020 en wil dat met de meest kostenefficiënte technieken bereiken. De doelstelling duurzame energie kan ook op het gebied van groen gas en warmte worden bereikt. Ik heb u naar aanleiding van het wetgevingsoverleg van 21 november jongstleden informatie gestuurd4, waaruit blijkt, hoe dit kabinet denkt de doelstelling in 2020 te bereiken. Windenergie op zee heeft in die aanpak op korte termijn geen prominent belang.
Hoe verhouden de kosten voor het aanvragen van een vergunning voor een offshore windpark en de hoeveelheid verstrekte subsidie in Nederland zich tot de kosten van een vergunning en verstrekte subsidie in landen als Duitsland, Engeland, België en Denemarken?
In onderstaande tabel5 treft u een vergelijking van de kosten van wind op zee tussen verschillende lidstaten aan. De onderste rij biedt een vergelijking met de Nederlandse subsidie. De vergelijking is indicatief, omdat regimes per land verschillen en de afstanden van de windparken tot de kust een belangrijke factor vormen.
Nederland
Duitsland
Engeland
Denemarken
België
MWh prijs
ca € 170,– (15 jr incl kabelkosten)
ca € 150,– (12–15 jr excl kabelkosten)
ca € 80,–
(20 jr incl kabelkosten exclusief opbrengst elektriciteit)
ca € 140,– (eerste 20TWh, exclusief kabelkosten)
ca € 100,–
(20 jr, inclusief kabelkosten, exclusief opbrengst elektriciteit)
% NL subs
100
1051
1052
973
1214
Bijdrage verschilt naar afstand en waterdiepte – windparken liggen vaak ver uit de kust
De € 80,– is gebaseerd op de dubbele ROC-prijs, die is gegarandeerd
Uitkomst tender windpark Anholt (25 km uit de kust)
Opbrengst uit elektriciteit geraamd op € 55,– per MWh
De kosten van vergunningaanvragen zullen niet sterk verschillen per land. Alle landen zullen milieueffectrapportages vragen en hebben te maken met grotendeels Europese regels ten aanzien van de bescherming van ecologische belangen op zee.
Mijn indruk is, dat de stimuleringsniveaus in genoemde landen elkaar niet zo heel veel ontlopen, al vind ik de Belgische subsidie wel aan de hoge kant. De vergelijking met Duitsland geeft mogelijk een vertekend beeld, omdat de hoogte van het feed-in tarief na verloop van tijd neerwaarts kan worden bijgesteld.
Hoeveel werkgelegenheid, investeringen en patentaanvragen zijn er jaarlijks de laatste vijf jaar geweest in de offshore-windindustrie? Hoe verhouden deze cijfers zich tot die in landen als Duitsland, Engeland, België en Denemarken?
Op basis van de uitwerking van innovatievoorstellen rond offshore windenergie, die in het kader van het topsectorenbeleid zijn aangedragen bedraagt de huidige werkgelegenheid in Nederland meer dan 2000 voltijdbanen. Cijfers uit andere landen heb ik niet beschikbaar. De Nederlandse industrie zegt zelf een marktaandeel van ca 25% te hebben op de Europese markt voor offshore wind.
In de periode 2005–2010 heeft Nederland wereldwijd ongeveer 2,2% van alle patenten op het gebied van offshore wind aangevraagd. De VS (25%) Duitsland (19,2%) en Denemarken (15,8%) zijn koploper in internationaal aangevraagde patenten. Andere cijfers: Japan (6,2%), China (4,4%), Spanje (3,3%) en VK (3,2%)10.
Onderschrijft u het belang van het creëren van een nieuwe industrie in Nederland gericht op het bouwen van offshore windparken? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet heeft een topsectorenbeleid ontwikkeld om de verdiencapaciteit van Nederlandse bedrijven goed te houden en mogelijk te verbeteren. Binnen de topsector Energie is een aparte innovatietafel offshore wind ingesteld, die met voorstellen komt. Binnen het topteam Energie worden deze voorstellen en die van andere innovatietafels op het gebied van energie gewogen. Zoals ik u in mijn brief van 16 januari jongstleden over het topgebiedenbeleid heb aangegeven, hoop ik in maart innovatiecontracten te kunnen afsluiten.
Vindt u het een gemiste kans dat de voornoemde industrie haar pioniersrol dreigt te verliezen? Zo nee, waarom niet?
Nee.
De Nederlandse offshore industrie is sterk in kennis, fundaties en installatietechnieken en heeft daarmee een fors marktaandeel in de Noord-West Europese markt.
Hoewel Duitse en Deense fabrikanten het belangrijkste marktaandeel hebben in turbinetechnologie en grote bedrijven in China, Korea en Amerika zich op deze markt gaan begeven, heeft Nederland wel degelijk twee bedrijven, die turbines ontwikkelen voor windenergie op zee: Darwind/XEMC en 2BEnergy.
Welke actie(s) zult u ondernemen om te voorkomen dat de voornoemde industrie verder achterop raakt bij vergelijkbare industrieën in de Nederland omringende landen?
Ik heb een Green Deal gesloten met NWEA over onder meer innovatie en kostenreductie; NWEA heeft inmiddels 50 Nederlandse bedrijven in een coalitie bijeen gebracht om hieraan te werken. Begin december heeft het eerste overleg plaatsgevonden tussen EL&I, I&M en NWEA om de uitwerking van deze Green Deal gestalte te geven. Dit sluit uitstekend aan bij het topsectorenbeleid, waarmee kansrijke sectoren in innovatie en versterking verdiencapaciteit worden gesteund door de overheid. Ik ben ervan overtuigd, dat het daarmee vooral de bedrijven zelf zijn, die kansen zien op de Europese markt en daar de beste keuzes in kunnen maken.
Inbraak in een kerncentrale |
|
André Elissen (PVV), Richard de Mos (PVV) |
|
Bent u bekend met het artikel «Greenpeace dringt kerncentrale binnen»?1
Ja.
Gaat u aanvullende maatregelen nemen om Nederlandse kerncentrales te beveiligen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen?
De Nederlandse nucleaire installaties zijn adequaat beveiligd, ook tegen binnendringing. Door oefeningen wordt regelmatig getoetst of de beveiligingsmaatregelen nog voldoen of dat aanvulling of verbetering nodig is. Het incident bij de kerncentrale in Frankrijk zal worden geanalyseerd op relevantie voor de situatie in Nederland.
Gaat u onderzoeken of de activiteiten van Greenpeace, waar ter wereld deze dan ook plaatsvinden, aanleiding kunnen zijn om Greenpeace te weren als gesprekspartner totdat zij terreur en misleiding afzweert? Zo ja, vormt deze nieuwe actie aanleiding dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Greenpeace staat bij de Nederlandse overheid niet te boek als een terroristische organisatie en er is daarom geen reden het op die grond als gesprekspartner te weren.
Bent u bereid om alle medewerking aan Frankrijk te verlenen, en hierbij zelfs proactief te handelen door deze medewerking alvast aan te bieden, bij het strafrechtelijk onderzoek indien blijkt dat er ook maar enige betrokkenheid is van Greenpeace Nederland en/of personen gelieerd aan Greenpeace Nederland?
Uiteraard zullen de Nederlandse opsporingsdiensten alle medewerking geven aan de Franse collega’s, indien ons daartoe een verzoek bereikt. De strafrechtelijke samenwerking tussen beide landen is zo goed ontwikkeld dat er geen noodzaak is om dit pro-actief aan de Fransen aan te bieden.
Het bericht Zorgen om energievoorziening Saba en Statia |
|
André Bosman (VVD), René Leegte (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Zorgen om energievoorziening Saba en Statia»?1
Ja.
Kunt u aangeven of Saba en Sint Eustatius een goede en betrouwbare energievoorziening blijven houden?
Ten behoeve van de door mij aangeboden bemiddeling in de Gebe-problematiek heeft SEO Economisch Onderzoek te Amsterdam vastgesteld dat er sterke aanwijzingen zijn dat met het beëindigen van de relatie met Gebe en het oprichten van nieuwe bedrijven voor Saba en Sint Eustatius een veel kosteneffectiever voorziening mogelijk is. Door deze weg in te slaan kan naar mijn mening inderdaad een goede en betrouwbare energievoorziening voor de beide genoemde eilanden behouden blijven.
Klopt het dat na de aankoop Saba en Sint Eustatius twee maanden hebben om een energiebedrijf op te zetten? Is er al sprake van concrete plannen voor het opzetten van dergelijke bedrijven?
Gezien de inhoud van de Overeenkomst betreffende de splitsing van de N.V. Gebe, die op 27 oktober jl. tussen de besturen van de drie betrokken eilanden is gesloten, luidt het antwoord op de eerste vraag bevestigend.
Met de bestuurscolleges van Saba en Sint Eustatius is intussen afgesproken dat zij bij de vorming van de beoogde nieuwe bedrijven ondersteuning krijgen van mijn departement. Deze afspraak is inmiddels geëffectueerd.
Overigens behoeft het oprichten van of deelnemen in een privaatrechtelijke rechtspersoon door Saba en Sint Eustatius op grond van art. 9 van de FinBES goedkeuring van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De minister heeft deze bevoegdheid gemandateerd aan het College Financieel Toezicht.
Klopt het dat Sint Maarten het gebruik van dieselolie voor het opwekken van elektriciteit op Saba en Sint Eustatius jarenlang heeft gesubsidiëerd? Zo ja, is er sprake van nieuwe subsidiëring nu Sint Maarten hier niet meer verantwoordelijk voor is? Wordt dit betaald uit de opbrengsten van de verkoop van de aandelen van het energiebedrijf GEBE?
Binnen het gezamenlijke elektriciteitsbedrijf Gebe is voorheen geen onderscheid gemaakt tussen de afnemers, wat de tarieven betreft. Het verschil in kosten van opwekking op Saba en Sint Eustatius enerzijds en Sint Maarten anderzijds is steeds gecompenseerd. Het idee van de kruissubsidie kreeg pas lading op het moment van de staatkundige hervorming op 10-10-10. Sint Maarten hecht er vanaf dit moment uiteraard aan de tarieven voor de eigen bevolking zo laag mogelijk vast te stellen.
Van een nieuwe subsidiëring van mijn kant is geen sprake.
In het advies van de bemiddelaar in de Gebe-problematiek is het uitgangspunt geweest dat de opbrengsten uit de transactie ten goede zouden komen aan de oprichting van de nieuwe elektriciteitsbedrijven op Saba en Sint Eustatius.
Deelt u de zorgen van een eilandsraadslid dat vreest dat de energieprijs op de eilanden zal verdubbelen? Zo ja, wordt er gewerkt aan een oplossing die voorkomt dat de eilandbewoners geconfronteerd worden met een twee keer zo hoge energierekening? Zo nee, waarom niet?
Nee, er zijn sterke aanwijzingen dat er goede mogelijkheden zijn om tot een zodanige kostenreductie te komen bij een nieuw bedrijf, dat uiteindelijk sprake zal zijn van redelijke tarieven. Voorts wordt op dit moment onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om een deel van de elektriciteit duurzaam op te wekken. Dit biedt ook perspectief op het punt van betaalbaarheid. Graag bevestig ik hierbij wat ik in het WGO van maandag jl. op een vraag van uw kant heb geantwoord, dat aan de regulering van de elektriciteitsvoorziening op de BES-eilanden wordt gewerkt, en ik voeg daaraan toe dat resultaat is voorzien voor de tweede helft van 2012.
Is het mogelijk dat de BES-eilanden in aanmerking komen voor de Connecting Europe-faciliteit (CEF), een project van € 50 miljard van de EU, dat er gedeeltelijk op is gericht om de energienetwerken in Europa te verbeteren en te verduurzamen? Bent u bereid om u in te zetten zodat de BES-eilanden gebruik kunnen maken van deze regeling?
Nee, ik sta in het algemeen kritisch tegenover het gebruik van het Europese Fonds voor energie-infrastructuur. Het primaat voor investeringen in de Europese infrastructuur ligt namelijk bij de (gereguleerde) marktpartijen. Bovendien voldoen de investeringen in energienetwerken van de eilanden in Caribisch Nederland niet aan de doelstellingen van het EU-infrastructuurpakket, namelijk het bijdragen aan de Europese interne markt, het inpassen van duurzame energie en het verbeteren van de voorzieningszekerheid in Europa.
Het artikel ‘Delta twijfelt over Borssele 2’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennis kunnen nemen van het artikel «Delta twijfelt over Borssele 2»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat eventuele investeringen in een nieuwe kerncentrale mogelijk niet rendabel zijn? Waar komt die plotselinge twijfel bij Delta volgens u vandaan? Is het investeringsklimaat voor energieproducenten volgens u drastisch veranderd in de afgelopen maand?
Investeren in een nieuwe kerncentrale is een zaak van de markt. Het is aan marktpartijen om zorg te dragen voor een goede business case en op basis daarvan een investeringsbeslissing te nemen, binnen de strenge randvoorwaarden die ik stel op het gebied van veiligheid, milieu en klimaat. Ik heb dan ook geen oordeel over de mate waarin een investering in een nieuwe kerncentrale al dan niet rendabel zou zijn. Wel vind ik een stabiel investeringsklimaat van belang. Daar zorg ik dan ook voor. In het Energierapport 2011 zijn daarvoor de kaders uiteengezet.
Kunt u uw eerdere toezegging dat er geen publiek geld naar een nieuwe kerncentrale gaat herbevestigen? Kunt u bevestigen dat er geen cent publiek geld naar een nieuwe kerncentrale gaat? Ook niet als zou blijken dat de bouw van een kerncentrale zonder publiek geld onhaalbaar is?
Ik heb veelvuldig uitdrukkelijk aangegeven dat investeren in een kerncentrale een zaak van de markt is. Het is aan bedrijven en hun aandeelhouders (ongeacht of deze publiek of privaat zijn) om te beoordelen of er sprake is van een investering waarvan zij verwachten dat deze met een voldoende rendement terug te verdienen is, en op basis daarvan een investeringsbeslissing te nemen.
Dat betekent dat ik géén publiek geld zal inzetten om de business case van een kerncentrale te verbeteren, net zoals ik dat ook niet doe bij kolen- en gascentrales. Dit overigens in tegenstelling tot voorstellen van de fractie van GroenLinks die, net zoals de heer Boerma in het interview in het Financieele Dagblad, in het verleden heeft gepleit voor de introductie van een minimumprijs in de CO2-markt. Dit heeft tot doel investeringen in CO2-arme opwekkingscapaciteit te bevorderen. Zoals het lid Van Tongeren nu ook duidelijk wordt, is kernenergie ook een CO2-arme technologie en zou deze met een minimumprijs ook bevorderd worden. Een minimumprijs kan op verschillende manieren worden vormgegeven, maar kost linksom of rechtsom altijd geld: via bijvoorbeeld een overheidsgarantie op de CO2-prijs, wat inhoudt dat belastinggeld moet worden ingezet als de prijs onder een bepaald niveau zakt, of via een belasting op CO2-uitstoot, waarvan de kosten uiteindelijk door bedrijven in rekening gebracht worden bij de consument. Anders dan GroenLinks ben ik niet voornemens om CO2-arme technologie, zoals dus ook kernenergie, op deze manier te bevorderen. Het recht op publiek geld ter verbetering van de business case van installaties voor energieproductie is in mijn visie strikt voorbehouden aan hernieuwbare energieopwekking, waar ik 1,5 miljard euro per jaar voor uittrek.
Heeft het kabinet gesprekken gevoerd met Delta over de financiering van een tweede kerncentrale? Zo ja, wat is daarin precies besproken met Delta? Heeft het kabinet ook met andere energiebedrijven gesproken over de financiering van een tweede kerncentrale? Zo ja, wat is met die bedrijven afgesproken? Bent u bereid de gespreksverslagen en correspondentie tussen het kabinet en energiebedrijven over kernenergie, indien nodig vertrouwelijk, met de Kamer te delen?
Noch ik, noch iemand anders binnen het kabinet heeft gesprekken gevoerd met DELTA of een andere partij over de specifieke vorming van een business case voor een nieuwe kerncentrale. Wel heb ik op een hoger abstractieniveau gesprekken gevoerd over de voortgang omtrent de gesprekken tussen DELTA, RWE en EdF. Aangezien het een project van nationaal belang betreft, vind ik het belangrijk goed op de hoogte te blijven van de voortgang van partijen op alle fronten, waaronder dus ook de financiering. Daarnaast is het moment waarop partijen voortgang verwachten te boeken voor wat betreft de financiering van belang voor het moment waarop men een vergunning zal aanvragen, en dus voor de procedures die ik als verantwoordelijke minister moet doorlopen. Wanneer financiering van een nieuwe kerncentrale in gesprekken tussen energiebedrijven en mijzelf ter sprake komt, geef ik aan wat ik ook medegedeeld heb aan uw Kamer: (a) investeren in een kerncentrale is een zaak van de markt; (b) samenwerking tussen partijen moedig ik aan, omdat ik het van belang acht dat er een sterk consortium van meerdere bedrijven gevormd wordt, wil de realisatie van een nieuwe kerncentrale kans van slagen hebben. Dit standpunt heb ik ook met uw Kamer gedeeld.2
Ik sta voor een open en transparante procedure. Niet voor niets heeft uw Kamer in mei van dit jaar volledige inzage gehad in alle correspondentie, zonder censuur, tussen de initiatiefnemers voor een nieuwe kerncentrale (DELTA en ERH) en mijzelf.3 Vanzelfsprekend informeer ik uw Kamer over alle belangrijke ontwikkelingen inzake een nieuwe kerncentrale. Geheel in lijn met het kabinetsbeleid, is er geen sprake van afspraken tussen energiebedrijven en het kabinet inzake financiering van een nieuwe kerncentrale. Er zijn dan ook geen verslagen of correspondentie over dit onderwerp die ik met u kan delen.
Kunt u inzicht geven in de financieringsconstructie voor een tweede kerncentrale? Hoe staat het op dit moment met de gesprekken tussen Delta, RWE en EDF?
Nee. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 ben ik niet betrokken bij gesprekken over de business case en financieringsconstructies. Het is aan bedrijven om een goede financieringsconstructie op te zetten. Ik zie erop toe dat alle veiligheids- en milieueisen gewaarborgd zijn. Mij is bekend dat DELTA, RWE en EdF met elkaar in gesprek zijn.
Gaat de regering de € 42,5 miljoen die in de begroting is opgenomen voor het vergunningverleningtraject schrappen nu onduidelijk is of er daadwerkelijk een vergunningaanvraag komt?
Nee. Zonder nadere berichtgeving daarover van DELTA en RWE4 ga ik er vanuit dat er een vergunningaanvraag zal komen, en dus bereid ik mij daarop voor. Verder merk ik op dat de genoemde € 42,5 miljoen niet alleen op de nieuwe kerncentrale betrekking heeft, maar ook op activiteiten ten behoeve van de bestaande kerncentrale en de eventuele komst van een nieuwe reactor voor nucleair onderzoek en de productie van medische radio-isotopen.
Is het vooroverleg met Delta en de Energie Resources Holding, waar u het in de brief onder Kamernummer 32 645, nr. 29 over heeft, inmiddels van start gegaan? Bent u bereid alle correspondentie en gespreksverslagen van dit vooroverleg, indien nodig vertrouwelijk, met de Kamer te delen?
Nee, het vooroverleg is nog niet van start gegaan. Dat gebeurt pas nadat DELTA en RWE geantwoord hebben op mijn verzoek om hun planning aan mij te overleggen. Het is mijn intentie om over de voortgang van het vooroverleg maandelijks te rapporteren op de website van de Rijksoverheid. Rapportage aan uw Kamer door middel van toezending van alle verslagen en correspondentie met de initiatiefnemers is niet gebruikelijk en wijkt sterk af van het procedurele kader van vergunningverlening. De voorgeschreven procedures voor de vergunningverlening ingevolge de Kernenergiewet zijn neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat steeds meer landen (bijvoorbeeld Duitsland, Italië en België) en bedrijven (bijvoorbeeld Siemens) stoppen met kernenergie? Is het economisch gezien wel aantrekkelijk als Nederland blijft spookrijden op de internationale energiemarkt?
Ieder land is vrij zijn eigen keuzes te maken ten aanzien van de energievoorziening. Dit kabinet beschouwt kernenergie als een belangrijke energiebron voor de komende decennia. Het belang van kernenergie is recent nog eens aangetoond door het International Energy Agency (IEA). In de World Energy Outlook 2011 concludeert het IEA dat het zonder kernenergie extreem moeilijk en kostbaar wordt om de mondiale klimaatdoelstelling te realiseren.5 De Nederlandse regering is dan ook absoluut niet uniek in haar standpunt. Landen als Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Finland en Zweden voeren hetzelfde beleid. Buiten de EU is deze groep landen nog vele malen groter. Het beeld dat het kabinetsbeleid tegen de stroom in zou gaan, is dan ook feitelijk onjuist. De elektriciteitsmarkt is geliberaliseerd. Het is aan marktpartijen om een afweging te maken tussen vraag en aanbod en op basis daarvan investeringsbeslissingen te nemen. Het is dan ook aan hen om te bezien in hoeverre investeren in een kerncentrale economisch gezien aantrekkelijk is.
Bent u bereid deze vragen voor het wetgevingsoverleg Energie op 21 november 2011 te beantwoorden?
Ja.
De saldering van energiebelasting bij teruglevering van duurzaam opgewekte elektriciteit |
|
Paulus Jansen |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat er in de markt onduidelijkheid is over saldering van energiebelasting boven een teruglevering van duurzaam opgewekte elektriciteit van meer dan 5000 kWh per jaar en van het feit dat sommige energiebedrijven wel energiebelasting salderen boven voornoemde grens en andere niet?
Ja. De Wet belastingen op milieugrondslag is op deze punten echter duidelijk. Saldering van energiebelasting is van toepassing op het positieve saldo van de via één en dezelfde aansluiting van het net afgenomen en op het net ingevoede elektriciteit, indien het energiebedrijf ter zake van de op het net ingevoede elektriciteit hetzij artikel 31c, hetzij artikel 95c, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 toepast. Op basis van artikel 31c van de Elektriciteitswet 1998 wordt tot een grens van 5 000 kWh gesaldeerd. Wordt er meer dan 5 000 kWh per jaar via de aansluiting op het net ingevoed, dan moet het energiebedrijf op basis van artikel 95c, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 voor het meerdere een redelijke terugleververgoeding betalen. De terugleververgoeding zal per energieleverancier verschillen.
In hoeverre is in de Wet op de energiebelasting een maximum opgenomen ten aanzien van de saldering van energiebelasting bij teruglevering van duurzaam opgewekte elektriciteit?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is vermeld, is saldering van energiebelasting onder de genoemde voorwaarden van toepassing voor zover het saldo van de elektriciteit die van het net wordt afgenomen minus de elektriciteit die op het net wordt ingevoed positief is. Dit betekent dat voor de saldering van de energiebelasting in die zin een maximum geldt, dat deze niet verder gaat dan de energiebelasting die drukt op hoeveelheid elektriciteit die van het net wordt afgenomen. Dus ook als er meer dan 5 000 kWh op het net wordt ingevoed kan er saldering van de energiebelasting plaatsvinden.
Klopt het dat artikel 50 tweede lid van de Wet op de energiebelasting verwijst naar artikel 31c tweede lid van de Elektriciteitswet 1998 en dat dit artikel niet (meer) bestaat? Zo ja, wat is daarvan de consequentie in het licht van de geschetste problematiek?
In het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2011 (Kamerstukken 2010/11, 32 810) is opgenomen dat de verwijzing naar het tweede lid van artikel 31c van de Elektriciteitswet 1998 met terugwerkende kracht tot en met 1 juli 2011 wordt vervangen door een verwijzing naar artikel 31c van de Elektriciteitswet 1998. Als dit wetsvoorstel tot wet wordt verheven en in werking treedt, wordt de verkeerde verwijzing gecorrigeerd. Dat het tweede lid momenteel niet meer bestaat, zal in de praktijk geen consequenties hebben.
Wat is volgens u de juiste interpretatie van de wet op dit punt?
Zie het antwoord op vraag 3.
Indien volledige saldering volgens de wet mogelijk is, kunnen producenten van duurzame energie die meer dan 5000 kWh hebben afgenomen, maar ook meer dan dat aan het net hebben geleverd, dan met terugwerkende kracht saldering van energiebelasting tegemoet zien?
Voor de saldering van energiebelasting is beslissend, of voldaan is aan de voorwaarden voor saldering, in het bijzonder of het energiebedrijf artikel 31c of artikel 95c, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 heeft toegepast. Als het energiebedrijf toepassing van de genoemde artikelen van de Elektriciteitswet 1998 ten onrechte achterwege gelaten heeft, is saldering van energiebelasting alleen mogelijk als dat binnen het tijdvak van aangifte wordt gecorrigeerd. Indien degene die elektriciteit op het net heeft ingevoed van mening is dat de factuur die hij van zijn energiebedrijf heeft ontvangen niet klopt, zal hij hierover contact moeten opnemen met zijn energiebedrijf.
Op welke wijze wordt gecontroleerd of het saldo van de energiebelasting die de energiebedrijven innen en hun afdracht aan de staat c.q. restitutie op grond van de salderingsregeling gelijk is aan 0?
De Belastingdienst controleert of de belastingplichtigen, in casu de energieleveranciers, het juiste bedrag aan energiebelasting hebben afgedragen. Daartoe wordt onder meer bekeken, hoeveel elektriciteit aan de klanten geleverd is, hoeveel elektriciteit de klanten op het net hebben gezet en of bij de aangifte de salderingsregeling uit de energiebelasting is toegepast.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden vóór het wetgevingsoverleg energie op 21 november a.s.?
Ja.
Schaliegas |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennis kunnen nemen van het bericht «Use of Chemicals for Fracking May Be Illegal Under REACH, European Commission Says»?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht.
Welke chemicaliën willen Cuadrilla en DSM gebruiken bij de (proef)boringen naar schaliegas in Nederland? Zijn deze chemicaliën geregistreerd bij het Europees Agentschap voor Chemische stoffen (ECHA)? Is getest wat de risico’s voor mens en milieu zijn van het gebruik van deze chemicaliën bij (proef)boringen naar schaliegas?
DSM heeft nog geen concrete boorplannen en daarom is ook niet bekend of zij tijdens hun proefboring gaan fraccen en zo ja, wat de samenstelling van de te gebruiken frac-vloeistof zal zijn. Overigens zijn de activiteiten van DSM volgens de aanvraag van de opsporingsvergunning primair gericht op de opsporing van koolbedmethaan (steenkoolgas).
Ook Cuadrilla heeft nog geen boorprogramma ingediend bij het Staatstoezicht op de Mijnen, zodat op dit moment niet vaststaat welke chemicaliën Cuadrilla bij het fraccen zal inzetten. Cuadrilla heeft echter tijdens presentaties aan bewoners en overheden meerdere malen aangegeven dat bij het fraccen gebruik zal worden gemaakt van glutaaraldehyde en polyacrylamide.
Indien chemicaliën gebruikt zullen worden, zullen zowel Cuadrilla als DSM moeten voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit REACH. Dit houdt in dat deze chemicaliën getest moeten worden op schadelijkheid voor mens en milieu.
Het bericht «Use of Chemicals for Fracking May Be Illegal Under REACH, European Commission Says» bevestigt dan ook de noodzaak van de verificatie, die Cuadrilla en DSM zullen moeten uitvoeren. Staatstoezicht op de Mijnen zal hierop toezien.
Zijn de chemicaliën die Cuadrilla, DSM en eventueel andere bedrijven willen gebruiken bij (proef)boringen naar schaliegas volgens u toegestaan in de EU? Zo nee, bent u bereid om een moratorium af te kondigen zolang de chemicaliën niet toegestaan zijn voor (proef)boringen naar schaliegas?
Bij het voor aanvang van de boring in te dienen boorprogramma zal getoetst worden of de chemicaliën, die voor fraccen gebruikt worden, voldoen aan de REACH-vereisten. Indien niet aan deze vereisten wordt voldaan, zullen met bestaande handhavingsmiddelen passende maatregelen worden genomen om het gebruik van deze stoffen te voorkomen. Het afkondigen van een moratorium is nu dan ook niet aan de orde. Er is al een handhaafbaar verbod op het gebruik van niet-toegestane chemicaliën en daar zal ook op gehandhaafd worden.
Zijn er op dit moment naast Cuadrilla en DSM andere bedrijven die vergunning aan willen vragen voor (proef)boringen naar schaliegas? Zo ja, zijn de chemicaliën die deze bedrijven willen gebruiken toegestaan voor (proef)boringen naar schaliegas?
Queensland Gas Company2 (Queensland) heeft een vergunning voor het opsporen van koolwaterstoffen in het gebied, aangeduid als Oost-IJssel. De aandacht van Queensland gaat uit naar koolbedmethaan (kolengas). Queensland heeft nog geen locatie bepaald voor het verrichten van een boring. Over het eventueel fraccen en het gebruik van chemicaliën is nog niets bekend.
Er zijn door twee maatschappijen (Cuadrilla en Hutton Energy) nieuwe vergunningen aangevraagd voor het zoeken naar schaliegas. Het gaat hier om een gebied dat het zuiden van Noord-Brabant, het noorden van Limburg en een klein stukje van Zeeland beslaat. Ik zal over deze aanvragen in de loop van volgend jaar een besluit moeten nemen. Dit zal ik o.a. doen op basis van adviezen van TNO, Staatstoezicht op de Mijnen, EBN, de Mijnraad en de genoemde provincies. In deze fase is niet bekend of zij tijdens hun proefboring gaan fraccen en zo ja, wat de samenstelling van de te gebruiken frac-vloeistof zal zijn.
Welke chemicaliën wil Queensland Gas Company gaan gebruiken bij boringen naar steenkoolgas in Oost-Gelderland, Salland en Twente? Zijn die chemicaliën wel geregistreerd bij het ECHA? Zo nee, bent u bereid een moratorium af te kondigen zolang de chemicaliën niet toegestaan zijn voor (proef)boringen naar steenkoolgas?
Zie mijn antwoord op vraag 4. Zoals bij mijn antwoord op vraag 3 is aangegeven, is het gebruik van chemicaliën pas mogelijk als voldaan is aan de vereisten van REACH. Een moratorium is niet nodig, omdat er al een handhaafbaar verbod op het gebruik van niet-toegestane chemicaliën bestaat en daar ook op gehandhaafd zal worden.
Kunt u een overzicht geven van alle plannen die er op dit moment zijn voor (proef)boringen naar onconventioneel gas in Nederland? Kunt u daarbij ook een overzicht geven van het planningstraject voor de verlening van eventuele vergunningen?
Opsporingsvergunningen voor onconventioneel gas zijn verleend aan Cuadrilla (2 vergunningen), DSM en Queensland Gas Company. Een opsporingsvergunning geeft een bedrijf het exclusieve recht om in het vergunninggebied naar koolwaterstoffen te mogen zoeken. Voor het aanleggen van een boorlocatie zijn aanvullend andere vergunningen vereist, zoals een omgevingsvergunning; de gemeente is voor de omgevingsvergunning bevoegd gezag. Het planningstraject hiervoor is in handen van de gemeente. Voor zover mij bekend is, zijn er buiten de aanvragen van Cuadrilla (Boxtel en Haaren) nog geen vergunningen voor de aanleg van boorlocaties ingediend.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk op 25 oktober 2011 te beantwoorden, zodat de antwoorden meegenomen kunnen worden in het algemeen overleg Mijnbouw op 27 oktober 2011?
Ja.
De mogelijkheden tot het gebruik van liquid Natural Gas (LNG) in de transportsector |
|
René Leegte (VVD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het project «Introductie dual fuel LNG trucks in Nederland» binnen het «Subsidieprogramma Proeftuinen duurzame mobiliteit: Truck van de Toekomst» van AgentschapNL?
Ja. Het project is een van de twaalf projecten waarop door mij positief beschikt is binnen dit subsidieprogramma. Twee van deze projecten betreffen hybride voertuigen, de overige tien hebben alle betrekking op aardgas als motorbrandstof. Twee daarvan hebben betrekking op het gebruik van gecomprimeerd aardgas (CNG), de overige acht op LNG. Hiervan zijn 5 projecten gericht op het gebruik van een combinatie van dual fuel, met LNG en diesel, waaronder het project «Introductie dual fuel LNG trucks in Nederland», de overige 3 projecten werken met LNG monofuel.
Bent u bekend met het probleem dat de deelnemers aan het in vraag 1 genoemde project in vrachtwagens en een onderhoudslocatie geïnvesteerd hebben om op deze schonere brandstof te kunnen rijden, maar dat onder andere in de gemeente Zwolle geen (gedoog) vergunning wordt afgegeven voor het plaatsen van een tankinstallatie voor LNG, waardoor de vrachtwagens in het proefproject niet kunnen rijden, dit in verband met het (nog) ontbreken van specifieke regelgeving met betrekking tot LNG?
Er is inderdaad nog geen specifieke regelgeving voor LNG laad- en vulpunten, doordat het een nieuwe brandstof is in de transportsector. Thans is er om een goede beoordeling te maken over de vergunningen overleg over de technischeuitvoering met enerzijds het consortium van de aanvrager en anderzijds externe, onafhankelijke deskundigen en vergunningverleners van gemeenten waar al dergelijke stations gerealiseerd zijn. Vooralsnog zijn er geen principiële bezwaren die zouden kunnen leiden tot het niet-afgeven van een vergunning. Het is de verwachting dat een vergunning in zo'n anderhalve maand een feit moet kunnen zijn.
In afwachting van de vergunning voor en de bouw van het permanente station ligt er ook een verzoek voor gebruik van een voorlopige oplossing. Aan de vergunning daarvoor wordt momenteel ook gewerkt, en ook dat kost mede door die afwezige regelgeving wat extra tijd.
Deelt u de opvatting dat als de overheid bedrijven stimuleert om schonere brandstoffen te gebruiken, dit dan ook mogelijk moet zijn?
Ik ben zeker van mening dat bedrijven die schonere brandstoffen willen gebruiken deze ook moeten kunnen verkrijgen. De inrichting van de benodigde laad/vulpunten moet echter wel veilig zijn en rekening houden met lokale situaties. Ik zal kijken of en waar de wettelijke kaders voor het inrichten van laad/vulpunten duidelijker moeten worden gemaakt.
Bent u bereid om met de gemeente Zwolle en andere gemeenten in contact te treden om mogelijk te maken dat deze gemeenten onder voorwaarden een gedoogvergunning verstrekken zolang er nog geen regelgeving voor LNG is?
Zwolle en mogelijk andere gemeenten hebben een eigen bevoegdheid bij de beoordeling van de vraag of een vergunning wordt verstrekt.
Een specifiek wettelijk kader voor de beoordeling van de externe veiligheidsrisico’s van het afleveren van LNG ontbreekt vooralsnog. Gelet op het landelijk gedoogkader (Kamerstukken II 1991/92, 22 343, nr. 1 en Kamerstukken II 1996/97, 25 085, nr. 2) ga ik er van uit dat de gemeente de criteria voor het verlenen van gedoogbesluiten tot uitgangspunt neemt bij de beoordeling van de vraag of en onder welke voorwaarden een vergunning verleend kan worden. Zolang er nog geen regelgeving voor LNG is, dient de gemeente bij de beoordeling van een aanvraag onder meer de meest recente wetenschappelijke inzichten omtrent de veiligheidsrisico’s te betrekken.
Kunt u ervoor zorgen dat er binnen enkele maanden regelgeving is voor LNG tankinstallaties zodat er duidelijkheid is voor bedrijven en gemeenten, zodat vergunningen verstrekt kunnen worden op basis van de regelgeving?
Er wordt momenteel gewerkt aan een apart rapport over LNG in de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS; deel 33). Dit rapport zal informatie bevatten over samenstelling, toepassingsgebieden, risico’s bij toepassing, concrete voorschriften die bij gebruik, opslag, verwerking etc. van LNG toegepast moeten worden om risico’s voor het milieu en werknemers te beperken (deze maatregelen beschrijven de laatste stand der techniek). Ook zullen daarin zogenaamde interne en externe risicoafstanden (afstanden die bij de vergunningverlening aangehouden moeten worden tussen relevante installatieonderdelen en kwetsbare objecten in de directe omgeving,zoals woningen, scholen, ziekenhuizen) opgenomen worden.
PGS 33 is bestemd voor gemeenten en provincies ten behoeve van m.n. de vergunningverlening.
Het PGS-rapport wordt naar verwachting in de zomer van 2012 gepubliceerd – een conceptversie is naar verwachting voorjaar 2012 beschikbaar voor publiek commentaar.
Tot slot werkt NL internationaal actief mee aan een ISO-commissie (ISO/PC 252) om een ISO-norm te ontwikkelen voor LNG (en CNG)-vulstations.
Met het tot stand brengen van regelgeving voor LNG laad- en vulpunten is meer tijd gemoeid dan enkele maanden.
Kunt u deze vragen met spoed, zo mogelijk binnen tien dagen beantwoorden, omdat de vrachtauto’s nu stil staan en ondernemers die schonere vrachtauto’s willen bestellen nu aangeven daarvan af te zien?
Nee.
Het opslaan van kernafval |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Medisch kerndossier in Rijnmond krijgt brede steun»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat een tiental zorgaanbieders zegt zich hard te zullen maken voor brede invoering van een medisch kerndossier?
Recent is er een convenant gesloten met 10 zorgpartijen in de regio Rijnmond om samen verder te werken aan de ontwikkeling van het medisch kerndossier. Op dit moment behelst het project medisch kerndossier een pilot van een kleine groep patiënten in het Erasmus MC. Ik zie dit als een initiatief om te komen tot standaardisatie van gegevensuitwisseling in de zorg. Nictiz is ook betrokken bij dit initiatief om lering te trekken uit de ervaring die worden opgedaan.
Hoe verhoudt dit initiatief zich tot de doorstart van het Elektronisch Patiëntendossier/Landelijke Schakel Punt (EPD/LSP)?
Het Zorgportaal wordt ontwikkeld door een consortium van samenwerkende partijen (Erasmus Medisch Centrum, St. Fransiscus Gasthuis, STAR MDC, Brink&, Leenecommunicatie, Intermax, Stichting RijnmondNet, Stichting Zorgimpuls, Erasmus Universiteit, instituut Beleid en Management Gezondheidszorg). Dit initiatief staat los van de doorstart van de landelijke infrastructuur waaraan door vijf koepelorganisaties wordt gewerkt.
Heeft het CBP dit medisch kerndossier getoetst ten aanzien van de privacy? Zo ja wat was zijn oordeel? Zo nee, waarom niet?
Het medisch kerndossier is niet getoetst door het CBP. Het is aan het CBP als toezichthouder om haar toezichtprogramma te bepalen.
Is dit medisch kerndossier afdoende beveiligd? Zo ja, waarop is dat gebaseerd?
Uit de informatie die ik heb ontvangen over het project medisch kerndossier valt af te leiden dat er in opzet aandacht is voor beveiliging. Het oordeel of dit in de praktijk afdoende is, is aan de toezichthouders IGZ en CBP.
Bent u ervan op de hoogte dat de patiënt kan inloggen op zijn medisch kerndossier door middel van DigiD? Wat is uw mening over die constructie, gezien de DigiNotar affaire en het falend toezicht op deze verstrekker van beveiligingscertificaten?
Logius (de beheerder van DigID) geeft aan dat op dit moment vervanging en testen zodanig gevorderd zijn dat DigiD weer veilig kan worden gebruikt door mensen die al een DigiD hebben. Ook is het volgens Logius nu ook weer helemaal veilig om een DigiD aan te vragen.
DigiD midden met SMS authenticatie, zoals gebruikt bij het medisch kerndossier, is thans het hoogst mogelijke vertrouwensniveau dat de rijksoverheid aanbiedt aan burgers.
Bent u bereid deze vragen voor het algemeen overleg van 6 oktober a.s. over de doorstart van het EPD te beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
Grondstoffen voor de productie van biobrandstof |
|
Paulus Jansen |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Welke initiatieven heeft de Task Force Duurzame Palmolie1 sinds november 2010 ontplooid om de doelstelling «100% duurzaam geproduceerde palmolie in 2015» te realiseren? Zijn er al resultaten? Zo ja, Welke?
Het productschap Margarine, Vetten en Oliën (MVO) heeft afgelopen jaar in samenwerking met alle palmolieverwerkende schakels in Nederland het initiatief genomen tot het opstarten van de Task Force Duurzame Palmolie en de ondertekening van een manifest, met als doelstelling dat alle voor de Nederlandse markt geproduceerde palmolie in 2015 duurzaam geproduceerd moet zijn.
Tot op heden hebben onder meer de volgende activiteiten plaatsgevonden:
Specifieke resultaten zijn verder dat de Bond van Nederlandse Margarine fabrikanten het commitment is aangegaan dat in 2011 alle leden lid zijn van de RSPO en eind dit jaar voor al hun merken volledig overgeschakeld zijn op duurzame palmolie. Daarnaast heeft de Vereniging voor Bakkerij en Zoetwarenindustrie een standaard voor duurzame bakkerij ontwikkeld, waaronder het aankopen van gecertificeerde duurzame palmolie.
Klopt het dat de nieuwe raffinaderij voor biobrandstof van Neste Oil 400 000 ton palmolie per jaar als grondstof gebruikt?2 Zo nee, hoe groot is de hoeveelheid dan wel?
Op basis van de informatie verkregen bij Nesté Oil blijkt het volgende. Nesté Oil gebruikt een brede mix van grondstoffen, die in 2011 wereldwijd voor iets minder dan de helft bestaat uit ruwe palmolie. De maximale productie van Nesté Oil in Rotterdam kan 800 000 ton bedragen, waarbij het merendeel is bestemd voor de exportmarkt. Nesté Oil heeft wereldwijd meerdere productielocaties en de daadwerkelijke verdeling van de beschikbare grondstoffen over deze locaties wordt bepaald door (lokale) beschikbaarheid, logistieke optimalisatie en marktvraag. Het aandeel palmolie bij Nesté Oil Nederland kan daarom niet op voorhand worden ingeschat.
Klopt het dat elf maatschappelijke organisaties een klacht hebben ingediend bij de Round Table for Sustainable Palm Oil (RSPO) tegen Neste's belangrijkste palmolieleverancier, het Maleisische IOI3, wegens wetsovertredingen, fraude en ontbossing in Ketapang, Indonesië, en over een langdurig landconflict in Sarawak, Maleisië? Klopt het dat de certificering van IOI op grond van deze klacht is opgeschort? Zo ja, is het binnen de afspraken van de Taskforce duurzame palmolie toelaatbaar als een Nederlandse grootverbruiker van palmolie niet gecertificeerde grondstoffen importeert? Kunt u het antwoord motiveren?
Het klopt dat er bij de RSPO een klacht is ingediend tegen IOI. Deze wordt behandeld volgens de afspraken van het «RSPO Grievance Panel». De voortgang daarvan wordt regulier op de websites van de RSPO openbaar gemaakt (www.RSPO.EU).
De certificeringen van IOI zijn in zoverre opgeschort dat het bedrijf op dit moment geen nieuwe plantages mag certificeren. IOI kan duurzame palmolie blijven verkopen van hun plantages die in de afgelopen jaren reeds gecertificeerd zijn volgens de Principes en Criteria voor de productie van Duurzame Palmolie van RSPO.
De Nederlandse Task Force duurzame palmolie streeft ernaar dat in 2015 de in Nederland geïmporteerde palmolie duurzaam is geproduceerd op basis van RSPO certificering. Tot die tijd is het nog mogelijk dat bedrijven, die aangesloten zijn bij de Taskforce, ook nog conventionele palmolie importeren.
Is er sprake (geweest) van enige vorm van financiële steun (fiscale faciliteiten, MEP,4 SDE/SDE+)5 voor de raffinaderij van Neste Oil? Zo ja, heeft u op grond van deze steun mogelijkheden om af te dwingen dat uitsluitend duurzaam geproduceerde palmolie gebruikt wordt als grondstof?
Vanuit de MEP, SDE/SDE+ is geen financiële steun gegeven aan de raffinaderij van Nesté Oil. Evenmin heeft Nesté Oil een subsidie ontvangen uit het Subsidieprogramma CO2-reductie Innovatieve Biobrandstoffen voor transport (IBB), of – voor zover mij bekend – enig ander kader.
Hoe denkt u te verzekeren dat de afspraak 100% duurzaam geproduceerde palmolie in 2015 meer wordt dan een loze belofte?
Een «verzekering» namens de overheid voor alle palmolie, valt op dit punt niet te geven. Voor de inzet van vloeibare palmolie voor energie gelden wettelijk vastgestelde duurzaamheidscriteria, die nageleefd dienen te worden en is daarmee de duurzaamheid verzekerd.
Voor de inzet van palmolie voor andere toepassingen staan de private partijen die zijn aangesloten bij de Task Force Duurzame Palmolie aan de lat. Als overheid kunnen wij de partijen wel aanspreken op hun verantwoordelijkheid om gemaakte afspraken na te komen. Onze inzet daarbij is om zowel op overheidsniveau, als samen met bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties het marktaandeel van gecertificeerde palmolie te verhogen. In dit kader steunt de Nederlandse overheid bijvoorbeeld de Round Table on Sustainable Palmoil (RSPO), waar door alle betrokken partijen uit de mondiale palmolieketen, samen met internationale NGO’s, afspraken worden gemaakt over productie en certificering van duurzame palmolie.
Een waterkrachtcentrale bij Hagestein |
|
Stientje van Veldhoven (D66), René Leegte (VVD), Paulus Jansen , Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Roland van Vliet (PVV), Marieke van der Werf (CDA), Elbert Dijkgraaf (SGP), Diederik Samsom (PvdA), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Klopt het dat de waterkrachtcentrale in de stuw bij Hagestein (Ut) al jarenlang buiten gebruik is? Zo ja, sinds wanneer?
Ja. Nuon had een contract met Rijkswaterstaat (RWS) tot juli 2008 en legde de centrale stil in 2005, in eerste instantie voor onderhoud. Het NUON Duurzaamheidsverslag van 2005 gaf aan dat de produktie tegenviel en de belangstelling voor groene stroom terugliep. Sindsdien ligt de centrale stil.
Klopt het dat er op het moment van buitengebruikstelling al een uitgewerkt plan lag om de centrale te renoveren door het vervangen van de verouderde en versleten generator, tandwielkast en besturingssysteem, waarna de centrale 4 000 000 kWh elektriciteit per jaar zou kunnen produceren? Zo ja, waarom is dit plan niet uitgevoerd?
Ja, er was sprake van een renovatieplan van Nuon dat blijkens hun Duurzaamheidsverslag onvoldoende rendabel was.
Klopt het dat een lokaal duurzaam energiebedrijfje aan u als beheerder van de stuw en oude waterkrachtcentrale heeft aangeboden om op basis van een 20-jarige concessie de renovatie voor eigen rekening en risico uit te voeren, waarbij dit bedrijf tevens bereid was om een gebruiksvergoeding te betalen voor het beschikbaar stellen van de locatie? Zo ja, op welke datum heeft deze ontwikkelaar schriftelijk zijn interesse laten blijken? Wanneer en hoe hebt u gereageerd?
Enkele bedrijven en overheden hebben in 2010 belangstelling getoond. RWS heeft in november 2010 geantwoord dat er niet voor februari 2011 duidelijkheid zou komen over tenderen c.q. een eventuele openbare aanbesteding. RWS heeft ook aangegeven dat meer tijd nodig is voor onderzoek naar de omvang van de renovatie, de exploitatiemogelijkheden en visbeschermende maatregelen. Dit is alleen aan de provincie medegedeeld en niet aan andere belanghebbenden. Bij de vervolgacties (zie vraag 4) ga ik hier nader op in.
Indien de reactie was «we gaan het project tenderen»: kan een overzicht worden gegeven van de vervolgacties om dit voornemen in de praktijk te brengen?
Het tenderen is een principe-besluit en dit zal plaatsvinden wanneer dit van alle beleidsopties de beste optie is. Eén zo’n andere optie is dat RWS de stroomopwekking zelf integreert in de waterstaatkundige regeling van de waterstand. RWS moet in 2012 de technische, juridische en andere exploitatie-eisen in kaart hebben om de huidige centrale tenminste op het niveau van de waterstaatkundige functie in bedrijf te hebben, dat wil zeggen de fijnregeling van de waterstand te verzorgen. Dat wordt op dit moment nog onderzocht. De optie om de waterkrachtcentrale buiten gebruik te laten moet ook worden onderzocht. Ervaring met de centrale bij Borgharen heeft immers geleerd dat waterkracht alleen haalbaar is indien de vergunningverlener en exploitant voldoen aan de omgevingseisen en dit aantoonbaar is geborgd.
De eerstkomende vervolgacties bestaan dus uit het afronden van de genoemde onderzoeken en overleg over de uitkomsten met de belanghebbende partijen. RWS zal het initiatief nemen om de belanghebbende bedrijven en overheden over enkele maanden in te lichten over de stand van zaken en zal daarbij tevens alle partijen de gelegenheid te geven om hun eigen plannen toe te lichten. Zodoende kan ik in de loop van 2012 een afgewogen besluit nemen.
Klopt het dat de gemeenten Houten en Vianen vervolgens aangeboden hebben om het exploitatierecht ter hand te nemen, om daarmee verder tijdverlies te voorkomen? Zo ja, hoe en wanneer is op die suggestie gereageerd?
Zie het antwoord op vraag 3.
Indien die reactie was «we gaan het project zelf uitvoeren»: kan een overzicht worden gegeven van de vervolgstappen om hun gewijzigde voornemen in praktijk te brengen, inclusief een planning en investeringsraming voor de ingebruikname?
Zie het antwoord op vraag 4. De voorlopige raming voor renovatie beweegt zich tussen de 3 ton voor een relatief kleine ingreep die tijdelijk een beperkte produktie mogelijk maakt tot ruim 3 miljoen voor een renovatie met een optimale produktie. Deze kosten zijn exclusief BTW; onvoorzien; personeel en beheer en onderhoud.
Wat is uw oordeel over de gang van zaken rond de waterkrachtcentrale Hagestein?
De waterkrachtcentrale heeft vele jaren goed gefunctioneerd en is nu aan groot onderhoud of vervanging toe. De situatie is nu echter gecompliceerder dan 50 jaar geleden en dat vergt onderzoek. RWS zal daar vaart achter zetten.
Onderschrijft u dat dit project een schoolvoorbeeld zou kunnen zijn van een green deal? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit soort initiatieven niet langer gefrustreerd worden maar bevorderd?
Mocht er voor de waterkrachtcentrale Hagestein in het kader van de Green Deal een initiatief worden ingediend, dan zullen wij dit serieus bekijken. Er dient vanzelfsprekend te worden voldaan aan de uitgangspunten van de Green Deal: het project is in de kern rendabel, komt op korte termijn tot resultaten en leidt tot economische activiteiten of een kostenbesparing maar heeft nog een duwtje in de rug nodig met betrekking tot regelgeving, regie, informatie-uitwisseling of toegang tot financiering. Energie uit waterkracht komt in aanmerking voor ondersteuning vanuit de Subsidieregeling duurzame energie (SDE+) van dit kabinet.