De externe en interne veiligheid van windturbines |
|
Paulus Jansen |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Is er een overzicht van de schade aan windturbines ten gevolge van de storm van 28 oktober jl.?1
Er is geen landelijk overzicht van schade aan windturbines beschikbaar.
Welke veiligheids- en ARBO-eisen worden gesteld ten behoeve van personen die onderhoud verrichten aan windturbines?
De arbowetgeving is volledig van toepassing op het werken aan en in windturbines. Daarnaast zijn voorschriften van de Warenwet voor machines van toepassing. Alle, in dat verband relevante Nederlandse normen voor windturbines zijn overgenomen van Europese en mondiale normen.
Voldeden de turbines op de Mariadijk in Ooltengensplaat aan deze eisen? Zo nee, op welke punten werd niet aan de eisen voldaan? Zo ja, is er naar aanleiding van het dodelijk ongeluk bij deze windturbine reden om de eisen aan te scherpen?2 Op welke punten?
De Inspectie SZW is in opdracht van het Openbaar Ministerie een onderzoek gestart naar het ongeval in Ooltgensplaat. Het onderzoek van de Inspectie SZW zal uitwijzen of de van toepassing zijnde voorschriften van de Arbeidsomstandighedenwet en Warenwet adequaat zijn nageleefd. Dit onderzoek loopt en zal naar verwachting enkele maanden in beslag nemen.
De algemene voorschriften van de arbowetgeving zijn door de sector uitgewerkt onder meer in een arbocatalogus «Windenergiebedrijven». Deze arbocatalogus bevat de afspraken die werknemers en werkgevers hebben gemaakt om de risico’s voor de veiligheid en gezondheid, die zich bij werkzaamheden aan en in windturbines kunnen voordoen, tot een minimum te beperken. Het onderzoek van de Inspectie SZW kan aanleiding geven de voorschriften en/of de uitwerking daarvan aan te passen.
Wordt de naleving van veiligheids- en ARBO-eisen bij windparken systematisch gecontroleerd en, zo ja, door wie? Hoeveel controles zijn er over 2013 tot dusver uitgevoerd?
In het kader van, in de sector gangbare, certificaten voor veiligheidsmanagement, zien partijen zelf toe op naleving van de voorschriften.
De Inspectie SZW ziet namens de overheid toe op naleving van wettelijke voorschriften met betrekking tot onder meer de arbeidsomstandigheden en de veiligheid van machines. De Inspectie SZW werkt risicogestuurd. De risico-analyse en signalen geven geen aanleiding om een inspectieproject te starten voor windparken. Op het werken aan en in windturbines worden alleen inspecties verricht naar aanleiding van signalen (ongevallen, meldingen en klachten over gevaarlijke werkomstandigheden). Het ongeval in Ooltgensplaat wordt door de Inspectie SZW onderzocht. Er zijn in 2013 geen andere ongevallen, meldingen of klachten over windturbines bekend waar de Inspectie SZW een onderzoek heeft uitgevoerd.
De prijs van windenergie |
|
René Leegte (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Bevolking moet oordelen over akkoord energie»1 en het artikel «De prijs van windenergie»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat windenergie op land en zee als onderdeel van het energieakkoord tussen 2018 en 2033 een extra last voor de bevolking zal meebrengen van € 70 mrd? Van welk bedrag gaat u uit?
Het genoemde getal is niet correct. De berekening waar in het artikel aan gerefereerd wordt, bevat diverse fouten waar ik ook naar verwezen heb in mijn recente brief betreffende «Verzoek hernieuwbare doorrekening Energieakkoord» (Kamerstuk 30 196, nr. 219). Voor de lasten als gevolg van het Energieakkoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 254 van de schriftelijke vragen bij de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken (Kamerstuk 33 750 XIII, nr. 6).
In hoeverre klopt de uitspraak dat de ambitie uit het Energieakkoord om 10,5 Gigawatt windvermogen op te stellen in 2023 (4450 Mw op zee in 2023 en 6000 Mw op land in 2020) hoger is dan het totale stroomverbruik in Nederland gedurende de daluren? Wat gebeurt er als in 2023 alle windmolens in Nederland draaien tijdens een daluur?
Een volledig draaiend opgesteld windvermogen van 10,5 gigawatt zou in theorie aan de Nederlandse vraag tijdens daluren kunnen voldoen aangezien de maximale belasting van het hoogspanningsnet tijdens daluren ongeveer 6 tot 8 gigawatt bedraagt. Hierbij wordt opgemerkt dat in Nederland voor elektriciteitsproducenten en verbruikers een systeem van programmaverantwoordelijkheid geldt. Dat betekent dat producenten verplicht zijn om voor alle elektriciteit die zij invoeden een afnemer te contracteren. Een producent die elektriciteit invoedt zonder dat daar een afnemer voor is, krijgt een boete. Producenten van windenergie zullen zichzelf dus niet aanschakelen, tenzij zij daarvoor een afnemende partij hebben gecontracteerd, ook als het toevallig waait. Een scenario waarin alle windmolens in 2023 tijdens daluren draaien zou dus alleen voorkomen wanneer hier ook daadwerkelijk vraag naar is en contracten met afnemers tegenover staan. Deze vraag zou ook van buiten Nederland kunnen komen. Afnemers in België, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen kunnen immers via interconnectoren in Nederland elektriciteit kopen. Hier komt bij dat in de komende jaren, bijvoorbeeld door de ontwikkeling naar meer elektrisch vervoer, de vraag naar elektriciteit in daluren kan toenemen.
Wat is uw opvatting over de bewering van de auteurs van het artikel «De prijs van windenergie» dat het profieleffect van windenergie als gevolg van de dump van windstroom door Duitsland eerder optreedt dan verwacht?3 Volgens het CPB leidt het profieleffect er toe dat de komende jaren de gemiddelde opbrengst van een kWh wind ten opzichte van de prijs voor basislast steeds verder daalt van gemiddeld 83% van de basislastprijs in 2015 tot 59% in 2040; hoe beoordeelt u deze cijfers van het CPB? Met welke cijfers is gerekend in het Energieakkoord? Valt hieruit de conclusie te rechtvaardigen dat naar mate de hoeveelheid opgesteld vermogen aan windenergie toeneemt, windenergie steeds minder rendabel wordt?
Voor de doorrekening van het Energieakkoord is door ECN en PBL een update gemaakt van de elektriciteitsprijsramingen. Daarin zijn effecten zoals het profieleffect van windenergie en de invloed van de Duitse markt meegenomen. Voor de elektriciteitsprijzen waarmee gerekend is, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 268 van de schriftelijke vragen bij de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken (Kamerstuknummer 33 750 XIII, nr. 6). De profieleffecten waar het CPB aan refereert zijn omgeven door grote onzekerheden. In het Energieakkoord is echter erkend dat dit een aandachtspunt is en daarom is er onder meer aandacht voor slimme netten en opslag van energie.
Van belang voor de rentabiliteit van windenergie is dat de hoogte van elektriciteitsprijzen ook onder invloed staat van andere ontwikkelingen dan het profieleffect, zoals veranderingen in brandstofprijzen die op een wereldmarkt tot stand komen.
De rentabiliteit van windenergie is bovendien niet alleen afhankelijk van de hoogte van de elektriciteitsprijs, maar wordt ook beïnvloed door technologische ontwikkelingen die verbetering van de kostenefficiëntie mogelijk maken. De sector heeft aangegeven een verbetering van de kostenefficiëntie van windparken van 40% te kunnen realiseren binnen de periode 2011- 2020. Windenergie wordt dus niet noodzakelijkerwijs minder rendabel naarmate de hoeveelheid opgesteld vermogen aan windenergie toeneemt.
Klopt de berekening dat het Gemini-project € 509 miljoen per jaar kost voor haar afnemers, terwijl de economische waarde hiervan € 66 miljoen per jaar is? Zo ja, vindt u deze kosten met elkaar in verhouding? Zo nee, van welke berekening gaat u uit?
Deze berekening klopt niet. Wat betreft de kosten: het maximale subsidiebedrag dat kan worden uitgekeerd is € 4,5 miljard over 15 jaar. Dat is dus niet € 509 miljoen, maar € 300 miljoen per jaar. De subsidie wordt lager bij een hogere elektriciteitsprijs. De maximumsubsidie treedt alleen op bij een laag niveau van de energieprijzen. Het is zeer onwaarschijnlijk dat dit over de gehele subsidieperiode het geval zal zijn. De daadwerkelijke subsidie-uitgaven kunnen daardoor lager uitvallen.
Wat betreft de opbrengsten: de geschatte jaarproductie van het Gemini project is 2,4 terawattuur (600 megawatt maal 4.000 vollasturen). Wanneer deze productie tegen de huidige elektriciteitsprijs prijs van circa € 55 per megawattuur wordt verkocht, dan levert dat € 132 miljoen per jaar op aan inkomsten uit elektriciteitverkoop.
Is de uitspraak correct dat de stroomvoorziening in Nederland met een leveringszekerheid van 99,99% een van de betrouwbaarste ter wereld is? Wat was de leveringszekerheid van de stroomvoorziening in Nederland op jaarbasis de afgelopen jaren? In hoeverre halen we eenzelfde leveringszekerheid de komende jaren? Blijft dat zo na 2023?
Deze uitspraak is correct. In 2012 is bij een gemiddelde klant de elektriciteitslevering voor 27 minuten onderbroken geweest. Dit betekent een beschikbaarheidspercentage van 99,99486%. In de jaren 2007–2011 is gemiddeld de elektriciteitslevering 1 minuut langer onderbroken geweest, wat leidt tot een beschikbaarheid van 99,99467%. Als de jaarlijkse uitvalsduur van Nederland wordt vergeleken die van de ons omringende Europese landen, heeft het Nederlandse net een zeer hoge betrouwbaarheid.
In landen als Engeland en Frankrijk worden klanten meer dan 80 minuten getroffen. In Duitsland ligt het aantal storingsminuten op 22.4
Netbeheerders hebben de wettelijke taak zorg te dragen voor de veiligheid en de betrouwbaarheid van het net en het transport van elektriciteit. Ter uitwerking hiervan is een doeltreffend systeem voor de beheersing van de kwaliteit van hun transportdienst ingericht en moeten netbeheerders over voldoende transportcapaciteit beschikken nu en in de toekomst. De Autoriteit Consument en Markt houdt hier toezicht op. Hiermee is de leveringszekerheid in de toekomst gewaarborgd.
In hoeverre is de uitspraak correct dat windstroom voor 20% niet wordt opgenomen in het distributienet? Klopt het dat voor de energiedoelstellingen die onder andere aan Brussel worden doorgegeven er wordt uitgegaan van bruto productiecijfers?
Eenmaal ingevoed, heeft elektriciteit opgewekt uit windvermogen dezelfde fysieke kenmerken als elektriciteit opgewekt uit andere opwekkingsbronnen.
De netverliezen van het transport over het Nederlandse elektriciteitsnet bedragen ongeveer 5%.5
De Europese doelstelling voor hernieuwbare energie is uitgedrukt als een percentage van het bruto eindverbruik. Dat wil zeggen: het percentage hernieuwbare energie is de bruto productie van hernieuwbare energie gedeeld door het bruto eindverbruik van energie.
Bruto eindverbruik van energie is in de Richtlijn Hernieuwbare energie uitgedrukt als: de energiegrondstoffen die geleverd worden aan de industrie, het vervoer, de huishoudens, de dienstensector inclusief de openbare diensten, de land- en bosbouw en de visserij, inclusief het verbruik van elektriciteit en warmte door de energiesector voor het produceren van elektriciteit en warmte en inclusief het verlies aan elektriciteit en warmte tijdens de distributie en de transmissie.
Welke netto brandstofbesparing levert de productie van 1 kWh windenergie op? In antwoord op eerdere vragen gaf u aan dat u geen rekening houdt met nadelige effecten van windstroompieken op de efficiency van het gehele Nederlandse stroomproductiepark, omdat deze effecten beperkt zijn4; is dit effect nog steeds beperkt na de in het energieakkoord voorziene opschaling van windenergie?
Voor de netto brandstofbesparing verwijs ik u naar de publicatie «Hernieuwbare energie in Nederland» van het CBS. Daarin staan de diverse methoden om de opbrengst van windenergie te berekenen en tevens de relevante statistieken.
Voor het realiseren van de hernieuwbare energiedoelstelling is alleen de methode relevant die de Europese Richtlijn Hernieuwbare Energie uit 2009 voorschrijft.
In deze Richtlijn hebben Europese regeringen en het Europees Parlement gezamenlijk afgesproken om 20 procent van het energetisch eindverbruik van energie in 2020 uit hernieuwbare bronnen te laten komen. Het gaat er dus om hoeveel procent van het energetisch eindverbruik wordt opgebracht door windenergie en andere hernieuwbare energetische bronnen.
Voor het realiseren van de hernieuwbare energiedoelstelling is de substitutiemethode waar u op doelt, niet relevant. Bij deze methode wordt bekeken hoeveel fossiele energie wordt uitgespaard door de productie van hernieuwbare energie. Er is echter wel onderzoek naar windenergie gedaan, uitgaande van de substitutiemethode, waarbij het efficiencyverlies is uitgedrukt in termen van CO2-reductie.
Elektriciteitscentrales werken het meest efficiënt als zij een vaste hoeveelheid stroom produceren. Het aanbod van elektriciteit volgt echter de vraag en de hoogte van de vraag fluctueert afhankelijk van het jaargetijde, de dag van de week en het tijdstip van de dag. Sommige centrales reageren op deze vraag door op relatief korte termijn op- en af te schakelen. In 2009 heeft de TU Delft in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken een onderzoek gedaan naar de regelbaarheid van elektriciteitscentrales. De onderzoekers hebben geconstateerd dat dit snelle op- en afregelen leidt tot meer slijtage, een grotere faalkans en verhoogd brandstofgebruik.
De vraag is nu of elektriciteitscentrales vaker en sterker moeten op- en af regelen (of aan- of afschakelen) door het fluctuerende aanbod aan windenergie. Dat is inderdaad het geval. Weliswaar stemt de elektriciteitscentrale, ook zonder windenergie, het aanbod af op de vraag, met efficiëntieverlies tot gevolg, maar door de inpassing van windenergie neemt het efficiëntieverlies toe. Onderzoek van de Munich University of Technology7 laat zien dat in de Duitse situatie – met veel meer windenergie dan in Nederland – emissiereductie tussen de 7 en 9 procent minder is dan verwacht zou kunnen worden.
Deze 7 tot 9 procent valt binnen de marge van andere onzekerheden die samenhangen met de gekozen referentie, zoals het niet meenemen van de broeikasgasemissies gerelateerd aan de bouw van windmolens en conventionele energiecentrales, het niet meenemen van de broeikasgasemissies bij de winning en transport van kolen en gas en de effecten van windenergie op beslissingen over de bouw van nieuwe centrales en het uit gebruik nemen van oude centrales.
Volgens «the Office of Gas and Electricity Markets» van de Britse overheid is de gemiddelde energierekening in het Verenigd Koninkrijk op jaarbasis £ 531 voor elektriciteit en £ 811 voor gas (respectievelijk € 620 en € 947, op jaarbasis is dit samen € 1.567); wat is volgens u de gemiddelde energierekening in Nederland? In het Verenigd Koninkrijk wordt er in dit verband vaak gesproken van «energy poverty»; in hoeverre leidt de energierekening in Nederland momenteel tot «energiearmoede»? In hoeverre gaat de energierekening stijgen de komende jaren als gevolg van het energieakkoord? Wat is wat u betreft een maximum acceptabele stijging
De totale energierekening van een gemiddeld Nederlands huishouden bedroeg op 1 juli 2013 € 1.829 (bij een gemiddeld jaarlijks verbruik van 3312 kWh elektriciteit en 1.484 m3 gas)8. Een half jaar eerder was deze rekening € 6 duurder, en op 1 juli 2012 nog € 143 duurder.9
In Nederland wordt gekeken naar het aantal afsluitingen om te beoordelen in hoeverre huishoudens in staat zijn hun energierekening te betalen. De afsluitcijfers laten sinds 2010 een stabiele, licht dalende trend zien als gevolg van een effectief afsluitbeleid en verbeterde samenwerking tussen energiebedrijven en schuldhulpverlening.
Als gevolg van het Energieakkoord zal de energierekening dalen ten opzichte van de prognoses uit het Regeerakkoord. Dat komt vooral door de besparing van € 2,3 miljard in de SDE+ en de afgesproken maatregelen op het gebied van energiebesparing die ertoe leiden dat huishoudens minder zullen uitgeven aan energie dan berekend in het Regeerakkoord. Voor een gemiddeld huishouden met een koopwoning dat gebruik maakt van de afgesproken energiebesparingsmaatregelen valt de energierekening in het jaar 2020 € 141 lager uit ten opzichte van de ramingen bij het Regeerakkoord. Een gemiddeld huishouden dat geen besparingsmaatregelen neemt is in 2020 € 58 goedkoper uit.
Dit laat onverlet dat de betaalbaarheid van de energierekening een van de pijlers van het energiebeleid is en ik bij de uitvoering van mijn beleid ook steeds dit belang in ogenschouw neem.
De veiligheid van de kerncentrale Borssele |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de veiligheid van de kerncentrale Borssele?
Ja.
Is het correct dat de kerncentrale niet bij de 25% meest veilige kerncentrales van de Westerse wereld hoort, zoals in 2006 afgesproken is?
Nee, dat is niet correct. Met mijn brief van 30 september 2013 (TK 2013–2014, 32 645, nr. 55) heb ik u het rapport van de Commissie Benchmark Borssele toegezonden. De Commissie concludeert unaniem dat de Kerncentrale Borssele, zowel wat betreft ontwerp als wat betreft bedrijfsvoering, overtuigend behoort tot de groep van 25% veiligste watergekoelde en watergemodereerde reactoren in de Europese Unie, de Verenigde Staten en Canada. Op dit moment voldoet de kerncentrale Borssele dus aan de veiligheidseis zoals die in 2006 in het convenant is afgesproken.
Is het correct dat als naar de indicator «unplanned capability loss» van het IAEA (International Atomic Energy Agency) gekeken wordt, Borssele niet eens bij de veiligste 50% hoort? Is het correct om te stellen dat 177 van de 273 in 2012 een lagere (dus betere) stilleg-tijd hadden?
Nee. De Unplanned Capability Loss factor (UCL) is niet een maat voor de veiligheid van een kerncentrale.
De UCL geeft de in een bepaalde periode als gevolg van ongeplande stops en ongeplande vermogenreductie gemiste elektriciteitsproductie weer in relatie tot de productie bij onafgebroken bedrijfsvoering op vol vermogen.
Voor een totaal oordeel over de veiligheid is meer nodig, bijvoorbeeld het beoordelen van de veiligheid van het ontwerp en het beoordelen van de kwaliteit van het management. Alleen op grond van de UCL-waarden kan dus geen veiligheidsvolgorde worden opgesteld.
Wat betreft de door stichting LAKA genoemde aantallen kan ik niet zeggen of zij kloppen: de UCL-waarden op de site van de IAEA zijn gemiddelde waarden per land. Daaruit valt niet op te maken hoeveel van de kerncentrales in het desbetreffende land hoger of slechter scoren dan de kerncentrale Borssele.
Naar welke andere indicatoren wordt nog meer gekeken? Betreft het hier gewogen indicatoren?
De Commissie Benchmark heeft een eigen methode ontwikkeld, getest en toegepast om de veiligheid van de kerncentrale Borssele te kunnen beoordelen in relatie tot die van de andere kerncentrales. De methode is uitgebreid beschreven in het rapport dat ik u heb toegezonden (zie het antwoord op vraag 2). Voor het antwoord op de vraag welke indicatoren de Commissie gebruikt en op welke manier verwijs ik u naar het rapport.
Gaat het bij de vergelijking met andere kerncentrales om centrales «van een vergelijkbaar type»? Welk type wordt dan precies bedoeld?
Zoals in het Convenant is gesteld, gaat het om watergekoelde en watergemodereerde kerncentrales.
Wanneer zal de reactor in Borssele weer worden opgestart?
De vergunninghouder N.V. Elektriciteits-Productiemaatschappij Zuid-Nederland (EPZ) verwacht de kerncentrale in december weer aan het net te kunnen koppelen.
De hoge kosten van wind op zee |
|
René Leegte (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het nieuwsbericht «Goedkopere windmolens op zee zijn niet waarschijnlijk»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak die in dit artikel wordt gedaan dat een kostendaling van windmolens op zee van veertig procent, zoals verondersteld in het Energieakkoord, nogal ambitieus is?
De windenergiesector zelf heeft aangegeven een kostenreductie van veertig procent in 2020 te kunnen realiseren. Dit zijn de partijen die de windmolenparken in de praktijk moeten gaan bouwen. Ik hecht dan ook veel waarde aan het inzicht van de sector en de ondertekening van dit energieakkoord.
In het Energieakkoord wordt op basis van een doorrekening van het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) uitgegaan van een gemiddelde kostprijsreductie van wind op zee met 40% per Megawattuur (MWh), te realiseren over de periode 2014–2024; op welke aannames en cijfermatige onderbouwing is die veronderstelling gebaseerd?
Zoals hierboven is aangegeven, heeft de sector zelf aangegeven 40 procent kostenreductie te kunnen halen. Daaraan heeft zij zich ook gecommitteerd. Het Energieakkoord is door verschillende onafhankelijke organisaties doorgerekend, waaronder ECN. Uit de doorrekening is gebleken dat de gestelde doelstellingen voor duurzame energie binnen bereik zijn met de afspraken uit het SER-akkoord. De expertise van ECN wordt breed erkend en ik heb ook geen reden om hieraan te twijfelen. ECN heeft zijn eigen aannames gehanteerd waarin diverse aspecten en ervaringen zijn meegenomen die representatief zijn voor de ontwikkelingen in de komende jaren. Ik verwijs hier ook graag naar het persbericht over dit onderwerp welke ECN 7 oktober jl. op de website www.ecn.nl heeft geplaatst.
Wat zijn de kosten van wind op zee, wanneer conform het Energieakkoord wordt uitgegaan van een opschaling naar een operationeel windvermogen van 4450 Megawatt (MW) in 2023, als wordt gerekend met het minst gunstige scenario? Kunt u de bandbreedte geven van de kosten van wind op zee volgens het meest gunstige tot en met het minst gunstige scenario?
Om 4.450 MW aan windmolens op zee te hebben draaien in 2023 moet 3.450 MW worden aanbesteed in de periode 2015–2019. Rekening houdend met de overeengekomen kostprijsdaling zal daarvoor een verplichtingenbudget moeten worden opengesteld van in totaal circa € 18 miljard. Dit betreft alle subsidiebeschikkingen die worden aangegaan tot 2020. De uitbetaling vindt plaats over een periode van 15 jaar. Door de SDE+ systematiek staat dit subsidiebudget van tevoren vast omdat de bedragen zijn gemaximeerd. Het verplichtingenbudget geeft de maximale uitgaven weer. De SDE+ beweegt echter mee met de energieprijzen, waardoor de werkelijke uitgaven lager kunnen uitvallen.
Zoals reeds eerder aangegeven, is het Energieakkoord doorgerekend door ECN en Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) op basis van hun eigen expertise. Zij hebben bevestigd dat het resulterende kasbudget voldoende hoog is om de doelstellingen van 14 procent in 2020 en 16 procent in 2023 te halen. Het is mogelijk dat lagere kasuitgaven volstaan om de doelstellingen te halen. Indien dat het geval is, zullen de budgetten daarop worden aangepast.
Tien procent van de kosten van windturbines wordt bepaald door de staalprijs, kunt u aangeven hoe u de prijsontwikkeling van staal ziet? Kunt u ook aangeven hoeveel dodelijke slachtoffers er jaarlijks vallen bij de winning van ijzererts, nodig voor het staal? Wat is uw verwachting als de vraag naar staal door de hoge windturbineambitie zal toenemen, heeft dat een positief of juist negatief effect op het aantal slachtoffers in mijnen?
In de mondiale staalindustrie is op dit moment sprake van een jaarlijkse overcapaciteit van ongeveer 270 mln ton, waarvan naar schatting 38 mln ton in Europa. De verwachting is dat de vraag naar staal voor 2020 niet het oude niveau van voor de crisis zal bereiken, terwijl tegelijkertijd nog capaciteit wordt bijgebouwd in met name ontwikkelende landen. Een (sterke) stijging van de prijs van staal wordt dan ook niet verwacht. Daarnaast stimuleert het Europees innovatiepartnerschap inzake grondstoffen innovatie in de gehele waardeketen van staal, van exploratie en winning tot efficiënte verwerking, recycling en vervanging. In het kader van de Topsectorenaanpak wordt onderzoek gedaan naar funderingen waarbij beton een belangrijke rol speelt en naar nieuwe, hoge sterkte staalsoorten voor onder meer funderingen en masten van windmolens. Gebruik van deze nieuwe staalsoorten resulteert in een flinke kostenreductie.
Met betrekking tot de dodelijke slachtoffers kan ik zeggen dat de EU handelsbelemmeringen en oneerlijke praktijken aanpakt door haar markttoegangstrategie op daadkrachtige wijze uit te voeren en ervoor te zorgen dat internationale verbintenissen worden nageleefd.
In het Energieakkoord staat dat het Rijk zorgt voor «een allocatie of een aparte categorie binnen het budget van de regeling voor de Stimulering van Duurzame Energieproductie (SDE+) voor wind op zee, dat voldoende is om de hierboven afgesproken uitrol te realiseren»; wat betekent dit als windmolens op zee duurder blijken te zijn dan verondersteld? Komt er dan minder operationeel windvermogen op zee? Of gaat dit dan ten koste van andere vormen van hernieuwbare energie? Of stelt u dan extra middelen beschikbaar, bijvoorbeeld uit uw begroting of uit de SDE+?
De gereserveerde budgetten voor duurzame energie zijn met het Energieakkoord reeds aan uw Kamer gestuurd. Conform mijn antwoord op vraag vier zal er voor wind op zee een verplichtingenbudget moeten worden opengesteld van in totaal circa € 18 miljard. Dit subsidiebudget staat van tevoren vast omdat de bedragen zijn gemaximeerd. Daarnaast is er in 2019 en 2020 in totaal € 350 miljoen extra kasbudget gereserveerd om het doel van 14 procent hernieuwbare energie in 2020 zeker te stellen. Ik zal dat budget alleen inzetten als het nodig blijkt te zijn.
Klopt het dat u werkt aan een plan B als alternatief voor dure windparken op zee, bijvoorbeeld het zoeken van samenwerking met Duitsland, waar ook de EU op aandringt?
De Europese Commissie is groot voorstander van het gebruik van flexibele mechanismes. Ook ECN en PBL hebben tijdens onderhandelingen over het energieakkoord geadviseerd om gebruik te maken van de Europese samenwerkingsmechanismes, die de Richtlijn voor duurzame energie biedt.
Ik ben voornemens de systematiek verder uit te werken en het Besluit SDE+ aan te passen, zodat de samenwerkingsmechanismes zo nodig gebruikt kunnen worden om het doelbereik te realiseren. Ik heb dit reeds aangegeven in de brief aan uw Kamer over de SDE+ van 31 oktober 2013 (Kamerstuk 31 239, nr. 171).
Het fonds voor duurzame energie, gekoppeld aan levensduurverlenging kerncentrale Borssele |
|
Paulus Jansen |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is de stand van zaken rond de investering van € 100 miljoen door Essent en Delta elk in additionele innovatieve projecten op het gebied van duurzame energiehuishouding, zoals bepaald in artikel 8 van het convenant kerncentrale Borssele (januari 2006)?1
In het convenant is bepaald dat er een onafhankelijke commissie komt die de projecten beoordeeld, de Commissie Additionele Innovatie Projecten (AIP). Beide bedrijven hebben ieder ruim voldoende projecten voorgedragen die de Commissie AIP ook als additioneel en innovatief heeft beoordeeld. Voor de goedgekeurde projecten is de totale ex-ante investering en CO2-reductie van beide bedrijven samen substantieel hoger dan het afgesproken doel.
Eind 2012 waren in totaal 16 projectvoorstellen gedaan, waarvan er 14 zijn goedgekeurd en 2 nog in behandeling. Van de goedgekeurde projecten zijn er 4 inmiddels stopgezet, de andere zijn in verschillende fasen van voorbereiding en ontwikkeling. Indien door het stopzetten van projecten de totale CO2-emissiereductie of investering niet gehaald gaat worden, moeten de bedrijven andere projecten voorstellen.
Door de economische recessie zijn de voorgestelde projecten gemiddeld genomen langzamer ontwikkeld dan verwacht en is een aantal projecten gestopt. Daarnaast is de verdeling van de verplichtingen veranderd door een aandelentransactie tussen Essent en Delta, waardoor Delta sinds september 2011 extra verplichtingen heeft gekregen. In het convenant staat 2014 als richtjaar voor de investeringen in additionele innovatieve projecten. In overleg met de Essent en Delta ben ik voornemens om deze termijn met 5 jaar te verlengen.
Hoe zijn de investeringen door respectievelijk Essent en Delta verdeeld over de verschillende domeinen als bedoeld in artikel 8.2a? Hoe is vastgesteld dat de gedane investeringen voldoen aan de criteria als omschreven in art. 8.2 van het convenant? Kan de Kamer, zo nodig vertrouwelijk, inzage krijgen in de gedane investeringen en de beoordeling door de Commissie additionele innovatieve projecten (CAIP), als bedoeld in art.8.5 van het convenant?
De projecten zijn als volgt verdeeld over de domeinen zoals bedoeld in artikel 8.2.: 3 projecten in het domein «Verbrandings-/vergassingstechnieken fossiel en/of biomassa», 2 in «Biomassa unit», 8 in «CO2-neutrale brandstoffen» en 1 project in «CO2-afvang en opslag».
In het convenant is bepaald dat de Commissie AIP beoordeelt of een project additioneel en innovatief is, op basis van de criteria van een additioneel innovatief project in art. 8.2. De Commissie AIP heeft daartoe zelfstandig en onafhankelijk deze criteria uitgewerkt. De Commissie AIP is onafhankelijk en haar oordeel is bindend voor de convenantspartijen.
Essent en Delta hebben nu een investering van € 127 mln en een CO2-reductie van 121 kton/jaar gerealiseerd. De Commissie AIP heeft 16 projecten beoordeeld en 14 aangemerkt als additioneel en innovatief, 2 zijn nog in behandeling. De Commissie AIP heeft aan deze projecten een ex-ante investeringsvolume van € 1.134 mln en een CO2-emissiereductie van 2.857 kton/jaar toegekend. Over individuele projecten wordt vanwege bedrijfsvertrouwelijkheid niet gerapporteerd.
Ik ben met Essent en Delta in overleg opdat zij een omschrijving van de goedgekeurde projecten op hun website zullen plaatsen. In het convenant is afgesproken dat de rapportage van Essent en Delta aan de Rijksoverheid over de uitvoering van hun verplichtingen op grond van artikelen 7 t/m 9 op hoofdlijnen plaatsvindt. De controle op naleving van het convenant is mijn verantwoordelijkheid. Ik zal uw Kamer op basis van de tweejaarlijkse rapportage van Essent en Delta informeren.
Wie zijn er sinds 2006 lid geweest van de CAIP? Op wiens voordracht zijn de verschillende leden benoemd? Hoe is de huidige samenstelling van de CAIP?
De Commissie AIP bestond bij aanvang uit de heren C.W.M. Dessens (voorzitter, gezamenlijke voordracht), A.B. Smaal (voordracht van EPZ, Essent en Delta), H.P. van Heel (voordracht van EPZ, Essent en Delta), J.R. Ybema (voordracht van de Rijksoverheid) en A.B. Stuij (voordracht van de Rijksoverheid). De heer Van Heel is in 2012 opgevolgd door de heer K. de Koning (voordracht van EPZ, Essent en Delta).
Wat is de actuele stand van het fonds ter ondersteuning van innovatieve projecten op het gebied van de overgang naar een meer duurzame energiehuishouding, als bedoeld in art.9 van het convenant?
Een bedrag van € 41 mln is ingelegd door Essent en Delta, de overige € 9 mln is toegezegd. Het fonds heeft een nieuwe naam gekregen, Chrystalix SET, en bestaat uit 2 deelfondsen: SET Fund CV en SET fund II CV. Per 31-12-2012 is in totaal € 33,6 mln geïnvesteerd. Er heeft één succesvolle exit plaatsgevonden. De opbrengst hiervan is toegevoegd aan het kapitaal van SET fund II CV. Er is daardoor nog € 25,3 mln beschikbaar voor investeringen.
In welke projecten heeft het fonds sinds de instelling geïnvesteerd?
Het fonds heeft in de volgende bedrijven geïnvesteerd: AlertMe, CrystalQ, EnOcean, Epyon, General Fusion, Luxexcel, Microshade, Ngentec, O-Flexx, PhotoSolar, Sefaira en SolarTotal. Op de website www.chrysalixset.com geeft het fonds informatie over het actuele investeringsportfolio.
Wie oefent het bestuur uit over het fonds?
Chrysalix SET Management BV is de beherend vennoot. Beide fondsen zijn commanditaire vennootschappen en deze kennen geen bestuur.
Is er sinds 2006 op grond van art.12 van het convenant iets gewijzigd of aangevuld inzake de bepalingen als bedoeld in de artikelen 6 t/m 9? Zo ja, wat?
Nee.
Welke CO2-reductie wordt (ex-ante) geclaimd ten gevolge van de investeringen die gedaan zijn op grond van de artikelen 8 en 9 van het convenant? Vindt er nog een vorm van ex-post controle plaats op de daadwerkelijk gerealiseerde CO2-reductie?
De totale ex-ante CO2-reductie ten gevolge van de door de Commissie AIP goedgekeurde projecten op grond van artikel 8 wordt ingeschat op 2.857 kton/jaar. Artikel 9 kent geen CO2-reductiedoelstelling en hiervan wordt dan ook geen ex-ante CO2-reductie ingeschat.
In het convenant zijn geen afspraken opgenomen over ex-post controle. In overleg met de convenantspartijen ben ik voornemens de Commissie AIP te vragen deze ex-post controle uit te voeren.
Hoe kan de Kamer controle uitoefenen op de naleving van de artikelen 6 t/m 9 in het convenantkerncentrale Borssele? Bent u bereid jaarlijks bij de Jaarverslag, zo nodig vertrouwelijk, verantwoording af te leggen over de investeringen in het kader van de artikelen 8 en 9 van het convenant?
De controle op naleving van het convenant is mijn verantwoordelijkheid. In het convenant is bepaald dat Delta en Essent tweejaarlijks rapporteren aan de Rijksoverheid over hun verplichtingen inzake AIP en SET. Ik zal uw Kamer op basis hiervan informeren.
De uitwerking van het verlaagde belastingtarief voor decentrale duurzame elektriciteitsopwekking door coöperaties en VVE’s zoals overeengekomen in het Energieakkoord |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat er onduidelijkheid bestaat over het verlaagde belastingtarief voor coöperaties en Vereniging van Eigenaren (VvE’s) die gezamenlijk investeren in duurzame elektriciteitsopwekking zoals afgesproken in het Energieakkoord voor Duurzame Groei?1
Nee. Het Energieakkoord waarin deze maatregel is opgenomen is op 6 september jl. gesloten. De regeling is vervolgens opgenomen in het Belastingplan 2014 dat op Prinsjesdag naar de Kamer is verzonden. Het betreft een nieuwe regeling die momenteel nog wordt uitgewerkt in lagere regelgeving. De wet- en regelgeving zal eind dit jaar worden afgerond. Ten behoeve van deze uitwerking vindt er afstemming plaats met de energieleveranciers en vertegenwoordigers van lokale initiatieven.
Zo ja, deelt u de mening dat snel duidelijkheid moet worden geboden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Mag een VvE die gebruik maakt van de fiscale regeling de geproduceerde stroom aan het net leveren via de reeds bestaande collectieve (CVZ) meter? Zo nee, waarom niet?
Ja, de stroom die de V.v.E. netto via de bestaande collectieve aansluiting op het net zet, kan in aanmerking komen voor het verlaagd tarief.
Is het toegestaan het verbruik op deze meter te salderen met de opwek, alvorens het surplus aan de VvE leden wordt geleverd? Zo nee, klopt het dat er dan een kostbare nieuwe meter (inclusief jaarlijks vastrecht) moet worden aangelegd?
Ja, het is toegestaan het verbruik op deze meter te salderen met de opgewekte stroom mits het een kleinverbruikersaansluiting betreft.
Wordt het mogelijk om de geproduceerde duurzame stroom te gebruiken op de collectieve meter? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat is mogelijk, maar het verlaagd tarief kan alleen worden toegepast over maximaal de hoeveelheid stroom die daadwerkelijk wordt geleverd en dus niet over de hoeveelheid die de coöperatie/V.v.E. inzet voor de dekking van het eigen verbruik.
Wat is de reden dat ondernemers geen lid mogen zijn van de coöperatie? Waarom is hier voor gekozen?
Ondernemers mogen geen lid zijn van de coöperatie, omdat de regeling is bedoeld voor de lokale duurzame energie opwekking van energie door coöperaties van – en ten behoeve van – particuliere kleinverbruikers. Dit is conform het regeerakkoord. Uitbreiding van de regeling tot ondernemingen zou daarnaast het bezwaar hebben dat de regeling wegens mogelijke staatssteunaspecten ter goedkeuring gemeld zou moeten worden bij de Europese Commissie, waardoor inwerkingtreding vooralsnog niet mogelijk zou zijn. Bovendien is nog niet duidelijk of een goedkeuring van een dergelijke regeling door de Europese Commissie mogelijk is (mede in verband met het nu nog onbekende nieuwe milieusteunkader dat per 1/7/2014 van kracht zal worden).
Wanneer denkt u het onderzoek te voltooien naar de mogelijkheid om deze regeling open te stellen voor ondernemers?
In het Energieakkoord is afgesproken dat onderzocht wordt in hoeverre het nodig en mogelijk is dat zakelijke kleinverbruikers ook gebruik kunnen gaan maken van de regeling. Dit onderzoek zal naar verwachting voor de zomer van 2014 zijn afgerond.
Op welk moment ziet u mogelijkheid om, als het onderzoek daar aanleiding toe geeft, de regeling open te stellen voor ondernemers?
Afhankelijk van de uitkomsten van bovengenoemd onderzoek zal gekeken worden in hoeverre zakelijke kleinverbruikers ook gebruik kunnen gaan maken van deze of een vergelijkbare regeling en wanneer dat zal zijn.
Kunnen Zelfstandigen Zonder Personeel (ZZP’ers) deelnemen aan de regeling? Zo nee, waarom niet?
Coöperaties en V.v.E.’s waarvan één of meer leden ondernemer zijn komen in beginsel niet voor toepassing van de regeling in aanmerking. Bij ministeriële regeling zal echter worden geregeld onder welke omstandigheden de inspecteur hierop een uitzondering kan maken. In beperkte mate zullen daardoor ook natuurlijke personen die ondernemer zijn, zoals ZZP’ers, lid kunnen zijn van een coöperatie of V.v.E. die mag deelnemen aan de regeling.
Geldt de uitsluiting van ondernemers ook voor VvE’s? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot het feit dat VvE’s hun leden niet kunnen selecteren en ondernemers dus niet kunnen buiten sluiten? Kan deze regel ertoe leiden dat de gehele VvE geen gebruik kan maken van het verlaagd tarief omdat er één ondernemer lid is van de VvE? Zo ja, deelt u de mening dat dit effect onwenselijk is en wat gaat u daar dan aan doen?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór de behandeling van het Belastingplan 2014? Zo nee, waarom niet?
Bij dezen.
De gevolgen van de Splitsingswet (Wet Onafhankelijk Netbeheer) |
|
Paulus Jansen |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Splitsing van de energiesector: een verdeeld of onverdeeld succes?1 Onderschrijft u de analyse en conclusies? Zo nee, waarom niet? Bent u in het laatste geval bereid om per omgaande een onafhankelijke evaluatie van de effecten van de Splitsingswet te laten uitvoeren?
Ik heb kennisgenomen van het rapport van PricewaterhouseCoopers over splitsing in de energiesector. Ingevolge de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 22 juni 2010 zijn op dit moment belangrijke delen van de Wet onafhankelijk netbeheer (hierna: Won) onverbindend. De effecten van de Won kunnen dientengevolge niet beoordeeld worden. De Staat is tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag in cassatie gegaan bij de Hoge Raad. Deze rechtszaak loopt op dit moment nog. Op 22 oktober 2013 heeft het Europese Hof van Justitie op verzoek van de Hoge Raad prejudiciële vragen beantwoord over de Won. Het is nu aan de Hoge Raad om tot een definitief oordeel te komen. Ik acht het niet zorgvuldig om op dit moment verdere uitspraken te doen over de Won.
Waarom zou Nederland de verplichte afsplitsing van de netwerken van 100% publieke geïntegreerde energiebedrijven moeten doorzetten, nu blijkt dat de beoogde maatschappelijke voordelen uitblijven, er tegelijkertijd sprake is van negatieve effecten voor de twee resterende geïntegreerde bedrijven en Nederland – tegen de verwachting in 2006 – het enige Europese land is dat de splitsing van het eigendom van netbeheerders en productie- en leveringsbedrijven (PLB) wettelijk voorschrijft?
Zie antwoord vraag 1.
Is er door de Autoriteit Consument en Markt (en zijn voorgangers), sinds het van kracht worden van de Splitsingswet, op enig moment geconstateerd dat de netbeheerders die onderdeel zijn van Eneco en Delta middelen van hun netbeheerder hebben weggesluisd naar het PLB en/of misbruik gemaakt hebben van hun monopolie door het zusterbedrijf/PLB voor te trekken boven andere PLB's?
Het groepsverbod, als onderdeel van de Won, is momenteel niet van kracht. De Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) beschikt niet over aanwijzingen of klachten dat de nu wel geldende kaders, zoals het Besluit financieel beheer netbeheerder en de Mededingingswet, zijn geschonden. Daarom is tot op heden geen onderzoek verricht naar bevoordeling van de productie- en leveringsbedrijven van Eneco en Delta door hun respectievelijke netbeheerders Stedin en Delta Netwerkbedrijf (hierna: DNWB). Daarbij teken ik aan dat, zoals ook in de parlementaire behandeling van de Won meermaals is aangegeven, in een geïntegreerde situatie concurrentieverstorende activiteiten zeer moeilijk zijn te achterhalen en een omvangrijke toezichtinspanning vereisen.
Hoe hebben de investeringen van enerzijds Enexis en Alliander, en anderzijds Eneco/Stedin en Delta, zich sinds 2006 ontwikkeld? Worden de netwerken van Eneco/Stedin en Delta «uitgewoond» in vergelijking met die van hun collega's Enexis en Alliander?
Enexis en Alliander zijn sinds medio 2009 zelfstandige netwerkbedrijven. Het netwerkbedrijf Stedin maakt deel uit van het Eneco-concern en Delta Netwerkbedrijf van multi-utility bedrijf Delta. De ACM ziet toe op voldoende investeringen in en kwaliteit van de netwerken. Het beeld van de ACM, gebaseerd op de productiviteitsdata waarin de gerealiseerde investeringen zijn opgenomen, is dat de investeringsniveaus van de netbeheerders Enexis, Alliander, Stedin en DNWB zich tot op heden verhoudingsgewijs in gelijke mate hebben ontwikkeld. De ACM heeft op dit moment geen aanleiding te veronderstellen dat de hoogte van de investeringen bij Stedin en DNWB een negatieve invloed heeft op de kwaliteit van de door hun beheerde energienetwerken. Uit de bij ACM beschikbare gegevens die gebruikt worden voor publicatie van factsheets over de kwaliteit van de netwerken, volgt geen afwijkend beeld van Stedin en DNWB ten opzichte van het landelijk gemiddelde. ACM tekent hierbij wel aan dat het uitblijven van investeringen in en onderhoud van netten niet altijd op korte termijn meetbare effecten heeft. Het effect van eventuele achterblijvende investeringen is derhalve pas op termijn vast te stellen.
Hoe heeft de werkgelegenheid bij enerzijds NUON/Alliander en Essent/Enexis en anderzijds Eneco/Stedin en Delta zich sinds 2006 ontwikkeld? Indien de situatie zich bij de gesplitste bedrijven veel ongunstiger ontwikkeld heeft; is dat geen teken dat de eigendomssplitsing negatief uitpakt voor de vitaliteit van een van de belangrijke basisindustrieën in Nederland?
De beoordeling van de werkgelegenheid tussen Nuon/Alliander en Essent/Enexis enerzijds en Eneco/Stedin en Delta/Delta Netwerkbedrijf anderzijds is niet gelijkwaardig. Alliander en Enexis zijn inmiddels zelfstandige ondernemingen, terwijl Nuon geïntegreerd is in Vattenfall en Essent onderdeel is van RWE. In algemene zin kan bij de productie- en leveringsbedrijven van Nuon, Essent, Eneco en Delta tussen 2009 en 2013 een daling in werkgelegenheid worden waargenomen, terwijl bij de netwerkbedrijven Alliander, Enexis, Stedin en Delta Netwerkbedrijf sprake is van toenemende werkgelegenheid. In de periode 2006–2012 is de werkgelegenheid van alle voornoemde bedrijven in totaliteit toegenomen met meer dan 2.000 arbeidsplaatsen.2
Ik merk op dat aan deze ontwikkelingen geen conclusies kunnen worden verbonden over de vitaliteit van de Nederlandse energiesector, aangezien werkgelegenheid alleen geen goede indicator is voor de vitaliteit van de sector.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de behandeling van het onderdeel energie van de Begroting Economische Zaken 2014 in het wetgevingsoverleg op 11 november 2013?
Ja.
Het bericht “Ingreep in emissiehandel wekt woede van Tata Steel”. |
|
Machiel de Graaf (PVV), Reinette Klever (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ingreep in emissiehandel wekt woede van Tata Steel»? Deelt u deze woede?1 Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving en kan mij de reactie van Tata Steel voorstellen. Dat een correctiefactor van gemiddeld 12% nodig bleek, was niet voorzien. Deze ingreep is echter in lijn met de Europese richtlijn emissiehandel (ETS). Hierin is bepaald dat er niet meer rechten kunnen worden toegewezen dan er binnen het industrieplafond – dat aangeeft hoeveel CO2-emissieruimte de industrie krijgt – beschikbaar zijn en dat de Europese Commissie zelfstandig bevoegd is om een cross sectorale correctiefactor toe te passen om dit te voorkomen.
Kunt u uitleggen hoe deze «cross sectorial correction factor», waar dit artikel op doelt, valt te rijmen met het Steel Action Plan dat onlangs is opgesteld om de concurrentiekracht van de Nederlandse staalindustrie te versterken?
De correctiefactor betekent voor alle EU ETS-bedrijven gemiddeld 12% minder gratis emissierechten over de periode 2013–2020 dan zij op basis van de voorlopige toewijzing berekend door de lidstaten hadden gekregen. Omdat de correctiefactor conform de Richtlijn moet worden toegepast, is een aanpassing ervan niet mogelijk zonder de Richtlijn te herzien.
Voor investeringsbereidheid van bedrijven en voor hun internationale concurrentiepositie is de voorspelbaarheid van het ETS-systeem, de verwachte ontwikkeling van de CO2-prijs en de verdeling van de bijbehorende kosten van belang. Dit zal met name door het post 2020 klimaat- en energiebeleid bepaald moeten worden. Dat is dan ook de reden dat in het Energieakkoord specifieke afspraken zijn gemaakt voor de inzet van Nederland over de versterking van het ETS vanaf 2020 in combinatie met borging van de concurrentiepositie van internationaal concurrerende bedrijven (op basis van best performance criteria).
Ook in het door de Europese Commissie opgestelde Steel Action Plan wordt gesteld dat in het kader van het door de Europese Commissie op te stellen Klimaatactie programma 2030 rekening gehouden moet worden met de internationale concurrentiepositie van de staalindustrie.
Het is de Nederlandse inzet dat bij de versterking van het ETS-systeem vanaf 2020 ook naar de effecten van een correctiefactor op de voorspelbaarheid van het systeem en op de internationale concurrentiepositie gekeken moet worden.
Kunt u uitleggen waarom u in Europa pleit voor een versterking van het «Emissions Trading System» (ETS) systeem, terwijl u in eigen land meer en meer energie-intensieve bedrijven zoals Aldel en straks ook Tata Steel ETS-compensatie moet bieden om te zorgen dat deze niet omvallen?
Het ETS is het meest kosteneffectieve instrument om tot CO2-reductie bij de industrie te komen. Het is het centrale instrument in de transitie naar een low-carbon economy en Europees geharmoniseerd waardoor er in principe binnen Europa geen concurrentienadelen optreden als gevolg van het ETS. Versterking van het ETS is nodig om de ontwikkeling van low carbon technieken te stimuleren en bij te dragen aan het halen van de klimaatdoelen voor 2030 en 2050. Binnen het ETS wordt rekening gehouden met internationaal concurrerende bedrijven, deze krijgen kosteloos emissierechten toegewezen en de mogelijkheid voor compensatie van indirecte kosten staat lidstaten open.
Deelt u de mening dat het ronduit krankzinnig is om de Nederlandse industrie uitstootrechten te laten betalen middels het ETS-systeem, terwijl zij vaak al veel schoner is dan concurrenten buiten Europa, om deze bedrijven noodzakelijkerwijs vervolgens met belastinggeld uit eigen land weer te compenseren? Zo ja, gaat u zich dan vanaf nu ook eindelijk eens inzetten voor de Nederlandse industrie, door te beginnen met het afschaffen van het ETS-systeem en zo niet, waarom niet?
Die mening deel ik niet. Het ETS-systeem is een belangrijk onderdeel in het klimaatbeleid. Ook de Nederlandse industrie is voorstander van het behoud van het ETS en wil ook dat het ETS versterkt wordt waarbij de internationale concurrentiepositie geborgd wordt. In het Energieakkoord is afgesproken dat betrokken partijen zich inzetten voor een gezamenlijke inzet in Brussel, om per 1 januari 2020, naast aanscherping van het ETS-plafond ook de positie te borgen van de internationaal concurrerende bedrijven.
Het bericht dat Delta de afspraken uit het energieakkoord dreigt te negeren |
|
Jan Vos (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat energiemaatschappij Delta niet voornemens is haar kolencentrale te sluiten?1
Ja.
Hoe verhoudt zich deze berichtgeving tot het vandaag af te sluiten energieakkoord? Kunt u aangeven op welke wijze u naleving van het akkoord zeker zal stellen?
Net als de andere betrokken energiebedrijven heeft Delta zich als lid van Energie Nederland verbonden aan het Energieakkoord. Ik ga ervan uit dat deze bedrijven staan voor hun handtekening en dus – binnen de mededingingsrechtelijke mogelijkheden – op constructieve wijze zullen werken aan sluiting van hun oude kolencentrales. Hieraan is ook onlosmakelijk verbonden de afspraak over «afschaffing» van de kolenbelasting voor elektriciteitsproductie. Indien de vijf centrales gesloten worden op de in het Energieakkoord genoemde tijdstippen, dan wordt vanaf 1 januari 2016 de vrijstelling voor elektriciteitsproductie in de kolenbelasting weer ingevoerd. In de gesprekken over sluiting van de vijf centrales wordt Delta gelijk behandeld aan de andere betrokken energiebedrijven.
Voor meer informatie over het sluiten van de vijf oude kolencentrales verwijs ik naar mijn brief over de zienswijze van de ACM inzake het sluiten van oude kolencentrales, die gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen naar uw Kamer is verzonden.
Kunt u garanderen dat Delta en andere energiebedrijven wel degelijk hun kolencentrales conform de gemaakte afspraken zullen sluiten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om met Delta in overleg te treden om de sluiting van de kolencentrale in Zeeland zeker te stellen. Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Den Haag vindt de klachten over bevingen maar gezeur' |
|
Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Den Haag vindt de klachten over bevingen maar gezeur»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat de zorgen over de gevolgen van de gaswinning en de afhandeling van schade ontstaan door deze winning ruime aandacht verdienen van de Nederlandse overheid? Zo ja, op welke manier spant u zich in om aan deze zorgen en de ontstane schade tegemoet te komen?
Zoals in mijn brief aan uw Kamer van 2 september jl. naar aanleiding van vragen van het lid Paulus Jansen is geantwoord, is het uitgangspunt van mij en de NAM om de schademeldingen zo snel mogelijk door een gecontracteerd taxatiebureau in behandeling te laten nemen voor het maken van een bezoekafspraak door een taxateur. Vanwege de grote aantallen meldingen in februari/maart 2013 werd het niet meer realiseerbaar binnen een redelijke termijn de bezoeken in te plannen. Om die reden is de NAM ertoe overgegaan extra taxateurs in te schakelen door het contracteren van een nieuw schade-expertisebureau. Het aantal schadetaxateurs werd daarmee opgevoerd tot ruim 50 personen.
Op dit moment wordt ernaar gestreefd dat er binnen een termijn van 3 maanden nadat de schademelding is ontvangen door de NAM, een bezoek en schadeopname door een taxateur hebben plaatsgevonden.
Dit zal niet in alle gevallen lukken omdat het maken van bezoekafspraken maatwerk is. Naar het oordeel van de NAM dient de schadebeoordeling en – afhandeling, alsmede de contacten daarover met de gedupeerden, zorgvuldig te zijn.
De NAM bewaakt de termijnen inzake de afgelegde bezoeken alsmede de afwikkeling van de lopende claims door het houden van voortgangscontroles bij de ingeschakelde taxatiebureaus.
Zoals ik in mijn brief van 22 augustus jl. aan uw Kamer heb aangegeven, heb ik het proces van schadeafhandeling laten toetsen door de Technische Commissie Bodembeweging (Tcbb). Daarnaast heb ik een onafhankelijke raadsman benoemd, bij wie burgers terecht kunnen met hun klachten en zorgen. De bevindingen van zowel de Tcbb als de onafhankelijke raadsman zijn in deze brief verwoord.
Deelt u de mening dat door de recente aardbevingen de spanning in het gebied oploopt en mensen steeds ongeruster worden en dat juist dan communicatie heel belangrijk is? Zo ja, op welke manier staat u in contact met bewoners, ondernemers en bestuurders in dit gebied?
Het is voor mij van het begin af aan helder dat de toename van het aantal aardbevingen, en de mogelijke sterkte ervan, de onrust bij de bewoners doen toenemen. Daarom heb ik in januari ook besloten om dit jaar nog een groot aantal onderzoeken te laten uitvoeren. Over de voortgang heb ik uw Kamer met mijn brieven van 3 juli en 22 augustus jl. op de hoogte gebracht. De voortgang van de onderzoeken heb ik toegelicht op 3 juli jl. in een bestuurlijk overleg met de vertegenwoordigers van de betrokken gemeenten en de provincie Groningen. Ook zijn er samen met het Regionaal Informatiepunt gaswinning (RIG) bijeenkomsten georganiseerd voor zowel inwoners als gemeenteraads- en collegeleden, waarin de onderzoeken worden gepresenteerd en bediscussieerd. Daarnaast hebben mijn medewerkers regulier overleg over de voortgang van alle onderzoeken met vertegenwoordigers van de overheden in de regio. Met de ondernemers in de Eemsmond (SBE) is een werkgroep gevormd om de eventuele gevolgen van aardbevingen op hun bedrijfsprocessen in kaart te brengen.
Klopt het dat tot dusver van de circa 10.000 schademeldingen er 2.700 zijn afgehandeld? Zo nee, wat is dan de stand van zaken? Zo ja, hoe snel worden de overige schademeldingen afgehandeld? Deelt u de mening dat dit binnen een aantal maanden moet gebeuren?
In mijn brief aan uw Kamer van 2 september jl. is onderstaande de stand van zaken weergegeven. Deze stand van zaken wordt periodiek bijgewerkt en is terug te vinden op http://www.namplatform.nl/.
De stand van zaken op basis van de gegevens van begin september 2013 was als volgt:
Als gevolg van de aardbeving van Huizinge van 16 augustus 2012 waren er medio februari 2013 omstreeks 2.800 meldingen ingediend. Van deze meldingen is inmiddels ruim 90% afgehandeld. Echter de aardbevingen in februari 2013 betekenden een forse toename van de meldingen en er werd na enige weken een aantal van omstreeks 6.000 bereikt. Deze sterke toename is mede het gevolg van actieve oproepen (NAM, EZ, bestuurders) om alle schades te melden, inclusief eerdere schades. Het binnen een redelijke termijn bezoeken van de gedupeerden werd niet meer realiseerbaar.
Het indienen van schademeldingen gaat de laatste maanden in kleinere aantallen en ligt thans op circa 100 per week. De meldingen worden op volgorde van datum van binnenkomst bij de taxatiebureaus ondergebracht voor het plannen van taxatie bezoeken.
Klopt het dat in een enkel geval er zelfs mensen zijn die hun huis hebben moeten verlaten? Zo ja, zijn er meer mensen voor wie dit speelt en hoe worden deze mensen opgevangen en gecompenseerd?
De NAM heeft bewoners van een al eerder verzakte boerderij alternatieve woonruimte geboden. De door de bevingen veroorzaakte schade kon wel hersteld worden, maar de inschatting van experts was dat bij een zwaardere beving de veiligheid van de bewoners in het geding zou kunnen komen, De bewoners hebben dit geaccepteerd en zijn nu met de NAM in overleg om permanente oplossingen te bespreken. De NAM heeft de bewoners geadviseerd om een adviseur in de arm te nemen die hen deskundig kan begeleiden en met raad en daad bijstaat. Dit is gebeurd en de kosten van de adviseur worden door de NAM vergoed. Betrokken partijen zijn in goed overleg over het gevolgde proces en getroffen maatregelen en de daaraan verbonden kosten. Op dit moment is er 1 andere woning met een soortgelijke problematiek (woning was al bekend bij Bouw- en Woningtoezicht). De NAM heeft mij verzekerd dat zij alert is op vergelijkbare situaties en in overleg met alle betrokkenen in zo’n geval ook een veilige en acceptabele oplossing zal proberen te vinden.
Een dreigend tekort aan laadpalen voor elektrische auto's |
|
Jan Vos (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
In hoeverre klopt de raming van 20.000 elektrische auto's in Nederland aan het eind van 2013, zoals gesteld in het artikel uit Metro?1
Per 31 augustus 2013 waren er bij de RDW 10.445 elektrische personenwagens (volledig elektrische en plug-in hybride voertuigen) in Nederland geregistreerd. (Zie ook de tabel en grafiek in de bijlage)2.
Er zijn veel bestellingen gedaan voor plug-in hybride en elektrische voertuigen die dit jaar nog geleverd moeten worden. Als een groot deel van deze aantallen uiterlijk 31 december 2013 op kenteken wordt gezet, komen we eind 2013 inderdaad op 20.000 voertuigen uit.
Hoeveel elektrische auto's zullen er naar uw verwachting in Nederland zijn aan het eind van 2014 en waarop baseert u die verwachting?
Dit is van veel factoren afhankelijk, zoals de merken/modellen die nog op de markt komen en de verkoopprijs daarvan, de beschikbaarheid van laadinfrastructuur, (het vertrouwen in) de economische ontwikkeling, het fiscale beleid en dergelijke. Een goede inschatting is daardoor nu niet te geven. De verwachting is wel dat het aantal plug-in hybride en elektrische voertuigen gestaag blijft groeien, zij het minder snel dan in de tweede helft van 2013 het geval zal zijn. De beleidsambitie is om in 2020 200.000 (semi)elektrische voertuigen op de weg te hebben. Om die ambitie te realiseren, blijft een flinke groei noodzakelijk(gemiddeld ongeveer 25.000 per jaar).
Hoeveel laadpunten zijn er momenteel op de openbare weg, hoeveel zijn er naar verwachting eind 2013 en eind 2014 en zullen deze aantallen voldoende zijn om volledig te voorzien in de vraag naar oplaadpalen?
Per 31 augustus 2013 waren er 3.117 reguliere publieke oplaadpunten, 1.622 reguliere semipublieke oplaadpunten (openbaar toegankelijk, privaat gefinancierd) en 123 snellaadpunten (deels publiek toegankelijk). (Zie ook de tabel in de bijlage over de ontwikkeling van de laadpunten.)3 Rekening houdend met de groei in de afgelopen maanden en de aanbestedingen die zijn gedaan in een aantal regio’s en steden, is de inschatting dat er eind 2013 zo’n 3.700 publieke oplaadpunten zijn, circa 1.800 semipublieke oplaadpunten en 130 snellaadpunten.
Voor eind 2014 is de inschatting op basis van de groei tot nu toe, de aanbestedingen in een aantal regio’s en steden en de afgegeven vergunningen van RWS voor een snellaadnetwerk op verzorgingsplaatsen: 5.800 publieke oplaadpunten, circa 2.500 semipublieke oplaadpunten en circa 500 snellaadpunten.
De publieke laadpunten zullen niet volledig in de behoefte aan laden kunnen voorzien, maar dat is ook niet de inzet van het beleid. Het beleid ziet juist ook een rol voor de private markt.
Voor het uitrollen van de infrastructuur wordt de «ladder van laden» gehanteerd: een voorkeursvolgorde bij het kiezen van de beste optie voor het laden van de elektrische auto. Het private laadpunt – laden op eigen terrein (garage of oprit of parkeerterrein) – heeft de voorkeur. Het is gemakkelijk voor de rijder en bovendien de goedkoopste optie, omdat er geen aparte aansluiting voor hoeft te worden gerealiseerd. Als laden op eigen terrein niet mogelijk is, maar er kan wel vlak voor de deur geparkeerd worden, is een verlengd privaat laadpunt een optie. Daarbij wordt het laadpunt achter de meter aangesloten, maar staat het op straat. Deze optie is overigens nog in ontwikkeling. Als ook een verlengd privaat oplaadpunt geen soelaas biedt, is de volgende optie om te onderzoeken of er laadpunten kunnen worden gerealiseerd bij horeca of winkels in de buurt van de rijder. Op dergelijke plaatsen kan het laadpunt makkelijker door meerdere voertuigen worden gebruikt. Het «stand alone» openbare laadpunt is het sluitstuk van de ladder. Het is de duurste optie, die ook niet rendabel kan zijn in de voorziene toekomst.
Het is zeer gewenst dat ook op het terrein van de werkgever geladen kan worden; vooral voor de plug-in hybrides is frequent laden van belang om het percentage elektrisch afgelegde kilometers zo groot mogelijk te maken.
Zoals ook uit de getallen over de laadinfrastructuur hierboven blijkt, worden de meeste momenteel verkrijgbare volledig elektrische en plug-in hybride auto’s vooral «normaal» geladen. Daarvoor is het belangrijk dat de elektrische rijder dicht bij huis of werk kan laden, in de nacht of tijdens het werk.
Het snelladen dient vooral om bij te laden onderweg. Niet alle modellen kunnen snelladen. Snellaadpunten zijn of worden daarom vooral aangelegd op plaatsen langs hoofd- en snelwegen, bijvoorbeeld op de zogenaamde «verzorgingsplaatsen».
Deelt u de vrees dat een tekort aan laadpunten zal leiden tot meer uitstoot van fijnstof en een rem op de verkoop van elektrische auto's?
Nee, het gaat te ver om een directe relatie te leggen tussen «tekort laadpalen» en «toename fijnstof». Er komen niet meer sterker vervuilende auto’s bij. Bovendien zijn in de grote steden, waar de luchtkwaliteit problematiek het hoogst is, aanbestedingen gedaan en wordt momenteel laadinfrastructuur uitgerold.
Een echt tekort aan laadpunten kan leiden tot een rem op de verkopen van elektrische auto’s. Ik ga ervan uit dat we dit kunnen voorkomen. Zie het antwoord op de volgende vraag.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om een tekort aan laadpunten op de openbare weg, die daarmee geschikt zijn om mensen vlakbij hun woonadres in staat te stellen hun elektrische auto veilig op te laden, in 2014 te voorkomen?
In het regeerakkoord staat: «Met netbeheerders, energiebedrijven en lokale overheden worden afspraken gemaakt over de laadinfrastructuur om de groei van elektrische mobiliteit verder te stimuleren.» Dit commitment is ook onderdeel van het Energieakkoord, dat aan uw Kamer is aangeboden. De ministeries van zowel Infrastructuur en Milieu als Economische Zaken hebben hiervoor, binnen de financiële mogelijkheden, middelen gereserveerd. Ook van andere partijen die belang hebben bij de uitrol van elektrische auto’s en laadinfrastructuur wordt inzet verwacht.
Er wordt intensief gewerkt aan de totstandkoming van deze afspraak, die erop gericht is om een voldoende dekkende laadinfrastructuur te realiseren tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Aangezien openbare laadinfrastructuur op afzienbare termijn niet kostendekkend gemaakt kan worden, zijn partijen tot op heden terughoudend in hun toezeggingen. Daarom wordt momenteel gezocht naar een innovatieve aanpak, die uitgaat van de ladder van laden en die partijen veel ruimte biedt om verschillende laadoplossingen toe te passen. De hoop en verwachting is dat deze afspraak voor eind van dit jaar kan worden ondertekend.
Hoe kijkt u aan tegen de optie om de energiewetgeving zodanig aan te passen dat de aanbieder van een laaddienst niet wordt aangemerkt als energieleverancier? Welke voordelen levert dat op?
In de praktijk is dat al het geval; een aanpassing van de wetgeving is daarvoor niet nodig. Een aanbieder van een laaddienst is geen energieleverancier in de zin van de Elektriciteitswet 1998. Stroomlevering vindt plaats op een aansluiting van het net op een onroerende zaak, een elektrisch voertuig valt hier dus niet onder. De exploitant van een laadpunt (= onroerende zaak) neemt daarentegen zelf wel stroom af bij een energieleverancier. Soms zijn deze rollen verenigd in één partij, bijvoorbeeld wanneer het energiebedrijf ook laadpalen in beheer heeft.
Deelt u de mening dat andere opties voor veilig opladen dan de reguliere laadpalen, zoals het monteren van laadpunten op elektrische straatapparatuur als lantaarnpalen en parkeerautomaten, kostenefficiënte manieren zijn om tot meer laadpunten in woonwijken te komen? Kunt u dit toelichten?
In deze ontluikende markt zijn nog veel innovaties mogelijk. Thans is de »laadpaal» gangbaar; deze is relatief klein en heeft geen andere functie. Marktpartijen zijn continu op zoek naar laadpunten die kostenefficiënter gerealiseerd kunnen worden. Dat juich ik van harte toe. De huidige fase van de ontwikkeling van elektrisch vervoer is mede afhankelijk van een adequate laadinfrastructuur.
Overigens leidt niet iedere combinatie van functies ook tot kostenbesparingen. In het onderhavige voorbeeld van straatapparatuur als lantaarnpalen en parkeerautomaten dienen daarop bijvoorbeeld extra bekabeling en extra modules te worden aangesloten, met oog op o.a. de netveiligheid. Als gevolg van de benodigde technische aanpassingen zouden uiteindelijk ook hogere kosten het gevolg kunnen zijn.
Bij parkeerautomaten speelt nog het probleem dat deze langzamerhand vervangen zullen worden door mobiel parkeren, waardoor geen fysieke parkeerautomaat meer nodig zal zijn.
Welke mogelijkheden ziet u om bedrijven en instellingen te stimuleren om hun klanten en medewerkers te voorzien in voldoende laadpunten en snellaadpunten, bijvoorbeeld op parkeergelegenheden bij winkels, bedrijven en instellingen?
Er gebeurt al veel op dit punt. Het Formule E-Team – een platform van alle belangrijke stakeholders bij de ontwikkeling van elektrisch rijden – heeft de algemene opdracht om Elektrisch Vervoer aan te jagen. Agentschap NL geeft informatie aan partijen die daar behoefte aan hebben – bijvoorbeeld in de jaarlijks geactualiseerde startgidsen voor bedrijven en overheden – en brengt vraag en aanbod bij elkaar.
Sinds eind 2011 loopt een Green Deal die gericht is op het realiseren van 10.000 stuurbare laadpunten. Ongeveer 50% daarvan wordt geplaatst bij kantoren en bedrijven, 40% bij huizen en 10% bij garages (bijvoorbeeld Q-Park en P1) en winkellocaties (waaronder IKEA). Naar verwachting wordt het doel in het voorjaar van 2014 gehaald.
Tot slot: steeds meer bedrijven (bijvoorbeeld McDonald’s) zien de waarde van het investeren in laadinfrastructuur.
Op welke manier kunt u gemeentes helpen bij het realiseren van laadpunten in de openbare ruimte, nu de werkzaamheden van de stichting E-laad worden beëindigd; dit mede om te voorkomen dat gemeentes afzonderlijk van elkaar het wiel opnieuw gaan uitvinden?
Binnenkort wordt een CROW-richtlijn gepubliceerd over dit onderwerp. Met behulp daarvan kunnen gemeenten makkelijker aan de slag met de uitrol van laadinfrastructuur.
Als gemeenten specifieke ondersteuning nodig hebben, kunnen ze daarvoor momenteel terecht bij de Taskforce Elektrisch Rijden.
Verder wordt de ondersteuning van gemeenten naar verwachting expliciet onderdeel van de afspraak als uitwerking van het regeerakkoord (zie vraag 5).
Is de geraamde toename in het gebruik van elektrische auto's meegenomen in de ramingen voor de ontwikkeling van binnenstedelijke luchtkwaliteit? Zo ja, welke gevolgen kunnen optreden wanneer de verwachte groei van elektrisch autovervoer stagneert?
Ja, de toename van elektrische auto’s is meegenomen. Ik deel niet de verwachting dat de groei stagneert door het ontbreken van laadinfrastructuur. Op basis van de huidige prognoses van de auto-industrie komen er nog tientallen modellen elektrische en hybriden elektrische voertuigen op de markt.
De uitvoering van de subsidieregeling voor zonnepanelen |
|
Kees Verhoeven (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving van RTL Nieuws over het feit dat het mogelijk lijkt om subsidie voor zonnepanelen te krijgen zonder een betalingsbewijs te moeten overhandigen?1
In de berichtgeving van RTL Nieuws wordt gemeld dat met behulp van een offerte een subsidie kan worden verkregen. Deze bewering is niet juist. Een offerte is niet voldoende voor het verkrijgen van subsidie. Ik heb u per brief op 8 juni 2012 geïnformeerd over de uitvoering van de subsidieregeling2. Een aanvrager moet als bijlage een getekende koopovereenkomst toevoegen aan de aanvraag. Om te voorkomen dat consumenten ongewenst zouden vast komen te zitten aan een overeenkomst, terwijl zij niet meer in aanmerking komen voor subsidie door overtekening van het subsidiebudget, is in de brief van 8 juni 2012 consumenten en leveranciers met klem geadviseerd om hiervoor een ontbindende voorwaarde in de aankoopovereenkomst op te nemen. Daarom is er voor gekozen om op het moment van de subsidieaanvraag geen betalingsbewijs te vragen. Wel kan AgentschapNL achteraf het betaalbewijs opvragen voor de eindcontrole.
Klopt het dat er door de expliciete keuze voor een «high trust» systeem slechts steekproefsgewijs gecontroleerd is op subsidieaanvragen voor zonnepanelen?2
Voor de uitvoering van de regeling volg ik het high trust principe, zoals dat is vastgelegd in het rijksbrede uniform subsidiekader (RUS). Volgens het subsidiekader voldoet de subsidieregeling aan de criteria van de eenvoudigste subsidievariant. Het RUS is gericht op minimalisering van de administratieve lasten voor burger en overheid.
Dit betekent dat elke aanvraag in het eLoket van AgentschapNL automatisch wordt gecontroleerd op juistheid van rekeningnummers, dubbele subsidieaanvragen, onjuiste of dubbele adressen en de aanwezigheid van de bijlage (de getekende koopovereenkomst). Vervolgens wordt de subsidie verleend en het voorschot betaald. Na ontvangst van de subsidiebeschikking heeft de aanvrager zes maanden de tijd om de zonnepanelen te plaatsen. Steekproefsgewijs controleert AgentschapNL de ingediende subsidieaanvragen en de getekende koopovereenkomsten op inhoud.
Kunt u aangeven bij hoeveel subsidieontvangers door AgentschapNL de aanvraag is gecontroleerd door een betalingsbewijs op te vragen of door de geplaatste zonnepanelen ter plekke te inspecteren?
Momenteel zijn 224 steekproeven uitgevoerd door een betalingsbewijs op te vragen. In geen van deze gevallen is geconstateerd dat subsidie onterecht is uitbetaald.
Worden andere subsidieregelingen voor zonnepanelen, zoals de recent opengestelde regeling voor het plaatsen van zonnepanelen en verwijderen van asbestdaken van boerenbedrijven, op dezelfde wijze uitgevoerd en gecontroleerd?3
AgentschapNL voert diverse subsidie- en fiscale regelingen uit. De belangrijkste regelingen voor (grootschalige) zonne-energie zijn de EIA en de SDE+ regeling. Bij beide regelingen wordt het high trust principe toegepast. De regelingen worden op verschillende wijzen uitgevoerd en gecontroleerd.
In de EIA-regeling wordt op basis van een risicoanalyse gecontroleerd. Daar waar veel risico wordt gelopen, wordt strenger gecontroleerd. In aantallen wordt minimaal 30% gecontroleerd. Wanneer men kijkt naar investeringsbedragen wordt meer dan 90% gecontroleerd.
De SDE+ regeling is een exploitatiesubsidie. Dat betekent dat een producent alleen subsidie ontvangt over de geproduceerde kilowatturen. Het uitbetalen van de subsidie voor duurzame elektriciteit gaat op basis van de productiegegevens die worden vermeld op de Garanties van Oorsprong, die door CertiQ worden uitgegeven.
Ook bij de medeoverheden lopen diverse subsidieregelingen voor zowel zonnepanelen als het verwijderen van asbestdaken van boerenbedrijven. Ik heb geen inzicht in hoe al deze regelingen worden uitgevoerd en gecontroleerd.
Hoe gaat u in kaart brengen of het geld dat in 2012 en 2013 voor de subsidieregeling zonnepanelen vrijgemaakt is goed is besteed en bent u bereid de uitgevoerde regeling te evalueren?
Direct na presentatie van het Lenteakkoord door betrokken partijen is door de sector kritisch gereageerd op de regeling voor zonnepanelen. Consumenten gingen namelijk de aankoop van zonnepanelen uitstellen tot het moment van openstellen van de regeling, terwijl de markt voor zonnepanelen volgens de sector al goed functioneerde. De PvdA-fractie heeft tijdens het debat over het deelakkoord op 16 oktober 2012 kritische opmerkingen gemaakt over deze zonnepanelenregeling. En tijdens de plenaire behandeling in de Tweede Kamer van het wetsvoorstel opslag duurzame energie op 28 november 2012 zijn door de VVD-fractie vraagtekens gezet bij de effectiviteit van de regeling en is geopperd om de gelden een andere bestemming te geven. Ik heb goed naar de kritiek geluisterd, maar in de Kamer bleek geen meerderheid voor alternatieve aanwending van de middelen, waarop ik geen andere conclusie kon trekken dan de afspraak uit het Lenteakkoord na te komen.
Inmiddels is het plafond van het subsidiebudget van € 50.882.000,– bereikt. Aangezien het kabinet geen intenties heeft om een vervolg te geven aan deze regeling uit het Lenteakkoord, zie ik geen meerwaarde in een evaluatie.
Welke kansen ziet u voor zonne-energie voor de Nederlandse economie, gelet op het recent bereikte compromis in het geschil over de invoer van zonnepanelen uit China? Onderschrijft u het perspectief dat in 2020 het aantal banen in deze sector kan doorgroeien van 1.500 tot 10.000, zoals geschetst in het Nationaal Actieplan Zonnestroom door KEMA en andere Nederlandse bedrijven?4
Het is lastig in te schatten in hoeverre het aantal banen in deze sector gaat groeien. Dit hangt af van de reactie van de markt op het recent bereikte compromis in het geschil over de invoer van zonnepanelen uit China.
Nederland stemt in met het bereikte compromis in het geschil over de invoer van zonnepanelen uit China. Het liefst zouden we helemaal geen maatregelen zien die de handel in zonnepanelen belemmeren, maar dat was in deze fase van de antidumping zaak niet aan de orde. Met de forse ambities van Europa om de energiehuishouding te verduurzamen is het geen goed signaal dat de prijzen van zonnepanelen kunstmatig hoger worden gehouden. Het alternatief van een heffing van 47% zou echter veel grotere negatieve gevolgen hebben, ook voor de werkgelegenheid. De Europese Commissie zal de minimumimportprijs voor zonnepanelen uit China indexeren, zodat er een relatie blijft met prijsontwikkelingen op internationale markten.
Hoe dan ook blijft het kabinet inzetten op het benutten van kansen voor de Nederlandse economie. De kansen liggen zowel in de installatiebranche als ook bij bedrijven, die zich met technologische ontwikkeling, systeemintegratie en/of productie van machines en zonnepanelen bezighouden.
De mogelijke verkoop van NUON door Vattenfall |
|
Paulus Jansen |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Onderschrijft u de strategische waarde van NUON in het kader van de Nederlandse economie en de realisatie van de doelstellingen van het energieakkoord?
Nuon, onderdeel van het Zweedse Vattenfall, is een belangrijke speler op de Nederlandse energiemarkt. 2,2 miljoen Nederlandse huishoudens betrekken elektriciteit van Nuon en 1,9 miljoen gas. Een adequate energievoorziening is van strategisch belang voor de Nederlandse economie. Het kabinet richt zich op een betaalbare, betrouwbare en duurzame energievoorziening. In mijn brief aan uw Kamer van 24 mei 20131 heb ik geschetst welke maatregelen ik neem om in regionaal en Europees verband de ontwikkeling van de Noordwest-Europese elektriciteitsmarkt, een goed investeringsklimaat en de voorzienings- en leveringszekerheid blijvend te versterken.
Voor de realisatie van het Nationaal Energieakkoord is inspanning nodig van alle betrokken partijen, waaronder energieleveranciers zoals Nuon. Niet alleen zijn de partijen van belang voor het Energieakkoord, het Energieakkoord is ook van belang voor de partijen. Zoals aan uw Kamer bericht2 wordt er op dit moment gewerkt aan de uitwerking en doorrekening van een gebalanceerd pakket om te komen tot duurzame groei, een pakket dat zekerheid biedt voor investeerders, werkgelegenheid creëert, innovaties uitlokt en bijdraagt aan versterking van de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven.
Bent u bereid om in het kader van het staatsdeelnemingenbeleid te onderzoeken wat de voor- en nadelen zijn van een staatsaandeel in, dan wel volledige overname van NUON?
Nee. Deelname van het Rijk in Nuon is niet aan de orde. Nederland heeft een geliberaliseerde markt voor de productie en levering van energie. De overheid zorgt daarbij voor passende randvoorwaarden en een goede marktordening. Daarnaast zijn in wet- en regelgeving de publieke belangen rondom de productie en levering van energie in Nederland, zoals de consumentenbescherming, goed verankerd. De ACM houdt hierop scherp toezicht. Dat marktpartijen risico’s afdekken door het aangaan van samenwerkingsverbanden en het aantrekken van investeringspartners is een normale marktaangelegenheid. Het feit dat Vattenfall nu op termijn op zoek is naar een investeringspartner voor haar activiteiten op het continentaal vlak is op zichzelf dan ook geen aanleiding voor staatsaandeelhouderschap. Los van voornoemde casus wijs ik er voor de volledigheid op dat de minister van Financiën uw Kamer binnenkort nader zal informeren over het staatsdeelnemingenbeleid.
Wilt u uw antwoorden beargumenteren?
Zie antwoord vraag 2.
Extreme stookkosten in het Hilwiscomplex in Amsterdam |
|
Paulus Jansen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Is het u minister bekend dat de huurders van het Hilwiscomplex te Amsterdam, aangesloten op een oliegestookte blokverwarming uit 1930, ten gevolge van het uitponden van hun complex geconfronteerd worden met snel oplopende stookkosten die inmiddels € 450 per maand bedragen?1
Ja.
Is het mogelijk om op grond van de nieuwe Warmtewet de verwarmingskosten over 2012, waarvan de afrekening op 2 juli 2012 is ontvangen, op redelijkheid te laten toetsen?
Bij huurwoningen met een gereguleerde huurprijs kunnen huurders het voorschot op en de afrekening van de servicekosten door de huurcommissie laten toetsen. De Huurcommissie bepaalt daarbij tevens of de kosten redelijk zijn.
Bij woningen met een geliberaliseerde huurprijs, of indien men niet met het oordeel van de Huurcommissie instemt, kan de rechter uitspraak doen.
Op 1 januari 2014 treedt de Warmtewet in werking. Uit hoofde van de Warmtewet is toetsing van de tarieven mogelijk bij een onafhankelijke geschillencommissie. Bij huurwoningen kan dit ook de Huurcommissie zijn.
Recent heeft de Huurcommissie 484 uitspraken over de eindafrekening servicekosten gedaan met betrekking tot het Hilwiscomplex. De zaken hadden betrekking op de jaarafrekening stook- en warmwaterkosten over de jaren 2006 tot en met 2010. De Huurcommissie heeft de betalingsverplichting voor de stook- en warmwaterkosten vastgesteld. Voor de jaren 2007 tot en met 2010 heeft de Huurcommissie doorberekening van 50% van de werkelijke kosten redelijk geacht.
Zo nee, langs welke andere weg kunnen de huurders de verhuurder dwingen om elementaire maatregelen te nemen om de extreem hoge stookkosten, minstens drie keer zo hoog als gebruikelijk voor dergelijke woningen, terug te brengen tot normalere proporties?2
Op grond van artikel 243 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek kunnen huurders de verhuurder via de rechter verplichten bepaalde energiebesparende maatregelen aan te brengen, uiteraard wel indien daar een redelijke huurverhoging tegenover staat. Het gaat daarbij ondermeer om het «ten behoeve van de verwarmingsinstallatie plaatsen van een verwarmingsketel met een opwekkingsrendement van ten minste 80% indien de bestaande verwarmingsketel ten minste tien jaren oud is.» Hiervan is in het voorliggende geval sprake.
Is het u bekend dat de beheerder huurders die zelf een HR-ketel willen aanschaffen hiervoor slechts toestemming geeft indien zij een verklaring tekenen dat ze de installatie bij beëindiging van het huurcontract om niet overdragen aan de verhuurder? Is deze casus aanleiding om de wettelijke bepalingen (BW 7:215 e.v.) met betrekking tot zelf aangebrachte voorzieningen te herzien, waardoor er altijd een vergoeding dient te worden gegeven bij voorzieningen die de waarde van de woning doen toenemen?
Op grond van de regeling van artikel 215 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek kan de huurder aan de binnenzijde van de woning zonder toestemming van de verhuurder veranderingen of toevoegingen aanbrengen die bij het einde van de huur zonder noemenswaardige kosten kunnen worden ongedaan gemaakt en verwijderd. Indien de toevoegingen niet zonder noemenswaardige kosten kunnen worden ongedaan gemaakt en verwijderd dient de verhuurder toestemming te verlenen voor het aanbrengen hiervan, indien die veranderingen de verhuurbaarheid niet schaden dan wel niet leiden tot een waardedaling van het gehuurde. Het is, indien de verhuurder die toestemming niet verleent, uiteindelijk de rechter die hierover moet oordelen.
Op grond van artikel 216 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is de huurder niet verplicht tot het ongedaan maken van (door verhuurder of rechter) geoorloofde veranderingen en toevoegingen en kan hij ter zake hiervan bij het verlaten van de woning ook vergoeding vorderen voor zover artikel 212 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (ongerechtvaardigde verrijking) dat toestaat.
Er is in artt. 215 e.v. van Boek 7 van het BW dus al voorzien in het ontvangen van een vergoeding voor voorzieningen die de waarde van de woning doen toenemen en ik zie geen aanleiding daaraan iets te veranderen.
Is het u bekend dat de beheerder niet mee wil werken aan de plaatsing van een nieuwe HR-ketel die gehuurd wordt van een energiebedrijf, terwijl hierdoor de stookkosten (inclusief de huur van de ketel) meer dan halveren ten opzichte van de bestaande situatie? Valt de plaatsing van een huurketel onder de instemmingsplicht voor zelf aangebrachte voorzieningen (BW 7:215 e.v.)? Indien dit niet vaststaat, bent u bereid om de wet op dit punt te verduidelijken?
Alle veranderingen of toevoegingen aan de woning vallen in beginsel onder de regeling van artikel 215 e.v. van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Zoals eerder aangegeven kan de huurder op grond van die regeling aan de binnenzijde van de woning zonder toestemming van de verhuurder veranderingen of toevoegingen aanbrengen die bij het einde van de huur zonder noemenswaardige kosten kunnen worden ongedaan gemaakt en verwijderd. Het maakt voor de toepasselijkheid van artikel 215 niet uit of de huurder een HR-ketel koopt of huurt.
Bent u bereid om een aangepaste versie van het in maart 2011 ingetrokken wetsvoorstel 31 992 aan de Kamer voor te leggen, in het bijzonder gericht op het versnellen van rendabele investeringen in energiebesparing in de huursector? Zo nee, op welke andere wijze gaat hij een einde maken aan de systematische obstructie van energiebesparing door sommige verhuurders?3
Op grond van artikel 243 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek kunnen huurders het aanbrengen van bepaalde energiebesparende maatregelen door hun verhuurder afdwingen. Ik ben niet voornemens het eerder ingetrokken wetsvoorstel, al dan niet in aangepaste vorm, opnieuw in procedure te brengen.
Het bericht dat de Europese Commissie Nederland in gebreke stelt voor het niet implementeren van de Europese Energiebesparingsrichtlijn voor de gebouwde omgeving |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de Europese Commissie Nederland in gebreke stelt voor het niet implementeren van de Europese Energiebesparingsrichtlijn voor de gebouwde omgeving?1 Zo ja, hoe serieus neemt u deze waarschuwing?
Ja, dit bericht is mij bekend. Ik neem dit bericht uiteraard serieus.
Deelt u de mening dat het voor Nederland van belang is om te voldoen aan de verplichtingen die gesteld zijn op grond van de wetgeving van de Europese Unie inzake de energie-efficiëntie van gebouwen (Richtlijn 2010/31/EU) om zo de ambitie van de regering om te komen tot een versnelling van het verduurzamen van de bebouwde omgeving (Kamerstuk 33 043, nr. 14) te kunnen bewerkstelligen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat Nederland binnen twee maanden aan de verplichtingen voldoet om een gang naar het Hof van Justitie te voorkomen? Zo nee, hoe wilt u de ambitie van de regering dan wel realiseren?
Ja, ik vind het van belang voor Nederland om te voldoen aan de verplichtingen in het kader van de herziene EPBD. Gezien de uitkomst van het gesprek met Europees Commissaris Oettinger op 13 juni 2013, waarover ik u onlangs per brief heb geïnformeerd (2012–2013, 32 757, nr. 74), verwacht ik niet dat de Europese Commissie op korte termijn een procedure voor het Hof van Justitie van de Europese Unie zal starten. Met de Europese Commissie ben ik in overleg. Op dit moment wordt gewerkt aan de uitwerking van het voorstel voor de vereenvoudiging van het energielabel voor woningen in de wet- en regelgeving. Van de voortgang houd ik de Europese Commissie op de hoogte. Overigens wordt via het Energieakkoord voor duurzame groei een extra stimulans gegeven aan het (gebruik van) het energielabel.
Voor een nadere onderbouwing van de voortgang van de implementatie van de herziene EPBD verwijs ik kortheidshalve naar de beantwoording van het verzoek van de algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst (Brief met kenmerk 2013-0000496172).
Deelt u de mening dat de vrijblijvendheid met betrekking tot energiebesparende maatregelen binnen de gebouwde omgeving voorbij is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke verplichtende maatregelen gaat u realiseren?
Het beleid op het gebied van energiebesparing in de gebouwde omgeving is tot nu toe niet vrijblijvend geweest. Het beleid is gericht op het realiseren van de Europese doelen op het gebied van energiebesparing zoals vastgelegd in de herziene EPBD en de EED. Hierbij is een mix toegepast van vrijwillige en verplichtende maatregelen. Het huidige tempo op het gebied van energiebesparing laat nog te wensen over. Daarom heeft het kabinet samen met de (maatschappelijke) partijen in het Energieakkoord voor duurzame groei een intensivering van de aanpak afgesproken. Belangrijk effect hiervan is dat dit leidt tot extra investeringen en werkgelegenheid, met name in de bouw- en installatiesector.
Het Energieakkoord ligt thans voor bij de betrokken partijen en zal naar verwachting begin september leiden tot een definitief akkoord. Het Energieakkoord zal daarna door de minister van Economische Zaken namens het kabinet naar uw Kamer worden gestuurd. Op voorhand kan ik u meedelen dat met de gekozen mix van maatregelen voor energiebesparing in de gebouwde omgeving de Europese doelstellingen naar verwachting worden gehaald. Daarbij is eind 2016 een evaluatiemoment gepland. Indien er dan onvoldoende voortgang is voor het bereiken van de doelstellingen, zullen er aanvullende maatregelen worden genomen. Deze kunnen zowel een vrijwillig als meer verplichtend karakter hebben.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met uw collega’s van die landen die al wel aan de Europese Energiebesparingsrichtlijn voldoen om zo te leren over de inpassing hiervan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer denkt u de Kamer over deze gesprekken te kunnen berichten?
Over de implementatie van de Europese Energiebesparingsrichtlijn is tussen de lidstaten contact. Ook dit voorjaar hebben diverse gesprekken plaatsgevonden met Europese lidstaten over de implementatie van de herziene EPBD in hun land. De opgedane inzichten uit de gesprekken zijn gebruikt om aan de wens van uw Kamer om tot een vereenvoudigd energielabel te komen en zijn verwerkt in het voorstel voor een vereenvoudigd label dat ik u heb toegestuurd. Twee keer per jaar wordt er een conferentie georganiseerd waarbij de lidstaten van de EU kennis en ervaringen uitwisselen over de implementatie van de EPBD. De uitkomsten hiervan worden betrokken bij de verdere vormgeving van het energielabel in Nederland.
De rol van de Rijksoverheid bij het inpassen van windparken in de provincie Drenthe |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat de inpassing van de beoogde projecten voor windparken in de provincie Drenthe onder de verantwoordelijkheid valt van het Rijk, aangezien al deze projecten groter zijn dan 100 MW?
Ja, het beoogde windpark «De Drentse Monden en Oostermoer» heeft een omvang groter dan 100 MW en valt derhalve overeenkomstig de Elektriciteitswet 1998 van rechtswege via de rijkscoördinatieregeling (RCR) onder de verantwoordelijkheid van het Rijk.
Bent u bekend met het feit dat de Gedeputeerde Staten van Drenthe aangeven deze verantwoordelijkheid op zich te willen nemen?1
Ik heb kennisgenomen van de antwoorden van 30 mei jl. van het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe op de vragen van de Statenleden van GroenLinks, de heer Kuipers en mevrouw Van Dinteren.
Op 22 januari 2013 heb ik samen met de Minister van Infrastructuur en Milieu afspraken gemaakt met het IPO over de inpassing van 6000 MW windenergie op land. Daarbij geldt voor de RCR-procedure windpark «De Drentse Monden en Oostermoer» in de provincie Drenthe hetgeen in de brief van 14 maart jl. van de Minister van Infrastructuur en Milieu en mij aan IPO is aangegeven:
Dit is tijdens een bestuurlijk platform door het Rijk met de provincie en initiatiefnemers afgesproken.
Op welke wijze bent u van plan de regie bij de Rijksoverheid te houden?
Zoals in de ontwerpStructuurvisie Windenergie op land opgenomen, zal ik samen met de Minister van Infrastructuur en Milieu de regierol invullen overeenkomstig hetgeen daarvoor wettelijk is geregeld in de RCR. Daarbij gaan wij als volgt te werk. Bij windenergieprojecten die onder de rijkscoördinatieregeling vallen wordt door het Rijk samenwerking gezocht met de initiatiefnemers en de betreffende bestuurders van de provincie en gemeenten. Meestal wordt er onder voorzitterschap van de provincie een stuurgroep ingesteld voor overleg en afstemming over het desbetreffende windproject.
In het geval van RCR-windpark «De Drentse Monden en Oostermoer», is er een bestuurlijk platform ingesteld met de volgende deelnemers: de wethouders van de gemeenten Borger-Odoorn en Aa en Hunze, de gedeputeerden van de provincie Drenthe, de initiatiefnemers, de MER-adviseur en vertegenwoordigers van de Ministeries van Infrastructuur en Milieu en van Economische Zaken.
Het betreft een platform, waarin overleg, afstemming en informatievoorziening plaatsvindt. Besluitvorming met betrekking tot de ruimtelijke inpassing is en blijft voorbehouden aan het Rijk. Het gaat hier immers om een project dat krachtens de Elektriciteitswet 1998 is aangemerkt als een nationaal belang waarvoor het Rijk de verantwoordelijkheid draagt. In aanvulling op de ruimtelijke inpassing coördineert de Minister van Economische Zaken de besluitvorming en bekendmaking van de overige benodigde besluiten (vergunningen, ontheffingen).
De bevoegdheid tot het nemen van die besluiten blijft in beginsel bij het daartoe bevoegde gezag.
Bent u bereid de twee lopende beoogde projecten voor windparken (de Drentse Monden en Oostermoer) en één variant uit de provinciale gebiedsvisie windenergie onafhankelijk van elkaar in het MER-onderzoek te beoordelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de daaruit voortkomende beste optie voor windenergie in Drenthe uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Ja, in het plan-MER zijn globaal drie varianten onderzocht van de initiatiefnemers en de variant uit de provinciale gebiedsvisie.
Op dit moment wordt het project-MER voorbereid, waarbij voor het windpark tot in detail opstellingsvarianten van windmolens worden onderzocht. Uitgangspunt daarbij is de opstellingsvariant die in het plan-MER het beste scoorde en een omvang heeft van maximaal 255 MW. Daarbinnen zal de variant uit de provinciale gebiedsvisie aandacht krijgen.
Na afweging van alle belangen zal het Rijk uiteindelijk een ontwerpinpassingsplan vaststellen.
Heeft u kennisgenomen van het arrest van het hof in Luxemburg C-‘219/12 (Finanzamt Freistadt Rohrbach Urfahr tegen Unabhängiger Finanzsenat Außenstelle Linz), waarin het hof beslist dat (paragraaf 37 van de uitspraak): «de exploitatie van een fotovoltaïsche installatie op of nabij een woning, die zodanig is ontworpen dat de hoeveelheid geproduceerde elektriciteit altijd minder bedraagt dan de door de exploitant in totaliteit voor privédoeleinden verbruikte hoeveelheid elektriciteit en aan het elektriciteitsnet wordt geleverd in ruil voor een duurzame opbrengst, onder het begrip «economische activiteiten» in de zin van dat artikel valt.»?
Ja ik heb zeker kennis genomen van het arrest van het Hof van Justitie EU in zaak C-219/12, ook wel «zaak Fuchs» genoemd. Nederland heeft in deze zaak niet geïntervenieerd omdat het volledig onderbouwde Oostenrijkse standpunt in overeenstemming was met het Nederlandse standpunt, namelijk dat geen sprake is van btw relevante economische activiteiten. Duitsland heeft in deze zaak juist wel geïntervenieerd omdat in Duitsland het standpunt wordt toegepast dat de exploitatie van een fotovoltaïsche installatie op of nabij een woning wel leidt tot economische activiteiten voor de btw.
Waarom heeft de Duitse regering zich wel gevoegd in de zaak en de Nederlandse regering niet, terwijl er voor Nederland toch een groot belang op spel stond?
Zie antwoord vraag 1.
Onder welke omstandigheden en met hoeveel jaar terugwerkende kracht kunnen mensen de btw, die zij betaald hebben over zonnepanelen, de installatie van zonnepanelen en een deel van de constructie waarop ze hem geplaatst hebben, via de vooraftrek terugontvangen? Hoeveel btw moet de Nederlandse staat terugbetalen?
Aftrek van btw op de aanschaf van zonnepanelen is alleen mogelijk als de eigenaar ondernemer is voor de btw-heffing. Er ontstaat geen recht op aftrek of btw-plicht met terugwerkende kracht. Arresten van het Hof van Justitie hebben geen terugwerkende kracht in gevallen waarin de belastingheffing onherroepelijk vaststaat en de termijnen voor het tijdig verzoeken om btw-teruggaaf al zijn verstreken. Dit is conform mijn vaste beleidslijn zoals meest recentelijk verwoord in het beleidsbesluit ambtshalve verminderen of teruggeven van 16 december 2010, nr. DGB2010/6799M, Stcrt.2010/20999. De enige uitzondering die hierop gemaakt wordt betreft de zogenoemde Kühne & Heitz-uitzondering (arrest Hof van Justitie EU van 13 januari 2004, zaak C-453/00), die in dit geval niet speelt. De btw-plicht van zonnepaneleneigenaren moet worden beoordeeld op grond van alle feiten en omstandigheden van het geval. Deze beoordeling is voorbehouden aan de inspecteur. In algemene zin is sprake van btw-plicht als de particuliere eigenaar van zonnepanelen de opgewekte elektriciteit geheel of gedeeltelijk duurzaam en tegen vergoeding levert aan zijn energieleverancier. De zonnepaneleneigenaar zal dit wel aannemelijk moeten maken. Particulieren die niet aan deze voorwaarden voldoen hoeven zich niet te melden bij de Belastingdienst voor een eventuele btw-plicht ter zake van de exploitatie van zonnepanelen. Voor de budgettaire gevolgen verwijs ik naar vraag 6.
Heeft elke persoon die zonnepanelen heeft en energie terug levert een verplichting tot btw-aangifte en de mogelijkheid om een beroep te doen op de kleine ondernemersregeling?
Elke persoon die voor de exploitatie van zonnepanelen btw-ondernemer is heeft een verplichting tot het doen van btw-aangifte. Als aannemelijk is dat na toepassing van de btw-vermindering voor kleine ondernemers geen btw op aangifte hoeft te worden voldaan (namelijk bij een bedrag kleiner of gelijk aan € 1.345 per jaar na aftrek voorbelasting), dan kan om volledige ontheffing van btw-plicht voor de exploitatie van zonnepanelen en de daarbij behorende administratieve verplichtingen worden gevraagd. In dat geval vervalt ook de factureringsverplichting, maar mag aan de afnemer van de elektriciteit geen btw in rekening worden gebracht en bestaat geen recht op aftrek van btw meer. Alle natuurlijke personen en combinaties van natuurlijke personen, zoals een maatschap, kunnen een dergelijk beroep doen op de btw-ontheffing als kleine ondernemer. Na een daartoe gedaan verzoek kan die ontheffing onmiddellijk ingaan. De ontheffing gaat gepaard met een jaarlijks vragenformulier, dat ook nodig is om juiste btw-afdracht aan Brussel te bepalen. Ik bezie de mogelijkheid om dit formulier te vereenvoudigen of helemaal af te schaffen. Ik beschik niet over ervaringscijfers welk percentage van de eigenaren wel of geen beroep zal doen op de ontheffing. Ik kan daarom niet bevestigen dat (bijna) iedere zonnepaneeleigenaar een ontheffing zal vragen. Daarbij speelt uiteraard ook een belangrijke rol dat deze ontheffing meebrengt dat geen recht bestaat op teruggaaf van btw en er zonnepaneleneigenaren zullen zijn die zeker een beroep willen doen op dit teruggaafrecht.
Gaan deze mensen (bijna) allemaal een ontheffing vragen en krijgen (misschien op naam van partner of kind wanneer zij zelf al ondernemer zijn) en moet die ontheffing dan gepaard gaan met een jaarlijks vragenformulier?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel btw levert deze maatregel op en hoeveel administratieve lasten voor de burgers en voor de Belastingdienst?
Het antwoord op deze vraag hangt onder meer af van het aantal personen dat als gevolg van de exploitatie van zonnepanelen btw-plichtig wordt. Gelet op de onzekerheid over het aantal btw-plichtige zonnepaneleneigenaren en het aantal dat een beroep zal doen op de administratieve ontheffing, is het voor mij niet mogelijk de effecten voor de uitvoeringskosten bij de Belastingdienst en de administratieve lasten voor bedrijven exact te becijferen. Het is echter onmiskenbaar dat de uitvoeringslasten voor de Belastingdienst toe zullen nemen en dat hetzelfde geldt voor de administratieve lasten voor ondernemers. Met de energieleveranciers zal nog overleg gevoerd worden over de praktische gevolgen van de btw-plicht voor de exploitatie tegen vergoeding van zonnepanelen. De btw-plicht voor de levering van elektriciteit en het recht op teruggave van btw bij aankoop van zonnepanelen levert budgettair niets op maar betekent een budgettaire derving. Deze derving ontstaat door de aan het ondernemerschap gekoppelde recht op aftrek van voorbelasting. In samenhang met de werking van de kleine ondernemersregeling ontvangen particulieren die investeren in zonnepanelen en voor de levering van de elektriciteit ondernemer zijn, in het jaar van aanschaf van de zonnepanelen (na datum arrest Hof van Justitie) alleen maar btw terug van de Belastingdienst. Deze derving zal conform de begrotingsregels gedekt worden.
Bent u bereid om samen met Oostenrijk, Duitsland en andere gelijkgestemde landen, te pleiten voor een aanpassing van de btw-richtlijn, waardoor het begrip «economische activiteiten» een beperktere uitleg krijgt en goederen die in en om het huis geproduceerd worden en voornamelijk gebruikt worden voor eigen consumptie (direct of uitgesteld) ervan worden uitgezonderd?
Ja. Ik acht de uitkomst van het arrest ongewenst, maar zie in het arrest geen juridische ruimte om het ondernemerschap te ontkennen wanneer is voldaan aan de in het antwoord op vraag 3 aangegeven voorwaarden. Daarom zal ik in Europees verband pleiten voor een aanpassing van de btw-richtlijn en daarbij de steun zoeken van gelijkgestemde landen. Daarbij valt te denken aan een mogelijkheid voor lidstaten om zeer kleine ondernemers met geringe omzetten of particuliere zonnepaneleneigenaren verplicht vrij te stellen van btw. Met het oog op eventuele aanpassing van de btw-richtlijn heeft Nederland dit onderwerp aanhangig gemaakt bij de Europese Commissie, die hiervoor nadrukkelijk de aandacht heeft. Wat Duitsland betreft mag overigens duidelijk zijn dat het in het arrest geen reden zal zien tot aanpassing van de regelgeving. In Duitsland wordt juist uitgegaan van btw-plicht voor de exploitatie van zonnepanelen.
Bewegende lasers aan windmolenwieken in vogelgebied |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het kunstproject om lasers te bevestigen aan de windmolens op de zeewering van de Tweede Maasvlakte? Wat vindt u van het plan?1
Ja.
Is er onderzoek gedaan naar de effecten van deze bewegende lasers op de vogeltrekroute langs de kust?
Nee, daar is geen onderzoek naar gedaan.
Deelt u de mening dat belangrijke vogeltrekroutes niet verstoord moeten worden door lasershows? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat belangrijke vogeltrekroutes niet verstoord moeten worden; of dat in het geval van het mogelijke lichtkunstwerk aan de orde is komt in een later stadium van de besluitvorming aan de orde.
Bent u bereid om het Rijksvastgoed en Ontwikkelingsbedrijf (RVOB), eigenaar van de zeewering, de opdracht te geven natuurverstorende activiteiten actief te voorkomen, ook als die mogelijk blijken binnen de marges van wet- en regelgeving? Zo nee, waarom niet?
Het Rijksvastgoed- en Ontwikkelingsbedrijf (RVOB) neemt geen standpunt in ten aanzien van een mogelijk lichtkunstwerk en laat de beslissing daarover aan de exploitant over. Deze zal moeten aantonen dat geen significante nadelige effecten op beschermde natuur ontstaan.
Deelt u de mening van het college van Rotterdam dat de exploitant van de windmolens moet aantonen dat er geen significante effecten op de natuur optreden?2
Ja.
Deelt u de mening dat voor dit kunstproject een ontheffing van de verboden in de Flora- en faunawet voor het verstoren van beschermde diersoorten, zoals de meeuwenkolonie op de Maasvlakte, zou moeten worden verleend en dat er geen goede redenen zijn om dit te doen?
Als het kunstproject doorgaat zal bekeken moeten worden of er een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet vereist is. De effecten van de windturbines, met of zonder lichtkunstwerk, moeten passen binnen de wettelijke kaders. Daarbij mogen geen significante nadelige effecten op beschermde natuur ontstaan. Onderzoek zal dat moeten aantonen.
Kunt u wetenschappelijk aantonen dat de broedkolonies van vogels in de omgeving, zoals de beschermde lepelaars, geen hinder zullen ondervinden van de lasers?
Hier is tot nu toe voor zover mij nu bekend geen onderzoek naar gedaan.
Is er volgens u voldoende onderzoek gedaan naar de effecten van windmolens op de zeewering van de Tweede Maasvlakte op de verschillende lokale vogels en de vogeltrekroute langs de kust? Zo ja, welke onderzoeken? Zo nee, gaat u dat onderzoek entameren?
Dergelijk onderzoek maakt deel uit van de juridische procedures rond het plaatsen van windmolens op de Tweede Maasvlakte. Zie verder mijn antwoord bij vraag 7.
De stijging van de energieprijzen op Bonaire als gevolg van een conflict tussen de energieproducent (Ecopower) en de het Water en Energiebedrijf Bonaire (WEB) |
|
André Bosman (VVD), René Leegte (VVD), Pieter Litjens (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de stijging van de energieprijzen op Bonaire als gevolg van een conflict tussen de energieproducent (Ecopower) en de het Water en Energiebedrijf Bonaire (WEB)?
De recente tariefstijging is in belangrijke mate veroorzaakt door enerzijds de kostenontwikkeling van de elektriciteitsproductie en anderzijds het langdurig verzuim van het bestuurscollege de tarieven kostendekkend vast te stellen. Het laatste is veeleer aanleiding geweest voor de spanning tussen WEB en Ecopower over de te verrekenen kosten.
Hoe groot is de subsidie uit Nederland die nodig was om de tariefstijging van energie op Bonaire te beperken?
EZ heeft in 2012 WEB € 5,5 miljoen ter beschikking gesteld en I&M € 2,3 miljoen voor de periode tot eind 2013. Het vorige kabinet heeft besloten tot een aansluitende tijdelijke voorziening te regelen in de aanstaande wet elektriciteits- en drinkwatervoorziening voor CN.
Is er nu een kostendekkend tarief voor de levering van energie op Bonaire?
Ja.
Zijn de betalingen van het WEB aan Ecopower nu volledig conform de facturering?
Ja.
Wat is de stand van zaken van de «operationele audit» zoals aangegeven in de antwoorden van de toenmalige Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie?1
De audit van WEB is uitgevoerd door de Auditdienst Rijk. Het belangrijkste beeld dat naar voren kwam was dat van een bijna failliet bedrijf dat geruime tijd geen diepte en onderhoudsinvesteringen heeft verricht. Belangrijke adviezen om de tarieven te verhogen, de kwaliteit van het management te verbeteren en te zorgen voor een oplossing van het conflict met Ecopower alsmede te zorgen voor een degelijke externe financiering zijn ter harte genomen en geëffectueerd.
Wat is de status van het onderzoek dat de Gezaghebber van Bonaire naar aanleiding van het conflict had aangegeven te zullen instellen naar de integriteit van bestuurders van het WEB?
De gezaghebber van Bonaire heeft in het najaar van 2012 voorgesteld een dergelijk onderzoek uit te voeren. Inmiddels is dit voornemen nader geconcretiseerd. Het onderzoek zou zich moeten richten op de verantwoordingsmechanismen in de verhouding tussen WEB, het openbaar lichaam Bonaire als aandeelhouder van WEB en het bestuurscollege met als doel om voor de toekomst lessen te trekken uit de wijze waarop deze mechanismen de afgelopen jaren hebben gefunctioneerd. Het onderzoek wordt naar verwachting dit najaar afgerond.
Ik vind het een belangrijk en positief signaal dat door het bestuur van Bonaire het initiatief is genomen om een dergelijk onderzoek uit te voeren in aanvulling op de stappen die het eilandbestuur in de afgelopen periode al heeft gezet om de governance rond WEB te versterken. Zo is recent een nieuw management aangetreden en heeft in samenspraak met de Rijksoverheid een aantal verschuivingen plaatsgevonden in de samenstelling van de Raad van Commissarissen.
Deelt u de mening dat er sprake is geweest van bestuurlijke onbehoorlijkheid van het bestuur van het WEB in de richting van ECO power en dat een integriteitsonderzoek dus essentieel is? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, is het zakelijk conflict tussen WEB en Ecopower ingegeven door de voortdurende discrepantie tussen kosten en opbrengsten uit de tarieven. In algemene zin, en achteraf, kan worden gesteld dat het jammer is het bestuur van WEB en Ecopower niet eerder een oplossing hebben gezocht langs de weg van bemiddeling, arbitrage of de stap naar de rechter. Het is niet aan mij om te beoordelen of de betrokken bestuurders onbehoorlijk hebben gehandeld. Wel ondersteun ik, zoals aangegeven, het voornemen van het bestuurscollege om een onderzoek uit te voeren dat zich richt op de verantwoordingsmechanismen in de verhouding tussen WEB, het openbaar lichaam Bonaire als aandeelhouder van WEB en het bestuurscollege. Uit dit onderzoek kunnen lessen worden getrokken zodat de situatie die zich tussen Ecopower en WEB heeft voorgedaan in de toekomst kan worden voorkomen.
Bent u bereid, als er geen sprake is van een onderzoek van de zijde van de Gezaghebber, om dat integriteitsonderzoek in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat door onbehoorlijk bestuur van de zijde van het WEB een energiebedrijf in de problemen is gekomen? Zo nee, waarom niet?
Het niet volledig voldoen van de rekening van Ecopower door WEB lijkt Ecopower op enig moment financieel in problemen te hebben gebracht wat repercussies had voor de continuïteit van de elektriciteitsproductie.
Deelt u de zorgen dat het WEB met opzet te weinig betaalde aan Ecopower om de prijs van het aandeel Ecopower te laten dalen om op die manier het bedrijf goedkoop op te kunnen kopen?
Daar zijn geen concrete aanwijzingen voor. Er was in elk geval sprake van een zakelijk conflict dat door middel van een arbitrageprocedure is opgelost.
In hoeverre is er sprake van een failliet van Bonaire, aangezien het WEB een NV van de overheid is? Moet het openbaar lichaam Bonaire voor de kosten opdraaien die uit de arbitrage voortvloeiden.?
Van een failliet van Bonaire is geen sprake.
De eerder genoemde structurele discrepantie tussen kosten en tariefinkomsten is weggenomen door de tariefstijging, de bijdrage van EZ en I&M en door een degelijke externe financiering die de directie van WEB heeft verkregen.
Is er sprake van een artikel 12 gemeente, aangezien de begroting van Bonaire een dergelijke rekening niet zou kunnen betalen en Nederland is ingesprongen met een geldbedrag zoals genoemd in vraag 1?
De wet financiën openbare lichamen Bonaire Sint Eustatius en Saba kent geen bepaling vergelijkbaar met artikel 12 van de financiële verhoudingswet. Op dit punt wijkt de financiële verhouding van het Rijk met de openbare lichamen dus af van de financiële verhouding van het Rijk met gemeenten. Bij de transitie is ervoor gekozen om het BES-fonds niet te integreren in het gemeentefonds. Ook is in het BES-fonds geen sprake van solidariteitsgedachte: elk openbaar lichaam heeft recht op een eigen uitkering uit het fonds. Een fonds dat integraal onderdeel is van de Rijksbegroting en daar dus de solidariteit is belegd. Dit laatste vloeit logischerwijs ook voort uit het feit dat het slechts om drie eilanden gaat: Het ligt dan niet in de rede om eventuele financiële problemen van Bonaire te leggen bij de andere twee (kleine) eilanden. Verder kunnen departementen (net zoals bij gemeenten) doeluitkeringen verstrekken conform artikel 91 van de wet financiën BES; dat is wat het minister van Economische Zaken hier heeft gedaan.
Welke rol speelde het bestuurscollege in dit conflict tussen het WEB en Ecopower, gelet op het feit dat het WEB een NV van de overheid is? Welke rol speelde de gezaghebber om het conflict eerder te beslechten en op die manier het oplopen van de betalingsachterstand te voorkomen?
Het bestuurscollege heeft het ministerie van EZ medio 2011 gevraagd te bemiddelen in het conflict. Waar deze bemiddeling niet direct resultaat opleverde, heeft deze er wel toe geleid dat partijen zich hebben gebonden aan arbitrage.
Toen door het wegvallen van de stroomvoorziening in augustus 2011 de openbare orde in gevaar dreigde te komen, heeft de Gezaghebber het initiatief genomen de voorziening te herstellen en te borgen.
Welke afwegingen zijn gemaakt om te komen tot de oplossing zoals deze nu tot stand is gekomen? Waarom is de locatiekeuze juist op die plek gevallen? Waarom is er gekozen voor de combinatie van wind en energie die nog nergens anders in productie was?
Op de eilanden van Caribisch Nederland kan door het bijzonder gunstige windklimaat enerzijds, en de hoge kosten van fossiele brandstof anderzijds, met wind elektriciteit duurzaam en voordelig worden opgewekt. Op Bonaire wordt circa 35% van de elektriciteit opgewekt door middel van windenergie. De twaalf windturbines zijn gesitueerd aan zee aan de noordkant van het eiland in een gedeelte dat onbewoond is en waar de windcondities gunstig zijn. Ik beschik niet over informatie welke afwegingen zijn gemaakt om tot deze aanpak te komen, inclusief de locatiekeuze. Ik beschik ook niet over informatie die aannemelijk maakt dat bij deze besluiten sprake is geweest ongewenste belangenverstrengeling. Ik verwijs in dit kader nogmaals naar het governance-onderzoek. Het betreft hier immers een onderwerp dat expliciet onder de verantwoordelijkheid van het Openbaar Lichaam valt. Ik zal aan het bestuurscollege van Bonaire verzoeken om dit onderwerp bij dit onderzoek te betrekken.
Wie waren de beslissers om tot de verschillende besluiten te komen? Is er in die groep van beslissers een ongewenste samenloop van belangen die gescheiden hadden moeten zijn of de schijn van belangenverstrengeling in zich hebben?
Zie antwoord op vraag 14.
Is hier een rol weggelegd voor de Onderzoeksraad Integriteit Overheid? Zo ja, hoe gaat u die inschakelen? Zo nee, waarom niet?
Neen, de Onderzoeksraad Integriteit Overheid is bevoegd ten aanzien van Rijk, politie, defensie, provincies en zbo’s. Daarnaast zal de onderzoeksraad met ingang van 1 januari 2014 naar alle waarschijnlijkheid ook het bevoegde externe meldpunt voor medewerkers uit de sector Gemeenten worden. De openbare lichamen op Caribisch Nederland alsmede Ecopower en het Water- en Energiebedrijf Bonaire vallen daar niet onder.
Het bericht dat er gesjoemeld zou worden met groene stroom |
|
Jan Vos (PvdA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Groene doelen, zonder het benodigd beleid»?1
Ja.
Is het waar dat al jarenlang bekend is dat er veel groene stroom wordt verkocht die is ingekocht door middel van garanties van oorsprong in het buitenland?
De garanties van oorsprong vinden hun basis in de Richtlijn Hernieuwbare Energie (2009/28/EG) van 23 april 2009. Op basis van deze richtlijn is import en export van garanties van oorsprong mogelijk. Het klopt dus dat het al geruime tijd mogelijk is om groene stroom te verkopen op basis van geïmporteerde garanties van oorsprong.
Zoals de leden Jansen (SP) en Leegte (VVD) in de regeling van werkzaamheden d.d. 14 mei jl. ook opmerkten, is dit de afgelopen jaren verschillende keren besproken in de Kamer.
Is het waar dat daardoor nieuwe (Nederlandse) duurzame opwekkingscapaciteit, waarbij daadwerkelijk meer duurzame energie wordt toegevoegd aan de totale productie, zich niet kan onderscheiden van groene stroom die is ingekocht door middel van garanties van oorsprong van al jarenlang bestaande, vaak buitenlandse opwekcapaciteit zoals de Nederlandse Energie Maatschappij die inkoopt?
Zie antwoord op vraag 4.
Bent u het ermee eens dat het wenselijk voor de klant zou zijn als er gedifferentieerd wordt tussen groencertificaten, waarbij gekeken wordt naar de vorm van duurzame energie (windmolens, biomassa etc) en land of regio van herkomst?
Een garantie van oorsprong is een bewijs dat een bepaalde hoeveelheid elektriciteit geproduceerd is met behulp van hernieuwbare bronnen. Op een garantie van oorsprong staan veel gegevens, bijvoorbeeld de energiebron (wind, zon, biomassa, waterkracht), de identiteit, locatie, land, type en capaciteit van de productie-installatie, de datum waarop de installatie operationeel is geworden en de datum van de opwekking van de elektriciteit.
Groene stroom is een product dat door energieleveranciers in de markt wordt gezet. In principe kunnen leveranciers van elektriciteit hun stroomproducten onderscheiden naar alle genoemde kenmerken die op de garantie van oorsprong staan weergegeven. En dit gebeurt ook. Er zijn in Nederland bijvoorbeeld leveranciers van elektriciteit uit Nederlandse windmolens.
Is het waar dat er door verschillende milieuorganisaties en in samenwerking met de sector wordt gewerkt aan een meer transparant systeem zodat de consument straks een betere keuze kan maken? Zo ja, wat is de stand van zaken en bent u bereid om dit waar nodig te faciliteren? Zo nee, bent u dan bereid om te onderzoeken hoe u een dergelijk systeem zelf kunt opstellen/ afdwingen?
Er zijn verschillende organisaties die een vergelijking maken van verschillende stroomproducten of van aanbieders van elektriciteit. De «groene stroom checker» van HIER Klimaatcampagne vergelijkt verschillende groene stroomproducten. WISE vergelijkt verschillende leveranciers van stroom met elkaar. Greenpeace en de Consumentenbond vergelijken energiebedrijven met elkaar. Verder kunnen stroomproducten een Milieukeur van SMK krijgen. Verder biedt de website van Milieucentraal informatie over groene stroom. Er zijn dus verschillende vergelijkingen van stroomproducten en van leveranciers van energie beschikbaar.
De verschillende organisaties bieden de consumenten verschillende methoden aan ter ondersteuning bij het kiezen van een leverancier van stroom. Het is mij bekend dat in april jl. de verschillende organisaties elkaar hun instrumenten hebben gepresenteerd en bediscussieerd. Er is hierbij niet afgesproken dat er wordt gewerkt richting één vergelijkingsysteem.
Ik zie het niet als taak van het Rijk om een systeem te faciliteren dat producten van verschillende bedrijven met elkaar vergelijkt.
Zoals ik in het wetgevingsoverleg over het verzamelwetsvoorstel STROOM (Kamerstukken II 2012/2013, nr. 33493) van 3 juni jl. heb aangegeven zie ik wel een mogelijkheid om meer transparantie te realiseren in de markt voor groene stroom. Vanuit de Richtlijn Hernieuwbare Energie zijn leveranciers van energie verplicht een stroometiket te publiceren. De ACM ziet hierop toe. Momenteel is het voor de energieleveranciers niet verplicht om op het stroometiket aan te geven in welk land de groene stroom is opgewekt en veel energieleveranciers vermelden deze informatie ook niet. Ik denk dat het land van herkomst zinvolle informatie is voor de consument en vind dat het vermelden hiervan bijdraagt aan de transparantie. Ik roep de energieleveranciers op om op hun stroometiket deze informatie te vermelden. Mijn ministerie gaat hierover in gesprek met de energieleveranciers.
Is het waar dat de meeste EU-lidstaten (met uitzondering van België) geen gebruik maken van groenestroomcontracten op basis van Garanties van Oorsprong? Denkt u dat een systeem van handel in Garanties van Oorsprong alleen werkt als de meeste EU-lidstaten meedoen?
In de Richtlijn Hernieuwbare Energie is bepaald dat de lidstaten een systeem van Garanties van Oorsprong ontwikkelen en in stand houden en dat deze garanties van oorsprong internationaal verhandelbaar moeten zijn. Dit is voor alle EU-lidstaten verplicht.
Landen die momenteel garanties van oorsprong importeren en exporteren zijn onder andere Duitsland, België, Finland, Zweden, Oostenrijk en Noorwegen.
Er zijn echter ook nog landen in transitie van hun oude nationale systeem van certificering van elektriciteit naar het Europese systeem van Garanties van Oorsprong. Deze landen moeten de komende tijd dus overstappen op het Garanties van Oorsprong systeem.
Is het waar dat de handel in Garanties van Oorsprong tussen lidstaten geen invloed heeft op het behalen van de doelstellingen voor hernieuwbare energie van de afzonderlijke lidstaten en dat deze handel dus volledig losstaat van de doelstellingen voor hernieuwbare energie? Vindt u een koppeling wenselijk?
Het klopt dat de handel in Garanties van Oorsprong geen invloed heeft op het behalen van de doelstelling voor hernieuwbare energie in de afzonderlijke lidstaten (Richtlijn hernieuwbare Energie, artikel 15, lid 2.).
In de Richtlijn is opgenomen dat de overdracht van duurzame energie tussen landen alleen mag meetellen wanneer dat ook is vastgelegd in een overeenkomst tussen overheden die is goedgekeurd door de Europese Commissie.
Belangrijke reden hiervoor was dat enkele lidstaten bevreesd waren dat door hen gesubsidieerde hernieuwbare energie door middel van de handel in Garanties van Oorsprong al te gemakkelijk zou gaan meetellen bij de doelstelling van een ander land. In de huidige situatie van nationale doelstellingen voor hernieuwbare energie, acht ik herziening van de Richtlijn op dit punt op korte termijn niet waarschijnlijk.