Windenergie op zee en netwerken op zee |
|
Agnes Mulder (CDA), Michel Rog (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Noordzee wordt elektriciteits-snelweg met nieuw eiland als knooppunt»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de plannen van de Deense, Duitse en Nederlandse netbeheerders voor de bouw van een kunstmatig eiland midden in de Noordzee van waaruit elektriciteitskabels naar Noorwegen, Denemarken, Duitsland, Nederland en Groot-Brittannië gaan?
Ja. Ik wil benadrukken dat het hier niet gaat om concrete plannen, maar om een idee dat de netbeheerders van de genoemde landen verder gaan onderzoeken.
Indien de plannen van het consortium doorgang vinden, dan zullen elektriciteitskabels van de Nederlandse kust naar de ver op zee gelegen knooppunten aangelegd worden; in hoeverre kunt u het aanleggen van dergelijke kabels van de Nederlandse kust naar de «knooppunten» op of rond de grenzen van de Nederlandse exclusieve economische zone door het consortium los zien van de locatiekeuze voor windparken op zee?
De ideeën van netbeheerders TenneT Nederland, TenneT Duitsland en de Deense netbeheerder Energinet.dk betreffen een langetermijnperspectief en vormen geen alternatief voor de ingeslagen weg, die er conform het Energieakkoord op gericht is om in 2023 3500 MW wind op zee te hebben gerealiseerd.
Zoals beschreven in de Energieagenda is de inzet om tussen 2023 en 2030 de huidige uitrol van windenergie op zee in de reeds aangewezen windenergiegebieden verder op zee, die in de huidige routekaart vanwege de hogere kosten nog niet benut worden, uit te bouwen. Het idee voor een kunstmatig eiland in de Noordzee betreft de periode (ver) na 2030.
Klopt het dat, indien de kabels van de op zee gelegen knooppunten naar de Nederlandse kust worden aangelegd, deze het fundament onder de kosten-batenanalyses van de geplande windparken voor de Hollandse kust wegslaan aangezien zowel voor het «kostenvoordeel» van windturbines binnen de 12-mijlszone als het «kostennadeel» voor de plaatsing van windturbines nabij IJmuiden-ver bepalend is hoeveel kabel er moet worden aangelegd?
Het uitgangspunt en beoogde doel zijn telkens het minimaliseren van de totale kosten (LCOE2) van windenergie op zee, oftewel de kosten van de windparken en van het net op zee tezamen. Op basis van berekeningen is vastgesteld in welke windenergiegebieden windparken tegen de laagste subsidie kunnen worden gerealiseerd. Voor de huidige doelstelling van 3500 MW extra wind op zee zijn dat de windenergiegebieden die het dichtst bij de kust liggen en in volgorde worden gerealiseerd zoals vastgelegd in de routekaart windenergie op zee.
Zoals beschreven in de Energieagenda kan een nieuw kabinet de uitrol van wind op zee na 2023 versnellen om de duurzaamheidsdoelstellingen voor 2050 te realiseren. Het streven naar zo laag mogelijke kosten zal daarbij een grote rol blijven spelen. Het ligt dan voor de hand dat eerst zal worden gekeken naar reeds aangewezen windenergiegebieden zo dicht mogelijk bij de kust en vervolgens verder weg. In die gebieden zijn de aanleg en onderhoudskosten van de windparken en het net op zee het laagst. Pas daarna zal een fase aanbreken waarin een eiland verder op de Noordzee een mogelijke optie is.
Aangezien de Noordzee een goede basis is voor grote volumes wind op zee, zijn ook andere omringende landen actief en lijkt intensieve samenwerking cruciaal om de doelstellingen zoals afgesproken in het Klimaatakkoord van Parijs te bereiken. Wanneer nieuwe windgebieden verder weg worden ontwikkeld, komen andere technologische concepten in beeld. Op lange termijn kan, mede door interconnectie tussen landen, veel energie uit offshore wind optimaal naar de gebruikers worden getransporteerd. Daarvoor zijn een gedeeld beeld, een afgestemd energiebeleid en geharmoniseerde regulering van de betrokken landen nodig. Deze gewenste internationale samenwerking zal nog de nodige tijd vergen.
Wat zijn de meerkosten van IJmuiden-Ver (in plaats van windmolens binnen de 12-mijlszone) indien de kabels van de knooppunten (nabij IJmuiden-Ver) hoe dan ook worden aangelegd?
IJmuiden Ver ligt uiterst west van de Nederlandse exclusieve economische zone (EEZ) en de Doggersbank ligt uiterst noord. Dat is een afstand van honderden kilometers, waarbij een route naar de Doggersbank via IJmuiden Ver vooralsnog onwaarschijnlijk is. Kabels voor windparken worden primair geïnstalleerd om in de afvoer van windenergie van dat gebied te voorzien. Kabels van een eiland op de Doggersbank ten behoeve van het afvoeren van windenergie die daar wordt opgewekt, zijn niet zondermeer geschikt voor het afvoeren van windenergie van (alle) andere gebieden op de Noordzee (inclusief IJmuiden Ver). Er is door dit knooppunt dan ook geen verlaging van de meerkosten voor IJmuiden Ver te verwachten. De ontwikkeling van een net op de Noordzee met als onderdeel de aanleg van een kunstmatig eiland midden in de Noordzee, van waaruit kabels naar Noorwegen, Denemarken, Duitsland, België, Nederland en Groot-Brittannië gaan, heeft een langetermijnperspectief. Het betreft dan ook geen alternatief voor de huidige aanpak voor realisatie van 3500 MW wind op zee in 2023.
Waarom kiest u in dit licht niet voor dezelfde werkwijze als Groot-Brittannië en Duitsland, die windparken zo ver mogelijk uit de kust willen plaatsen in plaats van voor de stranden van badplaatsen zoals nu voorzien is bij Zandvoort en Noordwijk, waarvoor geen draagvlak is?
Door ECN is becijferd dat, bij de huidige schaal en uitrol, de kosten van het net op zee hoger zijn naarmate windenergie op zee verder uit de kust wordt gerealiseerd.3 Kostprijsverlaging en een efficiënte uitrol zijn belangrijke pijlers uit het Energieakkoord. Overigens heeft Groot-Brittannië een groot aantal windparken relatief nabij de kust.
Deelt u de mening dat gezien de grote plannen een optimale locatiekeuze verder van de kust mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
De genoemde ideeën van de netbeheerders betreffen een langetermijnvisie voor ontwikkelingen op de Noordzee en zijn aanvullend op de huidige voorgenomen uitrol van 3500 MW in 2023. Deze ideeën vormen daarvoor geen alternatief. Zie verder de antwoorden op de vragen 4 en 5.
Deelt u de mening dat de plannen voor windparken vlak voor de Hollandse kust steeds minder hout snijden nu het alternatief met de dag goedkoper wordt door voortschrijdende plannen en technologische ontwikkelingen? Zo nee, waarom niet?
Alle aangewezen gebieden zijn noodzakelijk om te voldoen aan de klimaatdoelstellingen die zijn afgesproken in Parijs. Zolang de uitrol nog op relatief kleine schaal en voor elke lidstaat individueel plaatsvindt, is een uitrol waarbij gebieden dichter bij de kust eerder worden ontwikkeld dan verder weggelegen gebieden het efficiëntst.
Bent u bereid om het «tenderen» van de locaties voor de Hollandse kust te heroverwegen gezien IJmuiden-Ver, niet ver gelegen van het voorziene eiland, de meest logische locatie is?
Nee. Het is geen «of-of», maar «en-en». De door de netbeheerders gepresenteerde langetermijnideeën zijn bedoeld om te voorzien in oplossingen voor de benodigde zeer grootschalige opwek van hernieuwbare energie in de verre toekomst (na 2030). Deze ideeën vergen verregaande internationale samenwerking, grootschalige doelstellingen voor wind op zee en de Noordzee als motor van de Europese energievoorziening. Er ligt de komende jaren nog veel werk om dit te onderzoeken en mogelijk te maken. Het kan geenszins worden gezien als alternatief voor de realisatie van 3500 MW wind op zee in 2023.
De gasopslag bij Langelo en schadeafhandeling |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u aangeven wanneer het vervolgonderzoek over de schades in Drenthe en Groningen boven de gasopslag Norg in opdracht van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) gereed is?1 Bent u bereid om de Kamer hierover te informeren en uw reactie te geven op dit onderzoek?
De winning van gas uit het Groningenveld heeft geleid tot bijzondere problematiek die een specifieke aanpak rechtvaardigt. Die aanpak is vastgelegd in het bestuursakkoord «Herstel van vertrouwen en vertrouwen op herstel» (17 januari 2014) en de aanvulling hierop (9 februari 2015) (Kamerstuk 33 529, nrs. 28 en 96). Deze akkoorden zijn gesloten tussen het Ministerie van Economische Zaken, de provincie Groningen, 12 gemeentes in het aardbevingsgebied en NAM. Conform het aanvullend akkoord is de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) ingesteld om publieke regie te voeren op onder meer de afhandeling van schade en preventieve versterking in verband met de gaswinning uit het Groningenveld.
De gasopslag Norg is geen onderdeel van het Groningenveld. De NCG heeft derhalve geen rol bij de afhandeling van schades als gevolg van de gasopslag Norg. Wel heeft de NCG, in navolging van mijn toezegging aan uw Kamer, op 5 februari 2016 gesproken met betrokken bestuurders, bewoners en NAM. Bij brief van 2 mei 2016 (Kamerstuk 33 529, nr. 249) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten. In antwoord op schriftelijke vragen van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3133) heb ik toegelicht dat de inhoudelijke opzet en uitvoering van het aangekondigde vervolgonderzoek bij NAM ligt. Dit vervolgonderzoek over de schades boven de gasopslag Norg is meegenomen in het schadeonderzoek Groningen Buitengebied (Witteveen+Bos), waarover ik uw Kamer parallel aan de beantwoording van deze vragen informeer.
Schademeldingen in verband met de gasopslag Norg worden niet door tussenkomst van het CVW afgehandeld, maar kunnen direct bij de exploitant van de gasopslag (NAM) worden gemeld. NAM neemt deze meldingen in behandeling. Indien de gedupeerde het niet eens is met het oordeel van NAM over de oorzaak-schade relatie of over de hoogte van de vergoeding, dan kan hij zich wenden tot de Technische commissie bodembeweging (Tcbb), die een onafhankelijk onderzoek kan uitvoeren naar de twee hiervoor genoemde aspecten.
Daarnaast heb ik per 1 januari 2017 het Landelijk Loket Mijnbouwschade ingesteld, dat gedupeerden kan helpen indien zij niet weten bij welke partij of instantie hun claim aanhangig te maken of menen «van het kastje naar de muur te worden gestuurd».
Is in het vervolgonderzoek ook gekeken naar de omgevingskenmerken als opgebracht door de werkgroep-Steenbergen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe heeft de omgeving inspraak gehad bij de totstandkoming van het vervolgonderzoek en hoe er aan de opmerkingen van de omgeving gevolg is gegeven in het onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een stand van zaken geven van de uitgevoerde inspecties door het Centrum Veilig Wonen (CVW) boven de gasopslag Norg en de voortgang van de schadeafhandeling?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) al een onafhankelijke begeleidingscommissie heeft ingesteld om de aanpak te monitoren en te evalueren? Wat is het oordeel van de begeleidingscommissie over de huidige gang van zaken ten aanzien van schadeafhandeling?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de rol is van NCG bij de behandeling van schade aan gebouwen boven de gasopslag Norg? Hoe is deze rol met acties is opgepakt in het afgelopen jaar?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de functie van de gasopslag Norg toelichten? In hoeverre is deze veranderd sinds de beperking van de gaswinning uit het Groningenveld door de Raad van State in november 2015?
Gasopslagen zoals Norg worden gebruikt om in de winter over meer gas te beschikken, door gas in de zomer te injecteren en dit in de winter weer te onttrekken. Gasopslagen zorgen ervoor dat er in de winter voldoende gas beschikbaar is om in de vraag naar gas te voorzien en tevens dat de leveringszekerheid is gewaarborgd op piekmomenten met een hoge gasvraag. De gasopslagen spelen dan ook een belangrijke rol in de analyses van de capaciteitsmatige leveringszekerheid van de landelijke netbeheerder Gasunie Transport Services. Daarnaast leveren Norg en andere gasopslagen een belangrijke bijdrage aan de uitvoering van het advies van SodM om productiefluctuaties zoveel mogelijk te vermijden door het Groningenveld op momenten met een hoge gasvraag te ontzien.
Wie betaalt voor de exploitatie van de gasopslag Norg?
De gasopslag Norg is gecontracteerd door GasTerra.
Heeft u de schriftelijke actualisering ontvangen van de seismische risicoanalyse voor de ondergrondse gasopslag Norg, gebaseerd op de waargenomen seismiciteit, en het geactualiseerde geomechanisch model dat 1 november 2016 door NAM opgeleverd had moeten worden?
Conform het instemmingsbesluit is de actualisatie van de seismische risicoanalyse voorgelegd aan de Inspecteur-generaal der mijnen. Ik heb NAM gevraagd deze rapportages op korte termijn ook op haar website openbaar beschikbaar te maken. De Inspecteur-generaal der mijnen heeft in december 2016 per brief aan NAM aangegeven dat de rapportage ten genoegen van hem is. Het is conform het instemmingsbesluit niet aan mij om een reactie te geven op de rapportages, maar aan de Inspecteur-generaal der mijnen.
Kunt u de Kamer uw reactie en die van de Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) geven op de actualisering van de seimisch risicoanalyse en het geomechanisch model door NAM?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is de grootste hoeveelheid gas op enig moment dat is opgeslagen in de gasopslag Norg?
De grootste hoeveelheid gas die in gasopslag Norg is geïnjecteerd is 5,6 miljard m3 in het gasjaar 2015/16. Het gaat hierbij om het werkvolume, dat in de zomerperiode in de gasopslag wordt geïnjecteerd en vervolgens in de winterperiode weer wordt onttrokken.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen, waarin u bericht dat wordt gewerkt aan een herziening van het opslagplan voor Norg met betrekking tot de drukgrenzen?2 Kunt u garanderen dat met deze wijzing niet mogelijk meer seismiciteit en trillingen veroorzaakt worden met veel overlast voor de bewoners boven de gasopslag Norg?
NAM heeft op 30 maart 2017 een gewijzigd opslagplan voor Norg ingediend. Dit gewijzigde opslagplan zal ik conform de procedure aan SodM, Tcbb, de provincie, de betrokken gemeente, het waterschap en de Mijnraad ter advies voorleggen. Op basis van deze adviezen zal ik een besluit nemen over het gewijzigde opslagplan. Veiligheid en het voorkomen van schade zijn in mijn besluitvorming uiteraard van groot belang. Zoals bekend zijn met de inwerkingtreding van de wijzigingen van de Mijnbouwwet de toetsingsgronden voor de instemming met een opslagplan uitgebreid met onder meer het belang van de veiligheid voor omwonenden en het voorkomen van schade aan infrastructuur.
De gaswinning in Groningen en de toename van de seismiciteit bij Loppersum |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bereid bij de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) erop aan te dringen dat het door het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) verzochte onderzoek naar de recente toename van de seismiciteit in de regio Loppersum wordt meegenomen in de komende halfjaarlijkse meet- en monitoringsrapportage van de NAM, dat op 1 mei 2017 conform het instemmingsbesluit winningsplan Groningenveld moet worden opgeleverd?
De halfjaarlijkse meet- en monitoringsrapportage is onder meer bedoeld om de ontwikkelingen in de seismiciteit in het Groningenveld – dus ook in de regio Loppersum – te rapporteren en te analyseren. Bovendien komen in deze rapportage de beheersmaatregelen om de seismiciteit zoveel mogelijk te verminderen aan de orde. Ik hoef hier niet speciaal bij de NAM op aan te dringen, want ik heb dit als voorschrift opgenomen in artikel 5 van het instemmingsbesluit winningsplan Groningenveld van 30 september 2017.
Bent u bereid elke halfjaarlijkse meet- en monitoringsrapportage van de NAM en de bevindingen daarover van het SoDM inclusief uw reactie naar de Kamer te sturen?
Ja. Overigens merk ik op dat NAM de meet-en monitoringsrapportage zelf ook publiceert. SodM doet hetzelfde met haar bevindingen over deze rapportage.
Kunt u de NAM verzoeken dit onderzoek eveneens mee te nemen in het onderzoek naar een alternatieve verdeling van de productie over de regio’s om te komen tot een lagere seismische dreiging of seismisch risico?
In de studie van NAM naar een alternatieve verdeling van de productie wordt de seismische activiteit als eerste meetbare parameter gebruikt voor de seismische dreiging. Door de seismische activiteit te minimaliseren verkleint het seismische risico. De Inspecteur-generaal der Mijnen heeft mij laten weten dat hij NAM expliciet heeft verzocht de resultaten uit de studie naar de bevingen rond Loppersum mee te nemen in de optimalisatiestudie die NAM in november 2017 op moet leveren.
Wanneer moet het onderzoek over de alternatieve verdeling van de productie worden opgeleverd?
In artikel 3, 2e lid, van het Instemmingsbesluit winningsplan Groningenveld van 30 september 2016 is vastgelegd dat NAM uiterlijk op 1 november 2017 bij mij een rapport moet indienen met de resultaten van een onderzoek of een alternatieve verdeling van de productie over alle regio’s tot een lagere seismische dreiging of seismisch risico leidt. Dit rapport wordt worden opgesteld «ten genoegen van de Inspecteur-generaal der Mijnen». De termijn die ik in dit voorschrift heb opgenomen, is gebaseerd op een realistische schatting van de tijd die het vergt om een dergelijk onderzoek uit te voeren.
Bent u bereid de NAM op te dragen dit onderzoek gelijktijdig op te leveren met het nieuwe meet- en regelprotocol, namelijk uiterlijk 1 juni 2017? Zo nee, wanneer moet dit onderzoek dan worden opgeleverd door de NAM?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten om welke redenen vastgehouden dient te worden aan de productie van 1 miljard kuub als waakvlamproductie uit de putten in de buurt van Loppersum? Is een lagere productie uit de putten bij Loppersum mogelijk? Zo nee, waarom niet?
De vijf clusters in de regio Loppersum omvatten ongeveer een kwart van de totale capaciteit op het Groningenveld en spelen samen met alle andere clusters op het Groningenveld een belangrijke rol in de analyses van de capaciteitsmatige leveringszekerheid van de landelijke netbeheerder Gasunie Transport Services. Het openhouden van de putten op deze vijf clusters met een beperkte productie is noodzakelijk om deze te kunnen opregelen als er op momenten van zeer hoge vraag naar laagcalorisch gas via andere middelen onvoldoende gas beschikbaar is om aan deze vraag te voldoen. Daarnaast is het openhouden van de clusters nodig voor het opvangen van eventuele problemen die zich elders in het systeem kunnen voordoen. Hierbij kan worden gedacht aan het uitvallen van andere productieclusters of de conversie-installaties. Ten slotte voorkomt het openhouden van de clusters dat de putten bevriezen en zo onbruikbaar worden.
In artikel 3 van het instemmingsbesluit van 30 september 2016 is opgenomen dat de productie uit de clusters in de regio Loppersum, anders dan de hoeveelheid die nodig is om de clusters open te houden, uitsluitend is toegestaan als dit vanuit het oogpunt van leveringszekerheid noodzakelijk is. In dit besluit is tevens opgenomen dat NAM de reden, de omvang en het tijdstip van deze productie in het kader van de leveringszekerheid administreert en na het gasjaar aan de Minister van Economische Zaken ter beschikking stelt. Hiermee wordt voorkomen dat er meer dan noodzakelijk uit deze clusters wordt geproduceerd.
Voor een toelichting op de productie die met het openhouden van de clusters gemoeid gaat, verwijs ik naar de rapportage van NAM over de recente aardbevingen Wirdum en Garsthuizen 2016/2017.1 Daarbij is het van belang te constateren dat ook de productie om de clusters in de regio Loppersum open te houden gewoon valt onder het maximale productieniveau, zoals dat in het instemmingsbesluit van 30 september 2016 is vastgelegd.
Kunt u aangeven op welke datum de berekening van het maatschappelijk risico voor het gehele Groningenveld moet worden opgeleverd? Zo nee, bent u bereid de NAM te verzoeken dit uiterlijk 1 juni 2017, gelijk met het meet- en regelprotocol, op te leveren? Zo nee, op welke datum moet de NAM deze berekening uiterlijk opleveren?
In artikel 8 van het instemmingsbesluit van 30 september 2016 is het voorschrift opgenomen dat NAM uiterlijk op 1 november 2017 bij mij een rapport indient, waarin onder meer een berekening is opgenomen van het maatschappelijk risico voor het gehele Groningenveld en voor alle dorpen en steden binnen het invloedsgebied van de gaswinning uit het Groningenveld. De termijn die ik in dit voorschrift heb opgenomen is gebaseerd op een realistische schatting van de tijd die het vergt om een dergelijke berekening uit te voeren.
Het bericht dan NAM de toename van aardbevingen bij Loppersum moet onderzoeken |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «NAM moet de toename van aardbevingen bij Loppersum onderzoeken» (RTV Noord, 6 maart 2017)?1
Ja.
Vindt u het ook een zorgwekkende trend dat het aantal aardbevingen bij Loppersum weer toegenomen lijkt te zijn?
In de regio Loppersum zijn sinds november 2016 meerdere kleine, meestal niet voelbare bevingen geregistreerd. Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) heeft hierover een analyse van NAM gevraagd. Deze analyse is onlangs aan SodM gerapporteerd. SodM heeft hierover nog nadere vragen aan NAM gesteld. Uiterlijk begin april stuurt SodM mij een advies over de analyse van NAM. Uit de doorlopende monitoring van SodM blijkt dat op dit moment de signaalwaarde voor de aardbevingsdichtheid niet is overschreden. Het gaat dan om de signaalwaarde van de aardbevingsdichtheid van 0,25 bevingen/km2/jaar, uitgaande van aardbevingen met een sterkte van 1,0 op de schaal van Richter of hoger. Deze signaalwaarde staat genoemd in artikel 5, 4e lid, van het instemmingsbesluit winningsplan Groningenveld van 30 september 2016. De Inspecteur-generaal der Mijnen heeft mij te kennen gegeven dat hij in zijn analyse van het rapport van NAM ook in zal gaan op mogelijke handelingsperspectieven van NAM en eventuele noodzaak daartoe. Ik zal uw Kamer informeren over dat advies en de consequenties die ik daaraan verbind.
Wanneer worden de uitkomsten van het onderzoek verwacht?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u ook vernomen dat volgens het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) er al een onderzoek loopt naar een aantal eerdere aardbevingen en dat dit onderdeel er nu wordt bijgevoegd. Kunt u aangeven welke andere aardbevingen worden onderzocht en welke reikwijdte het onderzoek heeft?
SodM heeft mij in haar brief van 16 december 20162 op de hoogte gesteld van het feit dat zij naar aanleiding van enkele bevingen in het gebied ten zuidoosten van Loppersum (Slochteren, Siddeburen, Wirdum en Garrelsweer) in november 2016 NAM om nader onderzoek naar dit samenstel van bevingen heeft gevraagd. Hierin verzoekt SodM aan NAM nadrukkelijk nader te kijken naar de relatie tussen seismiciteit en de wijze waarop het gas gewonnen wordt in dit specifieke gebied. Naderhand heeft SodM aan NAM verzocht ook de bevingen in het gebied ten noordwesten van Loppersum (rond Startenhuizen) in het onderzoek mee te nemen. Zie verder het antwoord op de vragen 2 en 3.
Wordt er in het onderzoek ook nadrukkelijk gekeken naar de vraag hoe het aantal en de heftigheid van de aardbevingen bij Loppersum weer verminderd kunnen worden en welke ingrepen daarvoor nodig zouden zijn? Zo ja, op welke manier wordt dit aan de Kamer voorgelegd? Zo nee, waarom niet?
SodM heeft NAM nadrukkelijk verzocht nader te kijken naar de relatie tussen seismiciteit en de wijze waarop het gas gewonnen wordt in het Groningenveld. SodM zal hier in haar nader advies, dat ik begin april ontvang, op ingaan. Zoals ik in de antwoorden op de vragen 2 en 3 heb aangegeven, zal ik uw Kamer informeren over dat advies en de consequenties die ik daaraan verbind.
Zal naast de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) ook het kennisnetwerk voor de ondergrond gevraagd worden naar een analyse over de toename van het aantal aardbevingen, opdat een onafhankelijke second opinion beschikbaar? Zo ja, wanneer komen zij met hun bevindingen? Zo nee waarom niet?
De analyses van NAM over de relatie tussen bevingen en de wijze waarop gas gewonnen wordt in het Groningenveld laat SodM onafhankelijk verifiëren en onderzoeken door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De resultaten van dit onderzoek zullen worden meegenomen in de bevindingen van SodM naar aanleiding van de volgende halfjaarlijkse rapportage van NAM op 1 mei 2017.
De gaswinning onder een woonwijk en bedrijventerrein in Heerenveen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Gasboring Heerenveen gaat door»1 en het artikel «Minister zag geen kwaad in gaswinning»2?
Ja.
Klopt het dat de gemeente Heerenveen tot december 2016 niet op de hoogte was van de winning van gas door Vermilion onder haar grondgebied, terwijl hier al sinds begin 2015 gas gewonnen wordt?
Vermilion Energy (hierna: Vermilion) is sinds 28 november 2012 in bezit van een omgevingsvergunning voor de inrichting Langezwaag-1 (kenmerk vergunning DGETM-EM/12362372). Deze inrichting is gelegen in gemeente Opsterland. Gezien de relatief korte afstand van de inrichting Langezwaag-1 tot de gemeente Heerenveen en het feit dat het gasvoorkomen grotendeels onder de gemeente Heerenveen ligt, heb ik destijds ook bij de gemeente Heerenveen advies gevraagd. Daarnaast heb ik het ontwerpbesluit onder meer ter inzage gelegd in gemeente Heerenveen en heb ik melding gedaan van de terinzagelegging in de Heerenveense Courant (5 oktober 2012 t/m 15 november 2012).
Klopt het dat Vermillion de gaswinning heeft uitgebreid richting Heerenveen (o.a. de woonwijk Skoatterwald), maar dat daarvoor een aanpassing van het winningsplan uit 2012 noodzakelijk was? Zo ja, waarom is niet gewacht met uitbreiding van de gaswinning tot de formele procedures voor aanpassing van het winningsplan zijn afgerond?
Begin 2015 heeft Vermilion een wijziging van het winningsplan ingediend. Het is niet ongebruikelijk dat gedurende de productie er meer gegevens van het veld bekend worden op basis waarvan melding is gemaakt van een extra boring en een gewijzigd winningsplan is ingediend. De boring die plaatsvond binnen de bestaande inrichting is volgens de daarvoor geldende procedures gemeld.
In april van dat jaar heb ik de Tweede Kamer bericht over de kabinetsreactie op het rapport «Aardbevingsrisico’s in Groningen» van de Onderzoeksraad voor Veiligheid. Ik heb toen aangegeven de Mijnbouwwet op een aantal punten aan te passen om onder meer de veiligheid beter te borgen. Dit betekende ook dat de eisen die aan een winningsplan worden gesteld en de procedure van instemming gewijzigd zouden worden. Hoe de wijzigingen precies vorm gegeven zouden worden was op dat moment echter nog niet duidelijk. Daarom heb ik op dat moment nog geen (instemmings)besluit genomen over het winningsplan Langezwaag. De productie van aardgas is daarmee echter niet opgeschort. De mijnbouwmaatschappij behield immers instemming met het vigerende winningsplan uit 2012.
Vermilion heeft op 24 november 2016 een aanvullende wijziging van het winningsplan Langezwaag bij mij ingediend. De behandeling van het gewijzigde winningsplan gebeurt op basis van de gewijzigde Mijnbouwwet conform de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. In dat kader is er half februari 2017 advies gevraagd aan het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en decentrale overheden, waaronder de gemeente Heerenveen. Ik heb decentrale overheden in de gelegenheid gesteld binnen 14 weken advies uit te brengen. Binnen deze adviesperiode heeft ook de Technische commissie bodembescherming (Tcbb) adviesrecht. Na ontvangst van de adviezen eind mei wordt de Mijnraad in staat gesteld alle adviezen tot zich te nemen en een integraal advies te formuleren. Naar aanleiding van deze adviezen stel ik een ontwerpbesluit op, dat vervolgens ter inzage wordt gelegd. Naar verwachting zal dit eind juli 2017 plaatsvinden.
Klopt het dat u expliciet toestemming heeft gegeven voor uitbreiding van de gaswinning richting Heerenveen? Zo ja, op basis van welke onderzoeken zijn deze besluiten genomen? Bent u bereid de onderzoeken naar de Kamer te sturen?
Met een brief d.d. 29 juni 2016 heb ik Vermilion laten weten dat de productie kon doorgaan op basis van het vigerende winningsplan uit 2012 in afwachting van de behandeling van het gewijzigde winningsplan. Indien het Staatstoezicht op de Mijnen echter tijdens de winning op basis van nieuwe informatie constateert dat de bodembeweging niet verloopt conform het vigerende winningsplan, of constateert dat er mogelijk toch consequenties zijn voor de veiligheid, dan kan de winning alsnog worden stilgelegd.
Om tot dat besluit te komen heb ik, in overleg met SodM, TNO gevraagd in kaart te brengen of er aan de wijzigingen van het winningsplan uit 2015 dat door Vermilion was ingediend extra risico’s zaten. Ook is op basis van een door TNO uitgevoerde seismische risicoanalyse (het zogenoemde kleine veldenonderzoek, zie bijlage bij Kamerstuk 33 259, nr. 275) bekeken of de veiligheid in het geding is. Op grond van deze analyses kwam ik tot de conclusie dat voor het gewijzigde winningsplan Langezwaag 2015 er geen directe aanleiding tot zorg is.
Hoe verklaart u dat de gemeente Heerenveen niet geconsulteerd is over de gaswinning onder haar grondgebied? Deelt u de mening dat dit wel had moeten gebeuren, zoals ook door de Onderzoeksraad voor de Veiligheid in haar rapport «Aardbevingsrisico's in Groningen» is aanbevolen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat een transparante, proactieve communicatie met de bewoners en lokale overheden onontbeerlijk is? Deelt u de mening dat communicatie niet goed is verlopen en hoe verklaart u dat, zeker nu gaswinning en potentiële winningsschade aan gebouwen al enkele jaren zo’n delicaat onderwerp is?
Ik deel uw mening dat een open en transparante communicatie van groot belang is. Hiervoor zijn ook momenten ingebouwd in het besluitvormingsproces. Overeenkomstig de nieuwe Mijnbouwwet heb ik op 16 februari 2017 een adviesverzoek aan de gemeente Heerenveen verstuurd, waarbij de meest recente informatie aan de gemeente is toegestuurd. Vermilion is tijdens de eerste informatiebijeenkomst voor bewoners van de wijk Skoatterwâld, op donderdagavond 2 maart 2017, aanwezig geweest. Ambtenaren van mijn ministerie zijn ook aanwezig geweest bij deze informatiebijeenkomst.
Zal er een verplichte nulmeting van woningen en bedrijven in alle gaswinningsgebieden geëist worden van Vermilion vóórdat er wordt ingestemd met eventuele nieuwe (gewijzigde) winningsplannen voor deze winningslocaties?
Indien nulmetingen aan woningen en bedrijven worden uitgevoerd, gebeurt dit voor aanvang van de gaswinning. Het winningsplan waarmee in 2012 instemming is verleend, beschreef een bodemdaling van minder dan 2 centimeter. De kans op bevingen werd ingeschat als zijnde nihil. Vanwege de verwachte geringe impact en dus mogelijke schade is er toentertijd besloten om geen nulmeting aan woningen en bedrijven uit te voeren.
Het gewijzigde winningsplan Langezwaag van november 2016 is nog in procedure. Ik kan derhalve geen uitspraken doen over de uitkomst van de beoordeling hiervan.
Kunt u een geactualiseerd overzicht geven van alle gaswinningsplannen onder Nederlands grondgebied die op dit moment een goedkeuring hebben of in behandeling zijn, en in dat overzicht ook weergeven welk bedrijf het plan heeft ingediend, onder welk(e) gebied(en) gas gewonnen wordt (in het geval van schuine boringen) en of deze vallen onder de oude dan wel de nieuwe Mijnbouwwet?
Op de website www.nlog.nl is alle recente informatie over bestaande vergunningen in te zien via een interactieve kaart.
Aangezien de nieuwe Mijnbouwwet geen overgangsrecht kent, worden alle winningsplannen die nog in behandeling zijn conform de aanpassingen in de Mijnbouwwet behandeld. In bijlage 13 is een recent opgesteld overzicht van de winningsplannen die in behandeling zijn, opgenomen. Het betreft hier grotendeels winningsplannen waarvoor geldt dat ook daar op basis van een door TNO gemaakte analyse in combinatie met de door TNO uitgevoerde seismische risico analyse (kleineveldenstudie) is bekeken of de veiligheid in het geding is. Op grond van deze analyses kwam ik tot de conclusie dat voor deze winningsplannen geldt dat er geen directe aanleiding tot zorg is. Op basis van deze constatering heb ik met een brief d.d. 29 juni 2016 bij Vermilion, Taqa en NAM aangegeven dat de productie is toegestaan in afwachting van de behandeling van de gewijzigde winningsplannen. Het betreft de winningsplannen nrs. 1 t/m 28.
De gasboring in Heerenveen |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Gasboring Heerenveen gaat door»?1
Ja.
Klopt het dat Vermillion al sinds 2015 gas wint onder de woonwijk Skoatterwâld en het gebied ten zuiden van de Bontebok in Heerenveen op basis van een concept-winningsvergunning?
Ik ben er van op de hoogte dat Vermilion Energy Netherlands (hierna: Vermilion) gas wint uit het Langezwaag-gasveld, dat voor een groot gedeelte onder de gemeente Heerenveen ligt. Vermilion is sinds 2004 in het bezit van een winningsvergunning (Staatscourant 18 mei 2004/nr. ME/EP/UM-4033203). Op basis van alleen een winningsvergunning kan een operator nog geen gas winnen. Om gas te mogen winnen dient er een winningsplan te zijn waarmee ik heb ingestemd. Op 17 september 2012 heb ik ingestemd met het winningsplan van Vermilion voor dit gasveld. Het winningsplan uit 2012 vormt nog steeds het vigerende winningsplan. Op 21 januari 2015 heeft Vermilion een wijziging van het winningsplan ingediend bij mijn ministerie. Op 2 april 2015 heb ik uw Kamer de kabinetsreactie op het rapport «Aardbevingsrisico’s in Groningen» van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) gestuurd. Ik heb toen aangegeven dat ik, vooruitlopend op inwerkingtreding van de voorgestelde wijzigingen in de Mijnbouwwet, ingediende (wijzigingen van) winningsplannen in de geest van de nieuwe Mijnbouwwet zou behandelen. Hoe de wijzigingen precies vorm gegeven zouden worden, was op dat moment echter nog niet duidelijk. Daarom heb ik op dat moment nog geen (instemmings)besluit genomen over het winningsplan Langezwaag. De productie van aardgas is daarmee echter niet opgeschort. Vermilion behield immers instemming met het vigerende winningsplan uit 2012.
In overleg met het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) heb ik TNO gevraagd in kaart te brengen of er aan de wijzigingen van het winningsplan dat door Vermilion was ingediend extra risico’s zaten. Ook is op basis van een door TNO uitgevoerde seismische risicoanalyse (het zogenoemde kleineveldenonderzoek, zie bijlage bij Kamerstuk 33 259, nr. 275) bekeken of de veiligheid in het geding is. Op grond van deze analyses kwam ik tot de conclusie dat voor het gewijzigde winningsplan Langezwaag 2015 er geen directe aanleiding tot zorg is. Op basis van deze gegevens heb ik Vermilion per brief d.d. 29 juni 2016 laten weten dat de productie op basis van het vigerende winningsplan uit 2012 kon doorgaan, in afwachting van de behandeling van het gewijzigde winningsplan.
Klopt het dat door middel van een dergelijke constructie ook gas gewonnen wordt onder het internationale bedrijventerrein De Kavels? Hoe verhouden deze winningen zich met de nieuwe mijnbouwwet?
De inspecteur-generaal der mijnen beoordeelt op dit moment of de gaswinning onder het bedrijvenpark IBF/De Kavels ook valt onder de winning zoals ik die heb toegestaan in mijn brief d.d. 29 juni 2016 (zie het antwoord op vraag 2).
Vermilion heeft op 24 november 2016 een aanvullende wijziging van het winningsplan Langezwaag bij mij ingediend. De behandeling van het gewijzigde winningsplan gebeurt op basis van de gewijzigde Mijnbouwwet conform de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. In dat kader is er op 16 februari 2017 advies gevraagd aan SodM en decentrale overheden, waaronder de gemeente Heerenveen. Ik heb decentrale overheden in de gelegenheid gesteld binnen 14 weken advies uit te brengen. Binnen deze adviesperiode heeft ook de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) adviesrecht. Na ontvangst van de adviezen eind mei wordt de Mijnraad in staat gesteld alle adviezen tot zich te nemen en een integraal advies te formuleren. Naar aanleiding van deze adviezen stel ik een ontwerpbesluit op, dat vervolgens ter inzage wordt gelegd. Naar verwachting zal dit eind juli 2017 plaatsvinden.
Klopt het dat Vermillion in 2015 een wijziging van het winningsplan heeft ingediend toen bleek dat het gasveld bij Langezwaag groter bleek dan verwacht? Is dit gewijzigde winningsplan inmiddels door u goedgekeurd? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat is de gangbare procedure voor winning in een gebied waarbij een gewijzigd winningsplan is ingediend, en waarbij deze nog niet door u is goedgekeurd? Wie is in dit geval verantwoordelijk voor de informatieverlening naar gemeente(n) en provincie(s)?
Op grond van artikel 34 Mijnbouwwet is winning toegestaan op basis van een winningsplan waarmee ik heb ingestemd. Mijnbouwmaatschappijen dienen tijdig een gewijzigd winningsplan in te dienen, zodat men conform het dan nog bestaande winningsplan kan blijven winnen terwijl de wijziging in behandeling wordt genomen. Mijnbouwmaatschappijen zijn zelf verantwoordelijk voor de communicatie en het omgevingsmanagement rond de projecten die zij uitvoeren. Bij het in procedure nemen van een gewijzigd winningsplan ben ik verantwoordelijk voor de informatieverlening die met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure samenhangt, zoals het organiseren van bijvoorbeeld een informatiesessie rondom het adviesrecht voor de decentrale overheden en het organiseren van een informatiesessie voor bewoners.
Kunt u een beschrijving geven van begrenzingen bij winning van een eenmaal door een gemeente afgegeven toestemming? Moet onder de nieuwe mijnbouwwet een wijziging op een winningsplan actief gecommuniceerd worden met een gemeente? Zo ja, waaruit bestaat dan de instemmingsruimte van een gemeente? Zo nee, waarom brengt de nieuwe mijnbouwwet geen wijziging op een eerder winningsplan met zich mee?
In een winningsplan wordt onder meer de verwachte omvang van het desbetreffende gasveld beschreven, het maximaal te winnen volume aardgas, de duur van de winning, de bijbehorende risico’s op bodembeweging en de wijze waarop deze worden gemonitord en gemitigeerd. De decentrale overheden, waaronder de gemeente, stel ik in de gelegenheid om mij te adviseren. De adviezen die de decentrale overheden geven, betrek ik bij mijn instemmingsbesluit en deze kunnen zich vertalen in voorschriften die ik kan verbinden aan het winningsplan. Voorschriften kunnen bijvoorbeeld zien op de maximale hoeveelheid te winnen gas of op de snelheid waarmee het gas gewonnen wordt met het oog op de veiligheid of het voorkomen van schade. Binnen deze voorschriften is de winning vervolgens toegestaan overeenkomstig het winningsplan waarmee ik heb ingestemd.
Op de voorbereiding van een wijziging van het besluit tot instemming met een winningsplan is, conform artikel 34 lid 4 van de Mijnbouwwet, de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Gedurende deze procedure vindt er actieve communicatie plaats met de decentrale overheden.
Voor zover de adviezen van de decentrale overheden zien op de afwegingsruimte die ik heb op grond van artikel 36 lid 1 van de Mijnbouwwet, betrek ik de adviezen bij het instemmingsbesluit. Deze afwegingsruimte bevat redenen van het belang van veiligheid voor omwonenden en schade aan gebouwen, het planmatig beheer van delfstoffen en nadelige gevolgen voor het milieu en voor de natuur.
Wat is uw opvatting over het bericht dat het communicatieproces tussen Vermillion en de gemeente niet goed zou zijn verlopen ten gevolge van de ontwikkelingen die een nieuwe mijnbouwwet met zich meebrengt? Is de wijziging van de mijnbouwwet naar uw mening een plausibele verklaring voor genoemde miscommunicatie? Zo ja, tot welke termijn kunnen mijnbouwbedrijven zich naar uw mening verschuilen achter een wetswijziging? Zo nee, laat u genoemde winning stil leggen?
Mijnbouwmaatschappijen zijn zelf verantwoordelijk voor de communicatie en het omgevingsmanagement rond de projecten die zij uitvoeren. Ik kan derhalve niet aangeven of de wijziging van de Mijnbouwwet een plausibele verklaring is geweest voor de berichtgeving dat hun onderlinge communicatieproces niet goed zou zijn verlopen.
Ik ben van mening dat een open en transparante communicatie van groot belang is. Hiervoor zijn mogelijkheden ingebouwd in het besluitvormingsproces op basis van de gewijzigde Mijnbouwwet. Aangezien de nieuwe Mijnbouwwet geen overgangsrecht kent, worden alle winningsplannen die nog in behandeling conform de aanpassingen in de wet behandeld.
Ik heb de bevoegdheid in te grijpen en eventueel een winning stil te leggen op het moment dat er sprake is of dreigt te zijn van een ernstige aantasting van belangen, zoals veiligheid en milieu. Het moet hier dan gaan om een acuut risico. Op basis van analyses van SodM en TNO ben ik van mening dat hier geen sprake van is.
Wat is de exacte begrenzing van het winningsplan van 2012 behorend bij het boorplatform van het Opsterlandse Langezwaag? Is er sprake van een wijziging van de begrenzing bij dit boorplatform vanwege het gewijzigde winningsplan van 2015? Zo ja, waar bestaat die wijziging uit?
De omvang en ligging van de winningslocatie maakt geen onderdeel uit van het winningsplan. Het winningsplan ziet op de ondergrond, voor de winningslocatie is een omgevingsvergunning nodig. De oorspronkelijke omgevingsvergunning uit 2012 is inmiddels vervangen door de revisievergunning uit 2016, waarbij ook de aansluiting van de derde put LZG-03 is vergund. Door deze derde aansluiting zijn de contouren van de winningslocatie aangepast. Deze aanpassing staan los van de ingediende wijziging van het winningsplan van 2015.
Is er naar uw mening in het geval van winning bij Langezwaag sprake van miscommunicatie of een hiaat in de nieuwe mijnbouwwet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geen hiaat in de Mijnbouwwet. Met de recente wijzigingen is wel een systeem ontstaan waarover extra communicatie nodig is. Overeenkomstig de gewijzigde Mijnbouwwet heb ik op 16 februari 2017 een adviesverzoek aan gemeente Heerenveen verstuurd, waarbij de meest recente informatie aan de gemeente is toegestuurd.
Het bericht dat aardbevingsbestendig bouwen niet hoeft in Groningen |
|
Erik Ronnes (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht inzake het aardbevingsbestendig bouwen in Groningen?1
Ja.
Hoe waardeert u, gelet op het feit dat de dreiging van aardbevingen niet is weggenomen, het feit dat bouwbedrijven in Groningen niet aardbevingsbestendig bouwen?
Verwacht mag worden dat professionele bouwbedrijven op de hoogte zijn van de aardbevingsproblematiek in Groningen en van het feit dat er voor nieuwbouw specifiek ontwerpregels zijn vastgelegd in Nederlandse Praktijk Richtlijn (NPR 9998–2015). Hoewel deze NPR nog niet is voorgeschreven op grond van het Bouwbesluit, vind ik dat bouwbedrijven hun verantwoordelijkheid moeten nemen richting de toekomstige gebruikers van de gebouwen. Zeker in het kerngebied zou de NPR toegepast moeten worden door bouwbedrijven.
De toepassing van de NPR is niet verplicht. Daarom kan niet worden uitgesloten dat er gebouwen zijn waarbij de NPR niet is betrokken. Ook zijn er geen exacte inzichten in aantallen. Op basis van het gebruik van de Nieuwbouwregeling van NAM is mijn beeld wel dat het niet toepassen van de NPR vooral speelt aan de rand van het gebied (buiten de 0,1g PGA contour).
Klopt het dat er meer bouwbedrijven zijn die bewust niet aardbevingsbestendig bouwen? Zo ja, om hoeveel bedrijven en gebouwen gaat het en wat zijn de motieven van deze bouwbedrijven?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening, nu algemeen bekend is dat er een risico op aardbevingen in Groningen blijft bestaan, dat bouwbedrijven ook hun verantwoordelijkheid moeten nemen en aardbevingsbestendig moeten bouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten waarom u in december 2015 de NPR 99982 zo snel mogelijk wilde aanwijzen in de ministeriële regeling «Regeling Bouwbesluit» en daar later alsnog vanaf heeft gezien?
Waar de publiekrechtelijke verankering van de NPR voor nieuwbouw via het Bouwbesluit goed past bij de verantwoordelijkheid van de overheid om veilige bouw te borgen, heeft dit ook een ongewenst bijeffect. Zonder aanvullende maatregelen kan de onwenselijke situatie ontstaan dat een opdrachtgever van nieuwbouw zelf de meerkosten moet dragen. Deze onzekerheid creëert een drempel voor nieuwbouw in de regio Groningen. De regio zou hiermee in een nadelige positie worden geplaatst ten opzichte van andere regio's. Ik vind dat voorkomen moet worden dat de (redelijke) meerkosten terecht komen bij opdrachtgevers van nieuwbouw en ook dat de nieuwbouw in Groningen stil komt te liggen.
Om zo spoedig mogelijk te komen tot een langetermijnoplossing voor de vergoeding van de meerkosten verken ik de mogelijkheden van regelgeving om te zorgen dat de redelijke meerkosten voor rekening blijven komen van NAM. De NPR zal worden aangewezen in de bouwregelgeving, zodra hierover duidelijkheid bestaat. De uitkomst van de verkenning wordt voor eind 2017 verwacht.
Kunt u uw uitspraak «het verankeren van de NPR in bouwregelgeving betekent dat eigenaren zelf verplicht zijn hun nieuwbouwwoning aan de NPR te laten voldoen. Het is niet uitgesloten dat ook op grond van het aansprakelijkheidsrecht de NAM voor de redelijke meerkosten kan worden aangesproken, maar dit is ongewis» toelichten?3
Zie antwoord vraag 5.
Is het mogelijk de NPR 9998 verplicht te maken voor nieuwbouw zodat verplicht aardbevingsbestendig gebouwd moet worden, met daarbij een vergoeding van NAM voor de redelijke meerkosten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u ervan op de hoogte dat er veel onvrede heerst onder met name woningcorporaties over de redelijke meerkostenregeling? Bent u bereid bemiddelend op te treden zodat woningcorporaties niet meer per project moeten onderhandelen met de NAM?
Woningcorporaties die een beroep doen op de nieuwbouwregeling van NAM hebben de keuze uit:
Voor meer informatie over dit onderscheid, zie aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 237 en nr. 667.
In het MJP is opgenomen dat de procentuele vergoeding wordt verhoogd. Het streven is dat, met de lopende herijking van de nieuwbouwregeling, meer opdrachtgevers van nieuwbouw voor deze regeling kiezen, waarmee de doorlooptijd korter is. Een onderhandelingstraject op projectbasis is dan minder vaak aan de orde.
Is het mogelijk om de onzekerheden van de NPR 9998 voldoende weg te nemen, zodat deze in het Bouwbesluit opgenomen kan worden? Zo ja, is dat wenselijk en op welke termijn?
De huidige versie van NPR 9998 stamt uit 2015. In principe is deze versie reeds geschikt om aan te wijzen in de Regeling Bouwbesluit 2012. In het antwoord op vragen 5, 6 en 7 is uitgelegd waarom dit tot op heden niet is gebeurd.
Dit laat onverlet dat de NPR 9998 kan worden verbeterd en nader wordt uitgewerkt op basis van de opgedane ervaringen en voortschrijdende kennis. De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) heeft hiervoor een opdracht gegeven aan de NEN die loopt tot medio 2018. De eerste resultaten worden in de loop van 2017 verwacht.
Periodieke aanpassing van de NPR was vooraf beoogd. Om deze reden is het voornemen om de NPR niet aan te wijzen in het Bouwbesluit zelf, maar in de onderliggende Regeling Bouwbesluit 2012. Het is daardoor eenvoudiger de meeste recente NPR wettelijk te verankeren.
Het bericht ‘Veiligheid Belgische kerncentrale Doel is nog niet op orde’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Veiligheid Belgische kerncentrale Doel is nog niet op orde»?1
Ja.
Bent u voornemens om uw Belgische collega nogmaals2 te vragen waarom er niet uit voorzorg gekozen wordt voor een tijdelijke sluiting van de kerncentrale in Doel, opdat verbeteringen kunnen worden doorgevoerd en nader onderzoek kan plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik heb geen aanwijzing dat de kerncentrale Doel op dit moment feitelijk onveilig zou zijn.
Deelt u de mening dat de noodzaak voor het openhouden van de kerncentrale in Doel moet worden weggenomen zodat deze zo snel mogelijk gesloten kan worden? Zo nee, waarom niet?
Het oordeel of het noodzakelijk is de kerncentrale Doel op te houden, is een nationale bevoegdheid van de Belgische regering. Uiteraard volgen we vanuit Nederland de ontwikkelingen met betrekking tot de veiligheid van kerncentrales op de voet.
Wat is de stand van zaken van het overleg tussen de Nederlandse en Belgische regering inzake het aanleggen van nieuwe elektriciteitsverbindingen tussen Nederland en België? Kunt u aangeven welke concrete stappen er op korte en middellang termijn ondernomen worden door beide regeringen? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse en Belgische elektriciteitsmarkt zijn goed met elkaar verbonden door middel van fysieke interconnecties. Verbetering en uitbreiding van de interconnectiecapaciteit is al staand beleid. Op 11 april 2016 heeft de Minister van Economische Zaken een Memorandum of Understanding (MoU) ondertekend met de Belgische Minister Marghem waarin beide landen ondermeer hebben vastgelegd om verder te investeren in marktintegratie en verdere uitbreiding van interconnectiecapaciteit. De Nederlandse en Belgische landelijke hoogspanningsnet beheerders (TenneT en Elia) werken dan ook intensief samen aan projecten om de bestaande interconnectie beter te benutten maar ook aan een interconnectie uitbreiding van de interconnectiecapaciteit van 700 MW (project Kreekrak-Zandvliet) die in gebruik genomen wordt in 2019. Hiermee wordt de mogelijkheid vergroot voor België om in periodes van schaarste stroom uit Nederland te importeren. De vergunningverleningsprocedures en werkzaamheden die vereist zijn om nieuwe interconnectiecapaciteit te realiseren kosten meerdere jaren. Het is dan ook niet mogelijk om versneld de interconnectiecapaciteit uit te breiden.
Heeft u er in Europees verband op aangedrongen dat België zo veel mogelijk wordt ondersteund, onder andere in financiële zin vanuit beschikbare Europese middelen, bij het zich beter positioneren binnen het Europese energienetwerk? Zo ja, kunt u aangeven welke actie u in dit verband concreet hebt ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Investeringen in energie-infrastructuur worden in eerste instantie gedreven door nationale en Europese wetgevende kaders en de prikkels die de regulering aan netbeheerders geeft. Investeringen in energie-infrastructuur worden immers primair betaald uit de nettarieven. Eventuele, aanvullende financiële steun, uit bijvoorbeeld het Europese Connecting Europe Facility (CEF), kan alleen aan projecten worden toegewezen die niet op marktconforme wijze rendabel te krijgen zijn. Het is uiteindelijk aan een lidstaat zelf, in dit geval België, om in Europa te pleiten voor eventuele financiële ondersteuning voor infrastructuur-investeringen uit dit fonds, mocht zij dat nodig achten.
Deelt u de mening dat twee jaar geen IAEA-inspecties een lange periode is wanneer onlangs juist over de veiligheidssituatie van de kerncentrale in Doel erg harde conclusies werden getrokken3 en de onafhankelijkheid van de FANC in twijfel werd getrokken4? Zo nee, waarom niet?
Een periode van 2 jaar is normaal bij een dergelijke audit van de IAEA opdat de vergunninghouder de tijd heeft om de verbeterpunten op een gedegen wijze te kunnen oppakken voor follow-up. Het doel van een IAEA audit is dat internationale deskundigen verbeterpunten identificeren op een bepaald onderwerp, in dit geval rondom de levensduurverlenging van de reactoren Doel 1 en Doel 2. Het doel is niet om de taak en verantwoordelijkheid voor het toezicht van het FANC over te nemen.
Bent u voorts bereid om, eventueel gezamenlijk met andere buurlanden, de IAEA te verzoeken niet pas over 2 jaar maar bijvoorbeeld halfjaarlijks een vervolgmissie te organiseren naar de kerncentrale in Doel, zodat de vinger daadwerkelijk aan de pols kan worden gehouden?
Nee, zie ook het antwoord van vraag 6. Het is aan het FANC om te oordelen of verbetermaatregelen op tijd en op de juiste wijze worden opgepakt door de vergunninghouder. Het is normaal dat een follow-up missie van het IAEA na ongeveer 2 jaar plaats vindt.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Illegale gaswinning in Heerenveen |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van illegale gaswinning onder de wijk Skoatterwald en onder het bedrijvenpark IBF/De Kavels in Heerenveen1?
Ik ben er van op de hoogte dat Vermilion Energy Netherlands (hierna: Vermilion) gas wint uit het Langezwaag-gasveld.
Klopt het dat daar gas gewonnen wordt zonder goedgekeurd winningsplan, dat verplicht is op basis van art. 34 van de Mijnbouwwet? Zo ja, hoe kan dit, want er moet toch altijd een door de Minister goedgekeurd winningsplan zijn om gas te kunnen winnen? En zo ja, waarom wordt er dan gas gewonnen? Zo nee, waarom niet?
Op 17 september 2012 heb ik ingestemd met het winningsplan van Vermilion voor dit gasveld. Op 21 januari 2015 heeft Vermilion een wijziging van het winningsplan ingediend bij mijn ministerie. Deze wijziging vloeide voort uit de eerste resultaten van de productie uit het gasveld. Het is niet ongebruikelijk dat gedurende de productie er meer gegevens van het veld bekend worden die leiden tot een aanpassing van het winningsplan.
Op 2 april 2015 heb ik uw Kamer de kabinetsreactie op het rapport «Aardbevingsrisico’s in Groningen» van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) gestuurd.2 Ik heb toen aangegeven de Mijnbouwwet op een aantal punten aan te passen om onder meer de veiligheid beter te borgen en de maatschappelijke betrokkenheid bij mijnbouwprojecten te vergroten. Dit betekende dat de eisen die aan een winningsplan worden gesteld en de procedure van instemming gewijzigd zouden worden. Ik heb toen aangegeven dat ik, vooruitlopend op inwerkingtreding van de voorgestelde wijzigingen in de Mijnbouwwet, ingediende (wijzigingen van) winningsplannen in de geest van de nieuwe Mijnbouwwet zou behandelen. Hoe de wijzigingen precies vorm gegeven zouden worden, was op dat moment echter nog niet duidelijk. Daarom heb ik op dat moment nog geen (instemmings)besluit genomen over het winningsplan Langezwaag.
In overleg met het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) heb ik TNO gevraagd in kaart te brengen of er aan de wijzigingen van het winningsplan dat door Vermilion was ingediend extra risico’s zaten. Ook is op basis van een door TNO uitgevoerde seismische risicoanalyse (het zogenoemde kleineveldenonderzoek, zie bijlage bij Kamerstuk 33 259, nr. 275) bekeken of de veiligheid in het geding is. Op grond van deze analyses kwam ik tot de conclusie dat voor het gewijzigde winningsplan Langezwaag 2015 er geen directe aanleiding tot zorg is. Op basis van deze gegevens heb ik Vermilion per brief d.d. 29 juni 2016 laten weten dat de productie op basis van het vigerende winningsplan uit 2012 kon doorgaan, in afwachting van de behandeling van het gewijzigde winningsplan. De inspecteur-generaal der mijnen beoordeelt op dit moment of de gaswinning onder het bedrijvenpark IBF/De Kavels ook hieronder valt.
Waarom is het adviesrecht van de gemeente Heerenveen doorkruist?
Waarom heeft het mijnbouwbedrijf Vermillion de gemeente Heerenveen niet geïnformeerd?
Het adviesrecht van de gemeente Heerenveen is niet doorkruist. Het adviesrecht van de gemeente Heerenveen komt voort uit de wijziging van de Mijnbouwwet die per 1 januari 2017 van kracht is geworden. De wijzigingen hebben onder meer tot gevolg dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure toegepast wordt bij instemming met nieuwe winningsplannen, alsook bij instemming met wijziging van deze plannen. Dit houdt in dat ontwerpbesluiten ter inzage worden gelegd met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen. Tevens hebben, naast SodM en de Technische commissie bodembeweging (Tcbb), ook de provincie, gemeenten, waterschappen en de Mijnraad adviesrecht gekregen.
Vermilion heeft op 24 november 2016 een aanvullende wijziging van het winningsplan Langezwaag bij mij ingediend. De behandeling van het gewijzigde winningsplan gebeurt op basis van de gewijzigde Mijnbouwwet conform de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. In dat kader is er op 16 februari 2017 advies gevraagd aan SodM en decentrale overheden, waaronder de gemeente Heerenveen. Ik heb decentrale overheden in de gelegenheid gesteld binnen 14 weken advies uit te brengen. Binnen deze adviesperiode heeft ook de Tcbb adviesrecht. Na ontvangst van de adviezen eind mei wordt de Mijnraad in staat gesteld alle adviezen tot zich te nemen en een integraal advies te formuleren. Naar aanleiding van deze adviezen stel ik een ontwerpbesluit op, dat vervolgens ter inzage wordt gelegd. Naar verwachting zal dit eind juli 2017 plaatsvinden.
Waarom is er nog geen nul-meting voor woningen en bedrijven gedaan, zoals in Nieuwehorne?
Mijnbouwmaatschappijen zijn zelf verantwoordelijk voor de communicatie en het omgevingsmanagement rond de projecten die zij uitvoeren. De communicatie tussen Vermilion en de gemeente Heerenveen is hier een onderdeel van.
Kunt u bevorderen dat Vermillion en het Staatstoezicht op de Mijnen (SODM) aanwezig zullen zijn bij informatiebijeenkomsten?
Indien nulmetingen aan woningen en bedrijven worden uitgevoerd, gebeurt dit voor aanvang van de gaswinning. Het winningsplan waarmee in 2012 instemming is verleend, beschreef een bodemdaling van minder dan 2 centimeter. De kans op bevingen werd ingeschat als zijnde nihil. Vanwege de verwachte geringe impact en dus mogelijke schade is er toentertijd besloten om geen nulmeting aan woningen en bedrijven uit te voeren.
Kunt u, zolang er geen juiste juridische basis is voor gaswinning, deze gaswinning onmiddellijk laten stoppen?
Vermilion is tijdens de eerste informatiebijeenkomst voor bewoners van de wijk Skoatterwâld, op donderdagavond 2 maart 2017, aanwezig geweest. Ambtenaren van mijn ministerie zijn ook aanwezig geweest bij deze informatiebijeenkomst. SodM maakt een eigenstandige afweging vanuit haar rol als onafhankelijk toezichthouder en bevoegd gezag voor handhaving en inspectie.
Het faillissement van het Zeeuwse bedrijf Thermphos |
|
Agnes Mulder (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u reeds in contact met de provincie Zeeland over het samenstellen van een team van deskundigen ten aanzien van het saneringsplan zoals u in de beantwoording van het schriftelijk overleg stelt?1
Ja. Het Rijk heeft de afgelopen periode met provincie Zeeland gesproken over de vraag om deskundigen. Het Rijk heeft de provincie Zeeland geholpen met het zoeken naar geschikte personen. Inmiddels heeft de provincie de namen van enkele deskundigen ontvangen en zijn de deskundigen bijeen geweest om hun kennis en ervaring te delen met de provincie.
Zo nee, op welke termijn acht u het mogelijk dat deze ondersteuning geleverd kan worden?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 januari jl.?2
Ja.
Ziet u op basis van de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant een rechtstreeks verband tussen de dumpingpraktijken van de Kazachse fosforproducent Kazphosphate en het faillissement van Thermphos?
De rechtbank concludeert op basis van de resultaten van de antidumpingprocedure van de Europese Commissie dat er sprake is geweest van schade aan Thermphos door dumping van fosfor door Kazphosphate. Voor die schade wordt een schadevergoeding toegewezen. De rechtbank gaat echter niet zo ver dat het faillissement wordt toegeschreven aan de dumping.
Trekt u hieruit ook de conclusie dat het eisen van een schadevergoeding bij Kazphosphate rechtsgeldig is?
De rechtbank heeft verklaard dat Kazphosphate jegens Thermphos onrechtmatig heeft gehandeld door fosfor te dumpen op de Europese markt en heeft Kazphosphate veroordeeld om de geleden schade te vergoeden.
Bent u van plan om u in te zetten dat Kazphosphate deze schadevergoeding betaalt?
Dit betreft een privaatrechtelijke vordering. Het is in eerste instantie aan de betrokken partijen om naleving van de uitspraak te vorderen. De overheid is hierin geen partij. Wel deel ik de zorg rond de sanering van het Thermphosterrein. Daarom heeft het Rijk de provincie geholpen met het vinden van deskundige ondersteuning. Overigens zal een eventuele schadevergoeding die voortvloeit uit de uitspraak van de rechtbank niet naar de provincie Zeeland, maar naar de curatoren gaan. Eerder hebben de curatoren de milieuschade afgekocht. De curatoren hebben de opdracht en bijdrage voor de sanering overgedragen aan Van Citters Beheer BV. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Bent u van mening dat de Nederlandse overheid hierin een verantwoordelijkheid draagt ten opzichte van de Zeeuwse gemeenschap?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u de Europese Commissie geïnformeerd over de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant? Zo nee, bent u hiertoe bereid?
Nee. De uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant is geen zaak voor de Europese Commissie.
Bent u bovendien bereid om hier een begeleidende brief bij te voegen waarin de Europese Commissie wordt opgeroepen met de provincie Zeeland in gesprek te gaan over deze uitspraak?
Er is eerder overleg geweest tussen het Ministerie van Economische Zaken en de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland bij de EU met de Europese Commissie over de opruimingskosten en een mogelijke doorstart van Thermphos op basis van «groene fosfor». Tijdens deze gesprekken bleek dat er geen mogelijkheden waren voor een financiële bijdrage voor de opruimingskosten. De Europese Commissie was wel bereid om te kijken naar de mogelijkheden om een duurzame doorstart op basis van productie van «groene fosfor» te steunen. Doordat uiteindelijk een duurzame doorstart niet mogelijk bleek, zijn de mogelijkheden voor steun hiervoor vanuit de Europese Commissie en de Europese Investering Bank (EIB) niet meer aan de orde gekomen. In de brief van 4 november 2013 heb ik deze uitkomsten van het overleg met de Europese Commissie over een financiële bijdrage aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 29 826, nr. 57).
Deelt u de mening dat door het faillissement van Thermphos de provincie Zeeland verantwoordelijk is geworden voor een groot deel van de financiële last van dit faillissement?
Ja. In eerste instantie is Zeeland Seaports, als eigenaar van de grond (die Thermphos pachtte), verantwoordelijk voor het terrein en de opstallen van voormalig Thermphos.
Tussen de provincie Zeeland en Zeeland Seaports is een overeenkomst gesloten over de sanering van het Thermphos terrein. In deze overeenkomst is geregeld dat de provincie Zeeland zich garant stelt voor de meerkosten voor het veiligstellen van het Thermphosterrein en voor de kosten van de organisatie van begeleiding en toezicht door Van Citters Beheer BV. Het aanvankelijk beschikbare budget voor de sanering (inclusief de bijdrage van de curatoren) blijkt onvoldoende voor de gehele sanering. De provincie Zeeland wordt nu geconfronteerd met oplopende kosten.
Bent u het ermee eens dat de provincie Zeeland, evenals Thermphos dat was, afhankelijk is van de rijksoverheid (en de Europese Commissie) in het opstellen en naleven van de antidumping wetgeving?
Ja. Antidumpingmaatregelen worden genomen als onderdeel van de Europese handelspolitiek. De Europese Unie heeft hier de exclusieve bevoegdheid om een voorstel te doen om op te treden tegen dumping. De Europese Commissie kan echter ook besluiten om niet op te treden tegen dumping als de belangen van de importeurs, consumenten of industriële gebruikers in de Europese Unie zich daartegen verzetten. De lidstaten kunnen met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen een Commissievoorstel tegenhouden maar in deze zaak was een ruime meerderheid van lidstaten tegen het instellen van antidumpingmaatregelen.
Deelt u de mening dat het Rijk zo indirect een verantwoordelijkheid draagt voor dumpingpraktijken op de Nederlandse markt?
Nee. De Europese Unie – de Europese Commissie in samenspraak met de lidstaten – is verantwoordelijk voor het antidumpingbeleid maar de marktpartijen zijn in eerste instantie verantwoordelijk voor eventuele dumpingpraktijken.
Bent u bekend met de Europese Richtlijnen 2011/70/Euratom en Richtlijn 2006/21/EC waarmee het beheer van nucleair afval wordt gereguleerd?
Ja. Richtlijn 2006/21/EG is niet van toepassing op radioactieve afvalstoffen. Voor het verantwoord en veilig beheer van deze afvalstoffen geldt Richtlijn 2011/70/Euratom. In het antwoord op vraag 15 ga ik verder in op de verplichtingen die uit deze Richtlijn volgen.
Weet u dat de sanering van het terrein van Thermphos een sanering van laag nucleair afval betreft?
Ja. In de gebouwen en op het terrein van het voormalige Thermphos zijn o.a. licht radioactieve (afval)stoffen aanwezig. Deze stoffen zijn met name afkomstig uit de fosfaatertsen die Thermphos gebruikte voor de fosforproductie.
Deelt u de mening dat uit genoemde richtlijnen, die lidstaten verplichten om afvalbeheersplannen te maken, voor het Rijk de verplichting voortvloeit om deel te nemen aan het opstellen van een plan ter sanering van het terrein van Thermphos?
Nee. Zoals vermeld bij het antwoord op vraag 13, is alleen richtlijn 2011/70/Euratom van toepassing op radioactief afval.
Het Rijk is op grond van de richtlijn 2011/70/Euratom verplicht om het nationale programma voor het beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstoffen op te stellen.3 Hierin staat het beleid rond het beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstoffen voor nu en in de toekomst. In het nationaal programma staan geen verplichtingen voor het Rijk ten aanzien van saneringsplannen.
De ondernemer is primair verantwoordelijk voor het beheer van radioactief afval op het terrein en de tijdige afvoer daarvan naar een daarvoor aangewezen instelling voor ontvangst van radioactieve afvalstoffen of aan een erkende ophaaldienst voor radioactieve afvalstoffen. De ondernemer is ook verantwoordelijk voor het opstellen van een saneringsplan.
Wanneer u twijfelt over verantwoordlijkheden op basis van genoemde richtlijnen, bent u dan bereid om dit te laten toetsten bij de Europese Commissie?
De genoemde richtlijnen zijn duidelijk over de verantwoordelijkheden. De ondernemer is primair verantwoordelijk voor het beheer van radioactief afval op het terrein en voor het saneringsplan. Het Rijk beoordeelt het saneringsplan en ziet er op toe dat dit veilig gebeurt.
Het bericht ‘Drenthe moet op zoek naar alternatieve locaties voor windmolens’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Drenthe moet op zoek naar alternatieve locaties voor windmolens?1
Ja.
Bent u bereid om te kijken naar de mogelijkheden om de zoekgebieden voor windenergie in Drenthe te verruimen? Zo nee, waarom niet en op welke manier wilt u dan uit de impasse komen? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u?
In het Energieakkoord zijn afspraken gemaakt over het realiseren van 14% hernieuwbare energie in 2020 en 16% in 2023. Onderdeel daarvan is de afspraak tussen het Rijk en de provincies om 6000MW windenergie op land te realiseren in 2020.
Voor het realiseren van de doelstelling voor windenergie op land heeft het kabinet de Structuurvisie Windenergie op land (SvWOL) vastgesteld, waarin na overleg met de provincies gebieden zijn aangewezen voor grootschalige windparken. De SvWOL, die is vastgesteld op 28 maart 2014, is het beleidskader voor windparken groter dan 100MW. Het gebied van windpark De Drentse Monden en Oostermoer is één van de gebieden die daarin is opgenomen.
In de afspraken over windenergie op land tussen het Rijk en de provincies heeft de provincie Drenthe zich gecommitteerd aan de realisatie van 285,5MW. In de provincie Drenthe is 135,5MW aan windenergie voorzien in de gemeenten Emmen en Coevorden. Het windpark De Drentse Monden en Oostermoer met een omvang van circa 150MW is voorzien in het Veenkoloniale gedeelte van de gemeenten Borger-Odoorn en Aa en Hunze.
Gelet op de gemaakte afspraken met de provincie Drenthe over windenergie op land in 2020 zie ik geen mogelijkheid om de zoekgebieden voor windenergie in de provincie Drenthe te verruimen.
Bent u bereid een constructief houding aan te nemen wanneer het Provinciebestuur met u om de tafel wil gaan zitten om samen naar verruiming van de zoekgebieden voor windenergie te kijken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u samen met de Provincie hiermee aan de slag?
Het realiseren van 6000MW aan windenergie op land is vastgelegd in het Energieakkoord. Voor de afgesproken 285,5MW aan windenergie op land in 2020 in de provincie Drenthe zijn de gebieden vastgelegd. Het college van gedeputeerde staten van Drenthe heeft aangegeven uitvoering te geven aan de gemaakte afspraken over windenergie op land. Daarnaast heb ik geen signaal van het college van gedeputeerde staten van Drenthe ontvangen om overleg te hebben om deze afspraken te wijzigen.
De subsidieregeling Energiebesparing en duurzame energie sportaccommodaties die opnieuw overvraagd wordt |
|
Agnes Mulder (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat voor het tweede jaar op rij voor de subsidieregeling energiebesparing sportaccommodaties binnen enkele dagen het subsidieplafond bereikt is?1
In de eerste week van januari 2017 is er voor bijna € 6,1 miljoen aangevraagd waarvan een deel ook weer werd ingetrokken. Per 1 maart 2017 was de stand € 6,7 miljoen. Ongeveer de helft van deze aanvragen is nog in behandeling. Er kan daarom nog niet worden gezegd of en zo ja wanneer het subsidieplafond van 6 miljoen is bereikt.
Bent u ervan op de hoogte dat de financiële positie van sportverenigingen in 2016 wederom verslechterd is, waardoor steeds meer penningmeesters niet langer in staat zijn te sparen voor toekomstige investeringen en veel clubs interen op de nog aanwezige liquide middelen?2
Ja, ik ben op de hoogte van de in het artikel van Stichting Waarborgfonds Sport weergegeven cijfers.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat zo veel mogelijk sportaccommodaties zo snel mogelijk zo duurzaam mogelijk moeten worden gemaakt, zowel omdat dit bijdraagt aan de doelstelling uit het energieakkoord om maatschappelijk vastgoed te verduurzamen als omdat dit tot een lagere energierekening voor sportverenigingen leidt?
Met de huidige subsidieregeling is een beweging in gang gezet in de sector die ik toejuich. Het aantal aanvragen dat ieder jaar wordt ingediend voor subsidie onderstreept dat veel verenigingen er goed mee bezig zijn. Het is hierbij wel van belang de verenigingen dit in hun eigen tempo te laten doen. Ik zie dat de huidige regeling verenigingen goed stimuleert om stappen te maken en om hun tempo te versnellen om een bijdrage te leveren aan de doelstelling uit het energieakkoord.
Met hoeveel geld is het budget voor de subsidieregeling nu overschreden?
Per 1 maart 2017 waren er 583 aanvragen ingediend waarbij totaal aangevraagde subsidiebedrag € 6,7 miljoen was. Van deze aanvragen kan nog een deel worden ingetrokken of afgewezen. De exacte overschrijding is dus niet te duiden.
Voor welk type maatregelen zijn aanvragen ingediend? Kunt u aangeven hoeveel aanvragen er zijn ingediend per maatregel?
Ruim een derde van de aanvragen betreft zonnepanelen. Een kwart van de aanvragen is bestemd voor veldverlichting. Van de overige aanvragen is nog 14 procent bestemd voor binnenverlichting en ruim 5 procent voor isolerende maatregelen.
Vanuit welk type sporten zijn aanvragen ingediend? Kunt u aangeven hoeveel aanvragen er per sport zijn ingediend?
In totaal zijn er 583 aanvragen per 1 maart ingediend. Dit is verdeeld over:
Vanuit 22 andere sporten zijn minder dan 10 aanvragen binnen gekomen.
Kunt u een inschatting maken van het aantal verenigingen dat dit jaar geen aanvraag kan doen en dat wel had willen doen?
Momenteel is nog ongeveer de helft van alle aanvragen in behandeling. Het is dan ook nog niet te zeggen of en zo ja hoeveel aanvragen moeten worden afgewezen op basis van een overschrijding van het budget. Daarmee is dan ook nog niet vast te stellen hoeveel extra middelen er nodig zouden zijn om aanvragen te verlenen die door eventuele uitputting van het budget zouden moeten worden afgewezen.
Hoeveel subsidie zou er nodig zijn om aan de vraag van verenigingen op dit moment te voldoen?
Zie antwoord vraag 7.
Als alle sportaccommodaties waarvan verenigingen zelf de energierekening betalen zouden verduurzamen, hoeveel subsidie zou er dan in het totaal nodig zijn om dat te stimuleren?
Op basis van de gegevens van de teruggave energiebelasting zijn 5600 verenigingen bekend die de eigen energierekening betalen. Het gemiddelde aangevraagde subsidiebedrag ligt rond de € 11.000. Om alle 5600 verenigingen met het gemiddeld aangevraagde subsidiebedrag in staat te stellen te verduurzamen is dan ook € 62 miljoen benodigd.
Uit onderzoek van het Mulier Instituut3 is bekend dat zo’n 12.000 sportverenigingen de accommodatie (deels) in eigen bezit hebben. Om voor deze verenigingen het genoemde subsidiebedrag beschikbaar te stellen zal zo’n € 132 miljoen nodig zijn. Het betreft hier overigens grove schattingen op basis van extrapolatie.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er verenigingen zijn die wel de teruggaveregeling energiebelasting zijn kwijtgeraakt, maar vervolgens meerdere jaren niet in aanmerking komen voor de subsidieregeling verduurzaming? Zo nee, kunt u dan onderbouwen dat dit voor desbetreffende verenigingen geen financiële consequenties heeft?
Nee, zoals in beantwoording van eerdere Kamervragen (Kamerstuk 33 750 XVI nr. 94 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr.1509) is aangegeven was de gemiddelde teruggave ongeveer 1% van de begroting. Ik zie dat de subsidieregeling het enthousiasme in de sportsector om energie te besparen heeft aangewakkerd. Dit zorgt er ook voor dat verenigingen veelvuldig door lokale partijen zoals de gemeente, een gesubsidieerde of gratis energiescan wordt aangeboden. Hieruit komen voor verenigingen quick wins naar voren die snel en eenvoudig te realiseren zijn met een korte terugverdientijd. Hiermee kunnen zij al gemakkelijk de energielasten terugdringen.
Bent u bereid om een extra financiële impuls te geven aan de subsidieregeling Energiebesparing en duurzame energie sportaccommodaties (EDS) zodat sportverenigingen een grotere bijdrage kunnen leveren aan de doelstellingen uit het Energieakkoord? Zo nee, waarom niet?
Ik heb u eerder laten weten dat dit kabinet niet bereid is om extra middelen vrij te maken voor deze subsidieregeling4. Wel zullen de niet gerealiseerde uitgaven van 2016 die in de loop van dit jaar terug komen opnieuw ingezet worden voor 2017. Ik heb momenteel nog geen inzicht in de exacte hoogte van dit bedrag en of dat dekkend is voor de eventuele overvraging.
SDE+ subsidie voor de gedupeerden van de hevige hagelstormen in Zuid-Oost Nederland afgelopen zomer |
|
Henk Leenders (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de inzet van verschillende partijen om de gedupeerden van de hagelstorm afgelopen zomer te ondersteunen door het stimuleren van de aanleg van zonnepanelen op kapotte daken met behulp van Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+) gelden?
Ja.
Hoe staat u tegenover het initiatief waarbij het Rijk wordt gevraagd om budgetneutraal het beschikbaarheidsrisico van subsidie weg te nemen door een garantie te geven op de beschikbaarheid van SDE+ voor de gedupeerden?
Het Ministerie van Economische Zaken heeft de afgelopen maanden intensief overleg gevoerd met de provincie Noord-Brabant, om te bezien hoe regelingen van de rijksoverheid kunnen bijdragen om de negatieve gevolgen van de water- en hagelschade zoveel als mogelijk te beperken. Het realiseren van zonne-energie (op getroffen daken) zoals wordt ondersteund met de stimuleringsregeling voor duurzame energieproductie SDE+ is één van de mogelijkheden in dezen. In de overleggen met de provincie Noord-Brabant zijn de uitgangspunten en juridische kaders van de SDE+ regeling aan de orde gesteld, in het bijzonder het door u genoemde beschikbaarheidsrisico. De SDE+ regeling biedt geen mogelijkheid om individuele projectontwikkelaars vooraf zekerheid te bieden over projectaanvragen. Het besluit SDE, op grond waarvan beschikkingen worden verstrekt, vereist dat partijen op basis van concurrentie meedingen om het beschikbare budget, waarbij projecten met een lagere kostprijs per energie-eenheid eerder aan bod komen. Dit principe vormt ook de basis van de staatssteungoedkeuring van de Europese Commissie.
Ik wijs er in dit verband op dat ik voor 2017 een verplichtingenbudget van € 6 miljard in het voorjaar en nogmaals € 6 miljard in het najaar heb aangekondigd (Kamerstuk 31 239, nr. 225), waarmee de uitrol van zonne-energieprojecten naar verwachting net als in 2016 een forse impuls zal krijgen. Het Nederlands Investerings Agentschap (NIA) ondersteunt de provincie Noord-Brabant bij de verdere uitwerking van concurrerende projectvoorstellen om daarmee de kans op een positieve beschikking te vergroten bij de aankomende openstelling van de SDE+ voorjaarsronde. Uw Kamer zal naar verwachting voor de zomer worden geïnformeerd over de resultaten van de voorjaarsronde en de openstelling van de najaarsronde van de SDE+.
Bent u bereid in overleg te treden met deze partijen (onder andere de provincie, de gemeenten, de sector en lokale ondernemers)? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Op welke termijn zou dit tot (positieve) resultaten kunnen leiden?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Het langer openhouden van de Belgische kerncentrales Tihange en Doel |
|
Jan Vos (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het langer openhouden van de Belgische kerncentrales Tihange en Doel?1
Ja.
Klopt het dat de Belgische Minister van Binnenlandse Zaken Jambon en de regeringspartij N-VA gezegd hebben dat de kerncentrales in Doel en Tihange niet in 2025, maar pas in 2030 of 2035 zouden moeten sluiten, dus 30 jaar later dan oorspronkelijk gepland?
De Belgische regeringspartij N-VA heeft aangegeven dat indien de leveringszekerheid in gevaar komt het langer openhouden van enkele reactoren tot 2030 of 2035 voor hun een optie is2. Dit is een verlenging van 5 tot 10 jaar ten opzichte van de huidige sluitingsdata.
Kunt u bevestigen dat u het hier niet mee eens bent? Wat gaat u er aan doen om dit te voorkomen?
Hoewel het in eerste instantie begrijpelijkerwijs vragen oproept om de levensduur van de kerncentrales wederom te verlengen, betreft dit een nationale afweging. Het FANC moet vast stellen of het veilig is om de oudere reactoren langer open te houden en of er veiligheidsverhogende maatregelen getroffen moeten worden. Deze afweging vindt in België onafhankelijk plaats van de politieke besluitvorming. Internationaal zijn er kernreactoren tot leeftijden van 50 of 60 jaar waarvan is aangetoond dat veilig bedrijf mogelijk is. Een verlenging in België tot 50 jarige leeftijd loopt dan ook internationaal gezien niet uit de pas. Ik zal dit proces nauwlettend volgen en waardeer het dat België voor dergelijke processen actief gebruik maakt van internationale audits zoals de audit in februari 2017 over de bedrijfsduurverlenging van Doel 1 en Doel 23.
In hoeverre heeft u op een overtuigende wijze de wens van de Kamer, zoals verwoord in de motie-Fokke/Jan Vos (Kamerstuk 32 645, nr. 82) en de motie-Smaling c.s. (Kamerstuk 25 422, nr. 182) overgebracht dat deze onveilige centrales reeds op korte termijn uit bedrijf genomen moeten worden?
Ik heb uw Kamer op 7 juli 2016 per brief geïnformeerd over de wijze waarop ik aan de motie Fokke/Jan Vos invulling heb gegeven.4 Wat betreft de door u genoemde motie Smaling beraad ik mij op dit moment hoe Nederland in internationaal verband kan optrekken in het dossier nucleaire veiligheid, ik zal uw Kamer hier in de zomer over informeren.
Waarom luistert de Belgische Minister niet naar u? Heeft u de wens van de Kamer wel met voldoende urgentie overgebracht? Ook dat het niet om een tijdelijke stillegging zou moeten gaan, maar om een definitieve sluiting van deze centrales?
Minister Jambon is door mij meermaals gewezen op de zorgen die er in Nederland zijn ten aanzien van de berichtgeving over diverse Belgische centrales. Ik heb de wens van de Kamer om de centrales te sluiten en de overwegingen van de Kamer daarbij expliciet aan Minister Jambon overgebracht en daarover uw Kamer meerdere keren geïnformeerd waaronder tijdens het AO nucleaire veiligheid van 7 december 2016.
Klopt het dat ook Duitsland en Luxemburg de mening zijn toegedaan dat de centrales dicht moeten?
De Duitse en Luxemburgse overheden hebben aan België het verzoek gedaan tot een tijdelijke sluiting van twee van de zeven reactoren (Doel 3 en Tihange 2) en aanvullend onderzoek te doen naar deze twee reactoren. Voor zover mij bekend is van een officieel verzoek van de Duitse of Luxemburgse regering tot definitieve sluiting van alle kernreactoren in België geen sprake.
Klopt het dat de helft van de Belgische energieproductie uit kernenergie zou bestaan? Waarom is er kennelijk in België nooit een gezonde energiemix ontstaan? Hoe kunnen u en de Minister van Economische Zaken hier alsnog een bijdrage aan leveren?
België produceert tot circa 60% van zijn elektriciteit met kernenergie. De keuze van de energiemix is een nationale afweging. Als Minister van IenM heb ik geen rol in het vaststellen van wat de energiemix in buurlanden is. Ik heb uw Kamer bij het Algemeen Overleg nucleaire veiligheid en stralingsbescherming van 7 december 2016 geïnformeerd over het Memorandum of Understanding van de Minister van Economische Zaken met zijn Belgische collega over de verdere uitbreiding van interconnecties tussen de Nederlandse en Belgische stroomnetten. Hiermee wordt de mogelijkheid vergroot voor België om in periodes van schaarste stroom uit Nederland te importeren.
Klopt het dat de directeur veiligheid van Engie is ontslagen in verband met de slechte veiligheidscultuur bij Tihange? Waarom stelt energieleverancier ENGIE dan nu dat de centrale «hartstikke veilig» is? Is dit juist ook weer te zien als een nieuwe bevestiging van de gebrekkige veiligheidscultuur bij ENGIE?2
Op 29 november 2016 heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd over toenmalige berichtgeving over de veiligheidcultuur bij Electrabel en de maatregelen die het FANC en Electrabel hierin genomen hebben.6 In mijn brief geef ik aan dat Electrabel ook personele stappen heeft gezet om de veiligheidscultuur te verbeteren. De aanstelling van een nieuwe directeur veiligheid bij ENGIE (het moederbedrijf van Electrabel) is één van de maatregelen waarmee Electrabel laat zien te acteren op het toezichtsignaal van het FANC. Minister Jambon heeft aan mij telefonisch en per brief bevestigd dat er geen sprake is van een feitelijk onveilige situatie. Het toezichtsignaal van het FANC over, en de stappen die Electrabel nu zet in de veiligheidscultuur dienen om ook in de toekomst onveilige situaties uit te sluiten.
Klopt het dat de Belgische toezichthouder FANC ook heeft gesproken van een schandalig slechte veiligheidscultuur? Klopt het dat er alleen al in 2016 vijftien veiligheidsincidenten hebben plaatsgevonden?
Ik heb u in mijn brief van 29 november 20165 geïnformeerd over het toezichtsignaal van het FANC met betrekking tot de veiligheidcultuur, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 5. In 2016 hebben er zich bij de kerncentrales in België zeven INES-incidenten voorgedaan. Deze zeven incidenten zijn gekwalificeerd als INES-1 incident: een afwijking waarbij voldoende veiligheidsmarge blijft bestaan.
Kunt u nogmaals bij de Belgische Minister van Binnenlandse Zaken Jambon aandringen op spoedige en definitieve sluiting van deze centrales? Kunt u hierover zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen een week, rapporteren aan de Kamer? Kunt u een afschrift van een te sturen brief, dan wel een gespreksverslag van uw gesprek met de Belgische Minister toevoegen bij deze rapportage aan de Kamer?
Ik heb de wens van uw Kamer overgebracht aan Minister Jambon en uw Kamer hierover geïnformeerd. Zie antwoord vraag 4. Ik zal Minister Jambon bij de volgende gelegenheid nogmaals wijzen op het verzoek van uw Kamer.
Het feit dat de slimme energiemeter fors minder energiebesparing oplevert |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Slimme meter levert nog weinig op» en het artikel «Slimme meter stelt bespaarders ernstig teleur»?1
Ja. De artikelen betreffen berichtgeving over beperkte energiebesparing met behulp van de slimme meter naar aanleiding van het rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving (hierna: PBL) «De slimme meter, uitgelezen energie(k)?». In dit rapport concludeert het PBL dat het effect van de slimme meter achterblijft bij de verwachtingen, de invoering van een feedbacksysteem (in-home displays) grote maatschappelijke baten oplevert en dat hiervoor een meer experimentele benadering nodig is. Ik heb uw Kamer op 24 januari 2017 mijn reactie op die rapport gestuurd (Kamerstuk 30 196, nr. 506).
Wat is uw reactie op het onderzoek van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) waaruit blijkt dat het gemiddelde besparing geen 3,5 procent, maar 1,0 procent bedraagt en de beoogde kostenvoordelen en milieuvoordelen niet worden behaald?
Per brief van 24 januari 2017 heb ik uw Kamer mijn reactie op het rapport van PBL gestuurd (Kamerstuk 30 196, nr. 506). Ik hecht groot belang aan de grootschalige aanbieding van de slimme meter, aangezien de slimme meter belangrijk is voor de energievoorziening van de toekomst. Naar verwachting zullen steeds meer mensen zelf deel gaan nemen aan de energiemarkt, bijvoorbeeld door gebruik te maken van actuele energieprijzen (de elektrische auto opladen wanneer dat financieel gunstig is). Hiervoor is een slimme meter nodig, omdat met ouderwetse meters alleen het jaarverbruik geregistreerd wordt. Andere voordelen van de slimme meter zijn een beter inzicht in de balans op het net om zo eventuele stroomstoringen, maar ook netinvesteringen te voorkomen. Ook is de slimme meter één van de instrumenten die bij kunnen dragen aan energiebesparing, doordat men met behulp van de slimme meter beter inzicht in het energieverbruik kan krijgen. Dit kan vervolgens aanzetten tot meer energiezuinig gedrag en het nemen van maatregelen om in eigen huis energie te besparen. Daarnaast levert de slimme meter een financiële besparing op, doordat kleinverbruikers met een slimme meter niet meer handmatig de meterstanden door hoeven te geven. Hierdoor wordt het administratief eenvoudiger om bijvoorbeeld van leverancier te wisselen, wat kleinverbruikers een aanzienlijke kostenbesparing op kan leveren.
De slimme meter dient dus meerdere doelen en is bovendien niet de enige optie om energie te besparen. De achterblijvende energiebesparing is dan ook geen reden om de uitrol van de slimme meter aan te passen, maar wel om te kijken hoe de slimme meter beter benut kan worden. In mijn reactie op het PBL-rapport heb ik maatregelen aangekondigd om energiebesparing in de gebouwde omgeving met behulp van de slimme meter te vergroten.
Klopt het dat door het achterblijven van de geraamde energiebesparing, een deel van de investering van 3,3 miljard euro niet wordt terugverdiend? Over welk bedrag hebben we het in dit geval?
Een goede benutting van de slimme meter op bovengenoemde fronten vind ik van groot belang, gezien de potentiële voordelen die te behalen zijn. Om een antwoord te geven op de vraag of de kosten van de slimme meter opwegen tegen de baten, zal er dus naar alle baten van de slimme meter gekeken moeten worden.
In de MKBA van KEMA2 zijn de volgende batenposten genoemd: energiebesparing, besparing call center-kosten, lagere kosten door marktwerking / wisselen leverancier en een besparing op het opnemen van meterstanden. Verdisconteerd zou de investering in circa 15 jaar na de uitrolperiode kunnen worden terugverdiend, dus in 2035. Daarbij is de MKBA gebaseerd op bepaalde uitgangspunten over de aanbieding van de slimme meter en daaraan gerelateerde ontwikkelingen, zoals de ontwikkeling van elektriciteitsprijzen, het aantal wisselingen van energieleverancier en de afname van energieverbruiksmanagers.
Voor wat betreft het aantal leverancierswisselingen werd bijvoorbeeld uitgegaan van 15% in 2050. Uit de Energiemonitor van ACM over de eerste helft van 2016 blijkt het overstappercentage nu al op 16,8% te liggen. Om een goed antwoord te geven op de vraag zijn dergelijke ontwikkelingen ook van belang. Bovendien is er pas definitief antwoord te geven op deze vraag in 2035, de periode die volgens de MKBA nodig zou zijn om de baten te realiseren.
Klopt het dat door het achterblijven van de geraamde energiebesparing, een vermindering van de uitstoot van broeikasgassen uit blijft? Wat is naar uw mening het effect hiervan op de door u gestelde doelstellingen in het energieakkoord?
In het Energieakkoord zijn doelen opgenomen voor hernieuwbare energie en energiebesparing, waaronder energiebesparing in de gebouwde omgeving en bij kleinverbruikers. Uit de Nationale Energieverkenning (NEV) 2016 blijkt dat het in het Energieakkoord afgesproken doel van 1,5% jaarlijkse energiebesparing gehaald wordt, maar de 100 PJ extra energiebesparing in 2020 nog niet gehaald wordt. Sinds het verschijnen van de NEV 2016 is, onder leiding van de voorzitter van de Borgingscommissie Energieakkoord, intensief overleg gevoerd door de Energieakkoord-partijen over de uitwerking van de maatregelen die nodig zijn om het doel van 100 PJ extra energiebesparing in 2020 binnen bereik te brengen. De partijen hebben hier aanvullende afspraken over gemaakt. Op 23 december 2016 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de Voortgangsrapportage 2016 van de Borgingscommissie Energieakkoord (Kamerstuk 30 196, nr. 503) en de aanvullende afspraken. Op basis van deze afspraken concludeert de voorzitter van de Borgingscommissie in de Voortgangsrapportage, namens de 47 ondertekenaars van het Energieakkoord, dat alle doelen binnen bereik zijn, dus ook de daarin beoogde energiebesparing en de daarmee gepaard gaande CO2-reductie.
Eén van de aanvullende maatregelen is specifiek gericht op energiebesparing bij kleinverbruikers met behulp van de slimme meter in combinatie met slimme diensten en producten. De slimme meter is een hulpmiddel voor energiebesparing bij kleinverbruikers, doordat met een slimme meter het energieverbruik beter inzichtelijk kan worden gemaakt, met name als een slimme meter wordt gecombineerd met een energieverbruiksmanager. Tussen overheid, energieleveranciers, installateurs en netbeheerders is afgesproken om een taakstellend convenant te sluiten om extra energiebesparing te realiseren in de gebouwde omgeving. Dit convenant dient een markt voor slimme producten en diensten, die aansluiten op de slimme meter, op gang te brengen en een besparing te realiseren van 10 PJ in 2020. Dit zal ook de benutting van de slimme meter een impuls geven. Afgesproken is dat het convenant voor 1 mei 2017 is uitgewerkt en ondertekend. Onderdeel van het akkoord is dat indien partijen eind 2018 niet op koers liggen om de doelen van het convenant te halen, er aanvullende verplichtende maatregelen genomen kunnen worden voor de markt.
Bent u bekend met het feit dat in landen waar de energiemeter wel standaard met een display2 – zoals in bijvoorbeeld Groot-Brittannië – worden geleverd, het energiebesparende effect groter is? Klopt het dat slechts 15 procent van de Nederlandse huishoudens een dergelijke losse display aanschaffen? Met welk percentage marktdisplay’s is in de maatschappelijk business case gerekend?
Ik ben bekend met het feit dat in bijvoorbeeld Groot-Brittannië bij de slimme meter standaard een display geleverd wordt en de besparingseffecten die dat oplevert.
De MKBA gaat uit van de situatie waarin er geen displays zijn geïnstalleerd. Het uitgangspunt bij de MKBA is geweest dat de meter eens in de twee maanden uitgelezen wordt en dat daarbij een tweemaandelijks verbruiks- en indicatief kostenoverzicht wordt verstuurd. Op dit moment kijk ik met verschillende leveranciers hoe het gebruik van deze tweemaandelijkse verbruiks- en indicatieve kostenoverzichten verbeterd kan worden. Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, wordt ook het taakstellende convenant ingezet om energiebesparing met behulp van de slimme meter te vergroten. Bovendien is er een veertigtal energieverbruiksmanagers4 op de markt van energieleveranciers en andere marktpartijen, waarmee huishoudens feedback kunnen krijgen op hun energieverbruik. Dit aanbod loopt uiteen van «in home displays», persoonlijke en beveiligde internetpagina’s tot online tools voor op de PC, tablet of smart phone. Circa 14% van de Nederlanders gebruikt een energieverbruiksmanager, zo blijkt uit onderzoek van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), die de marktvraag naar energiebesparingsdiensten monitort.5
Wat is uw mening over het feit dat bij de invoering van de slimme meter gekozen is om het te leveren scherm (met verbruikersoverzicht) aan de vrije markt over te laten?
Destijds heb ik het aanbieden van energieverbruiksmanagers op de slimme meter bij de marktpartijen neergelegd, omdat de innovatiekracht en concurrentie op de markt kunnen zorgen voor interessante en betaalbare energiebesparingsproducten en -diensten voor consumenten. Het leveren van een scherm met verbruikersoverzicht past niet binnen de taken van de netbeheerder, om te waarborgen dat zijn net op korte en lange termijn kan voldoen aan een redelijke vraag naar transport van elektriciteit of gas op zodanige wijze dat de veiligheid, betrouwbaarheid en doelmatigheid is geborgd. Bovendien zou dit consumenten keuzevrijheid qua producten of energiebesparingsdiensten ontnemen en zouden de kosten via de netbeheerderstarieven voor rekening van alle consumenten komen, ook als de consument niet op de producten en diensten van de netbeheerder zit te wachten.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is afgesproken om een taakstellend convenant te sluiten met de partijen bij het Energieakkoord, waarbij de marktpartijen, in samenwerking met onder andere de netbeheerders, energiebesparing in de gebouwde omgeving versnellen.
Is naar uw mening sprake van «het voordoen van negatieve effecten ten aan zien van maatschappelijke business case» en gaat u bezien of «aanvullende maatregelen3 wenselijk en noodzakelijk zijn»?
Op basis van de monitor van RVO7 (mei 2016) kan worden geconcludeerd dat de potentiële energiebesparing uit de MKBA van KEMA (3,2% op elektriciteit en 3,7% op gas) op dit moment nog niet wordt gerealiseerd. De beperkte energiebesparing is reden om te kijken hoe de slimme meter beter benut kan worden. Over aanvullende maatregelen om energiebesparing in de gebouwde omgeving te stimuleren ben ik momenteel in gesprek met de partijen bij het Energieakkoord (zie het antwoord op vraag 4). Daarnaast is met netbeheerders en marktpartijen afgesproken om te werken aan het verbeteren van de planningsinformatie over slimmemeterplaatsingen, zodat marktpartijen daar hun marketing beter op af kunnen stemmen. Daarnaast wordt gewerkt aan het verbeteren van de (communicatie over) indirecte feedback via de tweemaandelijkse verbruiks- en kostenoverzichten, en het verbeteren van de communicatie naar kleinverbruikers over de slimme meters en energieverbruiksmanagers. Met bovengenoemde maatregelen verwacht ik dat er een belangrijke impuls wordt gegeven aan energiebesparing met de slimme meter.
Is naar uw mening sprake van een gemiste kans, omdat al in september 20104 – bij de geactualiseerde analyse van de maatschappelijke kosten en baten – door KEMA «het vergroten van het energiebewustzijn bij de consument» als aandachtspunt is gemeld en daarnaast «voor een efficiënt gebruik van de meter de introductie van een display in de woning te stimuleren» is aanbevolen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor de beantwoording op de vraag over de display verwijs ik kortheidshalve naar het antwoord op vraag 6. Daarnaast worden eigenaar-bewoners in het kader van het Energieakkoord bewust gemaakt van energiebesparingsmogelijkheden in hun woningen door bijvoorbeeld de introductie van het energielabel, een campagne van de energieleveranciers (Sta op uit je stoel) en de landelijke energiebesparingscampagne van de rijksoverheid (Energie besparen doe je nu).
Bent u bereid om in het licht van het feit dat het merendeel van de 8,5 miljoen aansluitingen5, namelijk nog 5,4 miljoen te plaatsen meters vanaf 2017, in te grijpen en zorg te dragen voor een slimme en gedegen en meer gebruiksvriendelijke oplossing? Zo nee, waarom niet?
Kortheidshalve verwijs ik naar de antwoorden op vragen 4 en 7.
Bent u bereid alsnog standaard te kiezen voor het leveren van een slimme meter met afleesscherm? Indien het antwoord hierop negatief is, bent u dan bereid om hieromtrent hardere afspraken te maken met energiebedrijven? Indien u over geen van de voorstellen positief besluit, kunt u dan aangeven op welke wijze u dan tegemoet gaat komen aan de verwachte en beloofde kosten- en milieuvoordelen?
Momenteel ben ik in gesprek met de partijen bij het Energieakkoord over een taakstellend convenant. Ik verwacht dat hiermee een belangrijke impuls wordt gegeven aan energiebesparing met de slimme meter. Onderdeel van het akkoord over het convenant is dat indien partijen eind 2018 niet op koers liggen de doelen van het convenant te halen, er aanvullende verplichtende maatregelen genomen kunnen worden voor marktpartijen. Om deze reden acht ik het standaard leveren van een slimme meter met een «in home display» op dit moment niet nodig.
Het bericht “Ombudsman haalt bakzeil: Ed Nijpels en SER wél eerlijk over windenergie” |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Ombudsman haalt bakzeil: Ed Nijpels en SER wél eerlijk over windenergie»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht «Ombudsman haalt bakzeil: Ed Nijpels en SER wél eerlijk over windenergie»?
Ik beschouw dit als een zaak van de Nationale ombudsman. Het is de rol van de Nationale ombudsman om op onafhankelijke wijze bestuursorganen te controleren. De SER heeft een herzieningsverzoek bij de Nationale ombudsman ingediend en de Nationale ombudsman heeft na de presentatie van nieuwe informatie zijn oordeel herzien.
Vindt u dat de Ombudsman nog geloofwaardig is, nu hij op aandringen van VVD-coryfee Ed Nijpels zijn eigen oordeel herziet over diens eenvoudig te controleren uitspraken?
Ik heb geen signalen dat de Nationale ombudsman zich onder druk heeft laten zetten. De Nationale ombudsman is een Hoog College van Staat met een onafhankelijke en onpartijdige rol. De Nationale ombudsman biedt belanghebbende partijen de mogelijkheid om een verzoek tot herziening in te dienen wanneer een rapport hen hier goede redenen toe geeft. Uit de procedure blijkt dat een uitgebracht rapport alleen wordt herzien wanneer er nieuwe feiten bekend zijn geworden die tot een ander oordeel kunnen leiden of wanneer blijkt dat de Nationale ombudsman bepaalde feiten die van invloed zijn geweest op het oordeel verkeerd heeft begrepen. Zoals in het herziene rapport is te lezen hebben de concept-bevindingen van het eerdere onderzoek de voorzitter van de SER toentertijd niet bereikt en heeft de SER daar zodoende niet op kunnen reageren. Er bleek voor de SER wel aanleiding tot het maken van opmerkingen op de concept-bevindingen. De SER heeft de Nationale ombudsman daarom op
23 november 2016 verzocht om nogmaals te kijken naar het op 25 oktober 2016 uitgebrachte rapport. Dit verzoek is door de Nationale ombudsman gehonoreerd.
De Nationale ombudsman heeft vervolgens kennis genomen van het proces van totstandkoming van de factchecker waarover een klacht was ingediend. De tekst van de factchecker is aangeleverd door externe experts en noch de SER, noch het secretariaat van de Commissie Borging Energieakkoord, is betrokken geweest bij, of heeft invloed uitgeoefend op deze tekst. De Nationale ombudsman heeft op basis van deze nieuwe informatie zijn oordeel herzien. Hij heeft daarmee invulling gegeven aan zijn wettelijke taken en ik zie dan ook geen reden voor vertrek van de Nationale ombudsman.
Deelt u de mening dat de Ombudsman zich onder druk van de heersende elite laat zetten en dus niet in staat is om te doen waar hij voor aangesteld is, namelijk op een onafhankelijke manier de belangen van de bevolking te verdedigen en dus dient te vertrekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het niet realiseren van de doelstellingen voor wind op land |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het niet realiseren van de doelstellingen voor wind op land door een te geringe realisatie van nieuwe windmolens?1
Ja, ik ben bekend met de inventarisatie van NWEA en het artikel van het Financieel Dagblad.
Klopt het dat er in 2016 slechts 222 megawatt (MW) aan nieuwe windmolens is neergezet en dat dit ongeveer de helft minder is dan in 2015?
De voortgang van de realisatie van wind op land wordt elk jaar zichtbaar in de monitor wind op land. Uit de monitor wind op land 2015 blijkt dat in 2015 netto 425 MW aan geïnstalleerd vermogen is bijgekomen. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) verwacht dat in 2016 ruim meer dan 222 MW gerealiseerd is. De cijfers over 2016 zullen onderdeel zijn van de monitor wind op land 2017 die in april naar de Tweede Kamer verzonden zal worden.
Klopt het dat op deze manier de doelstelling van 6.000 MW voor wind op land in 2020 niet gehaald gaat worden? Kunt u aangeven wat daarbij de mogelijke impact is van het weglekken van bestaande wind op land capaciteit in dit verband?
In de NEV 2016 wordt verwacht dat er ruim 5.000 MW wind op land gerealiseerd gaat worden in 2020. De provincies hebben uitgesproken dat de 6.000 MW nog steeds binnen bereik ligt.
Het is geen vanzelfsprekendheid dat dit gehaald wordt, maar ik vertrouw erop dat het met de inzet van alle betrokken partijen mogelijk is. De provincies dienen in hun plannen rekening te houden met het «weglekken» van bestaande capaciteit. Waar nodig wordt dit opgevangen en de doelstelling van 6.000 MW wordt hierdoor niet verminderd.
Kunt u nadere en spoedige uitvoering geven aan de motie van het lid Jan Vos, die vraagt om een verhoogd Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE)+ tarief voor kleinschalige (d.w.z. met een lagere ashoogte) windprojecten in de SDE+-regeling 2017 op te nemen en daarnaast de postcoderoosregeling te verbeteren2?
De SDE+ regeling voor 2017 die ik op 30 november jl. heb aangekondigd (Kamerstuk 31 239, nr. 225) maakt geen onderscheid naar ashoogte, maar hierin wordt uitgegaan van de meest gangbare techniek, de daaruit voortvloeiende gemiddelde ashoogte van windmolens en de verwachte windopbrengsten. Zoals ik in mijn brief van 3 januari 2017 (Kamerstuk 31 239, nr. 250) heb aangegeven, geef ik uitvoering aan de motie Jan Vos door een aanvullend onderzoek te laten doen naar de randvoorwaarden en mogelijke kosten en opbrengsten die samenhangen met de stimulering van kleinschalige windmolens. Onderdeel van dit onderzoek is een onafhankelijke berekening van maximale basisbedragen voor verschillende typen referentieprojecten. Dit onderzoek laat ik versneld uitvoeren, zodat de uitkomsten tijdig kunnen worden betrokken bij de vormgeving en eventuele aanpassing van de najaarsronde van de SDE+. Ik heb daarbij toegezegd dat ik uw Kamer hierover ruim voorafgaand aan de vaststelling van de SDE+ in het najaar van 2017 zal informeren. Een aanpassing van de voorjaarsronde, die op 7 maart 2017 is voorzien, acht ik niet opportuun omdat ik nog niet over voldoende betrouwbare gegevens beschik.
Het lid Jan Vos vraagt daarnaast om de regeling verlaagd tarief energiebelasting (ook wel genoemd de postcoderoosregeling) te verbeteren. De verbetering van de postcoderoosregeling maakt overigens geen onderdeel uit van de in de vraag genoemde motie van het lid Jan Vos, die op 13 december 2016 door uw Kamer is aangenomen (Handelingen II 2016/17, nr. 34, item 19). Hoewel de postcoderoosregeling nog vrijwel geen toepassing heeft voor windenergie, bestaat er wel de mogelijkheid ook windmolens te realiseren met behulp van deze regeling. De regeling is op 1 januari 2016 nog fors verruimd. Zoals ik ook in de Energieagenda heb aangegeven wordt de regeling in 2017 geëvalueerd. Dit zal gebeuren in samenhang met de evaluatie van de salderingsregeling die ik in december 2016 aan uw Kamer heb gestuurd.
Deelt u de mening dat het risico van staatssteunproblemen vanuit Brussel zeer gering is, aangezien er nu ook al subsidie gegeven wordt op repowering projecten?
Nee. De vormgeving van de SDE+ is erop gericht om overstimulering te voorkomen. Daarom kent de SDE+ per technologiecategorie een maximaal basisbedrag. Ten behoeve van de vaststelling van deze basisbedragen wordt per categorie een onafhankelijk onderzoek uitgevoerd met daarin een advies over het basisbedrag dat nodig is om de onrendabele top van referentieprojecten per categorie te compenseren. Deze werkwijze is ook gehanteerd voor projecten waarbij sprake is van «repowering», dat wil zeggen het vervangen of opschalen van bestaande windmolens. Omdat er sprake is van aanzienlijke kostenvoordelen bij «repowering», komen deze projecten alleen onder voorwaarden in aanmerking voor SDE+ subsidie. Projecten voor de vervanging van bestaande windmolens komen alleen in aanmerking voor SDE+ subsidie indien er sprake is van een opschaling van tenminste 1 MW of indien de te vervangen windturbine op het moment van vervanging 15 jaar op de desbetreffende locatie in gebruik is geweest en op het moment van aanvragen ten minste 13 jaar voordien in gebruik is genomen.
Klopt het dat er nu ook al 45 schotten bestaan in de SDE+ en dat de hoofdregel in de SDE+ (techniekneutraliteit) nu al overwoekerd wordt door uitzonderingen? Klopt het dus dat één extra schot niet zoveel verschil meer uit zal maken voor Brussel?
De SDE+ regeling voor 2017 kent 44 categorieën, waarvan 9 categorieën betrekking hebben op windenergie. Projecten binnen alle categorieën concurreren gezamenlijk om het beschikbare totaalbudget. Categorieën zijn geen budgettaire schotten. De categorieën zijn bedoeld om overstimulering te voorkomen en tegelijkertijd een groot deel van het kosteneffectieve potentieel aan hernieuwbare energieprojecten te benutten. Specifiek ten aanzien van windenergieprojecten wordt om deze reden onderscheid gemaakt naar gemiddelde windsnelheid. Projecten op gunstige windlocaties zullen immers meer elektriciteit opwekken waardoor met een lager maximaal basisbedrag per kilowattuur kan worden volstaan. Het aantal categorieën beperkt niet de technologieneutraliteit, want alle technologieën en projecten concurreren met elkaar op basis van het aangevraagde basisbedrag om het beschikbare verplichtingenbudget. Hoewel het mijn streven is om de SDE+ regeling eenvoudig en overzichtelijk te houden, is de introductie van extra categorieën in zich zelf geen risico op ongeoorloofde staatsteun. Zoals ik mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven, zou dat wel zo zijn indien de vaststelling van de betreffende maximale basisbedragen voor die categorie niet goed is onderbouwd.
Klopt het dat er al veel informatie voorhanden is over kostprijzen (basisprijzen) van repowering projecten, c.q. projecten met een lagere ashoogte, o.a. bij het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) en bij DNV GL? Deelt u de mening dat een maandenlang nieuw onderzoek niet nodig is?
Zie het antwoord op vraag 4.
Voor zover nader onderzoek nog nodig is, bent u bereid dit onderzoek versneld uit te voeren?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u nadere en spoedige uitvoering geven aan de genoemde motie van het lid Jan Vos, in ieder geval voor de opening van de SDE+ regeling op 7 maart 2017?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het plenaire Kamerdebat over de toekomstige energievoorziening?
Ja.
EPV gas |
|
Linda Voortman (GL), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Waarom biedt u tijdelijk ruimte voor fossiele brandstoffen binnen de regeling van de Energieprestatievergoeding (EPV) regeling, terwijl het kabinet in de Energie Agenda aangeeft dat gas als brandstof in de gebouwde omgeving uitgefaseerd gaat worden?
Om verhuurders te helpen hun besparingsdoelstellingen te halen heb ik op 1 september 2016 de energieprestatievergoeding wettelijk mogelijk gemaakt. Deze energieprestatievergoeding is bedoeld voor zeer goed geïsoleerde huurwoningen met voldoende opwek van hernieuwbare energie zodat per saldo sprake is van vrijwel geen energiegebruik (zoals bij nul-op-de-meter woningen). Zoals in de toelichting van het op die datum in werking getreden Besluit energieprestatievergoeding huur (hierna: het Besluit) is aangegeven, is het wenselijk meerdere technieken en concepten die vallen binnen de doelstellingen van dit Besluit om zeer energiezuinige woningen te realiseren, mogelijk te maken. Daarom is in dit Besluit een delegatiegrondslag opgenomen op grond waarvan, in bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen, kan worden afgeweken van de in de bijlage bij het Besluit opgenomen tabellen waarmee de maximale energieprestatievergoeding wordt berekend.
Op 2 augustus 2016 heb ik daartoe een concept ministeriële regeling in openbare internetconsultatie gebracht. De consultatie is gesloten op 11 september 2016. Op de consultatie hebben 19 partijen schriftelijk gereageerd.
Op 14 oktober 2016 heb ik Kamervragen van het lid Albert de Vries beantwoord over het aanmerken van woningen met een aardgasaansluiting als nul-op-de-meter woning (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 211).
Op 2 november 2016 heb ik gesproken met de partijen van het convenant energiebesparing huursector. De corporaties hebben, bij monde van Aedes, aangegeven een energieprestatievergoeding voor zeer energiezuinige woningen met een gasaansluiting nodig te hebben om in de komende jaren al op kostenefficiënte wijze tot verduurzaming van woningen te komen. Een belangrijk deel van de insprekers van de internetconsultatie heeft een vergelijkbaar standpunt ingenomen.
Op basis hiervan zal ik ook voor zeer energiezuinige woningen die (nog) een aansluiting op een gasnet hebben een energieprestatievergoeding mogelijk maken. Ik zal de regeling per 1 februari 2017 in laten gaan.
Tevens ben ik voornemens op korte termijn een concept ministeriële regeling in consultatie te brengen voor zeer energiezuinige woningen met een aansluiting op een warmtenet.
Ik acht het van belang ruimte te geven aan verschillende technieken en concepten om huurwoningen vergaand te verduurzamen. Op deze manier ontstaan gelijke kansen voor verschillende partijen die op een ambitieuze manier woningen zeer energiezuinig maken. Dat kan corporaties helpen in hun streven om, op zowel korte als langere termijn, op kostenefficiënte wijze de ambities ten aanzien van de energiebesparing te versnellen, waarbij voorop staat dat op de langere termijn de overgang naar non-fossiele volledig duurzame technieken en concepten nodig en wenselijk is.
De introductie van de energieprestatievergoeding past hiermee goed in de transitie naar een duurzame energievoorziening en een C02-arme gebouwde omgeving. De voorwaarde van het realiseren van zeer goede isolatie (een zeer lage warmtevraag) en van de opwekking van hernieuwbare energie op, in of aan de woning blijft in alle gevallen overeind. Op de woning dient voldoende hernieuwbare energie te worden opgewekt voor het energiegebruik van de huurder en ter compensatie van de beperkte hoeveelheid fossiele energie die gebruikt wordt voor verwarming van de woning en voor warm tapwater.
Waarop is de tijdelijkheid van de regeling voor fossiele brandstoffen binnen de EPV gebaseerd en tot wanneer loopt deze tijdelijkheid?
Hoe de warmtevoorziening in woningen er in de toekomst uitziet zal onder meer afhangen van het tempo en de richting van de transitie en innovaties die op dit moment moeilijk voorspelbaar zijn. Wel is helder dat de kabinetsdoelstelling ertoe zal leiden dat nieuwe investeringen in gasnetten met een exploitatieperiode van meer dan 40 jaar vanwege de beperktere terugverdienmogelijkheden ongebruikelijker zullen worden. Ook is het in dat perspectief voor de hand liggend dat op enig moment een energieprestatievergoeding niet langer toepasbaar zal zijn voor concepten met fossiele energie. Met het oog daarop is de mogelijkheid van een energieprestatievergoeding in de regeling alleen tijdelijk mogelijk gemaakt.
Uw Kamer heeft per motie (Kamerstuk 30 196, nr. 490) verzocht in de ministeriële regeling een artikel op te nemen waarin bepaald wordt dat in woningen waarvan de aanpassing start na 1 januari 2022 geen contracten voor energieprestatievergoedingen met aardgasaansluiting meer kunnen worden afgesloten. Een dergelijk artikel is in de regeling opgenomen.
Wie is verantwoordelijk voor het tijdig informeren van consumenten over het verwijderen van de gasaansluiting?
Op dit moment is het de consument die bepaalt of een gasaansluiting kan worden verwijderd. Van het informeren van een consument over een gedwongen verwijdering van de aansluiting is dan ook geen sprake.
In de Energieagenda is het uitgangspunt dat voor nieuwbouwwijken in beginsel geen nieuwe gasnetten worden aangelegd en dat voor bestaande bouw de afbouw van het gebruik van aardgas wordt ingezet. Voor bestaande bouw zijn verschillende gemeenten samen met bewoners, maatschappelijke organisaties, energiebedrijven en netbeheerders bezig met pilotprojecten voor aardgasvrije wijken. Het betrekken van de bewoners is integraal onderdeel van deze pilotprojecten. Van het slechts achteraf informeren van consumenten dat hun gasaansluiting zal worden verwijderd zal dan ook geen sprake zijn.
Is er bij het besluit om ook gas in aanmerking te laten komen voor de EPV rekening gehouden met de afschrijving van het onderliggende gasnet? En zo ja op welke manier?
Er wordt in de ministeriële regeling op meerdere manieren rekening gehouden met de situatie van het onderliggende gasnet. Indien het gasnet binnen 15 jaar uitgefaseerd wordt ligt het niet voor de hand om bij een renovatie waarbij een woning zeer energiezuinig wordt deze met gas te blijven verwarmen.
Aangezien het mogelijk is dat er lokaal beleidsvoornemens zijn het gasnet op een bepaalde termijn uit te faseren, zal de verhuurder in het kader van zijn renovatieplannen genoodzaakt zijn zich rekenschap te geven van de ontwikkelingen met betrekking tot de uitvoering van die beleidsvoornemens. Het is, ook gezien de afschrijvingstermijnen van de verhuurder, niet wenselijk dat een woning zeer energiezuinig wordt met behoud van de gasaansluiting, als het voornemen er is om het gasnet ter plekke binnen 15 jaar uit te faseren.
Het is dan ook van belang dat de verhuurder vooraf met de netbeheerder en de betrokken gemeente overleg pleegt over zijn renovatieplannen in relatie tot die ontwikkelingen. Indien hij voorlopig vasthoudt aan de gasaansluiting en een energieprestatievergoeding overeenkomt, loopt hij immers het risico dat hij investeringen pleegt die hij niet meer volledig kan terugverdienen. Ook zal hij in de overeenkomst waarin de energieprestatievergoeding wordt overeengekomen, de huurder duidelijkheid moeten geven over de looptijd en de gevolgen van eventuele besluitvorming over het gasnet voor de nakoming van de afspraken in die overeenkomst.
Daar waar het gasnet in de komende 15 jaar niet uitgefaseerd wordt, maakt het zeer energiezuinig maken van een woning, ook als daarbij de gasaansluiting behouden blijft, het uitfaseren van het gasnet makkelijker. In een zeer energiezuinig woning is slechts een zeer bescheiden hoeveelheid energie nodig voor verwarming waardoor het eenvoudiger is in deze hoeveelheid energie te voorzien middels een andere energiedrager dan gas.
Wat betekent de EPV gas voor het uitfaseren van gasleidingen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of en zo ja hoeveel kilometer gasleiding er door de EPV gas vervangen moet worden, terwijl deze leidingen anders uitgefaseerd hadden kunnen worden?
Ik verwacht dat er, door de ministeriële regeling voor een EPV in zeer energiezuinige woningen met een gasaansluiting, geen gasleidingen vervangen moeten worden die anders uitgefaseerd zouden worden. Zie ook het antwoord op vraag 4 en 5.
Hoe hoog zijn de investeringskosten en afschrijvingskosten van te vervangen gasleidingen en wie dient deze kosten te betalen?
De door de Autoriteit Consument en Markt berekende cumulatieve gereguleerde activawaarde was in 2016 7,4 miljard euro voor de gasnetten van de regionale netbeheerders en 1,5 miljard euro voor de aansluitingen van de regionale netbeheerders. De regulatorische afschrijvingen waren in 2016 334 miljoen euro voor de gasnetten en 57 miljoen euro voor de aansluitingen. De werkelijke boekwaarde en afschrijvingen bij de netbeheerders kunnen afwijken.
De investeringen in het gasdistributienetwerk waren in 2014 ongeveer 956 miljoen euro. Dit bedrag bestond voor 277 miljoen euro uit uitbreidingsinvesteringen, 576 miljoen euro voor vervanging en 103 miljoen euro voor regulier onderhoud. Voor de komende jaren verwachten de netbeheerders dat bij gelijkblijvende wet- en regelgeving de benodigde investeringen en de afschrijvingen ongeveer op het niveau van 2014 zullen blijven. De kosten van de gasnetten worden gedragen door de afnemers van gas.
Wat is het effect van de tijdelijkheid van de EPV voor nulopdemeter (NOM)-ready woningen op de investeringszekerheid voor de woningcorporaties en de woonlasten voor de bewoner?
De hiervoor genoemde, aangenomen, motie van het Kamerlid De Vries verzoekt de regering in de ministeriële regeling een artikel op te nemen waarin bepaald wordt dat in woningen waarvan de aanpassing start na 1 januari 2022 geen contracten voor energieprestatievergoedingen met aardgasaansluiting meer kunnen worden afgesloten. Voor een woning die voor 1 januari 2022 gerenoveerd is, kan, ook bij een nieuwe huurder, de energieprestatievergoeding doorlopen na 2022. De tijdelijkheid van de regeling heeft daarmee geen invloed op de investeringszekerheid van de verhuurder, noch op de woonlasten van de huurder in deze woning.
Op welke wijze worden burgers en woningcorporaties gecompenseerd voor gedane investeringen in woningen en gastoestellen, zoals design fornuizen en hybride warmtepompen, bij verwijdering van de gasaansluiting?
Voor bestaande bouw zijn verschillende gemeenten samen met bewoners, maatschappelijke organisaties, energiebedrijven en netbeheerders bezig met pilotprojecten voor aardgasvrije wijken. Het betrekken van de bewoners is integraal onderdeel van deze pilotprojecten. Eventuele afspraken over compensatie maken onderdeel uit van deze pilotprojecten.
Heeft u laten onderzoeken of NOM-ready woningen op de lange termijn tegen rendabele kosten tot het niveau van volledig NOM gerenoveerd kunnen worden?
Ik heb met marktpartijen die dergelijke renovaties aan verhuurders aanbieden overleg gevoerd. In die overleggen werd mijn beeld bevestigd: doordat in de voorgenomen ministeriële regeling de eis wordt gesteld dat de warmtevraag van de woning erg laag is (zeer goede isolatie van de woning) kunnen in de toekomst deze woningen relatief gemakkelijk van het gasnet afgekoppeld worden. Daartoe is doorgaans slechts vervanging van de gasketel door installatietechnieken die volledig duurzaam zijn of door aansluiting te zoeken bij een (duurzaam) warmtenet nodig. Mogelijk is het verstandig het warmteafgiftesysteem (radiatoren) te vervangen door systemen die beter werken bij verwarming met lagere aanvoer temperaturen.
Heeft u overwogen eisen te stellen aan NOM-ready woningen om te zorgen dat deze op de lange termijn tegen rendabele kosten volledig tot het niveau van NOM of energiepositief gerenoveerd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 10.
De uitspraak bestuursrechter betreffende vergunning voor het opsporen van schaliegas door Cuadrilla |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Gaat het Britse Cuadrilla straks toch boren naar schaliegas in Nederland?»1 en «Cuadrilla wint beroep tegen intrekking vergunning voor proefboringen schaliegas!»?2
Ja.
Wat betekent deze uitspraak van de bestuursrechter voor het huidige verbod op commerciële proefboringen naar schaliegas?
De uitspraak van de bestuursrechter heeft geen effect op het huidige verbod op commerciële proefboringen naar schaliegas. Zoals aangegeven in mijn brief van 10 juli 2015 (Kamerstuk 33 952, nr. 32) zal ik de komende vijf jaar geen commerciële boringen naar schaliegas in Nederland toestaan. Op verzoek van een meerderheid van uw Kamer5 zal dit moratorium in de Structuurvisie Ondergrond worden verlengd tot het jaar 2023. Deze verlenging is opgenomen in de ontwerpStructuurvisie Ondergrond. Dit moratorium op commerciële boringen naar schaliegas was voor mij aanleiding om de opsporingsvergunningen van Cuadrilla niet te verlengen.
De uitspraak van de bestuursrechter heeft betrekking op de vraag of ik de opsporingsvergunningen van Cuadrilla op goede gronden niet heb verlengd en gaat niet over het besluit om geen proefboringen toe te staan.
Gezien de uitspraak van de rechtbank van Rotterdam dat de weigering van verlenging van de vergunning op basis van het niet beginnen van proefboren ongegrond is, welke opties heeft u bij de heroverweging van de vergunning voor proefboringen naar schaliegas van het bedrijf Cuadrilla? Zijn er andere gronden waarop een vergunning voor proefboringen alsnog kan worden geweigerd?
Gelet op de uitspraak van de rechtbank had ik drie opties:
Wat zijn de gevolgen van de nieuwe Mijnbouwwet die momenteel behandeld wordt in de Eerste Kamer op de vergunningen van het bedrijf Cuadrilla?
De wijziging van de Mijnbouwwet is op 1 januari 2017 in werking getreden.
De nieuwe Mijnbouwwet biedt meer ruimte om bij het verlenen van opsporings- of winningsvergunningen rekening te houden met (gewijzigde) maatschappelijke inzichten. Zo kunnen bijvoorbeeld gewijzigde inzichten in en de manier waarop de aanvrager voornemens is om de activiteiten te verrichten, waaronder de daarbij te gebruiken technieken of stoffen, een reden zijn om een vergunning niet te verlenen of om deze te wijzigen of in te trekken. Ook kan een vergunning worden gewijzigd en kunnen er beperkingen of voorschriften worden verbonden aan de vergunning. In het uiterste geval kan een vergunning ook worden ingetrokken.
De versterkingsoperatie die nu ineens 10 jaar kan gaan duren |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de versterkingsoperatie in Groningen, die vertraging oploopt?1
Ja.
Waarom gaat dit nu ineens tien jaar duren, in plaats van de eerder genoemde vijf jaar?
De versterkingsaanpak zoals door de NCG omschreven in het Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen 2017–2021 (MJP, bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 321) heeft de instemming van alle bestuurlijke partijen, waaronder de provincie Groningen. Het MJP laat een ambitieuze aanpak zien en bevat voorstellen om de inspecties en de versterkingsaanpak te versnellen. De veiligheid van de Groningers in hun eigen huis staat in de aanpak van de NCG voorop en de bewoner staat daarbij centraal. Daarom zal aan de keukentafel van iedere bewoner/eigenaar uiteindelijk moeten blijken wanneer, hoe en in welk tempo de woningen zullen worden versterkt.
In april 2017 starten de gesprekken over de versterkingsplannen voor de eerste 500 woningen. Daarbij wordt alles op alles gezet om de uitvoering van de versterkingsplannen te starten in het 4e kwartaal van 2017. Er wordt dus gewerkt met een dakpansgewijze aanpak van inspecties gevolgd door versterking. Dit betekent dat – anders dan het in vraag 1 aangehaalde mediabericht suggereert – er geen sprake is van vijf jaar inspecteren en daarna vijf jaar uitvoeren, waardoor het geheel tien jaar in beslag zou nemen.
Deelt u de mening van de commissaris van de Koning van Groningen, dat de mensen daardoor veel te lang in onzekerheid gelaten worden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het dan te laat kan zijn, omdat er na 2020 zwaardere aardbevingen worden verwacht?
Over de seismiciteit in het gebied na 2020 zijn op dit moment geen harde uitspraken te doen. Met het instemmingsbesluit, waarover ik uw Kamer op 23 september 2016 heb geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 309), is het productieniveau voor de gaswinning uit het Groningenveld voor de komende vijf jaar vanuit het oogpunt van veiligheid verder verlaagd en vastgesteld op 24 miljard m3 per jaar. Een productieniveau van 24 miljard m3 per jaar, gecombineerd met een gelijkmatige winning, zal naar verwachting in de komende vijf jaar leiden tot een verdere afname van de seismiciteit ten opzichte van het niveau in 2015.
Is het waar dat de 1.450 woningen die tot nu tot geïnspecteerd zijn, allemaal versterkt moeten worden?
De NCG meldt hierover in het MJP 2017–2021: «Inmiddels zijn de eerste resultaten bekend (zowel van de 1.450 woningen, als van de overige projecten). Ongeacht de ligging, het type woning, de toegepaste rekenmethode of het constructeursbureau, is de conclusie dat in vrijwel alle situaties versterken noodzakelijk is.»
Wat zegt dit over het totaal aantal woningen dat nog versterkt moet gaan worden? Hoeveel zullen de kosten daarvoor bedragen?
Over de omvang van de totale versterkingsopgave is op dit moment geen uitspraak te doen. Dat zal moeten blijken uit de resultaten van nog uit te voeren inspecties.
Hoeveel bewoners zullen tijdelijk hun huis moeten verlaten? Voor hoe lang zullen ze hun woning moeten verlaten?
Dat is op dit moment nog niet te zeggen. Dit is afhankelijk van de noodzakelijke versterkingsmaatregelen, die per huis kunnen verschillen. In de aanpak van de NCG staat de bewoner centraal. Dit betekent concreet dat de versterkingsadviezen in individuele gesprekken met de bewoners die het aangaat worden besproken. Daarbij zal ook worden gesproken over eventuele aanvullende wensen van de bewoner die kunnen worden gekoppeld aan de uitvoering van de versterkingsmaatregelen.
Hoe verhoudt dit zich tot conclusies die een jaar geleden getrokken zijn, dat er veel minder dan eerder verwacht woningen versterkt moeten worden?
Ongeveer een jaar geleden berichtte ik uw Kamer (Kamerstuk 33 529, nr. 212) over een statistische benadering waaruit een schatting naar voren kwam van de totale versterkingsopgave. Daarbij heb ik toen ook al gemeld dat de definitieve versterkingsopgave verder moet worden vastgesteld op basis van inspecties. Pas dan is met meer zekerheid te zeggen welke aantallen woningen in de praktijk ook versterkt moeten worden.
Waarom heeft het een jaar geduurd voordat er een nieuwe waardevermeerderingsregeling is?
Op 22 november 2016 heb ik een besluit genomen over de nieuwe waardevermeerderingsregeling dat in lijn is met de wensen van uw Kamer
(motie Bosman c.s., Kamerstuk 33 529, nr. 242) en van de maatschappelijke en bestuurlijke stuurgroepen. Voor meer informatie over de inhoud en wijze van totstandkoming van de nieuwe regeling verwijs ik naar het geactualiseerde MJP van de NCG dat ik uw Kamer op 23 december 2016 heb toegestuurd (Bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 321).
Is het waar dat de nieuwe regeling heel erg lijkt op de oude regeling? Waarom is er dan een heel jaar overheen gegaan?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat het tempo van de maatregelen en de urgentie ervan nog steeds niet in evenwicht met elkaar zijn? Wat gaat u daaraan doen?
Zie het antwoord op vragen 2 en 3.
Deelt u de mening dat alle woningen binnen vijf jaar versterkt moeten worden?
Zie antwoord vraag 11.