Het bericht dat groene stroom in Nederland het duurste van Europa is |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Groene stroom uit Nederland is duurste van Europa»?1
Ja.
Is het waar dat vanwege het feit dat het aanbod aan groene stroom in Nederland tekortschiet ten opzichte van de vraag, groene certificaten in prijs zijn gestegen? Zo ja, hoeveel zijn die prijzen gestegen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het FD-artikel gaat over de prijs van Nederlandse Garanties van Oorsprong (GvO’s), dit staat los van de elektriciteitsprijs en de kosten van hernieuwbare energie opwek. De GvO-prijs wordt bepaald door vraag en aanbod. Op dit moment bieden veel energieleveranciers specifiek Nederlandse groene stroom aan, waarvoor zij Nederlandse GvO’s nodig hebben. Het feit dat deze zo in trek zijn betekent een extra stimulans voor groene stroomproducenten om groene stroom in Nederland te gaan produceren.
De vraag naar in Nederland opgewekte groene stroom is groot. Vandaar dat de prijzen van de certificaten voor in Nederland opgewekte groene stroom zijn gestegen ten opzichte van certificaten voor in het buitenland opgewekte groene stroom. Het is niet mogelijk om de exacte prijzen en prijsstijging weer te geven, omdat er geen index voor GvO’s is.
Het aantal beschikbare groencertificaten met een Nederlandse oorsprong is afhankelijk van de in Nederland geproduceerde groene stroom. De prijs van deze certificaten ontstaat door vraag en aanbod naar/van deze certificaten en staat los van de kosten van hernieuwbare energie of de elektriciteitsprijs.
Hoe verhouden de prijzen van in Nederland opgewekte groene stroom zich ten opzichte van de prijzen van groene stroom die in de ons omringende landen wordt opgewekt?
Deelt u de mening dat wil het aandeel groene stroom in Nederland toenemen, de prijs daarvan niet onevenredig mag stijgen ten opzichte van niet-groene stroom? Zo ja, over welke instrumenten beschikt u om hier voor te zorgen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Nee. Nederlandse bedrijven kiezen er vrijwillig voor certificaten voor in Nederland opgewekte groene stroom af te nemen tegen de bijbehorende prijs.
Brengt de relatief hoge prijs van groene stroom in Nederland Nederlandse bedrijven in een nadeligere concurrentiepositie ten opzichte van hun buitenlandse concurrenten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederlandse bedrijven kiezen ervoor certificaten voor in Nederland opgewekte groene stroom af te nemen tegen de bijbehorende prijs omdat hier vraag naar is. Veel energieleveranciers bieden op dit moment specifiek Nederlandse groene stroom aan. Dit betekent dat klanten bereid zijn om hier voor te betalen.
Betekent de relatief hoge prijs van groene stroom in Nederland dat bedrijven die die stroom afnemen de extra kosten daarvan doorberekenen in de prijzen van hun producten en diensten? Zo ja, betalen de consumenten dan uiteindelijk deze meerkosten?
De uiteindelijke handelsprijs (APX-prijs) is gelijk voor zowel grijze als groene stroom. Een hogere elektriciteitsprijs kan mensen stimuleren duurzame opties te overwegen.
Deelt u de mening dat de prijs van niet-groene stroom eveneens van belang is voor de vergroening van het elektriciteitsgebruik in Nederland? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In de EU is het Emission Trading System van kracht, waarmee de uitstoot van CO2 wordt beprijsd. In het regeerakkoord is daarnaast de introductie van een CO2-minimumprijs voor de elektriciteitssector aangekondigd. Aanvullend werkt het kabinet samen met veel partijen aan de totstandkoming van een Klimaatakkoord waarin maatregelen worden opgenomen om de CO2-uitstoot zo kosteneffectief mogelijk terug te dringen. Beprijzing van de uitstoot van CO2 maakt hier onderdeel van uit.
Wat gaat u concreet en op welke termijn doen om de prijzen van niet-groene stroom te doen aanpassen aan de vervuiling die die stroom met zich meebrengt, bijvoorbeeld door een realistische beprijzing van de uitstoot van CO2?
De toegenomen populariteit van gasgestookte ketels, met name in nieuwbouw |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hr-ketels nog altijd het populairst, groei alternatieven vlakt af», waaruit blijkt dat vooral in nieuwbouwhuizen meer gasgestookte ketels worden geïnstalleerd?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de populariteit van gasketels afgelopen jaar sterk is toegenomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel de conclusie niet dat de populariteit van gasketels sterk is toegenomen. Wel is op basis van het onderzoek te constateren dat de populariteit niet is afgenomen. Dat is niet verwonderlijk. De huidige verwarmingssystemen zijn nog grotendeels gebaseerd op gasgestookte ketels. Alternatieven zoals warmtepompen en warmtenetten zijn niet voor iedereen geschikt, beschikbaar of betaalbaar. Overigens is de in het bericht genoemde ontwikkeling bemoedigend. Volgens het onderzoek waar het bericht naar verwijst, werd er in 2013 1 warmtepomp geïnstalleerd op elke 10 gasketels. In 2017 was de verhouding al 1 op 5.
Over de toename van HR-ketels in de nieuwbouw kan ik bovendien het volgende melden. Het nieuwsbericht verwijst naar onderzoek waarbij gebruik is gemaakt van «Marktinformatie isolatiematerialen, isolatieglas en HR-ketels 2010–2016» van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Ik heb RVO gevraagd om deze cijfers toe te lichten. Door een aanpassing in de onderzoeksaanpak zijn de cijfers van 2014 en 2015 niet goed met elkaar te vergelijken. Bij het opstellen van de cijfers van 2015 is duidelijk geworden dat warmtepompen vaker bij bestaande woningen worden toegepast dan eerder is verondersteld. Om deze reden is het aandeel warmtepompen bij nieuwbouw naar beneden bijgesteld en het aandeel HR-ketels bij nieuwbouw naar boven. Door het schrappen van de gasaansluitplicht voor nieuwbouwwoningen per 1 juli 2018 zal het aantal gasketels in de nieuwbouw de komende jaren snel verminderen.
Is de massale aanschaf van gasketels een bedreiging voor het behalen van gestelde (inter-)nationale klimaatdoelen, voor de afspraak om de Groningse gaskraan uiterlijk in 2030 te sluiten en voor de afspraak uiterlijk in 2050 als land gasvrij te zijn? Zo nee, waarom niet?
De huidige marktvolumes geven vooral aan dat er nog veel te doen is om de alternatieven voor gasketels beter in de markt te krijgen. Met dat oogpunt zullen alle gemeenten in 2021 per wijk aangeven welke alternatieven er komen voor verwarmen met aardgas en wanneer. Gebouweigenaren kunnen dan anticiperen op deze wijkplannen door hun gebouw stapsgewijs geschikt te maken. Subsidies als de ISDE kunnen daarbij een steun in de rug zijn.
Ook de afspraken van marktpartijen in het Klimaatakkoord zullen erop gericht zijn om gebouweigenaren hierin te ondersteunen. In dat kader wordt ook gewerkt aan de invulling van de motie Jetten/Mulder (Kamerstuk 34 775-XIII, nr. 93) over uitfasering van de gasgestookte CV-ketel.
De huidige verkopen van gasketels vormen geen bedreiging voor de uitvoering van het besluit om de Groninger gasproductie te verminderen. De leveringszekerheid blijft bij die afbouw verzekerd, onder meer door de bouw van een stikstoffabriek.
Deelt u de mening dat uw beleid, waarmee het makkelijker is gemaakt om voor nieuwbouw alsnog een gasaansluiting te krijgen, contraproductief is voor het behalen van gestelde doelen in vraag 3? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid uw beleid hierop te herzien?
Nee. Ik herken mij niet in uw omschrijving van het beleid. De gasaansluitplicht voor nieuwbouwwoningen is per 1 juli jl. niet meer van kracht. Door deze wetswijziging is het in beginsel niet meer mogelijk om nieuwbouw te voorzien van een gasaansluiting. Alleen als dit vanwege zwaarwegende redenen van algemeen belang strikt noodzakelijk is, dan kan een college van burgemeester en wethouders een gebied aanwijzen waar de aansluitplicht wel geldt. Er is dus niets makkelijker gemaakt, integendeel.
Deelt u de zorgen dat bewoners van nieuwbouwhuizen, die nu nog een gasaansluiting krijgen, uiteindelijk een gepeperde rekening te wachten staat, omdat ieder huis in Nederland uiterlijk in 2050 aardgasvrij moet zijn? Zo ja, deelt u de mening dat bewoners hiervoor moeten worden gewaarschuwd? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de zorgen van alle Nederlanders over de mogelijke rekening van de energietransitie. Het is dan ook mijn inzet, bijvoorbeeld bij afspraken in het Klimaatakkoord, om de kosten van de transitie zo ver mogelijk omlaag te brengen. In de werkgroep Nieuwbouw Aardgasvrij van de sectortafel Gebouwde omgeving2 hebben partijen uitgesproken zo veel mogelijk in ontwikkeling zijnde projecten alsnog aardgasvrij te realiseren. Dit omvat ook het informeren van de (potentiële) kopers van woningen om alsnog tot aanpassingen te komen.
Vindt u het onwenselijk dat er nog steeds gaskookplaten worden verkocht? Zo ja, bent u bereid dit onmogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen dringende reden om koken op gas onmogelijk te maken. Met koken verbruikt men doorgaans het minste aandeel gas binnen een huishouden. Verwarmen en warm tapwater zijn de grotere verbruiksposten. Gelet op de groeiende vraag naar elektrisch koken voorziet de markt bovendien al in een geleidelijke oplossing.
Deelt u de mening dat van een kabinet, dat «het groenste kabinet ooit» denkt te worden, een actievere rol verwacht mag worden om het gasgebruik door huishoudens te verminderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hier invulling aan geven?
Het kabinet neemt een actieve rol bij het verminderen van het gasverbruik van huishoudens. Een voorbeeld is de aanpak om 30.000 à 50.000 bestaande woningen per jaar aardgasvrij te maken aan het eind van de kabinetsperiode. Uit de klimaatenvelop 2018 is € 85 miljoen beschikbaar gemaakt voor proeftuinen aardgasvrije wijken.
Met de ambities in het regeerakkoord, die momenteel uitwerking krijgen in het Klimaatakkoord, worden de noodzakelijke en verantwoorde stappen gezet om Nederland verder te verduurzamen.
De verantwoordelijkheid van het Koninkrijk der Nederlanden voor de uitstoot van de Isla-raffinaderij |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat uit een juridisch onderzoek van de Vrije Universiteit van Amsterdam blijkt dat het Koninkrijk der Nederlanden verantwoordelijk kan worden gesteld voor de mensenrechtenschendingen op Curaçao, veroorzaakt door de uitstoot van de Isla-raffinaderij?1 En kent u de uitkomsten van de Nationale gezondheidsenquête Curaçao 2017, waaruit blijkt dat de uitstoot en de door Curaçaose burgers, en dan met name degenen met een kwetsbare sociaaleconomische positie, ervaren overlast van de Isla-raffinaderij sinds 2013 alleen maar is toegenomen?2
Ja.
Wat vindt u van de stelling dat Nederland voldoende gronden heeft om in dit geval te interveniëren om de voor deze raffinaderij geldende milieunormen te handhaven? Deelt u de mening dat de bewoners tot nu toe weinig hebben gemerkt van een serieuze poging om hun recht op een schone leefomgeving te operationaliseren? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor het beleid gericht op de Isla-raffinaderij en voor handhaving van de geldende milieunormen berust bij het autonome land Curaçao. Op dit moment loopt een juridische procedure in Curaçao inzake de Isla-raffinaderij. Het vraagstuk van eventuele schending van mensenrechten is daarbij uitdrukkelijk aan de rechter voorgelegd. Op de uitkomst van die rechtsgang kan ik niet vooruit lopen.
Deelt u de conclusie van het onderzoek dat het Koninkrijk een pro-actieve houding inzake de Isla-raffinaderij moet aannemen, nu Curaçao zélf niet wil of kan optreden tegen de door de uitstoot veroorzaakte mensenrechtenschendingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich voor om, in samenwerking met de autoriteiten van Curaçao en/of in Koninkrijksverband, deze mensenrechtenschendingen zo snel mogelijk te beëindigen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de actuele stand van zaken rond het voortbestaan van de Isla-raffinaderij? Deelt u de mening dat in het vooruitzicht dat het huidige huurcontract binnen afzienbare termijn afloopt zo snel mogelijk moet worden ingezet op duurzame alternatieven, waarbinnen voor de Isla-raffinaderij geen plaats is? Zo nee, waarom niet?
Nederland assisteert Curaçao op verzoek, maar de verantwoordelijkheid voor de toekomst van de raffinaderij ligt bij Curaçao.
De uitspraken van Duitse Minister Altmaier inzake de Energiewende |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de stellingname van uw Duitse collega van Economie en Energie die in de Energieraad van 11 juni 2018 stelde dat Duitsland nu 15% hernieuwbare energie opwekt ten koste van 25 miljard euro per jaar en dat de nieuwe doelstelling, een verdubbeling, voor Duitsland niet haalbaar is?
Ik heb kennisgenomen van de inzet van Duitsland tijdens de Energieraad van 11 juni jl. Net als alle EU-lidstaten is Duitsland tijdens deze Energieraad akkoord gegaan met een Europees doel van 32% hernieuwbare energieopwekking als onderdeel van de totale energiemix in 2030. Daarnaast heeft Duitsland in haar federale regeerakkoord de doelstelling voor het aandeel hernieuwbare energie in de elektriciteitsmix vastgelegd op 65% in 2030. Met de voornemens in haar eigen regeerakkoord is Duitsland één van de meest ambitieuze EU-lidstaten als het gaat om het aandeel hernieuwbare energie als onderdeel van de totale energiemix.
Nederland heeft ook in gestemd met Europees doel van 32% hernieuwbare energieopwekking. Daarnaast zet Nederland in op 49% CO2-reductie in 2030, op een kosten efficiënte wijze. In zowel het regeerakkoord als de Klimaatwet staat het CO2-reductiedoel centraal en is geen apart doel opgenomen voor hernieuwbare energie. Het Europese doel van 32% hernieuwbare energie past bij een kosteneffectieve invulling van het voornemen om in Nederland 49% CO2-reductie in 2030 te realiseren (zie ook het verslag van de Energieraad van 11 juni jl., Kamerstuk 21 501-33, nr. 716).
De door Minister Altmaier aangehaalde kosten ter hoogte van jaarlijks 25 miljard euro zijn berekend op basis van feed-in tarieven uit de Erneuerbare-Energien-Gesetz (EEG), het Duitse subsidie-instrument voor hernieuwbare energie. Deze werden in het verleden voor een looptijd van 20 jaar vastgesteld tegen een relatief hoog tarief. Sinds 2014 zijn deze feed-in tarieven echter fors omlaag gebracht. Met een bedrag van zeker 50 miljard euro per jaar, zoals aangehaald in de vraagstelling, ben ik dan ook niet bekend. In Nederland lopen de beschikbare middelen voor de stimulering van duurzame energie op van circa 1,8 miljard euro dit jaar tot circa 3,2 miljard euro in 2030.
De Duitse EEG is overigens van aanzienlijk belang geweest voor het reduceren van kosten voor hernieuwbare energieopwekking. De langdurige Duitse investeringen hebben de kosten voor wind op zee dusdanig omlaag gebracht dat er zowel in Nederland als in Duitsland de eerste subsidievrije tenders hebben plaatsgevonden. Wind op zee levert dus potentieel een belangrijke bijdrage aan het kosteneffectief behalen van de 2030-doelen voor hernieuwbare energieopwekking.
Bent u van mening dat dit in Nederland anders zal zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe ziet u dit in relatie tot de nieuwe Klimaatwet?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van uw Duitse collega dat de voorstellen om de (hernieuwbaarheids-)doelstelling tot boven 30% te verhogen de Duitse belastingbetaler zeker meer dan 50 miljard euro per jaar zou kosten? Is dat in uw ogen in Nederland duidelijk anders? Zo ja, waardoor?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van uw Duitse collega op een internationale energieconferentie in april in Berlijn waar hij verklaarde: «Ich gehe davon aus, dass die erneuerbaren Energien in absehbarer Zeit, das heißt in den nächsten vier bis fünf Jahren, ihre Wettbewerbsfähigkeit vollständig erreicht haben, und dass wir dann imstande sein werden, erneuerbare Energien ohne zusätzliche Subventionen zu finanzieren»?
Zoals de ervaringen van de afgelopen jaren hebben laten zien, dalen de kosten van hernieuwbare energie sneller dan eerder gedacht. Bij zonne-energie heeft de afgelopen vijf jaar een kostprijsreductie van meer dan 30% plaatsgevonden. Bij wind op zee hebben de eerste subsidievrije aanbestedingen plaatsgevonden. De verwachting is dat de subsidie voor hernieuwbare elektriciteitsopties op korte termijn verder kan worden afgebouwd en op de iets langere termijn niet meer nodig is, waarbij een termijn van vier tot vijf jaar aan de optimistische kant is.
In het algemeen deel ik dus de visie van mijn Duitse collega, met deze kanttekening.
Deelt u de verwachting van uw Duitse collega? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u van mening dat alle overheidssubsidie op hernieuwbare energie binnen vier tot vijf jaar kan vervallen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u kennisgenomen van de publicatie waarin de terugverdientijd van windenergie wordt berekend op vele tientallen jaren? Onderschrijft u de hier gepresenteerde cijfers? Zo nee, waarom niet?1
Ik heb kennisgenomen van de publicatie en onderschrijf de daar gepresenteerde conclusies niet. Op mijn verzoek adviseert PBL en voorheen ECN jaarlijks over de kostenprofielen van technologieën voor de opwekking van hernieuwbare energie die in aanmerking kunnen komen voor SDE+ subsidie. Deze publicaties zijn openbaar (raadpleegbaar via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, RVO.nl) en geven een significant ander beeld. In onderstaand antwoord zet ik uiteen hoe ik tegen de gepresenteerde cijfers aankijk. In de publicatie worden een aantal dingen verondersteld.
Ten eerste wordt uitgegaan van fors lagere vollasturen, het aantal uren dat een turbine op vol vermogen produceert, dan werkelijk het geval is. Zo bedragen de vollasturen voor moderne windturbines op land gemiddeld ruim 2.800 uur in plaats van de veronderstelde 2.190 uur. Voor wind op zee bedragen de werkelijke vollasturen ruim 4000 in plaats van de veronderstelde 3.504 uur.
Ten tweede wordt verondersteld dat de vollasturen verder zullen worden verlaagd door inpassingsverliezen (curtailment). In de analyse komt men uit op 1533 vollasturen voor wind op land en 2450 vollasturen voor wind op zee, terwijl dit in werkelijkheid veel hoger is. Dit zogenaamde «curtailment effect» wordt gebaseerd op een in mei 2012 opgestelde interpretatie van Ierse gegevens. Eerder heeft mijn ambtsvoorganger reeds beargumenteerd dat gegevens over de Ierse situatie niet bruikbaar zijn voor het trekken van conclusies over inpassingsverliezen in de Nederlandse situatie (Kamerstuk 31 239, nr. 181). Ik sluit mij bij deze conclusie aan en ga op basis daarvan uit van de hiervoor genoemde werkelijke hoeveelheden vollasturen die bijna tweemaal zo hoog zijn als de in de analyse gebruikte aantallen.
Ten derde wordt in de analyse van een voor wind op land benodigde investering van 1,4 miljoen euro per MW uitgegaan. PBL rekent met een lagere investering, namelijk 1,15 miljoen euro per MW.
Ten vierde worden de opgevoerde kosten voor profiel en onbalans van 50% van de gehanteerde elektriciteitsprijs niet onderbouwd. Ik constateer dat in het meest recente correctiebedrag voor de SDE+ wordt gerekend met 15% van de elektriciteitsprijs. In dat licht acht ik de gehanteerde 50% voor toekomstige profiel en onbalanskosten sterk overschat.
Tenslotte merk ik nog op dat in de publicatie voorbij wordt gegaan aan de dynamiek van de elektriciteitsmarkt en het elektriciteitssysteem, waardoor de inpassing van steeds grotere hoeveelheden duurzame elektriciteit naar verwachting met minder kosten gepaard zal gaan. Bovendien zijn de in de analyse veronderstelde vollasturen dusdanig laag dat investeringen in windenergie uit zouden blijven, aangezien lage vollasturen voor lage tot negatieve financiële rendementen zorgen. Anders dan waar in de analyse vanuit wordt gegaan, wordt in de markt niet betaald voor niet-geproduceerde stroom, en wordt hier ook geen subsidie vanuit de SDE+ voor uitgekeerd. Ik constateer echter dat er in de praktijk nog altijd in windenergie wordt geïnvesteerd, waaruit mag worden afgeleid dat investeerders van een aanmerkelijk hogere windopbrengst uitgaan dan de analyse.
Bent u bekend met het rapport «Lastenverdeling Windenergie op land» van juni 2018?2
Ik heb kennis genomen van het rapport «lastenverdeling windenergie op land» van juni 2018. Het onderzoek vergelijkt de subsidiebedragen voor windenergie op land met de hoogte van de energiebelasting (EB) en concludeert dat er sprake zou zijn van oversubsidie. Windenergie op land wordt gesubsidieerd vanuit de SDE+ welke gefinancierd wordt door de opslag duurzame energie (ODE). De ODE-tarieven zijn aanzienlijk lager dan de EB-tarieven, dus de vergelijking tussen hoeveel EB huishoudens betalen en welk deel daarvan naar wind op land gaat, gaat niet op. Er wordt dus in het rapport een incorrecte parallel getrokken tussen de bijdrage van huishoudens en de subsidiehoogte van windenergie op land. Ik ben het derhalve niet eens met de conclusies van dit rapport. Voor de ODE-tarieven verwijs ik u naar de Wet ODE (http://wetten.overheid.nl/BWBR0032660/2018-01-01). Voor de verplichtingen en uitgaven die gemoeid zijn met de SDE+, waaronder windenergie op land, verwijs ik graag naar de brief van 21 maart 2018 over de stand van zaken hernieuwbare energieproductie (Kamerstuk 31239–283).
Bent u het eens met de volgende conclusies uit dit rapport: «De lastenverdeling bij windenergie op land is zodanig dat de huishoudens 112 procent van de totale lasten dragen. Zij betalen dus meer dan nodig is om rendabele windenergieprojecten op land mogelijk te maken. De niet-energiebedrijven betalen daarbovenop ook nog eens 31 procent van wat nodig is. De energiebedrijven ontvangen, naast de rendabele projecten die zij kunnen uitvoeren met windenergie op land, een oversubsidie van 43 procent van wat nodig is om rendabele projecten te kunnen uitvoeren.» Indien u het niet met deze conclusies eens bent, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bekend met het feit dat de ons omringende landen voor hun energievoorziening in toenemende mate op gas vertrouwen, terwijl Nederland pogingen doet om van het gas af te gaan? Wat zijn de specifieke Nederlandse overwegingen voor dit beleid en welke overwegingen rechtvaardigen een uitzonderingspositie voor ons land?
In de ons omringende landen is een beweging te zien naar meer duurzame vormen van energie waarbij afscheid wordt genomen van met name energie uit kolen en waarbij het voornemen bestaat om het aandeel kernenergie te reduceren. Gas wordt in onze buurlanden vooral gezien als een transitiebrandstof om de fluctuaties die inherent aan zijn duurzame energieproductie door middel van wind en zon op te vangen. In Nederland is het aandeel gas in elektriciteitsopwekking en verwarming nog steeds aanzienlijk hoger dan in de meeste andere landen. Op termijn zal het gebruik van fossiele brandstoffen, inclusief aardgas, hier en in de ons omringende landen moeten verminderen.
Zijn de ontwikkelingen in China en India u bekend, waar grootschalige betrouwbare en betaalbare energievoorziening op basis van kernenergie – met name ook thorium – volop in ontwikkeling is? Wat zijn uw overwegingen om de optie kernenergie niet in de toekomstige energievoorziening van Nederland op te nemen?
Ik ben bekend met de internationale ontwikkelingen rondom kernenergie, waaronder thorium. Bij de TU Delft wordt ook onderzoek naar thorium gedaan. Het thorium-onderzoek bevindt zich echter in een fundamentele fase en experts geven aan dat de commerciële marktintroductie in de komende decennia nog niet wordt verwacht. Overigens zetten landen als China en India naast kernenergie ook in op de grootschalige uitrol van windenergie/hernieuwbare energie.
Het regeerakkoord laat zich niet uit over de rol van kernenergie in de (toekomstige) energiemix, noch in positieve noch in negatieve zin. Marktpartijen die aan alle randvoorwaarden voldoen, zoals nucleaire veiligheid en voldoende financiële reservering voor ontmanteling en verwerking van afval, kunnen in aanmerking komen voor een vergunning voor de bouw van een kerncentrale. Het standpunt van het kabinet is dan ook dat we kernenergie als onderdeel van de energiemix niet uitsluiten. Dit past ook bij het uitgangspunt «sturen op CO2» dat dit kabinet hanteert.
De storing in kerncentrale Borssele |
|
Sandra Beckerman |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u op de hoogte gesteld van de recente storing in de kerncentrale Borssele, waarbij de kerncentrale is stilgelegd?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat dit de derde storing is binnen een jaar? Waar ligt het aan dat drie keer in zo'n korte tijd vitale onderdelen van deze kerncentrale het hebben begeven?
Om conclusies te trekken over een ongewone gebeurtenis (met als mogelijk gevolg een afschakeling) is het noodzakelijk om de totale impact van een gebeurtenis op de veiligheid van een installatie en de omgeving te beoordelen. Zoals bij complexe industriële installaties is het bij kerncentrales niet ongebruikelijk dat er ongewone gebeurtenissen plaatsvinden. Sinds 2015 hebben er in de kerncentrale Borssele in totaal 15 ongewone gebeurtenissen plaatsgevonden. Uit zowel de aard als het aantal ongewone gebeurtenissen en afschakelingen bij de kerncentrale Borssele is geen patroon af te leiden. Overigens is bij een ongewone gebeurtenis in een kerncentrale de veiligheid geborgd door back-up systemen in combinatie met veiligheidsvoorzieningen, bijvoorbeeld het automatisch afschakelen van de reactor en voorzieningen in het ontwerp om te voorkomen dat radioactiviteit naar buiten komt.
Is er voor u of voor de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) aanleiding om hier een patroon in te zien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Op welk niveau van de International Nuclear and Radiological Event Scale (INES) bevinden de incidenten van het afgelopen jaar zich?
Alle ongewone gebeurtenissen bij de kerncentrale Borssele zijn sinds 2015 tot op heden ingeschaald op INES-0. Geen van de gebeurtenissen heeft een significante impact gehad op de veiligheid van de installatie.
Voorlopig is de ongewone gebeurtenis van 4 augustus jl. ingeschaald op INES-0. De inschaling van deze ongewone gebeurtenis zal na nader onderzoek en analyse definitief worden vastgesteld.
Waarom is er niets over de laatste storing op de tijdlijn van ongewone gebeurtenissen op de site van de ANVS geplaatst?2 Hoe verhoudt dit zich tot de aanbeveling van de Onderzoeksraad voor Veiligheid om sneller en beter duiding te geven over incidenten in kerncentrales?3
De informatievoorziening over de ongewone gebeurtenis is, conform de wettelijke regels4, verricht door de vergunninghouder Electriciteits Produktiemaatschappij Zuid-Nederland (EPZ). Op 4 augustus jl. heeft EPZ volgens vergunningsvoorschrift melding gedaan aan de ANVS en ook de veiligheidsregio op de hoogte gesteld. Later diezelfde dag heeft de ANVS erop toegezien dat EPZ middels een bericht op haar website het publiek informeerde over de gebeurtenis en vervolgens heeft de ANVS via twitter verwezen naar die berichtgeving.
De ANVS heeft op 4 augustus contact gehad met de veiligheidsregio en de nucleaire toezichthouder van België geïnformeerd (Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle) in lijn met de aanbevelingen van het rapport5 van de Onderzoeksraad voor Veiligheid. Vervolgens heeft de ANVS op 7 augustus jl. de ongewone gebeurtenis vermeld op haar website in de tijdlijn ongewone gebeurtenissen, toen details over de achtergrond, oorzaak en mogelijke consequenties van de ongewone gebeurtenis duidelijk waren. Zoals gesteld is de desbetreffende ongewone gebeurtenis voorlopig beoordeeld als INES-0: een kleine afwijking zonder veiligheidsconsequenties.
Het potentiële gebruik van slimme meters voor energiebesparing |
|
Agnes Mulder (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de eerste evaluatie van het Convenant 10 petajoule (PJ) energiebesparing gebouwde omgeving eind 2018 afgerond is?1
De evaluatie van het «Convenant 10 petajoule (PJ) energiebesparing gebouwde omgeving» (hierna: Convenant) gaat over het jaar 2017. Het streven is dat eind 2018 deze evaluatie is afgerond en aan uw Kamer zal worden gestuurd.
Gezien artikel 6 van het convenant, waarin staat dat de energieleveranciers gezamenlijk zullen zorgdragen voor informatievoorziening aan klanten waar een slimme meter wordt geplaatst en dat er door netbeheerders en energieleveranciers gewerkt wordt aan de bekendheid van gebruiksmanagers, kunt u toelichten dat volgens de Marktbarometer Aanbieding Slimme Meters voortgangsrapportage 2017 de bedieningsindicator in 2017 is gedaald?2
Als oorzaak voor een daling van de bedieningsfactor is de daling van enkele onderliggende indicatoren aan te wijzen, zoals met name de bekendheid van gebruiksmanagers3. Het Convenant zet in op verbetering van de informatievoorziening over energieverbruiksmanagers. Het is nog te vroeg om hiervan de resultaten terug te zien, omdat het Convenant halverwege 2017 in werking is getreden.
Vindt u het ook teleurstellend dat slechts 4% van de consumenten waarbij een slimme meter is geïnstalleerd in 2017 bediend wordt volgens de vastgestelde definitie, zoals vermeld in dezelfde marktbarometer, terwijl dat in 2020 100% zou moeten zijn volgens artikel 5.2 van het convenant?
De bedieningsfactor van de marktbarometer (4% in 2017) is opgebouwd uit meer onderliggende factoren4 dan alleen de aanbodinformatie waar artikel 5.2 uit het Convenant (100% in 2020) over spreekt. Het zijn dus geen vergelijkbare eenheden.
De afgelopen jaren is er een beperkte ontwikkeling te zien in het effectief aanbieden van energiebesparingsdiensten door de markt. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het beperkte aantal consumenten dat een aanbod voor een energiebesparingsdienst heeft gekregen, of zich dit kan herinneren, dan wel voldoende informatie heeft om een dergelijke dienst aan te schaffen. In 2017 is dit zelfs afgenomen.
Opvallend is daarom dat er dit jaar toch een lichte groei te zien is van 4% in het bezit van energiebesparingsdiensten en het aanbod van deze diensten door energieleveranciers.
Kunt u aangeven hoe energieleveranciers en netbeheerders op dit punt concreet uitvoering geven aan het convenant?
Energieleveranciers verstrekken elke maand een verbruiks- en indicatief kostenoverzicht (VKO). Huishoudelijke en klein-zakelijke verbruikers hebben hiermee verbeterd inzicht in het eigen energieverbruik dankzij de afspraken in het Convenant. Daarnaast hebben energieleveranciers zich eraan gecommitteerd om een verbeterd aanbod van producten en diensten te doen die leiden tot energiebesparing.
Sinds januari 2017 publiceert Netbeheer Nederland wekelijks een overzicht van alle postcodegebieden waar die week de slimme meter is geïnstalleerd. Energieleveranciers kunnen hiermee klanten in een bepaald gebied gericht benaderen met energiebesparende maatregelen. Netbeheerders verstrekken aan consumenten aan wie de slimme meter wordt aangeboden informatie over de energieverbruiksmanager.
In hoeverre zou de aanbieding van informatie aan consumenten met een slimme meter verplicht kunnen worden aan energieleveranciers en netbeheerders indien er geen of onvoldoende uitvoering wordt gegeven aan het convenant?
Ik ga er vanuit dat het Convenant zal worden nageleefd. Indien dit niet zo blijkt te zijn, is het mogelijk om extra maatregelen te nemen. In dat geval zou er sprake zijn van een nieuwe situatie waarbij alle mogelijkheden tegen elkaar worden afgewogen.
In hoeverre wordt het besparingspotentieel op temperatuurinstelling bij aanwezigheid uit het rapport van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM)3, geraamd op 600 miljoen m3 aardgas, gehaald?
In het Convenant zijn medio 2017 afspraken met de sector gemaakt om energiebesparing verder te bevorderen. Het is nog te vroeg om het effect van deze maatregelen terug te zien.
Hoe groot schat u dit besparingspotentieel in en hoe verhoudt zich dat met de opgave voor de gebouwde omgeving in 2030?
Het gehele Convenant heeft betrekking op een energiebesparing van 10 petajoule in 2020. Het besparingspotentieel per actie is berekend door ECN6. De besparing van 10 petajoule maakt onderdeel uit van de opgave uit het Energieakkoord en betreft een tiende van de opgave uit het Energieakkoord (100 petajoule totaal).
In de sector Gebouwde omgeving wil dit kabinet de uitstoot van CO2 verminderen met 3,4 megaton in 2030, bovenop vaststaande en voorgenomen beleidsmaatregelen, zoals het Convenant.
Wist u dat recente technologische innovaties het mogelijk maken om thermostaten via het internet te verbinden met apps op smartphones van bewoners en dat zulke systemen automatisch de locatie en mobiliteitspatronen van bewoners kunnen leren en daarmee de thermostaat niet alleen automatisch lager kunnen zetten als niemand thuis is, maar ook automatisch op tijd omhoog zodat bewoners thuis komen in een warm huis?
Ik ben hiermee bekend.
Deelt u de mening dat deze techniek een relatief snelle en goedkope manier zou kunnen zijn om CO2-emissies te reduceren zonder op comfort in te boeten? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om de verspreiding van slimme thermostaten naast de combinatie van isolatiemaatregelen en een slimme thermostaat bij het verstrekken van de Investeringssubsidie Duurzame Energie (ISDE)-subsidie te bevorderen?
Ik deel de mening dat displays die het energieverbruik weergeven, en slimme thermostaten die het energieverbruik afstemmen op het verbruik van de bewoner, een relatief snelle en goedkope manier zijn om energie te besparen. In het kader van het Convenant is, in overleg met de sector, in dit verband gekeken naar de (ISDE)-subsidie, maar is geconcludeerd dat geavanceerde regelsystemen om het rendement van warmtepompen en zonneboilers te verbeteren niet op een eenvoudige en effectieve manier in de (ISDE)-subsidie opgenomen kunnen worden.
In het Convenant heeft de sector een belangrijke rol gekregen bij het verkopen van dit soort apparaten. Energieleveranciers bevorderen op grond van het Convenant de verspreiding van slimme thermostaten.
Alhoewel deze displays en thermostaten niet zijn meegenomen in de (ISDE)-subsidie is er wel een voorziening voor getroffen. Met de «Subsidie energiebesparing eigen huis» (SEEH) kunnen Verenigingen van Eigenaren (VvE) subsidie krijgen voor displays, waarmee de consument inzicht krijgen in het eigen verbruik, mits zij ook twee isolatiemaatregelen treffen. Er kan bij de SEEH ook worden gekozen voor een thermostaat die het energieverbruik binnen de woning afstemt op het leefgedrag van de bewoners.
Bent u ermee bekend dat in de Verenigde Staten programmeerbare thermostaten sinds december 2016 het Energy Star label alleen nog kunnen verkrijgen indien de leveranciers regelmatig aan de hand van data gemeten in de praktijk aantonen dat hun producten de geclaimde energiebesparende eigenschappen bezitten, conform de «Connected Thermostats Specification»4?
Ik ben hiermee bekend.
Is er in Nederland beleid van kracht dat leveranciers van thermostaten stimuleert en/of verplicht om verwarmen bij afwezigheid in de praktijk te voorkomen en/of te reduceren? Zo ja, wat voor beleid? Zo nee, bent u bereid om te bekijken hoe dergelijk beleid in nationaal of zo nodig in Europees verband geïntroduceerd kan worden?
Alhoewel er geen direct beleid is dat leveranciers van thermostaten verplicht stelt om het verwarmingsgebruik bij afwezigheid te voorkomen, worden er wel op grond van het Convenant aanbevelingen gedaan door energieleveranciers aan hun klanten, die zien op verdere energiebesparing.
Er is daarnaast subsidie beschikbaar voor VvE’s voor thermostaten die kunnen worden afgestemd op het leefgedrag van de bewoners.
Het bericht dat de sanering van tritium gelukt is |
|
Sandra Beckerman |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van de berichten dat het saneren van tritium in Petten het einde nadert?1 2
Ja.
Is het waar dat u het plan van aanpak hebt goedgekeurd waarin het saneren afgebouwd wordt en er in de toekomst maandelijkse en halfjaarlijkse controles zullen plaatsvinden?
Op 15 juni 2018 heb ik het nieuwe Plan van Aanpak van de Nuclear Research and consultancy Group (NRG) voor de sanering van de tritiumverontreiniging in de bodem van de Onderzoekslocatie Petten (OLP) goedgekeurd. Een nieuw Plan van Aanpak was nodig, vanwege de vorig jaar gewijzigde interventiebeschikking over de tritiumsanering, waarin een saneringsnorm van 5000 Bq/L in het grondwater is opgenomen. In het nieuwe plan wordt beschreven hoe deze saneringsnorm bereikt en gemonitord wordt.
Op dit moment is de sanering gaande en vinden er maandelijks metingen plaats. Wanneer in het grondwater gedurende een jaar uitsluitend concentraties lager dan het niveau van de operationele saneringslimiet (3000 Bq/L) worden gemeten, zal NRG de uitvoering van de sanering stopzetten. Tot 1 jaar na beëindiging van de sanering zal NRG maandelijks metingen blijven verrichten. Daarna zullen relevante meetlocaties worden toegevoegd aan het reguliere grondwatermonitoringsprogramma van NRG. NRG rapporteert deze waarden op halfjaarlijkse basis aan de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming. Buiten de OLP zal NRG ieder kwartaal op drie relevante locaties de tritiumconcentratie meten van nabijgelegen slootwater.
Is het waar dat verder saneren onnodig is omdat de norm van 100 tot 5.000 becquerel (x 50!) per liter drinkwater is verhoogd? Wat is daarop uw reactie?
Allereerst merk ik op dat het gaat om een aanpassing van de saneringsnorm van de concentratie tritium in grondwater en niet in drinkwater. In de omgeving van het OLP bevinden zich geen drinkwater inlaatpunten.
Zoals eerder aan de Kamer is medegedeeld, was de in 2014 gestelde saneringsnorm (100 Bq/L) gebaseerd op de toenmalige verwachting van de effectiviteit van de sanering.3 De saneringsnorm is afgeleid van richtlijn 98/83/EG, betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (drinkwater). Dit betreft een zogenoemde signaleringswaarde. Vanaf deze signaleringswaarde dient een lidstaat na te gaan of de aanwezigheid van radioactieve stoffen in drinkwater een risico voor de gezondheid met zich meebrengt. Destijds is ervoor gekozen om deze signaleringswaarde als saneringsnorm aan te houden voor het grondwater.
De saneringsmaatregelen bleken na verloop van tijd ondanks alle inspanningen minder effectief te zijn dan verwacht. Omdat sanering wel verstoring veroorzaakt van het watersysteem in de duinen en de agrarische gebieden in de omgeving als gevolg van onttrekking van grondwater, heeft de overheid aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gevraagd om een saneringsnorm voor grondwater gebaseerd op een risico-inschatting. Het RIVM heeft een gedetailleerde analyse gemaakt van de eventuele radiologische risico’s voor de bevolking.4 De nieuwe saneringsnorm (5000 Bq/L) is gebaseerd op de resultaten van deze analyse van het RIVM en leidt tot een onbeduidend risico voor de bevolking.
Bent u op de hoogte van het feit dat het grondwater dan in sloten terecht zal komen en vervolgens in de akkers waarop voedsel wordt verbouwd? Wat is daarop uw reactie?
Zoals is vermeld in het antwoord op vraag 3, heeft het RIVM een analyse gemaakt van verschillende scenario’s voor verspreiding en gebruik van het verontreinigde water. In haar analyse hanteert het RIVM scenario’s waarin iemand een jaar lang gewassen of melk consumeert, uitsluitend geïrrigeerd met verontreinigd water dan wel afkomstig van koeien die uitsluitend verontreinigd gras eten. Het RIVM concludeert dat deze conservatieve/ongunstige scenario’s voor een lid van de bevolking niet leiden tot overschrijding van een stralingsdosis van 10 microsievert per jaar. Deze dosis wordt door het RIVM als onbeduidend aangemerkt. Ter vergelijking: als gevolg van blootstelling aan natuurlijke radioactiviteit en achtergrondstraling ontvangt iedereen in Nederland een dosis van 1600 microsievert per jaar.
Kunt u onderbouwd weergeven wat de gevolgen zijn voor de natuur, dieren in de omgeving en de mensen die zullen eten van de gewassen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'Alders: De NAM mengt zich toch in nieuwe versterking' |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Alders: De NAM mengt zich toch in nieuwe versterking»?1
Ja.
Is het juist dat de heer Alders, in zijn nadagen als Nationaal Coördinator Groningen, u over deze kwestie een brandbrief heeft gestuurd?
Nee, wel heeft de NCG heeft mij een afschrift gestuurd van de brief die hij op 12 juni jl. hierover aan NAM stuurde.
Is het juist dat de NAM in haar mail concrete voorstellen doet voor een lichtere versterking, met in het achterhoofd een nieuwe richtlijn voor bevingsbestending bouwen? Op wiens initiatief kwam deze informatie-uitwisseling tot stand en welk (schriftelijk) bewijs is daarvoor?
Ten behoeve van het meerjarenprogramma van de NCG wordt, in het kader van de Samenwerkingsafspraken (Kamerstuk 33 529, nr. 248), regulier gebruik gemaakt van modelberekeningen van NAM. Zo vormt het risicobeeld dat volgt uit het Hazard & Risk (HRA)-model van NAM mede een basis voor de gebiedsprioritering van de NCG. Het staat de betreffende kennisinstellingen vrij om alle beschikbare kennis en modellen waar tot nu toe gebruik van is gemaakt te betrekken in hun onderzoek. Ik vind het niet meer dan logisch dat wetenschappelijke instituten zoals NEN en TNO bij de uitvoering van een adviesopdracht alle mogelijk relevante informatie analyseren voordat zij tot een eigenstandig en onafhankelijk oordeel komen.
De uitwisseling van informatie tussen NAM en NEN vond plaats in het kader van een breder initiatief van NEN en TNO om, naast de eigen analyses, zoveel mogelijk andere relevante informatie te verzamelen. NEN en TNO wilden alle beschikbare, relevante informatie verzamelen voordat zij hun deeladvies uitbrachten aan de Mijnraad. Zie de brief van NEN aan de NCG (bijgevoegd)2 voor meer toelichting.
Hoe beoordeelt u zelf dat de NAM per mail berekeningen, analyses en standpunten van het bedrijf over de versterking van 1588 huizen aan TNO en het Nederlandse Normalisatie Instituut (NEN) stuurde, terwijl u zelf iedere bemoeienis van de NAM met versterking uit wilde bannen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke reactie heeft u aan de heer Alders geschreven? Bent u bereid alle correspondentie over deze kwestie – waaronder de originele mail van de NAM, de brief van Alders en uw reactie – openbaar te maken en met de Kamer te delen?
Ik heb geen reactie aan de NCG geschreven. Hiertoe bestond geen aanleiding aangezien het misverstand snel is opgehelderd in de brieven van NEN en NAM aan de NCG. De afschriften waar ik over beschik van de correspondentie tussen NAM, NEN en de NCG over deze kwestie gaan ter informatie als bijlage3 bij deze brief.
Welke rol heeft de door de NAM aangeleverde informatie exact gespeeld in het advies dat de Mijnraad recent heeft afgegeven, waarin door het stopzetten van gaswinning uit het Groningerveld en het hanteren van een nieuw bouwbesluit (NEN-norm) opeens veel minder huizen (en op een lichtere manier) versterkt hoeven te worden?
Zie het antwoord op vraag 3 en 4.
Hoe verhoudt deze bemoeienis van de NAM zich tot uw eerdere uitspraken: «De toekomstbeelden niet door de NAM zullen worden gemaakt» en «De beoordeling van de te versterken woningen of van de schade zal niet door de NAM gebeuren. De budgettaire beperkingen zullen niet van de NAM komen. De bepaling van de risico’s zal niet van de NAM komen. Allemaal niet.»?
Ik sta volledig achter deze uitspraken. De Mijnraad en de betrokken kennisinstellingen zijn verantwoordelijk voor de adviezen. Zij zijn volledig vrij geweest hiertoe informatie op te vragen en hebben hun opvattingen in volledige onafhankelijkheid kunnen bepalen.
Hebben de NAM, TNO of het NEN u vooraf toestemming gevraagd om op deze wijze informatie uit te wisselen over de versterkingsoperatie? Zo nee, waarom niet? Kunt u dan wel exact uitleggen hoe deze informatie-uitwisseling tot stand is gekomen?
Alle genoemde partijen zijn onafhankelijk en leggen geen directe verantwoording af aan mij als Minister. Zij hebben dan ook geen voorafgaande toestemming van mij nodig om informatie te vragen of te verstrekken, ook niet als – zoals in dit geval – dit ten dienste staat van een onderzoek dat in mijn opdracht wordt uitgevoerd.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken op zijn minst de schijn wekt van actieve bemoeienis van de NAM bij de totstandkoming en/of uitvoering van een nieuwe – lichtere – versterkingsoperatie, waarbij geldt dat deze nieuwe invulling van de versterkingsoperatie ook tot lagere budgettaire gevolgen voor de NAM zelf leidt?
Nee. Het e-mailbericht van NAM, dat per abuis bij de NCG terecht is gekomen, heeft bij de NCG ten onrechte de indruk gewekt dat hier sprake was van ontoelaatbare bemoeienis van NAM met het onderzoek van NEN. Dit misverstand hebben zowel NEN als NAM onmiddellijk opgehelderd. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken en het op deze wijze openbaar worden daarvan ook het door u gewenste herstel van vertrouwen ondermijnd heeft?
Zoals ik in de beantwoording van de voorafgaande vragen heb toegelicht, is er geen inhoudelijke reden tot wantrouwen. Ik betreur dat de NCG onjuiste conclusies heeft getrokken uit een enkel e-mailbericht en er op basis van dit misverstand voor heeft gekozen brieven met een alarmerende toonzetting aan NAM en NEN te sturen.
Welke stappen gaat u ondernemen om dit wederom geknakte vertrouwen te herstellen en om te verzekeren dat er echt een einde komt aan bemoeienis van de NAM met de wijze waarop de versterkingsoperatie wordt ingericht, uitgevoerd en financieel wordt afgehandeld en dat de rol van de NAM alleen wordt teruggebracht tot het achteraf betalen van alle kosten?
Ik ben op dit moment in overleg met de regio over de inrichting van de uitvoering van de versterkingsopgave. Het uitgangspunt daarbij blijft dat NAM niet meebeslist over, maar wel betaalt voor de versterking van gebouwen waar dat voor de veiligheid nodig is. Ik verwacht uw Kamer in het najaar te berichten over het resultaat van mijn gesprekken met de regio.
De aankoop van olie en gas afkomstig van ISIS door Turkije |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Islamic State sold oil to Syrian regime and Turkey, commander says»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Turkije de afgelopen jaren olie en gas kocht dat afkomstig was van ISIS?
ISIS heeft de afgelopen jaren op rudimentaire wijze olie- en gasbronnen onder haar controle geëxploiteerd. De opbrengst hieruit is vervolgens verhandeld naar gebieden buiten het door ISIS gecontroleerde territorium, waaronder Turkije.
Zoals gesteld in antwoord op Kamervragen in oktober 2014, waren destijds bij het kabinet geen aanwijzingen bekend dat de Turkse staat oliesmokkel vanuit Syrië of Irak zou gedogen. Dat is nog steeds het geval. Wel is duidelijk dat Turkije op verschillende manieren heeft opgetreden tegen de smokkel van olie en gas vanuit Syrië. Zo heeft Turkije grenspatrouilles geïntensiveerd om smokkel tegen te gaan en zijn illegale pijpleidingen door Turkije onklaar gemaakt.
Bent u bekend met het antwoord dat uw ambtsvoorganger op 1 oktober 2014 gaf in antwoord op vragen die toen al bestonden over het gedogen van oliesmokkel vanuit het kalifaat door Turkije, toen hij verklaarde dat het kabinet geen aanwijzingen had «dat de Turkse staat oliesmokkel vanuit Syrië of Irak zou gedogen»?2 Beschikt het kabinet nog steeds niet over aanwijzingen dat hier destijds sprake van was, of nu wel sprake van is? Bent u tevens bekend met het dictum van de motie-Servaes c.s., die oproept tot het in kaart brengen en aanpakken van degenen die direct of indirect zakendoen met ISIS?3 Kunt u de Kamer informeren over de maatregelen die (mede) uit deze motie zijn voortgevloeid en hoe het kopen van olie van de Islamitische Staat zich hiertoe zou verhouden?
Er zijn bij het kabinet geen aanwijzingen bekend dat de Turkse staat oliesmokkel vanuit Syrië of Irak zou gedogen.
De motie-Servaes c.s. verzocht de regering om concrete voorstellen te doen voor een veelomvattend sanctiepakket om individuen en bedrijven die direct of indirect zakendoen met ISIS in kaart te brengen en aan te pakken. Er is sinds 2014 vooruitgang geboekt in de toepassing van bevriezingsmaatregelen (voortvloeiend uit VN Veiligheidsraadresolutie 1373). In december 2015 werd VN Veiligheidsraadresolutie 2253 aangenomen waarmee ISIS werd toegevoegd aan de VN-lijst van terroristische organisaties. Op basis van deze resolutie is het wereldwijd verboden om aan ISIS, en aan ISIS gerelateerde personen en organisaties, direct of indirect economische middelen ter beschikking te stellen. De handel in olie heeft in een tweetal gevallen ook tot een listing op VN-niveau geleid.
Is het ondermijnen en vernietigen van de (commerciële) olie- en gasinfrastructuur nog steeds één van de doelstellingen van de internationale coalitie tegen ISIS?4 Hebben Nederlandse sorties boven Syrië daaraan reeds bijgedragen?
De anti-ISIS coalitie bestrijdt ISIS langs vijf sporen. Naast het militaire spoor is de coalitie actief op vier civiele sporen waarvan er één zich specifiek richt op het stoppen van alle geldstromen en inkomsten van ISIS, dus ook uit de olie- en gasinfrastructuur die door ISIS worden geëxploiteerd. Op dit terrein is, zoals aangegeven in het antwoord op vraag drie, reeds veel vooruitgang geboekt. Nederlandse F-16»s hebben tot op heden geen aanvallen uitgevoerd op olie- en gasinfrastructuur van ISIS. Overigens worden dergelijke aanvallen niet uitgesloten, op voorwaarde dat de faciliteiten een legitiem doel vormen onder het humanitair oorlogsrecht.
Mede op basis van VN Veiligheidsresolutie 1373 is het verboden om aan ISIS, en aan ISIS gerelateerde personen en organisaties, direct of indirect economische middelen ter beschikking te stellen, ook middels oliehandel.
Deelt u de analyse dat het in stand (helpen) houden van de handel in olie en gas vanuit ISIS het verslaan van ISIS, en derhalve de doelstelling van de coalitie, vertraagt of zelfs saboteert en daarmee in strijd is met de coalitie-inzet? Kunt u daarnaast aangeven in hoeverre het kopen van olie van ISIS in strijd is met VN-Veiligheidsraadresolutie 1373?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting dat landen die deel uitmaken van de NAVO – die ook partner is in de strijd tegen ISIS – deze doelstelling niet mogen ondermijnen? Zo ja, ziet u aanleiding om een en ander in de NAVO Raad op te brengen?
Dankzij de inspanningen van de internationale coalitie tegen ISIS, waaraan Nederland een actieve bijdrage levert, is er sinds 2014 veel vooruitgang geboekt in de strijd tegen deze terroristische groepering. Op 9 december jl. werd het Iraakse grondgebied bevrijd verklaard. Ook in Syrië bezet ISIS nagenoeg geen kritieke bevolkingscentra of essentiële infrastructuur meer. Het kabinet is van mening dat bondgenoten de gezamenlijke strijd tegen ISIS niet mogen ondermijnen en spreekt bondgenoten hier indien nodig ook op aan.
Kunt u aangeven hoeveel individuen, bedrijven of staten reeds zijn gestraft voor het direct of indirect zaken doen met ISIS?
Er zijn in Nederland geen personen of organisaties strafrechtelijke veroordeeld voor het direct of indirect zakendoen met ISIS. Er is wel een wettelijke grondslag op basis waarvan personen of bedrijven strafrechtelijk kunnen worden vervolgd voor het direct of indirect zakendoen met ISIS.
ISIS en belangrijke ISIS leden staan op de VN-sanctielijst waardoor financiële tegoeden bevroren zijn en het verboden is om aan ISIS financiële of economische middelen ter beschikking te stellen. Daar gaat een preventieve werking van uit. De Europese Unie heeft aan deze sancties uitvoering gegeven door vaststelling van Verordening (EU) 2016/1686 van 20 september 2016 tot vaststelling van bijkomende beperkende maatregelen tegen ISIS en Al Qaida en daarmee verbonden natuurlijke en rechtspersonen, entiteiten of lichamen. Overtreding van bepalingen van deze verordening is strafbaar gesteld in de Sanctieregeling ISIS en Al Qaida 2016. Op grond van de Wet op Economische Delicten is overtreding van de bepalingen van deze regeling een strafbaar feit.
Het bericht op de website van de belastingdienst getiteld ‘Wat betekent de vergoeding voor aardbevingsschade voor mijn toeslagen?’ |
|
Henk Nijboer (PvdA), Sandra Beckerman |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het ontvangen van schadeloosstelling voor schade door gaswinning geen invloed mag hebben op de te ontvangen zorgtoeslag en kindgebonden budget?1 Kunt u dit toelichten?
Ik deel de mening dat de financiële positie van een persoon na schadeloosstelling hetzelfde (of in elk geval niet slechter) zou moeten zijn als in de situatie waarin die schade niet zou hebben plaatsgevonden. Een schadeloosstelling is bedoeld om alle schade te compenseren die uit een voorval, bijvoorbeeld gaswinning, voortvloeit. Een vergoeding voor gaswinningschade zal in de meeste gevallen niet van invloed zijn op de te ontvangen toeslagen (zie hierna de toelichting). In geval een vergoeding voor gaswinningschade wel tot verlies aan toeslagen leidt, kan dit worden aangemerkt als zogenoemde gevolgschade. Gevolgschade kan bij de TCMG worden geclaimd. Ik licht dit hieronder nader toe.
De vergoeding voor aardbevingsschade is bedoeld voor het materiële herstel van ontstane schade als gevolg van een aardbeving of aardbevingen. De ontvangen vergoeding kan – afhankelijk van de aanwending – op 1 januari (de peildatum) van de kalenderjaren na het jaar van ontvangst van de vergoeding, deel uitmaken van de rendementsgrondslag van box 3. Dit geldt ook voor eventuele subsidies in het kader van de Waardevermeerderingsregeling, waar het lid Beckerman in een recent debat mij naar heeft gevraagd.
Daarnaast kan ook het recht op een schadevergoeding op die datum tot de rendementsgrondslag van box 3 behoren. Indien de rendementsgrondslag meer bedraagt dan het heffingvrije vermogen in box 3 (in 2018 € 30.000 voor een alleenstaande, € 60.000 voor fiscaal partners), dan is het forfaitaire rendement op het vermogen onderdeel van het verzamelinkomen. Via het verzamelinkomen en de rendementsgrondslag van box 3 werkt dit door naar de inkomensafhankelijke regelingen, waaronder de toeslagen (inkomenstoets en vermogenstoets).
De hiervoor beschreven (wettelijke) grondslag voor het berekenen/vaststellen van het verzamelinkomen kan ertoe leiden dat het recht op een schadevergoeding wegens aardbevingsschade impact heeft op inkomensafhankelijke regelingen, waaronder de toeslagen. Dit is aan de orde onder de volgende specifieke omstandigheden:
De inschatting op basis van bovenstaande criteria is dat voor een zeer beperkt aantal gevallen het ontvangen van een schadevergoeding negatieve invloed heeft op de hoogte van de toeslagen. In deze gevallen gaat het om gevolgschade als gevolg van bodembeweging door de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag bij Norg. Deze gevolgschade valt onder het Besluit Mijnbouwschade Groningen en wordt door de TCMG vergoed. Ik vraag de TCMG hier actief over te informeren en kijk met hen hoe dit uitvoeringstechnisch het beste kan worden geregeld. De eventuele herberekening van toeslagen als gevolg van de waardevermeerderingsregeling waar mevrouw Beckerman in het genoemde debat naar vroeg geldt niet als gevolgschade, omdat dit een subsidie is en geen schadevergoeding.
Deelt u de mening dat gedupeerden met gaswinningsschade hierdoor dubbel getroffen worden, eerst door schade en vervolgens doordat ze minder toeslagen ontvangen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoe groot de financiële gevolgen voor gedupeerden kunnen zijn?
De financiële gevolgen bij belastingen en toeslagen zijn afhankelijk van de persoonlijke situatie van betrokkenen. Als het totale vermogen op de peildatum voor box 3 (1 januari) onder het bedrag van het heffingsvrije vermogen blijft zijn er geen gevolgen. Als het recht op schadevergoeding na 1 januari is vastgesteld en uitbetaald en vóór de volgende 1 januari al is besteed zijn er ook geen gevolgen.
Het recht op een schadevergoeding voor materiële schade van € 10.000 voor particulieren met meer vermogen dan € 30.000 (fiscale partners € 60.000) leidt mogelijk tot € 36 per jaar2 minder recht op zorgtoeslag en kindgebonden budget. De extra belasting per jaar in box 3 bedraagt voor dit hypothetische voorbeeld € 603. In uitzonderlijke gevallen kan de toeslaggerechtigde door de vergoeding precies door de vermogensgrens stijgen (€ 113.415 voor een alleenstaande, € 143.415 voor een partnerschap), waarboven het recht op toeslag geheel vervalt.
Klopt het dat de uitkering van schadeloosstelling aan gedupeerden ook van invloed kan zijn op het recht op en de hoogte van uitkeringen (zoals bijstand en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IAOZ)) van deze gedupeerden?2 Kunt u toelichten welke invloed schadeloosstelling op verschillende uitkeringen kan hebben?
In de Participatiewet is bepaald wat middelen zijn en wanneer een middel inkomen of vermogen is of juist wanneer niet. Zo worden in artikel 7 van de «ministeriële regeling Participatiewet» uitkeringen en vergoedingen voor materiële en immateriële schade genoemd die in ieder geval niet als middelen worden aangemerkt. Op een aantal punten kent de Participatiewet5 in dit kader een beleidsvrijheid aan gemeenten toe. Giften en vergoedingen voor materiële en immateriële schade die niet onder de genoemde ministeriële regeling vallen, kunnen worden vrijgelaten voor zover deze naar het oordeel van het College van Burgemeesters en wethouders uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn. Het betreft hier een uitdrukkelijke bevoegdheid en verantwoordelijkheid van het lokale bestuur. Het vaststellen van het inkomen en vermogen voor uitkeringen (zoals bijstand, IOAW en IOAZ) door gemeenten, staat dus los van de hierboven geschetste vaststelling van het verzamelinkomen door de Belastingdienst. Bij de regelingen IOAW en IOAZ heeft de ontvangst van schadevergoedingen geen gevolgen voor het recht op uitkering.
Kunt u, gelet op het feit dat de Belastingdienst de mogelijkheid biedt om «bijzonder vermogen» niet mee te laten tellen voor de zorgtoeslag of kindgebonden budget, ervoor zorgen dat schadeloosstelling voor gaswinningsschade, net zoals dat kan voor wat betreft een persoonsgebonden budget (PGB), aangemerkt wordt als bijzonder vermogen?3
In de eerdere antwoorden op vragen van het lid Nijboer hierover7 is de Kamer al meegedeeld dat het kabinet niet voornemens is om specifiek fiscaal beleid te treffen voor de gevolgen van deze schadeloosstellingen, omdat dit de uitvoering zeer compliceert. Dat geldt ook als het gaat om het aanmerken van de schadeloosstellingen als «bijzonder vermogen» voor de toepassing van de vermogenstoetsen voor de toeslagen. Voor wat betreft het voor deze vermogenstoetsen in aanmerking te nemen vermogen wordt aangesloten bij het vermogen dat behoort tot de rendementsgrondslag van box 3. De vergoedingen aan gedupeerden door aardbevingen zijn bedoeld als vergoeding van materiële schade en hebben als oogmerk om uit te worden gegeven aan bouwtechnisch herstel van de woningen. Om die reden is de vergoeding vergelijkbaar met bijvoorbeeld uitkeringen na brand.
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 1 en 2 kan een gedupeerde eventuele misgelopen of lagere toeslagen melden bij de TCMG als gevolgschade.
Deelt u de mening dat het niet is uit te leggen dat de dader (Shell) een deal heeft gesloten met de belastingdienst en daardoor minder (dividend)belasting hoefde te betalen en de slachtoffers nu door diezelfde belastingdienst worden aangeslagen?
Op de vraag hoe wordt omgegaan met het vergoeden van schade aan gedupeerden van de gaswinning, inclusief gevolgschade, ben ik hiervoor al in gegaan. Vanwege artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik geen mededelingen doen over fiscale aangelegenheden van individuele belastingplichtigen. In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat de Belastingdienst geen «deals» sluit. De Belastingdienst geeft desgevraagd wel zekerheid vooraf over de fiscale gevolgen van voorgenomen rechtshandelingen. Zekerheid vooraf wordt alleen gegeven binnen de kaders van wet, beleid en jurisprudentie.
Deelt u de mening dat de gedupeerden met schade door gaswinning eveneens recht hebben op een belastingdeal en er niet op achteruit mogen gaan doordat ze schadeloosstelling hebben ontvangen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen voor dinsdag 3 juli 2018 beantwoorden?
Nee, dat is niet gelukt.
Het gesprek met Shell |
|
Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u uitleggen waarom een Staatssecretaris van Financiën een gesprek voert met de grootste multinational van ons land (Shell)?1
Bewindspersonen van het kabinet voeren met enige regelmaat gesprekken met maatschappelijke organisaties, belangengroeperingen en individuele bedrijven. Het voeren van dergelijke gesprekken levert een bijdrage aan de beoordeling van de maatschappelijke impact van voorgenomen kabinetsbeleid. Deze gesprekken geven ook inzicht in relevante maatschappelijke ontwikkelingen. Ook ikzelf voer om die reden zulke gesprekken, waaronder mijn kennismakingsgesprek van 15 maart jl. met mevrouw Van Loon, President-Directeur Shell Nederland. Ik hecht eraan op te merken dat ik bij mijn gesprekken streef naar een zeker evenwicht in de keuze van mijn gesprekspartners en dat ik niet alleen gesprekken voer met multinationals. Verder beoog ik transparantie over dergelijke gesprekken door openbaarmaking van mijn agenda.2 Mijn gesprek met Shell heb ik eveneens op deze wijze publiek bekendgemaakt.
Wie nam het initiatief tot dit gesprek dat op 15 maart 2018 plaatsvond?
Het voorstel voor een gesprek is gekomen van Shell.
Met wie voerde u dit gesprek?
Dit gesprek is gevoerd met mevrouw Van Loon. Zij heeft zich daarbij laten vergezellen door twee van haar medewerkers. Ikzelf ben bij dit gesprek bijgestaan door twee ambtenaren van mijn departement.
Wat waren de onderwerpen tijdens dit gesprek?
Het is staand beleid van het kabinet om documenten die zijn opgesteld voor intern beraad, zoals notities, memo’s en gespreksverslagen geen onderwerp te maken van het politieke debat. Voor het goed functioneren is noodzakelijk dat mogelijk is om in vertrouwelijke sfeer van gedachten te wisselen. Desgevraagd geef ik wel de relevante informatie uit de gevraagde documenten in geobjectiveerde vorm aan uw Kamer. Tijdens het gesprek stonden als onderwerpen geagendeerd: de fiscale beleidsvoornemens van het kabinet zoals verwoord in het regeerakkoord en de impact van internationale ontwikkelingen als de belastingherziening in de Verenigde Staten en de EU-voorstellen voor een grondslagharmonisatie in de vennootschapsbelasting (CCTB en CCCTB). In de notitie is ten behoeve van mijn eigen gedachtevorming (achtergrond)informatie verstrekt over openbare uitlatingen die ik reeds had gedaan over enkele in het regeerakkoord verwoorde fiscale beleidsvoornemens, de CCTB en de CCCTB, de Amerikaanse belastingherziening, dat partijen die als belanghebbenden worden aangemerkt bij een Wob-verzoek de gelegenheid hebben een zienswijze te geven, en de stand van zaken rondom het Groningengas.
Is er een gespreksverslag of notulen gemaakt van dit gesprek? Kunt u deze aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u op grond van artikel 68 van de Grondwet de voorbereidende memo’s en/of notities ten behoeve van het gesprek, alsmede eventuele memo’s en/of notities naar aanleiding van het gesprek openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de dividendbelasting van 26 juni 2018?
Ja.
Gratis zonnepanelen voor huurders |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht dat huurders in Bergen gratis zonnepanelen op de daken van hun woningen krijgen?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Het niet doorberekenen van het plaatsen van zonnepanelen aan huurders is een keuze van de corporaties zelf op basis van hun eigen financiële positie, de lokale volkshuisvestelijke prioriteiten en opgaven en het overleg met de huurders en gemeenten waar zij prestatieafspraken mee maken. Verduurzaming van de woningvoorraad en huurmatiging zijn onderdeel van deze prestatieafspraken. Het is goed om te zien dat corporaties in de praktijk invulling geven aan het verbeteren van de betaalbaarheid en het verduurzamen van hun bezit.
Deelt u de mening dat de voorbeelden van woningcorporatie Kennemer Wonen of Woonborg, waarbij huurders zonnepanelen krijgen zonder huurverhoging, navolging verdienen in het hele land? Wat kunt u en wilt u doen om dat te bereiken?2
De voorbeelden van Kennemer Wonen en Woonborg zijn mooie voorbeelden van hoe een corporatie invulling kan geven aan verduurzaming en het verbeteren van de betaalbaarheid. Waar en in welke vorm dit navolging krijgt in het land hangt af van de lokale afspraken die corporaties, huurders en gemeenten maken over hoe lokale volkshuisvestelijke opgaven worden ingevuld. Afhankelijk van de financiële positie van de corporatie en lokale afwegingen kan daarbij besloten worden om de plaatsing van zonnepanelen niet door te berekenen aan de huurders. Ik zie geen reden om actief te gaan sturen op de afspraken die hierover lokaal gemaakt worden.
Hoeveel sociale huurwoningen in ons land, graag uitgesplitst naar rijtjeshuizen, flats en appartementencomplexen, hebben zonnepanelen op het dak, en hoeveel daarvan hebben geen huurverhoging, energieprestatievergoeding of verhoogde servicekosten gekregen?
Op basis van de meest recente cijfers van Aedes3, blijkt dat er 67.900 corporatiewoningen in 2017 voorzien waren van zonnepanelen. Er is echter geen specificatie beschikbaar naar het type woning.
Klopt het dat met de reserves, die in de commerciële (niet-Daeb) tak van woningcorporaties zitten, er meer dan een miljoen huurwoningen van gratis zonnepanelen zijn te voorzien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op lokaal niveau in het overleg tussen corporaties, gemeenten en huurdersorganisaties dient een afweging gemaakt te worden tussen de bestedingsmogelijkheden van de financiële ruimte bij corporaties. Dit gaat bijvoorbeeld ook om verdere verduurzaming van de corporatievoorraad, nieuwbouw van DAEB en niet-DAEB-huurwoningen en huurmatiging. In hoeverre daar prioriteit wordt gelegd bij het plaatsen van zonnepanelen, is aan deze lokale partijen.
In de Staat van de Volkshuisvesting is dit jaar voor het eerst de indicatieve bestedingsruimte woningcorporaties voor de niet-DAEB opgenomen. Hieruit blijkt dat er vanuit de niet-DAEB maximaal € 4 miljard naar DAEB overgeheveld kan worden. Hiermee zouden op circa 1 miljoen huurwoningen zonnepanelen kunnen worden geplaatst, indien de kosten per woning beperkt blijven tot € 4.000 per woning.
Bij deze inschatting is echter geen rekening gehouden met het feit dat de risicobereidheid van de achtervangers van het borgingsstelsel grenzen stelt. Als uitgangspunt voor de risicobereidheid hanteren de achtervangers van het WSW (gemeenten en Rijk) dat het WSW onder «normale» omstandigheden maximaal één keer in de honderd jaar (99% zekerheid) een beroep doet op de achtervangers. Dat betekent dat er in werkelijkheid een lagere bestedingsruimte is op sectorniveau dan de optelling van de IBW per corporatie.
Waarom mogen de kosten van zonnepanelen doorgerekend worden in zowel de huurprijs als de servicekosten? Bent u bereid ervoor te zorgen dat zonnepanelen niet langer doorberekend mogen worden in de servicekosten, zodat een huurder er niet op achteruit gaat in woonlasten?3
De installatiewijze en de plaats van de zonnepanelen bepalen of de kosten daarvan kunnen worden doorberekend via de huurprijs of via de servicekosten. Zo kunnen zonnepanelen worden doorberekend in de servicekosten op het moment dat zij niet zijn aan te merken als onroerende aanhorigheid bij de woning. Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij zonnepanelen die zodanig zijn geïnstalleerd dat zij eenvoudig zijn te verwijderen of bij zonnepanelen die niet op of aan de woning zijn aangebracht maar wel elektra leveren aan de huurder.
Een verhuurder is bij de plaatsing van zonnepanelen gebonden aan verschillende wettelijke regels. Een verhuurder kan geen zonnepanelen plaatsen op een woning zonder instemming van de zittende huurder. Bij een complex wordt een voorstel van de verhuurder tot plaatsing van zonnepanelen als redelijk beschouwd indien 70% of meer van de huurders daarmee heeft ingestemd. Deze 70% instemming geldt ook als er sprake is van doorberekening in de servicekosten en het gaat om zonnepanelen die slechts aan een aantal huurders gezamenlijk kunnen worden geleverd. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om zonnepanelen voor de elektra van gemeenschappelijke ruimten in een flat. Voorts geldt dat een verhuurder verplicht is om met zijn huurdersorganisaties regelmatig overleg te voeren over het huur-, onderhouds- en servicekostenbeleid. Dit betekent dat een verhuurder ook zijn beleid inzake het plaatsen van zonnepanelen met zijn huurdersorganisaties zal bespreken. Gelet op deze wettelijke regels acht ik dat huurders voldoende waarborgen hebben als een verhuurder zonnepanelen wil plaatsen.
Het bericht dat energiebedrijven met miljardenclaims klimaatbeleid tegenhouden |
|
Mahir Alkaya , Sandra Beckerman |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De dreiging van het Energy Charter Treaty: miljardenclaims remmen klimaatbeleid»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat multinationals met miljardenclaims democratisch tot stand gekomen klimaatbeleid proberen te torpederen?
Het Energiehandvestverdrag stelt regels ten aanzien van alle aspecten van handel in energie, zoals de doorvoer, investeringen en investeringsbescherming. Op basis van de afspraken over investeringsbescherming kunnen investeerders uit landen die partij zijn bij het Energiehandvestverdrag een procedure starten tegen een andere staat die partij is bij het Energiehandvestverdrag wanneer zij schade lijden door onrechtmatig handelen van deze staat. Het is aan de investeerder om dit aan te tonen. Het verdrag biedt investeerders daarmee minimale rechtsbescherming in het buitenland. Recent is het Energiehandvestverdrag met name gebruikt door investeerders die opkomen tegen maatregelen van overheden om subsidies voor hernieuwbare elektriciteit energie in te trekken.
Hoe oordeelt u over de uitspraak in het artikel dat de lopende claims tezamen een hoger bedrag vormen dan geheel Afrika nodig heeft om aan de klimaatdoelen van het Akkoord van Parijs te kunnen voldoen? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling?
Op dit moment is geen enkel Afrikaans land lid van het Energiehandvestverdrag. Daarnaast betekent het feit dat een investeerder een claim heeft ingediend nog niet dat deze claim zal worden toegewezen. Het kabinet ziet dan ook geen link tussen het bereiken van de klimaatdoelen van het Akkoord van Parijs door Afrikaanse landen en de hoogte van lopende claims onder het Energiehandvestverdrag.
Hoe oordeelt u over het feit dat «Nederlandse» claims veelal worden ingediend door brievenbusfirma’s, waardoor Nederland op deze wijze een fors deel van de ruim 35 miljard euro aan schadeclaims faciliteert?
Het kabinet vindt het onwenselijk dat in Nederland gevestigde brievenbusfirma’s via Nederland gebruik maken van het Energiehandvestverdrag. Het Secretariaat van het Energiehandvestverdrag bereidt een heronderhandeling van het Energiehandvestverdrag voor. Deze onderhandelingen zullen in 2019 van start gaan. Het kabinet zal er daarbij onder meer voor pleiten dat brievenbusfirma’s worden uitgesloten van bescherming onder het Energiehandvestverdrag.
Aan welke claims is Nederland tegemoet gekomen? Welke claims lopen er in Nederland nog?
Er is nog nooit een claim ingediend tegen Nederland onder het Energiehandvestverdrag.
Welke gevolgen kan dit verdrag hebben voor de geplande vermindering van de gaswinning? Kunt u volledig naar waarheid beweren niet gevoelig te zijn voor dreigementen van Shell en Exxon? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals de Kamer gemeld op 29 maart 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 457), wordt de gaswinning uit het Groningenveld op zo kort mogelijke termijn volledig beëindigd. Inmiddels is er een Akkoord op Hoofdlijnen gesloten met Shell en ExxonMobil. Hierover is uw Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 394). Dit Akkoord is een gebalanceerd pakket aan afspraken waarin is overeengekomen dat Shell en ExxonMobil geen claim zullen indienen voor het gas dat niet gewonnen wordt. Het Energiehandvestverdrag heeft geen gevolgen voor de vermindering van de gaswinning.
Wat betekenen deze claims voor de haalbaarheid van internationaal klimaatbeleid en de doelen van het Akkoord van Parijs?
Het kabinet heeft in het Regeerakkoord een ambitieuze klimaat- en energieagenda geformuleerd en zal daar uitvoering aan geven. De afspraken in het Energiehandvestverdrag staan hieraan niet in de weg. Integendeel, Nederland is partij bij het Protocol bij het Energiehandvestverdrag betreffende energie-efficiëntie en daarmee verband houdende milieuaspecten, waarin staten juist aangemoedigd worden op een efficiënte en duurzame manier met energievoorziening om te gaan.
Bent u bereid in internationaal overleg te pleiten voor het uitzonderen van milieu en klimaatbeleid in het Energy Charter Treaty? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Secretariaat van het Energiehandvestverdrag bereidt de heronderhandeling van het Energiehandvestverdrag voor. Deze onderhandelingen zullen in 2019 van start gaan. Het kabinet zal daarin pleiten voor het expliciet opnemen van een bepaling die het recht van overheden om te reguleren in het publiek belang garandeert, ook voor het milieu en klimaatbeleid. Het kabinet is er geen voorstander van om milieu en klimaatbeleid volledig uit te zonderen van de bescherming van het Energiehandvestverdrag. Ook overheidsmaatregelen die ten goede komen aan het milieu of klimaat kunnen investeerders namelijk op onrechtmatige wijze schade toebrengen.
Het bericht ‘Ruim 600 euro ‘afsluitboete’ voor huiseigenaar die gasloos gaat wonen, dat mag dus niet’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u als antwoord op de vraag welke consequenties u verbindt aan de bindende uitspraak van de Geschillencommissie Energie, aangaf dat er geen generieke werking uitgaat van deze uitspraak?1 Klopt het dat Liander, de in dit geval verantwoordelijke netbeheerder, in het complete dossier van ruim 100 pagina’s in een verweerschrift en een dupliek uitgebreid heeft geprobeerd aannemelijk te maken dat het volledig weghalen van de gasaansluiting en meetinrichting de enige mogelijkheid is om de veiligheid van het gastransportnet te waarborgen? Zo ja, deelt u de overtuiging dat in een zodanig uitgebreid dossier de belangrijkste argumenten al aangehaald zullen zijn en derhalve in vergelijkbare casussen de geschillencommissie of de rechter niet anders zal oordelen?
De Geschillencommissie Energie heeft in deze casus geoordeeld dat door de betreffende netbeheerder onvoldoende aannemelijk gemaakt is dat het volledig weghalen van de aansluiting en meetinrichting de enige mogelijkheid is om de veiligheid te kunnen waarborgen. Het is niet mogelijk te preluderen op de vraag of een ander orgaan dan de Geschillencommissie precies zo zal oordelen dan wel of in een andere casus nieuwe argumenten naar voren komen.
Deelt u de overtuiging dat het een onwenselijke situatie is als ieder die dienst Aansluit- en Transportovereenkomst (ATO) voor gas volgens de regels opzegt naar de geschillencommissie of rechter moet om de door netbeheerders als Liander opgelegde verplichting tot het in opdracht laten weghalen van de aansluiting en meetinrichting en de daarvoor gepresenteerde rekening te bevechten, waarbij voor iedere specifieke casus een uitgebreid dossier opgesteld zal moeten worden door de verantwoordelijke netbeheerder om aannemelijk te maken dat het volledig weghalen van de gasaansluiting en meetinrichting de enige mogelijkheid is om de veiligheid van het gastransportnet te waarborgen? Zo ja, op welke termijn verwacht u een generieke oplossing voor de huidige drempel tot opzegging van de ATO voor gas? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de veronderstelling in de vraag dat het niet wenselijk is dat iedere aangeslotene die van het gas wenst te gaan nu een eigen zaak aanhangig maakt. Daarom heb ik de netbeheerders ook gevraagd mij spoedig te informeren over de noodzaak om altijd de aansluiting te verwijderen en om nader te bezien of goedkopere oplossingen daadwerkelijk verantwoord zijn. Dit onderwerp wordt ook besproken in het kader van het Klimaatakkoord.
Herinnert u zich dat u in het antwoord op vraag 3 (Deelt u het oordeel van de Geschillencommissie dat verzegeling geen veiligheidsrisico’s oplevert?) stelde dat «de netbeheerders eerder hebben aangegeven dat het zogenaamde verzegelen onvoldoende waarborgen biedt dat de veiligheid op de lange termijn gewaarborgd is»?2 Bent u bekend met het feit dat netbeheerders Stedin3 en Enexis4 de gasaansluiting wel voor onbepaalde tijd verzegelen, in het geval van Stedin kosteloos? Deelt u de mening dat hieruit blijkt dat deze netbeheerders verzegeling van de gasaansluiting voor onbepaalde tijd weldegelijk een voldoende waarborging vinden van de veiligheid op de lange termijn?
De netbeheerders hebben eerder aangegeven dat het zogenaamde verzegelen onvoldoende waarborgen biedt dat de veiligheid op de lange termijn geborgd is. De netbeheerder is conform artikel 10 van de Gaswet verantwoordelijk voor de veiligheid van het gastransportnet. Navraag bij de netbeheerders leert mij dat de netbeheerders inderdaad op verzoek verzegelen, maar niet als structurele maatregel. Er is bij verzegeling altijd sprake van een tijdelijke situatie met in beginsel zicht op hervatting van de dienstverlening.
Klopt het dat uit het Bindend Advies van de geschillencommissie5 blijkt dat de afnemer niet automatisch opdracht geeft, noch verplicht is om opdracht te geven, tot wegneming van de gasaansluiting en meetinrichting bij het opzeggen van de ATO volgens de Algemene Voorwaarden, ongeacht of wegneming al dan niet noodzakelijk is vanuit het oogpunt van veiligheid? Zo nee, waarom niet?
De Geschillencommissie toetst in deze casus slechts of de noodzakelijkheid van het wegnemen van de aansluiting voldoende is onderbouwd door de netbeheerder. Over de vraag welke vorm een eventuele opdracht tot het weghalen van de aansluiting zou moeten hebben, laat de Geschillencommissie zich niet uit.
Klopt het dat de afnemer juridisch gezien geen verplichting heeft tot betaling van kosten bij opzegging of het nu verzegeling van de aansluiting of het wegnemen van de aansluiting en meetinrichting betreft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om met de netbeheerders in gesprek te gaan over het afschaffen van deze kosten?
De Geschillencommissie heeft in deze casus geoordeeld dat de met de opzegging verbonden redelijke kosten voor zover die voortvloeien uit de werkzaamheden die proportioneel van aard zijn, in rekening mogen worden gebracht bij de afnemer.
Binnen de regulering van de netbeheerder, zoals weergegeven in de Tarievencode Gas, geldt dat handelingen door de netbeheerder, die het gevolg zijn van de beëindiging van de aansluitovereenkomst, doorberekend worden aan de afnemer. Dit is het gevolg van het uitgangspunt van kostenoriëntatie dat een beginsel is in de Gaswet, als ook de Elektriciteitswet 1998. Dit algemene uitgangspunt geldt dus ook voor extra verzoeken van afnemers.
Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2.
Bent u voornemens om afsluiting van het gas van gehele wijken ineens te stimuleren? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit is onderdeel van de besprekingen in het kader van het Klimaatakkoord.
Het bericht 'Bestaand aardgasnet kan 30 % waterstof aan' |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bestaand aardgasnet kan 30% waterstof aan»?1
Ja.
Bent u van mening dat bijmenging van aardgas met waterstof kan bijdragen om de afhankelijkheid van het Gronings gas te verminderen?
Voor de veiligheid bij transport, opslag en gebruik van aardgas is er in de ministeriële regeling Gaskwaliteit een maximum waterstofgehalte toegestaan: 0,5% in regionale distributienetten en 0,02% in de (landelijke) transmissienetten. Deze beperkte toegestane hoeveelheden maken duidelijk dat op basis van de huidige regelgeving bijmengen van waterstof geen significante bijdrage kan leveren aan het reduceren van het gebruik van Gronings gas.
De veiligheidsrisico’s liggen bij transport en vooral bij verbruik. Bij verbruik verschilt het risico naar het type verbruik. Zo zit het risico voor huishoudelijke toestellen bij de vlamstabiliteit en voor industriële branders en gasturbines bij het verbrandingsgedrag. Ook zal onderzocht moeten worden wat het inzetten van met waterstof gemengd aardgas als grondstof betekent voor diverse toepassingen. In de praktijk kunnen hogere gehaltes waterstof mogelijk zijn voor bepaalde toestellen. Toestellen zijn echter niet gecertificeerd voor hogere gehaltes.
Volgt u op dit moment experimenten waarbij aardgas (deels) wordt gemengd met waterstof?
Projecten richten zich doorgaans ofwel op gas dat aan de kwaliteitseisen van de aardgastransportnetwerken voldoet, zoals invoeding van groen gas dat een laag gehalte waterstof bevat, ofwel op puur waterstof waarbij geen aardgastransportnetwerken worden gebruikt.
Ik ben bekend met het in het genoemde rapport beschreven project in Ameland (waarvoor overigens nieuwe gastoestellen werden gebruikt). De verwachting is dat, mede in het kader van de aardgasvrije wijken, er de komende jaren op verschillende plaatsen in projecten ervaring zal worden opgedaan met inzet van waterstof in de gebouwde omgeving. Daarnaast zijn er projecten met bijmenging van waterstof in o.a. Frankrijk en Duitsland.
Op welke termijn verwacht u dat waterstof daadwerkelijk in de praktijk zal worden gebruikt om de afhankelijkheid van fossiele energie te verminderen en/of het gebruik van fossiele energie te vervangen?
Dit zal afhankelijk zijn van wanneer groene waterstof grootschalig beschikbaar is en van hoe de markt voor waterstof zich gaat ontwikkelen. De huidige verwachting is dat grootschalige toepassing niet voor 2030 zal plaatsvinden. De grootschalige toepassing, als grondstof en brandstof, wordt vooral voorzien in de industrie. Op korte termijn kan waterstof al ingezet worden in de mobiliteit en zal er ervaring worden opgedaan met toepassingen in de gebouwde omgeving. Waterstof kan, in combinatie met grootschalige opslag, ook gebruikt worden in gascentrales, gezien de blijvende behoefte in de elektriciteitssector aan regelbaar vermogen. De komende jaren zullen moeten worden gebruikt voor de opschaling en kostenreductie van elektrolyse, naast het vergroten van het aandeel van voor elektrolyse benodigde duurzame elektriciteit.
Bent u van mening dat het bijmengen van aardgas met waterstof een realistische oplossing is om CO2-uitstoot te verminderen voor wijken waar het uitbannen van aardgas (op korte termijn) lastig of duur is?
Het is een technisch haalbare mogelijkheid, waarbij echter met een aantal aspecten rekening gehouden moet worden. Allereerst moeten alle gebruikers het mengsel veilig kunnen gebruiken. Dit vergt dat alle bestaande toestellen opnieuw gecertificeerd moeten worden voor de gehanteerde waterstofgehaltes, of dat toestellen moeten worden vervangen. Daarnaast dient het bijmengen van waterstof plaats te vinden op een locatie in de aardgastransportnetwerken waarbij het verzekerd is dat het aardgas-waterstofmengsel alleen bij gebruikers terecht komt die veilig dit mengsel kunnen gebruiken.
Het bijmengen van waterstof in aardgas zal alleen de uitstoot van CO2 verminderen als de waterstof geproduceerd is door gebruik te maken van duurzame energie of uit fossiele energie gecombineerd met het afvangen en opslaan van CO2.
Heeft u inzicht in de kosten van het bijmengen van aardgas met waterstof? Zo ja, wat zijn deze kosten? Zo nee, hoe kunnen deze kosten worden achterhaald?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 3 richten projecten en onderzoeken zich niet vaak op het bijmengen van waterstof in aardgas. Ik heb momenteel geen inzicht in de kosten. Partijen in de energiesector kunnen een business-case ontwikkelen om de kosten in kaart te brengen.
Is het mogelijk om hoogcalorisch aardgas met zowel stikstof als waterstof te vermengen opdat dit type gas kan worden gebruikt voor Nederlandse huishoudens?
Dit is mogelijk. Voor de uitvoerbaarheid hiervan gelden echter dezelfde aspecten als genoemd in het antwoord op vraag 5. Naast huishoudens zijn er andere verbruikers die laagcalorisch gas gebruiken in kantoren en fabrieken. Het is dus noodzakelijk dat alle klanten, die het met waterstof gemengde aardgas ontvangen, dit ook veilig kunnen verbruiken. Dit is momenteel niet het geval, zoals beschreven in het antwoord op vraag 2.
Het budgetrecht van de Kamer ten aanzien van een nieuwe deal met Shell en Exxon |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u schriftelijk uiteenzetten waarom het kabinet weigert het parlement vooraf te laten instemmen met het Akkoord op Hoofdlijnen met Shell en Exxon, conform de tijdens het debat over de gaswinning Groningen op 7 juni 2018 ingediende de motie-Nijboer c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 490)?
Het van te voren openbaar maken van een concept akkoord zet grote en onnodige spanning op het proces om met Shell en Exxon te komen tot een overeenkomst, omdat een dergelijk akkoord bedrijfsvertrouwelijke informatie bevat. Het risico dat er dan helemaal geen akkoord tot stand komt, ligt daarbij op de loer. Dat is niet in het belang van de regio en Nederland als geheel.
Daarnaast bepaalt artikel 4.6 van de Comptabiliteitswet 2016 dat een Minister namens de Staat overeenkomsten mag aangaan zonder dat hiervoor het parlement vooraf hoeft te worden geraadpleegd. Op basis van deze bevoegdheid is het de Staat die overeenkomsten met private partijen afsluit, waarbij de Tweede Kamer het kabinet hierop aan de hand van het parlementaire budgetrecht kan controleren. Het resultaat van de onderhandelingen valt niet onder de voorhang van de Comptabiliteitswet 2016. Het parlement stelt begrotingen vast en geeft daarmee vooraf goedkeuring (autorisatie) voor uitgavenmaxima. Om die redenen zal het kabinet de Tweede Kamer terstond informeren op het moment dat een akkoord op hoofdlijnen is afgesloten. Vervolgens kunnen we daarover met elkaar in gesprek gaan.
Gelet op het voorgaande is het kabinet niet voornemens de Tweede Kamer vooraf te laten instemmen met een akkoord op hoofdlijnen met Shell en Exxon.
Hoe verhoudt het budgetrecht van de Kamer zich tot de bevoegdheid van de Minister dan wel het kabinet om met Shell en Exxon langdurige en vergaande afspraken te maken over de verdeling van de opbrengsten van gaswinning, de schadeloosstelling van Groningers, de kosten van de versterkingsoperatie en de compensatie voor waardedaling?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u dan wel het kabinet bevoegd afspraken te maken over aansprakelijkheid op de genoemde terreinen en financiële arrangementen af te spreken zonder daarvoor vooraf instemming van het parlement te krijgen dan wel achteraf parlementaire instemming te verwerven?
Zie antwoord vraag 1.
Kunnen juridisch bindende afspraken worden gemaakt met Shell en Exxon zonder dat het parlement het laatste woord heeft?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de kaders binnen onze parlementaire democratie waarbinnen het kabinet bindende afspraken kan maken met private partijen, zonder deze vooraf aan het parlement voor te leggen dan wel te maken onder voorbehoud van parlementaire instemming?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u zich ervan bewust dat met de afspraken in het op handen zijnde Akkoord op Hoofdlijnen vele tientallen miljarden zijn gemoeid, daarmee grote publieke belangen in het geding zijn en dergelijke afspraken dus niet als voldongen feit aan het parlement kunnen worden voorgelegd?
Ja.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de stemmingen over de motie Nijboer c.s. op dinsdag 12 juni 2018?
Het vertrek van de NCG |
|
Rob Jetten (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Agnes Mulder (CDA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Wat was de opgave van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) en hoeveel woningen zijn concreet aangepakt?
De NCG is belast met het bevorderen van de totstandkoming en uitvoering van het Programma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen (MJP) en doet hiervoor jaarlijks een voorstel, dat door de Minister van Economische Zaken en Klimaat wordt vastgesteld. In het Meerjarenprogramma 2017–2021 (bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 321) is de ambitie bepaald om in vijf jaar 22.000 woningen en 1.500 overige gebouwen te inspecteren – en waar nodig vervolgens binnen 5 jaar te versterken – wat neerkomt op 5.000 woningen en 300 overige gebouwen per jaar. In de meest recente kwartaalrapportage van de NCG (Kamerstuk 33 529, nr. 467) is aangegeven dat er sinds 2016 tot en met het eerste kwartaal van 2018 7.989 adressen zijn geïnspecteerd en 3.055 versterkingsadviezen zijn opgesteld. Uit de versterkingsadviezen blijkt dat in alle gevallen vergaande versterking nodig is om aan de norm 10-5 conform de NPR 2015 te voldoen. Zoals weergegeven in de kwartaalrapportage zijn er tot en met het eerste kwartaal van 2018 in totaal (zowel binnen als buiten de gebiedsgerichte aanpak van de NCG) 672 adressen versterkt, waarvan 86 in 2017 en 30 in het eerste kwartaal van 2018.
Ik wil hier graag nogmaals benadrukken dat het Rijk, de provincie Groningen en de betrokken gemeenten, steeds samen bestuurlijk verantwoordelijk zijn geweest voor dit programma. Dat de implementatie van het versterkingsprogramma moeizamer bleek dan vooraf werd ingeschat – dat er successen, maar zeker ook tegenvallers moesten worden gemeld – is niet terug te voeren op de NCG, maar valt allereerst onder de verantwoordelijkheid van de betrokken bestuursorganen.
In hoeverre heeft de NCG nog een rol bij schadeafhandeling en complexe schades met de inwerkingtreding van het nieuwe schadeprotocol?
Met het Besluit Mijnbouwschade Groningen van 31 januari 2018 en het instellen van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) per 19 maart 2018 is de afhandeling van schademeldingen als gevolg van bodembeweging door gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag bij Norg in het publieke domein belegd. Alle schademeldingen die na 31 maart 2017 zijn geregistreerd worden nu door de TCMG afgehandeld. De TCMG oormerkt schademeldingen daarbij niet als complex of niet-complex. Met een wetsvoorstel dat ik nu voorbereid wordt de tijdelijke constructie van een definitieve grondslag voorzien. Vanwege deze ontwikkelingen heeft de NCG geen rol meer in de schadeafhandeling. Het instellingsbesluit van de NCG is hierop aangepast en op 4 mei jl. in de Staatscourant geplaatst (Jaargang 2018, nr. 25 938).
In hoeverre heeft de NCG nog een rol bij versterking wanneer dat onafhankelijk wordt belegd?
Zoals inmiddels de schadeafhandeling onafhankelijk van de NAM is ingericht, wil ik dit ook regelen voor de versterkingsoperatie. Voor de schadeafhandeling is een manier gevonden waarbij de beoordeling van schademeldingen onafhankelijk plaatsvindt van alle partijen die daar bij betrokken zijn: besluiten over individuele schadeverzoeken van bewoners worden nu genomen door een speciaal daarvoor ingerichte tijdelijke commissie met onafhankelijk benoemde leden. NAM heeft hier geen invloed op. Een vergelijkbare onafhankelijkheid wil ik organiseren voor besluiten over versterken. Voor de precieze organisatie daarvan wil ik het advies van de Mijnraad afwachten, omdat daarmee duidelijk zal worden wat de omvang en het karakter van de versterkingsoperatie zal zijn. Met de bestuurders in de regio heb ik afgesproken dat we snel na 1 juli a.s. verder in gesprek zullen gaan over de vorm van aansturing die hierbij past. Intussen worden alle lopende versterkingswerkzaamheden uitgevoerd, onder regie van de NCG.
Hoe zorgt u ervoor dat de versterkingsopgave onafhankelijk wordt van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM)?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoeveel middelen zijn besteed aan de NCG, zijn organisatie en het uitvoeren van zijn taken? Hoeveel van de middelen zijn direct terecht gekomen bij inwoners voor compensatie en versterking?
In het overzicht in de bijlage1 zijn de bestedingen tot eind 2017 weergeven van de Rijksmiddelen die beschikbaar zijn gesteld voor de uitvoering van het Meerjarenprogramma Nationaal Coördinator Groningen, beleidsartikel 5. In de tabel zijn de kosten voor het apparaat NCG, werkbudget en subsidiemaatregelen opgenomen. Van de € 432,4 miljoen beschikbaar gestelde middelen is tot en met het laatste kwartaal van 2017 € 160,6 miljoen uitgegeven.
Het begrotingsartikel voor het meerjarenprogramma NCG kent voor het grootste deel een 100% eindejaarsmarge. Dit houdt in dat budget dat in een bepaald jaar niet wordt benut, kan worden meegenomen naar volgende jaren en zo beschikbaar blijft voor de uitvoering van het Meerjarenprogramma. De kosten van zowel de schadeafhandeling als de noodzakelijke versterking zijn voor rekening van NAM. Deze staan los van de hier genoemde middelen.
Op welke termijn verwacht u dat de 2500 woningen met een versterkingsadvies thuis versterkt zijn? Welke capaciteit is daarvoor beschikbaar? Hoe gaat de u ervoor zorgen dat er geen ellenlange wachtlijst ontstaat van de nog te versterken woningen?
Het uitgangspunt is, in lijn met het advies van de Commissie Meijdam, dat een woning binnen vijf jaar nadat is geconstateerd dat deze niet voldoet aan de norm versterkt moet zijn. Niet alle woningen zijn gelijktijdig beoordeeld, maar van het merendeel hiervan is in december 2016 of eerder vastgesteld dat deze op basis van de NPR 2015 niet voldoen aan de norm. Dat betekent dat deze woningen voor december 2021 moeten zijn versterkt. De NCG heeft met een marktconsultatie in december 2017 de beschikbare capaciteit voor inspectie, engineering en de uitvoering van versterkingswerkzaamheden verkend. Daaruit kwam naar voren dat marktpartijen geen onoverkomelijke belemmeringen zien om de versterking van deze woningen binnen de termijn te realiseren.
Tegelijkertijd blijkt uit recente kwartaalrapportages van de NCG dat de realisatie van het inspectie- en engineering-programma en de versterking van woningen achterblijft ten opzichte van de doelstellingen verwoord in het MJP (bijlage bij Kamerstuk 33 529, nrs. 321, 389, 454, 467). Hier komt bij dat op basis van de NPR 2015, in vrijwel alle gevallen ingrijpende versterking of zelfs sloop wordt geadviseerd, wat leidt tot een zeer omvangrijke opgave. Om te voorkomen dat de pijplijn verstopt raakt met woningen die wachten op versterking, of mogelijk onnodige sloop, worden nieuwe versterkingsadviezen eerst getoetst aan het advies van de Mijnraad.
Zijn er voldoende middelen beschikbaar voor de versterking van woningen en wie stelt die middelen ter beschikking?
NAM is als exploitant aansprakelijk voor de kosten voor schade en versterken als gevolg van aardbevingen. Over hoe wordt gegarandeerd dat alle kosten voor schade en de noodzakelijke versterking worden betaald, ben ik in gesprek met aandeelhouders Shell en Exxon.
Kunt u ten aanzien van de knip tussen huizen met een advies thuis en mensen die nog een advies moesten ontvangen toelichten hoe het onderscheid is gemaakt en hoe hierover is gecommuniceerd? Hoever waren die adviezen die in de pijplijn zitten en kunt u ons schetsen hoe die procedure eruitzag op het moment dat u met uw voorgenomen besluit kwam?
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 29 maart jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 457), wil het kabinet geen onomkeerbare stappen zetten in de huidige versterkingsoperatie in afwachting van meer duidelijkheid over de veiligheid. Daar waar bewoners per brief al een voorstel voor maatregelen hebben ontvangen in de vorm van versterkingsadvies zijn er, ook als er nog geen bindende afspraken zijn gemaakt over de uitvoering daarvan, mijns inziens dusdanig concrete verwachtingen geschapen dat deze mensen moeten kunnen rekenen op de uitvoering van de versterking volgens dat advies.
Ten aanzien van de overige woningen in de huidige werkvoorraad geldt dat het merendeel is geïnspecteerd en deels geëngineerd op basis van de NPR 2015, waarbij werd uitgegaan van een voortdurende gaswinning op een niveau hoger dan dat van vandaag. De uitkomsten van de berekeningen leiden tot zeer ingrijpende versterkingsadviezen. Bij definitieve besluiten over de versterking van deze woningen wil ik dan ook het advies van de Mijnraad kunnen betrekken. Voor een deel van deze woningen (1.588) zijn versterkingsadviezen opgesteld. Aan deze bewoners is op basis van de eerste sterkteberekeningen in januari gecommuniceerd dat hun woning niet voldoet aan de NPR en daarom bouwkundig versterkt moet worden, maar dat nog onderzocht wordt welke maatregelen nodig zijn. Daarbij is toegezegd dat zij in april 2018 opnieuw informatie zouden ontvangen. Naar aanleiding van bestuurlijk overleg dat plaatsvond op 23 april jl., zijn op 26 april alle bewoners geïnformeerd over de stand van zaken en de betekenis daarvan voor hun situatie.
Hoe zorgt u dat de inwoners van Groningen net zo veilig zijn als in de rest van Nederland, dus uitgaande van een risico van 10–5?
Ik vind het van groot belang dat de veiligheidsnorm voor gebouwen in het aardbevingsgebied zo snel als mogelijk wordt bereikt. Met het besluit de gaswinning versneld af te bouwen heeft het kabinet expliciet beoogd om de veiligheid daadwerkelijk te kunnen borgen door de oorzaak van de problematiek weg te nemen en daarmee de versterkingsnoodzaak tot haalbaarder proporties terug te brengen. Op basis van het advies van de Mijnraad worden de gevolgen van dit besluit voor de versterkingsoperatie bepaald.
Alle voor de veiligheid noodzakelijke versterking moet hoe dan ook worden uitgevoerd. Dit is nu een wettelijke verplichting van de NAM op basis van de Mijnbouwwet. Met het recent bij uw Kamer ingediende wetsvoorstel (Kamerstukken 34 957) zal ik alle maatregelen nemen die redelijkerwijs van mij gevergd kunnen worden om te voorkomen dat als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld de veiligheid wordt geschaad.
In hoeverre is de versterkingsopgave een aansprakelijkheidsvraagstuk zoals gesteld door de heer Alders?
Zie antwoord vraag 9.
In hoeverre is de verdere uitvoering van het Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen geborgd?
Het vertrek van de heer Alders mag onder geen beding leiden tot nieuwe onzekerheid over de lopende versterkingswerkzaamheden. Bewoners moeten erop kunnen rekenen dat uitvoering van de lopende versterking doorgaat en daarin speelt de overheidsdienst NCG een belangrijke rol.
Het feit dat de heer Alders zijn functie als NCG beschikbaar heeft gesteld heeft tot veel reacties en aandacht in de media geleid. Ik wil benadrukken dat dit op geen enkele manier negatief mag neerslaan op de inzet van de medewerkers van de overheidsdienst NCG. Zij voeren met veel zorg en aandacht belangrijk werk uit, in een ingewikkelde context en onder gezamenlijke verantwoordelijkheid van de bestuurders van Rijk en regio. Ook voor de medewerkers van de overheidsdienst NCG is het daarom van belang dat er snel duidelijkheid komt.
De heer Alders heeft aangegeven voor een goede afronding te zorgen en beschikbaar te zijn voor een zorgvuldige overdracht. Vanzelfsprekend streef ik ernaar op een zo kort mogelijke termijn en in overleg met de regio duidelijkheid te kunnen geven over het vervolg.
Bent u bereid met de regio om met een gedragen opvolging te komen om de vaart er bij de versterking in te krijgen?
Zie antwoord vraag 11.
Dekking van de verminderde gasopbrengsten |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de weergave van het interview met u in het Financieele Dagblad?1
Ja.
Klopt deze weergave?
Ja.
Klopt het dat het kabinet dekking heeft gevonden voor de 1,1 miljard euro terugloop in aardgasinkomsten (citaat: «Maar het is ook mijn rol om het huishoudboekje kloppend te houden en ook voor 2022 hebben we 1,1 mrd dekking gevonden. Die komt in de miljoenennota 2019 terug»)?
Conform de reguliere systematiek wordt in de Voorjaarsnota de integrale dekking gepresenteerd voor de budgettaire problematiek in het lopende begrotingsjaar, waaronder lagere aardgasbaten dan geraamd bij Startnota als gevolg van het gasbesluit2. De voorgestelde dekking voor latere jaren wordt zoals gebruikelijk met de Kamer gedeeld op Prinsjesdag.
Waaruit bestaat de dekking die het kabinet blijkbaar al heeft gevonden? Op welke posten wordt bezuinigd of welke meevallers worden voorzien?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is de Kamer hierover niet geïnformeerd bij de Voorjaarsnota, waarin het kabinet helderheid geeft over de stand van de begroting en de voorziene mee- en tegenvallers?
In de Voorjaarsnota worden de voorgestelde budgettaire wijzigingen voor het lopende jaar (T) gepresenteerd. De verticale toelichting en de suppletoire begrotingen geven tevens inzicht in de voorlopige meerjarige budgettaire doorwerking van deze besluiten. Voorgestelde wijzigingen in het komende begrotingsjaar (T+1) en de meerjarige doorwerking daarvan worden via de Miljoenennota en de departementale ontwerpbegrotingen met de Kamer gedeeld.
Het onderscheid tussen het lopende uitvoeringsjaar en komende begrotingsjaar hangt samen met de verschillende functies van de begrotingsrapportages. De Voorjaarsnota informeert de Kamer over de lopende begroting, zodat zij deze nog kan bijsturen via het uitoefenen van haar budgetrecht via het goedkeuren of amenderen van de door het kabinet ingediende 1e suppletoire begrotingen 2018. De Miljoenennota 2019 informeert de Kamer vervolgens over de voorgenomen besluitvorming voor het komende begrotingsjaar. De Kamer oefent haar budgetrecht op het komende jaar uit door het goedkeuren of amenderen van de door het kabinet ingediende ontwerpbegrotingen. Het gasbesluit is via deze reguliere systematiek gepresenteerd in de Voorjaarsnota.
Zijn de coalitiepartijen formeel of informeel op de hoogte gesteld van de gevonden dekking? Zo ja, waarom informeert het kabinet 76 Kamerleden wel en 74 Kamerleden niet over deze dekking?
De voorjaarsbesluitvorming, inclusief de dekking van het gasbesluit, heeft plaatsgevonden in de ministerraad. De Kamer is hierover geïnformeerd bij Voorjaarsnota. De Kamer wordt, conform de reguliere systematiek, geïnformeerd over de meerjarige budgettaire doorwerking bij Miljoenennota.
Hoe verhoudt de stelling dat het kabinet dekking heeft gevonden zich tot de grondwettelijk vastgelegde informatiepositie van de Kamer, in het bijzonder de actieve informatieplicht? Kunt u deze vraag ook zeker beantwoorden in het licht van aanhoudende vragen, zoals tijdens het Verantwoordingsdebat op 23 mei 2018, om hierover openheid en duidelijkheid te geven?
Zoals gebruikelijk wordt de Kamer op Prinsjesdag geïnformeerd over de budgettaire voorstellen voor het komende begrotingsjaar, inclusief de meerjarige budgettaire doorwerking hiervan. De Kamer kan hierop vervolgens haar budgetrecht uitoefenen middels het goedkeuren of amenderen van de ingediende ontwerpbegrotingen. Over wijzigingen op de lopende begroting 2018 en de meerjarige doorwerking daarvan is de Kamer, conform de comptabiliteitswet, geïnformeerd middels de Voorjaarsnota 2018.
Als die duidelijkheid er is, waarom geeft u deze dan niet direct aan de gehele Kamer en moet de Kamer en de samenleving tot Prinsjesdag wachten?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid alsnog en onmiddellijk aan de gehele Kamer en de samenleving duidelijk te maken hoe de 1,1 miljard euro wordt gedekt?
Zoals gebruikelijk wordt de meerjarige budgettaire dekking van het gasbesluit op Prinsjesdag via de Miljoenennota en de bijbehorende departementale ontwerpbegrotingen gecommuniceerd.
Het stroomnetwerk rond Haarlemmermeer |
|
Remco Dijkstra (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Stroom rond Haarlemmermeer is op»?1
Ja
Kunt u toelichten hoe het mogelijk is dat de beheerder van het stroomnetwerk hier niet op voorbereid was?
Voor het antwoord op vragen 2 tot en met 5 verwijs ik u naar mijn antwoorden op vragen 5, 6, 7, 8 en 9 van het lid Van der Lee (GroenLinks) over de risico's die de overbelasting van de elektriciteitsvoorziening brengt voor de digitale koppositie van Nederland (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 2255)2.
Welke maatregelen kunnen worden genomen om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze kan er versnelling gebracht worden in de procedures rond de bouw van een elektriciteitsstation zodat het proces aansluit aan de vraag?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat door de groei van de economie de vraag naar elektriciteit door nieuwe bedrijven in hoog tempo groeit in deze regio? Zo ja, op welke wijze wordt in deze regio aan de uitbreiding van het elektriciteitsnet gewerkt? Wie heeft daarin welke verantwoordelijkheid?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat het risico op capaciteitsproblemen ook in andere gebieden en regio’s? Zo ja, welke en hoe wordt daarop geanticipeerd? Zo nee, welke analyse onderbouwt deze conclusie?
De landelijke netbeheerder TenneT onderzoekt periodiek de leveringszekerheid op regionaal en nationaal niveau en publiceert de uitkomsten jaarlijks in het Rapport Monitoring Leveringszekerheid. De meest recente uitkomsten laten geen (dreigend) tekort aan elektriciteit zien. Wel is het zo dat bijvoorbeeld grootschalige productie van elektriciteit uit wind op land of zonneparken vaak plaatsvindt in dunbevolkte gebieden zoals Friesland, de Flevopolder of de kop van Noord-Holland. De toename van de productie van duurzame energie in deze regio’s is dermate groot en snel dat de historische netconfiguratie hier vaak niet op is toegerust. In die gevallen vinden grootschalige netuitbreidingen plaats om deze ontwikkelingen te faciliteren. Op andere plaatsen is wel rekening gehouden met de komst van grootschalige duurzame energie en is daarvoor al op voorhand een netverzwaring uitgevoerd, bijvoorbeeld in de Flevopolder. Om netbeheerders nog sneller in staat te stellen tijdig in te spelen op de toenemende vraag naar netcapaciteit zet ik bij de onderhandelingen over het Klimaatakkoord in op goede afspraken over ruimtelijke regie op decentraal niveau.
Deelt u de mening dat leveringszekerheid te allen tijde gewaarborgd dient te zijn?
Ja, dit is één van de uitgangspunten van mijn beleid.
Kan het zo zijn dat Nederland door de energietransitie vaker problemen rondom leveringszekerheid van stroom zal ervaren? Zo ja, hoe kan dit worden voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij voorstellen dat de energietransitie leidt tot een situatie waarin in incidentele gevallen niet direct in alle gevraagde aansluitcapaciteit kan worden voorzien. Dit heeft echter geen gevolgen voor de leveringszekerheid aan bestaande aansluitingen.
Met de groei van het aandeel intermitterende bronnen (zon en wind) zal er de komende decennia wel een grotere vraag naar flexibiliteit ontstaan. Deze vraag kan worden ingevuld door middel van vraagsturing, opslag in bijvoorbeeld accu’s en gebruik van interconnectiecapaciteit. Daarnaast zal ook de ontwikkeling van opslag- en bufffercapaciteit in de vorm van moleculen belangrijk worden. Dit is overigens een vraagstuk dat nadrukkelijk de aandacht krijgt in de gesprekken om te komen tot een Klimaatakkoord.
Kan de Minister, zoals het artikel stelt, onderschrijven dat er geen oorzakelijk verband bestaat tussen de huidige capaciteitsproblemen en de stroomstoring op Schiphol van 29 april 2018?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3 van het lid Van der Lee (GroenLinks) over de risico's die de overbelasting van de elektriciteitsvoorziening brengt voor de digitale koppositie van Nederland (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 2255).
Kan het feit dat er capaciteitsproblemen zijn gevolgen hebben voor de veiligheid van Schiphol? Zo ja, hoe kan dat worden voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Momenteel onderzoekt Schiphol waarom de stroomvoorziening 29 april jl. op de luchthaven is beïnvloed door de stroomstoring in Amsterdam Zuid-Oost. Daartoe heeft Schiphol TNO als onafhankelijk partij aangesteld om onderzoek te doen naar de toedracht van de verstoring van de elektra en IT-infrastructuur en de bijbehorende beheersmaatregelen van Schiphol. Na publicatie van een tussenrapportage in juni, worden de definitieve uitkomsten naar verwachting over ruim twee maanden bekend. Ik ga niet in op oorzaken en gevolgen vooruitlopend op de definitieve uitkomsten van dit onderzoek.
In hoeverre is de luchthaven Schiphol in staat zelf voldoende alternatieven voorhanden te hebben om te voorkomen dat de operatie in de soep loopt bij een stroomstoring? Wanneer valt het rapport over de recente stroomstoring met daarin de oorzaak en eventuele maatregelen om dit te voorkomen te verwachten?
Zie antwoord vraag 10.
Is er een oorzakelijk verband tussen hetgeen in dit artikel wordt beschreven en de vele recente stroomstoringen in en rond Amsterdam? Indien dat er niet is, hoe zijn deze stroomstoringen dan te verklaren?
Nee. De stroomstoringen in en rond Amsterdam zijn niet gerelateerd aan enig capaciteitstekort. De storingen vanaf 2015 hebben plaatsgevonden op verschillende locaties, op verschillende spanningsniveaus en bij zowel netbeheerder TenneT als netbeheerder Liander. De oorzaken zijn divers van aard.
Het rapport ‘Duurzame en betaalbare energie in Caribisch Nederland’ |
|
Antje Diertens (D66), Rob Jetten (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u schetsen welke resultaten zijn geboekt voor de verduurzaming van de energievoorziening in Caribisch Nederland naar aanleiding van het rapport «Duurzame en betaalbare energie in Caribisch Nederland»?1 2 Wat is momenteel het aandeel van duurzame energie in de energievoorziening en welke doelstellingen zijn er gesteld voor de komende jaren? Deelt u de mening dat een duurzame energievoorziening in Caribisch Nederland van groot belang is?
Een duurzame energievoorziening is van groot belang in Caribisch Nederland, evenals veiligheid, leveringszekerheid en betaalbaarheid. In het navolgende worden eilandsgewijs de resultaten, de gezette stappen en daarmee het huidige aandeel van duurzame energie, behandeld en vervolgens worden de doelstellingen, voorgenomen acties met tijdspad en aandeel van duurzame energie behandeld. Hiermee ga ik ook in op de acties genoemd in het rapport «Duurzame en betaalbare energie in Caribisch Nederland».
Op Saba is in februari 2018 de eerste zonneweide operationeel geworden die in 20% van de elektriciteitsvraag voorziet.
Een tweede zonneweide zal begin 2019 operationeel worden en eveneens in 20% (totaal 40%) van de elektriciteitsvraag voorzien. Het bestuurscollege van Saba heeft in februari 2018 geothermisch onderzoeker Teranov uit Guadeloupe een driejarig exclusief recht gegeven om onderzoek te doen naar geothermie. Het is onzeker of dit succes heeft en kent een zeer lange doorlooptijd vanwege het benodigd onderzoek, proefboringen enzovoorts, maar biedt bij succes de mogelijkheid tot 100% verduurzaming.
Eind 2017 is de tweede fase van de zonneweide in gebruik genomen waardoor 46% van de elektriciteit duurzaam wordt opgewekt. Hiermee is Sint Eustatius koploper in aandeel duurzame elektriciteit in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Dit is technologisch een zeer modern en innovatief project. Door de modernste power electronics is de netstabiliteit hoger dan voorheen. Deze resultaten waren slechts mogelijk door forse subsidies vanuit de rijksoverheid.
Het eilandelijk nutsbedrijf heeft te kennen gegeven voor verdere verduurzaming een voorkeur te hebben voor meer zonneweiden en niet voor windmolens, ondanks de gezamenlijke studies van het bedrijf en mijn ministerie naar windenergie. Deze verandering is ingegeven door de gevolgen van de orkanen Irma en Maria: enerzijds schade aan de windmolens op andere eilanden en anderzijds geen enkele schade aan de zonneweide op Sint Eustatius.
Op Bonaire staan windmolens (11 MW) opgesteld die ongeveer 30% van de eilandelijke elektriciteitsvraag dekken. Dit percentage neemt af door de groei van de elektriciteitsvraag.
Het eilandelijk bedrijf heeft een Integrated Utility Plan opgesteld. Hierin krijgen de leveringszekerheid en betaalbaarheid op dit moment voorrang boven verduurzaming. Hierom wordt op korte termijn extra regelbaar vermogen op goedkopere brandstof geleased of gehuurd. Er bleek geen draagvlak voor Ocean Thermal Energy Conversion (OTEC) op Bonaire te zijn. Hierdoor is de in het rapport «Duurzame en betaalbare energie in Caribisch Nederland» aangekondigde haalbaarheidsstudie niet uitgevoerd. In plaats hiervan kiest Bonaire voor windenergie wat volgens het onderzoeksrapport «Renewable Energy Future for the Dutch Caribbean Islands Bonaire, Sint Eustatius and Saba» (Kamerstuk 34 890, nr. 14) tot een aandeel van 80% de efficiëntste manier van CO2-uitstoot-reductie is. In het Integrated Utility Plan is opgenomen 12 MW aan extra windcapaciteit in het eerste kwartaal van 2021 in bedrijf te hebben. In de jaren daarna wordt 65% duurzame elektriciteit beoogd. Decentrale productie is inmiddels mogelijk waarbij klanten ook elektriciteit kunnen terugleveren aan het net.
Er is overigens al opvolging gegeven aan de voorgestelde actie uit het rapport om de regeling Demonstratie energie-innovatie voor geheel Caribisch Nederland open te stellen (Kamerstuk 30 196, nr. 572).
Kunt u een overzicht geven van de tot nu toe gezette stappen tot de verduurzaming van de energievoorziening van Caribisch Nederland? Kunt u hierbij in ieder geval ingaan op alle concrete acties in het rapport?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een overzicht en tijdspad bieden van de voorgenomen acties tot verduurzaming van de energievoorziening van Caribisch Nederland? Kunt u hierbij duidelijk maken wat de ontwikkeling is van het aandeel duurzame energie?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de te verwachten ontwikkeling van de energieprijs in de transitie naar een duurzame energievoorziening in Caribisch Nederland? Wanneer wordt er voor kleinverbruikers een betaalbaar gebruikerstarief gerealiseerd?
Er is een voor kleinverbruikers betaalbaar tarief in Caribisch Nederland. Betaalbaar betekent echter niet goedkoop. Ter vergelijk: in Europees Nederland wordt energieverbruik door belasting en opslagen ontmoedigd en besparing aangemoedigd. Zoals in het rapport «Duurzame en betaalbare energie in Caribisch Nederland» beschreven heeft een gemiddeld Caribisch Nederlands huishouden een lagere energierekening dan een Europees Nederlands huishouden.
De energieprijs hangt ook af van de wereldwijde olieprijs. De kosten en daarmee elektriciteitstarieven van duurzame alternatieven op oliegeneratoren staan beschreven in het bovengenoemde onderzoeksrapport «Renewable Energy Future for the Dutch Caribbean Islands Bonaire, Sint Eustatius and Saba». Uit dit rapport blijkt dat het afhankelijk is van de olieprijs en de rente op het kapitaal voor de investeringen in welke mate verduurzaming tot lagere kosten en daarmee een lager tarief leidt.
Ziet u ook dat de verduurzaming van de energievoorziening kan leiden tot extra werkgelegenheid in Caribisch Nederland? Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat de verduurzaming van de energievoorziening werkgelegenheid oplevert voor de eilandbewoners?
De productie van duurzame energie is kapitaalintensief, niet arbeidsintensief. De aanleg van windmolens of een zonneweide leidt tot enige tijdelijke extra werkgelegenheid voor eilandbewoners. Een deel van deze arbeid is echter specialistisch werk waarvoor geen personeel op deze kleine eilanden voor handen is. Het plaatsen van zonnepanelen op daken van huishoudens is vergeleken bij de aanleg van windmolens en zonneweiden relatief arbeidsintensief.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de betaalbaarheid van energie voor kleinverbruikers in Caribisch Nederland geborgd blijft, in het geval de verduurzaming van de energievoorziening niet leidt tot een substantiële reductie van de energieprijzen?
Zie antwoord vraag 4.