De gevolgen van de oorlog in Oekraïne voor gaslevering |
|
Joris Thijssen (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Kati Piri (PvdA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Met welke verschillende scenario’s wat betreft bestaande gasleveranties wordt met het oog op de inval van Rusland in Oekraïne op korte en lange termijn rekening gehouden? Kunt u deze scenario’s delen met de Kamer?
Het meest verstrekkende scenario dat tot op heden (o.a. in Entso-G verband) is uitgewerkt is een volledig onderbreking van de gastoevoer uit Rusland naar Europa gedurende de periode vanaf april 2022 tot april 2023.
ENTSO-G heeft een aantal weken terug de Summer Outlook gepresenteerd1. Deze analyse geeft een beeld van hoe het deze zomer er mogelijk uit gaat zien en geeft inzicht in de gevolgen van onderbreking van gasstromen uit Rusland. Entso-G is nu bezig met de ontwikkeling van een year outlook. Dit geeft een beeld voor wanneer er over een periode van 12 maanden geen Russisch gas beschikbaar zou zijn. Zodra er nieuwe analyses van ENTSO-G openbaar zijn, zullen die met de Kamer worden gedeeld.
Houdt u ook rekening met het scenario waarbij gasleveranties uit Rusland op korte termijn worden stopgezet? Wat zou daar het gevolg van zijn?
Zie antwoord vraag 1 wat betreft scenario’s. De consequenties van het wegvallen van Russisch gas op korte termijn zullen verschillen per lidstaat, afhankelijk van het aandeel Russisch gas in het markt en van de mate van interconnectie met omringende landen. Met name lidstaten in Midden- en Oost-Europa kennen een relatief grote afhankelijkheid van Russische import. Door de geïntegreerde gasmarkt zou de optredende schaarste zich verspreiden over de gehele Europese markt in combinatie met prijsstijgingen. Marktpartijen die Russisch gas in hun aankoopportefeuille hebben zullen elders gas moeten inkopen om aan hun verplichtingen te kunnen voldoen, zoals ook onlangs het Nederlandse Gasterra heeft gedaan. Een aantal lidstaten (Litouwen, Estland, Duitsland, Italië, Kroatië, Finland, Oostenrijk, Bulgarije) heeft in de afgelopen maanden al een eerste niveau van gascrisis als bedoeld in de verordening gasleveringszekerheid2 afgekondigd (vroegtijdige waarschuwing). Hiermee treedt het noodplan dat zij ter uitvoering van de verordening gasleveringszekerheid hebben vastgesteld3 in werking, waarin de lidstaten de maatregelen hebben beschreven die zij kunnen toepassen voor de verschillende niveaus van gascrisis. Voor Nederland is dit het Bescherm- en Herstelplan Gas. Het afkondigen van een eerste niveau van gascrisis dient voornamelijk om voldoende inzicht te krijgen in de gasstromen. Bij het wegvallen van Russisch gas zullen naar verwachting meer lidstaten het een niveau van gascrisis afkondigen en zullen naar verwachting verdergaande maatregelen worden ingezet. Bij het afkondigen van een noodsituatie (derde niveau van gascrisis) op regionaal of EU niveau4 zal de Europese Commissie intensiever coördineren om te voorkomen dat maatregelen van lidstaten ten kosten gaan van andere lidstaten.
Welke voorbereidingen treft u voor het scenario waarin import van Russisch gas volledig stopt?
In Kamerbrieven van 14 maart jl. over gasleveringszekerheid komende winter en verder, en van 22 april jl. zijn de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en ik uitgebreid ingegaan op de maatregelen die genomen worden om de levergingszekerheid waar mogelijk te borgen.5
Wat is de reden dat de gasreserves zo beperkt gevuld zijn?
Voor de winter 2022 waren de vulgraden een punt van aandacht. Voor het komende vulseizoen (voor de winter van 2023) neemt het kabinet alle nodige maatregelen om de gasopslagen ruimschoots gevuld te krijgen. In Kamerbrieven van 14 maart jl. over gasleveringszekerheid komende winter en verder en van 22 april jl. zijn de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en ik ingegaan op de Nederlandse gasopslagen en de vulgraden ervan.6
Wat waren de gevolgen geweest van een strenge winter?
De Europese gasopslagen waren in het begin van de winter 2021–2022 met 77% vulgraad relatief gering, maar voldoende, gevuld. De Nederlandse opslagen voor laagcalorisch gas (L-gasopslagen) waren door afspraken in het kader van het Norgakkoord bij aanvang winterseizoen met 81% gevuld en tot en met het einde van de winter voldoende gevuld. ENTSO-G heeft in haar winteroutlook7 berekend dat in een scenario van een koude winter in combinatie met relatief weinig hernieuwbare energieproductie, de gasopslagen aan het eind van de winter relatief leeg zouden zijn. Flexibiliteit bij een eventuele piekvraag in het vroege voorjaar door een koudeperiode zou dan bijvoorbeeld moeten komen van extra import van bijvoorbeeld LNG (+5–10%).
Bent u bekend met het rapport van GasTerra uit 2018, waarin onderzoekers concluderen dat het een «urgente» vraag is of de overheid de komende jaren voldoende gas kan garanderen?1
Ik ben bekend met dit rapport.
Waarom zijn er de afgelopen jaren ondanks deze waarschuwing geen maatregelen genomen om de gasvoorraden op peil te houden?
In Kamerbrieven van 14 maart jl. over gasleveringszekerheid komende winter en verder en van 22 april jl.9 zijn de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en ik ingegaan op de situatie rond de gasopslagen in Nederland. Zie daarnaast ook antwoord op Kamervragen van het lid Thijssen (PvdA) aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over het bericht «Experts: kabinet kan levering gas deze winter niet garanderen»10.
Waarom is de inkoop van gas in Nederland afhankelijk van commerciële partijen die op de zogenaamde «spotmarkt» inkopen, terwijl veel andere landen ervoor zorgen dat voor vele jaren vooruit wordt ingekocht?
Nederland kent, net als andere EU landen, een geliberaliseerde gasmarkt. Deze is ingebed in een Europese markt en gekoppeld aan de mondiale markt via LNG-stromen. De overheid laat leveringszekerheid daarbij niet volledig over aan de markt, maar heeft gerichte wet- en regelgeving waarmee er een heldere systematiek is waarin de verschillende spelers: leveranciers, netbeheerders, toezichthouder en het kabinet ieder hun eigen verantwoordelijkheden hebben. In antwoorden op Kamervragen van Vragen van het lid Thijssen (PvdA) aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en Klimaat over het bericht «Experts: kabinet kan levering gas deze winter niet garanderen» (kenmerk: 22022D1151, 22 maart 2022) heb ik een uitgebreide reflectie gegeven op de inrichting van de Nederlandse gasmarkt in het licht van de huidige ontwikkelingen.
Welke extra maatregelen zijn er genomen om de gasvoorraden op orde te brengen toen het vorige kabinet in 2018 besloot om de gaswinning in Groningen zo snel mogelijk te beëindigen? Kunt u hier een overzicht van geven?
In Kamerbrieven van 14 maart jl. over gasleveringszekerheid komende winter en verder en van 22 april jl.11 zijn de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en ik ingegaan op de situatie rond de gasopslagen in Nederland. Op 27 mei jl. is de subsidieregeling voor het vullen van de gasopslag in Bergermeer van start gegaan. In twee rondes kunnen energiebedrijven steun aanvragen voor de opslagkosten het eventuele verschil tussen de huidige gasprijs en de (mogelijk lagere) gasprijs komende winter12.
Wat is er gedaan met het advies van de Mijnraad, waarin werd gewaarschuwd dat de productie van Gronings gas «niet onomkeerbaar» kon worden afgesloten als leveringszekerheid niet «nadrukkelijker» betrokken zou worden in het gasbeleid?2 Welke consequenties heeft dit nu op de noodzaak om de gaswinning in Groningen zo snel mogelijk af te bouwen?
De gaswinning in Groningen wordt zo snel mogelijk beëindigd vanwege de grote maatschappelijke gevolgen die de gaswinning nog altijd heeft, waaronder veiligheidsrisico’s. Op dit moment zijn er nog elf productielocaties van het Groningenveld in gebruik. Als onderdeel van het vaststellingsbesluit voor het gasjaar 2022–2023, zal de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat besluiten hoeveel van deze elf locaties vanaf 1 oktober 2022 operationeel moeten blijven zodat de leveringszekerheid is geborgd, ook in uitzonderlijke situaties zoals extreme kou of uitval van installaties.
Bent u net als Italië van plan om afspraken te maken met gasleveranciers over de minimale gasreserve? Zo ja, op korte termijn? Zo nee, waarom niet?
Kort samengevat heeft Nederland voor de opslagen in Norg, Grijpskerk en PGI Alkmaar afspraken gemaakt in het Norg-akkoord. Voor de opslag in Bergermeer is een subsidieregeling gestart om de vulling te bevorderen.
Welke andere maatregelen gaat u nemen om de leveringszekerheid van gas in de nabije toekomst beter in het gasbeleid te incorporeren?
In Kamerbrieven van 14 maart jl. over gasleveringszekerheid komende winter en verder en van 22 april jl. zijn de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en ik ingegaan op de korte en lange termijn maatregelen om de afhankelijkheid van aardgas te verminderen en de leveringszekerheid te verbeteren.14
Is het mogelijk om specifieke sectoren of bedrijven in Nederland af te sluiten van het gas als dit nodig is om woningen te blijven verwarmen?
In het Bescherm en Herstelplan- Gas is de mogelijkheid opgenomen om bij een gascrisis via een afschakelplan niet-beschermde gasverbruikers af te schakelen om zo veel mogelijk de leveringszekerheid van beschermde afnemers te borgen. Zie hiertoe ook de Kamerbrief van 14 maart15.
Kunt u schetsen in welke sectoren de meeste kansen liggen om op korte en middellange termijn gasverbruik te reduceren?
Het potentieel hangt af van welke definities en uitgangspunten gehanteerd worden. De jaarlijkse Klimaat en Energieverkenning (KEV) brengt op basis van modellen jaarlijks het verwachte effect van maatregelen in specifieke sectoren in kaart (Kamerstuk 32 813, nr. 901). TNO heeft verder het energiebesparingspotentieel van de bedrijven onder de energiebesparingsplicht (exclusief de uitbreiding van de doelgroep) in kaart gebracht (Kamerstuk 32 813, nr. 863): 22 petajoule (PJ) in de dienstensector en 4 PJ in de industrie. TNO brengt momenteel het rendabel energiebesparingspotentieel per sector in kaart en ik zal uw Kamer na de zomer hierover informeren. Zie hiertoe de Kamerbrief van 14 maart jl.16
Hoeveel gasverbruik denkt u dat er bespaard kan worden met de campagnes waar u vrijdag 25 februari over sprak na de ministerraad?
In Kamerbrieven van 14 maart jl. over gasleveringszekerheid komende winter en verder en van 22 april jl. zijn de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en ik ingegaan op de maatregelen zoals de besparingscampagne en het verwachte effect ervan.
Bent u het eens dat we de invasie van Rusland in Oekraïne moeten aangrijpen om zo snel mogelijk over te schakelen op duurzame energiebronnen en onze afhankelijkheid van Rusland af te bouwen?
Ik ben het ermee eens dat de situatie op de energiemarkten een extra motivatie geeft om de energietransitie versneld voort te zetten. In Kamerbrieven van 14 maart jl. over gasleveringszekerheid komende winter en verder en van 22 april jl. zijn de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en ik ingegaan welke korte en lange termijn maatregelen dit kabinet zal inzetten om de afhankelijkheid van aardgas te verminderen en de leveringszekerheid te verbeteren.
Het gunnen van een groot offshore windproject aan Chinese staatsbedrijven. |
|
Joost Eerdmans (EénNL), Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u ermee bekend dat het BorWin6-project, bestaande uit een grootschalig windpark voor de Duitse kust waarvan de stroom via een HVDC-platform naar het vasteland wordt getransporteerd, onlangs door TenneT is gegund aan een consortium van McDermott, GEIRI en C-EPRI?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat McDermott voornemens is het HVDC(gelijkstroom)-platform te laten bouwen door Qingdao McDermott Wuchuan, een joint venture met het Chinese staatsbedrijf CSSC, in het Chinese Qingdao en dat GEIRI en C-EPRI beide dochterondernemingen van het Chinese staatsbedrijf State Grid Corporation of China (SGCC) zijn?
Ja.
Deelt u de conclusie dat dit project, dat een miljoen huishoudens van stroom moet gaan voorzien, hiermee volledig in handen is gekomen van de Chinese Communistische Partij? Zo nee, waarom niet?
Het is juist dat een offshore wind systeem van deze omvang kan voorzien in de elektriciteitsbehoefte van 1 miljoen huishoudens. De netaansluiting komt echter niet in Chinese handen. TenneT zal de eigenaar en beheerder van deze gehele netaansluiting zijn en zal de controle hebben over de besturing ervan. De hierboven genoemde Chinese staatsbedrijven zullen betrokken zijn bij de bouw van twee transformatorstations (één op zee en één op land) die onderdeel zullen zijn van de netaansluiting van het windpark met het net op land in Duitsland.
Ziet u niet de evidente risico’s van het in Chinese handen geven van cruciale schakels binnen onze energievoorziening?
Nederland zet in op het vroegtijdig detecteren en signaleren van risico’s en dreigingen voor de nationale veiligheid (Kamerstuk 30 281, nr. 125). Daarnaast moet TenneT er zorg voor dragen dat passende maatregelen worden genomen.
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 3 zal TenneT eigenaar en beheerder zijn van deze netaansluiting en ook de controle over de besturing ervan hebben. TenneT is daarnaast voor 100% eigendom van de Nederlandse staat. Er is geen sprake van invloed via een eventueel aandeelhouderschap.
Het project waar het hier om gaat, Borwin6, is overigens een Duits project van ruim 900 MW. Het betreft geen gunning voor een binnenlands project in de Nederlandse vitale infrastructuur. Het gaat om een investering in het Duitse deel van TenneT. Het platform is ook niet rechtstreeks verbonden met het Nederlandse net (het Nederlandse en Duitse net zijn via interconnectoren wel onderling verbonden).
Ten aanzien van deze concrete casus heeft TenneT aangegeven dat een eventuele uitval dan ook geen grote impact heeft op het Duitse net en de Duitse stroomvoorziening, en daarmee indirect ook niet op de Nederlandse.
Ook heeft het bedrijf voorafgaand aan de aanbesteding extra, aanvullende veiligheidsmaatregelen getroffen om eventuele externe beïnvloeding op het netwerk via dit platform te kunnen voorkomen.
Dit onderwerp heeft tot slot ook de aandacht van Duitsland. De vier Duitse hoogspanningsnetbeheerders (TSO’s) zijn begin dit jaar door het Duitse Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (BMWK) uitgenodigd om in algemene zin te overleggen over potentieel risicovolle leveranciers uit landen buiten de EU. Daarmee staat het onderwerp ook op het vizier van onze Duitse collega’s.
Bent u ermee bekend dat onder andere België2 en Australië3 SGCC eerder actief van hun energiemarkt weerden uit vrees voor de nationale veiligheid en Chinese controle over cruciale domeinen? Zo ja, waarom zouden dergelijke zorgen niet van toepassing zijn op het BorWin6-project?
De genoemde artikelen gaan niet over de aankoop van materiaal, maar over deelname in de TSO’s via een aandeelhouderschap, waarvan in Nederland en Duitsland geen sprake is.
Waarom bent u, als 100% aandeelhouder van TenneT, akkoord gegaan met het gunnen van deze aanbesteding aan Chinese staatsbedrijven?
Het organiseren van aanbestedingen en vervolgens de gunning van contracten aan marktpartijen is de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur van TenneT. Als aandeelhouder heeft de Minister van Financiën een goedkeuringsrecht bij investeringsvoorstellen die een bepaald drempelbedrag overschrijden. Bij investeringsvoorstellen worden het publieke belang, het rendement van een investering en de risico’s en bijbehorende beheersmaatregelen bekeken. In het licht van de nationale veiligheid kan het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat bij een aanbesteding voor een Nederlands project ingrijpen in de procedure en dit afstemmen met het Ministerie van Financiën.
Het kabinet is zich zeer bewust van de risico’s van mogelijke ongewenste inmenging in de Europese energie-infrastructuur. Daarom vinden het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Economische Zaken het ook van groot belang dat TenneT oog heeft voor de nationale veiligheid en economische veiligheid. Daarover is regelmatig contact tussen deze partijen. Zowel vanuit de rol als beleidsmaker als als aandeelhouder hebben het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en het Ministerie van Financiën in 2021 overleg gehad met TenneT en in algemene zin gesproken over de mogelijke risico’s rondom leveranciers van buiten de EU. Daarin is ook ter sprake gekomen dat niet alle onderdelen en componenten van een project cruciaal zijn voor het vitale proces (transport van elektriciteit) in Nederland.
Hoe verhoudt deze ogenschijnlijk probleemloze gunning van een grootschalig energie-infrastructureel project door het Nederlandse staatsbedrijf TenneT aan Chinese staatsbedrijven zich met de pogingen om de Chinese invloed op andere binnenlandse strategische domeinen juist terug te dringen?
De Nationale Veiligheidsstrategie (NVS) 2019 stelt dat statelijke actoren met als doel spionage, beïnvloeding, verstoring en sabotage, de grootste digitale dreiging voor de nationale veiligheid zijn, en dat dit een grote impact heeft op de Nederlandse economie en maatschappij. Technologische ontwikkelingen vergroten de afhankelijkheid, verwevenheid, complexiteit en onbeheersbaarheid van systemen en processen. Bovendien kan de strategische afhankelijkheid van buitenlandse partijen als (toe)leveranciers, producenten en dienstverleners, de kwetsbaarheid voor spionage, verstoring en sabotage in de hand werken.
Toenemende digitalisering en de afhankelijkheid daarvan zorgt ervoor dat de potentiële schade van digitale aanvallen (en het profijt dat een kwaadwillende actor ervan kan hebben) toeneemt. Verder geldt dat digitale dreigingen niet op zichzelf staan. Zo is er een wisselwerking met andere risico’s. Verstoring van elektriciteit kan bijvoorbeeld leiden tot een verstoring van informatiesystemen en omgekeerd.
De kabinetsinzet is om risico’s op ongewenste strategische afhankelijkheden te mitigeren. Nederland heeft een open investeringsklimaat. Dit vormt de hoeksteen voor onze maatschappij en economie en is een belangrijke randvoorwaarde voor ons verdienvermogen en innovatiekracht. Het kabinet is zich bewust van de risico’s met betrekking tot strategische afhankelijkheden en verstoringen in vitale processen. De AIVD benoemde in haar jaarverslag van 2020 dat China met forse investeringen in technologie mogelijk afhankelijkheden creëert. De MIVD wees daarbij op de mogelijkheid dat China deze investeringen als drukmiddel kan gebruiken.
Door middel van het nemen van maatregelen worden deze risico’s gemitigeerd. De Wet Veiligheidstoets Investeringen, Fusies en Overnames (Vifo) voorziet in instrumenten om risico’s voor de nationale veiligheid te mitigeren. Met de wet kunnen investeringen in bepaalde bedrijven worden getoetst, waarna eventueel mitigerende maatregelen kunnen worden opgelegd en in het uiterste geval investeringen kunnen worden geblokkeerd. Deze wet is recent in uw Kamer behandeld.
Bij elke gunning wordt er een gedegen inschatting van mogelijke risico’s gemaakt. Zo heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat eerder geïntervenieerd in aanbestedingen van TenneT. Daarop zijn maatregelen getroffen die TenneT in Nederland diende toe te passen in het aanbestedingsproces voor de nieuwe 2GW HVDC-platforms die TenneT in zowel het Nederlandse als het Duitse deel van de Noordzee wil toepassen.
Daarnaast is in 2020 door het kabinet, in het licht van de invulling van de eigen vermogensbehoefte van TenneT Duitsland, een nationale veiligheidsanalyse uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in een aantal aanbevelingen tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998. Deze wijzigingen maken het mogelijk om nog beter rekening te houden met eisen ten aanzien van de nationale veiligheid. Zo kunnen netbeheerders in bepaalde gevallen gebruik maken van de Aanbestedingswet Defensie en Veiligheid. Deze wijzigingen worden nu meegenomen in de Energiewet, die later dit jaar aan de afdeling advisering van de Raad van State zal worden aangeboden.
Zijn er bij dergelijke aanbestedingen geen waarborgen ingebouwd om te voorkomen dat kwetsbare projecten met een groot strategisch belang in handen komen van Chinese staatsbedrijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is het project BorWin6 dan toch aan dit consortium vergeven?
De nationale veiligheid is onder meer geborgd via de Elektriciteitswet 1998. TenneT heeft op grond hiervan de verplichting de veiligheid en betrouwbaarheid van de netten en van het transport van elektriciteit over de netten op de meest doelmatige wijze te waarborgen. Daarnaast geldt de verplichting de netten te beschermen tegen invloeden van buitenaf.
TenneT is daarnaast gebonden aan de aanbestedingswet en Europese regelgeving daaromtrent. Als daarin geen grondslag staat om bepaalde leveranciers uit te sluiten dan kan en mag TenneT dat niet doen, behalve als de nationale overheid een risico ziet voor de nationale veiligheid. In het geval van TenneT geldt dat transport van elektriciteit een vitaal proces is en dat de NVS stelt dat ernstige verstoring van vitale processen leidt tot aantasting van de nationale veiligheid. De integriteit van de vitale infrastructuur is een essentiële factor voor de nationale veiligheid. Digitale dreiging vanuit statelijke actoren is gericht om deze systemen te verstoren of zelfs te saboteren.
Op grond hiervan is zoals hierboven vermeld eerder een nationale veiligheidsanalyse uitgevoerd en is er in 2021 door het Ministerie van EZK geïntervenieerd in het aanbestedingsproces voor de 2GW platforms voor Nederland.
Zoals aangegeven in vraag 4 zal een eventuele uitval dan ook geen grote impact hebben op het Duitse net en de Duitse stroomvoorziening en daarmee indirect ook niet op de Nederlandse. Ook heeft TenneT aangegeven dat er voorafgaand aan de aanbesteding extra, aanvullende veiligheidsmaatregelen zijn getroffen om eventuele externe beïnvloeding op het netwerk via dit platform te kunnen voorkomen.
Geeft u staatsdeelnemingen instructies mee om Chinese inmenging af te houden? Zo ja, wat voor instructies? Zo nee, waarom niet?
Binnen de bevoegdheden als aandeelhouder houdt de Minister van Financiën, voor zover mogelijk, rekening met de gevolgen van veranderende geopolitieke verhoudingen voor staatsdeelnemingen. Er wordt regelmatig gesproken met de deelnemingen en ze worden erop geattendeerd dat het van het grootste belang is dat, als zij dreigingen zien voor de vitale processen of het waarborgen van het publiek belang, zij daarover spreken met de relevante beleidsministeries. Daarbovenop is er ook nauw contact tussen de staatsdeelnemingen, die een vitaal proces kennen (zoals bijvoorbeeld het landelijk transport en de distributie van elektriciteit), en de bevoegde veiligheidsinstanties.
Conform het ondernemingsrecht zien de bevoegdheden als aandeelhouder niet op het geven van instructies aan deelnemingen en gaat de Minister van Financiën niet over individuele aanbestedingen en de gunning van specifieke contracten. Wel heeft de Minister van Financiën als aandeelhouder een goedkeuringsrecht bij investeringsvoorstellen die een bepaald drempelbedrag overschrijden. De Minister van Financiën zal bij dergelijke investeringen toetsen of TenneT (a) contact heeft gehad met de bevoegde ministeries en veiligheidsinstanties in Nederland en Duitsland over het onderwerp nationale veiligheid en (b) of deze partijen geen bezwaren zien bij deze investeringen.
Kunt u de Kamer op korte termijn een brief sturen met een analyse van de Chinese invloed Nederlandse staatsdeelnemingen? Zo nee, waarom niet?
De dreiging die uitgaat van statelijke actoren voor de nationale veiligheidsbelangen van Nederland is geen nieuw fenomeen maar ontwikkelt zich al geruime tijd. Voor de deelnemingen die betrokken zijn bij vitale processen houdt het kabinet via de bevoegde veiligheidsinstanties voortdurend de nationale veiligheidsbelangen nauwlettend in de gaten met als doel (digitale) verstoring of sabotage tegen te gaan. Voor een uitgebreide analyse van de mogelijke gevolgen van ongewenste inmenging van statelijke actoren in de Nederlandse vitale processen verwijs ik u naar de Kamerbrief met beleidsreactie op het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren en de voortgang aanpak statelijke dreigingenvan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister van Defensie en de Minister van Justitie en Veiligheid en het meegezonden document Dreigingsbeeld Statelijke Actoren opgesteld door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), zoals gepubliceerd op 3 februari 2021 (Kamerstuk 30 281, nr. 125).
Hoeveel aanbestedingen met betrekking tot energie-infrastructuur waarbij de Nederlandse overheid betrokken was zijn de afgelopen vijf jaar gegund aan Chinese staatsbedrijven of consortia waarbij Chinese staatsbedrijven betrokken waren? Om welke projecten ging dit?
De rijksoverheid is niet direct betrokken bij aanbestedingen door de deelnemingen. Dit behoort tot de operationele bevoegdheden van de bedrijven zelf.
Welke mogelijkheden zijn er nog om deze aanbesteding terug te draaien?
Voor dit gegunde systeem in Duitsland geldt dat het contract volgens het
Europese aanbestedingsproces bindend is.
Heeft u met TenneT gesproken over de gunning van het project BorWin6 aan het Chinese consortium? Zo ja, wanneer, wat was hierbij uw insteek en hoe heeft TenneT hierop gereageerd en/of geacteerd? Zo nee, bent u bereid alsnog op zo kort mogelijke termijn met TenneT in gesprek te gaan over de onwenselijkheid van deze gunning?
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft niet met TenneT gesproken over het project BorWin6 en de veiligheidsrisico’s daaromtrent. Ook het Ministerie van Financiën, als aandeelhouder, heeft het niet specifiek gehad met TenneT over de gunning van de desbetreffende contracten aan het Chinese consortium. Omdat het hier een Duitse nationale aangelegenheid betreft heeft TenneT contact gezocht met de Duitse overheid. Zoals benoemd in vraag 9, heeft het Ministerie van Financiën hier ook in algemene zin toe opgeroepen.
Welke mogelijkheden zijn er om deze gunning terug te draaien? Gaat u hierop inzetten? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 12.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat dergelijke projecten in de toekomst in Chinese handen vallen?
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat spreekt regelmatig met TenneT en regionale netbeheerders over allerhande veiligheids- en cyberrisico’s die mogelijk kunnen ontstaan in de vitale onderdelen van het Nederlandse elektriciteitsnet. Waar nodig vinden deze gesprekken plaats in samenspraak met de bevoegde veiligheidsinstanties. Indien blijkt dat de nationale veiligheid in het geding is of komt, dan kan de rijksoverheid desgewenst interveniëren en maatregelen treffen. In de toekomst zal de Energiewet TenneT meer handvatten geven om op voorhand partijen uit te sluiten in een aanbestedingsproces waarbij vitale processen in het geding zijn of komen. Het is daarbij van belang om goed onderscheid te maken tussen kritieke en niet-kritieke producten of diensten. Bij elke casus moet daarom worden bezien hoe eventuele risico’s voor de nationale veiligheid beheersbaar kunnen worden gemaakt. Uitgangspunt is dat maatregelen die hiertoe genomen worden proportioneel zijn. Dit vergt een gedetailleerde analyse van de te beschermen belangen, de dreiging en de (huidige) weerbaarheid. Per casus kan deze analyse anders uitvallen. Het is immers niet zo dat per definitie alle producten of diensten van Chinese makelij een bedreiging voor de nationale veiligheid vormen of leiden tot ongewenste strategische afhankelijkheden die risico’s vormen voor het waarborgen van onze publiek belangen. Het is van belang over de kritieke onderdelen goede afspraken te hebben en TenneT in staat te stellen zijn wettelijke taak voor de veiligheid en betrouwbaarheid van de netten en van het transport van elektriciteit over de netten verantwoord te laten vervullen. Ook geeft de wet Vifo meer mogelijkheden tot toetsing van investeringen die niet binnen de sectorspecifieke wet vallen, waarna eventueel mitigerende maatregelen kunnen worden opgelegd en in het uiterste geval investeringen kunnen worden geblokkeerd.
Kunt u iedere vraag afzonderlijk en binnen de gebruikelijke beantwoordingstermijn van drie weken beantwoorden?
Gegeven de nadere analyse is het helaas niet gelukt de vragen binnen de gebruikelijke termijn te beantwoorden.
Overlast door windmolens |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Hoe verloopt de besluitvorming met betrekking tot afstandsnormen voor de bouw van nieuwe windmolens? Wanneer verwacht u nieuwe normen vast te stellen?
Er wordt momenteel gewerkt aan de plan-milieueffectrapportage (plan-mer) voor het vaststellen van nieuwe algemene milieuregels voor windturbines. Op 23 december 2021 is hiervoor de participatie gestart met de publicatie van de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) door de Staatssecretaris van IenW. Gedurende acht weken kon een ieder hierop een zienswijze indienen. Na definitieve vaststelling van de NRD kan de plan-m.e.r. worden uitgevoerd. Volgens planning is het milieueffectrapport medio 2022 gereed en kan er dan een zorgvuldige afweging worden gemaakt betreffende relevante milieuaspecten. Verder worden nieuwe algemene milieuregels voor windturbineparken opgesteld met toepassing van de reguliere AMvB-procedure. Er zal inspraak mogelijk zijn voor een ieder op zowel het milieueffectrapport als de concept-AMvB via de internetconsultatie. Voorhang in het parlement zal naar verwachting in het laatste kwartaal van 2022 kunnen plaatsvinden. Uitgaande van deze procedure met brede participatie, (internet)consultatie, toetsen, advies van de Commissie m.e.r., voorhang en advies van de Raad van State wordt verwacht dat de nieuwe regels vanaf medio 2023 in werking kunnen treden.
Hoe zijn de huidige normen voor windmolens op land ten opzichte van andere zaken die overlast kunnen veroorzaken zoals vliegtuigen, wegverkeer of treinen?
Het risico op overlast is gelijkwaardig aan dat bij andere mogelijke bronnen van overlast, zoals transportgeluid. Er is aangetoond dat geluid van windmolens als relatief hinderlijker wordt ervaren dan verkeersgeluid. Daarmee is reeds rekening gehouden doordat er een lagere geluidbelasting (in decibellen) van toepassing is voor windmolens dan voor verkeersbronnen, om hetzelfde ervaren beschermingsniveau te bieden. Bij weg- en railverkeer geldt daarbij ook een streefwaarde, met de mogelijkheid om hier beargumenteerd van af te wijken tot aan een hogere grenswaarde. Voor geluid van vliegtuigen gelden geen individuele beschermingsniveaus, maar is de systematiek gericht op het beperken van het totaal aantal ernstig gehinderden.
Hoe gaat u participatie van omwonenden stimuleren om het draagvlak te versterken, zoals voorgenomen in het coalitieakkoord?
In het Klimaatakkoord zijn er afspraken gemaakt over de participatie door omwonenden van windparken en andere projecten voor hernieuwbare energie (zowel procesparticipatie als financiële participatie). Hierbij is ook een algemeen streven naar 50% lokaal eigendom opgenomen. In het coalitieakkoord is afgesproken dat (financiële) participatie wordt gestimuleerd om het draagvlak te versterken. De RES’en spelen een belangrijke rol bij de participatie rond nieuwe zon- en windprojecten. De RES-regio’s geven op dit moment het proces vorm richting de RES 2.0 (oplevering 1 juli 2023). Hiervoor is een permanente dialoog met burgers op proces en project, waaronder lokaal eigendom, een belangrijk onderdeel.
Welke mogelijkheden hebben gemeentes om de overlast van bestaande windparken te beperken?
Gemeentes hebben de bevoegdheid om de vergunningen te handhaven. Ze kunnen bijvoorbeeld de gegevens van het afgelopen jaar opvragen bij de exploitant. Daaruit dient dan te blijken dat de betreffende windturbines voldoen aan de geluidsnormen en slagschaduwnormen. Er kunnen ook geluidsmetingen worden verricht, waarbij onderscheid kan worden gemaakt tussen tonaal geluid, laagfrequent geluid en overig geluid. Ook kan er een app worden ingezet (bijv. geluidsverwachting.nl), waarbij de te verwachten geluids- en slagschaduwbelasting voor de komende uren wordt aangegeven en omwonenden, in het kader van participatie, kunnen aangeven wanneer zij hinder ondervinden. Hier kan de exploitant van de windturbine vervolgens rekening mee houden. Ook het toevoegen van «serrated edges» (uilenveren) kan de geluidsproductie verminderen; deze zijn vaak al aanwezig bij moderne windturbines. De overlast door obstakelverlichting kan ook als onprettig worden ervaren door omwonenden. Om de hinder te beperken kan onder voorwaarden vast brandende verlichting worden toegepast in plaats van knipperende verlichting. Ook kan bij goed zicht de intensiteit van de verlichting tot 30% of zelfs 10% worden verlaagd ten opzichte van de gebruikelijke lichtintensiteit. Ten slotte kan het principe van naderingsdetectie sinds kort worden toegepast, na goedkeuring van de ILT. Hierbij hoeft de obstakelverlichting alleen nog aan als er een luchtvaartuig zich in de nabije omgeving bevindt.
Daarnaast wordt er zoals eerder aangegeven gewerkt aan de plan-milieueffectrapportage (plan-mer) voor het vaststellen van nieuwe algemene milieuregels voor windturbines. Dit is een onderzoek waarin de overlast van omwonenden wordt meegenomen. Nieuwe algemene milieuregels voor windturbineparken worden vervolgens opgesteld met toepassing van de reguliere AMvB-procedure. Er zal inspraak mogelijk zijn voor een ieder op zowel het milieueffectrapport als de concept-AMvB via de internetconsultatie.
Bent u het eens met de uitspraak van de heer Breugelmans (GGD) tijdens de technische briefing aan de Kamer over dit onderwerp op 2 februari 2022 dat er meer onderzoek nodig is naar mogelijkheden om overlast voor omwonenden te verminderen? Zo ja, bent u bereid hier meer onderzoek naar te doen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid specifiek te onderzoeken in welke mate (subsidies voor) woningisolatie kan helpen om overlast van windmolens te beperken?
Via de ISDE (Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing) werken we aan het verduurzamen van woningen in Nederland. Maatregelen die o.a. onder deze subsidie vallen zijn: dakisolatie, gevelisolatie en spouwmuurisolatie. Deze maatregelen richten zich primair op het verminderen van energieverbruik, maar in de praktijk verhoogt thermische isolatie ook de geluidsisolatie van een woning. Daarnaast kunnen middelen uit het gebiedsfonds ook beschikbaar worden gesteld voor geluidsisolerende maatregelen.
Ziet u mogelijkheden om windmolens die zich in een testfase begeven en nog niet zijn opgeleverd, zoals dit het geval is in Borger-Odoorn en Aa en Hunze, ’s nachts uit te laten schakelen indien omwonenden slaapproblemen ondervinden?
Voor de realisatie en exploitatie van een windpark zijn onherroepelijke besluiten tot stand gekomen, op basis waarvan de exploitant het windpark in gebruik mag nemen. Bij de totstandkoming van die besluiten is rekening gehouden met het mogelijk optreden van geluidshinder waarbij, voor de nacht in de voorheen geldende landelijke normen, sprake was van een strengere normstelling van 5dB in de avonduren en 10dB in de nachtperiode. Het bouwproces van een windturbine kent vervolgens een aantal fasen, waaronder een fase van testen en inregelen. In deze fase wordt een turbine correct ingeregeld en wordt door de exploitant getoetst of de windturbine voldoet aan de specificaties die met de turbineleverancier overeen zijn gekomen. Zo wordt bijvoorbeeld gekeken of de geluidsproductie van de windturbines in verschillende omstandigheden overeenkomt met hetgeen is afgesproken met de leverancier en voldoet aan de juridische kaders. Meerdere iteraties in dit proces zijn mogelijk. Het bouwproces wordt afgesloten met een zogenaamde «take-over» waarbij het beheer van de turbine overgaat van leverancier naar eigenaar / exploitant. De exploitant dient een afschrift van het take-over certificaat aan te leveren bij het bevoegd gezag. Tijdens deze testfase gelden de meegegeven juridische kaders voor de milieueffecten ook al. Het bevoegd gezag kan daarom ook tijdens deze fase toetsen of wordt voldaan aan deze kaders voor de milieueffecten. Er geldt dus voor de windturbines in de testfase geen andere of extra regeling en deze is mijn inziens ook niet nodig. Er geldt hetzelfde beschermingsniveau als voor de al bestaande windturbines.
Afstandsnormen voor windturbines |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kunt u een heldere tijdslijn schetsen wanneer u verwacht dat de nieuwe afstandsnormen voor windturbines ingevoerd kunnen zijn? Klopt het dat:
Hoe voorkomt u dat lokale overheden, die hard aan de slag zijn gegaan met de Regionale Energiestrategieën en daartoe zijn opgeroepen door het Rijk, zolang de nieuwe afstandsnormen die zijn aangekondigd in het coalitieakkoord er nog niet zijn, gedemotiveerd raken?
In het Klimaatakkoord hebben we afgesproken dat de medeoverheden het voortouw nemen in het inpassen van de opwek van 35 TWh aan grootschalig hernieuwbaar op land (zon en wind) in de leefomgeving in 2030. Daarbij maken zij, in samenspraak met allerlei stakeholders waaronder het Rijk, een afweging tussen draagvlak, impact op het net, en ruimtelijke inpassing.
Het is belangrijk dat lokale overheden niet gedemotiveerd raken en het RES-proces geen vertraging oploopt. We hebben ons tenslotte allemaal gecommitteerd aan (internationale, Europese en nationale) klimaatdoelen, waar ook de RES onderdeel van is. Het planMER-traject loopt en zal leiden tot nieuwe normen. De medeoverheden, alle belanghebbenden en het parlement doen mee in de besluitvorming daarover. Totdat er nieuwe normen zijn vastgesteld, hebben de betrokken partijen met elkaar een verantwoordelijkheid om windturbines – die noodzakelijk zijn voor het halen van onze klimaatdoelen – op basis van een locatie-specifieke afweging zorgvuldig in te passen. Dit dient uiteraard te gebeuren met oog voor verschillende belangen en oog voor adequate milieubescherming.
Door de uitspraak van de Raad van State ligt er een belangrijke verantwoordelijkheid bij de lokale overheden: zij moeten nu zelf eigen, locatie-specifieke normen opstellen. Dit is complex en kan, zeker voor kleinere gemeenten, een extra werklast met zich meebrengen. Vanuit het Actieprogramma Verankering Milieubescherming na Nevele wordt dit gezien. Samen met NP RES, RVO, IPO en VNG wordt daarom ondersteuning geboden aan de decentrale overheden om een zorgvuldig proces in te richten voor locatie-specifieke normen, bijv. door het organiseren informatiebijeenkomsten, kennisdelingssessies en een helpdesk. Provincies en gemeenten geven aan dit te waarderen en zelf door te willen met de regionale energieopgave.
Daarnaast zal ik, zoals ik heb aangegeven in het debat op 17 februari jl. met uw Kamercommissie, in overleg treden met de medeoverheden om te spreken over gezamenlijke uitgangspunten voor de plaatsing van nieuwe windparken in de periode waarin er nog geen nieuwe landelijke windturbinenormen zijn.
Hoe gaat de tijdelijke overbruggingsregeling die bestaande windparken meer rechtszekerheid moet geven, eruit zien en wanneer verwacht u deze overbruggingsregeling te kunnen presenteren?
Met de ontwerpAMvB waarin een overbruggingsregeling voor bestaande, vergunde windturbineparken is opgenomen, wordt de bescherming geboden die voorheen met de windturbinebepalingen uit het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Activiteitenregeling werd geboden. Daarin is geen wijziging aangebracht. De ontwerpAMvB is voor advies aangeboden aan de Afdeling Advisering van de Raad van State. Afhankelijk van wanneer dat advies is gegeven en de inhoud van dat advies kan vervolgens besluitvorming plaatsvinden over de ontwerpAMvB en kan hier meer ruchtbaarheid aan worden gegeven.
Bent u van mening dat er ook een tijdelijke overbruggingsregeling moet komen voor nieuwe windprojecten zolang de nieuwe normen er nog niet zijn? Is het mogelijk om, zolang er geen nieuwe afstandsnormen zijn, met de Vereniging van Nederlandse Gemeentes (VNG) en het Inter-provinciaal overleg (IPO) afspraken te maken over de normen die in de tussentijd gehanteerd zullen worden? Kunnen de normen die medio 2022 in consultatie gaan daarvoor het uitgangspunt zijn?
De smb-richtlijn vereist een plan-mer voor algemene regels die kaderstellend zijn voor de toekenning van toekomstige vergunningen voor windturbineparken. Er kan dus voor nieuwe windprojecten geen overbruggingsregeling met milieunormen worden vastgesteld. De overbruggingsregeling kan alleen worden vastgesteld voor windturbineparken die reeds beschikken over vergunningen voor het oprichten en exploiteren van het windpark. De overbruggingsregeling voorziet immers niet in een «kader voor de toekenning van toekomstige vergunningen». Omdat de overbruggingsregeling dus geen kader vormt voor toekomstige vergunningen hoeft daarvoor geen plan-mer te worden gemaakt.
Zoals ook aangegeven in de beantwoording van vraag 2 zal ik in overleg treden met de medeoverheden om te spreken over gezamenlijke uitgangspunten voor de plaatsing van nieuwe windparken in de periode waarin er nog geen nieuwe landelijke windturbinenormen zijn.
Kunt u een inschatting geven hoeveel vermogen aan wind op land nodig, haalbaar en wenselijk zou zijn in 2030 en 2050? Bent u van mening dat het vermogen van wind op land dat nodig is in 2050 zich bevindt ergens binnen de vier scenario’s die in rapport «Het Energiesysteem van de Toekomst – Integrale Infrastructuurverkenning 2030-2050» zijn geschetst, tussen de 10 GW (scenario’s regionaal en nationaal) en 20 GW (scenario’s Europees en Internationaal)?
De inschatting hoeveel vermogen wind op land nodig is, is afhankelijk van veel factoren. Dit geldt voor zowel 2030 als 2050, waarbij de onzekerheden richting 2050 groter zijn dan richting 2030. Om te beginnen is de vraag bepalend voor het benodigd aanbod. Het PBL schat de totale elektriciteitsvraag in 2030 op 119 TWh (KEV, 2021). Inmiddels weten we ook dat er additionele vraag te verwachten valt vanuit industrie (10–30 TWh), datacenters (5–15 TWh), mobiliteit/gebouwde omgeving/glastuinbouw (20 TWh). Voor al deze additionele prognoses geldt dat zij uitgaan van maximale extra vraag en met grote onzekerheden zijn omgeven. Zo maakt het veel verschil of een bedrijf haar emissies terugbrengt via CCS dan wel via een productieproces gebaseerd op waterstof. De ontwikkeling van de vraag kan dus niet als vast gegeven worden beschouwd en is afhankelijk van publieke en private beslissingen. Ten tweede is een inschatting van het benodigd vermogen dus mede afhankelijk van keuzes in verduurzaming die in verschillende sectoren gemaakt worden. En die keuzes zijn weer afhankelijk van het stimuleringskader, prijs van CO2 in ETS etc. Ten derde is de hoeveelheid wind op land afhankelijk van de keuzes die gemaakt worden aan de aanbod kant. Momenteel werken we voor 2030 niet met een doelstelling voor vermogen aan wind op land, maar met een doelstelling van minimaal 35 TWh aan grootschalige productie uit wind en zon in 2030, waarbij de regio’s verantwoordelijk zijn voor het aanwijzen van zoekgebieden voor wind en zon. Wel is het zo dat het huidige beleid uitgaat van 49% CO2-reductie in 2030. Er is dus meer nodig, wat ook gevolgen kan hebben voor het aandeel hernieuwbare productie op land, en indirect daarmee voor het aandeel wind op land. In de Klimaatnota zullen beleidsmaatregelen staan die moeten optellen tot 60% CO2-reductie in 2030. Ik streef er naar een concept Klimaatnota tegelijkertijd met de Miljoenennota aan uw Kamer aan te bieden. Dit zal meer helderheid moeten verschaffen wat de opgave voor elektriciteit is in 2030 en wat daarin nodig, haalbaar en wenselijk is.
Zoals gezegd zijn de onzekerheden richting 2050 nog groter. Klimaatneutraliteit staat daarbij voorop, waarbij het formuleren van doelstellingen per techniek minder logisch is. Specifiek voor de elektriciteitssector is daarbij het voorstel van de Europese Commissie in het kader van Fit-for-55 van belang, dat uitgaat van een netto uitstoot van 0 in 2040. Ook zal de verdere uitwerking van het Coalitieakkoord ten aanzien van kernenergie bepalend zijn voor de ontwikkeling van wind op land na 2030. Voor 2050 is het heel goed mogelijk dat het vermogen wind op land tussen de bandbreedtes ligt van de scenario’s zoals opgesteld door de netbeheerders, maar het valt niet uit te sluiten dat het uiteindelijk meer of minder zal worden. Voor de zomer kom ik met de eerste opzet van een Nationaal plan voor het energiesysteem in 2050, dat uitgebreider zal ingaan op de samenstelling van onze energiemix in 2050.
Bent u bekend met het feit dat het onderliggende dosis-effectrelatie-onderzoek voor de Notitie Reikwijdte en Detailniveau voor het planMER Windturbinebepalingen Leefomgeving bijna 15 jaar oud is en gebaseerd is op toenmalige onderzoeken en windturbines? Bent u bereid dit onderzoek te actualiseren?
Ja, hiermee ben ik bekend. Het onderliggende onderzoek is gebaseerd op Europese studies en biedt daarmee de best beschikbare weergave van de te verwachten hinder bij een bepaalde geluidbelasting in de Europese context. Ook de WHO baseert het voorwaardelijk advies voor windturbinegeluid op grotendeels dezelfde studies. Ik hecht er aan om via het RIVM de kennisontwikkeling op dit gebied continue te volgen en waar nodig op peil te houden.
Bent u bereid in de nieuwe normen op te nemen dat stillere windturbines in het voordeel zijn of worden voorgeschreven?
De inzet op het vlak van de milieubescherming is er onder meer op gericht om te streven naar minder geluidhinder c.q. minder nadelige effecten op de gezondheid in relatie tot windturbines. Geluidsnormen voor windturbines kunnen daarbij de ontwikkeling van turbines die minder geluid produceren stimuleren. Ook is het voorschrijven van bepaalde technieken een optie als het gaat om de nieuwe normstelling. Het traject voor nieuwe milieunormen loopt nu en daarvoor wordt eerst een plan-mer gemaakt met de daarbij behorende brede participatie en de daarbij behorende afwegingen. Hierop kan niet worden vooruitgelopen.
Hoe beoordeelt u het advies van de WHO om een geluidsnorm van 45dB Lden te hanteren? Klopt het dat bij een windpark in lijnopstelling de 45 dB-contour circa 35 procent verder afligt van de turbines dan bij de 47 dB-contour?
De objectieve beoordeling van dit voorwaardelijke WHO-advies is belegd in het concept NRD voor de plan-MER voor nieuwe windturbinebepalingen. In de plan-MER worden de milieueffecten van een 45 dB Lden-norm via de MER-systematiek beoordeeld. Dit betekent dat er inzicht komt in de effecten van deze norm, als één van de varianten die wordt onderzocht. In de gepubliceerde concept-NRD van het plan-MER staat het hele beoordelingskader1. Na oplevering van het plan-MER volgt de besluitvorming over nieuwe normen door de Staatssecretaris van IenW.
Het klopt dat de 45 dB-contour circa 35% verder afligt van een gemiddelde turbine dan de 47 dB-contour, zoals ook aangegeven in eerdere antwoorden (Aanhangsel van de Handelingen, nr. 852).
De RES 1.0 en wind op land-plannen |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met artikel «Voor windturbines moeten geen geluids- maar afstandsnormen worden ingevoerd»?1
Ja.
Kunt u binnen de ingediende Wind op Land-projecten in de RES 1.0 onderscheid maken tussen projecten in ontwerpfase, in het vergunningsverleningstraject, projecten waarvan het vergunningsverleningstraject is afgerond en projecten die al gebouwd zijn? Hoeveel TWh aan projecten zit er in elke fase?
Onderstaande tabel geeft een overzicht van het netto opgesteld vermogen (MW) per projectfase per 31-12-’21 op basis van voorlopige RVO-data voor de Monitor Wind op Land. De voorgenomen sanering (bijvoorbeeld bij repowering) is in de cijfers verdisconteerd.
Per fase is de verwachte jaarproductie (TWh) aangegeven. Hierbij is gebruik gemaakt van gegevens uit Windstats en waar voorhanden, de informatie uit de windrapporten (P50). Voor de projecten die nog in procedure zitten (fasen ruimtelijke ordening en vergunningen) is de productie berekend door het opgesteld vermogen (MW) x te vermenigvuldigen met het aantal vollasturen (op basis van windcategorie).
Fase per
Dec ’21
Opgesteld vermogen (MW)
Verwachte
jaarproductie
(TWh)
Toelichting
Gerealiseerd
5.286
15,23
Bouw in opdracht
900
3,27
Vergunningen onherroepelijk, turbines besteld/in aanbouw
Bouw in voorbereiding (onherroepelijk)
450
1,78
SDE-beschikking & Vergunningen onherroepelijk
Bouw in voorbereiding (juridische procedure)
380
1,36
SDE-beschikking & Vastgestelde Vergunningen (bezwaar- en/of beroepsprocedure loopt nog)
Vergunning verleend & SDE aangevraagd
67
0,20
In afwachting van SDE-beschikking
In procedure (vergunning naar verwachting binnen 1,5 jaar verleend)
193
0,65
RO- en/of Vergunningprocedure
In procedure (vergunning naar verwachting niet binnen 1,5 jaar verleend)
46
0,14
Voortraject
300–500
1,0–1,61
Ruime bandbreedte i.v.m. onzekerheid in de planning en op realisatie.
Op basis van 3.350 vollasturen
Kunt u per project en per fase aangeven hoe hoog de geplande windmolens zijn en op welke afstanden relatief aan bewoning deze projecten staan?
Tabel 2 geeft de verwachte tiphoogtes van de geplande windprojecten die nog in procedure zijn (ruimtelijke- of vergunningprocedure) en die nog geen SDE- subsidie hebben aangevraagd. Het gaat hier om 8 projecten waarvoor naar verwachting binnen 1,5 jaar een vergunning kan worden verleend. Het gaat in totaal om 39 windturbines met een gezamenlijk vermogen van 193 MW. Dit zijn projecten waarvoor de plannen nog in ontwikkeling zijn en soms nog wijzigingen kunnen optreden. Dit overzicht geeft daarom een voorlopig inzicht.
Verwachte tiphoogtes
Aantal MW
<200 meter
14
200–220 meter
140,6
220–240 meter
38,5
Daarnaast is in tabel 3 voor deze windparken aangegeven hoeveel woningen zich binnen een straal van 500 meter bevinden en wat de afstand tot lintbebouwing/woonkernen is. De afstand tot de eerste woning bij deze projecten bevindt zich in een range van 240 tot 820 meter. Hierbij moet worden opgemerkt dat een enkele woning in de nabijheid van een windturbine in eigendom van de eigenaar/exploitant kan zijn.
Windpark
Aantal woningen binnen 500m
Afstand tot woonkern/ lintbebouwing
1
0
1.070 meter
2
5
710 meter
3
0
890 meter
4
0
700 meter
5
3
710 meter
6
3
860 meter
7
9
430 meter
8
1
670 meter
Voor de overige projecten, die zich in het voortraject bevinden of waarvoor alleen nog zoekgebieden bekend zijn, is nog te weinig informatie beschikbaar om de afstand tot nabij gelegen woningen aan te geven.
Wanneer worden de zoekgebieden in de RES-plannen concreet geborgd in het omgevingsbeleid en/of een projectbesluit? Zijn deze plannen later nog aan te passen als blijkt dat ze buiten de nieuwe geluids- en afstandsnormen voor Wind op Land dreigen te vallen? Hoe concreet zijn de voorgestelde zoekgebieden al in afstand tot bewoond gebied?
In het Klimaatakkoord hebben we afgesproken dat de medeoverheden het voortouw nemen in het inpassen van de opwek van 35 TWh aan grootschalig hernieuwbaar op land (zon en wind) in de leefomgeving in 2030. Dit doen zij in de Regionale Energiestrategieën. Daarbij maken zij, in samenspraak met allerlei stakeholders waaronder het Rijk, een afweging tussen draagvlak, impact op het net, en ruimtelijke inpassing.
Het RES-bod is een optelsom van gerealiseerd, pijplijn en ambitie. Voor het ambitiedeel zijn zoekgebieden aangewezen. Voor de borging van zoekgebieden voor zon en wind moet vaak nog een nadere afweging gemaakt worden. Die afweging gaat over de relatie met andere opgaven (o.a. woningbouw) en belangen (o.a. natuur). In dat proces worden de zoekgebieden nog nader uitgewerkt en geconcretiseerd. Het vastleggen van de keuzes die daarbij worden gemaakt vindt plaats in omgevingsvisies en programma’s. De omgevingsvisie bevat het beleid op hoofdlijnen. Programma’s bevatten de uitwerking daarvan. Het verschilt per regio hoe dit proces wordt ingericht en welk tijdpad daarbij wordt gevolgd. In algemene zin vindt deze borging plaats in het proces richting de RES 2.0 van juli 2023 en de RES 3.0 van juli 2025. Voor 1 juli 2025 moeten vergunningen zijn afgegeven om de doelen voor 2030 te kunnen realiseren.
De verwachting is dat de nieuwe windturbinenormen medio 2023 worden vastgesteld en in werking zullen gaan. Hierbij kan een (specifieke) overgangsregeling worden vastgesteld voor bestaande windparken. Deze overgangsregeling kan er bijvoorbeeld toe leiden dat ook bestaande windparken op termijn aan de nieuwe geluidsnorm moeten voldoen. Wat een nieuwe afstandsnorm op termijn al dan niet kan betekenen daarbij valt op dit moment nog niet vast te stellen. Dit is onderdeel van de voorbereiding van de nieuwe normen en het effect van die normen op de bestaande situatie. Dit maakt onderdeel uit van het traject van plan-mer en het opstellen van de bijbehorende nieuwe algemene milieunormen.
Hoeveel van de Wind op Land-projecten bevinden zich op plekken waar nu al schaarste is op het elektriciteitsnet? En hoeveel Wind op Land-projecten bevinden zich op plekken met nog veel ruimte op het elektriciteitsnet waarvan het vrij zeker is dat het elektriciteitsnet geen beperkende factor zal zijn?
Zowel het aantal windprojecten als de capaciteit van het elektriciteitsnetwerk zijn continu in ontwikkeling. In algemene zin kan worden opgemerkt dat doorlooptijden van windprojecten, van het eerste idee tot daadwerkelijke bouw, vele jaren beslaan. In deze tijd kan het elektriciteitsnet worden aangepast omdat de doorlooptijden van netuitbreidingen vergelijkbaar zijn. Hierdoor kunnen netbeheerders over het algemeen windprojecten van capaciteit voorzien.
Hoeveel gemeenten, provincies en/of RES-regio’s werken intussen aan eigen normen voor wind op land? Vindt u het wenselijk dat er per regio verschillende normen komen? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment weet ik dat 15 decentrale overheden bezig zijn met het opstellen van locatie-specifieke normen. Ik vind het niet per definitie wenselijk of onwenselijk dat er per regio verschillende normen komen. Ook onder de oude landelijke normen was het voor gemeenten mogelijk om in specifieke gevallen maatwerkvoorschriften vast te stellen die afweken van de landelijke norm. In de huidige situatie is de kans op variatie tussen gemeenten wel groter, omdat er niet meer gebruik kan worden gemaakt van een landelijke norm. Mijn beeld is, mede op basis van signalen vanuit deze gemeenten en provincies, dat men zeer zorgvuldig werkt aan eigen, locatie-specifieke milieunormen. Vanuit de website www.helpdeskwindopland.nl wordt ook actief kennis uitgewisseld tussen decentrale overheden.
Wanneer denkt u de nieuwe nationale normen gereed te hebben? Is daar een versnelling op mogelijk
Op 23 december 2021 is de participatie voor de plan-milieueffectrapportage (plan-mer) gestart voor het vaststellen van nieuwe algemene milieuregels voor windturbines met de publicatie van de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) door de Staatssecretaris van IenW. Gedurende acht weken kon een ieder hierop een zienswijze indienen. Deze zienswijzen worden vervolgens zorgvuldig verwerkt en hierna kan de plan-mer worden uitgevoerd. Volgens planning is het milieueffectrapport medio 2022 gereed op basis waarvan een zorgvuldige afweging kan worden gemaakt over het beschermingsniveau voor de relevante milieuaspecten. Verder worden nieuwe algemene milieuregels voor windturbineparken opgesteld met toepassing van de reguliere AMvB-procedure, waarbij inspraak voor een ieder op zowel het milieueffectrapport als de concept-AMvB mogelijk zal zijn via de internetconsultatie. Voorhang zal naar verwachting in het laatste kwartaal van 2022 kunnen plaatsvinden. Uitgaande van deze procedure met brede participatie, (internet)consultatie, toetsen, advies van de Commissie m.e.r., voorhang en advies van de Raad van State, een procedure waarin veel stappen ook wettelijk zijn voorgeschreven, wordt verwacht dat de nieuwe regels vanaf medio 2023 in werking kunnen treden. Aangezien het kabinet niet tekort wil doen aan de verschillende stappen, zoals de participatie en consultatie, om te komen tot nieuwe normen, ligt een versnelling hierin niet voor de hand. Het is de inzet van de Staatssecretaris van IenW en mijzelf om voortvarend aan de slag te gaan met de verschillende stappen om zo spoedig mogelijk nieuwe algemene normen voor het milieubeschermingsniveau vast te stellen en daarmee duidelijkheid voor de uitvoeringspraktijk te realiseren.
Daarnaast zal ik zoals ik heb aangegeven in het debat op 17 februari jl. met uw Kamercommissie, in overleg treden met de medeoverheden om te spreken over gezamenlijke uitgangspunten voor de plaatsing van nieuwe windparken in de periode waarin er nog geen nieuwe landelijke windturbinenormen zijn.
Kunt u deze vragen beantwoorden uiterlijk 21 februari?
Ja.
De schadelijke gezondheidseffecten van windturbines |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Hoe reageert u op de conclusies van dr. ir. De Laat, klinisch-fysicus en audioloog van het Leids Universitair Medisch Centrum, dat het laagfrequente geluid van windturbines bij omwonenden kan leiden tot: slaapstoornissen, duizeligheid, misselijkheid, hoofdpijn, oorsuizen, concentratieverlies, hoge bloeddruk en hartslag, bronchitis, rusteloosheid, angst en depressie?1
Dr. ir. De Laat heeft de afgelopen jaren meermaals uitspraken gedaan over het laagfrequente geluid van windturbines en daarbij heeft hij ook aangekondigd om hierover met een wetenschappelijke publicatie te komen. Deze publicatie laat echter op zich wachten. Ik kan en wil niet reageren op uitspraken waar ik de achtergrond niet van ken. Zodra er wel een publicatie beschikbaar komt, zullen de Staatssecretaris van IenW en ik het RIVM verzoeken om hiernaar te kijken en om relevante inzichten mee te nemen in het Expertisepunt Windenergie en Gezondheid.
Er zijn afgelopen jaren tientallen studies gedaan naar de gezondheidseffecten van windturbines. Hieruit blijkt dat omwonenden geluidshinder kunnen ervaren en dat er mogelijk een verband is met slaapverstoring. Er kunnen dus gezondheidseffecten optreden door bijvoorbeeld het geluid dat windturbines maken. Het zorgen voor goede milieubescherming en het in dat verband meewegen van de negatieve (gezondheids-)effecten van windturbines is onderdeel van de beleidsvorming, om te komen tot nieuwe landelijke normen voor windturbines. Dit gebeurt ook bij andere geluidsbronnen, zoals het weg-, rail- en luchtverkeer. Dit is ook aangegeven in antwoord op eerdere vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2863).
Deelt u, kortom, de conclusie dat windturbines ziekmakend zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het voorstel van dr. ir. De Laat om een afstandsnorm van tien keer de masthoogte te handhaven? Hoe reageert u op de Nederlandse WindEnergie Associatie, oftewel de windturbinelobby, die dit voorstel niet ziet zitten omdat «er anders nergens meer windturbines in Nederland mogelijk zijn»?
Momenteel wordt er door het Rijk gewerkt aan het opstellen planmilieueffectrapport (plan-mer) om te komen tot nieuwe landelijke normen voor windturbines. Hierbij zal ook worden gekeken naar opties voor een afstandsnorm. Op basis van deze plan-mer kan een zorgvuldige afweging gemaakt worden over het beschermingsniveau voor de relevante milieuaspecten. Inhoudelijk kan en wil ik hier niet op vooruit lopen. Daarom ga ik nu ook niet in op betreffende reactie van de Nederlandse WindEnergie Associatie (NWEA).
Deelt u de mening dat «nergens meer windturbines in Nederland» bijzonder goed klinkt? Deelt u tegelijkertijd de conclusie dat de windturbinelobby pijnlijk laat zien dat zij niets geeft om de gezondheid van omwonenden, maar louter, in het belang van haar eigen portemonnee, de bouw van nieuwe windturbines door wil drukken?
Deze mening en conclusie deel ik niet. Windenergie op land is onmisbaar voor de energietransitie en het behalen van onze klimaatdoelen. De inpassing van windparken gebeurt met oog voor verschillende belangen, zoals goede milieubescherming.
Deelt u de mening dat het te schandalig voor woorden en de omgekeerde wereld is dat omwonenden van windturbines genoodzaakt zijn te verhuizen en dus letterlijk op de vlucht slaan? Deelt u de conclusie dat niet de omwonenden, maar de windturbines moeten wijken?
De Staatssecretaris van IenW en ik nemen de gezondheidsklachten als gevolg van windturbines serieus en bagatelliseren die niet. Wij hebben hier veel aandacht voor en baseren het beleid op alle relevante wetenschappelijke inzichten. We zetten in op het waarborgen van een goede bescherming van omwonenden en omgeving, en daarnaast op het tegelijkertijd mogelijk maken van ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld de aanleg van windparken voor schone energie. Voor windturbines geldt dat het beleid (de normen) opnieuw gemaakt moet worden na de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 juni 2021. Dit gebeurt op basis van een plan-mer. Uw Kamer wordt betrokken bij het besluitvormingsproces over de nieuwe normen via het proces voor de bijbehorende AMvB.
Kunt u zich herinneren dat u op eerdere Kamervragen antwoordde: «Ik deel dat het heel vervelend is, wanneer mensen zich gedwongen zien te verhuizen vanwege de overlast die zij ervaren door windturbines in hun buurt»?2 Deelt u de mening dat gedwongen verhuizing vanwege gezondheidsklachten veel ernstiger is dan «heel vervelend»? Waarom bagatelliseert u deze klachten?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u zich herinneren dat u op eerdere Kamervragen antwoordde: «Er dient eerst te worden gekeken naar passende oplossingen om de ervaren hinder te beperken. Exploitanten kunnen bijvoorbeeld een app aanbieden»?3 Deelt u de mening dat omwonenden niet zitten te wachten op een of andere app, maar simpelweg van de overlast af willen? Waarom neemt u de gezondheidsrisico’s van windturbines niet serieus?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat gezondheid op nummer één hoort te staan en doorslaggevend moet zijn? Zo ja, bent u ertoe bereid om onmiddellijk een streep te zetten door alle nieuwe windturbineprojecten en de bestaande windturbines, waar omwonenden letterlijk ziek van worden, direct stil te zetten? Zo nee, hoe is het mogelijk dat de gezondheid van omwonenden klaarblijkelijk ondergeschikt is aan onbetaalbaar, onhaalbaar, onzinnig en zelfs ziekmakend klimaatbeleid?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'Grote problemen op stroomnet, provincies willen kiezen wie aansluiting krijgt' |
|
Henri Bontenbal (CDA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Grote problemen op stroomnet, provincies willen kiezen wie aansluiting krijgt»?1
Ja.
Begrijpt u de wens van de provincies om te kunnen prioriteren bij het aansluiten van bedrijven op het elektriciteitsnet?
Ja, ik heb begrip voor de wens van de provincies om te kunnen prioriteren. Zoals aangegeven in de recente brief over schaarse transportcapaciteit (Kamerstuk 29 023, nr. 281), is prioriteren aan het einde van de rit, bij het aansluiten, lastig, omdat dit in strijd is met het non-discriminatiebeginsel in het Europese kader. Mijn inspanningen zijn er daarom vooral op gericht om eerder te prioriteren, voordat er sprake is van individuele aanvragen voor een aansluiting en transportcapaciteit.
Zo onderzoek ik of provincies en gemeenten in een eerder stadium kunnen prioriteiten en selecteren via het bestemminsplan en andere instrumenten uit de omgevingsrecht. Ook zie ik ruimte om bij investeringen van netbeheerders rekening te houden met de publieke belangen, mits dat op basis van objectieve en transparante criteria plaatsvindt. Ik werk dit samen met netbeheerders, ACM en medeoverheden verder uit en bericht uw Kamer hiervan deze zomer.
Hoe staat u tegenover het idee dat provincies een grotere regierol krijgen rondom energie-infrastructuur?
Zoals aangegeven in de recente brief over schaarse transportcapaciteit (Kamerstuk 29 023, nr. 281), kan ik mij een verdere regierol van de provincies bij het sturen van investeringen van (regionale) netbeheerders indenken, mits dit op basis van objectieve en transparante criteria plaatsvindt. In het artikel wordt terecht geconstateerd dat het afwegen van de volgordelijkheid van investeringen in de meeste gevallen een complexe opgave zal zijn en dat onderschrijf ik. Ook hebben uiteraard niet alle betrokken partijen exact hetzelfde beeld welke aansluiting waar en wanneer geprioriteerd zou moeten worden. Voorkomen moet worden dat onzekerheid ontstaat door een lappendeken van verschillende prioriteringen. Hierbij wil ik ook onderstrepen dat het krijgen van toegang tot het elektriciteitsnet ook een recht en een noodzakelijke behoefte is. Daar waar afwegingen meerdere overheden raken, is uiteraard wederzijdse afstemming noodzakelijk.
Hoe beoordeelt u de argumenten van de heer Lomme in zijn Trilemma-bijdrage op Energeia.nl waarin hij betoogt dat provincies geen grotere regierol moeten krijgen?2
Zie antwoord vraag 3.
Is het mogelijk een alternatief te ontwikkelen voor het «firstcome, first serve»-principe, zodat prioriteit gegeven kan worden aan netinvesteringen die de meeste maatschappelijke waarde toevoegen?
Het «first come first serve»-principe is van toepassing op individuele aanvragen voor een aansluiting en transportcapaciteit. Naar aanleiding van de motie Bontenbal/Thijsen (Kamerstuk 32 813, nr. 775), ben ik in mijn brief van 8 februari 2022 ingegaan op de ruimte om bij investeringen van netbeheerders rekening te houden met de publieke belangen. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Ook heb ik in het commissiedebat op 17 februari toegezegd om te bezien hoe andere Europese landen met deze Europese regelgeving omgaan en zal ik hier ook bij de Europese Commissie navraag naar doen zodat we kunnen bezien of ervaringen in ander EU-lidstaten tot nieuwe inzichten voor de Nederlandse context kunnen leiden.
Hoe ver staat u met de uitvoering van de motie-Bontenbal/Thijssen over onderzoeken of een prioriteringskader duidelijkheid kan bieden bij een gebrek aan netcapaciteit (32813-775)?3
Zie antwoord vraag 5.
Zandsuppletie bij gaswinning onder het UNESCO Werelderfgoed |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Waddenvereniging vertrouwt kabinet niet en schakelt hulp in van Unesco»?1
Ja.
Is UNESCO ervan op de hoogte dat bodemdaling door bestaande en nieuwe gas- en zoutwinning in en onder het Werelderfgoed met zandsuppletie vanuit de Noordzee mag worden gecompenseerd?
De bodem van de Waddenzee past zich op natuurlijke wijze aan op de diepe bodemdaling door gas- en zoutwinning door extra zand en slib aan te voeren uit de Noordzeekustzone. Het zandverlies dat hierdoor ontstaat in de Noordzeekustzone wordt met zandsuppleties gecompenseerd. Het toevoegen van zand in de Noordzeekustzone is nodig om de zandbalans van het kustsysteem op orde te houden en structurele erosie van de Noordzeekustzone te voorkomen.
UNESCO is geïnformeerd dat zandsuppleties ten behoeve van kustlijnzorg plaatsvinden. In 2008 hebben Duitsland en Nederland het nominatiedossier voor de Nederlands-Duitse Waddenzee als Werelderfgoed bij het Werelderfgoedcentrum van UNESCO in Parijs ingediend2. In het nominatiedossier staat uitgelegd wat dit erfgoed zo uniek in de wereld maakt, maar ook welke activiteiten er in het gebied plaatsvinden. Op basis van die informatie heeft de Waddenzee in 2009 van UNESCO de status van Werelderfgoed gekregen.
In welke brief en in welke passage of zin heeft het kabinet UNESCO ervan op de hoogte gebracht dat bodemdaling door gas- en zoutwinning in en onder het Werelderfgoed met zandsuppletie mag en wordt gecompenseerd?
Het nominatiedossier is in 2008 bij UNESCO ingediend. Eén van de onderdelen van dit dossier is het Wadden Sea Quality Status Report. Hoofdstuk 5.16.3 van dit document (pagina 188 van het nominatiedossier) beschrijft het toepassen van extra volume aan zandsuppleties.
Wat is het oordeel van UNESCO over de inzet van zandsuppletie om bodemdaling door gas-en zoutwinning te compenseren? Kunt u aangeven in welke brief en passage of zin dit staat? Zo nee, waarom niet?
Op basis van het nominatiedossier heeft de Waddenzee de status van UNESCO Werelderfgoed gekregen, inclusief zandsuppleties voor de kustlijnzorg. Naast de criteria van de Uitzonderlijke Universele Waarde zijn de bescherming, het management en de authenticiteit van het erfgoed en de integriteit van de beheerders belangrijke overwegingen om de status te krijgen. IUCN heeft, als adviesorgaan van UNESCO voor natuurlijk Werelderfgoed, in 2020 nog in het algemeen geoordeeld3 dat het beheer van de Waddenzee goed op orde is.
Bent u bereid om, indien UNESCO nog geen oordeel heeft gegeven over de inzet van zandsuppletie bij bodemdaling door gas- en zoutwinning in en onder het Werelderfgoed, naar haar oordeel hieromtrent te informeren? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat niet nodig. Conform de werkafspraken zoals vastgelegd in de richtlijn voor de implementatie van het Werelderfgoed verdrag4 is het van belang om UNESCO te informeren over nieuwe activiteiten. Het suppleren van zand in de Noordzeekustzone ter compensatie van de bodemdaling door gas- en zoutwinning onder de Waddenzee als zodanig is geen nieuwe activiteit. De IUCN zal de mogelijke impact van de voorgenomen gaswinning in Ternaard op de Uitzonderlijke Universele Waarde van het UNESCO Werelderfgoed Waddenzee wel beoordelen. De zandsuppleties die nodig zijn ter compensatie van de verwachte bodemdaling door deze gaswinning zijn hier een onderdeel van.
Hoe beoordeelt u de toezegging van Nederland, Duitsland en Denemarken dat bij toekenning van de titel «werelderfgoed» negatieve invloeden op de kernwaarden van het erfgoed worden zullen worden geminimaliseerd?
De Waddenzee is in 2009 door UNESCO op basis van het huidige beschermingsregime opgenomen op de Werelderfgoedlijst. Met dit beschermingsregime wordt de Uitzonderlijke Universele Waarde adequaat beschermd.
Deelt u de mening van het UNESCO Werelderfgoedcentrum in Parijs dat het hierbij gaat om het vermijden en niet het verzachten van negatieve invloeden?
Ik deel de mening dat het gaat om het vermijden van negatieve invloeden op de Uitzonderlijk Universele Waarde van de Waddenzee.
Deelt u de mening dat zandsuppletie een verzachtende maatregel is om schade aan de natuur van de Waddenzee te mitigeren? Zo nee, waarom niet en op welke bronnen baseert u zich?
Die mening deel ik niet. De zandsuppleties vinden plaats in het kader van de kustlijnzorg op de Noordzeekustzone, niet om eventuele schade aan de natuur in de Waddenzee te voorkomen of te verzachten. Als gevolg van de diepe bodemdaling door de gaswinning zal er bij de uitwisseling van sediment tussen Noordzeekustzone en Waddenzee netto meer zand achterblijven in de Waddenzee waardoor een extra vraag naar zand ontstaat. Zonder additionele zandsuppletie gaat dit ten koste van de kustlijnzorg. In het Natura 2000-Beheerplan Waddenzee5, en specifiek pagina 210, is de praktijk omtrent het uitvoeren van de zandsuppleties beschreven.
Is er een plan voor het geval dat UNESCO daadwerkelijk de Wadden van de lijst haalt en kunt u bij benadering aangeven wat de schade van deze actie zal zijn (in materiële en/of immateriële zin)?
Elk Werelderfgoed vertelt het verhaal over haar uitzonderlijke, universele waarde. Deze gebieden zijn niet alleen uniek en onvervangbaar in Nederland, maar zelfs in de wereld. Als ondanks de inspanningen de unieke waarden van het Werelderfgoed niet voldoende worden beschermd en er geen verbetering optreedt, wordt het van de Werelderfgoedlijst afgehaald. Dit is sinds het begin van de Werelderfgoedlijst in 1978 drie keer voorgekomen. In immateriële zin zou het verlies van de status een verlies voor de gehele internationale gemeenschap zijn vanwege de unieke en onvervangbare positie die de Waddenzee voor de gehele wereld inneemt. Na verlies van de status kan een gebied niet meer opnieuw in aanmerking komen voor de status van Werelderfgoed.
Het is op dit moment gelukkig niet aan de orde dat de Waddenzee haar status als UNESCO Werelderfgoed zou verliezen. In de antwoordbrief van het kabinet van 20 januari 2022 aan UNESCO6 is aangegeven waarom er geen reden tot zorg is. Specifiek voor Ternaard komt de IUCN met een beoordeling. Ik zie dus geen reden om vooruit te lopen op een eventueel verlies van de status van Werelderfgoed omdat dit op dit moment niet aan de orde is.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het tweeminutendebat Wadden?
Ja.
Het tv-uitzending 'Energierekening óók fors omhoog als je huis niet met gas wordt verwarmd' |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Radar van 17 januari 2021, waarin naar voren wordt gebracht dat huishoudens die aangesloten zijn bij een warmtenetwerk een hoge prijs moeten betalen voor hun warmte omdat die onterecht is gekoppeld aan de gasprijs?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat wanneer er niet of nauwelijks gas wordt gebruikt voor de opwekking van warmte, het zeer onterecht is dat huishoudens geconfronteerd worden met een torenhoge energierekening?
Ik deel de zorgen over gestegen energiekosten en de effecten daarvan op huishoudens. In de Kamerbrief van 1 november 20212 heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dat de stijgende gasprijzen invloed kunnen hebben op de onderliggende kosten voor warmtebedrijven, omdat aardgas direct (gas als warmtebron of back-up warmtebron) en indirect (bijv. als gevolg van gestegen elektriciteitskosten, een lager subsidiebedrag in de SDE++ en koppeling van warmtecontracten aan de prijs van aardgas) een rol speelt als warmtebron voor warmtenetten. Voor zover deze effecten invloed hebben op de kosten van warmteleveranciers acht ik het niet onterecht dat warmteleveranciers die gestegen kosten terug laten komen in hogere warmteprijzen. Prijsstijgingen die niet kunnen worden gerechtvaardigd door gestegen kosten acht ik wel onterecht. Ik sluit me dan ook aan bij de waarschuwing van de ACM aan warmteleveranciers om de tarieven niet te verhogen3. In dat kader heeft de ACM aangekondigd dat zij verscherpt toezicht gaan houden op de wijze waarop de warmteleverancier hun tarieven voor 2022 vast stellen. Daarnaast heeft de ACM onlangs de bevoegdheid gekregen om onderzoek te doen naar de rendementen van een individuele leverancier en het tarief voor de betreffende leverancier te corrigeren indien blijkt dat het door deze leverancier behaalde rendement hoger is dan een door de ACM vast te stellen redelijk rendement. ACM is op dit moment hard bezig met de implementatie van deze nieuwe bevoegdheden. Onderdeel daarvan is het transparant maken van gedetailleerde kosteninformatie van warmtebedrijven.
Kunt u in kaart brengen of energieleveranciers inderdaad onterecht een te hoge prijs rekenen voor hun warmte?
Op grond van de Warmtewet stelt de ACM jaarlijks tarieven vast die warmteleveranciers maximaal in rekening mogen brengen. In artikel 5, tweede lid van de Warmtewet is bepaald dat deze maximale tarieven moeten worden gebaseerd op de integrale kosten die een verbruiker zou moeten maken voor het verkrijgen van dezelfde hoeveelheid warmte bij het gebruik van gas als energiebron (de zogenaamde gasreferentie). De tarieven van de warmteleveranciers voor 2022 zijn niet hoger dan het door de ACM vastgestelde maximum en voor de grote warmteleveranciers geldt dat hun tarieven aanmerkelijk lager liggen dan het door de ACM vastgestelde maximum. Bij een gemiddeld jaarverbruik van 35 GJ liggen de totale warmtekosten bij de grote leveranciers 18% tot 25% lager dan wanneer zou worden uitgegaan van het door de ACM vastgestelde maximum. Daarnaast blijkt uit de meest recente rendementsmonitor4 dat de gemiddelde rendementen van de warmteleveranciers zijn gedaald.
Dit geeft mij op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat de warmteleveranciers onredelijke tarieven in rekening brengen, maar zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 wordt hier wel verscherpt toezicht op gehouden.
Deelt u de mening dat de prijs voor warmte gebaseerd moet zijn op de kostprijs en niet op een arbitraire koppeling aan de gasprijs?
Ik ga ervan uit dat wordt gedoeld op de nu in de Warmtewet vastgelegde gasreferentie (zie vraag 3). Zoals aangegeven in de eerder genoemde brief van 1 november 2021 is het evident dat die koppeling op termijn niet houdbaar is. De tarieven moeten gebaseerd worden op de onderliggende kosten van warmte. Dat biedt consumenten de zekerheid dat ze niet meer betalen dan de kosten die redelijkerwijs gemaakt moeten worden voor de warmte die ze afnemen. Anderzijds krijgen warmtebedrijven daarmee de zekerheid dat efficiënte kosten die zij moeten maken voor de uitvoering van hun taak kunnen worden terugverdiend, inclusief een redelijk rendement. Dit laatste is ook van belang voor de borging van de leveringszekerheid van het systeem. De nieuwe Wet collectieve warmtevoorziening die ik op dit moment in voorbereiding heb bevat bepalingen die de overstap naar op kosten gebaseerde tarieven regelt. Ik heb versnelling aangebracht in de voorbereiding van deze nieuwe wet. Ik bekijk momenteel hoe ik dit wetsvoorstel voor de zomer aan kan bieden aan de Raad van State en daarna eind 2022 aan de Tweede Kamer. Vooruitlopend daarop heeft de ACM onlangs de in mijn antwoord op vraag 2 genoemde bevoegdheid gekregen om onderzoek te doen naar de rendementen van een individuele leverancier en het tarief voor de betreffende leverancier te corrigeren indien blijkt dat het door deze leverancier behaalde rendement hoger is dan een door de ACM vast te stellen redelijk rendement. Met deze nieuwe bevoegdheden is een belangrijke stap gezet naar de nieuwe tariefsystematiek op basis van de onderliggende kosten. Immers, zonder de beschikking over gedetailleerde kosteninformatie kan ACM geen op kosten gebaseerde tarieven vaststellen.
Zijn er manieren om op de korte termijn de gasprijs los te koppelen van de warmteprijs zodat deze huishoudens geen onterechte hoge energierekening krijgen? Kunt u die mogelijkheden in kaart brengen en snel met de Kamer delen?
Het in de huidige Warmtewet vastgelegde uitgangspunt van de gasreferentie biedt mij geen mogelijkheid om zonder wetswijziging de koppeling van het maximum tarief aan de gemiddelde kosten van een verbruiker van aardgas los te laten.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 heb ik het wetsvoorstel dat een op kosten gebaseerde tariefregulering mogelijk maakt reeds in voorbereiding en verwacht ik dit voorstel eind 2022 aan te kunnen bieden aan de Kamer. De overgang naar een nieuw op kosten gebaseerd systeem is reeds in gang gezet doordat de in het antwoord op vraag 4 genoemde recente aanvullende bevoegdheden de ACM de mogelijkheid geeft om gedetailleerde kosteninformatie bij warmtebedrijven op te vragen. Daarnaast heb ik op dit moment een extern onderzoek in voorbereiding naar de nadere uitwerking van de op kosten gebaseerde tariefregulering onder de nieuwe Wet collectieve warmtevoorziening. Ik verwacht dat dit onderzoek kort na de zomer wordt afgerond zodat ik daarna duidelijkheid kan scheppen en concreter in gesprek kan gaan met betrokkenen over de transitie naar de op kosten gebaseerde tariefregulering.
Bent u bereid deze situatie voor deze huishoudens op te lossen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Ja, er wordt er binnen mijn departement in het kader van de uitwerking van de WCW gewerkt aan een op kosten gebaseerde tariefregulering.
Op welke manieren kunnen de energieprijzen worden gereguleerd door de overheid? Kunnen de plannen van Duitsland rondom strengere regels voor energieprijzen ook in Nederland worden uitgevoerd?2
Ingrijpen in de leveringstarieven aan kleinverbruikers is onder de Elektriciteits- en Gaswet alleen toegestaan wanneer deze tarieven niet redelijk zijn. Het is aan de ACM om te beoordelen wanneer er sprake is van onredelijke tarieven, waarbij zij ook let op de inkoopkosten van energie.
Het vorige kabinet heeft er daarom voor gekozen om huishoudens tegemoet te komen voor de stijgende energieprijzen door een eenmalige verlaging van de energiebelastingen op de energierekening in 2022. Daarnaast is er 150 miljoen euro beschikbaar gesteld voor tegemoetkoming van lagere inkomens en 150 miljoen voor de aanpak van energiearmoede bij kwetsbare huishoudens via gemeenten.
Dit sluit aan bij de Duitse aanpak waarbij tot dusver wordt ingezet op maatregelen die compensatie bieden voor de gestegen energieprijzen, via o.a. een eenmalige tegemoetkoming voor de kwetsbaarste huishoudens in Duitsland, en via het vervroegen van de reeds geplande afschaffing van de Duitse heffing voor hernieuwbare energie (EEG). Daarnaast kijkt de Duitse regering ook naar andere mogelijkheden, zoals de verschillen wegnemen tussen de prijzen voor bestaande en nieuwe klanten van Duitse basisleveranciers. Op moment van schrijven is hiervoor echter nog geen concreet beleid aangekondigd. Ik zal de ontwikkelingen in Duitsland met interesse volgen.
Welke stappen worden er gezet om het Bescherm en Herstelplan Gas praktisch vorm te geven en juridisch te borgen?
Op 7 februari 2022 informeerde ik uw Kamer middels de brief «Actuele situatie in de gasmarkt en voorbereidingen ten aanzien van het uitvoeren van het Bescherm- en Herstelplan Gas»6. Zoals aangegeven in deze brief is er op dit moment geen sprake van een crisis zoals bedoeld in het Bescherm- en Herstelplan Gas (BH-G) en worden maatregelen uit het BH-G vooralsnog niet in werking gesteld. Het BH-G voorziet in maatregelen voor drie niveaus van gascrisis: vroegtijdige waarschuwing, alarmering en noodsituatie. Voor de eerste twee niveaus ligt de verantwoordelijkheid voor het treffen van marktgebaseerde maatregelen bij de betrokken marktpartijen. Dit zijn de landelijke netbeheerder (GTS) en andere partijen binnen de gasketen, zoals balansverantwoordelijken (shippers). De betrokken partijen beschikken over de noodzakelijke bevoegdheden om de in het BH-G voor deze eerste niveaus van gascrisis voorziene marktgebaseerde maatregelen te treffen.
Als na het toepassen van alle relevante marktgebaseerde maatregelen de gaslevering niet volstaat, dan wordt het niveau van een noodsituatie afgekondigd. In dat geval worden er, zoals voorzien in het BH-G niet-marktgebaseerde maatregelen getroffen.
Om de maatregelen die in het BH-G zijn opgenomen voor noodsituaties deze winter, als dat noodzakelijk mocht blijken, toe te kunnen passen ben ik bezig met de nadere uitwerking van deze maatregelen, het opstellen van concept-regelgeving die nodig is om deze maatregelen, al dan niet behulp van het staatsnoodrecht, toe te kunnen passen, het voorbereiden van de uitvoering en het inregelen van het toezicht en de handhaving. Ten behoeve van deze uitwerking en voorbereiding heb ik, zoals benoemd in mijn hiervoor genoemde brief van 7 februari 2022, ook een uitvraag gedaan bij de top 60 grootste industriële afnemers van gas en ben ik in gesprek met verschillende betrokken partijen.
Klopt het dat de kunstmestfabricage, raffinaderijen en de sierteelt belangrijke gasverbruikende sectoren zijn, met in 2020 een gebruik in de orde van resp. 2,8 en 1,6 en 1,4 miljard m3? Zou het voor de leveringszekerheid en de gaswinning in het Groninger gasveld een belangrijk verschil maken wanneer de kunstmestproductie en de productie van raffinaderijen (tijdelijk) worden gestopt of beperkt? Wordt hierover nagedacht?
Het is juist dat de sectoren kunstmestproductie, raffinage en sierteelt relatief veel gas verbruiken. De in dit verband in de vraag genoemde verbruikscijfers voor het jaar 2020 zijn correct.
Ter uitvoering van de Verordening (EU) nr. 2017/1938 werkt mijn ministerie momenteel aan een gedetailleerde uitwerking van het Bescherm- en Herstelplan Gas (hierna: BH-G). In het BH-G zijn maatregelen beschreven die getroffen kunnen worden als een gascrisis dreigt of zich voordoet teneinde de werking van de interne gasmarkt en de levering aan (door solidariteit) beschermde afnemers zo lang mogelijk te verzekeren. Een van die maatregelen betreft de gedwongen beperking van gasafname van niet beschermde afnemers zoals de groot verbruikende industrie.
Welk deel van de productie van deze sectoren is bestemd voor export?
Nederland voerde in 2019 voor bijna 88 miljard euro aan chemische producten uit en voor circa 68 miljard euro aan minerale brandstoffen7. Voor de sierteelt bedroeg de uitvoer in 2021 12 miljard euro aan sierteeltproducten8. Deze cijfers zijn inclusief producten vanuit andere landen die via Nederland worden geëxporteerd.
Deelt u de constatering dat benzine, diesel en kunstmest kunnen worden opgeslagen en het dus niet nodig is dat deze sectoren continu productie draaien?
De uitvraag aan de top 60 gas verbruikende aansluitingen, in het kader van het Bescherm- en Herstelplan Gas, is zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 8 erop gericht om de maatschappelijke impact en keteneffecten van verminderd gasverbruik inzichtelijk te maken. Het al dan niet kunnen opslaan vormt onderdeel van deze impact.
Voor de in de onderhavige vraag genoemde producten geldt dat er sprake is van verschillende situaties qua opslag. Voor de droge vormen van kunstmest geldt dat deze langdurig kunnen worden opgeslagen. Het tussenproduct ammoniumnitraat is echter lastiger op te slaan en voor vloeibare kunstmestvormen zijn speciale tanks nodig. Voor benzine en diesel geldt dat deze is op te slaan. Dat het door deze opslagmogelijkheden niet nodig is dat deze sectoren continu draaien, is niet eenduidig te concluderen. Dat is naast de omvang van de beschikbare voorraden ook afhankelijk van diverse andere factoren als bijvoorbeeld keteneffecten, seizoenproductie en leververplichtingen.
Deelt u de visie dat massieve inzet van gas voor exportproducten als kunstmest en sierbloemen moeilijk te rechtvaardigen is als dit in het uiterste leidt tot gaswinning in Groningen?
Het is in eerste instantie de inzet van het kabinet om op zo kort mogelijke termijn ervoor te zorgen dat gaswinning in Groningen niet meer nodig is voor de belevering van eindgebruikers van gas. Daartoe heeft het kabinet vele maatregelen getroffen. Een van die maatregelen is een wettelijk verbod voor de negen grootste afnemers van laagcalorisch gas in Nederland om na 1 oktober 2022 nog laagcalorisch gas aan het gasnet te onttrekken. Daaronder vallen ook afnemers in de in vraag 9 en deze vraag genoemde sectoren. Zie verder het antwoord op vraag 13. In meer algemene zin zet het kabinet zich in voor verduurzaming van economische activiteiten waaronder industriële processen, zodat het verbruik lager wordt, in combinatie met veilige en schone productie van energie.
Zijn er plannen om de productie van deze sectoren in het uiterste geval te beperken zodat gasverbruik wordt gespaard en de gaswinning in Groningen niet omhoog hoeft?
In het uiterste geval, dat wil zeggen bij gastekorten, zullen maatregelen getroffen worden om de gasafname te beperken. Zoals ook in eerdere antwoorden aangegeven zijn in het BH-G maatregelen beschreven die getroffen kunnen worden als een gascrisis dreigt of zich voordoet teneinde de werking van de interne gasmarkt en de levering aan (door solidariteit) beschermde afnemers zo lang mogelijk te verzekeren. Dat kan ook (tijdelijke) gedwongen terug- of afschakeling zijn. Het onderscheid dat daarbij wordt gemaakt is tussen beschermde en niet-beschermde afnemers. De in de voorgaande vragen genoemde sectoren zijn niet beschermd. Overigens brengt het kabinet conform de motie van het lid Paternotte c.s.9 de mogelijkheden in kaart om de gaswinning in Groningen gedurende dit jaar te beperken.
Problemen in de glastuinbouwsector als gevolg van de aanhoudend hoge energieprijzen. |
|
Derk Boswijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat momenteel zelfs gezonde en qua duurzaamheid vooruitstrevende glastuinbouwbedrijven in directe liquiditeitsproblemen komen door de aanhoudend hoge energieprijzen?
Ja. Doordat de hoge gasprijzen langer aanhouden dan in het najaar verwacht komen meer bedrijven in problemen om de gasrekening te kunnen betalen, zeker zodra leveringscontracten verlopen en opnieuw moeten worden afgesloten. Door de oorlog in Oekraïne zijn de prijzen nog verder gestegen. Wij zijn met de sector en banken in gesprek hoe ondernemers deze tijd door kunnen komen en op welke wijze de energietransitie kan worden versneld om ook minder afhankelijk te worden van het gas.
Bent u er tevens mee bekend dat de hoge kosten waarmee deze bedrijven als gevolg van de hoge energieprijzen te maken krijgen, in tegenstelling tot in veel andere sectoren, niet door te berekenen zijn in de verkoopprijzen, omdat deze op een Europese- of wereldmarkt worden bepaald?
Wij zijn ermee bekend dat er sprake is van een concurrerende internationale markt. Aan de andere kant is de sector divers en zijn er wel afnemers die de tuinder (deels) in de hoge gasprijzen tegemoet komen en zijn er berichten dat de prijs voor bloemen momenteel hoog is. Er is inmiddels ook een deel van de sector waar ondernemers hebben besloten de teelt tijdens de wintermaanden minder te belichten en verwarmen of uit te stellen. Een enkeling heeft besloten helemaal te stoppen. Dat is afhankelijk van de situatie per bedrijf en de positie op de energiemarkt.
Wat vindt u ervan dat niet alleen bedrijven in deze sector die afhankelijk zijn van aardgas, maar ook glastuinbouwbedrijven die reeds hebben geïnvesteerd in duurzame warmte hierdoor worden getroffen, omdat de hoogte van de subsidies vanuit de Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie (SDE) die zij ontvangen zijn gekoppeld aan de gasprijs?
De SDE++-regeling vergoedt de onrendabele top van duurzame projecten, oftewel het verschil tussen de kostprijs van productie en de marktprijs van energie. Bij een stijgende energieprijs is er dus minder subsidie nodig om de projecten rendabel te krijgen ten opzichte van het fossiele alternatief. Sinds de zomer is er sprake van een uitzonderlijke situatie op de gasmarkt. De energieprijzen, en in bijzonder die van gas, zijn in de afgelopen maanden fors gestegen. Dat ook de SDE-uitgaven aan bedrijven die geïnvesteerd hebben in duurzame warmte beïnvloed worden door de ontwikkelingen op de energiemarkt is in basis positief en een belangrijk element van de regeling om kosteneffectiviteit te waarborgen zodat overstimulering van projecten voorkomen wordt. De marktprijs van de geproduceerde energie wordt vastgesteld op basis van advies van het Planbureau voor de Leefomgeving (PLB) via een vaste berekeningsmethodiek die gebruik maakt van marktindices voor elektriciteit en gas.
Tegelijk delen wij de zorg van duurzame projecten die zijn stilgelegd en nieuwe investeringen die worden uitgesteld omdat onzeker is of en op welke termijn een investering wordt terugverdiend. Het kabinet erkent deze zorgen, volgt de ontwikkeling van de energieprijzen en de impact hiervan op onder andere de glastuinbouwsector op de voet en blijft in gesprek met de sector over de situatie.
Bent u ervan op de hoogte dat de SDE-subsidies voor de glastuinbouw voor 2022 als gevolg van de hoge gasprijzen op dreigt te drogen en daarmee het draaiende houden van verduurzamingsprojecten in deze sector financieel onhaalbaar dreigt te maken? Welke mogelijkheden ziet u om deze ontwikkeling te voorkomen dan wel verzachten?
Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 3 klopt het dat projecten minder subsidie krijgen als de energieprijzen prijzen stijgen. De bedrijfsvoering van projecten is aan de betreffende ondernemers. Wij zijn terughoudend bij het ingrijpen in het instrumentarium, omdat de SDE++ regeling bedoeld is om op generieke wijze de onrendabele top van CO2-reducerende projecten weg te nemen. De regeling is niet bedoeld om compensatie te bieden voor hoge energieprijzen of sturend te zijn in overige keuzes in de bedrijfsvoering.
Klopt het dat er signalen zijn dat meerdere duurzame projecten dit jaar noodgedwongen zullen worden stilgezet? Om hoeveel projecten gaat het en wat is de mogelijke impact voor onder andere de energietransitie als deze projecten inderdaad worden stilgezet?
Er zijn inderdaad signalen dat onder de huidige marktomstandigheden sommige ondernemers er voor kiezen om hun bedrijfsvoering anders in te richten. Dit kan gaan om het verminderen van hun productie waardoor er ook minder warmtevraag is of het overschakelen naar fossiele productie met een eigen warmtekrachtkoppelingsinstallatie vanwege de productie van elektriciteit in reactie op de hoge marktprijs. Wij hebben geen informatie waardoor wij kunnen beoordelen om hoeveel projecten dit gaat. De impact voor de energietransitie zal met name afhangen van de periode waarin nog sprake zal zijn van zeer hoge energieprijzen.
Welke stappen neemt u op korte termijn om het voornemen uit het regeerakkoord te realiseren voor wat betreft het creëren van randvoorwaarden om de glastuinbouw verder te verduurzamen en koploper te laten zijn in energiezuinige, circulaire producten? Op welke randvoorwaarden zult u inzetten en op welke termijn?
De hoge gasprijzen tonen nog eens extra de urgentie aan om door te pakken op de klimaattransitie en energiebesparing om minder afhankelijk te worden van gas. Het coalitieakkoord is hierin ambitieus. In de komende maanden werken we het coalitieakkoord uit tot een samenhangend pakket van verbeterde verduurzamingsprikkels en stimuleringsopties waarmee we de juiste randvoorwaarden voor de glastuinbouw creëren. Daar betrekken we uiteraard ook de sector bij, want daar moet het gebeuren. Tegelijk blijven we in gesprek om te borgen dat deze topsector de transitie ook kan doormaken.
Bent u in dit kader bereid om op zeer korte termijn met de glastuinbouwsector in overleg te treden over zowel het oplossen van de problemen met onvoldoende liquiditeits- en financiële reserves op korte termijn, als over het perspectief voor de lange termijn en de randvoorwaarden voor verduurzaming van de glastuinbouw? Zo nee, waarom niet?
Ja, onze departementen zijn hierover intensief met de sector in gesprek en de Minister van LNV heeft hier al met tuinders en Glastuinbouw Nederland over gesproken. Op korte termijn komen een aantal zaken samen, waar het kabinet u in april over zal informeren. De uitwerking van het coalitieakkoord en een versnelling in de energietransitie, de situatie op de gasmarkt en de verwachtingen voor de langere termijn en de effecten daarvan voor het bedrijfsleven en specifiek de glastuinbouw. Wij blijven met de sector en banken in gesprek, ook over handelingsperspectief voor de individuele ondernemer op de korte termijn. Daarbij bespreken we de mogelijkheden om tuinders die gaan investeren in de transitie en energiebesparing te ondersteunen, om de sector door deze moeilijke periode heen te helpen. De huidige situatie maakt nog urgenter dat de sector snel minder afhankelijk moet worden van fossiele brandstoffen en snel moet omschakelen, naar meer energiebesparing en het gebruik van andere energiebronnen. Daarvoor moet de sector ook echt stappen zetten.
Kunt u de Kamer op korte termijn informeren over de uitkomsten van deze gesprekken met de glastuinbouwsector?
De gesprekken zijn nog niet afgerond, in april wordt u over de uitkomsten geïnformeerd.
Het bericht dat de CCS-installatie bij een waterstofproject van Shell meer broeikasgassen uitstoot dan het afvangt. |
|
Christine Teunissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kent u het rapport «Hydrogen’s Hidden Emissions»?1
Ik heb kennisgenomen van het rapport.
Klopt het dat de betreffende Carbon Capture and storage-installatie (CCS), gekoppeld aan de productie van fossiele (blauwe) waterstof, meer broeikasgassen uitstoot dan het afvangt? Zo nee, hoe zit het dan?
Nee, dat klopt niet. Het artikel refereert aan een specifiek project, waarbij de CO2 die vrijkomt bij de productie van waterstof wordt afgevangen. Deze waterstof wordt gemaakt uit aardgas, waarbij CO2 vrijkomt. De waterstof wordt toegepast in de opwerking van de olie. Dit gebeurt in een «upgrader». Het artikel van Global Witness verklaart dat de Scotford Upgrader meer CO2 uitstoot dan het afvangt. Dat is correct. Echter, de waterstofproductie veroorzaakt 35% van de totale CO2-uitstoot van de gehele upgrader. De uitstoot bij de waterstofproductie is dus maar een deel van de totale uitstoot van de Scotford Upgrader. De overige CO2 op deze locatie wordt door andere productieprocessen veroorzaakt. Het is dus niet zo dat de CCS-installatie, gekoppeld aan de productie van (blauwe) waterstof, meer CO2 uitstoot dan het afvangt. In totaal wordt er 1,1 Mton per jaar afgevangen, waarbij 0,9 MtCO2 aan emissies wordt vermeden. Dit verschil heeft te maken met het feit dat bij de productie van de benodigde energie voor het CCS-proces ook emissies vrijkomen. Hier wordt dus voor gecorrigeerd.
Erkent u dat CCS-installaties die meer uitstoten dan ze afvangen de klimaatcrisis alleen maar verergeren en zodoende volstrekt onwenselijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Indien er installaties zijn die meer uitstoten dan dat zij afvangen, dan zou dat inderdaad zeer onwenselijk zijn. Dat is hier echter niet het geval. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Bestaan er bij bepaalde waterstofprojecten extra risico’s op het falen van de CCS-techniek? Zo ja, welke?
Nee, niet dat mij bekend is. CCS wordt al decennialang wereldwijd succesvol toegepast in verscheidene grootschalige fossiele waterstofprojecten, waarbij de CO2 permanent ondergronds wordt opgeslagen. Ook in Nederland wordt al jarenlang CO2 afgevangen van waterstoffabrieken. Deze afgevangen CO2 wordt gebruikt voor o.a. levering aan de glastuinbouw.
Wat betekenen de bevindingen in dit rapport voor de plannen van dit kabinet op het gebied van CCS en waterstof?
Dit rapport brengt geen veranderingen in deze plannen omdat ik de conclusies die geschetst worden niet deel.
Kunt u uitsluiten dat de door dit kabinet voorgenomen CCS-projecten, al dan niet gekoppeld aan de productie van waterstof, meer zullen uitstoten dan ze zullen afvangen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het Planbureau voor de Leefomgeving heeft voor de SDE++ berekend wat de netto emissiereductie is per ton (bruto) afgevangen en opgeslagen CO2. Daarnaast heeft een partij geen prikkel om CO2 af te vangen en ondergronds op te slaan, wanneer dit gepaard gaat met een hogere CO2-uitstoot. Over deze uitstoot moeten immers CO2-emissierechten betaald worden, en dat is juist de reden waarom een partij de CO2 afvangt. Ook wordt in de SDE++ gecorrigeerd voor de emissies die vrijkomen bij de opwek van energie die nodig is voor afvang en transport (scope 2 emissies).
Kunt u aantonen dat de door dit kabinet voorgenomen CCS-projecten, al dan niet gekoppeld aan de productie van waterstof, meer zullen afvangen dan ze zullen uitstoten? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Ja. Zie antwoord op vraag 6. Daarbij is het belangrijk om te beseffen dat de CO2-afvang wordt toegepast op een specifiek gedeelte van het totale productieproces.
Erkent u dat CCS vooralsnog een techniek is waarbij vroeg of laat reële risico’s bestaan op het weglekken van broeikasgassen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De Mijnbouwwet bepaalt dat vergunningen voor CO2-opslag alleen worden verleend indien de risico’s van CO2-opslag – zoals het weglekken van CO2 – te verwaarlozen zijn. Voorts zullen de opslaglocaties tot 50 jaar na de sluiting op mogelijke lekkage worden gecontroleerd. Indien er toch lekkage optreedt, zullen de activiteiten worden stopgezet en/of zullen er corrigerende maatregelen worden genomen. Eventuele lekkage moet worden gecompenseerd met ETS-emissierechten.
Kunt u een lijst met de bij u bekende voorbeelden geven van probleemloze CCS-installaties die hebben geleid tot een aantoonbare en blijvende afname van de uitstoot van broeikasgassen?
Er zijn meerdere voorbeelden van operationele CCS-installaties die hebben geleid tot een aantoonbare en blijvende afname, waaronder:
Kunt u een lijst met de bij u bekende voorbeelden geven van problematische CCS-installaties waarbij bijvoorbeeld sprake was van toenemende uitstoot en/of het weglekken van eerder afgevangen broeikasgassen?
Er zijn mij geen CCS-projecten bekend die geleid hebben tot een toenemende uitstoot en/of het weglekken van eerder afgevangen broeikasgassen.
Deelt u de mening dat er geen overheidssubsidie zou moeten worden uitgegeven aan als duurzaam verkochte projecten die in de werkelijkheid de uitstoot van broeikasgassen niet doen afnemen? Zo nee, waarom niet?
Indien projecten daadwerkelijk meer CO2 uitstoten dan dat er wordt vermeden, dan zou overheidssubsidie inderdaad niet op zijn plaats zijn, indien deze subsidie tot doel heeft de CO2-emissies te reduceren.
Welke mogelijkheden ziet u om overheidssubsidies terug te vorderen, indien blijkt dat de gesubsidieerde CCS-projecten niet leiden tot een afnemende uitstoot van broeikasgassen of indien er sprake is van het in een later stadium alsnog weglekken van eerder afgevangen broeikasgassen?
Pas als een bedrijf de CO2 daadwerkelijk afvangt en opslaat, krijgt het daarvoor subsidie. Indien er sprake is van lekkage, wordt deze vrijgekomen CO2 gecompenseerd door de aankoop van EU-ETS emissierechten (zie het antwoord op vraag 8). Tevens zijn er op grond van de geldende wetgeving mogelijkheden om subsidie terug te vorderen.
Erkent u dat de (voorgenomen) CCS-subsidies voornamelijk ten gunste komen van grote vervuilers, die in het verleden veel geld hebben verdiend met het uitstoten van broeikasgassen? Zo nee, waarom niet?
Afvang en opslag van CO2 is een kostenefficiënte techniek om CO2 te reduceren, met name wanneer deze kan worden ingezet daar waar er grote volumes CO2 vrijkomen. De kosten voor afvang verschillen per productieproces. Zo is de afvang van CO2 die vrijkomt bij de productie van bijvoorbeeld waterstof of ammoniak veel eenvoudiger, goedkoper en energie efficiënter dan de afvang uit rookgassen bij verbranding zoals het geval is bij verbrandingsprocessen. De CCS-subsidies komen daardoor inderdaad voor een groot deel bij de grotere industriële bedrijven terecht. De subsidie dekt echter alleen de onrendabel top af van de toepassing van de techniek. De daadwerkelijk uitgekeerde subsidie is afhankelijk van de ETS-prijs. Hoe hoger de ETS-prijs, hoe minder subsidie er wordt uitbetaald.
Erkent u dat de beschikbaarheid van CCS ertoe leidt dat fossiele energie langer kan worden blijven opgewekt dan wanneer CCS niet beschikbaar zou zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wilt u, middenin de energietransitie, de opwek van fossiele energie blijven stimuleren?
De subsidie voor CCS wordt gegeven om de CO2 welke vrijkomt bij productieprocessen in de industrie te reduceren, niet ter verduurzaming van de (fossiele) energieproductie. Fossiele grondstoffen vormen een grote basis van onze primaire maakindustrie in Nederland (waterstof, ammoniak, kunstmest, chemie, petrochemie). Met generieke èn maatwerkafspraken wordt gewerkt aan de verduurzaming van deze sector. CCS is hier één van en is als tijdelijke maatregel nodig om de doelen tijdig te bereiken
Erkent u dat de inzet op CCS verbloemt dat bepaalde grote vervuilers veel te laat begonnen zijn met verduurzamen en nog steeds niet of nauwelijks iets willen doen aan hun vervuilende verdienmodel? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze conclusie is zo niet te trekken. Het is een gegeven dat bedrijven uit zichzelf minder in onderzoek en ontwikkeling investeren dan maatschappelijk gezien optimaal is. Dit komt omdat ze niet alle positieve effecten op de maatschappij meenemen in hun investeringsbeslissingen. Het is daarom belangrijk dat externe effecten worden beprijsd, zoals het Europese emissiehandelssysteem (EU ETS) doet. Omdat onderzoek per definitie onzeker en risicovol is, stimuleren overheden daarom wetenschap, onderzoek en innovatie. Ondanks al deze inzet op onderzoek en innovatie is het geen gegeven dat er ook daadwerkelijk technologische oplossingen worden gevonden of betaalbaar grootschalig uitgerold kunnen worden. CCS kan nodig zijn omdat er technologisch nog geen goede alternatieve oplossingen beschikbaar zijn voor de industrie om aan de klimaatvereisten te voldoen. In Nederland wordt grootschalig geïnvesteerd in CCS omdat Nederland aanzienlijk strenger is voor de industrie dan ander landen (met de nationale CO2-heffing) en een relatief grote industrie heeft.
Deelt u de mening dat het rechtvaardiger zou zijn om, volgens het principe dat «de vervuiler betaalt», de grote vervuilende bedrijven de door hun beoogde CCS-installaties zelf te laten betalen in plaats van miljarden aan belastinggeld uit te geven aan een onbewezen techniek die niet of nauwelijks iets verandert aan het fossiele verdienmodel van deze bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Nee deze mening deel ik niet. Het uitgangspunt van het Klimaatakkoord, dat de vervuiler betaalt, wordt toegepast. Zo betaalt de industrie voor het recht op uitstoot via het EU-ETS. Bij de uitkering van de SDE++-subsidie voor CCS wordt jaarlijks voor de ETS-prijs gecorrigeerd. De ETS-prijs is afgelopen jaren aanzienlijk gestegen. Daarom is het realistischer dat maar een beperkt deel van de totale subsidiebeschikking zal worden uitbetaald.
Ook is de verdeling van Opslag Duurzame Energie en Klimaattransitie (ODE) tussen huishoudens en bedrijven aangepast. De tarieven in de twee hoogste schijven zijn verhoogd waardoor de bijdrage van de industrie oploopt naar circa € 550 miljoen in 2030, zodat de sector hetzelfde betaalt voor het beroep dat zij dan doet op de SDE++ in 2030. Daarnaast is er ook nog de CO2-heffing voor de industrie die als stok achter de deur functioneert en de industrie laat betalen als de beoogde reductieopgave niet wordt gehaald. Tevens wordt met deze CO2-heffing de industrieopgave geborgd.
Erkent u dat er, gelet op de bovenstaande nadelen, geen logische redenen meer zijn om CCS uit belastinggeld te financieren, aangezien CCS juist kan zorgen voor meer uitstoot in plaats van minder en bovendien bedrijven juist niet prikkelt om over te stappen op duurzame energie en juist wel prikkelt om fossiele energie te blijven gebruiken? Zo ja, bent u bereid om publieke financiering van CCS te stoppen? Zo nee, wat zijn volgens u logische redenen om, midden in de energietransitie, uit belastinggeld een fossiele lock-in te creëren?
Nee, in voorgaande antwoorden heb ik aangegeven wat de redenen zijn voor de overheid om CCS te ondersteunen. Publieke ondersteuning blijft noodzakelijk zolang de ETS-prijs nog onvoldoende prikkel geeft. Middels de jaarlijkse toets op alternatieven («de Zeef») wordt geborgd dat publieke financiering wordt gestopt zodra deze beschikbaar zijn. Naar verwachting is CCS ook op de langere termijn nog noodzakelijk om klimaatdoelen te halen. Daarnaast deel ik de door u genoemde nadelen van CCS, zoals deze ook in het artikel naar voren worden gebracht, niet.
Het snel opschalen van het Nationaal Isolatieprogramma |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Herinnert u zich de brief «Hoofdlijnen Nationaal Isolatieprogramma»?1
Bent u zich ervan bewust dat de energieprijzen sinds de presentatie van het manifest Nationaal Isolatieprogramma en het indienen van de motie Segers nog verder zijn gestegen, met stijgende energiearmoede tot gevolg, en dat dit dus meer dan ooit het moment is om je huis te isoleren en te verduurzamen? Bent u, mede gezien deze ontwikkeling, bereid om ruim voor het zomerreces met een aangepast en opgeschaald Nationaal Isolatieprogramma te komen, rekening houdend met de extra en langjarig beschikbare middelen in het coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst»?2 3
Bent u zich ervan bewust dat, ondanks de titel «Hoofdlijnen Nationaal Isolatieprogramma», er in de toen geschetste aanpak nog geen sprake was van een programmatische aanpak, zoals voorgesteld in het manifest Nationaal Isolatieprogramma én het coalitieakkoord?4 Op welke wijze gaat u recht doen aan de in het coalitieakkoord afgesproken programmatische aanpak? Ofwel: op welke wijze gaat u de huidige op subsidies gebaseerde werkwijze omvormen tot een voorspelbare programmering met heldere concrete doelen, waarbij als eerste de slechtst geïsoleerde woningen van vooral huishoudens met lage inkomens worden aangepakt?
In hoeverre betrekt u hierbij het door TNO in kaart gebrachte feit dat ongeveer 550.000 huishoudens in Nederland in energiearmoede leven?5 Hoe wilt u in het nieuwe Nationaal Isolatieprogramma de focus leggen op het isoleren van de slechtst geïsoleerde woningen en plekken waar de grootste energiearmoede is, ter uitvoering van de motie Grinwis c.s.?6
Hoe wilt u ervoor zorgen dat het Isolatieprogramma een echt Nationaal Isolatieprogramma wordt, zoals andere nationale programma’s als het Nationaal Deltaprogramma? Hoe wilt u de wisselwerking tussen rijksregie en de – vaak al bestaande – lokale invulling vormgeven? Wat is de uitkomst van het overleg met gemeenten en de VNG over de uitwerking van het Nationaal Isolatieprogramma, met name de lokale collectieve aanpak?
Bent u het eens met de stelling dat enthousiasme en draagvlak onder lokale gemeenschappen een cruciale rol spelen bij het uitvoeren van een succesvol isolatieprogramma? Hebt u daar aandacht voor bij de gesprekken met gemeenten? Welke rol vervullen isolatieteams daarbij in het benaderen van huiseigenaren, (kleine) VvE’s en verhuurders, juist ook als het om minder gemakkelijk te bereiken huishoudens gaat?
Hoe voorkomt u dat woningeigenaren te maken krijgen met een wirwar aan regelingen en overheden? Houdt u hier bij de inrichting van de governance van het Nationaal Isolatieprogramma rekening mee?
Bent u het u het eens met de stelling dat de met het coalitieakkoord extra beschikbaar komende middelen voor het isoleren van woningen (€ 3,35 miljard tot en met 2030 bovenop de bestaande € 514 miljoen in de jaren 2022–2024) de kans biedt om op de korte termijn met een meerjarige en dus langjarige voorspelbare programmering te komen, zowel voor huishoudens als voor marktpartijen? Op welke manier wilt u daar handen en voeten aan geven in de gevraagde update van het Nationaal Isolatieprogramma?
Bent u zich ervan bewust dat veel mensen niet beschikken over voldoende bureaucratisch doenvermogen, waardoor subsidieregelingen voor hen minder toegankelijk zijn?7 Klopt het dat de beoogde aanpak van het Nationaal Isolatieprogramma niet de in het isolatiemanifest voorgestelde voucherregeling bevat, vanwege – toen nog – een tekort aan budget? Bent u voornemens om, nu er met het coalitieakkoord fors extra middelen beschikbaar komen, alsnog met een voucherregeling te komen als onderdeel van het Nationaal Isolatieprogramma, zodat het isoleren van woningen ook bereikbaar wordt voor mensen met een lager inkomen die vaak niet de financiële ruimte hebben om isolatiemaatregelen (voor) te financieren?
Leiden de extra beschikbaar komende middelen ertoe dat u alsnog de twee maatregelen-eis uit de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE) en Subsidie energiebesparing eigen huis (SEEH) gaat heroverwegen? En zo nee, hoe ondervangt u het nadeel dat deze subsidies op basis van betaalde facturen worden uitgekeerd, wat zeker voor huishoudens met weinig financiële ruimte een aanzienlijke voorfinancieringshobbel met zich meebrengt, terwijl deze huishoudens ook niet zo snel een (energiebesparings)lening (kunnen) aangaan?
Het bericht 'Nog deze maand besluit nodig over waterstofsubsidies' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel gepubliceerd door Energeia?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat afgelopen zomer vijfentwintig waterstof projecten door de overheid zijn geselecteerd en dat deze zijn ingediend voor de Important Project of Common European Interest (IPCEI) waterstof? Klopt het dat er sindsdien geen nieuwe ontwikkelingen zijn geweest en dat er geen geld beschikbaar is gesteld voor de projecten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken Klimaat in september 2020 een interessepeiling georganiseerd in het kader van IPCEI-waterstof waarbij 83 projectvoorstellen zijn ingediend. Hieruit zijn 25 Nederlandse projecten gekozen die als kansrijk werden beschouwd om deel nemen aan het Europese matchmakingproces voor de eerste golven. Deze stap is gezet op verzoek van de Europese Commissie en de Duitse overheid die het IPCEI-waterstof proces coördineert voor de deelnemende lidstaten aan de IPCEI.
Vervolgens zijn de gekozen projecten op basis van het Europese matchmaking proces per thema geclusterd en is door de Duitse Coördinatie en de deelnemende lidstaten – in samenwerking met de Europese Commissie – besloten om met twee zogenaamde IPCEI-golven te beginnen, te weten de golven technologie en de decarbonisatie van de industrie, waarbij de laatste zich richt op de productie van hernieuwbare waterstof (elektrolyse capaciteit). Voor deze twee golven heeft de Nederlandse overheid op 31 augustus 2020 13 projecten geselecteerd – vier projecten in de golf technologie en negen in de golf decarbonisatie van de industrie – om mee te doen aan de zogenaamde pre-notificatie fase van het Europese IPCEI-staatssteunproces. De Nederlandse bedrijven zijn vanaf het begin van het proces op de hoogte gebracht van de onzekerheden ten aanzien van het beschikbaar komen van nationaal budget.
Op 21 september 2021 is door het kabinet in de Miljoenennota 2022 bekend gemaakt dat er 35 miljoen beschikbaar zal komen ten behoeve van cofinanciering van een aantal Nederlandse waterstof projecten. Het is mijn inzet om deze 35 miljoen vooralsnog beschikbaar te stellen aan projecten in de IPCEI technologie golf en die door Nederland gepre-notificeerd zijn bij de Europese Commissie.
Momenteel wordt gewerkt aan de aanpassing van de IPCEI-subsidieregeling waarvan de intentie is dat die zo snel mogelijk zal worden opengesteld. Op grond van de selectie van de aanvragen die zijn ingediend, kan dan een definitieve selectie van Nederlandse project(en) voor deze eerste IPCEI technologie golf worden gemaakt die mee kunnen doen in het verdere Europese IPCEI staatssteuntraject.
Het pre-notificatie proces voor de tweede golf is op dit moment gaande. De Europese Commissie en de lidstaten bespreken in dit proces op informele en vertrouwelijke basis de gepre-notificeerde projectvoorstellen. Daarbij wordt gekeken of de projecten voldoen aan de criteria van het IPCEI-steunkader, dat voor projecten die activiteiten omvatten op het terrein van bijzonder innovatief onderzoek, ontwikkeling of innovatie en/of eerste industriële toepassing onder meer bepaalt dat alleen de «eerste industriële toepassing» subsidiabel kan zijn waarbij het dient te gaan om de opschaling van proeffaciliteiten, demonstratie-installaties of de allereerste uitrusting en faciliteiten die de fasen ná de proeflijn – met inbegrip van de testfase en het opschalen van de serieproductie – omvatten, maar niet de massaproductie of de commerciële activiteiten. Er is veel behoefte vanuit het bedrijfsleven dat er snel een besluit genomen wordt over het wel of niet toekennen van financiële middelen voor deelname aan de tweede golf decarbonisatie van de industrie. Tot nu toe is het besluit over het beschikbaar maken van middelen uitgesteld tot de komst van een nieuw coalitieakkoord en het daarin opgenomen belang van waterstof in de energietransitie. Het besluit om nu ook daadwerkelijk middelen voor de tweede golf beschikbaar te stellen hangt af van welke fases van de productie projecten subsidiabel zijn en onder welke voorwaarden. Hierover zal de Europese Commissie de komende tijd meer duidelijkheid moeten verschaffen. Ik zal mij inzetten voor een spoedige en zorgvuldige definitieve selectie van projecten.
De aanmelding voor ronde twee van het IPCEI-proces is binnenkort. Klopt het dat als er vóór deze datum geen geld beschikbaar wordt gesteld voor de aangemelde projecten, deze projecten zich niet kunnen aanmelden voor ronde twee van het IPCEI-proces? Hoe apprecieert u dit?
De negen projecten uit de tweede golf kunnen niet genotificeerd worden als er geen nationale middelen beschikbaar zijn. De datum van notificatie is nog onbekend. Naar verwachting is dit binnen enkele maanden. Het notificatiemoment wordt niet alleen door Nederland zelf bepaald, maar is een gezamenlijk besluit van alle deelnemende lidstaten en is afhankelijk van de snelheid waarmee de Europese Commissie de pre-notificatiefase afrond.
De subsidiebehoefte voor de tweede golf is veel groter dan voor de eerste golf. Het definitieve subsidiebedrag hangt sterk af van de definitieve projectvoorstellen. In de position paper aangeboden door de gelegenheidscoalitie van bedrijven en provincies aan het Ministerie van EZK, waar in het Energeia artikel naar wordt verwezen, wordt gevraagd om een tijdig besluit te nemen over het beschikbaar stellen van middelen voor Nederlandse waterstofprojecten in het kader van IPCEI. Dat is ook mijn inzet.
Zodra van de kant van de Europese Commissie duidelijkheid ontstaat over welke fases van de projecten van de tweede golf subsidiabel zijn en onder welke voorwaarden zal het kabinet besluiten over het wel of niet beschikbaar stellen van financiële middelen en het aanpassen van de IPCEI-subsidieregeling zoals dat ook voor de eerste golf technologie wordt gedaan. Overigens zal naast het besluit over het beschikbaar komen van middelen deelname aan de notificatie fase ook afhangen van de verdere onderbouwing van de projectvoorstellen door de bedrijven en de mate waaraan de initiatieven aan de eisen van het IPCEI-steunkader voldoen.
Kunt u toezeggen dat u gaat proberen te voorkomen dat deze projecten niet door kunnen gaan naar ronde twee van het IPCEI-proces? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Het kabinet zal zich de komende tijd blijven inzetten om Nederlandse projecten mee te laten lopen in het EU-IPCEI-proces. Deelname aan de notificatie fase zal afhangen van de verdere onderbouwing van de projectvoorstellen door de bedrijven, de mate waaraan de initiatieven aan de eisen van het IPCEI-steunkader voldoen en het nog te nemen besluiten van het kabinet over de besteding van de in het regeerakkoord gereserveerde middelen voor de vroege fase-opschaling van hernieuwbare energiedragers.
Deelt u de mening dat de IPCEI-classificatie van deze bedrijven de opschaling van de Nederlandse waterstofambities vergemakkelijkt en daarom wenselijk is? Kunt u toelichten welke voordelen u ziet?
Ja. De IPCEI-classificatie zou de realisatie van bovengenoemde waterstofprojecten en daarmee de Nederlandse waterstofambities kunnen vergemakkelijken, aangezien het IPCEI-staatssteunkader de Nederlandse overheid in staat stelt de subsidiabele activiteiten van deze projecten te ondersteunen. Dit kader biedt de overheid meer ruimte voor ondersteuning dan normaal gesproken is toegestaan, al is de precieze ruimte voor ondersteuning van projecten in de tweede golf nog onbekend. Verder zou een IPCEI-classificatie relatief snel zekerheid voor bedrijven kunnen geven. Indien de negen projecten uit de tweede golf niet zouden worden genotificeerd, dan kan bezien worden of deze projecten alsnog in een latere golf mee kunnen doen. Overigens is een IPCEI niet de enige route voor ondersteuning, de overheid werkt momenteel aan meerdere instrumenten om waterstofprojecten te ondersteunen, waaronder het opschalingsinstrument waterstof.
Kunt u deze vragen uiterlijk vrijdag 21 januari aanstaande beantwoorden?
Ik heb er alles aan gedaan deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden. De interne afstemming vereiste echter enige tijd, waardoor de ambitieuze deadline niet gehaald is. Ik vraag uw begrip hiervoor.
Het artikel 'Warmtewet laat nog minstens een jaar op zich wachten' |
|
Raoul Boucke (D66), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Warmtewet laat nog minstens een jaar op zich wachten»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat in de Warmtewet is vastgelegd dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) jaarlijks het maximale leveringstarief voor warmte moet vaststellen op de basis van de gasprijs en dat doordat de gasprijzen nu zo hoog zijn de warmtetarieven ook hard stijgen? Hoe apprecieert u dit?
Ja, in artikel 5, tweede lid van de Warmtewet is bepaald dat de door de ACM jaarlijks vast te stellen maximumprijs voor warmte gebaseerd moet zijn op de integrale kosten die een verbruiker zou moeten maken voor het verkrijgen van dezelfde hoeveelheid warmte bij het gebruik van gas als energiebron. Deze koppeling heeft er inderdaad toe geleid dat de gestegen gasprijzen hebben doorgewerkt in een aanmerkelijk hogere door de ACM voor 2022 vastgestelde maximum warmteprijs. Om de effecten van de stijging van de energierekening te compenseren zijn eind vorig jaar maatregelen getroffen die ook voor warmte-afnemers gelden. Het kabinet houdt ook de komende tijd vinger aan de pols, met name voor financieel kwetsbare huishoudens.
Het is evident dat de warmtetarieven moeten worden losgekoppeld van de gasprijs. De tarieven moeten gebaseerd worden op de onderliggende kosten van warmte. Dat biedt consumenten de zekerheid dat ze niet meer betalen dan de kosten die redelijkerwijs gemaakt moeten worden voor de warmte die ze afnemen. Anderzijds krijgen warmtebedrijven daarmee de zekerheid dat efficiënte kosten die zij moeten maken voor de uitvoering van hun taak kunnen worden terugverdiend, inclusief een redelijk rendement. Dit laatste is ook van belang voor de borging van de leveringszekerheid van het systeem. De nieuwe Wet collectieve warmtevoorziening die ik op dit moment in voorbereiding heb bevat bepalingen die de overstap naar op kosten gebaseerde tarieven regelt. Ik heb versnelling aangebracht in de voorbereiding van deze nieuwe wet. Het wetsvoorstel gaat voor de zomer naar de Raad van State en ik verwacht het voorstel eind 2022 aan te kunnen bieden aan de Tweede Kamer. Vooruitlopend daarop heeft de ACM onlangs de bevoegdheid gekregen om onderzoek te doen naar de rendementen van een individuele leverancier, en het tarief voor de betreffende leverancier te corrigeren indien blijkt dat het door deze leverancier behaalde rendement hoger is dan een door de ACM vast te stellen redelijk rendement. ACM is op dit moment hard bezig met de implementatie van deze nieuwe bevoegdheden. Onderdeel daarvan is het transparant maken van gedetailleerde kosteninformatie van warmtebedrijven. Met deze nieuwe bevoegdheden is dan ook een belangrijke stap gezet naar de nieuwe tariefsystematiek op basis van de onderliggende kosten. Immers, zonder de beschikking over deze gedetailleerde kosteninformatie kan ACM geen op kosten gebaseerde tarieven vaststellen.
Kunt u de daadwerkelijke stijging van de warmtetarieven inzichtelijk maken? Kunt u daarbij ook een indicatie geven van wat de stijging zou zijn geweest als de koppeling met de gasprijzen er niet was?
De grote warmteleveranciers2 hebben hun warmtetarieven voor 2022 bekend gemaakt. Daaruit blijkt dat kosten bij een gemiddeld jaarverbruik van 35 GJ bij deze leveranciers tussen de 18 en 25% lager liggen dan wanneer zou worden uitgegaan van het door de ACM vastgestelde maximum tarief. Ten opzichte van de tarieven die deze leveranciers in 2021 in rekening brachten is er wel sprake van een flinke stijging. Bij het genoemde gemiddelde jaarverbruik van 35 GJ gaat om stijgingen tussen 30 en 54%. Dit ligt eveneens lager dan de stijging wanneer zou worden uitgegaan van het door de ACM vastgestelde maximum tarief. Laatstgenoemde stijging is 67%. De warmteleveranciers hebben aangegeven dat zij genoodzaakt zijn om hun daadwerkelijke warmtetarieven te verhogen omdat de kosten van warmtelevering direct en indirect gekoppeld zijn aan de gasprijzen. In haar brief van 1 november 20223 heeft mijn ambtsvoorganger hierover al aangegeven dat de stijgende gasprijzen invloed hebben op de onderliggende kosten voor warmtebedrijven, omdat aardgas direct (gas als warmtebron of back-up warmtebron) en indirect (bijv. via subsidiebedrag in de SDE++ en koppeling van warmtecontracten aan de prijs van aardgas) een rol speelt als warmtebron voor warmtenetten.
Bij het loslaten van de koppeling tussen het maximum tarief en de gasprijzen zullen de maximum tarieven geleidelijk steeds meer worden gebaseerd op de werkelijke kosten van warmte. Ik kan nu niet aangeven wat het effect daarvan zou zijn geweest op de hoogte van het maximum tarief, maar gelet op het voorgaande kan niet zondermeer worden verondersteld dat dit zou hebben geleid tot lagere tarieven.
Wat betekent de stijging van de warmtetarieven concreet voor de consument? Om hoeveel geld gaat het per huishouden? Op welke manier wordt hierop toezicht gehouden door de overheid?
Bij de in het antwoord op vraag 3 genoemde grote warmteleveranciers leidt de stijging van hun warmtetarieven bij een gemiddeld verbruik van 35 GJ tot een stijging van de jaarkosten tussen € 430 en € 728. Hierbij is geen rekening gehouden met de effecten van de bij vraag 2 genoemde compenserende maatregelen. Zoals ik in mijn antwoorden op vraag 2 en 3 heb aangegeven liggen de daadwerkelijke tarieven van de grote warmteleveranciers onder het door de ACM vastgestelde maximum tarief.
Op grond van de huidige Warmtewet wordt er op drie manieren toezicht gehouden op de warmtetarieven. Allereerst door te toetsen of de daadwerkelijke tarieven zich onder het toegestane maximum tarief bevinden. Ten tweede, voert ACM tweejaarlijks een rendementsmonitor uit waarbij zij de ontwikkeling van de rendementen in de warmteleveringsmarkt monitort. En tot slot, heeft ACM, zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, recent nieuwe bevoegdheden verkregen waarmee zij onderzoek kan doen naar de rendementen van een individuele leverancier, en het tarief voor de betreffende leverancier kan corrigeren indien blijkt dat deze leverancier een rendement behaalde dat hoger is dan een door de ACM vast te stellen redelijk rendement.
Consumenten die gebruik maken van een warmtenet kunnen niet veranderen van leverancier; wat doet u om te voorkomen dat warmteleveranciers onredelijke tarieven in rekening brengen dan wel misbruik maken van hun marktmacht nu de warmtetarieven hard stijgen?
Zie het antwoord op vraag 2. Uit de meest recente rendementsmonitor4 blijkt overigens dat de gemiddelde rendementen van de warmteleveranciers zijn gedaald. Dat wijst er niet op dat warmteleveranciers gemiddeld gesproken onredelijke tarieven in rekening brengen.
In de voorgestelde nieuwe warmtewet worden de warmtetarieven losgekoppeld van de gasprijzen, maar vanwege het uitstel laat dit langer op zich wachten; ziet u mogelijkheid om de warmtetarieven al eerder (tijdelijk) los te koppelen van de gastarieven? Indien ja, vanaf wanneer en hoe zou dat kunnen? Indien nee, bent u bereid om alvast te beginnen met het voorbereiden van de overgang naar een nieuw systeem voor het bepalen van de warmtetarieven, zodat er nadat de wet in werking treed snel kan worden gestart met het loskoppelen van de warmtetarieven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het in de huidige Warmtewet vastgelegde uitgangspunt van de gasreferentie biedt mij geen mogelijkheid om zonder wetswijziging de koppeling van het maximum tarief aan de gemiddelde kosten van een verbruiker van aardgas los te laten. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heb ik het wetsvoorstel dat een op kosten gebaseerde tariefregulering mogelijk maakt reeds in voorbereiding en verwacht ik dit voorstel eind 2022 aan te kunnen bieden aan de Kamer. De overgang naar een nieuw op kosten gebaseerd systeem is reeds in gang gezet doordat de in het antwoord op vraag 2 genoemde recente aanvullende bevoegdheden de ACM de mogelijkheid geeft om gedetailleerde kosteninformatie bij warmtebedrijven op te vragen. Daarnaast heb ik op dit moment een extern onderzoek in voorbereiding naar de nadere uitwerking van de op kosten gebaseerde tariefregulering onder de nieuwe Wet collectieve warmtevoorziening.
Ik verwacht dat dit onderzoek kort na de zomer wordt afgerond zodat ik daarna duidelijkheid kan scheppen en concreter in gesprek kan gaan met betrokkenen over de transitie naar de op kosten gebaseerde tariefregulering.
R.A.A. Jetten
Minister voor Klimaat en Energie
De brief van 6 januari 2022 'Mogelijke verhoging gaswinning Groningenveld gasjaar 2021-2022' |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Vind u ook dat extra gaswinning niet gestart kan worden op grond van late oplevering van genoemde stikstoffabriek zolang hiervoor geen nieuwe procedure gestart en afgerond is, welke betrokkenen de kans biedt om bezwaar en beroep in te dienen voorrafgaande aan enige extra gaswinning, aangezien het onder de gegeven omstandigheden niet aanvaardbaar is om gas te winnen alvorens voorlopige voorzienings-, bezwaar- en beroepprocedures zijn afgerond?1
De Mijnbouwwet (hoofdstuk 4a) voorziet in de systematiek waarbij ik jaarlijks voorafgaand aan ieder gasjaar een besluit neem over de winning uit het Groningenveld. Dit besluit moet ook tijdens het gasjaar kunnen worden bijgesteld als dat nodig is. Bij al deze besluiten worden de belangen van veiligheid en leveringszekerheid zorgvuldig betrokken en afgewogen. Bij de totstandkoming van deze systematiek is ook expliciet benoemd dat de bewindspersoon tussentijds moet kunnen ingrijpen.2
Indien ik vóór 1 april tot een ophoging van het winningsniveau besluit, kunnen belanghebbenden hiertegen in beroep gaan bij de bestuursrechter. Indien zij de uitvoering van het besluit willen voorkomen, kunnen zij verzoeken om een voorlopige voorziening bij de bestuursrechter.
Bent u het eens met de onderbouwing van het eerder genomen besluit tot stillegging van de gaswinning, dat verdere winning onverantwoorde risico’s met zich mee brengt en dus niet mogelijk is, omdat de gaswinning nu juist stilgelegd werd in verband met onaanvaardbare maatschappelijke risico’s?2
In het coalitieakkoord is benoemd dat het huidige kabinet, net als het vorige kabinet, de gaswinning uit het Groningenveld in het belang van de bewoners in Groningen zo snel mogelijk wil afbouwen. Het vorige kabinet heeft aangegeven dat dit de beste manier is om de veiligheid op korte termijn te verbeteren en op lange termijn te garanderen. Daarbij is door mijn voorgangers altijd duidelijk benoemd dat de winning weliswaar zo spoedig mogelijk wordt afgebouwd, maar niet per direct kan worden stilgelegd. Het kabinet heeft een groot aantal maatregelen getroffen om de winning zo spoedig mogelijk af te bouwen en zet zich maximaal in voor de zo spoedig mogelijke definitieve sluiting.
Hoe verhoudt dit besluit zich tot het voorzorgsbeginsel, het beginsel van gelijkheid voor publieke lasten en de beginselen van behoorlijk bestuur, aangezien de stillegging van de gaswinning is aangekondigd als noodzakelijk terwijl er in de praktijk allerlei belemmeringen blijken te zijn, waarvan wordt gesteld dat ze zeer langdurig zijn?3
Zoals hiervoor in het antwoord op vraag 1 is benoemd, voorziet de Mijnbouwwet in een systeem voor besluitvorming over de gaswinning uit het Groningenveld voor ieder gasjaar. Besluitvorming vindt altijd plaats in overeenstemming met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Daarnaast worden, zoals wettelijk voorgeschreven, de belangen van veiligheid en leveringszekerheid zorgvuldig betrokken en afgewogen. Dat kan ertoe leiden dat er – hoe vervelend dat ook is – toch tijdelijk meer gas moet worden gewonnen dan eerder voorzien, omdat dit in het kader van de gasleveringszekerheid noodzakelijk is. Dit neemt niet weg, zoals is toegelicht in antwoord op vraag 2, dat het kabinet er alles aan doet om het Groningenveld zo snel mogelijk te sluiten.
Het kabinet heeft in de besluiten over het winningsniveau altijd de onzekerheden en afhankelijkheden in de afbouw benoemd en bij de afweging betrokken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in meerdere uitspraken geoordeeld dat de wijze waarop deze afweging tot nu toe in de besluiten is gemaakt, standhoudt.5
Hoe verhoudt het onder de derde vraag gestelde zich met de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens nu de staat reeds besloten heeft dat de gaswinning dient te worden stilgelegd terwijl er nu belemmeringen blijken te zijn?
De hiervoor in het antwoord op vraag 3 bedoelde belangenafweging raakt aan de grondrechten van burgers, onder meer op grond van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Eerste Protocol van het EVRM (EP EVRM). De door deze grondrechten beschermde belangen van burgers in Groningen worden in de afweging in ieder besluit betrokken. De veiligheidsrisico’s worden aan de hand van een concrete wettelijke veiligheidsnorm op aanvaardbaarheid beoordeeld en er wordt op zo kort mogelijke termijn toegewerkt naar een volledige beëindiging van de gaswinning uit het Groningenveld. Tot die tijd – en ook daarna – worden door het kabinet (voorzorgs)maatregelen genomen om de omstandigheden en toekomst van bewoners op alle mogelijke manieren te verbeteren. De belangen van overige burgers in Nederland zijn betrokken doordat het winningsniveau tot op heden niet is verlaagd onder het niveau van de leveringszekerheid. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft herhaaldelijk bevestigd dat deze manier om de grondrechten gemotiveerd mee te wegen standhoudt.6
Welke middelen staan de staat ten dienste om met een beroep op noodtoestand of andere daaraan verwante maatregelen de gasleverantie aan buitenlandse partijen te beëindigen?
Pas als sprake is van een noodsituatie in de zin van de Europese Verordening leveringszekerheid (Verordening (EU) 2017/1938 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gasleveringszekerheid), kunnen maatregelen worden genomen uit het Bescherm en Herstelplan Gas. Het gaat om een zeer uitzonderlijke situatie waarin de gasmarkt op ingrijpende wijze is verstoord. Een dergelijke situatie in de zin van deze verordening is nog niet eerder voorgekomen en is ook nu niet aan de orde. In het geval een noodsituatie zich wel voordoet en ik die moet afroepen, moet ik dat melden aan de Europese Commissie. Die beoordeelt of dit gerechtvaardigd is. De Commissie kan mij vervolgens, op verzoek van een andere lidstaat, van aardgasbedrijven dan wel op eigen initiatief, verzoeken de maatregelen te wijzigen als zij tot de conclusie komt dat die in strijd zijn met EU-regelgeving.
Wel ben ik met mijn Duitse ambtgenoot in gesprek gegaan over mogelijke manieren om de vraag te verlagen. Conform de motie van het lid Paternotte c.s. (Kamerstuk 35 788, nr. 127) informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk over de gaswinning en de mogelijke scenario’s om de extra winning te minimaliseren.
Wilt u de adviezen overleggen die, gezien de ernst van deze situatie ongetwijfeld in de afgelopen jaren gevraagd zijn aan de juridische afdeling van uw ministerie, aan de landsadvocaat en/of een andere gerenommeerde advocaat?
Ik verwijs naar de brief aan uw Kamer over dit onderwerp van 17 januari 2014 (Kamerstuk 33 529, nr. 28) en de bijlage daarbij (het document «Nadere toelichting onderzoeksresultaten, adviezen en kabinetsbesluit»). Deze analyse is nog altijd relevant, want het gaat om dezelfde langjarige contracten.
Deelt u de mening dat uit niets blijkt en dat ook van de kant van uw ministerie tot op heden niet beweerd is dat de onvoorziene omstandigheden, zoals genoemd in artikel 4 van het Vaststellingsbesluit onder lid a (transportbeperkingen), b (technische mankementen aan de installaties van Gasunie Transport Services B.V.) dan wel c (onvoorziene ontwikkelingen in de samenstelling van het hoogcalorisch gas) van het Vaststellingsbesluit, van toepassing zijn, zodat dit artikel ook geen grond is waarop extra gewonnen mag worden?4
Artikel 4 van het vaststellingsbesluit regelt de inzet van het Groningenveld als zogenoemde back-up voor de uitvoering van wettelijke taken die GTS heeft op het gebied van systeemintegriteit, waaronder het beheer van het landelijk gastransportnet, de balanshandhaving en kwaliteitsconversie. In drie specifiek benoemde situaties kan GTS, tot een genoemd maximum, een aanwijzing geven aan GasTerra die ertoe leidt dat de gaswinning voor dit back-up doel wordt verhoogd.
Deze mogelijkheid staat los van de bevoegdheden die ik heb op grond van de Mijnbouwwet, om gedurende het gasjaar in te grijpen als dat nodig is. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik tevens naar het antwoord op vraag 1.
Conform de motie van het lid Paternotte c.s. over alternatieven om het winnen van extra gas uit het Groningenveld te voorkomen (Kamerstuk 35 788, nr. 127), zal ik uw Kamer informeren in hoeverre een verhoging van het winningsniveau noodzakelijk is en welke mogelijkheden hiervoor bestaan,
Bent u het met ons eens dat, nu het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) spreekt van een warme winter5, dat u alleen al op basis hiervan de minimale door u genoemde hoeveelheid van 3,9 miljard kuub niet mag winnen, omdat deze hoeveelheid gebaseerd is op een normale winter?
Inderdaad is er geen absoluut of minimaal winningsniveau vastgesteld, maar een formule – de zogenoemde graaddagenformule – die de relatie geeft tussen het temperatuurverloop en het winningsniveau. Het klopt dat er tot op heden sprake is van een relatief warme winter, waardoor op basis van het huidige vaststellingsbesluit de verwachting is dat de gaswinning lager uitkomt.
Kunt u ons voorrekenen, op basis van de formule, genoemd in artikel 2 van het Vaststellingsbesluit, die tot op heden leidt tot een veel lagere toegestane gaswinning dan 3,9 miljard kuub, welke gaswinning is toegestaan gezien het aantal graaddagen tot op heden?
Voor het winningsniveau in het lopende gasjaar wordt rekening gehouden met het aantal graaddagen in de periode van 1 oktober 2021 tot en met 31 maart 2022. Het aantal graaddagen is het aantal graden dat de daggemiddelde temperatuur in De Bilt, gecorrigeerd voor de windsnelheid, onder de 14 graden Celsius uitkomt, opgeteld voor alle dagen in de genoemde periode. Tot en met 31 januari 2022 waren er 1076 graaddagen, bijna 50 minder dan in het referentiejaar voor een gemiddeld temperatuurverloop 2011–2012. Zie ook https://dashboardgroningen.nl.
Volgt uit het in vraag zeven en acht gestelde niet noodzakelijkerwijs dat extra gaswinning juridisch niet mogelijk is?
Nee. Voor het antwoord verwijs ik u tevens naar het antwoord op vraag 1 en 7.
Hoe is het mogelijk dat de afspraken over export/levering aan het buitenland in conflict zijn met uw besluit tot beëindiging van de gaswinning en hier in het vaststellingsbesluit ook niet in is voorzien en deze afspraken slechts in randopmerkingen zijn vermeld?
Het besluit uit 2018 om de gaswinning uit het Groningenveld zo snel als mogelijk te beëindigen is niet in strijd met de export van laagcalorisch gas naar België, Duitsland en Frankrijk. Er zijn afspraken gemaakt met de netbeheerders van deze landen over de afbouw van de gaslevering vanuit Nederland. Tussen nu en gasjaar 2028–2029 vindt een volledige afbouw plaats van de export van laagcalorisch gas door afnemers van laagcalorisch gas om te bouwen.
Gezien het belang van de reductie van de laagcalorische gasvraag in het buitenland is door mijn ministerie en de betrokken collega’s van de Duitse, Belgische en Franse overheden een Task Force opgericht om de activiteiten op het gebied van de ombouw te monitoren. Uw Kamer wordt tot en met september 2022 elk halfjaar geïnformeerd over de monitoringsrapportage van de Task Force.
De operationele strategie voor de inzet van het Groningenveld wordt in het vaststellingsbesluit vastgesteld aan de hand van de in artikel 52d, tweede lid van de Mijnbouwwet voorgeschreven afweging van belangen. Het tempo van de afbouw van de vraag naar laagcalorisch gas is een van die belangen (in het vaststellingsbesluit criterium c genoemd) en komt uitgebreid aan bod. In de brieven van 19 juni en 21 september 2020 en van 11 februari, 25 juni en 24 september 2021 is uw Kamer ook geïnformeerd over de randvoorwaarden voor de beëindiging van de gaswinning uit het Groningenveld (Kamerstuk 33 529, nr. 788, nr. 803, nr. 848, nr. 873 en nr. 902).
Deelt u de mening dat alle adviezen die ten grondslag liggen aan het vaststellingsbesluit niet meer relevant zijn, omdat die uitgingen van een geheel ander uitgangspunt (namelijk stillegging van de gaswinning) en gaat u daarom nieuwe adviezen aanvragen?
Zoals aangegeven in de brief van 6 januari jl. van mijn voorganger over de mogelijke verhoging van de gaswinning uit het Groningenveld (Kamerstuk 33 529, nr. 944) is aan NAM gevraagd om voor de verschillende varianten in de rapportage van GTS de operationele strategie van het huidige gasjaar te herzien en te berekenen hoe in de verschillende varianten de druk zich in het gasveld ontwikkelt. TNO heb ik gevraagd op basis hiervan een aanvulling te maken op de seismische dreigings- en risicoanalyse van 2021. Deze analyse is voorgelegd aan Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), zodat SodM kan adviseren over de veiligheidsrisico’s van een verhoging van de gaswinning in dit gasjaar.
GTS maakt op mijn verzoek een actualisatie van de gasvraag en kijkt daarbij op welke manier de gevolgen voor het winningsniveau en de sluitingsdatum kunnen worden geminimaliseerd.
Voor 1 april 2022 zal ik een definitief besluit nemen over het winningsniveau.
Heeft u na het besluit tot beëindiging van de gaswinning de contracten met de hierbij relevante afnemende landen/klanten beëindigd en, zo nee, waarom niet?
De exacte hoeveelheid gas die wordt afgenomen wordt eerst en vooral bepaald door de fysieke vraag naar laagcalorisch gas bij eindgebruikers. Het is ook die fysieke vraag die, tezamen met de Nederlandse behoefte, leidend is bij de bepaling van het jaarlijks uit het Groningenveld te winnen volume. Dit op basis van de raming die jaarlijks wordt opgesteld door GTS op grond van informatie van de netbeheerders uit de voornoemde landen. De bestaande leveringscontracten spelen daarbij geen rol, de netbeheerders hebben ook geen zicht op deze contracten. Bovendien wordt niet alleen met gas dat is gekocht onder langetermijncontracten invulling gegeven aan de fysieke behoefte, dat gebeurt ook met gas dat wordt gekocht op de gashandelsplaats. Daarbij gaat het onder meer om gas dat de volgende dag of de volgende maand moet worden geleverd.
Voor de nog aanwezige langetermijncontracten geldt dat GasTerra, de verkoper van het Groningengas, deze jaren geleden heeft afgesloten met buitenlandse afnemers. Deze contracten bevatten een maximum en minimum volume dat per jaar wordt afgenomen. Binnen die bandbreedte wordt de exacte hoeveelheid gas die wordt afgenomen bepaald door de fysieke vraag naar gas van eindgebruikers. Deze eindgebruikers hebben geen alternatief voor laagcalorisch gas.
In 2013 heeft het kabinet al onderzoek gedaan naar deze langetermijncontracten. Uw Kamer is daarover per brief van 17 januari 2014 geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 28). De conclusie was toen dat minder levering aan buitenlandse afnemers alleen onder zeer exceptionele omstandigheden mogelijk is en ook alleen in combinatie met gelijktijdige reductie van gaslevering aan alle andere afnemers (zowel in Nederland als in de andere landen die laagcalorisch gas gebruiken, waaronder Duitsland).
Wat betreft de nu door Duitsland gevraagde extra leveringen is mijn aandacht er op gericht geweest om in gesprek met mijn Duitse ambtgenoot tot alternatieve oplossingen te komen. Conform de motie Paternotte, informeer ik uw Kamer binnenkort over de laatste inzichten voor de gaswinning en alle mogelijke scenario’s om de extra winning te minimaliseren. Er wordt op dit moment reeds gewerkt aan de fysieke ombouw van afnemers in het buitenland zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 11.
Hoe ziet u de beëindiging van deze contracten? Tegen welke compensatie heeft u de leverafspraken met de afnemers beëindigd en wilt u de bijbehorende documenten allen per ommegaande aan de Tweede Kamer doen toekomen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 13 is er geen sprake van contracten die de Staat is aangegaan. Het is aan de partijen die contracten hebben afgesloten om te overwegen of contracten moeten worden aangepast naar aanleiding van de afbouw van de export.
Wilt u ons ook alle correspondentie met afnemers over beëindiging van de leveranties toesturen, ook in gevallen waar de correspondentie tot op heden niet tot daadwerkelijke beëindiging heeft geleid?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 13 en 14 is er geen sprake van contracten die de Staat is aangegaan.
Waarom komen deze met uw beleid conflicterende export-/leveringsafspraken nu pas als concreet probleem op tafel en hoe gaat u dit oplossen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11 betreft de huidige situatie, behalve een vraag van contracten tussen spelers op de gasmarkt, eerst en vooral een fysiek vraagstuk. Er vindt een volledige afbouw plaats van de export van laagcalorisch gas door een grootschalig en complex ombouwprogramma waarin afnemers van laagcalorisch gas in België, Duitsland en Frankrijk naar hoogcalorisch gas worden omgeschakeld. Jaarlijks worden honderdduizenden afnemers per jaar omgezet. Bij brief van 24 juni 2016 (Kamerstuk 33 529, nr. 278) is uw Kamer geïnformeerd welke stappen België, Frankrijk en Duitsland zetten om het gebruik van laagcalorisch gas uit te faseren. Uw Kamer wordt sinds februari 2020 elk half jaar geïnformeerd over de voortgang van dit programma. De ombouw loopt tot op heden voorspoedig en loopt ondanks de corona-maatregelen nog steeds op schema. De ombouw vertaalt zich niet 1-op-1 door in een afname van de vraag, omdat de vraag van resterende afnemers van laagcalorisch gas van jaar tot jaar verschilt.
Dit jaar speelt, voor het eerst, dat de prognose van de vraag naar Nederlands laagcalorisch gas door nog niet omgebouwde Duitse afnemers minder is afgenomen dan verwacht. Ik ben met mijn Duitse ambtgenoot in gesprek gegaan over mogelijke manieren om de vraag te verlagen.
Het winnen van extra gas uit het Groningenveld |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Hoeveel extra gas bent u voornemens om maximaal te winnen uit het Groningenveld?
Conform de motie van het lid Paternotte c.s. (Kamerstuk 35 788, nr. 127) informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk over de gaswinning in het huidige gasjaar en de mogelijke scenario’s om de winning te minimaliseren.
Voor 1 april 2022 zal ik een definitief besluit nemen over het winningsniveau.
Is vooraf onderzoek gedaan naar en zijn er scenario’s voor de (geologische) gevolgen hiervan?
TNO heeft op mijn verzoek een aanvulling gemaakt op de seismische dreigings- en risicoanalyse van 2021. Ik heb de resultaten van TNO aan het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) voorgelegd, zodat het SodM kan adviseren over de veiligheidsrisico’s. Dat advies zal ik betrekken bij mijn besluit over het winningsniveau dat ik voor 1 april 2022 neem.
Op hoeveel gas heeft Duitsland maximaal recht? Hoe lang nog? Gaat dit volgend jaar weer gebeuren?
Nederland heeft een verantwoordelijkheid voor de leveringszekerheid van beschermde afnemers, ook in buurlanden, die nog geen alternatief hebben voor laagcalorisch gas. De hoeveelheid gas die wordt afgenomen wordt eerst en vooral bepaald door de fysieke vraag naar laagcalorisch gas bij eindgebruikers. Door een grootschalig en complex ombouwprogramma waarin afnemers van laagcalorisch gas in Duitsland naar hoogcalorisch gas worden omgeschakeld, wordt de vraag gereduceerd en de export afgebouwd met ongeveer 10% per jaar.
Duitsland heeft de vraag naar Nederlands laagcalorisch gas de afgelopen jaren afgebouwd van bijna 20 miljard Nm3 in het gasjaar 2017–2018 naar minder dan 15 miljard Nm3 in het afgelopen gasjaar en bouwt de komende jaren verder af met circa 2 miljard Nm3 per jaar tot nul aan het eind van dit decennium.
De Taskforce Monitoring L-gas market bewaakt de voortgang van de ombouw in het buitenland. In de brief van 24 september 2021 heb ik uw Kamer over de voortgang geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 902). Binnenkort informeer ik uw Kamer over het nieuwe rapport van de Taskforce van februari 2022 met de meest actuele cijfers.
De Duitse netbeheerders hebben aan GTS een verhoging van de prognose voor de vraag naar laagcalorisch gas gegeven voor de komende vijf jaar. Wat betreft de gaswinning uit het Groningenveld heeft deze bijstelling enkel effect op het huidige gasjaar. In de overige jaren kan de vraag ingevuld worden door in stikstofinstallaties hoogcalorisch gas met stikstof te mengen.
Zijn er (kansrijke) gronden om de leveringscontracten met Duitsland te ontbinden dan wel anderszins niet te leveren?
De exacte hoeveelheid gas die wordt afgenomen wordt eerst en vooral bepaald door de fysieke vraag naar laagcalorisch gas bij eindgebruikers. Het is ook die fysieke vraag die, tezamen met de Nederlandse behoefte, leidend is bij de bepaling van het jaarlijks uit het Groningenveld te winnen volume. Dit op basis van de raming die jaarlijks wordt opgesteld door GTS op grond van informatie van de netbeheerders uit de voornoemde landen. De bestaande leveringscontracten spelen daarbij geen rol, de netbeheerders hebben ook geen zicht op deze contracten. Bovendien wordt niet alleen met gas dat is gekocht onder langetermijncontracten invulling gegeven aan de fysieke behoefte, dat gebeurt ook met gas dat wordt gekocht op de gashandelsplaats. Daarbij gaat het onder meer om gas dat de volgende dag of de volgende maand moet worden geleverd.
Voor de nog aanwezige langetermijncontracten geldt dat GasTerra, de verkoper van het Groningengas, deze jaren geleden heeft afgesloten met buitenlandse afnemers. Deze contracten bevatten een maximum en minimum volume dat per jaar wordt afgenomen. Binnen die bandbreedte wordt de exacte hoeveelheid gas die wordt afgenomen bepaald door de fysieke vraag naar gas van eindgebruikers. Deze eindgebruikers hebben geen alternatief voor laagcalorisch gas.
In 2013 heeft het kabinet al onderzoek gedaan naar deze langetermijncontracten. De Tweede Kamer is daarover per brief van 17 januari 2014 geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 28). De conclusie was toen dat minder levering aan buitenlandse afnemers alleen onder zeer exceptionele omstandigheden mogelijk is en ook alleen in combinatie met gelijktijdige reductie van gaslevering aan alle andere afnemers (zowel in Nederland als in de andere landen die laagcalorisch gas gebruiken, waaronder Duitsland).
Mijn aandacht is er daarom op gericht geweest om in gesprek met mijn Duitse ambtgenoot tot alternatieve oplossingen te komen.
Wordt er ook geleverd aan andere landen? Zo ja, kan dat worden stopgezet?
Afnemers in België, Duitsland en Frankrijk zijn voor het laagcalorisch gas dat zij gebruiken volledig afhankelijk van Nederland. Naar deze landen vindt uit Nederland export plaats. Door grootschalige en complexe ombouwprogramma’s waarin afnemers van laagcalorisch gas naar hoogcalorisch gas worden omgeschakeld, wordt deze export afgebouwd en uiterlijk gasjaar 2028–2029 afgerond. Uw Kamer wordt sinds februari 2020 elk half jaar geïnformeerd over de voortgang van deze programma’s. Gelet op zowel contractuele beperkingen als Europeesrechtelijke verplichtingen zou een reductie van levering gevolgen hebben voor zowel Nederlandse als buitenlandse afnemers.
Is het gas dat aan Duitsland wordt geleverd allemaal bedoeld voor de lokale vraag of exporteert Duitsland zelf weer gas naar elders? Neemt Duitsland gasbesparende maatregelen?
Duitsland is geen exporteur van laagcalorisch gas. Er vindt een volledige afbouw plaats van de export van laagcalorisch gas door een grootschalig en complex ombouwprogramma waarin afnemers van laagcalorisch gas in België, Duitsland en Frankrijk naar hoogcalorisch gas worden omgeschakeld, zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 5. De ombouw vertaalt zich niet 1-op-1 door in een afname van de vraag, omdat de vraag van resterende afnemers van laagcalorisch gas van jaar tot jaar verschilt door temperatuurverschillen. Daarnaast hebben energiebesparende maatregelen in Duitsland nog niet het effect bereikt dat wordt beoogd.
Is de reden dat Duitsland Gronings gas opeist puur een fysiek tekort aan gas of speelt de gasprijs hier een rol in?
Er is geen sprake van dat Duitsland gas «opeist». Vanuit Nederland vindt export van laagcalorisch gas plaats op basis van de fysieke vraag. Het vraagstuk dat voorligt betreft een verwachting van een fysiek tekort. Mijn Duitse ambtgenoot heeft benadrukt dat de hoge gasprijs geen rol speelt.
Hoe wordt op dit moment het Bescherm en Herstelplan Gas uitgevoerd? Worden er maatregelen uit de maatregelenladder in werking gesteld? Wordt er bijvoorbeeld een besparingstender, zoals omschreven in het Bescherm en Herstelplan Gas, geëffectueerd?
Het Bescherm- en Herstelplan Gas (BH-G) bestaat uit een aantal maatregelen die ervoor moeten zorgen dat we in tijden van een gascrisis zo lang mogelijk in de energiebehoefte kunnen voorzien. Dit BH-G is uitdrukkelijk bedoeld voor (internationale) noodsituaties waarin de gasmarkt op ingrijpende wijze is verstoord en er geen sprake meer is van een normale situatie.
Het BH-G is bedoeld als leidraad om een plotseling en naar verwachting langer durend tekort aan gas op te kunnen vangen, om te voorkomen dat bijvoorbeeld ziekenhuizen geen verwarming meer hebben, elektriciteitscentrales niet meer werken en de maatschappij ontwricht raakt.
Er zijn verschillende fases: vroegtijdige waarschuwing, alarm en noodsituatie. In de eerste twee fases blijft de nadruk liggen op het ondervangen van een crisissituatie met behulp van marktgebaseerde maatregelen. Hiertoe beschikken de betrokken partijen over de daarvoor noodzakelijke bevoegdheden. Als er sprake is van een noodsituatie, kan er worden ingegrepen met behulp van niet-marktgebaseerde maatregelen. Die maatregelen zijn in het BH-G opgenomen in een maatregelenladder die ook de volgorde dicteert waarin de maatregelen moeten worden overwogen.
Op dit moment is er geen sprake van een situatie waarin het BH-G van toepassing is. Wel wordt zowel op nationaal niveau als op niveau van de Europese Unie de vinger goed aan de pols gehouden gezien de meest recente ontwikkelingen. Dit betekent dat er ook geen maatregelen uit het BH-G in werking zijn gesteld. Op het moment dat ik genoodzaakt ben om een crisisniveau als bedoeld in het BH-G af te kondigen en maatregelen tref ter uitvoering van het BH-G, dan informeer ik uw Kamer daar direct over. Ook geldt dat ik het afroepen van een noodsituatie moet melden aan de Europese Commissie die beoordeelt of dit gerechtvaardigd is. De Commissie kan mij vervolgens, op verzoek van een andere lidstaat, van aardgasbedrijven dan wel op eigen initiatief, verzoeken de maatregelen te wijzigen als zij tot de conclusie komt dat die in strijd zijn met
EU-regelgeving. Het gaat in het bijzonder om verordening (EU) 2017/1934 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gasleveringszekerheid.
Waarom is het Bescherm en Herstelplan Gas nog niet wettelijk verankerd? Was het niet heel opportuun geweest wanneer dit plan al wettelijk verankerd zou zijn geweest?
In de bevoegdheid om de maatregelen die zijn opgenomen in het BH-G te treffen is voor een deel reeds voorzien. Voor het treffen van een deel van de maatregelen waarin het BH-G voorziet in het geval er sprake is van een noodsituatie is nog niet voorzien in een specifieke wettelijke grondslag. Het kabinet werkt aan wetgeving om voor deze maatregelen een specifieke wettelijk bevoegdheid te creëren. Deze wetgeving is echter niet voor deze winter gereed.
Dat betekent niet deze maatregelen op dit moment niet getroffen kunnen worden. Als het treffen van deze maatregelen noodzakelijk is dan kan daarvoor gebruik gemaakt worden van de bevoegdheden die het staatsnoodrecht biedt, bijvoorbeeld op grond van de Distributiewet.
Deelt u de mening dat bepaalde bedrijven minder essentieel zijn dan andere bedrijven, ook binnen de groep niet door solidariteit beschermde afnemers van het Bescherm en Herstelplan Gas? Is er sprake van een bepaalde cascadering?
Het kan zeker zijn dat er sprake is van een verschil van impact qua veiligheid of andere maatschappelijke effecten bij het verplicht terug- of afschakelen van gasgebruik van bedrijven. Om deze potentiële gevolgen beter in beeld te krijgen is een uitvraag gedaan bij de grootste gasafnemers. Deze informatie helpt om, mocht de situatie zich onverhoopt voordoen dat het BH-G gas ingezet moet worden, de maatschappelijke en economische gevolgen van die maatregelen zoveel mogelijk te beperken. Hoe de maatregelen er in de praktijk precies uit zullen zien bij een noodsituatie, hangt af van de specifieke situatie (hoe groot en hoe lang is het gastekort, situatie buurlanden, gasafname van bedrijven, weersomstandigheden).
Wat is het middellangetermijnplan voor het gasloos maken van de sectoren die als minst essentieel worden beschouwd? Is het mogelijk om voor deze sectoren alvast de grootverbruikerskortingen af te bouwen of hogere heffingen voor gasverbruik in te voeren, zoals ook omschreven staat in het Bescherm en Herstelplan Gas?
Met het klimaatbeleid en de energietransitie wordt ingezet op CO2-reductie in alle sectoren. Het reduceren van de gasvraag (door energie-efficiëntie of substitutie naar duurzame bronnen) is onderdeel van het palet aan maatregelen. Hiertoe is een palet aan instrumenten ingezet en nog in voorbereiding, zoals de opschalingsregeling voor groene waterstof. De mogelijk inzetbare instrumenten zoals genoemd in het BH-G zijn bedoeld om kortstondig in te zetten om een kortstondige vraagreductie van gas te realiseren in een zeer specifieke situatie, waarbij er op de gasmarkt een noodsituatie is opgetreden. Deze vormen daarmee geen onderdeel van het reguliere klimaatinstrumentarium.
Ziet u in de huidige hoge gasprijzen en hoge gasvraag aanleiding om de subsidieregelingen voor woningisolatie en andere gas- en warmtebesparing op te plussen?
Met ingang van 3 januari 2022 zijn de subsidiebedragen voor isolatiemaatregelen en (hybride) warmtepompen in de ISDE-regeling verhoogd van 20 naar 30% van de gemiddelde investeringskosten (Stcrt. 2022, nr. 1718). Ter uitvoering van de motie van het lid Grinwis (Kamerstuk 32 813, nr. 945) is deze verhoging met ingang van 19 januari 2022 ook doorgevoerd voor zonneboilers. In samenhang met de verhoging van de subsidiebedragen is het budget voor deze maatregelen in 2022 verhoogd van 100 miljoen euro naar 228 miljoen euro.
Daarnaast zal het kabinet conform het coalitieakkoord nader en aanvullend beleid uitwerken rondom de verdere invulling van een nationaal isolatieprogramma en de stimulering van hybride warmtepompen. Hiermee komt het kabinet dus al tegemoet aan deze vraag.
Hoe kijkt u aan tegen het overvragen van de subsidies van het samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN)? Hoe kijkt u aan tegen de organisatorische chaos rond de aangifte waarbij mensen het gevoel hadden aan een loterij mee te doen en soms urenlang in lange rijen buiten in de kou moesten wachten?
Ik betreur de gang van zaken rondom de aanvraagprocedure waarbij Groningers urenlang in de rij hebben gestaan – letterlijk in de kou. Ik heb besloten dat er voldoende budget komt zodat alle Groningers die in aanmerking komen voor de subsidie, deze kunnen aanvragen (Kamerstuk 33 529, nr. 946).
Kan er snel een tussentijdse tweede ronde komen voor de mensen die wel een aanvraag volgens de criteria hadden, maar nu buiten de boot vielen? Hoeveel geld is hiervoor nodig? Hoe voorkomen we dat er weer een soort loterij ontstaat en mensen met elkaar moeten concurreren?
In mijn brief van 14 januari jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 946) heb ik aangegeven dat 250 miljoen euro beschikbaar wordt gesteld. Dit bedrag is gebaseerd op circa 25.000 woningeigenaren die dreigden niet in aanmerking te komen voor de subsidie. De regeling wordt hierop aangepast en de volgende aanvraagperiode wordt georganiseerd. Daarbij heb ik aangegeven dat ik me ervoor zal inspannen dat dit zo spoedig mogelijk maar ook zorgvuldig gebeurt. De ervaringen van de eerdere rondes worden hierbij uiteraard betrokken. Zodra ik meer duidelijkheid heb over de invulling en vormgeving van de aanvraagperiode, zal ik uw Kamer daarover informeren.
Wat is nu het reëele plan om te zorgen dat in 2023 de gaskraan definitief dicht kan? Wat is hier het afschaalpad voor? Hoe is voorzien in mogelijk nieuwe tegenvallers?
Binnenkort informeer ik uw Kamer conform de motie Paternotte c.s. over alternatieven om het winnen van extra gas uit het Groningenveld te voorkomen en de afbouw van de gaswinning.
Wat zijn de mogelijkheden tot beroep met betrekking tot het op 1 april te nemen besluit?
Indien ik vóór 1 april tot een ophoging van het winningsniveau besluit, kunnen belanghebbenden hier tegen in beroep gaan bij de bestuursrechter. Indien zij de uitvoering van het besluit willen voorkomen, kunnen zij verzoeken om een voorlopige voorziening bij de bestuursrechter.
Deelt u de mening dat de (gas)markt hier gefaald heeft en uit zichzelf niet in staat is een betrouwbare en betaalbare energievoorziening te regelen?
Nee, die opvatting deel ik niet. De gasmarkt is de afgelopen jaren in staat geweest om de afbouw van de winning uit het Groningenveld van meer dan 45 miljard Nm3 in gasjaar 2011–2012 tot minder dan 8 Nm3 in gasjaar 2020–2021 zonder problemen op te vangen. Dit gasjaar is er echter sprake van een aantal uitzonderlijke omstandigheden zoals onder meer uiteengezet in de op 23 september 2021 aan uw Kamer gestuurde antwoorden op vragen van het lid Erkens (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 19). Daarnaast heeft de oorlog in Oekraïne mogelijk effect op de leveringszekerheid. Zeer binnenkort informeert het kabinet uw Kamer hierover.
Wie profiteert van de extra opbrengst door de extra winning? Hoeveel hiervan gaat naar de overheid en is er al een bestemming voor deze meevaller? Kan er een «windfall tax» worden geïntroduceerd zoals in het Verenigd Koninkrijk wordt voorgesteld?1
In het coalitieakkoord staat dat de regio spoedig perspectief wordt geboden. Daarbij staat een ruimhartige uitvoering van de schade- en hersteloperatie centraal. Indien nodig wordt hiervoor extra geld beschikbaar gesteld. Dit uitgangspunt staat vast, onafhankelijk van de financiële gevolgen van de eventuele extra aardgaswinsten. Ik heb nog niet besloten over het verhogen van het winningsniveau en bekijk eerst de alternatieven.
Hoe gaat u garanderen dat het volgend jaar wel lukt om de winning te stoppen?
Binnenkort informeer ik uw Kamer conform de motie Paternotte c.s. over alternatieven om het winnen van extra gas uit het Groningenveld te voorkomen en de afbouw van de gaswinning.
Het verder opendraaien van de Groningse gaskraan |
|
Geert Wilders (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Deelt u de conclusie dat het verder opendraaien van de Groningse gaskraan de zoveelste gebroken belofte is en allesbehalve getuigt van een betrouwbare overheid?1
Nee. De belofte die mijn voorgangers hebben gedaan en die ook ik met het gehele kabinet doe is dat ik mij maximaal inzet om de gaswinning in Groningen zo snel als mogelijk volledig en definitief te beëindigen. Mijn voorgangers hebben daar in het verleden verwachtingen over uitgesproken en hebben daarbij de onzekerheden benoemd. De gaswinning uit het Groningenveld is de afgelopen jaren in grote stappen afgebouwd. Daardoor is het veiliger geworden in Groningen.
Ik bekijk op dit moment of en zo ja welke verhoging van het winningsniveau nodig is en zal uw Kamer hier conform de motie van het lid Paternotte c.s. over alternatieven om het winnen van extra gas uit het Groningenveld te voorkomen (Kamerstuk 35 788, nr. 127) over informeren. Voor 1 april 2022 zal ik een definitief besluit nemen over het winningsniveau.
Bent u ervan op de hoogte dat er nog ruim 30.000 schademeldingen openstaan? Hoe legt u het verder opendraaien van de Groningse gaskraan uit aan alle Groningse gedupeerden die al jarenlang in de ellende zitten, in een kapot huis wonen en eindeloos moeten wachten op schadeafhandeling en versterking?
Het nieuwe kabinet wil de gaswinning in Groningen zo snel mogelijk volledig en definitief beëindigen. Mijn voorganger heeft uw Kamer op 6 januari jl. geïnformeerd dat er mogelijk meer gas moet worden gewonnen dan eerder gedacht. Dat bericht was voor veel Groningers teleurstellend. Zeker voor de mensen die nog wachten op behandeling van hun schademelding of op versterking. Zoals aangegeven in het antwoord bij vraag 1 bekijk ik op dit moment of en zo ja welke verhoging van het winningsniveau nodig is. Daarbij bekijk ik op welke manier de gevolgen voor het winningsniveau en de sluitingsdatum kunnen worden geminimaliseerd. SodM zal over de veiligheidsrisico’s adviseren. Dit betrek ik bij mijn besluit over het winningsniveau dat ik voor 1 april 2022 neem.
Ik ben ervan op de hoogte dat er momenteel 28.000 aanvragen in behandeling zijn bij het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG). In totaal zijn er ook 113.300 schademeldingen voor fysieke schade en 100.211 aanvragen voor waardedaling afgehandeld. Het IMG is een organisatie die er op ingericht is te werken met een grote werkvoorraad. Voor de individuele bewoner is het van belang te weten hoe lang het ongeveer duurt voordat zijn of haar melding is afgehandeld. De omvang van de werkvoorraad is hierbij minder relevant. De gemiddelde doorlooptijd ligt momenteel net boven het streven van het IMG van binnen een half jaar, maar daalt door de introductie van de vaste vergoeding, waarbij geen schadeopname hoeft plaats te vinden. Ik heb aandacht gevraagd voor de doorlooptijden bij het IMG. Ik blijf dit monitoren en ga waar nodig in gesprek. Het IMG heeft ook dossiers onder zijn hoede waarbij de doorlooptijd inmiddels langer dan een jaar (5580) of 2 jaar (723) is. Dit kan onder andere komen doordat dossiers complex zijn omdat er meerdere dingen samenvallen, zoals schade aan een bedrijfspand in combinatie met een woning. Dit vraagt meer aandacht en overleg met bewoner over de afhandeling ervan. Er kan ook sprake zijn van een lopende bezwaarprocedure. Ook hier heb ik aandacht voor gevraagd. Ik zal dit blijven monitoren en mij inzetten voor een spoedige afhandeling.
Kunt u zich uw belofte herinneren dat het Groninger gasveld alleen nog maar als «waakvlam» ingezet zou worden, oftewel bij extreme kou? Deelt u de conclusie dat er momenteel geen sprake is van extreme kou?
Mijn voorgangers hebben, op basis van ramingen van de landelijke netbeheerder Gasunie Transport Services B.V. (GTS), de verwachting uitgesproken dat het Groningenveld, mits de stikstofinstallatie in Zuidbroek tijdig gereed zou zijn, vanaf medio 2022 alleen nodig zou zijn als reservemiddel (Kamerstuk 33 529, nr. 902). Vanaf dat moment is het Groningenveld alleen nodig in uitzonderlijke situaties, zoals extreme kou of uitval van installaties. Dat gaat gepaard met een zogenoemde minimumflow (ook wel waakvlam) om productielocaties te kunnen gebruiken als dat nodig is. Dit is nog steeds het beeld. De stikstofinstallatie wordt naar verwachting deze zomer volledig in gebruik genomen.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat er meer Gronings gas gewonnen zal worden om het vervolgens gedeeltelijk naar Duitsland te sturen? Wat hebben de Groningse gedupeerden met de gasbehoefte in Duitsland te maken?
Delen van Duitsland, Noord-Frankrijk en België zijn aangesloten op een laagcalorisch gasnetwerk. Deze huishoudens en bedrijven zijn, net als Nederlandse huishoudens en bedrijven, daardoor afhankelijk van laagcalorisch gas uit Nederland. Het vraagstuk dat momenteel voorligt betreft een mogelijke toename in de fysieke vraag uit het gasnetwerk die niet aansluit bij het aanbod. Indien dit fysieke probleem niet wordt opgelost, komen afnemers in Nederland en Duitsland zonder gas te zitten.
Ik ben daarom in gesprek met mijn Duitse ambtgenoot over de vraag hoe de export kan worden geminimaliseerd en om tot alternatieve oplossingen te komen. Ik span mij maximaal in om het Groningenveld zo snel als mogelijk volledig en definitief te sluiten.
Deelt u de conclusie dat we onmiddellijk moeten stoppen met het exporteren van ons gas?
Welke «energiebesparende maatregelen hebben in Duitsland een minder groot effect hebben gehad dan verwacht»? Welke rol speelt de totaal rampzalige Energiewende, met niet-werkende windturbines, gesloten kerncentrales etc., hierin?
Het gaat met name om energiebesparende maatregelen bij huishoudens die gebruik maken van gas en niet om het aanbod van hernieuwbare elektriciteit met behulp van bijvoorbeeld windturbines. Het Duitse Netzentwicklungsplan Gas (NEP) wordt als input gebruik voor de prognose van de vraag naar laagcalorisch gas. Het NEP 2022–2032 is recent beschikbaar gekomen. Daarin zijn de verwachtingen voor de vraag naar laagcalorisch gas bijgesteld, omdat zich afgelopen jaren geen energiebesparing heeft voorgedaan. Energie-efficiëntie doelstellingen voor maatregelen bij huishoudens (van gemiddeld 1% per jaar) worden niet gehaald. Daarbovenop wordt een verschuiving verwacht naar gas van overige fossiele brandstoffen.
Deelt u de mening dat het te schandalig voor woorden is dat de Groningers hiermee niet alleen de dupe worden voor uw falen, maar ook voor het falende energiebeleid in Duitsland?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 5 vindt er een grootschalige ombouwoperatie plaats in België, Duitsland en Frankrijk. Deze ombouw loopt dankzij grote inspanningen van onze buurlanden op schema. Daarnaast heeft de Duitse netbeheerder GTG Nord een extra mengstation gebouwd, waarmee laagcalorisch gas verrijkt kan worden met hoogcalorisch gas binnen de
Duitse vereisten voor laagcalorisch gas. Deze is sinds het voorjaar van 2021 operationeel. Hiermee kan de export van laagcalorisch gas naar Duitsland verder beperkt worden. In 2018 is daarnaast een elektriciteitscentrale in Duitsland versneld overgestapt van laagcalorisch naar hoogcalorisch gas. Duitsland blijft bekijken of er manieren zijn om de ombouw verder te versnellen en daar zal ik bij mijn ambtgenoot ook op blijven aandringen.
Bent u ervan op de hoogte dat de PVV herhaaldelijk heeft verzocht, al in 2014, om de exportcontracten open te breken en daarmee de export van Gronings gas te beëindigen? Deelt u de conclusie dat als er naar de PVV was geluisterd, de vraag naar Gronings gas nu vele malen lager was geweest? Bent u ertoe bereid de exportcontracten, in het belang van de Groningers, alsnog open te breken?
De omvang van de export wordt eerst en vooral bepaald door de fysieke behoefte aan laagcalorisch gas bij eindgebruikers in België, Duitsland en Frankrijk. Het is ook die behoefte die, tezamen met de Nederlandse behoefte, leidend is bij de bepaling van het jaarlijks uit het Groningenveld te winnen volume. Dit op basis van de raming die jaarlijks wordt opgesteld door GTS op grond van informatie van de netbeheerders uit de voornoemde landen. De bestaande leveringscontracten spelen daarbij geen rol, de netbeheerders hebben ook geen zicht op deze contracten. Bovendien wordt niet alleen met gas dat is gekocht onder lange termijn contracten invulling gegeven aan de fysieke behoefte, dat gebeurt ook met gas dat wordt gekocht op de gashandelsplaats. Daarbij gaat het onder meer om gas dat de volgende dag of de volgende maand moet worden geleverd.
Voor wat betreft de nog aanwezige lange termijn contracten geldt dat GasTerra, de verkoper van het Groningengas, deze jaren geleden heeft afgesloten met buitenlandse afnemers die langjarige zekerheid wilden omtrent de levering van gas voor hun eindverbruikers. Deze contracten, waarvan sommige teruggaan tot ver in de vorige eeuw, bevatten een maximum en minimum volume dat per jaar wordt afgenomen. Binnen die bandbreedte wordt de exacte hoeveelheid gas die wordt afgenomen bepaald door de fysieke vraag naar gas van eindgebruikers. Deze eindgebruikers hebben geen alternatief voor laagcalorisch gas.
In 2013 heeft het kabinet onderzoek gedaan naar de lange termijn contracten. De Tweede Kamer is daarover per brief van 17 januari 2014 geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 28). De langjarige exportcontracten van GasTerra bevatten, buiten overmacht, geen ontbindende voorwaarden waarop GasTerra een beroep kan doen in geval van een productiebeperking.
Een beroep op overmacht is alleen onder zeer exceptionele omstandigheden mogelijk en ook alleen als dat gepaard gaat met evenredige reductie van levering aan andere afnemers (binnen Nederland en elders). Dat is mede ingegeven door Europeesrechtelijke afspraken betreffende de interne gasmarkt.
Een reductie van levering zou dus betekenen dat huishoudens en bedrijven in Duitsland én Nederland (tijdelijk) minder gas kunnen afnemen.
Omdat, zoals gezegd, de export wordt bepaald door de fysieke vraag, ligt mijn prioriteit bij het reduceren van die vraag. Zoals benoemd in het antwoord op vraag 4, ben ik hierover in gesprek met mijn Duitse ambtgenoot. Zoals benoemd in het antwoord op vraag 5, lopen er ook al omvangrijke operaties om de vraag naar laagcalorisch gas in het buitenland spoedig af te bouwen.
De berichten ‘Studenten zien warmtekosten verdubbelen: ‘Het is mijn vakantiebudget’ en ‘Forse prijsverhoging voor huishoudens met ‘duurzame’ stadsverwarming: ‘We steken de houtkachel weer aan’’ |
|
Henk Nijboer (PvdA), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Kent u de berichten «Studenten zien warmtekosten verdubbelen: «Het is mijn vakantiebudget»»1 en «Forse prijsverhoging voor huishoudens met «duurzame» stadsverwarming: «We steken de houtkachel weer aan»»?2
Ja.
Maakt u zich ook zorgen om de gevolgen van de hoge energieprijzen voor studenten, die vaak van een klein budget moeten leven?
De energieprijzen, en in het bijzonder die van gas, zijn in de afgelopen maanden fors gestegen. De oorlog in Oekraïne heeft hierbij nog verder aantrekkende inflatie en duurdere import tot gevolg, wat effect heeft op de energieprijzen.
Het kabinet ziet dat deze situatie onzekerheid oplevert omdat mensen zich zorgen maken of de prijzen blijven stijgen en of ze hun energierekening nog kunnen betalen. Dit is ook het geval voor studenten.
Het kabinet erkent deze zorgen, maar ziet geen aanleiding om studenten als specifieke doelgroep extra te compenseren voor de gestegen energieprijzen bovenop de compenserende maatregelen die het kabinet reeds heeft genomen en die gelden voor alle huishoudens in Nederland, zoals de verlaging van de energiebelasting en de verhoging van de belastingvermindering. Om de gevolgen van de stijgende energiekosten verder te dempen, heeft het kabinet daarbij recent voorgesteld om de tegemoetkoming voor mensen die het meest in de knel komen te verhogen, het btw-tarief op energie te verlagen, de accijns op benzine, diesel en LPG te verlagen en versneld in te zetten op verdergaande energiebesparende maatregelen voor huishoudens. Voor meer informatie over deze aanvullende koopkrachtmaatregelen zie de Kamerbrief van 11 maart jongstleden (Kamerstuk 35 925 XV, nr. 111).
Bent u ook van mening dat studenten extra gecompenseerd moeten worden voor de hoge energiekosten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de extra compensatie energiekosten van 200 euro voor lage inkomens ook aan studenten te geven?
Op 15 maart jongstleden is het wetsvoorstel eenmalige energietoeslag lage inkomens (voorstel van wet houdende wijziging van de Participatiewet in verband met het eenmalig categoriaal verstrekken van een energietoeslag aan huishoudens met een laag inkomen) ingediend bij de Tweede Kamer.
De woonsituatie van studenten is zeer divers, ook voor wat betreft de energiekosten. Vanwege deze diversiteit in woonsituatie is voor deze doelgroep de individuele bijzondere bijstand een geschikter instrument dan de categoriale bijzondere bijstand. Op deze wijze komt de financiële ondersteuning vanuit de bijzondere bijstand uitsluitend terecht bij de studentenhuishoudens die het daadwerkelijk nodig hebben. Er is daarmee een goede reden waarom gemeenten via de richtlijn wordt geadviseerd studenten als groep uit te sluiten van de eenmalige energietoeslag.
Volgens het wetsvoorstel is het aan gemeenten om de doelgroep van de eenmalige energietoeslag te bepalen. Gemeenten kunnen daarbij de beleidskeuze maken om studenten of andere groepen collectief uit te sluiten van het recht op een eenmalige energietoeslag. Wel heeft de Minister voor Armoedebestrijding, Participatie en Pensioenen in samenspraak met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten ter bevordering van een uniforme uitvoering door gemeenten een landelijke richtlijn opgesteld. Vanwege de diverse woonsituatie, en energiekosten, van studenten wordt in deze richtlijn gemeenten geadviseerd studenten als groep collectief uit te sluiten van het recht op een eenmalige energietoeslag.
Kunt u zich voorstellen dat veel mensen nu huiverig zijn om op een warmtenet over te stappen, gezien het feit dat de prijzen meestijgen en mensen vervolgens aan één energieleverancier vastzitten? Hoe beoordeelt u dit in het kader van de energietransitie?
Ik snap dat mensen geschrokken zijn van de hoge energieprijzen, waardoor ook de tarieven voor warmte fors zijn gestegen en dat deze stijging het op dit moment minder aantrekkelijk maakt om over te stappen naar collectieve warmte. Anderzijds hebben de stijgende gasprijzen ook invloed op de onderliggende kosten voor warmtebedrijven, omdat aardgas direct (gas als warmtebron of back-up warmtebron) en indirect (bijv. koppeling van warmtecontracten aan de prijs van aardgas) een rol speelt als warmtebron voor warmtenetten.3 Ik wijs er daarbij op dat de tarieven van de grote warmteleveranciers lager liggen dan het aan de aardgasprijs gekoppelde maximum tarief dat de ACM voor 2022 op grond van de huidige Warmtewet heeft vastgesteld. Daarnaast bevat de nieuwe Wet collectieve warmtevoorziening die ik op dit moment in voorbereiding heb bepalingen die de overstap naar op kosten gebaseerde tarieven regelt. Daarmee zullen de warmteprijzen transparanter worden en ik ga er vanuit dat dit een positief effect zal hebben op de energietransitie.
Ik bekijk momenteel hoe ik dit wetsvoorstel voor de zomer aan kan bieden aan de Raad van State en daarna eind 2022 aan de Tweede Kamer. Vooruitlopend daarop heeft de ACM onlangs de bevoegdheid gekregen om onderzoek te doen naar de rendementen van individuele leveranciers, en het tarief voor de betreffende leverancier te corrigeren indien blijkt dat het door deze leverancier behaalde rendement hoger is dan een door de ACM vast te stellen redelijk rendement. ACM is op dit moment hard bezig met de implementatie van deze nieuwe bevoegdheden.4
Vindt u ook dat stadswarmtetarieven zo snel mogelijk losgekoppeld moeten worden van gastarieven, zeker gezien de voorgenomen stevige verhoging van de belasting op gas in het coalitieakkoord?
Ja, het is evident dat de maximale warmtetarieven moeten worden losgekoppeld van de gasprijs en gebaseerd moeten worden op de onderliggende kosten van warmte. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5 heb ik in dat kader de nieuwe Wet collectieve warmtevoorziening in voorbereiding.
Wanneer bent u van plan om wetgeving naar de Kamer de sturen om warmtetarieven los te koppelen? Kan deze maatregel niet al vóór implementatie van de nieuwe warmtewet worden doorgevoerd, indien het proces daarmee zou worden versneld?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5 verwacht ik het wetsvoorstel eind 2022 aan te kunnen bieden aan de Tweede Kamer. Het in de huidige Warmtewet vastgelegde uitgangspunt van de gasreferentie biedt mij geen mogelijkheid de koppeling van het maximum tarief aan de gemiddelde kosten van een verbruiker van aardgas los te laten. Daar is wetswijziging voor nodig en die is onderdeel van het genoemde wetsvoorstel.
Hoe beoordeelt u het feit dat de verhuurder in bovenstaand bericht3 niet de mogelijkheid biedt om energiekosten te besparen door als huishouden minder warmte te verbruiken?
Ik ben van mening dat warmteverbruikers in principe altijd inzicht moeten hebben in hun verbruik en dat de in rekening gebrachte kosten ook op dit verbruik gebaseerd moet zijn. Alleen in uitzonderlijke situaties acht ik een andere verdeelsystematiek gerechtvaardigd. Ter zake zijn al regels opgenomen. In artikel 8 van de Warmtewet is bepaald dat een warmteleverancier een individuele meter moet installeren in een appartementengebouw tenzij dat technisch niet haalbaar en kostenefficiënt is. Indien dat het geval is dient de leverancier een warmtekostenverdeler te installeren. Alleen als het plaatsen van een warmtekostenverdeler ook niet kostenefficiënt is mag een leverancier de kosten verdelen op basis van een andere kostenverdeelsystematiek. In artikel 8a van het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen zijn daarnaast regels opgenomen ten aanzien van de vraag of de installatie van een individuele meter technisch haalbaar of kostenefficiënt is en de vraag of de installatie van een warmtekostenverdeler kostenefficiënt is.
Vindt u ook dat huishoudens altijd inzicht moeten kunnen hebben in hun verbruik en dit ook weerspiegeld moeten zien in de energierekening? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 8.
Sluit u zich aan bij de oproep van de gemeenten Tilburg en Breda, de woningcorporaties in deze gemeenten en huurders om de verhoogde energieprijzen niet door te berekenen?
Het kabinet ziet dat de situatie op de energiemarkten onzekerheid oplevert en dat mensen zich zorgen maken of de prijzen blijven stijgen en of ze hun energierekening nog kunnen betalen.
Ik snap de zorgen over de stijging in de energierekening, ook wanneer mensen zijn overgestapt op collectieve warmte, en dit heeft de volle aandacht van het kabinet. Aan de andere kant zou het onredelijk zijn om te verwachten dat warmteleveranciers kostenstijgingen waarmee zij worden geconfronteerd niet doorberekenen in de prijzen die zij in rekening brengen. Voor zover de gestegen energieprijzen doorwerken kan ik mij daarom niet vinden in de oproep waaraan de onderhavige vraag refereert.
Het bericht ‘Windparken veel rendabeler dan de overheid vooraf inschat’ |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Windparken veel rendabeler dan de overheid vooraf inschat»?1
Ja, ik ken dit bericht.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het onderzoek dat bijna alle wind-op-landprojecten te veel subsidie krijgen?
Het kabinet streeft naar kosteneffectieve uitrol van CO2-reducerende technieken, waaronder windenergie op land. Daarom is de SDE+(+) erop gericht om de onrendabele top van wind-op-landprojecten af te dekken en overstimulering zoveel mogelijk te beperken. Zoals het aangehaalde onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) benoemt, is er daarbij een afruil tussen het realiseren van kosteneffectiviteit en doeltreffendheid. Een hogere mate van kosteneffectiviteit vertaalt zich in een lager doelbereik en andersom.
De SDE++-subsidieregeling is daarom zo ontworpen dat het merendeel van de projecten in een bepaalde categorie de businesscase rond kan krijgen. Dit betekent dat een deel van de projecten in potentie aanspraak kan maken op een subsidiebedrag dat hoger ligt dan het benodigde subsidiebedrag en voor een (kleiner) deel van de projecten het berekende subsidiebedrag in potentie te laag is.
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) baseert de openstelling van de subsidieregeling op onafhankelijke adviezen van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), dat ieder jaar op basis van de meest actuele informatie de subsidiebedragen opnieuw berekent. Op de jaarlijkse adviezen van PBL vindt ook een externe review plaats door een onafhankelijk binnen- of buitenlands onderzoeksbureau. In de SDE++ wordt daarnaast een aantal maatregelen genomen om overwinsten tegen te gaan. Voorbeelden hiervan zijn de mogelijkheid en de concurrentieprikkel om voor een lager subsidiebedrag in te dienen, de gefaseerde openstelling van de regeling en differentiatie in categorieën. Hierdoor sluit de subsidie zo goed mogelijk aan op de daadwerkelijke subsidiebehoefte. Ondanks alle waarborgen, is het binnen een generieke regeling als de SDE++ mogelijk dat sommige partijen overwinsten maken.
Uit het onderzoek van de RUG komt ook naar voren dat er in potentie overstimulering kan plaatsvinden. Het afleiden van de werkelijke mate van overstimulering is echter niet goed mogelijk, omdat in het onderzoek van de RUG onder andere niet gekeken is naar de werkelijke investeringskosten van een project, noch naar de werkelijke onderhouds- en bedrijfskosten van de met de SDE-regeling ondersteunde projecten. In de lopende evaluatie van de SDE+ wordt dit punt daarom nader onderzocht. Ik zal uw Kamer zo spoedig mogelijk over de uitkomsten van de evaluatie informeren.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het onderzoek dat investeerders in wind-op-landprojecten gemiddeld een rendement op eigen vermogen behalen van 47 procent per jaar?
Ik vind het percentage van 47% rendement op eigen vermogen dat in het onderzoek wordt genoemd hoog. Als dat rendement inderdaad gemiddeld het geval zou zijn, dan acht ik dat onwenselijk. Ik verwacht echter dat de daadwerkelijk behaalde rendementen gemiddeld lager uitvallen dan de onderzoekers van de RUG stellen. Dit omdat de SDE++ zo vormgegeven is dat het merendeel van de projecten de businesscase voldoende (maar niet te veel) sluitend kan maken, en de subsidiebedragen op basis van dit uitgangspunt vastgesteld worden. Met maatwerk zouden eventuele overwinsten verder kunnen worden ingeperkt, maar zouden de uitvoeringskosten vele malen hoger zijn.
Dit neemt niet weg dat ik de in het onderzoek gepresenteerde schatting van de overwinsten hoog vind. De lopende onafhankelijke evaluatie van de SDE+ besteedt veel aandacht aan de doelmatigheid van de regeling en analyseert ook expliciet de mogelijkheid tot overwinsten. Ik verwacht de uitkomsten van deze evaluatie op korte termijn naar uw Kamer te kunnen sturen. Daarnaast zal PBL in het aankomende eindadvies voor de SDE++ 2022 opnieuw op basis van de meest recente informatie basisbedragen adviseren die zo goed mogelijk aansluiten bij de daadwerkelijke subsidiebehoefte van projecten.
PBL hanteert in het eindadvies voor de SDE++ een rendement op eigen vermogen van 11% voor windprojecten. Dit is een marktconform rendement dat volgens PBL nodig is voor projecten om rendabel te zijn. Uit dit rendement op eigen vermogen dienen tevens nog andere kostenposten gedekt te worden, onder andere afsluitprovisies, participatiekosten en voorbereidingskosten (bijvoorbeeld kosten van geologisch onderzoek, haalbaarheidsstudies of vergunningen), die niet in het investeringsbedrag verwerkt zijn. Het uiteindelijke rendement op eigen vermogen zal voor een gemiddeld project dus nog lager uitvallen dan 11%, na aftrek van deze kosten.
PBL ging eerder uit van een hoger rendement op eigen vermogen van windprojecten, namelijk 12%. Vanaf 2021 is dit percentage naar beneden bijgesteld, omdat uit een consultatie van banken door PBL bleek dat dit percentrage als ruim werd gezien door financiers. De onderzoekers van de RUG stellen onder andere dat het wenselijk is om te rekenen met een hoger aandeel vreemd verhogen, om het rendement zo verder te verlagen. PBL geeft in het eindadvies voor de SDE++ van 2021 aan dat het aanpassen van de verhouding vreemd en eigen vermogen niet wenselijk is voor windprojecten. Het verhogen van het aandeel vreemd vermogen heeft namelijk een veel grotere impact op de financieringskosten van een project dan een aanpassing van het rendement op eigen vermogen van 12% naar 11%. Vanwege de onzekerheid in de opbrengsten van windturbines volstaat de aanpassing van het rendement op eigen vermogen om de subsidiebedragen passend te maken. In dit percentage van 11% blijft zoals vermeld een substantiële risico-opslag inbegrepen ter dekking van de voorbereidingskosten, participatiekosten en afsluitprovisies van windenergieprojecten die niet als kasstroom kunnen worden meegenomen in de investeringskosten. Het uiteindelijke rendement op eigen vermogen zal dus gemiddeld lager uitvallen dan 11%.
Zou u het ook volstrekt onacceptabel vinden als er gemiddeld dergelijke hoge winsten worden geboekt op gesubsidieerde projecten?
Ja. Zoals gesteld in het antwoord op vraag 3 vind ik de aangehaalde schatting in het artikel erg hoog. Het onafhankelijke onderzoeksbureau dat de evaluatie van de SDE+-regeling uitvoert, is mede daarom verzocht expliciet naar overwinsten bij SDE-projecten te kijken. Als de uitkomsten van deze evaluatie daartoe aanleiding geven zal ik waar mogelijk stappen zetten om overwinsten verder te beperken, waarbij ik ook de doeltreffendheid van de regeling meeweeg. Ik wacht daarnaast eerst het eindadvies van PBL voor de SDE++ van 2022 af, waarna ik dat advies mee zal wegen in de komende openstellingsronde.
Welk winstpercentage op eigen vermogen bij wind-op-landprojecten acht u redelijk?
PBL adviseert EZK over de bedragen in de SDE++. Daarbij bepaalt PBL op basis van interne en externe expertise een toepasselijk rendement op eigen vermogen voor wind-op-landprojecten. In het adviestraject van PBL aan EZK wordt hierover ook de markt geconsulteerd. Zoals eerder aangegeven in het antwoord op vraag 3 heb ik mij voor de openstellingsronde van 2021 gebaseerd op het PBL-advies dat een rendement op eigen vermogen van 11% hanteert voor windprojecten. Dat percentage is vorig jaar toepasselijk geacht voor de openstellingsronde van 2021 en is daarom overgenomen in de vaststelling van de basisbedragen voor de regeling van 2021.
Deelt u de mening dat dit onderzoek in ieder geval aanleiding geeft om zelf onderzoek te (laten) doen naar eventuele oversubsidiëring bij duurzame energieprojecten? Is het mogelijk om daarbij naar werkelijk gerealiseerde kosten en baten te kijken?
Ja. Zoals aangegeven vind ik de schatting van de mogelijke overwinsten bij wind-op-landprojecten die in het artikel worden gemaakt hoog. Daarom is in 2021 besloten in de evaluatie van de SDE+-regeling expliciet onderzoek te laten doen naar mogelijke overwinsten bij SDE+-projecten over de periode 2011–2020. Het onafhankelijk onderzoeksbureau dat de evaluatie uitvoert heeft in dat kader ook gesproken met een van de twee auteurs van het aangehaalde artikel, op basis van een eerdere publicatie over dit onderwerp. In de evaluatie wordt gerekend met de meest betrouwbare en gedetailleerde informatie die beschikbaar is. Veelal zal de data op projectniveau gebaseerd zijn op de exploitatieberekeningen van projecten, waar ook het aangehaalde onderzoek mee rekent. Naast de analyse van mogelijke overwinsten zal de evaluatie ook de Nederlandse subsidiebedragen vergelijken met de subsidiebedragen voor windprojecten in ons omringende landen en zal ze kijken naar de verwachte rendementen van projecten. Zo zal een compleet beeld ontstaan van de werkelijke mate van de eventuele overstimulering, indien die generiek aanwezig is. Ik verwacht de uitkomsten van deze evaluatie op korte termijn naar uw Kamer te kunnen sturen.
Is het mogelijk om in de bepaling van het basisbedrag binnen de Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie (SDE++) relevante factoren als windsnelheid en windturbinehoogte preciezer mee te nemen, teneinde overwinsten te beperken?
Op dit moment wordt binnen de SDE++ op verschillende manieren aan differentiatie gedaan binnen de categorie voor wind-op-land. Zo zijn er aparte categorieën voor windturbines op land, op een dijk en in een meer. Op land worden twee categorieën gehanteerd: windturbines met en zonder hoogtebeperking. Ook wordt op gemeentelijk niveau gedifferentieerd naar windsnelheid. Aan de differentiatie van de windsnelheid in de SDE++ ligt onderzoek van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) ten grondslag. Er is in het najaar van 2020 bezien of de windsnelheid specifieker, bijvoorbeeld projectspecifiek, bepaald kan worden. Dit zou echter leiden tot grote risico’s op fouten in de regelgeving en een disproportionele uitvoeringslast. Omdat de windsnelheid slechts één van de relevante parameters voor het subsidiebedrag is, is besloten uit te blijven gaan van het gemeenteniveau.
Bent u bereid om, zoals de onderzoekers bepleiten, binnen de SDE++ een projectspecifiek subsidiebedrag aan te bieden op basis van een schatting van de projectspecifieke draaiuren? Klopt het dat dit relatief eenvoudig is omdat deze informatie reeds beschikbaar is?
Op dit moment worden de subsidiebedragen in de SDE++ generiek bepaald per categorie, op basis van gefundeerde aannames en uitgangspunten. In de SDE++ worden jaarlijks duizenden aanvragen gedaan in totaal. Projectspecifieke bepaling van het subsidiebedrag zou een enorme, onwerkbare uitvoeringslast met zich meebrengen. Daarom wordt met verschillende differentiaties binnen categorieën gewerkt, zoals toegelicht in antwoord 7, om de verstrekte subsidies zo goed mogelijk te laten aansluiten bij de subsidiebehoefte van projectcategorieën. Zoals gezegd in het antwoord op vraag 7 is het in ieder geval niet mogelijk om per project de specifieke gemiddelde windsnelheid op die locatie te bepalen. In de evaluatie van de SDE+ zal het onderzoeksbureau kort ingaan op de mogelijkheid en knelpunten bij het projectspecifiek bepalen van bedragen in de SDE++.
Deelt u de mening dat omwonenden van wind-op-landprojecten altijd moeten meeprofiteren, ook als zij geen kapitaal kunnen inleggen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
Het kabinet hecht sterk aan lokale eigendom en betrokkenheid. In het Klimaatakkoord is daarom afgesproken dat voor grootschalige opwek van hernieuwbare elektriciteit op land gestreefd wordt naar 50% eigendom van de lokale omgeving. Hierbij dient opgemerkt te worden dat investeren in een windproject ondernemerschap is. Dat vergt mee-investeren en daarbij loopt de investeerder risico. Het streven voor de eigendomsverhouding is een algemeen streven voor 2030. De bedragen die hiermee gemoeid zijn kunnen verschillen per project en per investeerder. Windparken houden zich aan de NWEA-gedragscode waardoor er standaard 40 tot 50 cent per MW wordt afgedragen aan het gebiedsfonds. Het meeprofiteren van de omgeving van windprojecten is geen primair doel van de SDE++. Binnen de Subsidieregeling Coöperatieve Energieopwekking (SCE), die ook windprojecten faciliteert, is het lokale aspect juist een voorwaarde voor subsidie. Deze regeling verschilt dan ook in opzet en aanvraagvereisten van de SDE++.
Hoe kijkt u aan tegen een verplichting om een deel van de winst van een wind-op-landproject te delen met de omgeving?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9 is draagvlak bij hernieuwbare energieprojecten belangrijk. Mede daarom is in het Klimaatakkoord het streven naar 50% eigendom van de lokale omgeving vastgelegd. Zoals gemeld in het antwoord op vraag 2 probeer ik de SDE++ zo vorm te geven dat de regeling bijdraagt aan een kosteneffectieve energietransitie en tegelijkertijd overwinsten zoveel mogelijk worden vermeden. Een verplichting om een deel van de winst van windprojecten te delen met de omgeving is in de praktijk niet goed uitvoerbaar, ook omdat het meenemen van de lokale omgeving om maatwerk vraagt. Ik vertrouw erop dat de gemaakte afspraken in het Klimaatakkoord waarnaar ik eerder verwees, zorg zullen dragen voor voldoende participatie en eigendom van de lokale omgeving.
De antwoorden op schriftelijke vragen over fors hogere elektriciteits- en gasprijzen |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u in uw antwoorden niet veel te optimistisch over de vulgraad van de gasopslagen in Nederland? Hoe komt het dat u veel hogere percentages voor de vulgraad van de gasopslagen presenteert dan in de online publieke data (AGSI) is te vinden?1 2
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3.
Klopt het dat de hoogcalorische gasopslagen op dit moment (27 december) een vulgraad van 21% hebben in plaats van de door u gepresenteerde 45%?
De gepresenteerde 45% was de vulgraad aan het begin van de tweede week van december van de Nederlandse opslagen voor hoogcalorisch gas gecombineerd met de vulgraad net over de grens met Duitsland gelegen opslagen voor hoogcalorisch gas in Duitsland die vanuit Nederland direct toegankelijk zijn. Aan het begin van de tweede week van december was de vulgraad van uitsluitend de Nederlandse opslagen voor hoogcalorisch gas 35%.
Klopt het dat de laagcalorische gasopslagen op dit moment (27 december) een vulgraad van 54% hebben in plaats van de door u gepresenteerde 60%?
De gepresenteerde 60% was de stand van zaken aan het begin van de tweede week van december.
Kan het verschil voor de laagcalorische gasopslagen geheel of gedeeltelijk verklaard worden door de gasopslagen net over de grens bij Enschede, die op het Nederlandse gastransportnet zijn aangesloten?
Zoals aangegeven in het antwoord (voetnoot 6) op de eerdere Kamervragen zijn bij de gepresenteerde cijfers de over de Duitse grens gelegen laagcalorische gasbergingen, die exclusief op Nederlandse net zijn aangesloten, meegenomen.
Als deze cijfers kloppen, staat u dan nog steeds op het standpunt dat de gasopslagen voldoende gevuld om leveringszekerheid te borgen voor de beschermde gebruikers?
Alle Nederlandse beschermde afnemers gebruiken laagcalorisch gas. Om de leveringszekerheid van deze afnemers te borgen heeft het kabinet met Shell, ExxonMobil en NAM in het zogenaamde Norg Akkoord afspraken gemaakt over de inzet van de gasopslagen Alkmaar, Norg en Grijpskerk in de komende jaren. Niet alleen is vastgesteld dat de laagcalorische opslagen bij het begin van de koudeseizoen voldoende gevuld moeten zijn, maar ook dat er tot en met het einde van de koudeseizoen voldoende gas in de opslagen moet blijven.
Klopt uw stellingname dat volgens de Europese netbeheerders ENTSO-G de Europese gasopslagen in principe voldoende gevuld moeten zijn om ook een koude winter door te komen, aangezien ENTSO-G slechts berekend heeft of er voldoende gastransportinfrastructuur is om de gewenste volumes te transporteren, maar geen uitspraken doet of er wel voldoende gas is?
ENTSOG heeft aangegeven dat een vulgraad van 77% aan het begin van het koude seizoen in principe voldoende is om een koude winter door te komen. ENTSOG gaat er daarbij vanuit dat er geen verstoring optreedt in de gaslevering.
Bent u bekend met de disclaimer die ENTSO-G in haar rapporten maakt op dit punt3 , namelijk dat «The Security of Supply results should be interpreted as an assessment of the ability of the gas infrastructure to allow for an efficient cooperation of the EU Member States to cope with an unusual cold winter season under different scenarios. The EU-wide simulation is not a forecast of the expected gas supply situation»?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Pas wanneer er een ernstig fysiek tekort aan gas ontstaat dat niet meer door de markt op grond van prijssignalen en vrijwillige afschakeling kan worden opgevangen, wordt het Bescherm- en Herstelplan Gas ingeroepen, maar is dat niet te laat? Is het niet verstandig om eerder al verbruikers op te roepen waar mogelijk vrijwillig minder gas te verbruiken? Bijvoorbeeld kantoorpanden die nu niet of maar zeer beperkt in gebruik zijn en toch verwarmd worden?
Het Bescherm- en Herstelplan kent de volgende drie niveaus van crisis
Bij elk van deze niveaus van crisis horen andere maatregelen. Een oproep om minder gas te verbruiken is de eerste maatregel die wordt afgeroepen als er sprake is van een noodsituatie. Als er sprake is van één van de andere niveaus van crisis dan is de markt in staat om eventuele tekorten op te vangen. Dat kan uiteraard ook door vrijwillig af te zien van het gebruik van gas.
Overigens heeft op dit moment nog geen enkele lidstaat een niveau van crisis afgekondigd.